De artikelen ‘Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit’ en ‘Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld’. |
|
Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit»1 en «Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld»2.
Ja
Bent u het ermee eens dat wetenschappers op hun individuele capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden?
Ik ben van mening dat wetenschappers op hun capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden. Wetenschappers kunnen naast hun individuele capaciteiten bijvoorbeeld ook beoordeeld worden op hun teamprestaties.
Bent u het ermee eens dat iemands aangeboren, fysieke identiteitskenmerken niet kunnen voorspellen welke kwaliteiten, eigenschappen, perspectieven, privileges en vooroordelen deze individuele persoon heeft of heeft gehad?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u het ermee eens dat het selecteren van wetenschappers door middel van quota op basis van identiteitskenmerken niet bijdraagt aan een diversiteit van perspectieven, omdat identiteitskenmerken niets zeggen over iemands individuele eigenschappen en daarmee het perspectief van deze persoon?
Het betreft hier een onderzoek dat door NWO is gefinancierd dat dient om meer inzicht te verwerven in de kansen, beperkingen en effectiviteit omtrent quota. Het gaat dus niet om een onderzoek dat is uitgezet door het kabinet. Er zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren.
Hoe verhoudt de uitspraak dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) de verantwoordelijkheid heeft voor een academisch veld dat een goede afspiegeling is van de samenleving zich tot het wettelijke takenpakket van NWO?
NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als onderdeel van de missie van NWO, namelijk het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek van wereldklasse, met wetenschappelijke en maatschappelijke impact. NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als een cultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. De wetenschap is erbij gebaat als iedereen mee kan doen. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën.
Bent u het ermee eens dat de belangrijkste wettelijke taak van NWO is om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te bevorderen? Bent u het ermee eens dat andere taakopvattingen daar ondergeschikt aan zijn?
In de NWO-wet staat: de organisatie heeft tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. Daarmee acht ik dit de belangrijkste wettelijke taak van NWO. Bij de invulling van deze taak streeft NWO naar een gezonde onderzoekscultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. Ik zie geen tegenstelling tussen de NWO-taak en haar streven naar een gezonde onderzoekscultuur.
Bent u het ermee eens dat het een kwalijke ontwikkeling is dat de – op zich terechte – algemene stelling dat diversiteit vaak leidt tot meer kwaliteit niet geëxtrapoleerd kan worden naar alle situaties of naar een dogma dat verplicht elk individu in klassen en groepen indeelt?
Diversiteit en kansengelijkheid zijn binnen de wetenschap van groot belang. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën. Identiteitskenmerken betrekken in het beleid en onderzoek kan bijdragen aan het herkennen en bestrijden van ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Tegelijkertijd is dit inderdaad niet in alle situaties wenselijk en moeten mensen ook niet louter beoordeeld worden op hun identiteitskenmerken. Het is dan ook zaak scherp te kijken in welke situaties dit noodzakelijk en wenselijk is, en wat hiervoor het meest gepaste instrument is. Daarom heeft NWO hier een onderzoeksprogramma voor ontwikkeld.
Bent u het met NWO eens dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn? Zo ja, waarop baseert u deze stelling? Zo nee, wat vindt u ervan dat NWO dit als vaststaand feit poneert?
NWO doet niet de uitspraak dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn. NWO financiert een onderzoek naar quota voor geracialiseerd academisch personeel. NWO gaat als financier niet over de details van dit onderzoek.
Kunt u toezeggen dat een advies om kennisstellingen tot quota te dwingen voor geracialiseerd academisch personeel niet wordt overgenomen?
Er is geen advies om kennisinstellingen tot quota te dwingen. Zoals ik onder vraag 4 aangaf, zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren. Mocht het onderzoek leiden tot een goed onderbouwd advies om met quota te werken, dan zal ik dit advies op zijn merites beoordelen.
Hoe waardeert u de onderzoeksopzet waarbij bezien wordt hoe weerstand tegen zulke quota verminderd kan worden? Bent u het ermee eens dat zulke quota überhaupt niet wenselijk zijn en dat er dus geen weerstand verminderd hoeft te worden?
Het betreft een onderzoeksproject, waarin onder meer onderzoek zal worden uitgevoerd naar de weerstand tegen quota om bestaande patronen, structuren en processen te doorbreken daar waar zij een gezondere, inclusievere wetenschap in de weg staan (specifiek voor geracialiseerde Nederlandse onderzoekers in dit geval). Nederland kent academische vrijheid om dergelijke vragen te onderzoeken.
Hoeveel geld gaat er naar het onderzoek over quota en hoe gaat dit geld besteed worden?
Zoals in de call for proposals 3 voor het programma is opgenomen, is er per project de mogelijkheid geweest om € 325.000,- aan te vragen. Zoals op de NWO website staat, zal dit driejarige onderzoeksproject de middelen inzetten om een ondersteunend netwerk voor geracialiseerd personeel op te zetten; inzicht te verkrijgen in de succesvolle implementatie van quota in andere contexten en de weerstand hier tegen in Nederland; en deze inzichten toe te passen op de Nederlandse context.
Wat zijn de eisen van NWO waar instellingen aan moeten voldoen op het gebied van beleid rondom diversiteit en inclusie?
NWO stelt momenteel geen eisen op het gebied van diversiteit- en inclusiebeleid.
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van OCW?
Diversiteit is een concept om een verscheidenheid aan identiteiten, achtergronden, perspectieven, ervaringen en belevingen te benoemen en herkennen. Concreet gaat het vaak over de demografische samenstelling van mensen in een bepaalde context. In de praktijk wordt diversiteit vaak verbonden met mensen met specifieke minderheidsachtergronden die ondervertegenwoordigd zijn in een organisatie. Diversiteit is een feit, maar mensen moeten wel gelijkwaardig behandeld worden.4
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van BZK?
Diversiteit en inclusie is een belangrijk onderwerp voor het Rijk. Dit komt ook tot uitdrukking in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 20255 waarin als focuspunt is opgenomen: Het Rijk is een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams. Het gaat hierbij om diversiteit én inclusie. Onder diversiteit wordt verstaan: «alle zichtbare en onzichtbare verschillen tussen medewerkers». Het Rijk zet zich blijvend en op allerlei manieren in voor de bevordering en doorontwikkeling van diversiteit en inclusie. BZK heeft hierin een belangrijke rol als coördinerend ministerie.
Hoewel het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK niet woordelijk dezelfde definitie van het begrip diversiteit hanteren, sluiten deze definities inhoudelijk wel op elkaar aan.
Kan NWO op basis van het niet voldoen aan de door NWO gestelde eisen aan instellingen het recht om in aanmerking te komen voor een NWO-subsidie ontnemen?
In de NWO subsidieregeling 2017 artikel 3.4.5 staat dat NWO, zolang de subsidie niet is vastgesteld, subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de begunstigde wijzigen, indien de begunstigde niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen. Ik wacht de onderzoeksresultaten met interesse af.
Kunt u de vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid op 18 april 2023 beantwoorden?
De vragen konden met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording niet voorafgaand aan het commissiedebat worden beantwoord.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Kunstmatige intelligentie in het onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «ChatGPT glipt langs docenten: «Ik gebruik het om snel huiswerk te maken»»1?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat kunstmatige intelligentie als systeemtechnologie een ingrijpend effect heeft en gaat hebben op het onderwijs?
Ja, wij delen de mening dat artificiële intelligentie (AI) als systeemtechnologie belangrijke gevolgen op het onderwijs kan hebben.
Welke kansen en risico's voor scholen ziet u door het toegankelijker en geavanceerder worden van kunstmatige intelligentie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen om het onderwijs door middel van kunstmatige intelligentie te verrijken optimaal worden benut, terwijl de risico’s en valkuilen adequaat worden getackeld?
De opkomst van AI is een gegeven en heeft impact op de maatschappij en het onderwijs. AI kan het onderwijs verbeteren door het leren motiverender en meer op maat te maken en docenten te ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er risico’s en kan de inzet van AI bijvoorbeeld door biases leiden tot grotere verschillen tussen groepen leerlingen en studenten waardoor groepen leerlingen en studenten onterecht benadeeld kunnen worden.2 De ontwikkeling van AI zal een aanpassing vragen van docenten en leerlingen en studenten om goed met intelligente technologieën in het onderwijs om te gaan.
De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen niet te beoordelen op het eindproduct maar op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te laten maken met pen en papier. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Aanvullend faciliteren wij een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij substantieel in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zijn schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte van de risico's van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren naast de kansen ook voldoende op de hoogte zijn van de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt de ontwikkeling van AI om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Op welke manier passen scholen zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en leerlingen hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Zie het antwoord op vraag 3.
Aanvullend is het belangrijk dat scholieren, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Dit vraagt ook iets van docenten op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
Wordt er al onderzoek gedaan naar de manier waarop kunstmatige intelligentie het onderwijs gaat veranderen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit in gang te zetten?
Ja, binnen het Nationaal Onderwijslab AI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van intelligente technologieën in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van intelligente technologie. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten, leraren en docenten digitaal geletterd zijn en intelligente technologie zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van intelligente technologie worden ontwikkeld.
Bent u bekend met hat artikel «ChatGPT te lijf met pen en papier»2?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Op welke manier passen onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en studenten hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Mbo-, hbo- en wo-instellingen zetten AI al in voor bijvoorbeeld het optimaliseren van onderwijsprocessen en het vindbaar maken van leermaterialen. Met de komst van ChatGPT kunnen ook studenten en docenten gebruik maken van dergelijke technologie, om bijvoorbeeld het leerproces te verbeteren. Ten slotte zijn er gevallen bekend dat studenten ChatGPT gebruiken om fraude te plegen.
Docenten en opleidingen zijn als eerste aan zet om in te spelen op de toepassing van ChatGPT, alsook andere vormen van generatieve AI. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3, kunnen docenten de onderwijsvorm aanpassen, waardoor de inzet van ChatGPT minder gevolgen heeft op het leerproces. Docenten worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die hun kennis delen in de vorm van webinars en artikelen.
Voor de opleidingen geldt dat zij moeten inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Doordat opleidingen de opleidingscurricula steeds vernieuwen, kunnen studenten binnen de opleidingen de benodigde en relevante (AI-) vaardigheden verwerven.
OCW ziet haar rol vooral als verbinder en facilitator. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Digitaliseringsimpuls Onderwijs, investeert het kabinet in digitalisering in het mbo, hbo en wo. Onderdeel van het netgenoemde programma zijn de Centers for Teaching and Learning (CTL), die ervoor zorgt dat de nationale ICT-voorzieningen en kennis beschikbaar is voor docenten en lerenden, op een manier die past bij de eigen context, structuur en cultuur van de opleiding en instelling. Hierbij is ook aandacht voor technologieën zoals AI. Deze CTL dragen dus bij aan kennisdeling waardoor docenten ondersteund worden in hun werk.
Daarnaast biedt OCW een eenmalige subsidie aan de werkgroep Onderwijs van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Met deze subsidie wordt gewerkt aan concrete AI-pilots die bijdragen aan beter onderwijs voor leerlingen en studenten en meer ondersteuning voor docenten.
Is voldoende expertise over kunstmatige intelligentie aanwezig op het ministerie en breder binnen de rijksoverheid? Zo ja, op welke manieren ondersteunt u scholen en andere onderwijspartijen? Zo nee, hoe gaat u dat in de (nabije) toekomst alsnog doen?
Binnen de rijksoverheid is expertise aanwezig om de genoemde ondersteuning aan scholen te faciliteren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Opgave AI: de nieuwe systeemtechnologie» van 7 oktober 2022 wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in kennisontwikkeling voor management en medewerkers op het gebied van kunstmatige intelligentie. Op dit moment is voor Rijksambtenaren een up-to-date aanbod aan opleidingen op het gebied van kunstmatige intelligentie beschikbaar, zowel voor beginners als voor gevorderden. De Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) geeft in 2023 extra aandacht aan dit aanbod en biedt ook de mogelijkheid AI-opleidingen op maat te ontwikkelen, passend bij de context van de verschillende onderdelen van de rijksoverheid.
Voor de wijze waarop het Ministerie van OCW het onderwijs ondersteunt, verwijzen wij u graag naar de beantwoording van de vragen 3, 4, 5, 6 en 8.
Hoe zorgt u ervoor dat u onderwijsinstellingen in het gehele onderwijs voldoende kunt ondersteunen als het gaat om omgang met kunstmatige intelligentie?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de kennis in de samenleving, en dus ook in het onderwijs over AI moet worden vergroot, zoals ook de WRR adviseert en dat de nationale AI cursus hier een mooi instrument voor kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel mensen hebben de gratis AI cursus gedaan en wat kan er nog gebeuren om deze meer bekendheid te geven?3
Ja, het is van groot belang dat de kennis over AI in de samenleving en in het onderwijs wordt vergroot. Dat wordt op verschillende manieren gedaan, zoals het ontwikkelen van verantwoorde AI-innovaties in het primair en voortgezet onderwijs door het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI).
Ook de nationale AI cursus draagt bij aan bewustwording en kennisoverdracht bij burgers en professionals te vergroten. Daarvoor hebben zich tot nu toe 364.000 mensen aangemeld.
Daarnaast zijn er ook sectorspecifieke AI cursussen via de Nederlandse AI Coalitie gekomen voor o.a. zorg, energie en onderwijs, met een bereik van 50.000 mensen tot nu toe. Door de komst van ChatGPT is er een grote stijging in deelnemers van de AI cursus voor het onderwijs geweest. De komende tijd wordt de AI cursusaanpak doorontwikkeld en wordt ingezet op bredere bekendheid, o.a. via de inzet van de Nederlandse AI Coalitie en haar partners, zowel online als via events.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse AI-coalitie over kansen en risico’s van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Ja, we zijn reeds in gesprek met de NLAIC. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 subsidieert OCW de werkgroep Onderwijs van de NLAIC. Ook zijn de ministeries van OCW en van EZK en deze werkgroep nauw betrokken bij de realisatie van het nieuwe innovatielab NOLAI. Het kabinet investeert € 80 mln uit het Groeifonds in NOLAI om samen met onderwijspartijen op AI gebaseerde lesmaterialen voor het onderwijs te ontwikkelen, die verantwoord en veilig zijn.
Het bericht 'Tienduizenden mbo'ers nog zonder boeken: 'bang voor een leerachterstand'' |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van NOS «Tienduizend mbo’ers nog zonder boeken: «bang voor een leerachterstand»»?1
Ja.
Wanneer is bij de boekenleverancier Struders.nl duidelijk geworden dat door technische problemen hun systemen «niet lekker» samen bleken te werken met systemen van hun logistieke uitvoerder, waardoor er een enorme achterstand is ontstaan bij de levering van schoolboeken?
Studers heeft laten weten dat de distributie van boeken met ingang van dit studiejaar op een andere manier is georganiseerd. Bij het overzetten van de systemen is daarbij een fout ontstaan met de orderadministraties. Inmiddels heeft Studers dit probleem grotendeels opgelost en is het overgrote deel van de leveringsachterstanden ingehaald. Ook is ervoor gezorgd dat de meeste studenten die nog geen boek hebben ontvangen, wel beschikken over een digitale licentie. Op korte termijn zouden alle studenten hierover moeten beschikken.2
Deelt u de mening dat, terwijl het schooljaar al twee weken geleden is gestart, meer dan een maand wachten op schoolboeken door een technische storing bij boekenleverancier Struders.nl niet acceptabel is?
Het is heel vervelend dat een deel van de studenten langer heeft moeten wachten op schoolboeken. Zoals in vraag 2 is aangegeven, kwam dit grotendeels door problemen die bij Studers zijn ontstaan bij het overgaan tot een nieuwe werkwijze. Nu die problemen grotendeels zijn verholpen, zouden de meeste nieuwe bestellingen volgens Studers voortaan binnen zes werkdagen geleverd moeten worden.3
Kunt u aangeven wat de gevolgen van dit leverprobleem zijn voor de leerontwikkeling en studiesucces van deze mbo-studenten?
De leverproblemen hebben ervoor gezorgd dat een deel van de studenten op een later moment (een deel van) hun bestellingen van boeken hebben ontvangen. De MBO Raad heeft mij laten weten dat instellingen en docenten hun best hebben gedaan om ervoor te zorgen dat de studenten die nog niet over al het materiaal beschikten, zo optimaal mogelijk hun studiejaar konden starten. Dit hebben zij gedaan door lessen aan te passen en door hun studenten te voorzien van alternatieve leermiddelen, het aandragen van alternatieve openbare bronnen en door het kopiëren van boeken. Hierdoor zijn de gevolgen voor de leerontwikkeling en studiesucces zoveel mogelijk beperkt. Dit betekent echter niet dat studenten helemaal geen last ondervinden van de leveringsproblemen. Van instellingen verwacht ik daarom dat zij waar mogelijk samen met studenten tot passende oplossingen komen, om eventuele ontstane leerachterstanden te voorkomen en te beperken.
Ben u van mening dat door de leveringsachterstanden van schoolboeken er leerachterstanden zullen ontstaan bij een deel van de mbo’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de toetsweken op mbo-scholen nu tien tot vijftien procent van de mbo-studenten niet vanaf het begin van het schooljaar beschikking hadden tot alle studiebenodigdheden?
Toetsweken hebben een ontwikkelingsgericht doel en zijn geen (deel)examens waar studenten op kunnen zakken. Mbo-instellingen bepalen zelf de opbouw van het curriculum en de momenten waarop toetsweken plaatsvinden. Afhankelijk van de impact van de vertraagde levering van studiebenodigdheden aan studenten, kunnen mbo-instellingen dus zelf bepalen hoe zij de toetsweken deze periode op een goede en passende manier inrichten. Daarnaast worden de generieke examenonderdelen Nederlands en Engels centraal getoetst. Het College voor Toetsen en Examens neemt deze examens af en hiervoor zijn speciale afnamemomenten vastgesteld. Deze afnamemomenten zijn echter zo ruim, dat mbo-instellingen voldoende flexibiliteit hebben om de toetsing aan te passen op eventuele gevolgen van de latere levering van studiebenodigdheden.
Is er hierdoor sprake van een valse start voor deze mbo-studenten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat mbo-studenten nog steeds moeten wachten op licentiecodes voor digitale schoolboeken en -middelen, terwijl deze codes op verschillende manieren al verstuurd hadden kunnen worden naar mbo-studenten?
De digitale licenties voor digitale leermiddelen worden vaak aangeboden in combinatie met fysieke producten. Normaal gesproken worden de digitale licenties vrijgegeven op het moment dat de fysieke producten verstuurd worden. Omdat de levering van fysieke producenten vertraging heeft opgelopen, werden de digitale licenties in eerste instantie ook later geleverd. Inmiddels is het leveren van de digitale licenties losgekoppeld van de levering van de fysieke producten. Hierdoor zouden de meeste getroffen studenten inmiddels over hun digitale licenties moeten beschikken, of die op zeer korte termijn moeten ontvangen.
Deelt u de mening dat, om een leerachterstand en studievertraging te voorkomen, er zo snel mogelijk een alternatief voor de te laat geleverde studieboeken gevonden moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, welke rol ziet u hierbij weggelegd voor het toekennen van tijdelijke digitale licenties voor de studieboeken als middel om de vertraging te overbruggen?
Volgens Studers zouden de meeste studenten inmiddels hun digitale licenties moeten hebben, of op korte termijn moeten krijgen. Indien studenten hun digitale licentie nog niet hebben ontvangen, dan kunnen uitgevers in overleg en op verzoek van mbo-instellingen tijdelijke digitale licenties verstrekken. Dit kan tijdelijk verlichting bieden, echter dienen de tijdelijke licenties op een later moment handmatig gekoppeld te worden aan de aangeschafte licenties, wat tijdsintensief is. Daarom kan het voor instellingen op dit moment in gevallen beter zijn om te wachten op de aangeschafte licenties.
