Het recyclen van afgedankte smartphones |
|
John Kerstens (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afgedankte smartphones vormen grote afvalberg»?1
Ja.
Kunt u reageren op het rapport van Greenpeace waarin telefoonproducenten worden opgeroepen hun producten duurzamer te maken zodat ze langer meegaan?
In het rapport roept Greenpeace de ICT-industrie op om smartphones te gaan maken die lang meegaan, gemaakt zijn van schone grondstoffen, na gebruik weer als product of grondstof hergebruikt kunnen worden, en werken op duurzame energie. Het is een internationaal rapport van Greenpeace gericht aan internationaal opererende producenten. Deze oproep sluit goed aan op de kabinetsvisie zoals die is geformuleerd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» dat op 14 september 2016 naar uw Kamer is gestuurd2.
Hoeveel smartphones/mobiele telefoons worden er in Nederland jaarlijks afgedankt? Welk aandeel hiervan wordt gerecycled?
Hier zijn geen recente cijfers van bekend. De laatste bezitsmeting van marktonderzoeksbureau GFK van begin 2013 noemt dat er jaarlijks 900.000 telefoons verwijderd worden. Het uiteindelijk afdanken van telefoons wordt in de praktijk lang uitgesteld. Uit consumentenonderzoek van Telecom Paper uit 2016 blijkt dat telefoons vaak eerst nog worden bewaard of achter de hand worden gehouden als reserve (ruim 40%). Dit betekent dat er nog miljoenen telefoontjes ongebruikt in de la liggen. Ook wordt een groot deel van de gebruikte telefoons doorgegeven aan familie en bekenden of doorverkocht waarmee de levensduur wordt verlengd (bijna 40%). De laatste 20% wordt deels weggegooid (6%), aan een goed doel gegeven (4%) of op een andere manier afgedankt (10%), waaronder de afgifte aan een inzamelsysteem of telefoonaanbieder. Ook uit internationaal consumentenonderzoek blijkt (Statista, 2016) dat een groot deel van de afgedankte mobiele telefoons wordt doorgegeven aan familie en bekenden of ongebruikt in de la blijft liggen.
Bij de inzamelpunten van Wecycle3 worden jaarlijks ongeveer 200.000 mobiele telefoons ingeleverd door consumenten. Registratie van officieel ingezamelde telefoons vindt plaats in het WEEE Register. Deze telefoons worden allemaal gerecycled bij WEEELabEx gecertificeerde recyclers, wat wil zeggen dat ze geshredderd worden en de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden.
Naast inzameling door Wecycle, zijn er andere inzamelsystemen voor afgedankte apparatuur die samen een marktaandeel van ruim 10% hebben4. Als de 200.000 ingezamelde telefoons van Wecycle als uitgangspunt worden genomen en daarbij 10% wordt opgeteld gebaseerd op het marktaandeel van andere inzamelsystemen, dan wordt op deze wijze ongeveer een kwart van de telefoons ingezameld (225.000 stuks).
Uit de gegevens van het Nationaal WEEE Register, waar de gecertificeerde verwerkers registreren welke volumes zij aan afgedankte apparatuur verwerken, blijkt dat zij ongeveer evenveel ICT-apparatuur op een andere wijze aangeleverd krijgen als het volume dat door de inzamelsystemen (zoals Wecycle) wordt aangeleverd. De verwerkers krijgen deze apparatuur/telefoons bijvoorbeeld via providers en telefoonaanbieders die zelf afgedankte apparatuur innemen en «goede doelen» die niet werkende telefoons inzamelen en laten verwerken.
Als wordt aangenomen dat het aandeel telefoons in deze (aan verwerkers) aangeboden stroom afgedankte ICT apparatuur gelijk is aan het aandeel telefoons dat in de ICT-inzameling van de inzamelsystemen (zoals Wecycle) zit, dan komt het erop neer dat naar schatting de helft van de 900.000 afgedankte telefoons via het gecertificeerde systeem wordt verwerkt en dus wordt gerecycled.
