Ontvangen 23 juni 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 2.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «of».
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van deze wet met het oog op een provinciaal belang, of.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor de uitoefening van een internationaalrechtelijke verplichting.
II
In artikel 2.18, eerste lid, wordt «met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid:» vervangen door: voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van deze wet of met het oog op een provinciaal belang:.
III
In artikel 4.11 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
IV
In artikel 5.10 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.»voor het eerste lid.
De indiener hecht grote waarde aan goede verankering van het subsidiariteitsbeginsel, zodat recht wordt gedaan aan het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet». De alternatieve opsomming in artikel 2.3, tweede lid, van het voorliggende wetsvoorstel geeft provincies echter de ruimte om taken en bevoegdheden naar zich toe te trekken zonder de voorwaarde dat sprake is van een provinciaal belang, zolang het nodig wordt geacht voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van taken en bevoegdheden (onderdeel b). De indiener verwijst ook naar de kritiek van Raad van State en de onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen (De Graaf e.a., 2015) op deze alternatieve opsomming. De indiener stelt daarom voor om deze ruimte in te perken door de doelmatigheids- en doeltreffendheidsoverwegingen te koppelen aan de aanwezigheid van een provinciaal belang.
In een beperkt aantal gevallen heeft deze inperking een onbedoeld neveneffect. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen provincies door het Rijk vanwege doelmatigheid- en doeltreffendheidsoverwegingen aangewezen worden als bevoegd gezag voor algemene regels voor onder meer zwembaden en voor de omgevingsvergunningen voor onder meer IPPC- en BRZO/Seveso-inrichtingen. De indiener wil hier niet aan tornen en stelt daarom voor de verwijzing naar artikel 2.3 in de betreffende artikelen (artikel 4.11 respectievelijk 5.10) te schrappen. Verder wil de indiener niet tornen aan de mogelijkheid voor provincies om op grond van enkel doelmatigheids- en doeltreffendheidsoverwegingen de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen te coördineren. Omdat hij wel hecht aan handhaving van het subsidiariteitsbeginsel, stelt hij voor om op dit onderdeel de aanwezigheid van een provinciaal belang of redenen van doelmatigheid en doeltreffendheid te blijven verlangen.
Bisschop