Ontvangen 8 juni 2016
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel I, wordt in artikel 363, zesde lid, «en eventuele statutaire dan wel tussen de aandeelhouders en de rechtspersoon overeengekomen regelingen ten aanzien van besluitvorming door de algemene vergadering, blijven» vervangen door: blijft.
Indiener stelt voor het zesde lid van het voorgestelde artikel 363 van de Faillissementswet deels te schrappen, omdat de huidige bepaling een totaalverbod bevat dat de statutaire vrijheid van ondernemers aan banden legt om af te spreken dat mede-eigenaren van de onderneming worden betrokken bij de aanwijzing van de beoogd curator en zodoende bij de stille voorbereiding van een faillissement van «hun» onderneming.
Indiener onderschrijft het uitgangspunt van het wetsvoorstel dat het verzoek tot aanwijzing van een beoogd curator niet hoeft te worden goedgekeurd door de aandeelhouders en/of algemene vergadering, omdat dit inherent is aan de stille voorbereiding van een faillissement en de daarbij horende aanwijzing van een beoogd curator. Indiener kan zich echter voorstellen dat er ook situaties kunnen zijn waarin het bij het karakter of de overtuiging van een onderneming past dat de aandeelhouders juist wel worden betrokken bij de stille voorbereiding van een faillissement, bijvoorbeeld een familiebedrijf of een bedrijf met een beperkte kring van aandeelhouders. Met dit amendement behouden ondernemingen de statutaire en reglementaire vrijheid om via statuten of andere rechtsgeldige reglementen zelf te bepalen dat en op welke wijze de aandeelhouders worden betrokken bij de stille voorbereiding van een faillissement.
Dit amendement voorziet eveneens in een oplossing voor de situatie waarin een moedermaatschappij zich garant stelt voor de schulden van haar dochtermaatschappij (via een zogenoemde 403-verklaring). Aangezien de aanwijzing van een beoogd curator van invloed kan zijn op de schuldpositie van de dochtermaatschappij waarvoor de moedermaatschappij zich garant heeft gesteld, zou het voor de hand liggen dat die moedermaatschappij, in de hoedanigheid van aandeelhouder van de dochtermaatschappij, enige betrokkenheid heeft bij de aanwijzing daarvan en dat ook statutair kan regelen.
Van Wijngaarden