Op welke wijze wordt het repareren van kapotte mobiele telefoons gestimuleerd? Is hier nog winst op te boeken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is een vorm van statiegeld ooit overwogen? Zo ja, waarom is dit niet ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Milieu Centraal geeft informatie over de handelingsperspectieven voor langer gebruik, reparatie en afdanken van mobiele telefoons. Voor een gekwalificeerde reparateur van mobiele telefoons verwijst Milieu Centraal door naar de website van de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Uneto-Vni. Daarnaast zijn Repair Cafés op veel locaties beschikbaar waar mobiele telefoons voor reparatie kunnen worden aangeboden. Repair Café maakt gebruik van een partnerafspraak met een gespecialiseerd bedrijf dat op commerciële basis reparaties van ICT-apparatuur uitvoert. Repair Café-vrijwilligers kunnen bij de professionals van dat bedrijf een training volgen om zich te bekwamen in het repareren van mobiele telefoons, tablets en laptops.
Uit GFK-onderzoek uit 2015 blijkt dat 6 van de 10 kapotte mobiele telefoons niet worden gerepareerd door de consument. De belangrijkste reden waarom de consument reparatie van een kapotte mobiele telefoon niet overweegt, is dat veelal de beleving heerst dat reparatie te duur zou zijn, terwijl dit vaak nog wel goed mogelijk zou zijn bij een gekwalificeerde reparateur.
Het repareren en zo lang mogelijk in gebruik houden van mobiele telefoons heeft in de context van de circulaire economie de voorkeur. Echter, de winst van reparatie van oudere telefoons kan beperkt zijn indien een producent geen updates meer geeft voor software en beveiliging van het toestel. Technisch zijn de telefoons dan nog functioneel, maar niet meer veilig in gebruik.
Langer gebruik maken van producten, zoals mobiele telefoons, wil ik stimuleren in de context van het programma Nederland Circulair in 2050. Daarin wordt onder andere samen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven uitgewerkt hoe ketens zoals deze circulair gemaakt kunnen worden. Of een vorm van statiegeld voor mobiele telefoons een geschikt middel is bij deze transitie zal daaruit blijken.
Welke acties worden er in Nederland ondernomen om de recycling van telefoons te stimuleren? Wordt hier ook naar de rol van consumenten gekeken, zoals door Greenpeace en Milieu Centraal genoemd? Is Wecycle de enige organisatie die deze acties onderneemt? Zo nee, welke organisaties ondernemen nog meer actie en welke resultaten boeken zij? Is er, naast de producenten, ook een (verplichte) rol voor winkels die mobiele telefoons verkopen in het recyclen van deze afgedankte telefoons? Zo ja, wat is die rol? Zo nee, waarom niet?
Mobiele telefoons zijn onderdeel van de producentenverantwoordelijkheid voor elektrische en elektronische apparaten. Collectieve inzamelsystemen van producenten organiseren al meer dan 15 jaar de inzameling en verwerking van (kleine) elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons.
Door het inzamelnetwerk van Wecycle kan de consument op duizenden punten zijn oude telefoon inleveren, waarna hij wordt gerecycled volgens de WEEELabEx standaard. Het gaat hier om meer dan 10.000 inleverpunten bij gemeenten, winkels, kinderboerderijen, scholen, etc.
Via de Recyclemanager App en de Wecyclezoeker op www.wecycle.nl zijn alle inzamelpunten eenvoudig vindbaar voor de consument. Via publiekscampagnes worden consumenten opgeroepen om hun elektrische apparaten, waaronder telefoons, daar in te leveren.
Ook de uitvoeringsorganisaties van andere producentencollectieven ondernemen activiteiten om de inzameling en recycling van afgedankte elektronica te doen toenemen. Recentelijk is de uitvoeringsorganisatie van producentencollectief Weee NL (Weeelectric) samen met PostNL en Thuiswinkel.org een pilot gestart in Groningen. Hierbij heeft een consument de gelegenheid om kleine afgedankte apparaten mee te geven als PostNL pakketpost bezorgt (ongeacht de inhoud van het pakket). Hierbij wordt het fijnmazige distributienetwerk van PostNL in Nederland benut en hoeven geen extra kilometers gereden te worden. Bij succes is het plan de pilot uit te breiden.
Daarnaast zijn er vanwege de positieve restwaarde vele commerciële en charitatieve inzamelinitiatieven.
Vanuit de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn winkels die elektrische apparatuur verkopen verplicht om bij de aanschaf van een nieuw elektrisch apparaat het oude – indien dit wordt aangeboden – weer in te nemen. Dit geldt ook voor online verkopen. Deze apparaten worden aan de gecertificeerde verwerkers aangeboden en volgens de vereiste WEEELabEx-norm verwerkt.
