Ontvangen 4 november 2019
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder de aanduiding B wordt ingevoegd «Artikel 1a:4 wordt als volgt gewijzigd:».
2. In de bestaande tekst wordt «Artikel 1a:4, tweede en derde lid,» vervangen door «1. Het tweede en derde lid».
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Incidenteel inkomen tot een bedrag van € 1.200,– per jaar wordt niet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht.
6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder incidenteel inkomen wordt verstaan.
7. Met ingang van de dag waarop het minimumloon wijzigt, wordt het op grond van het vijfde lid vastgestelde bedrag gewijzigd met het percentage van deze wijziging.
II
Na artikel I, onderdeel F, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Fa
Artikel 2:6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Incidenteel inkomen tot een bedrag van € 1.200,– per jaar wordt niet onder inkomen per dag in de zin van dit hoofdstuk verstaan. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder incidenteel inkomen wordt verstaan.
3. Met ingang van de dag waarop het minimumloon wijzigt, wordt het op grond van het tweede lid vastgestelde bedrag gewijzigd met het percentage van deze wijziging.
III
Artikel I, onderdeel Y, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van het voorgestelde artikel 3:2a wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Incidenteel inkomen tot een bedrag van € 1.200,– per jaar wordt niet onder inkomen per dag in de zin van dit hoofdstuk verstaan. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder incidenteel inkomen wordt verstaan.
3. Met ingang van de dag waarop het minimumloon wijzigt, wordt het op grond van het tweede lid vastgestelde bedrag gewijzigd met het percentage van deze wijziging.
IV
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 31, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel y, een onderdeel toegevoegd, luidende:
z. bij ministeriële regeling aan te wijzen incidenteel inkomen tot een bedrag van € 1.200,–, verkregen in een dienstbetrekking door een persoon als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, of 10d, eerste of tweede lid, of artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdelen d of e, of 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
B
In artikel 38, derde lid, wordt «de 31, tweede lid, onderdelen j, n, r en y,» vervangen door «artikel 31, tweede lid, onderdelen j, n, r, y en z,».
V
Artikel IV komt te luiden:
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 22aa, eerste lid, wordt «artikel 3:48» vervangen door «de artikelen 1a:4, 2:40, 2:46, 3:8, 3:8b».
B
Aan artikel 31a, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. extra kosten die jonggehandicapten als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of werknemers als bedoeld in artikel 2.10 van de Wet tegemoetkomingen loondomein maken tot een bedrag van € 1.200 per kalenderjaar.
VI
Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, de Ziektewet en de Wet tegemoetkomingen loondomein, teneinde het deactiveren van de quotumheffing mogelijk te maken en erin te voorzien dat de quotumheffing niet eerder dan over het jaar 2022 wordt geheven en enige andere wijzigingen (34 956) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel IIA, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel IIA, onderdeel A, van deze wet «of artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdelen d of e, of 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen« vervangen door «of artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdelen d, e of f, of zesde lid, of 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen«.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen, de Ziektewet en de Wet tegemoetkomingen loondomein, teneinde het deactiveren van de quotumheffing mogelijk te maken en erin te voorzien dat de quotumheffing niet eerder dan over het jaar 2022 wordt geheven en enige andere wijzigingen (34 956) tot wet wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet in werking is getreden nadat artikel IIA, onderdeel A, van deze wet in werking is getreden, wordt in artikel 31, tweede lid, onderdeel z, van de Participatiewet «of artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdelen d of e, of 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen« vervangen door «of artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdelen d, e of f, of zesde lid of 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen«.
Dit amendement regelt dat alle jonggehandicapten een gratificatie of extra beloning tot maximaal 1.200 euro per jaar zelf mogen houden zonder dat dit wordt verrekend met de uitkering. Indiener vindt het niet eerlijk dat jonggehandicapten die een extraatje krijgen (bijvoorbeeld omdat ze 12,5 jaar in dienst zijn) dit gelijk weer in moeten leveren. De vrijstelling voor Wajongers wordt nader uitgewerkt per algemene maatregel van bestuur. Daarin zal ruim invulling worden gegeven aan de reikwijdte. Winstdeling, 13e maand, kerstgratificatie, beloning voor goede prestaties, beloning voor functioneren boven het WML niveau, gratificatie voor zoveel jaar in dienst, beloning voor het behalen van doelen, extraatjes in het kader van bedrijfsfeesten, beloning voor goede bedrijfsresultaten en beloning voor extra inzet zullen in elk geval onder de regeling vallen. Dit amendement regelt voorts een vergelijkbare mogelijkheid met een vergelijkbare invulling voor vrijlating van incidenteel inkomen in het kader van de Participatiewet die bedoeld is voor jonggehandicapten uit het doelgroepenregister. Hiervoor kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
Daarnaast regelt dit amendement dat werkgevers aan werknemers die kwalificeren als jonggehandicapte als bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajongers) en aan werknemers uit de doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden een gericht vrijgestelde kostenvergoeding kunnen betalen tot maximaal € 1.200 per werknemer per kalenderjaar.
Jonggehandicapten maken door hun ziekte, handicap of beperking vaak veel extra kosten. Indiener acht het rechtvaardig dat zij aanspraak kunnen maken op een wat hogere onkostenvergoeding. Daarnaast vindt de indiener dat de onkostenvergoeding van momenteel 1,2% (en 1,7% per 2020) gerekend over het minimumloon wel erg karig uitwerkt (1,2% van afgerond 1.600 euro per maand = 19,20 euro per maand aan werkkostenvergoeding).
Bij de formulering van de wijzigingsopdracht is ervan uitgegaan dat het Belastingplan 2020 eerder in werking treedt dan de in dit amendement opgenomen wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964.
Budgettair
De introductie van deze gerichte vrijstelling kost structureel € 46 miljoen. De dekking kan gevonden worden in het grotendeels afschaffen van het lage-inkomensvoordeel (LIV). Deze bedraagt momenteel 0,8 miljard en zal 0,6 miljard bedragen vanaf 2021. Het LIV is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben die tussen de 100% en 120% van het wettelijk minimumloon verdienen. De indiener wil deze regeling afschaffen (met uitzondering van de SW-sector) omdat het LIV werkgevers stimuleert om de lonen laag te houden en er bovendien geen bewijs is dat de regeling effectief is.
Jasper van Dijk