Zijn er gesprekken gevoerd met leveranciers en scholen over het uitgeven van tijdelijke digitale licentiecodes?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een constructie mogelijk waarin studenten die nu en in de toekomst last hebben van te late levering van bestelde boeken tijdelijk toegang krijgen tot digitale licentiecodes van de boeken, hetzij via school, hetzij rechtstreeks van de leveranciers?
Voor oplossingen op de korte termijn verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 10. Voor de langere termijn zijn betere afspraken nodig tussen marktpartijen en het onderwijs om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Ik roep partijen op en zal hen waar nodig aansporen om hun verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het onderwijs te nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat Digitalisering in het onderwijs2?
Ja.
Het onderzoek dat JOB MBO deed naar ongebruikte leermiddelen |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO) waaruit blijkt dat 93 procent van de mbo-studenten ongebruikte schoolboeken moet kopen?1
Ik heb kennis genomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door JOB MBO. Het is zorgelijk dat mbo-studenten betalen voor leermiddelen die ze uiteindelijk niet gebruiken. Met de sector zijn heldere afspraken gemaakt om dit probleem te adresseren. Ik concludeer helaas dat de afspraken vooralsnog niet hebben geleid tot de gewenste resultaten.
Hoeveel mbo-scholen houden zich op dit moment aan de verplichte terugkoopregeling en bent u bereid om met de scholen in gesprek te gaan die geen terugkoopregeling hanteren?
Na uitvraag is gebleken dat 43 van de 57 mbo-instellingen een regeling voor ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld. Van de instellingen die (nog) geen regeling hebben ingesteld zijn er op dit moment zeven bezig met het instellen daarvan. Eén instelling geeft aan geen onderwijsbenodigdheden van de student te vragen maar boeken en licenties te betalen en deze in bruikleen te geven aan de student, een terugkoopregeling is daarom niet aan de orde. Ik zeg hierbij toe in gesprek te gaan met de instellingen die nog geen regeling hebben ingesteld.
Hoe maakt u werk van het onder de aandacht brengen van deze verplichte terugkoopregeling bij studenten?
Iedere instelling moet de regeling ongebruikte leermiddelen breed bekend maken. Ik zal in mijn vervolggesprekken hen oproepen dit te doen. De sectorraad, JOB MBO en OCW hebben recentelijk een brochure «schoolkosten in het mbo» opgesteld waarin studenten worden geïnformeerd over de regeling ongebruikte leermiddelen. Om te zorgen dat meer studenten worden bereikt zal ik informatie over de regeling ongebruikte leermiddelen ook publiceren op de website van de rijksoverheid.
Bent u bereid om één universele terugkoopregeling in het leven te roepen, die geldt op iedere mbo-school, zodat scholen zelf geen onrealistische voorwaarden kunnen stellen?
De verplichting voor het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen geldt sinds vorig studiejaar. Ik vind het in dat opzicht te vroeg om over te gaan tot «één universele terugkoopregeling». De vorm en eisen van de regeling ongebruikte leermiddelen kunnen verschillen. Het is belangrijk dat de voorwaarden redelijk van aard zijn en kunnen rekenen op draagvlak van studenten. Medezeggenschapsraden hebben instemming op het schoolkostenbeleid. Instellingen moeten de regeling ongebruikte leermiddelen dan ook ter instemming aan hun medezeggenschapsraden voorleggen.
Hoe gaat u er samen met scholen en docenten voor zorgen dat boekenlijsten worden herzien, zodat ongebruikt lesmateriaal van deze lijsten verdwijnen?
Ik ga instellingen die nog geen regeling ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld aanspreken dit alsnog zo snel mogelijk te doen. Ik verwacht dat de regeling ongebruikte leermiddelen bij iedere instelling ertoe leidt dat een kritische periodieke evaluatie van de leermiddelenlijsten plaatsvindt. Ongebruikte leermiddelen moeten immers door de instelling worden teruggekocht.
Bent u bereid om de motie van de leden El-Yassini en Kwint alsnog uit te voeren?2 Kunt u dit toelichten?
U heeft mij in uw motie gevraagd instellingen wettelijk te verplichten lesmaterialen of boeken die niet worden gebruikt, terug te kopen. Ik constateer dat de meeste instellingen gehoor hebben gegeven aan het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen. De instellingen die dat nog niet hebben gedaan zal ik daarop aanspreken. Wanneer blijkt dat instellingen zich toch niet aan de afspraak houden kan alsnog tot deze stap worden overgegaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat MBO van 9 november 2022?
Ja.
De artikelen ‘Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit’ en ‘Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld’. |
|
Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit»1 en «Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld»2.
Ja
Bent u het ermee eens dat wetenschappers op hun individuele capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden?
Ik ben van mening dat wetenschappers op hun capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden. Wetenschappers kunnen naast hun individuele capaciteiten bijvoorbeeld ook beoordeeld worden op hun teamprestaties.
Bent u het ermee eens dat iemands aangeboren, fysieke identiteitskenmerken niet kunnen voorspellen welke kwaliteiten, eigenschappen, perspectieven, privileges en vooroordelen deze individuele persoon heeft of heeft gehad?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u het ermee eens dat het selecteren van wetenschappers door middel van quota op basis van identiteitskenmerken niet bijdraagt aan een diversiteit van perspectieven, omdat identiteitskenmerken niets zeggen over iemands individuele eigenschappen en daarmee het perspectief van deze persoon?
Het betreft hier een onderzoek dat door NWO is gefinancierd dat dient om meer inzicht te verwerven in de kansen, beperkingen en effectiviteit omtrent quota. Het gaat dus niet om een onderzoek dat is uitgezet door het kabinet. Er zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren.
Hoe verhoudt de uitspraak dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) de verantwoordelijkheid heeft voor een academisch veld dat een goede afspiegeling is van de samenleving zich tot het wettelijke takenpakket van NWO?
NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als onderdeel van de missie van NWO, namelijk het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek van wereldklasse, met wetenschappelijke en maatschappelijke impact. NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als een cultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. De wetenschap is erbij gebaat als iedereen mee kan doen. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën.
Bent u het ermee eens dat de belangrijkste wettelijke taak van NWO is om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te bevorderen? Bent u het ermee eens dat andere taakopvattingen daar ondergeschikt aan zijn?
In de NWO-wet staat: de organisatie heeft tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. Daarmee acht ik dit de belangrijkste wettelijke taak van NWO. Bij de invulling van deze taak streeft NWO naar een gezonde onderzoekscultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. Ik zie geen tegenstelling tussen de NWO-taak en haar streven naar een gezonde onderzoekscultuur.
Bent u het ermee eens dat het een kwalijke ontwikkeling is dat de – op zich terechte – algemene stelling dat diversiteit vaak leidt tot meer kwaliteit niet geëxtrapoleerd kan worden naar alle situaties of naar een dogma dat verplicht elk individu in klassen en groepen indeelt?
Diversiteit en kansengelijkheid zijn binnen de wetenschap van groot belang. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën. Identiteitskenmerken betrekken in het beleid en onderzoek kan bijdragen aan het herkennen en bestrijden van ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Tegelijkertijd is dit inderdaad niet in alle situaties wenselijk en moeten mensen ook niet louter beoordeeld worden op hun identiteitskenmerken. Het is dan ook zaak scherp te kijken in welke situaties dit noodzakelijk en wenselijk is, en wat hiervoor het meest gepaste instrument is. Daarom heeft NWO hier een onderzoeksprogramma voor ontwikkeld.
Bent u het met NWO eens dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn? Zo ja, waarop baseert u deze stelling? Zo nee, wat vindt u ervan dat NWO dit als vaststaand feit poneert?
NWO doet niet de uitspraak dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn. NWO financiert een onderzoek naar quota voor geracialiseerd academisch personeel. NWO gaat als financier niet over de details van dit onderzoek.
Kunt u toezeggen dat een advies om kennisstellingen tot quota te dwingen voor geracialiseerd academisch personeel niet wordt overgenomen?
Er is geen advies om kennisinstellingen tot quota te dwingen. Zoals ik onder vraag 4 aangaf, zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren. Mocht het onderzoek leiden tot een goed onderbouwd advies om met quota te werken, dan zal ik dit advies op zijn merites beoordelen.
Hoe waardeert u de onderzoeksopzet waarbij bezien wordt hoe weerstand tegen zulke quota verminderd kan worden? Bent u het ermee eens dat zulke quota überhaupt niet wenselijk zijn en dat er dus geen weerstand verminderd hoeft te worden?
Het betreft een onderzoeksproject, waarin onder meer onderzoek zal worden uitgevoerd naar de weerstand tegen quota om bestaande patronen, structuren en processen te doorbreken daar waar zij een gezondere, inclusievere wetenschap in de weg staan (specifiek voor geracialiseerde Nederlandse onderzoekers in dit geval). Nederland kent academische vrijheid om dergelijke vragen te onderzoeken.
Hoeveel geld gaat er naar het onderzoek over quota en hoe gaat dit geld besteed worden?
Zoals in de call for proposals 3 voor het programma is opgenomen, is er per project de mogelijkheid geweest om € 325.000,- aan te vragen. Zoals op de NWO website staat, zal dit driejarige onderzoeksproject de middelen inzetten om een ondersteunend netwerk voor geracialiseerd personeel op te zetten; inzicht te verkrijgen in de succesvolle implementatie van quota in andere contexten en de weerstand hier tegen in Nederland; en deze inzichten toe te passen op de Nederlandse context.
Wat zijn de eisen van NWO waar instellingen aan moeten voldoen op het gebied van beleid rondom diversiteit en inclusie?
NWO stelt momenteel geen eisen op het gebied van diversiteit- en inclusiebeleid.
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van OCW?
Diversiteit is een concept om een verscheidenheid aan identiteiten, achtergronden, perspectieven, ervaringen en belevingen te benoemen en herkennen. Concreet gaat het vaak over de demografische samenstelling van mensen in een bepaalde context. In de praktijk wordt diversiteit vaak verbonden met mensen met specifieke minderheidsachtergronden die ondervertegenwoordigd zijn in een organisatie. Diversiteit is een feit, maar mensen moeten wel gelijkwaardig behandeld worden.4
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van BZK?
Diversiteit en inclusie is een belangrijk onderwerp voor het Rijk. Dit komt ook tot uitdrukking in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 20255 waarin als focuspunt is opgenomen: Het Rijk is een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams. Het gaat hierbij om diversiteit én inclusie. Onder diversiteit wordt verstaan: «alle zichtbare en onzichtbare verschillen tussen medewerkers». Het Rijk zet zich blijvend en op allerlei manieren in voor de bevordering en doorontwikkeling van diversiteit en inclusie. BZK heeft hierin een belangrijke rol als coördinerend ministerie.
Hoewel het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK niet woordelijk dezelfde definitie van het begrip diversiteit hanteren, sluiten deze definities inhoudelijk wel op elkaar aan.
Kan NWO op basis van het niet voldoen aan de door NWO gestelde eisen aan instellingen het recht om in aanmerking te komen voor een NWO-subsidie ontnemen?
In de NWO subsidieregeling 2017 artikel 3.4.5 staat dat NWO, zolang de subsidie niet is vastgesteld, subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de begunstigde wijzigen, indien de begunstigde niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen. Ik wacht de onderzoeksresultaten met interesse af.
Kunt u de vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid op 18 april 2023 beantwoorden?
De vragen konden met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording niet voorafgaand aan het commissiedebat worden beantwoord.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Kunstmatige intelligentie in het onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «ChatGPT glipt langs docenten: «Ik gebruik het om snel huiswerk te maken»»1?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat kunstmatige intelligentie als systeemtechnologie een ingrijpend effect heeft en gaat hebben op het onderwijs?
Ja, wij delen de mening dat artificiële intelligentie (AI) als systeemtechnologie belangrijke gevolgen op het onderwijs kan hebben.
Welke kansen en risico's voor scholen ziet u door het toegankelijker en geavanceerder worden van kunstmatige intelligentie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kansen om het onderwijs door middel van kunstmatige intelligentie te verrijken optimaal worden benut, terwijl de risico’s en valkuilen adequaat worden getackeld?
De opkomst van AI is een gegeven en heeft impact op de maatschappij en het onderwijs. AI kan het onderwijs verbeteren door het leren motiverender en meer op maat te maken en docenten te ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er risico’s en kan de inzet van AI bijvoorbeeld door biases leiden tot grotere verschillen tussen groepen leerlingen en studenten waardoor groepen leerlingen en studenten onterecht benadeeld kunnen worden.2 De ontwikkeling van AI zal een aanpassing vragen van docenten en leerlingen en studenten om goed met intelligente technologieën in het onderwijs om te gaan.
De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen niet te beoordelen op het eindproduct maar op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te laten maken met pen en papier. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden.
Aanvullend faciliteren wij een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeren wij substantieel in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zijn schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte van de risico's van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren naast de kansen ook voldoende op de hoogte zijn van de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt de ontwikkeling van AI om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Op welke manier passen scholen zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en leerlingen hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Zie het antwoord op vraag 3.
Aanvullend is het belangrijk dat scholieren, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Dit vraagt ook iets van docenten op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
Wordt er al onderzoek gedaan naar de manier waarop kunstmatige intelligentie het onderwijs gaat veranderen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit in gang te zetten?
Ja, binnen het Nationaal Onderwijslab AI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van intelligente technologieën in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van intelligente technologie. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten, leraren en docenten digitaal geletterd zijn en intelligente technologie zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van intelligente technologie worden ontwikkeld.
Bent u bekend met hat artikel «ChatGPT te lijf met pen en papier»2?
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Op welke manier passen onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo zich aan op deze snelle ontwikkeling? Op welke manier wordt het ontwikkelen van vaardigheden voor docenten en studenten hierin meegenomen? Hoe ziet u uw eigen rol hierin?
Mbo-, hbo- en wo-instellingen zetten AI al in voor bijvoorbeeld het optimaliseren van onderwijsprocessen en het vindbaar maken van leermaterialen. Met de komst van ChatGPT kunnen ook studenten en docenten gebruik maken van dergelijke technologie, om bijvoorbeeld het leerproces te verbeteren. Ten slotte zijn er gevallen bekend dat studenten ChatGPT gebruiken om fraude te plegen.
Docenten en opleidingen zijn als eerste aan zet om in te spelen op de toepassing van ChatGPT, alsook andere vormen van generatieve AI. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3, kunnen docenten de onderwijsvorm aanpassen, waardoor de inzet van ChatGPT minder gevolgen heeft op het leerproces. Docenten worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die hun kennis delen in de vorm van webinars en artikelen.
Voor de opleidingen geldt dat zij moeten inspelen op maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Doordat opleidingen de opleidingscurricula steeds vernieuwen, kunnen studenten binnen de opleidingen de benodigde en relevante (AI-) vaardigheden verwerven.
OCW ziet haar rol vooral als verbinder en facilitator. Met het Nationaal Groeifondsprogramma Digitaliseringsimpuls Onderwijs, investeert het kabinet in digitalisering in het mbo, hbo en wo. Onderdeel van het netgenoemde programma zijn de Centers for Teaching and Learning (CTL), die ervoor zorgt dat de nationale ICT-voorzieningen en kennis beschikbaar is voor docenten en lerenden, op een manier die past bij de eigen context, structuur en cultuur van de opleiding en instelling. Hierbij is ook aandacht voor technologieën zoals AI. Deze CTL dragen dus bij aan kennisdeling waardoor docenten ondersteund worden in hun werk.
Daarnaast biedt OCW een eenmalige subsidie aan de werkgroep Onderwijs van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Met deze subsidie wordt gewerkt aan concrete AI-pilots die bijdragen aan beter onderwijs voor leerlingen en studenten en meer ondersteuning voor docenten.
Is voldoende expertise over kunstmatige intelligentie aanwezig op het ministerie en breder binnen de rijksoverheid? Zo ja, op welke manieren ondersteunt u scholen en andere onderwijspartijen? Zo nee, hoe gaat u dat in de (nabije) toekomst alsnog doen?
Binnen de rijksoverheid is expertise aanwezig om de genoemde ondersteuning aan scholen te faciliteren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Opgave AI: de nieuwe systeemtechnologie» van 7 oktober 2022 wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in kennisontwikkeling voor management en medewerkers op het gebied van kunstmatige intelligentie. Op dit moment is voor Rijksambtenaren een up-to-date aanbod aan opleidingen op het gebied van kunstmatige intelligentie beschikbaar, zowel voor beginners als voor gevorderden. De Rijksacademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid (RADIO) geeft in 2023 extra aandacht aan dit aanbod en biedt ook de mogelijkheid AI-opleidingen op maat te ontwikkelen, passend bij de context van de verschillende onderdelen van de rijksoverheid.
Voor de wijze waarop het Ministerie van OCW het onderwijs ondersteunt, verwijzen wij u graag naar de beantwoording van de vragen 3, 4, 5, 6 en 8.
Hoe zorgt u ervoor dat u onderwijsinstellingen in het gehele onderwijs voldoende kunt ondersteunen als het gaat om omgang met kunstmatige intelligentie?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de kennis in de samenleving, en dus ook in het onderwijs over AI moet worden vergroot, zoals ook de WRR adviseert en dat de nationale AI cursus hier een mooi instrument voor kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel mensen hebben de gratis AI cursus gedaan en wat kan er nog gebeuren om deze meer bekendheid te geven?3
Ja, het is van groot belang dat de kennis over AI in de samenleving en in het onderwijs wordt vergroot. Dat wordt op verschillende manieren gedaan, zoals het ontwikkelen van verantwoorde AI-innovaties in het primair en voortgezet onderwijs door het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI).
Ook de nationale AI cursus draagt bij aan bewustwording en kennisoverdracht bij burgers en professionals te vergroten. Daarvoor hebben zich tot nu toe 364.000 mensen aangemeld.
Daarnaast zijn er ook sectorspecifieke AI cursussen via de Nederlandse AI Coalitie gekomen voor o.a. zorg, energie en onderwijs, met een bereik van 50.000 mensen tot nu toe. Door de komst van ChatGPT is er een grote stijging in deelnemers van de AI cursus voor het onderwijs geweest. De komende tijd wordt de AI cursusaanpak doorontwikkeld en wordt ingezet op bredere bekendheid, o.a. via de inzet van de Nederlandse AI Coalitie en haar partners, zowel online als via events.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse AI-coalitie over kansen en risico’s van kunstmatige intelligentie voor het onderwijs?
Ja, we zijn reeds in gesprek met de NLAIC. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 subsidieert OCW de werkgroep Onderwijs van de NLAIC. Ook zijn de ministeries van OCW en van EZK en deze werkgroep nauw betrokken bij de realisatie van het nieuwe innovatielab NOLAI. Het kabinet investeert € 80 mln uit het Groeifonds in NOLAI om samen met onderwijspartijen op AI gebaseerde lesmaterialen voor het onderwijs te ontwikkelen, die verantwoord en veilig zijn.
Het onderzoek dat JOB MBO deed naar ongebruikte leermiddelen |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO) waaruit blijkt dat 93 procent van de mbo-studenten ongebruikte schoolboeken moet kopen?1
Ik heb kennis genomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door JOB MBO. Het is zorgelijk dat mbo-studenten betalen voor leermiddelen die ze uiteindelijk niet gebruiken. Met de sector zijn heldere afspraken gemaakt om dit probleem te adresseren. Ik concludeer helaas dat de afspraken vooralsnog niet hebben geleid tot de gewenste resultaten.
Hoeveel mbo-scholen houden zich op dit moment aan de verplichte terugkoopregeling en bent u bereid om met de scholen in gesprek te gaan die geen terugkoopregeling hanteren?