Zijn er streefdoelen voor het percentage gerecyclede telefoons in Nederland? Zo ja, wat zijn deze streefdoelen? Zo nee, waarom niet? Welke acties kunnen in Nederland worden ondernomen om meer afgedankte telefoons te recyclen? Welke acties bent u bereid te ondernemen?
In de Richtlijn WEEE (2012/19/EU) is opgenomen dat elke lidstaat toeziet op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat jaarlijks een minimum inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum inzamelingspercentage 45%, berekend op basis van het totale gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die in de loop van een gegeven jaar is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum inzamelingspercentage 65% van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85% van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Deze doelstelling heeft betrekking op alle elektrische apparaten. Er zijn geen inzameldoelstellingen voor specifieke productgroepen zoals mobiele telefoons.
Het Nationaal WEEE Register rapporteert mij jaarlijks over de resultaten van de inzameling en verwerking. Op basis van deze rapportage bepaalt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op welke wijze het toezicht op naleving van verwerking van mobiele telefoons door recyclers conform de WEEELabEx standaard wordt ingericht. Tegelijkertijd wordt over de rapportage van het Nationaal WEEE Register in het Monitoringsberaad WEEE over mogelijke verbetermaatregelen gesproken.
Als initiatieven om de inzameling, afgifte en verwerking van mobiele telefoons te verbeteren, kunnen genoemd worden:
Het programma VANG Huishoudelijk Afval richt zich op betere scheiding van afval dat vrijkomt binnen huishoudens. Effecten daarvan werken door in alle afvalstromen. Uitbreiding van diftar naar alle gemeenten is daar onderdeel van. Consumenten gaan hun afval bewuster scheiden en gooien daardoor significant minder elektronica bij het restafval;
Effectievere communicatie over afdanking van elektrische apparaten naar de burger in samenwerking met gemeenten;
Specifieke communicatie naar burgers over afgifte van oude mobiele telefoons die nog in bezit zijn van consumenten;
Betere afgifte door gemeenten aan de collectieve systemen die zorgen voor gecertificeerde verwerking.
Dergelijke initiatieven zijn benoemd in het Rijksbrede Programma «Nederland circulair in 2050» en kunnen onderdeel worden van de acties uit het in januari jl. afgesloten Grondstoffenakkoord.
Hoeveel arbeidsplaatsen levert de recycling van oude mobiele telefoons Nederland op? Hoeveel zouden dit er kunnen zijn als alle afgedankte mobiele telefoons gerecycled worden? Is er toezicht op dat dit hier geen sprake is van arbeidsverdringing?
Dit is op dit moment niet bekend. Wecycle heeft KPMG opdracht gegeven te onderzoeken hoeveel arbeidsplaatsen de inzameling en recycling van e-waste met zich meebrengt door de hele keten. Dit rapport verschijnt rond de zomer van 2017.
Het bericht ‘Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dumpen van schepen op Aziatische sloopstranden onacceptabel is, zeker in het kader van de Nederlandse inzet voor een circulaire economie en de verantwoordelijkheid die bedrijven onder de OESO-richtlijnen hebben ten aanzien van milieu en arbeid?
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is binnen het convenant op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het voornemen van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna, KVNR) om een initiatief tegen deze misstanden op te starten? Wat gaat u eraan doen om dit zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
De KVNR heeft het initiatief genomen om de mogelijkheden voor een IMVO-convenant met een focus op de omstandigheden waaronder schepen worden ontmanteld op stranden in bijvoorbeeld Bangladesh te onderzoeken. De KVNR heeft hiertoe op 20 oktober 2016 een verkennende stakeholderbijeenkomst gehouden met betrokken Nederlandse organisaties (Netherlands Maritime Technology, Vereniging van Waterbouwers, Sea2Cradle B.V., International Ship Recycling Association, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu en FNV). Er bleek voldoende draagvlak onder de aanwezigen voor een IMVO-convenant. In maart vindt een vervolgbijeenkomst plaats over de mogelijke inhoud van het convenant.
Een convenantproces vraagt om zorgvuldigheid, partijen moeten onderling vertrouwen opbouwen voor ze concrete afspraken kunnen maken. Dat kost enige tijd, maar het streven is om het convenant nog dit jaar af te sluiten.
