Ontvangen 1 juni 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Aan artikel 16.53 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Op grond van het tweede lid worden in ieder geval regels gesteld over het bij de aanvraag verstrekken van gegevens over participatie van en overleg met derden.
Participatie en het afwegen van belangen op een moment dat nog alternatieven mogelijk zijn, zijn belangrijke principes achter de Omgevingswet. Die principes volgen ook uit het Verdrag van Aarhus. Goede afstemming en in beeld brengen van relevante belangen en feiten, bijvoorbeeld in de vorm van een soort quickscan omgevingsaspecten, leidt idealiter tot inhoudelijk betere keuzes, meer draagvlak en minder juridische procedures.
Hiervoor zijn niet alleen regels, maar ook én vooral een cultuurverandering in de praktijk nodig.
In de wet is al op een aantal plekken verankerd dat overleg met de omgeving moet plaatsvinden, bijvoorbeeld in artikel 16.86, tweede lid, onderdeel d. Deze bepaling richt zich echter op overheden. Dit amendement beoogt ook een regeling op te nemen die zich richt op initiatiefnemers. Het uitgangspunt hierbij is dat niet uniform wordt vastgelegd hoe participatie plaatsvindt, maar dat participatie plaatsvindt. Het is primair de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om hier een adequate vorm voor te kiezen, afhankelijk van de aard van het project en de daarbij betrokken maatschappelijke belangen en belangen van derden. Hierover zal in de aanvraag van de omgevingsvergunning vervolgens een verantwoording moeten plaatsvinden, zodat het voor de betrokken vergunning bevoegde gezag inzicht heeft in het participatieproces dat aan de aanvraag is vooraf gegaan.
Wetstechnisch wordt dit vormgegeven door aan artikel 16.53 een zesde lid toe te voegen.
Albert de Vries