Na uitvraag is gebleken dat 43 van de 57 mbo-instellingen een regeling voor ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld. Van de instellingen die (nog) geen regeling hebben ingesteld zijn er op dit moment zeven bezig met het instellen daarvan. Eén instelling geeft aan geen onderwijsbenodigdheden van de student te vragen maar boeken en licenties te betalen en deze in bruikleen te geven aan de student, een terugkoopregeling is daarom niet aan de orde. Ik zeg hierbij toe in gesprek te gaan met de instellingen die nog geen regeling hebben ingesteld.
Hoe maakt u werk van het onder de aandacht brengen van deze verplichte terugkoopregeling bij studenten?
Iedere instelling moet de regeling ongebruikte leermiddelen breed bekend maken. Ik zal in mijn vervolggesprekken hen oproepen dit te doen. De sectorraad, JOB MBO en OCW hebben recentelijk een brochure «schoolkosten in het mbo» opgesteld waarin studenten worden geïnformeerd over de regeling ongebruikte leermiddelen. Om te zorgen dat meer studenten worden bereikt zal ik informatie over de regeling ongebruikte leermiddelen ook publiceren op de website van de rijksoverheid.
Bent u bereid om één universele terugkoopregeling in het leven te roepen, die geldt op iedere mbo-school, zodat scholen zelf geen onrealistische voorwaarden kunnen stellen?
De verplichting voor het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen geldt sinds vorig studiejaar. Ik vind het in dat opzicht te vroeg om over te gaan tot «één universele terugkoopregeling». De vorm en eisen van de regeling ongebruikte leermiddelen kunnen verschillen. Het is belangrijk dat de voorwaarden redelijk van aard zijn en kunnen rekenen op draagvlak van studenten. Medezeggenschapsraden hebben instemming op het schoolkostenbeleid. Instellingen moeten de regeling ongebruikte leermiddelen dan ook ter instemming aan hun medezeggenschapsraden voorleggen.
Hoe gaat u er samen met scholen en docenten voor zorgen dat boekenlijsten worden herzien, zodat ongebruikt lesmateriaal van deze lijsten verdwijnen?
Ik ga instellingen die nog geen regeling ongebruikte leermiddelen hebben ingesteld aanspreken dit alsnog zo snel mogelijk te doen. Ik verwacht dat de regeling ongebruikte leermiddelen bij iedere instelling ertoe leidt dat een kritische periodieke evaluatie van de leermiddelenlijsten plaatsvindt. Ongebruikte leermiddelen moeten immers door de instelling worden teruggekocht.
Bent u bereid om de motie van de leden El-Yassini en Kwint alsnog uit te voeren?2 Kunt u dit toelichten?
U heeft mij in uw motie gevraagd instellingen wettelijk te verplichten lesmaterialen of boeken die niet worden gebruikt, terug te kopen. Ik constateer dat de meeste instellingen gehoor hebben gegeven aan het instellen van een regeling ongebruikte leermiddelen. De instellingen die dat nog niet hebben gedaan zal ik daarop aanspreken. Wanneer blijkt dat instellingen zich toch niet aan de afspraak houden kan alsnog tot deze stap worden overgegaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat MBO van 9 november 2022?
Ja.
Het bericht 'Tienduizenden mbo'ers nog zonder boeken: 'bang voor een leerachterstand'' |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van NOS «Tienduizend mbo’ers nog zonder boeken: «bang voor een leerachterstand»»?1
Ja.
Wanneer is bij de boekenleverancier Struders.nl duidelijk geworden dat door technische problemen hun systemen «niet lekker» samen bleken te werken met systemen van hun logistieke uitvoerder, waardoor er een enorme achterstand is ontstaan bij de levering van schoolboeken?
Studers heeft laten weten dat de distributie van boeken met ingang van dit studiejaar op een andere manier is georganiseerd. Bij het overzetten van de systemen is daarbij een fout ontstaan met de orderadministraties. Inmiddels heeft Studers dit probleem grotendeels opgelost en is het overgrote deel van de leveringsachterstanden ingehaald. Ook is ervoor gezorgd dat de meeste studenten die nog geen boek hebben ontvangen, wel beschikken over een digitale licentie. Op korte termijn zouden alle studenten hierover moeten beschikken.2
Deelt u de mening dat, terwijl het schooljaar al twee weken geleden is gestart, meer dan een maand wachten op schoolboeken door een technische storing bij boekenleverancier Struders.nl niet acceptabel is?
Het is heel vervelend dat een deel van de studenten langer heeft moeten wachten op schoolboeken. Zoals in vraag 2 is aangegeven, kwam dit grotendeels door problemen die bij Studers zijn ontstaan bij het overgaan tot een nieuwe werkwijze. Nu die problemen grotendeels zijn verholpen, zouden de meeste nieuwe bestellingen volgens Studers voortaan binnen zes werkdagen geleverd moeten worden.3
Kunt u aangeven wat de gevolgen van dit leverprobleem zijn voor de leerontwikkeling en studiesucces van deze mbo-studenten?
De leverproblemen hebben ervoor gezorgd dat een deel van de studenten op een later moment (een deel van) hun bestellingen van boeken hebben ontvangen. De MBO Raad heeft mij laten weten dat instellingen en docenten hun best hebben gedaan om ervoor te zorgen dat de studenten die nog niet over al het materiaal beschikten, zo optimaal mogelijk hun studiejaar konden starten. Dit hebben zij gedaan door lessen aan te passen en door hun studenten te voorzien van alternatieve leermiddelen, het aandragen van alternatieve openbare bronnen en door het kopiëren van boeken. Hierdoor zijn de gevolgen voor de leerontwikkeling en studiesucces zoveel mogelijk beperkt. Dit betekent echter niet dat studenten helemaal geen last ondervinden van de leveringsproblemen. Van instellingen verwacht ik daarom dat zij waar mogelijk samen met studenten tot passende oplossingen komen, om eventuele ontstane leerachterstanden te voorkomen en te beperken.
Ben u van mening dat door de leveringsachterstanden van schoolboeken er leerachterstanden zullen ontstaan bij een deel van de mbo’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de toetsweken op mbo-scholen nu tien tot vijftien procent van de mbo-studenten niet vanaf het begin van het schooljaar beschikking hadden tot alle studiebenodigdheden?
Toetsweken hebben een ontwikkelingsgericht doel en zijn geen (deel)examens waar studenten op kunnen zakken. Mbo-instellingen bepalen zelf de opbouw van het curriculum en de momenten waarop toetsweken plaatsvinden. Afhankelijk van de impact van de vertraagde levering van studiebenodigdheden aan studenten, kunnen mbo-instellingen dus zelf bepalen hoe zij de toetsweken deze periode op een goede en passende manier inrichten. Daarnaast worden de generieke examenonderdelen Nederlands en Engels centraal getoetst. Het College voor Toetsen en Examens neemt deze examens af en hiervoor zijn speciale afnamemomenten vastgesteld. Deze afnamemomenten zijn echter zo ruim, dat mbo-instellingen voldoende flexibiliteit hebben om de toetsing aan te passen op eventuele gevolgen van de latere levering van studiebenodigdheden.
Is er hierdoor sprake van een valse start voor deze mbo-studenten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat mbo-studenten nog steeds moeten wachten op licentiecodes voor digitale schoolboeken en -middelen, terwijl deze codes op verschillende manieren al verstuurd hadden kunnen worden naar mbo-studenten?
De digitale licenties voor digitale leermiddelen worden vaak aangeboden in combinatie met fysieke producten. Normaal gesproken worden de digitale licenties vrijgegeven op het moment dat de fysieke producten verstuurd worden. Omdat de levering van fysieke producenten vertraging heeft opgelopen, werden de digitale licenties in eerste instantie ook later geleverd. Inmiddels is het leveren van de digitale licenties losgekoppeld van de levering van de fysieke producten. Hierdoor zouden de meeste getroffen studenten inmiddels over hun digitale licenties moeten beschikken, of die op zeer korte termijn moeten ontvangen.
Deelt u de mening dat, om een leerachterstand en studievertraging te voorkomen, er zo snel mogelijk een alternatief voor de te laat geleverde studieboeken gevonden moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, welke rol ziet u hierbij weggelegd voor het toekennen van tijdelijke digitale licenties voor de studieboeken als middel om de vertraging te overbruggen?
Volgens Studers zouden de meeste studenten inmiddels hun digitale licenties moeten hebben, of op korte termijn moeten krijgen. Indien studenten hun digitale licentie nog niet hebben ontvangen, dan kunnen uitgevers in overleg en op verzoek van mbo-instellingen tijdelijke digitale licenties verstrekken. Dit kan tijdelijk verlichting bieden, echter dienen de tijdelijke licenties op een later moment handmatig gekoppeld te worden aan de aangeschafte licenties, wat tijdsintensief is. Daarom kan het voor instellingen op dit moment in gevallen beter zijn om te wachten op de aangeschafte licenties.
Zijn er gesprekken gevoerd met leveranciers en scholen over het uitgeven van tijdelijke digitale licentiecodes?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een constructie mogelijk waarin studenten die nu en in de toekomst last hebben van te late levering van bestelde boeken tijdelijk toegang krijgen tot digitale licentiecodes van de boeken, hetzij via school, hetzij rechtstreeks van de leveranciers?
Voor oplossingen op de korte termijn verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 10. Voor de langere termijn zijn betere afspraken nodig tussen marktpartijen en het onderwijs om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Ik roep partijen op en zal hen waar nodig aansporen om hun verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het onderwijs te nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat Digitalisering in het onderwijs2?
Ja.
Het bericht ‘Nederland verdient het geld en wij zitten met de problemen, zegt de Duitse burgemeester’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland verdient het geld en wij zitten met de problemen, zegt de Duitse burgemeester»?1
Ja. Deze problematiek is reeds onder de aandacht gebracht bij het ministerie. Er zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt met Noordrijn-Westfalen over het aanpakken van misstanden die zich grensoverschrijdend manifesteren. Hieronder vindt u de precieze invulling van die afspraken.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse uitzendbureaus genieten van de lusten van arbeidsmigratie en grensgebieden in Duitsland laat zitten met de (over)last hiervan, zoals beschreven in het artikel?
Onze economie kan op dit moment niet zonder arbeidsmigranten. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en langetermijneffecten van arbeidsmigratie op beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, en op sociale cohesie in wijken en buurten. De economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden kunnen voor druk zorgen op de samenleving, zowel hier als in buurlanden. Het kan niet zo zijn dat wij in Nederland de vruchten plukken van deze bedrijvigheid terwijl de (huisvestings-)problematiek over de grens wordt geplaatst. Het gaat helaas nog te vaak niet goed, ook in de grensregio’s, en daarom blijven we misstanden aanpakken en waar mogelijk voorkomen. Daarom ben ik volop bezig met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Zo heb ik onder andere met Noordrijn-Westfalen afspraken gemaakt over gezamenlijke handhaving (zie hieronder). Verder werk ik samen met de VNG aan een handreiking voor gemeenten om een bedrijfseffectrapportage te realiseren. Daarmee kunnen Nederlandse gemeenten en provincies bij besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid de huisvestingsvraag als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten onderdeel maken van het vestigingsbeleid en dit inzichtelijk maken in deze effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid. Dit is ook een aanbeveling van het Aanjaagteam. Hierdoor kunnen potentiële knelpunten met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden onderkend en kunnen gemeenten en provincies vooraf de nodige randvoorwaarden scheppen of afdwingen.
Speelt deze problematiek omgekeerd ook? Zo nee, wat zou uw reactie zijn indien Duitse uitzendbureaus op vergelijkbare wijze haar problematiek rondom arbeidsmigratie zou exporteren naar Nederland?
De problematiek speelt in omgekeerde zin voor zover mij bekend niet. In geval de problematiek eveneens omgekeerd zou spelen, geldt mijn voorgaande antwoord evenzeer.
Bent u op de hoogte van de in het artikel beschreven «woon-werk»-constructies van uitzendbureaus waarbij arbeidsmigranten werken in Nederland en wonen in Duitsland met als doel om onder de radar te blijven bij zowel Nederlandse als Duitse inspecties?
Ja. Uw Kamer heeft vragen gesteld over deze constructie en het toezicht hierop, zie daarvoor ook de beantwoording van die Kamervragen.2
Kunt u aangeven of deze problematiek langer bekend is? Zo ja, hoe groot is deze groep arbeidsmigranten? Hebt u een beeld van de levensomstandigheden van deze groep? Hoeveel uitzendbureaus zijn op deze wijze actief? Hebt u in beeld welke uitzendbureaus het betreft en hebt u hen aangesproken op het gebruik van deze constructies? Hebt u in beeld welke Duitse gemeenten hierdoor getroffen worden? Hebt u hierover contact gehad met uw Duitse (regionale) ambtsgenoot? Zo nee, kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat deze constructie buiten beeld van inspectie is ontstaan en bent u bereid om zo snel mogelijk zicht te krijgen op de omvang van deze problematiek en de Kamer hierover te informeren?
Deze problematiek is reeds onder de aandacht gebracht bij het ministerie. Precieze cijfers over het aantal arbeidsmigranten en/of welke uitzendbureaus die grensoverschrijdend werken zijn er niet, dergelijke gegevens worden niet geregistreerd. Waar we signalen krijgen dat er misstanden spelen, worden deze door de bevoegde instanties, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie aangepakt.
De problematiek toont het belang aan van grensoverschrijdende samenwerking om misstanden met arbeidsmigranten tegen te gaan. Zie onder meer het antwoord op vraag 2 ten aanzien van het voorkomen van dergelijke misstanden. Misstanden kunnen niet alleen worden tegengegaan door het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, dit moet ook worden tegengegaan door het versterken van grensoverschrijdend toezicht. Destijds zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt met Noordrijn-Westfalen om gezamenlijk op te kunnen treden.3 In dit kader is de samenwerking met Noordrijn-Westfalen geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving. Afgesproken is om meer gezamenlijke inspecties uit te voeren. De huisvestingscontroles in het Duits-Nederlands grensgebied van februari dit jaar waren een eerste concrete gezamenlijke actie op grensoverschrijdende handhaving.4 De Duitse inspectie van Noordrijn-Westfalen en de Nederlandse Arbeidsinspectie hebben op 12 en 13 februari jl. huisvestingscontroles uitgevoerd in het Duits-Nederlandse grensgebied. Meer dan 140 mensen werden op de twee controledagen gecontroleerd door 40 medewerkers van verschillende Duitse en Nederlandse instanties. In totaal zijn zes huis-accommodaties in het Duitse Geldern en Emmerich gecontroleerd op bouwvoorschriften, woonkwaliteit, overbevolking en hygiënevoorschriften.
De zes huis-accommodaties zijn naar aanleiding van de bevindingen gesloten. Zolang dit nodig is, zullen we deze gezamenlijke inspecties blijven doen.
Deze samenwerking en de onderliggende afspraken hebben er mede toe geleid dat ambtenaren van de betrokken Nederlandse ministeries en de Nederlandse Arbeidsinspectie en hun collega’s in Noordrijn-Westfalen en gemeentes uit Noordrijn-Westfalen elkaar steeds beter weten te vinden. Naast de inzet op gezamenlijke inspecties wordt reeds uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren, met als doel relevante gegevens omtrent de situatie van arbeidsmigranten in zowel Nederland als Duitsland met de betrokken autoriteiten uit te kunnen wisselen.
Zijn er bij u andere Nederlandse grensgebieden in beeld waar dezelfde problematiek door arbeidsmigranten speelt? Zo ja, welke grensgebieden zijn dat?
Deze problematiek speelt in andere Nederlandse grensgebieden voor zover mij bekend niet. De problematiek kan zich uiteraard in alle grenssituaties afspelen. Wanneer er signalen zijn van grensoverschrijdende misstanden, is het belangrijk dat autoriteiten aan beide kanten van de grens gezamenlijk afspraken maken over de aanpak daarvan. Met Noordrijn-Westfalen hebben dergelijke afspraken – zoals ook in het antwoord op vraag 5 aangegeven – geleid tot geïntensiveerde samenwerking en een eerste gezamenlijke actie op grensoverschrijdende handhaving.
Hoe is de samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse inspectiediensten ingericht? Wordt er tussen de Nederlandse en Duitse inspectiediensten samengewerkt om deze problematiek aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om indien dat niet het geval is deze samenwerking tot stand te laten komen of te inventariseren?
Juist om te voorkomen dat werkgevers de landsgrens misbruiken om bijvoorbeeld het toezicht te ontlopen, wordt samengewerkt met Noordrijn-Westfalen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, heeft dit o.a. geleid tot een intensivering van de samenwerking met Noordrijn-Westfalen op het gebied van gezamenlijke handhaving.
Wordt bij het uitvoeren van het advies Commissie Roemer en het tegengaan van misstanden bij arbeidsmigratie rekening gehouden met dergelijke «woon-werk» constructies? Zo ja, op welke wijze?
Bij de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten wordt ook expliciet gekeken naar grensoverschrijdende effecten. Zo zal het grensoverschrijdend toezicht versterkt worden en is er bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving ook aandacht voor grensoverschrijdende effecten, ook de effecten zoals die worden beschreven in het NRC-artikel. Een voorbeeld hiervan is de aanstaande verplichte certificering van uitzendbureaus. In dat stelsel wordt expliciet rekening gehouden met grensoverschrijdende situaties. De samenwerking met Noordrijn-Westfalen is reeds geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving van de betrokken publieke en private instanties in Nederland en Duitsland.
Welke andere stappen gaat u zetten om het gebruik van de beschreven constructie en daarmee de uitbuiting van arbeidsmigranten en het omzeilen van toezicht tegen te gaan?
Het grensoverschrijdend toezicht zal versterkt worden en is er bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving ook aandacht voor grensoverschrijdende effecten, ook de effecten zoals die worden beschreven in het NRC-artikel. Een voorbeeld hiervan is de aanstaande verplichte certificering van uitzendbureaus. In dat stelsel wordt expliciet rekening gehouden met grensoverschrijdende situaties. Ook wordt zoals hierboven beschreven de samenwerking met Noordrijn-Westfalen reeds geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving. Afgesproken is om meer gezamenlijke inspecties uit te voeren, om de onderlinge contacten te verbeteren, en wordt uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren. Zie hiervoor verder de antwoorden op de vragen 5, 7 en 8.
Deelt u de opvatting dat het feit dat de lasten van arbeidsmigratie niet alleen in lokale Nederlandse gemeenschappen zichtbaar is maar nu ook naar het buitenland geëxporteerd wordt, aantoont dat het noodzakelijk is dat er meer grip komt op arbeidsmigratie en de nadelige gevolgen daarvan?
Ik begrijp en onderschrijf de roep om meer grip te krijgen op arbeidsmigratie en de nadelige gevolgen daarvan. Daar hoort ook de vraag bij over wat wij als samenleving aankunnen en dat daarbij nagedacht moet worden over de vraag welke economie we willen zijn op de langere termijn. Deze discussie is door uw Kamer ook aangestipt tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen en het kabinet heeft op het verzoek van dhr. Heerma (CDA) ook gereageerd dat het kabinet in haar reactie op het ACVZ-advies (zie hieronder) zal aangeven wanneer het gesprek met uw Kamer over dit onderwerp gevoerd gaat worden.
Het doel van het kabinet is om migratie zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en versterken. Zo werkt het kabinet aan de beleidsmatige opvolging van het onderzoek getiteld »Verkenning Bevolking 2050», uitgevoerd door het NIDI in samenwerking met het CBS. Dit onderzoek beschrijft de mogelijke veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking en de gevolgen daarvan op het gebied van opleiding, arbeid, zorg en wonen. Naar aanleiding van de moties Buma/Dijkhoff en daarna de motie den Haan is er een Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld. Migratie, als belangrijke factor in de ontwikkeling van de bevolkingsontwikkeling, wordt hierbij nadrukkelijk betrokken. Daarnaast is de Adviesraad Migratie (ACVZ) gevraagd om een advies over de mogelijkheid om te gaan werken met een beleidsmatig richtgetal voor migratie. In de adviesvraag is, naast de behoefte op de arbeidsmarkt, ook nadrukkelijk gevraagd om het incorporatievermogen van de Nederlandse samenleving mee te nemen. Publicatie van het advies is voorzien in het najaar van 2022.