Welke rol dicht u de overheid van onder meer Bangladesh toe om de arbeidsschendingen en milieuvervuiling ten gevolge van de dumping tegen te gaan? Hoe verloopt uw contact met betrokken lokale overheden over de aanpak van deze misstanden? Welke rol ziet u hierin voor Nederland (al dan niet in samenwerking met Duitsland of andere landen die schepen in ontwikkelingslanden dumpen) weggelegd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft Bangladesh vier keer bezocht, en de overheid aangesproken op de slechte arbeidsomstandigheden daar. Bij het recyclen van schepen is er een extra drukmiddel uit de Europese verordening, die in 2013 is aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat er een zogenaamde Europese lijst komt. Op die lijst staan erkende recycling bedrijven, die aan strenge milieu en Arbo eisen moeten voldoen zoals vastgelegd in de Europese verordening, zie ook het antwoord op vraag 7. Als bedrijven in Bangladesh geen enorme inhaalslag gaan maken komen ze nooit op de Europese lijst en mogen ze geen schepen onder EU vlag meer recyclen. Daarmee dreigen ze een deel van hun broodwinning te verliezen. Inmiddels hebben scheeprecyclinginrichtingen uit Zuidoost Azië zich bij de Europese Commissie gemeld om te bespreken wat zij allemaal moeten verbeteren om op de lijst te komen.
Hoeveel Nederlandse sloopschepen zijn in 2016 op Aziatische stranden gedumpt? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse cijfers?
Voor zover bekend zijn in 2016 geen schepen onder Nederlandse vlag op Aziatische stranden gerecycled. Uit de lijst van het Shipbreaking Platform blijkt dat er wel twee schepen in respectievelijk India en Bangladesh gesloopt zijn die Nederlands eigenaarschap hebben, maar niet onder Nederlandse vlag varen. Voor zover wij hebben kunnen terugzoeken hebben deze schepen ook nooit de Nederlandse vlag gevoerd. Volgens het Shipbreaking Platform zouden in 2016 97 schepen onder gedeeld Duits eigenaarschap op Aziatische stranden zijn gerecycled, waaronder één onder Duitse vlag.
Waarom heeft Nederland het internationaal verdrag voor veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Hongkong Conventie) nog niet geratificeerd? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de opvatting van de voorzitter van de KVNR die zegt hier groot belang aan te hechten? Op welke termijn verwacht u het verdrag alsnog te ratificeren?
Het kabinet hecht er belang aan dat het Verdrag van Hongkong door Nederland wordt geratificeerd en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het traject heeft vertraging opgelopen, omdat pas in 2015 alle aanvullende richtsnoeren van het Verdrag van Hongkong definitief zijn vastgesteld. Toen daar duidelijkheid over was is het kabinet met de voorbereiding van ratificatie begonnen, in overleg met alle betrokkenen, waaronder de KVNR. Ook andere landen hebben gewacht op het gereedkomen van de aanvullende richtsnoeren. Dat is ook de reden dat er tot nu toe slechts 5 landen het verdrag hebben geratificeerd.
De voorbereiding is vrijwel afgerond en het voorstel wordt de komende maanden in procedure gezet. Na advisering door de Raad van State van het Koninkrijk zal het voorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Hongkong aan het parlement worden gezonden, waarna het zo spoedig mogelijk door Nederland zal worden geratificeerd.
Bent u al in gesprek met het Shipbreaking Platform om verdere afspraken omtrent dit probleem te maken en wat bent u verder van plan te ondernemen om deze misstanden (zowel op terrein arbeidsomstandigheden als milieuschade) in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen om met betrokken landen de betreffende bedrijven aan te pakken en een halt toe te roepen?
Shipbreaking Platform is een milieuorganisatie met als belangrijkste doel het recyclen op stranden in Azië tegen te gaan. Medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben contact met medewerkers van deze organisatie in Europees en mondiaal overleg over scheepsrecycling.
Voor het verantwoord recyclen van schepen is mondiaal het Hongkong verdrag overeengekomen. Daarnaast is in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling aangenomen. De belangrijkste bepalingen van de Europese verordening treden in werking als er voldoende scheepsrecyclinginrichtingen zijn goedgekeurd en op de zogenaamde Europese lijst staan, maar in elk geval uiterlijk 31 december 2018. Vanaf dan mogen schepen onder de vlag van een land van de Europese Unie alleen nog worden gesloopt door bedrijven op deze Europese lijst. Dit kunnen ook bedrijven buiten de Europese Unie zijn, die door Europa zijn erkend. Bedrijven op de Europese lijst moeten aan strenge milieu en arbo eisen voldoen.
