Ontvangen 23 maart 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel E, komt artikel 6.7 te luiden:
De aflosfase beslaat behoudens toepassing van artikel 6.9, derde lid, 25 kalenderjaren volgend op de aanloopfase.
In artikel I, onderdeel E, artikel 6.10, wordt in het derde lid «12%» vervangen door: 9%.
Dit amendement regelt dat de aflossingsfase wordt verruimd van 15 naar 25 jaar en dat de zogenoemde jokerjaren komen te vervallen. Daarnaast wordt het aflossingspercentage aangepast. Dit aflossingspercentage, waarmee de draagkracht van de debiteur wordt bepaald, kan daardoor omlaag van 12% naar 9% van het meerdere inkomen boven de draagkrachtvrije voet. Daarmee wordt de verplichte maandelijkse inkomensafhankelijke terugbetaling van studieschuld verlaagd. Hierdoor zullen minder afgestudeerden in betalingsproblemen komen door de aflossing van hun schuld. Juist in een periode dat afgestudeerden voor het eerst de huizenmarkt betreden en eventueel kinderen krijgen is die financiële ruimte geen overbodige luxe. Een lager aflossingspercentage zal ook de leenaversie verkleinen. Bovendien stimuleert een lager aflossingspercentage de arbeidsparticipatie van afgestudeerden omdat zij per verdiende euro minder hoeven terug te betalen.
De langere aflossingstermijn zorgt er bovendien voor dat ook mensen die op latere leeftijd alsnog of opnieuw de arbeidsmarkt betreden een deel van hun studieschuld zullen terugbetalen.
Het amendement is in overeenstemming met de in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs vastgelegde afspraken en geldt alleen voor nieuwe gevallen.
Van der Ham