Daarnaast zet het kabinet in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten en in het samenwerken met Noordrijn-Westfalen in de bestrijding van misstanden. Ook de Raad van State heeft aangegeven dat het tegengaan van misstanden een effectieve route is. Het is daarbij eveneens belangrijk dat gemeenten en provincies bij besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid de huisvestingsvraag, als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten, onderdeel maken van het vestigingsbeleid en dit inzichtelijk maken in een effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid. Dit is ook een aanbeveling van het Aanjaagteam. Hierdoor kunnen potentiële knelpunten met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden onderkend.
Zo ja, welke rol ziet u hierbij weggelegd voor het inzetten van huisvesting als middel om te kunnen sturen op de (hoeveelheid) arbeidsmigratie en de effecten daarvan op lokale gemeenschappen?
Het kabinet vindt het, zoals al eerder aangegeven, belangrijk dat er aandacht is voor korte- en langetermijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten. Door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren kunnen mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Arbeidsmigranten profiteren van leefgeld voor Oekraïense vluchtelingen: ‘Mogelijk misbruik’’ |
|
Bente Becker (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Arbeidsmigranten profiteren van leefgeld voor Oekraïense vluchtelingen: «Mogelijk misbruik»»1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de leefgeldregeling bedoeld is om ontheemde Oekraïners te ondersteunen die als gevolg van de verschrikkelijke oorlog in hun thuisland hebben moeten vluchten? En deelt u de opvatting dat het onwenselijk is indien leefgeld terecht komt bij mensen die niet ontheemd zijn, omdat dit ten koste gaat van de steun aan de gevluchte Oekraïners die dit nu juist hard nodig hebben?
Ik deel de mening dat de voorzieningen in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (ROOO), waaronder het leefgeld, bedoeld zijn om ontheemden uit Oekraïne te ondersteunen die als gevolg van de verschrikkelijke oorlog in hun thuisland hebben moeten vluchten. De regeling is bewust ruimer opgezet omdat arbeidsmigranten die terug zouden willen keren naar Oekraïne maar die mogelijkheid niet meer hebben ook ontheemd zijn. Daarom kunnen ook deze mensen gebruik maken van de regeling.
Hebt u cijfers over de hoeveelheid aanvragen voor leefgeld ingediend door Oekraïense arbeidsmigranten die al voor de Russische inval in Oekraïne in Nederland woonachtig waren? In hoeveel gevallen werden deze aanvragen goedgekeurd? In welke gemeenten zijn deze signalen bij u bekend?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van het aantal arbeidsmigranten die al in Nederland verbleven en onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) vallen. Ontheemden die inkomsten hebben uit arbeid en voor wie onderdak elders is voorzien kunnen materieel geen aanspraak maken op de voorzieningen.
Klopt het dat gemeenten op basis van de huidige regelgeving in een dergelijk geval een aanvraag voor leefgeld niet zomaar kunnen weigeren? Hoe beoordeelt u dit?
Wanneer iemand onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) valt, dan kan een gemeente de aanvraag niet weigeren. De burgemeesters kunnen op basis van art. 7 lid sub b en art. 13 ROOO de verstrekkingen intrekken indien blijkt dat de ontheemde inkomsten uit arbeid heeft of opvang (of onderdak) elders is voorzien. Ontheemden die inkomsten hebben uit arbeid en voor wie onderdak elders is voorzien kunnen materieel geen aanspraak maken op de voorzieningen.
Klopt het dat gemeenten op dit moment geen manier hebben om te verifiëren of een aanvrager voldoet aan alle voorwaarden2 die gesteld zijn voor het (blijven) ontvangen van leefgeld? Hoe beoordeelt u het verzoek van de gemeenten om hier wel zicht op te kunnen krijgen?
Op dit moment moet een ontheemde die gaat werken dit zelf aangeven bij de gemeente om het leefgeld te beëindigen. Momenteel wordt de Regeling opvang ontheemden Oekraïne geactualiseerd. Hierin wordt ook bezien of gemeenten inzage kunnen krijgen in de gegevens van het UWV om zo te weten of een ontheemde werkt. Zo hoeft een ontheemde niet meer zelf aan te geven dat hij/zij is gaan werken.
Hebt u cijfers over de hoeveelheid aanvragen voor leefgeld door Oekraïense burgers die na het doen van de aanvraag naar het buitenland vertrokken zijn? Op welke wijze wordt hierop gecontroleerd door gemeenten? Zijn zij naar uw inschatting voldoende in staat om te kunnen beoordelen of hiervan sprake is en om aanvragen voor leefgeld te weigeren indien dit het geval is?
Een ontheemde is verplicht zich uit te schrijven uit de BRP wanneer hij/zij vertrekt uit Nederland. Gemeenten registreren deze uitschrijvingen en zorgen er vervolgens voor dat het leefgeld gestopt wordt. Inmiddels hebben bijna 8.000 ontheemde Oekraïners, en 230 derdelanders zich uitgeschreven uit de BRP.
Hebt u zicht op de mate waarin Oekraïense arbeidsmigranten door werkgevers, uitzenders of huisvesters onder druk worden gezet om leefgeld aan te vragen? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken? Welke stappen gaat u ondernemen om deze malafide en zeer verwerpelijke praktijk aan te pakken dan wel te voorkomen?
Op dit moment heb ik geen zicht op de mate waarin Oekraïners die reeds in Nederland verbleven om arbeid te verrichten voor de inval van Rusland in Oekraïne door werkgevers, uitzenders of huisvesters onder druk worden gezet om leefgeld aan te vragen. Met u ben ik van mening dat dit een onwenselijke praktijk zou zijn. Zoals hierboven aangegeven moet een ontheemde die gaat werken of reeds werkt dit doorgeven aan de gemeente. Het recht op leefgeld vervalt op het moment dat iemand arbeid verricht. Ik zal bekijken hoe we dit kunnen onderzoeken en welke maatregelen we, indien dit nodig blijkt, kunnen nemen.
Welke andere stappen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de verzoeken van gemeenten om meer zicht en controle te kunnen hebben op de juiste besteding van leefgeld, om te voorkomen dat Oekraïense ontheemden het slachtoffer worden van oneigenlijk gebruik van de leefgeldregeling? Bent u bereid om hierover met spoed het gesprek aan te gaan in het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Er wordt gewerkt aan een aanpassing van de ROOO, waarbij onderzocht wordt of inzage in gegevens van het UWV kan worden gerealiseerd door een wettelijke verankering op te nemen in de wet SUWI. Met deze inzage kunnen gemeenten zien of ontheemden werken en gelijktijdig leefgeld ontvangen. Hiermee krijgen gemeenten meer zicht en controle op de juiste besteding van leefgeld.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de hierboven genoemde uitzonderingsregeling?
Ja.
Hebben Oekraïense voetballers een tewerkstellingsvergunning nodig om bij een Nederlandse betaald voetbalorganisatie (BVO) aan de slag te kunnen?
Per 1 april 2022, met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022, geldt een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vluchtelingen uit Oekraïne die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Om in aanmerking te komen voor de richtlijn tijdelijke bescherming dient de ontheemde een asielaanvraag in te dienen. In de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022 over de aanpak opvang ontheemden uit Oekraïne1 heeft het kabinet toegelicht welke doelgroep onder de richtlijn valt en welke procedure geldt om in aanmerking te komen voor bescherming op grond van de richtlijn. Om te kunnen werken hebben ontheemden uit Oekraïne een document nodig waaruit hun verblijfsstatus als tijdelijke beschermde blijkt. Het kost echter enige tijd om documenten voor alle vluchtelingen beschikbaar te stellen waar hun verblijfsrecht uit blijkt. Gelet hierop geldt een overgangsperiode van 4 maart tot en met 31 mei 2022. Gedurende deze overgangsperiode geldt de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor alle Oekraïense onderdanen die hun nationaliteit aan de hand van documenten kunnen aantonen. Daarnaast wordt, zoals reeds is aangegeven in de bovengenoemde brief, gestreefd om deze overgangsperiode per medio april 2022 uit te breiden voor, en toe te passen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten of in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven.
Indien een vreemdeling niet onder bovengenoemde vrijstelling valt dan zal de werkgever, in dit geval de BVO, een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid moeten aanvragen.
Indien er een tewerkstellingsvergunning nodig is, geldt voor Oekraïense voetballers het salariscriterium zoals deze is vastgesteld voor voetballers buiten de Europese Unie (EU) die een tewerkstellingsvergunning nodig hebben?
Voor vreemdelingen die onder de bovengenoemde vrijstelling vallen is geen tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning nodig. Indien een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt aangevraagd voor een vreemdeling die niet onder bovengenoemde vrijstelling valt, dan gelden de normale regels voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in de sportsector.2 Gelet hierop zal een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in het hoogste segment van het voetbal enkel worden verleend indien wordt voldaan aan het salaris- en kwaliteitscriterium.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er voor Oekraïense voetballers, die bij een Nederlandse BVO aan de slag willen, een meldplicht?
Per 1 april 2022, en met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2022, geldt de vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Deze vrijstelling, die ook geldt voor profvoetballers mits zij aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen, is opgenomen in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.3 Voor werkgevers, waaronder een Nederlandse BVO, geldt een meldplicht als zij mensen in dienst willen nemen die onder deze vrijstelling vallen. Zij moeten ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat zij een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerkstellen. Deze meldplicht is opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.4 Tot en met 15 april 2022 geldt een overgangsperiode waarin werkgevers de mogelijkheid krijgen om een melding te doen, ook wanneer de werkzaamheden al zijn aangevangen op of na 4 maart 2022. Na deze datum geldt de meldplicht, waaronder de voorwaarde van een melding ten minste twee werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden, onverkort. Het niet naleven van deze meldplicht is beboetbaar op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er een eventuele algemene maatregel van bestuur (AMvB) hiervoor ingericht en zo ja, per wanneer is deze AMvB van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een kwart van de scholen geen terugkoopregeling heeft |
|
Peter Kwint , Zohair El Yassini (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 22% van de scholen zichtbaar informatie over de terugkoopregeling op hun website heeft staan?1
Met de invoering van de terugkoopregeling voor ongebruikte leermiddelen in schooljaar 2021 – 2022, is afgesproken dat instellingen op een heldere wijze informatie verstrekken aan studenten over hoe deze terugkoopregeling binnen de desbetreffende instelling is georganiseerd. Het is aan de school om te bepalen hoe zij hieromtrent met de studenten communiceren. Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening door alle scholen op een goede en transparante manier gebeurt. Dat lijkt op basis van het onderzoek van JOB nu niet het geval te zijn. Naar aanleiding van het signaal dat JOB geeft, zal ik met de sector hierover in gesprek gaan.
Hoeveel mbo-scholen hebben nu een terugkoopregeling? Bent u bereid om met scholen in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat iedere school een terugkoopregeling heeft?
Uit de analyse van JOB blijkt dat 14 instellingen van de 59 instellingen op dit moment een terugkoopregeling op hun site hebben gepubliceerd. In het onderzoek van JOB zijn de externe websites van de scholen betrokken. Nu hebben scholen ook andere communicatiemiddelen richting studenten. Het is mogelijk dat instellingen de terugkoopregeling op een andere wijze hebben gepubliceerd (bijvoorbeeld in het studentenportaal) of gecommuniceerd (bijvoorbeeld met flyers of door personeel). De MBO Raad heeft onder haar leden uitgevraagd of zij een terugkoopregeling hebben en hoe deze is gecommuniceerd. Ik zal de uitkomsten van deze uitvraag bespreken met JOB en de MBO Raad.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat studenten actief geïnformeerd worden over de terugkoopregeling op hun school?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wat wordt er bedoeld met «Voor alle onderwijsbenodigdheden geldt dat ze voldoende intensief in het onderwijs en leerproces gebruikt worden – anders mag de school niet aan de student vragen om over deze benodigdheden te beschikken», zoals in het Servicedocument Schoolkosten staat? Wanneer wordt iets voldoende intensief gebruikt?
Het is op dit moment aan de instelling om in de terugkoopregeling uit te leggen wanneer een leermiddel onvoldoende intensief is gebruikt. In het servicedocument schoolkosten is opgenomen dat de studentenraad instemming heeft op het schoolkostenbeleid. Het ligt in de rede dat instellingen de terugkoopregeling en daarmee een nadere definiëring, ter instemming hebben voorgelegd. De MBO Raad heeft deze vraag meegenomen in haar uitvraag onder haar leden.
Kunt u een sluitende definitie geven van «ongebruikte leermiddelen»? Bent u van mening dat iedere school dezelfde definitie zou moeten hanteren zodat er geen verschillen tussen scholen kunnen bestaan?
Iedere individuele instelling bepaalt wat er onder het begrip «ongebruikte leermiddelen» valt. Ik vind het hierbij belangrijk dat instellingen komen tot een definitie die op draagvlak kan rekenen van de studenten. Studentenraden hebben instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. De terugkoopregeling is onderdeel van het schoolkostenbeleid. Daarom dient de terugkoopregeling aan de studentenraad te worden voorgelegd ter instemming. De JOB en de MBO Raad vinden het wenselijk om inzicht te krijgen wat de oorzaken, aard en omvang van de problematiek omtrent ongebruikte leermiddelen is. In mijn gesprek met de JOB en de MBO Raad zal ik de voortgang bespreken en hen oproepen om hun achterban te verzoeken om daar waar er op hun scholen de beelden over ongebruikte leermiddelen uiteenlopen, te werken aan een definitie.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat de lijsten met boeken en onderwijsbenodigdheden kritisch worden bekeken en boeken die niet of nauwelijks worden gebruikt eraf worden gehaald?
Dit is primair aan de instellingen zelf. Met JOB en de MBO Raad is de afspraak gemaakt dat instellingen leermiddelenlijsten periodiek opschonen. Leermiddelen die onvoldoende worden gebruikt zullen niet langer worden gevraagd. De verplichting om ongebruikte leermiddelen terug te kopen moet ervoor zorgen dat instellingen kritisch zijn over welke boeken en lesmaterialen worden gevraagd. Ik zal in mijn gesprek met JOB en de MBO Raad de voortgang van deze afspraak bespreken.
Wat zijn de redenen dat er nog steeds ongebruikt lesmateriaal op deze lijsten te vinden is?
In de evaluatie servicedocument schoolkosten mbo worden hiervoor drie redenen genoemd. Ten eerste lijken opleidingsteams hier niet scherp genoeg op te zijn. Ook zijn boeken en licenties vaak alleen samen te koop. Het boek wordt bijvoorbeeld niet of nauwelijks gebruikt, maar de licenties wel. Tot slot blijkt soms dat gaandeweg de opleiding dat de gevraagde boeken en lesmaterialen niet aansluiten bij het verloop van de opleiding. De laatste reden hangt mogelijk samen met de coronapandemie, waardoor een groot deel van het onderwijs digitaal heeft plaatsgevonden.
Het bericht dat het Albeda als eerste mbo in Nederland een studentenrechtbank krijgt. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Sander Dekker (VVD), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Albeda krijgt als eerste mbo in Nederland een studentenrechtbank»?1
Ja.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze studentenrechtbank?
Het Albeda College heeft desgevraagd laten weten dat het gaat om een buitengerechtelijk en herstelgericht (preventief) traject voor het oplossen van conflicten en incidenten op het Albeda College, vallend onder de verantwoordelijkheid van de directie in het kader van schoolveiligheid. Er is bij een vermoeden van strafbare feiten altijd afstemming met de politie. De zaken die worden behandeld vallen onder het schoolreglement. Daarnaast wordt de studentenrechtbank preventief ingezet. Bijvoorbeeld in geval van pesten om verdere escalatie en strafbaar gedrag te voorkomen, de conflictvaardigheid van leerlingen te vergroten en de sfeer op school te verbeteren. Daarbij is de studentenrechtbank een leerwerkplaats voor studenten van de opleiding Juridisch Administratieve Beroepen. Voor de studenten van deze opleiding is de studentenrechtbank een plaats om te leren wat de keten van rechtspraak, OM en advocatuur in de rechtsstaat inhoudt en om hen in de gelegenheid te stellen hun kennis in de praktijk te brengen. Ook leert het betrokken studenten in den brede over recht en rechtvaardigheid.
Deelt u de mening dat een adequate wettelijke grondslag noodzakelijk is om te experimenteren met lekenrechtspraak? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor lekenrechtspraak is een wettelijke grondslag noodzakelijk. Volgens de Grondwet (artikel 116, derde en vierde lid) kan alleen een wet mogelijk maken dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht wordt deelgenomen door personen die daar niet toe behoren. Daarom is in de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging een mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met de toevoeging van deskundige leden aan een kamer in een rechtbank of een hof, welke leden geen rechterlijk ambtenaar zijn en rechtspreken samen met een of meer rechters. Deze wet is nog niet in werking getreden en er is ook nog geen algemene maatregel van bestuur om een dergelijk experiment verder vorm te geven. Het is van belang te benadrukken dat de studentenrechtbank geen lekenrechtspraak beoefent zoals bedoeld in de Grondwet en in de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging. Zoals aangegeven in het antwoord op de tweede vraag betreft de studentenrechtbank immers een buitengerechtelijk traject.
Waarom is de Experimentenwet rechtspleging niet gebruikt voor het faciliteren van dit experiment?
De Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging heeft betrekking op experimenten met civiele geschilbeslechting waarbij wordt afgeweken van onderdelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten op het gebied van het civiele procesrecht. Die wetgeving is niet van toepassing op de studentenrechtbank omdat deze studentenrechtbank buitengerechtelijke afdoening betreft, zodat ook de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging hier niet gebruikt kan worden.
Hoe is bij een studentenrechtbank geregeld dat alle eisen die de wet stelt aan het stafproces, en de fundamentele rechtsbeginselen zoals het recht op een eerlijk proces, worden gewaarborgd?
Allereerst zij hier nogmaals benadrukt dat er geen sprake is van een formeel strafproces bij de studentenrechtbank. De procedure is gericht op een minnelijke oplossing voor conflicten en incidenten met een schade tot maximaal 500 euro. Strafbare feiten kunnen na afstemming met de politie ook bij de studentenrechtbank worden behandeld. Partijen kiezen (bij minderjarigheid in overleg met ouders of wettelijk vertegenwoordigers) vrijwillig voor deelname aan de procesgang bij de studentenrechtbank. Het staat partijen ook vrij om elk moment te stoppen met deelname aan de studentenrechtbank. De studentenrechtbank geeft de betrokkenen in alle vrijheid een preventieve mogelijkheid tot het herstel van de verhoudingen, c.q. schade(s). Verder richt de studentenrechtbank zich niet op waarheidsvinding, maar op het samen bepalen en uitspreken van een herstelmaatregel op basis van herstelvoorstellen van alle betrokkenen. De Stichting Jongerenrechtbanken, die ervaring heeft met soortgelijke «rechtbanken» in het voortgezet onderwijs, ondersteunt ook het Albeda College. De Stichting Jongerenrechtbanken is ter ondersteuning bij de zittingen aanwezig en ziet toe op interne kwaliteitswaarborgen. Partijen worden bijgestaan door een student van de opleiding Juridisch Administratieve Beroepen, die de advocaatrol vervult en daarbij wordt begeleid door de docenten. De projectleiders bij het Albeda College zijn beiden docent in juridische vakken en juristen met proceservaring. Indien de afdoening door de studentenrechtbank niet leidt tot een gewenste uitkomst, of de uitspraak niet wordt opgevolgd, dan blijft reguliere afdoening via de politie en het strafrecht mogelijk. Oftewel, de inzet van de studentenrechtbank biedt een extra, complementaire mogelijkheid en doet geen afbreuk aan de rechten die betrokkenen hebben.