De onkostenvergoeding voor de plaatsing van hoogspanningsmasten |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er onkostenvergoedingen betaald worden aan grondeigenaren, voor de plaatsing van hoogspanningsmasten op landbouwgrond?
Het is mij bekend dat de grondeigenaren en/of -gebruikers afspraken maken met een netbeheerder om hoogspanningsmasten op (landbouw)grond te kunnen plaatsen. Voor de aanleg en instandhouding van die hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen blijven maken van een strook grond (de zakelijk recht strook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. De breedte van deze strook is onder meer afhankelijk van het masttype, de spanning en het aantal circuits van de verbinding. Voor deze strook spreken grondeigenaren en/of -gebruikers met de netbeheerder een recht van opstal af. Bij de vestiging van dit recht dient het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling te worden gehanteerd. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
Klopt het dat onkostenvergoedingen in Nederland heel verschillend kunnen zijn, afhankelijk van de periode waarin afspraken hierover gemaakt zijn?
Voor grondeigenaren en/of -gebruikers geldt het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling, voor zover de partijen er niet van afwijken. Dit principe wordt altijd en overal toegepast, onafhankelijk van de periode waarin de schadevergoeding is afgesproken. De manier waarop de schade is vergoed, bijvoorbeeld via een eenmalige afkoopsom of via een jaarlijkse vergoeding, kan wel verschillen.
Klopt het dat sommige grondeigenaren in het verleden voor eeuwig afgekocht zijn voor een gering bedrag, en nu niets meer ontvangen?
Door het plaatsen van een mast verliest een grondeigenaar en/of -gebruiker geheel of een deel van het (agrarisch)gebruik van deze grond, met inkomensschade tot gevolg. Deze inkomensschade is in het verleden in bepaalde gevallen vergoed door het – voor de bouw van de desbetreffende mast – toekennen van een afkoopsom. Sinds eind jaren «80 gebeurt dit overal door middel van een jaarlijkse mastvergoeding. Dit verschil in vergoedingensystematiek is terug te voeren op het feit dat de verschillende netten (150 kV en 220/380 kV) in handen zijn geweest van verschillende netbeheerders. Inmiddels zijn al deze netten in handen van TenneT TSO BV (hierna: TenneT) en wordt bij nieuwe verbindingen dezelfde vergoedingensystematiek gehanteerd. Deze vergoedingensystematiek is terug te vinden in de schadegids van TenneT.1
Deelt u de mening dat dit niet eerlijk is tegenover andere grondeigenaren, die wel een onkostenvergoeding ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt voor de partijen die niet van het wettelijke principe hebben afgeweken het principe van volledige schadeloosstelling voor de grondeigenaren en/of -gebruikers. De wet laat hierbij verschillende vormen van het vergoeden van inkomensschade toe. Dit kan zowel via een eenmalige afkoopsom als via een jaarlijkse vergoeding. Het klopt niet dat dit strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat dit niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u in overleg treden met TenneT, teneinde de onkostenvergoedingen landelijk gelijk te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al met TenneT overlegd. De huidige schadevergoedingensystematiek die TenneT hanteert bij de totstandkoming van nieuwe verbindingen wordt reeds landelijk toegepast. Deze is onder meer in overleg met LTO tot stand gekomen.
De verschillen in vergoedingensystematiek zijn in het verleden ontstaan, onder andere omdat de voorgangers van TenneT voor ongeveer 450 masten de vergoedingen eeuwigdurend hebben afgekocht. Dit is juridisch toelaatbaar.
de tekortkomingen bij Brzo-bedrijven (bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen). |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Veiligheid Brzo-bedrijven: lessen na Odfjell» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?1
Ja.
Kunt u reageren op de in dit onderzoek getrokken conclusies? Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze conclusies?
Ik waardeer de grondige analyse van de Onderzoeksraad. Het doet mij goed dat de algemene conclusie is dat zowel de betrokken bedrijven als overheidspartijen veel waardevolle verbeteringen hebben gerealiseerd. Het is nu zaak om de ingezette verbeteringen te bestendigen en structureel te borgen met als doel een duurzame beheersing van de veiligheid op een niveau dat passend is voor Brzo-bedrijven.
De Onderzoeksraad geeft enkele verbeterpunten om dit doel te kunnen bereiken. Alle partijen onderschrijven het doel van een duurzame beheersing van de veiligheid en werken hard aan verdere verbetering. Ik ga daarom met alle betrokken partijen in overleg over de conclusies van dit onderzoek en de opvolging van dit (vervolg) onderzoek.
