Ontvangen 2 februari 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 45, negende lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: indien de aangezochte partij over een sleutel beschikt.
II
In artikel 57, eerste lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: indien de aangezochte partij over een sleutel beschikt.
De indiener is van mening dat onomstotelijk in de wet moet worden vastgelegd dat de plicht tot het medewerken aan het ongedaan maken van versleuteling op communicatiegegevens ophoudt wanneer de partij waarop de medewerkingsplicht wordt geëffectueerd niet beschikt over een dergelijke sleutel. Dit betekent dat de medewerkingsplicht geenszins kan inhouden dat op basis van de wet een partij kan worden gedwongen tot het maken van een sleutel voor het ontsleutelen van de informatie, noch tot het vergaren van kennis over mogelijke ontsleuteling of het inbouwen van kwetsbaarheden die anderzijds kunnen leiden tot het verbreken van de versleuteling.
In de memorie van toelichting en nota naar aanleiding van het verslag worden enkele toezeggingen gedaan door de regering over de reikwijdte van de medewerkingsplicht. Zo stelt de regering dat «uit de medewerkingsplicht geen bevoegdheid van de diensten [kan] worden afgeleid tot het (doen) inbouwen van achterdeuren in systemen om aldus toegang tot de ontsleutelde gegevens te krijgen». Op basis van deze toezeggingen ziet de indiener echter geen garantie dat door technologische ontwikkelingen de medewerkingsplicht niet veel verder kan worden opgerekt dan de regering momenteel beoogd. Dit amendement is techniekneutraal geformuleerd en waarborgt daardoor dat de wet zowel nu als in de toekomst alle twijfel wegneemt over de reikwijdte en inhoud van de medewerkingsplicht bij het ontsleutelen van informatie.
Voortman