Zijn er nog meer scholen die het voornemen hebben een studentenrechtbank op te richten?
Het Albeda College is de eerste mbo-instelling met een studentenrechtbank. Voor zover het kabinet bekend is, is er op dit moment één andere mbo-instelling zich aan het oriënteren op het eventueel oprichten van een studentenrechtbank. In het voortgezet onderwijs zijn er zeventien scholen waar gebruik wordt gemaakt van een jongerenrechtbank. Een jongerenrechtbank is in feite hetzelfde als een studentenrechtbank, maar dan op een school in het voortgezet onderwijs.
In hoeverre zijn het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook de Rechtspraak, het Openbaar Ministerie, de politie, de Nederlandse Orde van Advocaten (NOva) en Slachtofferhulp Nederland intensief betrokken en hebben zij ingestemd met de totstandkoming van de studentenrechtbank?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Orde van Advocaten en Slachtofferhulp Nederland zijn niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de studentenrechtbank van het Albeda College. De Nationale Politie is evenmin formeel geraadpleegd door het Albeda College. Wel is er contact met de wijkagent van het Albeda College. De Rechtspraak is formeel niet verbonden aan de studentenrechtbank, maar er werken wel diverse rechters aan mee. Zo heeft een rechter van de rechtbank Rotterdam bij de aftrap van de studentenrechtbank uitleg gegeven over hoe je rechter wordt, wat een rechter doet en wat de rol is van een advocaat en een officier van justitie. Ook heeft een rechter de studenten begeleid bij verschillende rollenspellen. Dit past binnen de algemene voorlichting die de Rechtspraak op scholen en aan studenten geeft en het sluit aan bij het karakter van de studentenrechtbank als leerwerkplaats. Tot slot heeft de rechter deze studenten «beëdigd». Dit is louter ceremonieel en heeft geen officiële basis.
Hoe is gewaarborgd dat slachtoffers – uit angst te worden «berecht» door medestudenten – geen aangifte meer doen van strafbare feiten?
Vooropgesteld dient te worden dat het slachtoffer niet wordt «berecht», maar de «verdachte». Het staat partijen volledig vrij om te kiezen voor dit buitengerechtelijk traject. Slachtoffers kunnen er dus altijd voor kiezen om niet deel te nemen aan de studentenrechtbank en aangifte te doen bij de politie. Het staat alle betrokkenen ook vrij om elk moment te stoppen met deelname aan de studentenrechtbank. Wanneer minderjarige studenten betrokken zijn, dan wordt deelname altijd besproken met de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers. De inzet van de studentenrechtbank biedt dus een extra, complementaire mogelijkheid die is gericht op een minnelijke afdoening van het conflict of incident en die geen afbreuk doet aan de rechten die betrokkenen hebben.
In hoeverre heeft de instelling van de studentenrechtbank geleid tot wijziging van het aangiftebeleid?
De instelling van de studentenrechtbank heeft niet geleid tot wijziging van het aangiftebeleid bij de politie.
Hoe verhoudt de studentenrechtbank zich tot de maatregelen uit het actieplan wapens en jongeren?
De studentenrechtbank staat los van de maatregelen uit het Actieplan Wapens en Jongeren, maar kan bijdragen aan de door het actieplan beoogde bewustwording en ontmoediging van wapenbezit bij jongeren. Indien het gaat over wapenbezit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Bij de studentenrechtbank is een andere focus aan de orde dan in het strafrecht, daarom kan het er ook complementair aan zijn.
Deelt u de mening dat wanneer sprake is van strafbare gedragingen op scholen, de politie en het Openbaar Ministerie de aangewezen instanties zijn om op te treden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor meermalen is benadrukt, heeft de studentenrechtbank een complementair karakter en is zij bedoeld om conflicten en incidenten op minnelijke wijze en op vrijwillige basis op te lossen. Wanneer er sprake is van strafbare gedragingen, zal de weg naar de politie altijd open staan. Er wordt bij een vermoeden van een strafbaar feit ook altijd afgestemd met de politie. Het belang van de studentenrechtbank is dat deze bij kleine incidenten binnen een schoolgemeenschap een snelle, leerzame en zorgvuldige interventie kan vormen, die is gericht op emotioneel en financieel herstel. Dat kan in daarvoor geschikte gevallen te prefereren zijn boven het doen van een aangifte waarvan onzeker is of deze tot vervolging zal leiden en op welke termijn.
Het bericht “FBI raids ZPMC delivery vessel” |
|
Peter Valstar (VVD), Zohair El Yassini (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «FBI raids ZPMC delivery vessel»?1
Ja.
Bent u bekend met de verdenkingen van spionage door het Chinese staatsbedrijf Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)? Hoe beoordeelt u deze? Heeft u hierover contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid alsnog navraag te doen?
Over het kennisniveau van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin kan wel worden gesteld – zoals ook naar voren komt uit de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD – dat Nederland over een hoogwaardige (defensie-)industrie beschikt waarbinnen zich het soort kennis bevindt waar China naar op zoek is.
Veel prioritaire technologieën, van belang voor zowel de economische als de nationale veiligheid, worden mede binnen de Nederlandse (defensie-)industrie ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat er met regelmaat overleg wordt gevoerd met gelijkgezinde landen, inclusief de Amerikaanse autoriteiten, over veiligheidskwesties. Over de inhoud van deze overleggen wordt wegens vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan.
Zijn er aanwijzingen dat ZPMC ook in Nederland inlichtingen verzamelt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u diplomatiek contact gehad met China over de verdenking van spionage door het Chinese staatsbedrijf ZPMC? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Nederland spreekt met China in diplomatieke contacten met regelmaat over Nederlandse zorgen met betrekking tot veiligheidskwesties, maar doet wegens de vertrouwelijkheid hiervan geen uitspraken over individuele gevallen.
Hoeveel medewerkers van ZPMC hebben in Nederland sinds 2015 een verblijfsvergunning voor werk ontvangen, waarbij ZPMC optrad als erkend referent?
Sinds 2015 hebben minder dan 5 vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ontvangen voor het verrichten van arbeid bij ZPMC Netherlands BV, het bedrijf dat bij de IND bekend is als erkend referent.2
Zijn er sinds 2015 verblijfsvergunningen bij ZPMC-medewerkers ingetrokken? Zo ja, hoeveel en om welke reden?
Nee.
Waarin verschillen de vergunningprocedures en veiligheidchecks voor individuen die hun verblijfsvergunning via de route van een erkend referent ontvangen van individuen die hun verblijfsvergunning voor werk via een andere procedure ontvangen?
Een erkend referent heeft toegang tot de versnelde procedure voor vergunningverlening, waarbij deze – in tegenstelling tot de niet-erkende referent – in beginsel controleert of een vreemdeling aan de toelatingsvoorwaarden voldoet. De IND handelt de aanvragen van een erkend referent af op basis van de eigen verklaring van de referent, met uitzondering van het paspoortvereiste en de toets op openbare orde en nationale veiligheid. Dat laat onverlet dat de IND alsnog alle bewijsstukken kan opvragen als dit nodig wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag of ter controle nadat de aanvraag is afgehandeld. Een erkend referent heeft daarentegen een zorgplicht, informatieplicht en administratieplicht. Zo moet een erkend referent zorgdragen voor een zorgvuldige werving en selectie van de vreemdeling. Het is belangrijk dat een referent bij de werving en selectie ook aandacht heeft voor statelijke dreigingen tegen Nederlandse nationale veiligheidsbelangen. Hier heeft de IND dan ook aandacht voor gevraagd in de Nieuwsbrief Zakelijk, gericht aan alle erkend referenten arbeid, van 1 oktober 2021. Zoals nader toegelicht in de brief aan uw Kamer d.d. 24 september jl. verricht de IND bij alle vreemdelingen eenzelfde toets op openbare orde en nationale veiligheid.3
Welke rol spelen informatie of analyses van de inlichtingendiensten, vervat in ambtsberichten of anderszins, bij het al dan niet toekennen van de status van erkend referent aan een buitenlands bedrijf of instelling?
In het algemeen geldt dat bij ontvangst van een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten over een referent die een aanvraag om erkenning heeft ingediend of al erkend is, de IND de inhoud daarvan zal meewegen in de besluitvorming.
De IND dient dan te toetsen of de informatie in het ambtsbericht voldoende concreet, feitelijk en inzichtelijk is om op basis van het ambtsbericht de status van erkend referent te kunnen weigeren.
Met welke andere departementen of overheidsorganisaties overlegt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) voordat een organisatie de status van erkend referent ontvangt? Worden de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijdiong en Veilighied (NCTV) en de inlichtingendiensten hierbij betrokken?
De IND doet bij iedere aanvraag om erkenning navraag bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW of er boetes aan de organisatie zijn opgelegd en of er een verplichting is opgelegd tot het doen van een eerstedagsmelding. Daarnaast worden alle rechtspersonen en natuurlijke personen die als bestuurder bij de organisatie zijn betrokken bij de Justitiële Informatiedienst bevraagd op justitiële antecedenten. Indien sprake is van een of meer strafrechtelijke antecedenten vraagt de IND om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Daarnaast vraagt de IND in voorkomende gevallen advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) of de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie voldoende is gewaarborgd. De NCTV en de inlichtingendiensten worden niet standaard betrokken alvorens tot erkenning wordt overgegaan. Dit gebeurt enkel op basis van signalen.
Welke rol spelen buitenlandse onderzoeken of veroordelingen wegens spionage bij het verstrekken van de status van erkend referent?
In algemene zin geldt dat informatie van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderdeel kán zijn van de onderbouwing van een ambtsbericht van de AIVD of MIVD (zie ook het antwoord op vraag 8). Hierbij gelden de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Strafrechtelijke veroordelingen kunnen blijken uit (Europese) signaleringen of door een verklaring van de persoon zelf.
Hebben andere landen een vergelijkbare procedure als de Nederlandse verstrekking van de status van erkend referent? Zo ja, hoe gaan landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië om met Chinese staatsbedrijven?
In Duitsland en Frankrijk kent men geen vergelijkbare systematiek (met erkend referenten) zoals Nederland deze kent. In deze landen wordt de aanvraag voor een kennismigrantenvergunning doorgaans ingediend door de kennismigrant zelf. Daarentegen bestaat er, evenals in Nederland, in Duitsland en Frankrijk de mogelijkheid tot een versnelde procedure voor vergunningverlening; in Duitsland dient de werkgever een voorafgaande goedkeuring aan te vragen en in Frankrijk kan de versnelde procedure plaatsvinden indien de werkgever bekend staat om het ontvangen van «high potentials». In de Verenigde Staten is eveneens geen sprake van een vergelijkbaar stelsel. Het VK stelt voor een aantal toelatingsprocedures voor arbeids-/kennismigranten ook een erkend referentschap (licensed sponsor) verplicht. De procedure om licensed sponsor te worden is vergelijkbaar met die in Nederland (o.a. test op betrouwbaarheid). Het is niet bekend of daarbij specifieke aandacht aan Chinese staatsbedrijven wordt gegeven en of het erkend referentschap van deze bedrijven is ingetrokken.
Over het Australische model is op dit moment geen informatie bekend.
Is er uit de bovengenoemde vijf landen sprake van landen die een procedure vergelijkbaar met de status van erkend referent hebben, en die deze status in de afgelopen drie jaar hebben ingetrokken bij Chinese staatsbedrijven?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiersma (nr. 35 680, nr. 17), waarin wordt verzocht misbruik van werkvergunningen en referentschap door statelijke actoren tegen te gaan? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om de motie uit te voeren?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer naar aanleiding van deze motie d.d. 24 september jl., kijkt het Kabinet op basis van het inmiddels beschikbare vertrouwelijke dreigingsbeeld van verblijfsregelingen en het erkend referentschap kritisch naar de invulling en het gebruik van deze regelingen en zet het Kabinet in op verbetering.4 Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de IND en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als het gaat om expertise, informatiepositie, middelen en (juridische) bevoegdheden bij het onderkennen en vaststellen van een gevaar voor de nationale veiligheid. Over de voortgang wordt uw Kamer op een later tijdstip nader geïnformeerd.
Welke veiligheidscontroles worden uitgevoerd op vergunningontvangers van door de IND erkende referenten uit de drie landen, China, Rusland en Iran, die in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van februari 2021 worden genoemd als dreigingen tegen de economische veiligheid van Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Vinden er additionele veiligheidscontroles plaats, voordat een organisatie uit China, Rusland of Iran aanspraak kan maken op de status van erkend referent?
Nee, op dit moment is dat niet het geval.
Hoe rijmt u de mogelijkheid voor een Chinees staatsbedrijf om erkend referent te zijn met de analyse uit het Dreigingsbeeld dat China mede door het gebruik van spionage de grootste dreiging voor de economische veiligheid van Nederland vormt?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de toekenning van de status als erkend referent opnieuw tegen het licht te houden voor staatsbedrijven uit China, Rusland en Iran?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Zoveel banen en toch niet aan de bak: ‘Voldoe niet aan profiel’ |
|
Judith Tielen (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zoveel banen en toch niet aan de bak: «Voldoe niet aan profiel»?1
Ja.
In hoeverre is de 60-jarige langdurige werkloze Jacqueline een uitzondering op de arbeidsmarkt? Met andere woorden, hoeveel langdurig werklozen worden – ondanks de krapte op de arbeidsmarkt – niet aangenomen terwijl ze wel de benodigde vaardigheden en/of ervaring hebben onder het mom «voldoet niet aan het profiel»?
Uit SCP onderzoek blijkt dat in 2018 bijna één op de vier sollicitanten bij een afwijzing het vermoeden had gediscrimineerd te zijn; 13 procent is er zeker van dat van discriminatie sprake was, 26 procent twijfelt eraan. In het laatste geval is tijdens de sollicitatie bijvoorbeeld wel over leeftijd gesproken, maar is dit niet expliciet als afwijzingsgrond genoemd.2 Van de 55+-ers vermoedde zelfs 50 procent dat sprake is geweest van discriminatie. Deze cijfers zijn onacceptabel. In het antwoord op vraag 5 ga ik nader in op het kabinetsbeleid ter bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie.
In hoeverre is het vermoeden juist dat het woord «profiel» in de praktijk vaak als codetaal wordt gebruikt voor leeftijd, geslacht en/of etniciteit?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, vermoedde een grote groep (oudere) sollicitanten dat discriminatie een rol heeft gespeeld bij de afwijzing. Of bij de afwijzing het woord profiel is gebruikt als codetaal om te verhullen dat leeftijd, geslacht of etniciteit een rol speelde is niet bekend. Maar het eerder genoemde percentage sollicitanten dat twijfelt of sprake was van discriminatie, duidt er wel op dat als er bijvoorbeeld sprake is van een afwijzing vanwege de leeftijd, dit niet als motivatie is gegeven.
Hoewel het vermoeden van leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie sterk gevoeld wordt, komen hierover relatief weinig meldingen binnen bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)3. In 2019 zijn 1.140 meldingen gedaan bij ADV’s over (vermeende) arbeidsdiscriminatie (26 procent van alle meldingen). Van deze meldingen had 43 procent betrekking op discriminatie bij werving en selectie. Hiervan betrof dan weer 31 procent de discriminatiegrond leeftijd. Leeftijd, geslacht en migratieachtergrond zijn de meest voorkomende discriminatiegronden.
Ervan uitgaande dat leeftijdsdiscriminatie een van de meest voorkomende vormen van discriminatie is op de arbeidsmarkt, waar ligt volgens u voor werkgevers het grootste obstakel om oudere werknemers aan te nemen?
Op 29 september 2020 heb ik uw Kamer de evaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers aangeboden.4 Uit dit rapport kwam naar voren dat werkgevers ten onrechte denken dat ouderen minder productief zijn, meer verzuim tonen, «duurder» of minder flexibel zijn of niet goed met nieuwe technologie kunnen omgaan. Ook blijkt hieruit dat het merendeel van de werkgevers die hebben gereageerd op de vraag of de campagne in het kader van het actieplan («John de Wolf op onderzoek») heeft geleid tot een verandering van hun beeld van oudere werkzoekenden, hebben aangegeven dat dit niet het geval is. Een uitdaging in het bestrijden van de werkloosheid van oudere werknemers is dan ook het ombuigen van dit stereotype – overwegend negatieve – beeld bij werkgevers naar een objectiever beeld dat recht doet aan de kwaliteiten en competenties van oudere werknemers.
Deelt u de mening dat dat deze casus in elk geval de schijn van leeftijdsdiscriminatie heeft? Zo ja, op welke manier bestrijdt u deze vorm van discriminatie op de arbeidsmarkt? Zo nee, hoe definieert en meet u leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt?
Vooralsnog onthoud ik mij van een opvatting over de schijn van leeftijdsdiscriminatie in de onderhavige casus, omdat een volledig beeld van de feiten en omstandigheden ontbreekt.
Wij vragen als samenleving van alle Nederlanders om zoveel mogelijk duurzaam te participeren op de arbeidsmarkt. Dat vragen we van iedereen, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen op een eerlijke arbeidsmarkt tegenover staan: een arbeidsmarkt zonder discriminatie bij werving en selectie en met een gelijke behandeling op de werkplek. Het kabinet zet in op een proactieve, integrale en grondenbrede aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 en de bijbehorende voortgangsrapportages is dit uiteengezet.5 Naast de campagne Verderkijkers, die werkgevers stimuleert om verder te kijken dan zij misschien gewend zijn om de pool van sollicitanten te verbreden, is als onderdeel van dit Actieplan in december 2020 het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie aan uw kamer aangeboden. In dit wetsvoorstel is een verplichting opgenomen voor werkgevers en intermediairs om een werkwijze te hebben, waarin kenbaar wordt gemaakt op welke wijze discriminatie bij werving en selectie wordt tegengegaan en gelijke kansen worden bevorderd. Deze wet is niet doelgroepgebonden maar beoogt een fundamentele norm te stellen: gelijke kansen voor alle sollicitanten, ongeacht (o.a.) migratieachtergrond, geslacht, beperking en ook leeftijd. Belangrijk hierbij is de notie dat verboden onderscheid in veel gevallen onbewust wordt gemaakt en dat het wetsvoorstel juist ook bijdraagt aan het tegengaan van dergelijke onbewuste gedragingen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen worden afgewezen omdat hun leeftijd, geslacht en/of etniciteit volgens de werkgever niet past bij het gewenste «profiel»? Zo ja, wat doet u eraan om dat te bestrijden?
Deze mening deel ik en als het woord «profiel» wordt gebruikt om te verhullen dat het een afwijzing wegens leeftijd betreft, is dat niet correct. In de beantwoording van de vragen 2 en 5 is ingegaan op het gebruik van de term profiel en het kabinetsbeleid om (leeftijds-)discriminatie tegen te gaan.
Deelt u de mening dat iedereen nodig is op de arbeidsmarkt en het niet alleen onacceptabel, maar ook niet al te intelligent is van werkgevers om potentiële werknemers af te wijzen op basis van hun leeftijd, geslacht of etniciteit? Zo ja, hoe kunt u werkgevers stimuleren om op een slimmere wijze gebruik te maken van het potentieel aan werknemers?
Deze mening deel ik en dit is dan ook de boodschap geweest van onze communicatiecampagne, namelijk dat arbeidsmarktdiscriminatie onacceptabel is en bovendien dat werkgevers talent mislopen als ze alleen mensen willen werven en selecteren die grote overeenkomst vertonen met het zittende personeel. Het zo veel mogelijk objectiveren van het wervings- en selectieproces komt een werkgever ten goede. Een diversiteit aan inzichten is bovendien ook een positief aspect van breder werven. Deze boodschappen blijven we uitstralen.