Welke acties zijn naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell genomen om de versnippering bij de controle op Brzo-bedrijven te verkleinen? Waarom heeft dit, zoals blijkt uit het nieuwe rapport, niet (voldoende) geholpen?
Mede naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell zijn verschillende maatregelen genomen om versnippering bij het toezicht op Brzo-bedrijven te verminderen. Daarover heb ik de Kamer regelmatig geïnformeerd2. De overheden hebben grote stappen gezet om de samenwerking tussen de drie kerntoezichthouders en de kring daaromheen in BRZO+ te verbeteren.
Uniformiteit wordt bevorderd door onder andere het gebruik van een landelijke handhavingstrategie Brzo, gezamenlijke Brzo-inspecties (aangekondigd en onaangekondigd) en het brengen van alle Brzo-bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincies per 1 januari 2016.
De Onderzoeksraad stelt ook dat er belangrijke vooruitgang op dit gebied is geboekt. Het tegengaan van versnippering is echter een doorlopend proces, waarin we blijven investeren. In het programma Duurzame Veiligheid 20303 wordt ook gewerkt aan de verdere versterking van de integrale uitvoering van het Brzo- beleid.
Waarom hebben niet alle bedrijven deelgenomen aan de ontwikkeling van een audit-instrument, onderlinge benchmarks en het delen van best practices? Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven die niet hebben meegedaan in vergelijking met bedrijven die wel hebben meegedaan? Is overwogen deelname aan deze verbeterslagen te verplichten? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Instrumenten zoals zelfbeoordeling, benchmarking, en klantbeoordeling door opdrachtgevers zijn onderdeel van een sterke veiligheidscultuur. In de afgelopen jaren is daar door de Brzo-branches veel aan gedaan. Ik heb ingezet op het stimuleren van die cultuur, onder meer door te helpen bij de ontwikkeling van instrumenten. Ik zet dat beleid voort. Daarvoor heb ik de regeling versterking omgevingsveiligheid Brzo-sector opengesteld. Een cultuurverandering laat zich echter niet afdwingen met verplichtingen, maar moet uit de organisatie komen. In de gegevens die het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop aanlevert voor de Staat van de Veiligheid zie ik positieve ontwikkelingen op het gebied van veiligheidscultuur. Tegelijk blijf ik ook voluit inzetten op de kwaliteit van de regelgeving, toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op de conclusie dat ketenpartijen meer kunnen doen om te controleren of de veiligheid bij bedrijven waar zij zaken mee doen goed wordt beheerst?
Ketenverantwoordelijkheid maakt eveneens onderdeel uit van een goede veiligheidscultuur: een belangrijk onderdeel van de aanpak van Veiligheid Voorop. Zo monitort Veiligheid Voorop het gebruik van klantbeoordelingssystemen waarmee bedrijven inzicht krijgen in onder meer de veiligheid in de keten. Daaruit blijkt dat de inzet van klantbeoordelingssystemen bij de bedrijven die zijn aangesloten bij Veiligheid Voorop rond de 80% is. Maar ook hier is nog winst te behalen. Veiligheid Voorop voert actief beleid om de aansluitingsgraad te verhogen. Het uiteindelijke doel is dat majeure risicobedrijven alleen zaken doen met bedrijven die goede veiligheidsprestaties leveren. Soms zal dit betekenen dat een relatie moet worden beëindigd.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de motie van de leden Cegerek en Remco Dijkstra over het openbaar maken van inspectie- en handhavingsrapporten van Brzo-bedrijven (Kamerstuk 26 956, nr. 191)? Waarom hebben deze acties niet geleid tot een betere onderlinge controle in de keten?
Er is eind 2013 met alle betrokken partijen afgesproken dat de samenvattingen van de inspectieresultaten vanaf 2014 openbaar worden gemaakt. Er zijn sinds 2014 ruim 600 samenvattingen van 373 Brzo-bedrijven op de BRZO+ website gepubliceerd.4 Deze samenvattingen leveren informatie over het aantal overtredingen en de opvolging daarvan. De informatie is in eerste instantie bedoeld voor het publiek, maar biedt ook bedrijven de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de veiligheidssituatie bij potentiële ketenpartners, als onderdeel van een klantbeoordeling.
