Voorgesteld 15 april 2010
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat in de allereerste fase van een strafrechtelijk onderzoek, het verkennend onderzoek, er al aanwijzingen kunnen zijn of sprake is van wederrechtelijk verkregen vermogen;
van mening, dat het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen alleen succesvol kan zijn als in een vroeg stadium conservatoir beslag gelegd wordt op dit vermogen;
constaterende, dat het verkennend onderzoek in een strafrechtelijk onderzoek nog weinig gebruikt wordt;
tevens constaterende, dat eerder de commissie-Kalsbeek geadviseerd heeft het verkennend onderzoek te verduidelijken;
roept de regering op te onderzoeken hoe het verkennend onderzoek in het Wetboek van Strafvordering een meer bruikbaar onderzoeksinstrument kan worden en te komen met voorstellen daartoe;
roept de regering tevens op te komen met voorstellen hoe de fase van het verkennend onderzoek ten dienste kan komen te staan van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel in de breedste zin des woords,
en gaat over tot de orde van de dag.
Heerts
Teeven
Van Haersma Buma