Herkent u dat vooral oudere en laagopgeleide werkenden een veel grotere kans hebben om langdurig werkloos te worden, zeker als hun vaardigheden verouderd raken? Wat is er mogelijk voor deze werklozen om hun vaardigheden te onderhouden? Hoe kunnen deze mensen (gemotiveerd) arbeidsfit blijven en waar kunnen zij terecht?
Op het moment dat oudere laagopgeleide werkenden hun baan verliezen is de kans op langdurige werkloosheid groter. Werklozen kunnen geholpen worden in het versterken van hun arbeidsmarktpositie via de re-integratiedienstverlening van UWV. Bij de start van de WW-uitkering vullen uitkeringsgerechtigden de Werkverkenner in. Dit wetenschappelijk onderbouwde instrument schat de kans op snelle werkhervatting in en op basis daarvan zet UWV (intensieve) dienstverlening in. UWV richt haar advisering en dienstverlening op de vraag op de arbeidsmarkt en houdt daarbij rekening met mogelijkheden van de werkzoekenden. UWV biedt samen met de opleiders, regionale leerwerk-loketten, uitzendsector, brancheorganisaties en werkgevers in de arbeidsmarktregio om-, her- en bijscholingstrajecten aan voor tekortsectoren. Om de overstap naar kansrijk werk of een beroep te stimuleren, kunnen WW-gerechtigden met een kleine kans op werkhervatting ondersteund worden met scholing via het tijdelijke scholingsbudget WW.
Ook voor Wajong- en WIA -uitkeringsgerechtigden koopt UWV scholing in. De inzet van scholing voor deze kwetsbare doelgroep (met een samenloop van meerdere belemmeringen), vergt zorgvuldig maatwerk en extra begeleiding.
De samenwerking in de regionale mobiliteitsteams biedt aanvullende mogelijkheden voor de inzet van scholing in de begeleiding van werkzoekenden naar kansrijk werk. De regionale mobiliteitsteams, als samenwerking tussen sociale partners, UWV en gemeenten, richten zich specifiek op werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van (nieuw) werk, bijvoorbeeld wanneer zij een overschot beroep hebben. In de advisering, begeleiding en matching wordt specifiek rekening gehouden met de vraag op de arbeidsmarkt.
Bovendien heeft het kabinet € 30 miljoen uitgetrokken voor een verlenging van de tijdelijke crisisregeling NL Leert Door met inzet van scholing. Vorig jaar zijn al 50.000 tot 80.000 cursussen beschikbaar gekomen. Begin volgend jaar komen er nog eens circa 45.000 cursussen bij die tot eind 2022 beschikbaar blijven. Dit aanbod is kosteloos beschikbaar voor iedereen vanaf 18 jaar die een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt en is te vinden op de website HoewerktNederland.nl.
Hoeveel wordt jaarlijks geïnvesteerd in het onderhouden van basisvaardigheden, incl. geletterdheid, van langdurig werklozen en hoe doelmatig en doeltreffend is dat?
Ik onderken het belang van het onderhouden van basisvaardigheden, ook voor langdurig werklozen. Er zijn verschillende financieringsbronnen voor het onderhouden van basisvaardigheden van langdurig werklozen. Te denken valt aan de middelen in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs die gemeenten jaarlijks ontvangen voor de regionale aanpak van volwassenonderwijs en laaggeletterdheid, de re-integratiemiddelen van gemeenten en de middelen in het kader van het Actieprogramma Tel mee met Taal.6 Omdat er meerdere financieringsbronnen zijn en deze bovendien ook voor andere doeleinden dan het onderhouden van basisvaardigheden van langdurig werklozen kunnen worden ingezet, is het niet mogelijk om aan te geven voor welk bedrag hierin jaarlijks geïnvesteerd wordt en hoe doelmatig en doeltreffend dit is. Wel wordt het beleid op eerder genoemde terreinen regelmatig geëvalueerd; zo vindt thans een meerjarige evaluatie van het programma Tel mee met Taal plaats.
Waar bij de overheid (buiten het College van de Rechten van de Mens om) kunnen mensen melden dat ze (vermoeden te) zijn afgewezen op basis van leeftijd, geslacht, etniciteit, bijvoorbeeld met een vaag argument als «profiel»? Hoe worden meldingen daarvan gerapporteerd en wat doet u daarmee? Op welke manier worden deze melders verwezen naar mogelijke begeleiding bij het vinden van werk?
Vermoedens van discriminatie kunnen ook gemeld worden bij de lokale ADV. Een ADV voorziet in gratis, onafhankelijk advies aan mensen die discriminatie ervaren en kan desgewenst ondersteuning bieden bij eventuele stappen die een gedupeerde wil zetten. Een ADV vormt in feite een toegangspoort tot alle mogelijke interventies en stappen die beschikbaar zijn voor de gedupeerde en helpt hem of haar hier een onderbouwde afweging in te maken.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het bericht ‘Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk»?1
Ja.
Is er sprake van ransomware (gijzelsoftware)? Indien er sprake is van ransomware, zijn er al losgeldeisen van de criminele hackers bekend bij ROC Mondriaan en/of de Minister?2
Er is inderdaad sprake van ransomware. Hierbij is er losgeld gevraagd aan ROC Mondriaan.
Indien er al losgeldeisen bekend zijn, heeft ROC Mondriaan het losgeld aan de hackers al betaald? Zo nee, heeft ROC Mondriaan besloten het losgeld te betalen?
ROC Mondriaan heeft geen losgeld betaald aan de hackers.
Wat is het beleid van de Minister omtrent de betaling van losgeld aan criminelen om schoolsystemen weer toegankelijk te maken? Deelt u de mening dat er geen losgeld betaald dient te worden, omdat misdaad niet mag lonen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onwenselijk is om losgeld te betalen, omdat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien.
Is er ook sprake van een datalek, nu de systemen zijn gehackt? Zo ja, is er data buitgemaakt van de 20.000 studenten, 5.000 cursisten en/of 2.100 medewerkers? Zo ja, zijn alle studenten, cursisten en/of medewerkers hier inmiddels van op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Is er contact geweest tussen het sectorale computer emergency response team SURFcert en ROC Mondriaan? Zo ja, heeft het ROC Mondriaan dit geïnitieerd om het beveiligingsincident te melden? Wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
Zodra ROC Mondriaan de hack constateerde, heeft de instelling SURFcert ingelicht en een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld. SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack.
Is het datalek al gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, is er verder contact geweest tussen ROC Mondriaan en Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
ROC Mondriaan heeft meteen na het ontdekken van de hack de Autoriteit Persoonsgegevens ingelicht. Vrijdag 4 september en dinsdag 14 september is er wederom contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om hen bij te praten met de laatste stand van zaken. Ook is de afspraak gemaakt dat ROC Mondriaan de Autoriteit Persoonsgegevens informeert zodra er meer relevante informatie beschikbaar is.
Kunt u aangeven welk volwassenheidsniveau ROC Mondriaan heeft met het oog op de benchmark IBP-E op basis van de toetsingskaders Informatiebeveiliging, Privacy en Examinering, waarvan het maturity level 1 het laagst en 5 het hoogst is?3
Uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar en ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen.
Welk benchmark IBP-E-resultaat had ROC Mondriaan in 2018, 2019 en 2020? Is er de afgelopen jaren sprake geweest van groei en verbetering van de resultaten van de benchmark IBP-E?
De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen. In algemene zin is het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E de afgelopen jaren gegroeid: voor informatiebeveiliging was de gemiddelde score in 2018 een 2,4, in 2019 een 2,5 en in 2020 een 2,8 op een schaal van 1 tot 5.
Klopt het dat het eindresultaat van de benchmark IBP-E MBO voor alle onderdelen in 2020 uitkwam op een gemiddelde volwassenheid van 2,8? Heeft u inzichtelijk wat de resultaten van de benchmark IBP-E van individuele mbo-instellingen zijn? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De benchmark IBP-E meet aan de hand van ruim 100 statements de volwassenheid van de informatiebeveiliging van de instelling op een schaal van 1 tot 5. Daarbij is niveau 3 het ambitieniveau. Een gemiddeld volwassenheidsniveau van 3 wordt beschouwd als een goede balans tussen kosten en baten van de informatiebeveiliging. Het klopt dat het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E gemiddeld uitkwam op 2,8. Net onder het gestelde ambitieniveau. De benchmark IBP-E heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft deze een goed beeld van de gemiddelde volwassenheid van de mbo-sector op het gebied van informatiebeveiliging. Anderzijds geeft deze benchmark individuele mbo-instellingen inzicht in de mate waarin hun maatregelen rond informatiebeveiliging succesvol zijn geïmplementeerd en levert zo een roadmap voor de mbo-instelling. Voor de betrouwbaarheid – en daarmee het nut – van deze benchmark is het belangrijk dat de mbo-instellingen zonder enige terughoudendheid hun kwetsbaarheden kunnen aangeven. Daarom is ervoor gekozen om de resultaten anoniem te verwerken: uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. Een tweede belangrijke reden om deze resultaten niet openbaar te maken is dat het hier om gevoelige informatie gaat.
Ik ga met de mbo-sector in gesprek over de impact van de hack bij ROC Mondriaan op de door de sector te nemen maatregelen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee4.
Hoeveel werknemers van ROC Mondriaan zijn doorgaans betrokken bij het informatieveiligheidsproces?
Bij ROC Mondriaan zijn vijf personen betrokken bij de informatiebeveiliging. Een incident zoals de hack bij ROC Mondriaan is vaak het gevolg van menselijk handelen. Informatiebeveiliging gaat daarmee elke medewerker, docent en student aan.
Worden de gegevens van de studenten, cursisten en medewerkers al op internet aangeboden? Zo ja, zijn de studenten, cursisten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september jl. buitgemaakte gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunnen de studenten van ROC Mondriaan vanaf maandag 30 augustus 2021 wel gewoon naar school en krijgen ze fysiek les van docenten? Wat houdt les krijgen in een «aangepaste vorm» precies in?
Maandag 30 augustus jl. zijn de scholen van ROC Mondriaan open gegaan en kregen de studenten ook weer fysiek les. Dit ging wel in aangepaste vorm, omdat bestanden en de meeste applicaties niet toegankelijk waren. De vorm waarin het onderwijs wordt gegeven hangt uiteraard af van hoe afhankelijk een opleiding is van de geautomatiseerde systemen. Een ict-opleiding is uiteraard meer afhankelijk van de inzet van digitale leermiddelen dan andere mbo-opleidingen.
Aangezien benodigde bestanden, applicaties en systemen volgens ROC Mondriaan vooralsnog ontoegankelijk zijn, kan er al een inschatting worden gemaakt van de verwachte onderwijsachterstand van studenten en cursisten eind 2021? Zo nee, wanneer kan zo’n inschatting wel worden gemaakt?
Op dit moment is er nog geen duidelijk beeld of en in welke mate er sprake is van door deze situatie ontstane onderwijsachterstanden. ROC Mondriaan zet alles op alles om er voor te zorgen dat het onderwijs zo goed mogelijk door gaat. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld, in het belang van de continuïteit van het onderwijs, examens afgenomen bij andere instellingen.
Kunt u al een inschatting maken van de schade en kosten die deze hack heeft veroorzaakt?
ROC Mondriaan is nog druk bezig met de herstelwerkzaamheden als gevolg van de hack. Er is nog geen inschatting van de schade en kosten.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen voor het commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» van 30 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Journalisten aangevallen bij kerkdiensten Urk en Krimpen: ‘Dit is een aantasting van de rechtsstaat'' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalisten aangevallen bij kerkdiensten Urk en Krimpen: «Dit is een aantasting van de rechtsstaat»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat agressie en geweld tegen journalisten direct opvolging moet krijgen? Zo ja, hoe is dit na deze gewelddadige incidenten gebeurd?
De politie heeft de inschatting gemaakt dat direct aanhouden van de verdachten tot escalatie ter plaatse zou leiden.
Klopt het dat bij deze kerken maar zeer beperkte politiecapaciteit aanwezig was ondanks dat bekend was dat zij diensten zouden organiseren en er eerder sprake was van intimidatie en agressie? Zo ja, hoe beoordeelt u de risico-inschatting en de beperkt aanwezige politiecapaciteit?
Nee dat klopt niet. De politie was ter plaatse bij de inloop van de dienst.
De risico-inschatting en de beslissing over de in te zetten politiecapaciteit en de handelwijze zijn een lokale verantwoordelijkheid van de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en de politie.
Is van de strafbare feiten door de politie inmiddels proces verbaal opgemaakt en opgestuurd naar het Openbaar Ministerie (OM)?
Ja. Van de strafbare feiten is proces verbaal opgemaakt.
Urk: er zijn 3 verdachten aangehouden en heengezonden met een proces-verbaal. Van 2 verdachten die betrokken zijn geweest bij het schopincident is de zittingsdatum bij de politierechter op 31 juli 2021. Van 1 verdachte is nog geen zittingsdatum bekend.
Krimpen aan den IJssel: de verdachte wordt opgeroepen voor een zogenoemde OM-zitting. Deze vindt plaats op 4 juli 2021.
Hoeveel meldingen van bedreigingen en geweld tegen journalisten zijn dit jaar al binnengekomen bij PersVeilig? Is hierbij sprake van een stijging ten opzichte van vorig jaar? Zo ja, hoe komt dit en welke stappen neemt u om deze trend tegen te gaan?
Journalisten hebben in de eerste 3 maanden van 2021 73 keer melding gemaakt van bedreiging, mishandeling en intimidatie bij (het meldpunt) PersVeilig. Ten aanzien van bedreiging, mishandeling en intimidatie zijn er in 2020 121 meldingen gedaan. PersVeilig registreerde in 2020 22 meldingen van fysiek geweld. In het eerste kwartaal van 2021 zijn tot nu toe 20 meldingen van fysiek geweld gedaan.
Deze cijfers laten een voorlopig stijgende lijn zien. Een deel hiervan kan verklaard worden door de stijgende naamsbekendheid van PersVeilig (gelanceerd november 2019). Een ander deel kan gezocht worden bij incidenten rondom de eerste dagen van de lockdown in januari van dit jaar.
De samenwerking tussen de Stuurgroepleden van PersVeilig en de maatregelen die zij nemen, is van groot belang. De toegevoegde waarde van PersVeilig heb ik benadrukt in de recent verstuurde Kamerbrief over het functioneren van het protocol PersVeilig. In deze brief wordt benoemd dat er veel goed gaat, en dat er een aantal verbeterpunten zijn. In de gezamenlijke aanpak van bedreigingen en geweld tegen journalisten is het dan ook belangrijk dat de samenwerking wordt voortgezet en dat de verschillende maatregelen (nog meer/beter) worden toegepast.
Conform mijn toezegging tijdens de behandeling van de wet uitbreiding taakstrafverbod op 26 januari 2021, laat ik onderzoek doen naar het geweld tegen journalisten.
Deelt u de mening dat bij agressie/geweld tegen journalisten lik op stuk moet worden toegepast? Zo ja, wordt het snelrecht in deze zaken toegepast om de verdachten zo snel mogelijk te vervolgen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt om dit toe te passen?
Ja, conform de hierover gemaakte opsporings- en vervolgingsafspraken, zoals ook is vastgelegd in het protocol PersVeilig, dient bij agressie en geweld tegen journalisten indien mogelijk het lik-op-stuk beleid te worden toegepast.
Snelrecht wordt toegepast in zaken waarbij voorlopige hechtenis aan de orde is. In deze casus geldt dat bij geen van de verdachten werd voldaan aan de vereisten voor toepassing van voorlopige hechtenis; het betrof lichtere strafbare feiten.
Klopt het dat in zaken zoals deze waarbij sprake is van agressie tegen journalisten de ernst van het feit als 200% zwaarder wordt beoordeeld door het OM? Zo nee, waarom niet?
Iedere zaak kent zijn eigen dynamiek qua feiten en omstandigheden en het OM past in de praktijk in ieder zaak, ongeacht het type slachtoffer, maatwerk toe.
Bij agressie en geweld tegen journalisten wordt, bij de ernst van het feit, in beginsel een plus 200% verzwaring van de strafeis toegepast door het OM, conform het OM-beleid dat geldt sinds april 2019.
Bij de bepaling van de uiteindelijke strafeis wordt niet alleen rekening gehouden met de ernst van het delict maar worden ook andere zaken, zoals de persoon van de verdachte of de omstandigheden van het geval, meegewogen.
Het OM monitort niet apart de toepassing van elke wegingsfactor in iedere individuele zaak.
Hoe vaak is de afgelopen jaren door het OM die 200% strafeis geëist bij geweld tegen journalisten? Welk percentage is dit van het aantal zaken waarbij agressie of geweld tegen journalisten ten laste is gelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat geweld tegen journalisten onder het taakstrafverbod moet worden gebracht? Zo ja, hoe staat het met uitvoering van de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden om te onderzoeken of dit mogelijk is?2
In navolging van de motie van de leden Van Dam en Van Wijngaarden laat ik onderzoek doen naar geweld tegen journalisten en bekijk ik daarbij ook of geweld tegen journalisten onder de werking van het taakstrafverbod kan worden gebracht. Dit onderzoek is nog niet voltooid, en ik loop nog niet vooruit op de conclusies van het onderzoek.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius c.s. om een team bedreigde journalisten bij de politie in te stellen? Op welke manier kunnen journalisten (straks) met dit team in contact komen?3
Het ligt in het voornemen voor lichte gevallen de coördinatoren Veilige Publieke Taak in de eenheden van de politie het aanspreekpunt te laten zijn voor journalisten. Ik bezie als Minister van Justitie en Veiligheid samen met de korpschef thans of voor zwaardere bedreigingen een centrale voorziening noodzakelijk is.
Onlangs is door de politie een handelingskader vastgesteld. Journalisten kunnen wanneer zij willen weten of zij bij een evenement of in een wijk veilig hun werk kunnen doen contact opnemen met de mediadesk van de eenheid waar zij hun werk willen doen.
Wat kan het team bedreigde journalisten betekenen voor journalisten om een risico-inschatting te maken van verslaggeving zodat zij de juiste begeleiding krijgen om altijd verslag te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat ook freelance journalisten altijd verslag moeten kunnen doen? Zo ja, hoe staat het met uitvoering van de motie-Yeşilgöz-Zegerius c.s. om te onderzoeken hoe freelance journalisten ondersteund kunnen worden bij het nemen van voorzorgsmaatregelen? Welke financiële bijdrage gaat het Rijk daaraan geven?4
Het ongehinderd kunnen werken voor functioneren van journalisten, ongeacht of zij in dienst zijn mediabedrijven of freelancer zijn, is van groot belang in onze samenleving. Ik heb in de brief over het functioneren van Persveilig aan uw Kamer laten weten dat met Persveilig gesproken is over de behoefte van freelancejournalisten aan veiligheidsmaatregelen en de wijze waarop zij ondersteund kunnen worden bij het realiseren van die maatregelen.5 Vanwege het ontbreken van een werkgever die verantwoordelijk is voor het bieden van een veilige werkomgeving, stelt het kabinet € 200.000 beschikbaar met een looptijd van 3 jaar om bij (risico op) dreiging voorzieningen te kunnen aanbieden aan freelancejournalisten zodat zij veilig hun beroep kunnen uitoefenen. Daarbij spoort het kabinet de sector aan om ook zelf, vanuit de eigen verantwoordelijkheid, zich hard te maken om deze freelancers te ondersteunen.
Kunt u toelichten hoe ervoor gezorgd gaat worden dat journalisten rond de betreffende kerken vrij en veilig hun werk kunnen doen?
De politie zet zich in om journalisten zo veilig mogelijk hun werk te laten doen. Zoals in het protocol PersVeilig, het Handelingskader Veilig werken door journalisten bij demonstraties, evenementen en in wijken en op de site van PersVeilig staat vermeld is een van de stappen die een journalist kan doen vooraf contact opnemen met de Mediadesk van de betreffende eenheid om informatie te krijgen over omstandigheden die relevant zijn voor het veilig werken of om zijn aanwezigheid kenbaar te maken. De Mediadesk legt daarbij zo nodig contact met de operationeel verantwoordelijke politiefunctionaris zodat de aanwezigheid van de politie ter plaatse hierop kan worden afgestemd.
Bent u bereid nog deze week met kerkbesturen in gesprek te gaan om te zorgen dat kerkdiensten gehouden worden conform het Communiqué «Behoedzaam vieren van geloof», gezien de bestaande zorgen over de massale kerkdiensten en het effect hiervan op de verspreiding van COVID-19, zeker met het oog op Pasen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van de coronacrisis is er doorlopend overleg met de religieuze en levensbeschouwelijke koepelorganisaties, waaronder het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO). In die gesprekken worden onder meer de overheidsmaatregelen besproken en wordt dringend geadviseerd aan te sluiten bij deze maatregelen. Vanaf medio december heb ik de koepels dringend geadviseerd de diensten/bijeenkomsten alleen digitaal te houden. In de brief van 1 april jl. aan de voorzitter van het CIO heb ik nogmaals gewezen op dit dringende advies. Deze brief is in afschrift gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Met ingang van 28 april jl. heeft de rijksoverheid versoepelingen doorgevoerd, onder andere ten aanzien van onderwijs, horeca en detailhandel. Dit heeft ertoe geleid dat bijvoorbeeld het CIO haar advies aan de achterban heeft versoepeld, in de zin dat niet langer wordt aangedrongen op uitsluitend digitale bijeenkomsten. De rijksoverheid blijft het belang benadrukken van rekening houden met de huidige kwetsbare epidemiologische situatie en ik heb de koepels verzocht om terughoudend om te gaan met de versoepelingen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, het liefst deze week, beantwoorden gezien de urgentie en de onder druk staande persvrijheid?
Persvrijheid is van groot belang. Daarom is het belangrijk om de vragen zorgvuldig te beantwoorden, waarbij ook rekening gehouden moet worden met de uitvoeringsorganisaties die informatie en cijfers moeten aanleveren. Dit heeft echter meer tijd in beslag genomen.
Het artikel ‘Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: ‘Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep’, van RTV Utrecht |
|
Kelly Regterschot (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Utrecht krijgt daklozenopvang voor LHBT’ers: «Ik ben zó blij dat er nu een veilige plek is voor deze groep»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het initiatief van Stichting De Tussenvoorziening om tot een eigen LHBTIQ-huis voor deze doelgroep te komen?
Het initiatief sluit aan bij de aanbeveling uit het onderzoek naar dak- en thuisloze jongeren in Nederland2 om veilige kleinschalige (crisis)opvang plekken te bieden waarin «LHBTI-jongeren» zich veilig en welkom voelen en het verbinden van een passend individueel begeleidingstraject aan deze plekken. Ik volg dit initiatief met belangstelling om kennis erover te delen en samen te werken aan het doorontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Dit kan leiden tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTIQ+-jongeren.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om het plan van aanpak voor LHBTI-jongeren in samenwerking met gemeenten op te zetten, zoals verzocht in de motie El Yassini/Regterschot?2 Welke concrete actiepunten zijn daar uit voort gekomen?
Door VWS en OCW zijn in afstemming met gemeenten, aanbieders en betrokken partijen voor de ondersteuning van LHBTIQ+-jongeren de volgende acties ingezet waarmee we beter in de behoeften van deze jongeren kunnen voorzien:4
Om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. LHBTIQ+-jongeren hebben behoefte aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Dit is mogelijk door in de opvang gebruik te maken van een- en tweepersoonskamers. Een van de onderdelen in de aanpak Een (t)huis, een toekomst, is vernieuwing in de opvang. De vernieuwing in de opvang richt zich op verbetering van de kwaliteit van opvang en hulpverlening en het afbouwen van traditionele opvanglocaties, en het ombouwen naar moderne opvanglocaties met een- en tweepersoonskamers (met sterke voorkeur voor eenpersoonskamers).
Qpido heeft de training «LHBTIQ+ sensitief en inclusief werken voor jeugdhulpprofessionals» ontwikkeld voor medewerkers in de jeugdzorg, jeugdpsychiatrie, jeugdbescherming, jeugdreclassering en pleegzorg.
Er is een richtlijn «Seksuele Ontwikkeling» opgesteld voor professionals in het bredere jeugdveld, die verplicht is voor SKJ-geregistreerde jeugdprofessionals. Deze richtlijn bevat ook werkkaarten voor professionals om het thema seksuele ontwikkeling bespreekbaar te maken met jongeren en hun ouders.
De Alliantie Gezondheidszorg op Maat ontwikkelt samen met OCW online materiaal voor professionals die met jeugdigen werken (onderwijs, zorg en welzijn).
Daarnaast werkt Movisie in afstemming met maatschappelijke opvang organisaties aan het verder ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang en vindbaarheid van LHBTIQ+-sensitieve ondersteuning. Hiertoe worden trainingen en factsheets voor professionals ontwikkeld.
Waarom heeft u gekozen voor een plan waarbij alleen acties worden ondernomen die zich richten op begeleiding? Bent u het eens dat huisvesting ook onderdeel moet zijn van het plan? Hoe heeft u ervoor gezorgd dat dakloze LHBTI-jongeren niet in de kou hebben gestaan deze winter?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de acties niet alleen gericht op begeleiding. Naast het ontwikkelen en stimuleren van LHBTIQ+ sensitieve begeleiding in de opvang wordt vanuit de aanpak Een (t)huis, een toekomst gewerkt aan vernieuwing van de opvang door te investeren in de kwaliteit en kleinschaligheid van de opvang, namelijk opvang bestaande uit een- of tweepersoonskamers. Deze vernieuwing in de opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang. Om gemeenten hierin te ondersteunen, is een projectgroep Vernieuwen Opvang opgericht, bestaande uit leden van Valente, VNG, Aedes, Stichting Werkplaats COMO, het Jongerenpanel en VWS. Deze projectgroep richt zich tot eind 2021 op het verspreiden van goede voorbeelden over de ombouw van bestaande opvanglocaties, het inrichten van opvang in huizen en kwalitatief goede begeleiding in de maatschappelijke opvang. Het doel is om gemeenten, opvanginstellingen, cliëntorganisaties, woningbouwcorporaties en andere betrokken maatschappelijke organisaties praktische handvatten te bieden voor het verbeteren van de kleinschaligheid en kwaliteit van de maatschappelijke opvang.
Zoals gezegd heeft het kabinet voor de jaren 2020 en 2021 een financiële impuls beschikbaar gesteld van 200 miljoen euro om dak- en thuisloosheid de komende jaren fors terug te dringen. Het bieden van perspectief en een zo zelfstandig mogelijk passende woonplek met maatwerk-begeleiding aan (dreigend) dak- en thuisloze mensen staat hierin centraal. De gezamenlijke ambitie is om eind 2021 10.000 extra tijdelijke of permanente woonplekken te realiseren met de benodigde (ambulante) begeleiding voor (dreigend) dak- en thuisloze mensen.
In het kader van de corona-maatregelen heeft het Ministerie van VWS in overleg met o.a. het RIVM, Valente, de VNG en Stichting Werkplaats COMO een richtlijn5 gepubliceerd voor gemeenten over de opvang van dak- en thuisloze mensen. In het geval van een landelijke lockdown stellen gemeenten de nachtopvang open voor alle dak- en thuisloze mensen, ook de mensen die daar normaal geen recht op hebben. Gemeenten hebben zodoende veel meer mensen opgevangen deze winter. Ik heb geen signalen ontvangen dat er gemeenten waren die dakloze LHBTIQ+-jongeren deze winter niet hebben toegelaten tot de opvang. Om volgens de corona richtlijnen opvang te bieden werden in de meeste gevallen 1- of 2 persoonskamers aangeboden in de opvang. Deze vorm van kleinschalige opvang sluit aan bij de behoefte van onder meer LHBTIQ+-jongeren aan meer privacy en veiligheid in de opvang.
Wat is er door u, sinds de aangenomen motie El Yassini/Regterschot, ondernomen om te voorkomen dat zelfredzame personen oneigenlijk gebruik maken van voorzieningen voor maatschappelijke opvang?
De afgelopen maanden hebben gemeenten in het kader van de lockdown dak- en thuisloze mensen ruimhartiger opgevangen. De toelatingseisen die normaal gesproken worden gehanteerd door gemeenten, zoals de controle op zelfredzaamheid, zijn daardoor het grootste deel van de winter niet toegepast door de meeste gemeenten. Uw Kamer wordt telkens geïnformeerd over aanpassingen in de richtlijn die hiervoor is opgesteld via de Covid-19 stand van zakenbrief.
Op het moment dat de lockdown niet van kracht is, is het aan gemeenten om bij de toegang tot de opvang te toetsen aan de reguliere toelatingseisen, waaronder het zelfredzaamheidscriterium.
Voor een specifieke groep zelfredzame mensen die een beroep doen op de opvang – zelfredzame remigranten gezinnen met minderjarige kinderen die dakloos zijn – heb ik in het najaar van 2020 in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG en BZK, onderzoek laten doen naar oplossingsrichtingen voor de opvang en huisvesting van deze groep. Dit rapport geeft onder andere een indicatie van het aantal zelfredzame remigranten gezinnen met een huisvestingsvraag, dat daarbij een beroep op ondersteuning van gemeenten heeft gedaan. Het is onduidelijk in hoeverre zij daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de maatschappelijke opvang. Met gemeenten en BZK heb ik overeenstemming over een oplossing voor deze groep, die nu verder wordt uitgewerkt.
Hoe wordt concreet extra aandacht besteedt aan de dubbel kwetsbare LHBTI-jongeren in de aanpak Een (t)huis, een toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de juiste informatie bij dakloze LHBTI’ers terechtkomt, aangezien in het artikel van RTV Utrecht wordt vermeld dat uit veiligheidsoverwegingen de precieze locatie van het opvanghuis niet bekendgemaakt wordt?
Dat de locatie van het opvanghuis niet bekend gemaakt wordt, wil niet zeggen dat het aanbod als zodanig niet bekend wordt gemaakt.
Door de samenwerking met LHBTIQ+-belangenorganisaties, Movisie, gemeente Utrecht en partnerinstellingen zijn relevante «ingangen» op de hoogte. Daarnaast wordt informatie gedeeld in stedelijk werkgroepverband. Aan de grote interesse merkt de Tussenvoorziening in Utrecht dat het aanbod een groot bereik heeft.
Welke veiligheidsoverwegingen zijn er om de locatie geheim te houden? Van welke dreiging is sprake? Wat gaat u nog meer doen om de veiligheid van LHBTI’ers te waarborgen?
In Utrecht zijn er in het verleden situaties van geweld tegenover LHBTIQ+»ers geweest. Dit en vormen van ongewenste aandacht wil de Tussenvoorziening voorkomen. De cliënten zullen behoefte hebben aan rust, een veilige plek om zich terug te kunnen trekken. Een anoniem adres in een reguliere woonomgeving past hier goed bij.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze pilot ook uitgedraaid wordt in andere steden?
Ik vind het van belang om pilots te volgen, kennis te delen en samen te werken aan het door ontwikkelen van in de praktijk werkende aanpakken. Het benutten van de ervaringen van Stichting De Tussenvoorziening is meegenomen in de opdracht die ik aan Movisie heb gegeven om tools aan te bieden voor professionals en vrijwilligers in de maatschappelijke opvang en crisisopvang, waardoor zij LHBTIQ+- vriendelijk kunnen werken. Met als doel om uiteindelijk te komen tot verbetering van de ondersteuning en opvang voor LHBTI-jongeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om een plan op te stellen om zo veel mogelijk veilige opvanglocaties te regelen voor dakloze LHBTI’ers? Zijn er al gesprekken gaande over het uitrollen van de pilot? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact met de VNG over verschillende maatregelen die nodig zijn om dak- en thuisloze LHBTIQ+-jongeren goed te helpen. We volgen de pilot en ik zal met de VNG de resultaten bespreken.
Wanneer wordt meer informatie verwacht over deze pilot en het uitrollen daarvan in ander steden?
In augustus evalueert de Tussenvoorziening de eerste plaatsingen en stelt indien nodig de aanpak bij. In de zomer van 2022 besluit de Tussenvoorziening of het initiatief in deze vorm en omvang doorgaat. De vraag of deze vorm in de behoefte voorziet is hierbij uiteraard leidend.
Vindt u ook dat het een prioriteit moet zijn om een veilige opvang te bieden aan dakloze LHBTI-jongeren, zodat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn?
Ja. In het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren (2019–2021) werk ik met de betrokken departementen, gemeenten en andere organisaties aan een fundamentele afname van het aantal dak- en thuisloze jongeren en streven we naar een continu verbeterende uitvoeringspraktijk. Voor iedere jongere werken we aan geschikte huisvesting, een behoorlijke levensstandaard, toegang tot zorg en volwaardige participatie, zeker ook specifiek voor LHBTIQ+-jongeren.
Het bericht 'Soarch by brune float: Taseine 15 miljoen stipe is der noch hieltyd net' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Soarch by brune float: Taseine 15 miljoen stipe is der noch hieltyd net»1, «Bruine vloot wacht op overheidssteun: «Ik ben vrij pessimistisch»2 en «Moeder schrijft brandbrief over chartervaart naar vijf ministeries»?3 Wat vindt u van deze berichten?
Herinnert u zich de schriftelijke vragen d.d. 2 november 2020 over het bericht «Bruine vloot op waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»4? Waarom zijn deze schriftelijke vragen nog steeds niet beantwoord, want dit is toch al ver over de normale beantwoordingstermijn?
Waarom is het zo ingewikkeld om de schriftelijke vragen te beantwoorden en/of de Tweede Kamer te informeren?
Bent u het met de stelling eens dat er niet voor niks 15 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot en het niet zo kan zijn dat er geld is, maar dat de ondernemers toch in de problemen komen dan wel omvallen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Waarom is het zo ingewikkeld om de 15 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot bij de ondernemers van de bruine vloot te krijgen?
Wat is de stand van zaken van de invulling c.q. uitwerking van de regeling voor de bruine vloot?
Wanneer kunnen de ondernemers het geld van de regeling op hun rekening hebben staan?
Waarom kon er niet, zoals eerder is gevraagd, uiterlijk 1 december 2020 duidelijkheid worden gegeven aan de ondernemers van de bruine vloot?
Kan de Tweede Kamer een afschrift van het antwoord op de brandbrief van de moeder aan de vijf ministeries krijgen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze schriftelijke vragen en de vragen van 2 november 2020 in ieder geval uiterlijk dinsdag 5 januari 2021 beantwoorden en de beide sets vragen per vraag beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Ministerie OCW heeft geen geld voor herkomstonderzoek naziroofkunst’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft laten weten dat er op dit moment geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren?1
Ja.
Bent u het met de Raad voor Cultuur eens dat roofkunst een belangrijk symbool is geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven en dat nu deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen betekent? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om onderzoek te laten doen naar de herkomst en restitutie van naziroofkunst?
De Tweede Wereldoorlog laat nog altijd haar sporen na in het heden. Onderdeel daarvan is dat niet alle kunstwerken die door de Nazi’s geroofd zijn, terug zijn gegaan naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid. De Staat beheert immers de kunst die na de oorlog door de geallieerden naar Nederland werd teruggebracht, de zogenaamde NK-collectie. Ik vind het belangrijk dat we hier eerlijk en rechtvaardig mee omgaan, want restitutie is meer dan alleen een teruggave van een kunstwerk. Het is erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan.
Het restitutiebeleid maakt nu ruim twintig jaar de restitutie van geroofde cultuurgoederen in Nederland aan rechthebbenden mogelijk. Op 7 december 2020 heb ik van de Raad voor Cultuur het advies Streven naar Rechtvaardigheid ontvangen. Dit is een evaluatie van het restitutiebeleid. De commissie adviseert onder meer dat in aanvulling op het grootschalige herkomstonderzoek uitgevoerd door (project)Bureau Herkomst Gezocht tot 2007, het project Museale Verwervingen van de Museumvereniging en het herkomstonderzoek dat doorlopend wordt uitgevoerd naar aanleiding van restitutieverzoeken door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken onder het NIOD, extra onderzoek moet worden gedaan naar de NK-collectie.
Het klopt dat er momenteel geen extra geld gereserveerd is voor additioneel onderzoek naar de NK-collectie, in aanvulling op de structurele uitgaven op mijn begroting voor de Restitutiecommissie en het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. De begroting was immers al opgesteld voor de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur. Ik zal in mijn beleidsreactie op het advies ingaan op het voorstel van de Raad voor Cultuur en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover dit voorjaar.
Klopt het dat u, na in ontvangstneming van het rapport «Streven naar rechtvaardigheid», heeft gezegd dat «het geld geen probleem zal zijn»? Zo ja, waarom spreekt uw woordvoerder u dan tegen? Zo nee, wat heeft u dan hierover gezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat er momenteel geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren? Zo ja, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal? Hoeveel daarvan wordt er vrijgemaakt voor het onderdeel Cultuur voor het jaar 2021?
De rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn in totaal circa 43,7 miljard. Daarvan is ongeveer 1 miljard beschikbaar voor Cultuur (artikel 14).
Klopt het dat de geraamde kosten voor een herkomstonderzoek van naziroofkunst neerkomt op ongeveer 3 miljoen euro over vier jaar? Hoeveel is dat procentueel binnen de rijksbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021?
Het klopt dat de Raad voor Cultuur een inschatting heeft gemaakt van de kosten voor herkomstonderzoek. Het gaat hier om extra herkomstonderzoek, bovenop de bestaande financiering van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken en van de rijksmusea, waarmee het beheer van de rijkscollectie (waar herkomstonderzoek onderdeel van is) gefinancierd wordt. Het geadviseerde extra onderzoek naar de NK-collectie kost naar inschatting van de commissie 3 miljoen over vier jaar, wat neerkomt op 0,75 miljoen per jaar. Dit betekent 3,72% van de geraamde uitgaven in het jaar 2021 aan subsidies voor het specifiek cultuurbeleid. Op deze post staan onder meer de uitgaven voor het al lopende herkomstonderzoek door het Expertisecentrum in het kader van het restitutiebeleid.
Klopt het dat er nu naar schatting 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken zich in Nederland bevinden? En dat daarvan ongeveer 167 werken met dubieuze herkomst zich zouden bevinden in museumcollecties? Als u daar geen antwoord op kunt geven, onderstreept dit niet de noodzaak van het onderzoek?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is beheerder van de NK-collectie. Dit is een diverse collectie van ongeveer 4000 objecten, bestaande uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek. De herkomstgeschiedenis van deze collectie is onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Informatie over de collectie is te vinden op de website www.herkomstgezocht.nl, die in beheer is van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. Het kan echter zijn dat er intussen nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, waardoor een actualisatie van het toenmalige onderzoek mogelijk is.
Daarnaast zijn er in het project Museale verwervingen 173 objecten geïdentificeerd waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook hier geldt dat de onderzoeksresultaten online zijn gepubliceerd, en wel op www.musealeverwervingen.nl, wat in sommige gevallen ook al tot restitutie heeft geleid.
Ziet u het als uw taak als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken die zich in Nederland zouden bevinden, waarvan ongeveer 167 werken in museumcollecties? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad de taak van de Staat om onderzoek naar roofkunst mogelijk te maken. Daarom is de NK-collectie van 1999–2007 uitvoerig onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Deze resultaten zijn online terug te vinden en in de publicatie Herkomst gezocht: eindrapportage. Daarnaast verricht het genoemde expertisecentrum herkomstonderzoek in het geval van een restitutieverzoek. Er zijn inmiddels nieuw onderzoek en nieuwe digitale technieken beschikbaar, die extra inzet op het herkomstonderzoek mogelijk maken. Vandaar ook de oproep het structurele herkomstonderzoek te hervatten.
Deelt u de mening dat er uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan als het gaat om naziroofkunst, gezien de grote emotionele betrokkenheid van de restitutieverzoekers? En dat het dus van groot belang is dat het herkomstonderzoek voor naziroofkunst op korte termijn gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het leed dat door de Nazi’s vervolgde bevolkingsgroepen is aangedaan is onmenselijk groot. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mogelijke roofkunst in rijksbezit, zeker gezien de vaak emotionele betrokkenheid van mogelijke rechthebbenden. Ik ben de commissie-Kohnstamm en de Raad voor Cultuur erkentelijk voor de zeer waardevolle en kritische evaluatie van het restitutiebeleid. Ik kom terug op de invulling van het extra herkomstonderzoek in mijn beleidsreactie op het advies.
Gaat u er zorg voor dragen dat de gevraagde financiering voor het onderzoek naar naziroofkunst er komt? En op welke manier gaat u dit dekken binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021? Zo niet, waarom?
In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur zal ik ingaan op de uitvoering van het onderzoek en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover in het voorjaar.
Het bericht ‘Verhalenboek moet Achterhoeks Stimuleren’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verhalenboek moet Achterhoek Stimuleren»?1
Ja.
Ziet u de meerwaarde van het in stand houden van regionale spreektalen, zoals het Achterhoeks? Zo ja, op welke manier geeft u hier concreet uiting aan?
Ja, ik onderken de meerwaarde van het in stand houden van de regionale streektalen, zoals het Achterhoeks. Het kabinet heeft ruime aandacht voor het Nedersaksisch, waarvan het Achterhoeks deel uitmaakt, alsook voor de andere streektalen in Nederland. Het Nedersaksisch is beschermd onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement contact met de lokale overheden betrokken bij de erkende streektalen in Nederland. In 2018 sloot ik met de provincies Gelderland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Fryslân en de gemeenten Weststellingwerf en Ooststellingwerf het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal.
Het Nedersaksisch is onderdeel van de regionale identiteit van de mensen in de Achterhoek. De provincie Gelderland ondersteunt Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), dat het streektaalinstituut is voor het Nedersaksisch. Het ECAL ondersteunt lokale initiatieven en maakt onder meer lespakketten voor basisscholen en volwassenen, organiseert schrijfcursussen en legt de taal vast in de zogenaamde WALD-woordenboeken. Daarbij wordt ook samengewerkt met de andere taalinstituten in het Nedersaksisch taalgebied, Overijssel, Drenthe, Stellingwerven en Groningen.
Bent u op de hoogte van de verschillende private initiatieven vanuit «de Feestfabriek» om de Achterhoekse streektaal in stand te houden? Zo ja, op welke manier ziet u mogelijkheden om deze initiatieven te ondersteunen?
Ja. Ondersteuning van regionale projecten gebeurt via Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat daartoe namens de provincie Gelderland de opdracht voor heeft. Voor zover bekend heeft de Feestfabriek het boek zonder overheidsondersteuning uitgegeven.
Op welke manier maakt het «Achterhoeks» onderdeel uit van het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal», om het voortbestaan van het Achterhoeks in zowel gesproken als geschreven vorm te borgen?
Het Achterhoeks is een variant van het Nedersaksisch dat wordt gesproken in Gelderland. De provincie Gelderland is een van de partijen in het convenant Nedersaksisch. Het Achterhoeks maakt daarmee volledig deel uit van het convenant dat in oktober 2018 is gesloten.
Op welke manier heeft u inmiddels uiting gegeven aan de opdracht binnen het convenant om na te gaan bij regionale overheden op welke manier het Nedersaksisch bevorderd kan worden in verschillende maatschappelijke domeinen? Welke concrete plannen zijn daaruit voortgekomen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal erkent het Nedersaksisch als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de lokale Nedersaksische overheden bij het ontwikkelen van het Nedersaksisch taalbeleid een voortrekkersrol hebben. Daarbij bepalen zij zelf waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Nedersaksisch. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. In 2019 heeft het ministerie € 25.000 beschikbaar gesteld aan de Nedersaksische overheden voor de bevordering van het Nedersaksisch.
De provincie Gelderland heeft ECAL uitgenodigd een werkplan te maken voor de komende 4 jaar, waarin concrete activiteiten ter ondersteuning van de streektaal zijn opgenomen. Eerder dit jaar heeft de provincie ook ondersteuning geboden bij de organisatie van een provinciegrens overstijgend streektaalsymposium. Door covid-19 is dat niet doorgegaan. Daarnaast neemt Gelderland deel aan de culturele proeftuin «Meertaligheid» die vanuit We the North (samenwerkende overheden in Noord-Nederland) wordt uitgevoerd. Ook op die manier worden activiteiten rond de streektaal gestimuleerd.
Op welke manier ondersteunen regionale overheden private initiatieven, zoals bijvoorbeeld een Verhalenboek in het Achterhoeks?
Voor zover bekend tot dusver niet. Al groeit de belangstelling voor de streektaal zeker, ook in het publieke domein. In oktober is er bijvoorbeeld in de samenwerkende gemeente Aalten, Oost-Gelre en Winterswijk de Erfgoednota «Wij doet ’t samen» in de streektaal uitgekomen.
Ziet u mogelijkheden om, in samenwerking met private initiatieven als de Feestfabriek, de inspanningen tot behoud van het Achterhoeks te ondersteunen of zelfs te intensiveren? Zo ja, op welke manier? Op welke manier speelt het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal» hierin een rol?
Het ECAL ziet mogelijkheden tot samenwerking met de Feestfabriek. Een eerste contact is inmiddels gelegd om te kijken waar het regionale erfgoedcentrum met hen samen kan werken aan bijv. lespakketten voor leerlingen van de middelbare school.
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal is daarvoor een belangrijke basis, niet alleen financieel maar ook moreel. Volgens het ECAL is sinds de erkenning een opleving van activiteiten en waardering voor de streektaal merkbaar. Het convenant onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Nedersaksisch als regionale taal in levend gebruik, gesproken zowel als geschreven, teneinde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Nedersaksisch en de gebruiksmogelijkheden stimuleren, zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Nedersaksisch te (blijven) gebruiken.
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid voor het Nedersaksisch ligt bij de Nedersaksische overheden. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid, ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
Het bericht ‘Regering Hongarije wil grondwet aanpassen: ouder zijn altijd een vrouw en een man’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Hongaarse wetgeving waardoor het voor homostellen vrijwel onmogelijk wordt kinderen te adopteren?1
In oktober 2020 heeft de Hongaarse regering de adoptiewetgeving aangepast waardoor getrouwde koppels voorrang krijgen op alleenstaanden bij adoptie. Alleen bij een tekort aan echtparen die willen adopteren, zouden alleenstaanden en LHBTI’s, die in Hongarije niet voor de wet kunnen trouwen, een kans maken. Die uitzondering vervalt als het parlement instemt met de nieuwe voorstellen tot wijziging van de Grondwet en Kinderbeschermingswet. De Grondwet zou dan bepalen dat de vader van een kind een man is en de moeder een vrouw. Na aanpassing van de Kinderbeschermingswet kan alleen de Minister voor Familiebeleid nog toestemming geven voor adoptie aan iemand die niet getrouwd is.
Hoe verhoudt dit amendement zich tot het voornemen van de Europese Commissie om Europese subsidies te koppelen aan het respecteren van de rechtsstaat en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Lidstaten zijn bij de implementatie van de EU-begroting gebonden aan het EU Handvest voor de Grondrechten, met inbegrip van non-discriminatie, gelijkheid en inclusie. Ook in de recent gepubliceerde EU LGBTIQ-strategie wijst de Commissie op de noodzaak er zorgvuldig op toe te zien dat bij de uitvoering van EU-projecten wordt voldaan aan het EU-recht. Nederland zal de Commissie actief wijzen op de noodzaak om het EU Handvest voor de Grondrechten te handhaven. De conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid legt een koppeling tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Deze koppeling bestaat nu nog niet. Deze conditionaliteit geeft de EU de mogelijkheid om Europese subsidies stop te zetten wanneer schendingen van de principes van de rechtsstaat negatieve invloed hebben op de financiële belangen van de EU. Er moet in de huidige situatie altijd een link zijn met de financiële belangen van de EU, dat was ook in het oorspronkelijke Commissievoorstel uit 2018 zo en volgt ook uit de ER-conclusies van juli jl. Het betreft hier een instrument ter bescherming van de EU-begroting en het Herstelinstrument. Handhaving van de rechtsstatelijkheid in de Unie in algemene zin is geen direct doel van de MFK-rechtsstaatverordening. Daarmee zou overlap met artikel 7 VEU (procedure om in algemene zin toe te zien op de naleving van de waarden van de Unie) ontstaan en dat is juridisch niet toegestaan.
Welke stappen gaat u nemen om dit aan te kaarten bij de Europese Commissie, eventueel in combinatie met uw inzet bij de komst van de EU LHBTI strategie van 12 november 2020?
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd is een prioriteit van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De ontwikkelingen in onder meer Hongarije tonen aan dat ook binnen de EU blijvende aandacht voor gelijke rechten van LHBTI’s noodzakelijk is. Met dien verstande dat beide Kamers een nadere appreciatie ontvangen middels een BNC-fiche, verwelkomt het kabinet dan ook de LHBTI-gelijkheidsstrategie van de Europese Commissie, gericht op een geïntensiveerde aanpak van ongelijkheden en uitdagingen waarmee LHBTI’s in de EU worden geconfronteerd. De doelstelling van een versterkte aanpak voor een Unie waarin LHBTI’s gelijke kansen hebben, zich veilig voelen en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving, kan in elk geval rekenen op steun vanuit Nederland.
Heeft u inmiddels bilateraal contact opgenomen met uw Hongaarse vakinhoudelijke collega naar aanleiding van dit voornemen? Wat is hieruit gekomen?
Tijdens het notaoverleg «vrij zijn om niet te geloven» op 16 november zegde Minister Blok uw Kamer al toe om de zorgen over de aangekondigde grondwetswijziging onder de aandacht te brengen bij de eerstvolgende agendering van de artikel 7-procedure tegen Hongarije. Die procedure heeft de voorkeur van het kabinet, omdat ze de meest effectieve gelegenheid biedt om het voorstel in samenhang met andere zorgen over de rechtsstaat in Hongarije te bespreken op het geëigende niveau, in coördinatie met zoveel mogelijk andere EU-landen en met gebruik van het beschikbare instrumentarium.
Naast bespreking in EU-verband, blijft het kabinet de zorgen ook opbrengen in reguliere contacten met Hongaarse ambtsgenoten, ook vanuit het gedeelde belang dat Hongarije en Nederland hebben bij goede bilaterale en Europese samenwerking.
Heeft u contact gehad met ministers die verantwoordelijk zijn voor emancipatiebeleid van gelijkgezinde landen om samen stelling te nemen tegen dit Hongaarse voornemen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nederland heeft zich binnen de EU en daarbuiten expliciet uitgesproken over de pushback op dit en andere dossiers. Nederland maakt zich samen met gelijkgezinde lidstaten sterk voor de Europese gemeenschappelijke waarden en het belang van gelijkheid voor iedereen, waaronder voor LHBTI personen. Op 3 december heeft mijn Luxemburgse collega een (digitale) bijeenkomst georganiseerd om te spreken over de LHBTI strategie en de situatie van LHBTI personen in de EU. Voor de bijeenkomst werden EU ministers uitgenodigd met de doelstelling om gezamenlijk een progressieve visie op te stellen met betrekking tot de gelijke behandeling van LHBTI personen.
Op welke manier werkt u concreet samen op Europees niveau om de rechtsstaat en grondrechten binnen de Europese Unie te borgen, specifiek als het gaat om de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen? Welke concrete stappen gaat u zetten naar aanleiding van de berichtgeving vanuit Hongarije?
Nederland werkt aan het bevorderen van gelijke behandeling voor LHBTI personen in Europa via verschillende kanalen. Zo financiert Nederland als een van de weinige landen Ngo’s die in Europa werkzaam zijn op dit thema. Zowel ILGA-Europe als de jongeren organisatie IGLYO worden gefinancierd. Er is gekozen voor een meerjarige subsidie zodat de organisaties zekerheid hebben van financiering voor een langere periode en zich beter kunnen focussen op strategische doelen. Tevens wordt Transgender Europe (TGEU) gefinancierd.
Naast de samenwerking met het maatschappelijk middenveld en Ngo’s gebruikt Nederland de diplomatieke en multilaterale kanalen om gelijke rechten van LHBTI personen te bevorderen. Zo is Nederland zeer uitgesproken tijdens de onderhandelingen over raadsconclusies. Gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI personen worden zo vaak mogelijk opgenomen in de teksten.
Vanwege de pushback die overal gevoeld wordt, ben ik bezig met het idee om een coalitie te vormen binnen de EU waarbij gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI personen centraal staan. Er is binnen het kabinet afgesproken dat de houding van Polen en Hongarije m.b.t. het respecteren van de rechtstaat, gendergelijkheid en LHBTI personen niet langer aanvaardbaar is. Daarom heb ik tijdens de bijeenkomst van 3 december mijn collega ministers opgeroepen om gezamenlijk een front te vormen tegen de conservatieve geluiden die de Europese gemeenschappelijke waarden en de rechtstaat ondermijnen. Er was tijdens de bijeenkomst brede steun voor gendergelijkheid en de gelijke behandeling van LHBTI personen. Tevens heeft een aantal landen expliciet steun geuit voor de positie van Nederland. Portugal gaf aan dit onderwerp op de agenda te willen houden tijdens hun voorzitterschap.
Welke stappen gaat u ondernemen, ook in samenwerking met de LHBTI strategie van de Europese Commissie, om een gelijkwaardige behandeling van homoparen in de Europese Unie te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam»?1
Ja.
Wat heeft zich precies afgespeeld op het Emmauscollege? Hoe beoordeelt u deze situatie?
In verband met een mishandeling is een verdachte aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, waardoor ik over deze zaak nog geen uitspraak kan doen.
Kloppen de signalen dat ten tijde van het incident beveiliging aanwezig was op het schoolplein en niet heeft ingegrepen bij de aanval op de cameraploeg van PowNed? Zo ja, wat is de reden geweest dat de journalisten niet zijn beschermd?
Er was geen professionele beveiliging aanwezig op de plaats van het incident. Binnen het schoolterrein was wel een dubbele bezetting van medewerkers van de school aanwezig om toezicht te houden. Een conciërge is vanaf het schoolterrein naar het incident gesneld. De conciërge heeft het incident niet kunnen voorkomen, maar heeft wel ingegrepen.
Welke sancties heeft het Emmauscollege inmiddels genomen tegen de leerling die de journalisten heeft belaagd?
De verdachte is een minderjarige leerling. De school biedt passende ondersteuning, sancties en begeleiding. De directie van het Emmauscollege heeft meteen contact gezocht met de ouders van de jongen. Diens vader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor het gedrag van zijn zoon.
Is er inmiddels aangifte of melding bij de politie gedaan door het Emmauscollege over het incident?
Er is door de verslaggever zelf meteen aangifte gedaan van het incident. De politie startte daarop een onderzoek. Zaterdag 7 november werd de verdachte aangehouden en gehoord. De school heeft zelf geen aangifte gedaan, omdat het incident buiten het schoolterrein plaatsvond.
Deelt u de mening dat we pal achter onze journalisten moeten staan en dat het onacceptabel is dat ze lastig gevallen worden tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden?
Het belagen van journalisten en verslaggevers omdat zij hun werk uitvoeren, is onacceptabel. Het staat mensen vrij om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of ergens niet van gediend zijn, maar dat mag nooit met bedreiging, agressie of geweld gepaard gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg inzake OCW-begroting, onderdeel Media, dat is gepland op 30 november 2020?
Ja.
Het bericht 'Bruine vloot op de waakvlam - verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bruine vloot op de waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht en heb begrip voor de bezorgdheid die daarin doorklinkt.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend? En hoe gaat u dat oplossen? In hoeverre kan er voldoende capaciteit ingezet worden om de regeling snel in te vullen?
De afgelopen maanden zijn er aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket doorgevoerd. Deze veranderingen zijn in het voordeel geweest van ondernemers zoals de bruine vloot-schippers. Aangezien deze regelingen en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet twee maal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt heeft de beantwoording van deze vragen op zich laten wachten.
Aan welke invulling c.q. uitwerking wordt gedacht voor de regeling voor de bruine vloot?
Zoals ook in de brief van de Minister van lenW van 23 juni jl. inzake de «Gevolgen coronacrisis voor de bruine vloot» is aangegeven, is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Vanwege de beperkte toegang tot generieke regelingen uit het tweede steunpakket (zoals de TVL1) en om de bruine vloot in stand te houden is, heeft het kabinet eind augustus besloten om € 15 miljoen beschikbaar te stellen.
Om deze schippers en andere ondernemers te ondersteunen is de afgelopen periode het generieke nood- en herstelpakket verlengd en uitgebreid. Het aanpassen van de TVL door het verruimen van de cap, het verhogen van het subsidie percentage en het aanpassen van de referentieperiode zorgen er voor dat deze schippers in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste en tweede kwartaal van 2021 een aanzienlijke bijdrage ontvangen die kan worden gebruikt voor structureel onderhoud en andere vaste lasten. Op basis van een sectoromzet van € 65 miljoen en een omzetderving van tussen de 70 en 80% kan deze steun oplopen tot een bedrag tussen de € 10 en 15 miljoen. Aangezien deze middelen kort na aanvraag worden overgemaakt helpt dit de schipper direct.
Aanvullend hierop wordt gewerkt aan een regeling die ook andere unieke noodzakelijke kosten kan dekken.
Deze regeling zal als doel hebben historische zeilschepen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor kleinschalige passagiersvaart te ondersteunen. Dit gebeurt door middel van subsidie voor de kosten die samenhangen met behoud en exploitatie van deze schepen, binnen van de reikwijdte de Europese kaders, in het bijzonder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Europees steunkader voor onder meer cultuur). Het gaat daarbij dus om kosten die samenhangen met het in stand houden van deze historische vloot.
De komende periode zal er samen met beoogd uitvoerder RVO.nl worden bepaald wat een realistische termijn is voor het uitvoeren van deze regeling. Hierover zal ik uw Kamer informeren.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons verzoek heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker omdat de winterperiode voor de deur staat waarin niks wordt verdiend? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er uiterlijk 1 december aanstaande duidelijkheid is? In hoeverre is dit haalbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg vindt met de banken hierover plaats?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel soelaas heeft het half jaar uitstel van dure keuringen, dat de bruine vloot in juni 2020 heeft gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector krijgt het Ministerie van IenW het signaal dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Wat wordt er gedaan aan mogelijkheden voor de bruine vloot, zodat die in 2021 wel weer het werk kan oppakken, wellicht op een aangepaste manier, bijvoorbeeld in de vorm van een fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over op grote schaal fieldlabs oprichten (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
Een aantal fieldlabs is op dit moment in voorbereiding, bijvoorbeeld in de evenementenbranche en in de cultuursector. Deze zijn er mede op gericht om de ervaringen die worden opgedaan ook toepasbaar te maken voor andere sectoren, zoals de bruine vloot.
Hoe zorgt u ervoor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terechtkomt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden van gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
Er wordt gekeken naar unieke kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.