Kunt u, naar aanleiding van dit rapport, een plan van aanpak opstellen om de in dit rapport geconstateerde problemen aan te pakken? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit plan van aanpak af te hebben en aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in antwoord 2 aangaf, zal ik met alle betrokken partijen in overleg gaan over de opvolging van dit (vervolg) onderzoek. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
de tekortkomingen bij Brzo-bedrijven (bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen). |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Veiligheid Brzo-bedrijven: lessen na Odfjell» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?1
Ja.
Kunt u reageren op de in dit onderzoek getrokken conclusies? Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze conclusies?
Ik waardeer de grondige analyse van de Onderzoeksraad. Het doet mij goed dat de algemene conclusie is dat zowel de betrokken bedrijven als overheidspartijen veel waardevolle verbeteringen hebben gerealiseerd. Het is nu zaak om de ingezette verbeteringen te bestendigen en structureel te borgen met als doel een duurzame beheersing van de veiligheid op een niveau dat passend is voor Brzo-bedrijven.
De Onderzoeksraad geeft enkele verbeterpunten om dit doel te kunnen bereiken. Alle partijen onderschrijven het doel van een duurzame beheersing van de veiligheid en werken hard aan verdere verbetering. Ik ga daarom met alle betrokken partijen in overleg over de conclusies van dit onderzoek en de opvolging van dit (vervolg) onderzoek.
Welke acties zijn naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell genomen om de versnippering bij de controle op Brzo-bedrijven te verkleinen? Waarom heeft dit, zoals blijkt uit het nieuwe rapport, niet (voldoende) geholpen?
Mede naar aanleiding van het eerste rapport over Odfjell zijn verschillende maatregelen genomen om versnippering bij het toezicht op Brzo-bedrijven te verminderen. Daarover heb ik de Kamer regelmatig geïnformeerd2. De overheden hebben grote stappen gezet om de samenwerking tussen de drie kerntoezichthouders en de kring daaromheen in BRZO+ te verbeteren.
Uniformiteit wordt bevorderd door onder andere het gebruik van een landelijke handhavingstrategie Brzo, gezamenlijke Brzo-inspecties (aangekondigd en onaangekondigd) en het brengen van alle Brzo-bedrijven onder het bevoegd gezag van de provincies per 1 januari 2016.
De Onderzoeksraad stelt ook dat er belangrijke vooruitgang op dit gebied is geboekt. Het tegengaan van versnippering is echter een doorlopend proces, waarin we blijven investeren. In het programma Duurzame Veiligheid 20303 wordt ook gewerkt aan de verdere versterking van de integrale uitvoering van het Brzo- beleid.
Waarom hebben niet alle bedrijven deelgenomen aan de ontwikkeling van een audit-instrument, onderlinge benchmarks en het delen van best practices? Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven die niet hebben meegedaan in vergelijking met bedrijven die wel hebben meegedaan? Is overwogen deelname aan deze verbeterslagen te verplichten? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, waarom niet?
Instrumenten zoals zelfbeoordeling, benchmarking, en klantbeoordeling door opdrachtgevers zijn onderdeel van een sterke veiligheidscultuur. In de afgelopen jaren is daar door de Brzo-branches veel aan gedaan. Ik heb ingezet op het stimuleren van die cultuur, onder meer door te helpen bij de ontwikkeling van instrumenten. Ik zet dat beleid voort. Daarvoor heb ik de regeling versterking omgevingsveiligheid Brzo-sector opengesteld. Een cultuurverandering laat zich echter niet afdwingen met verplichtingen, maar moet uit de organisatie komen. In de gegevens die het samenwerkingsverband Veiligheid Voorop aanlevert voor de Staat van de Veiligheid zie ik positieve ontwikkelingen op het gebied van veiligheidscultuur. Tegelijk blijf ik ook voluit inzetten op de kwaliteit van de regelgeving, toezicht en handhaving.
Kunt u reageren op de conclusie dat ketenpartijen meer kunnen doen om te controleren of de veiligheid bij bedrijven waar zij zaken mee doen goed wordt beheerst?
Ketenverantwoordelijkheid maakt eveneens onderdeel uit van een goede veiligheidscultuur: een belangrijk onderdeel van de aanpak van Veiligheid Voorop. Zo monitort Veiligheid Voorop het gebruik van klantbeoordelingssystemen waarmee bedrijven inzicht krijgen in onder meer de veiligheid in de keten. Daaruit blijkt dat de inzet van klantbeoordelingssystemen bij de bedrijven die zijn aangesloten bij Veiligheid Voorop rond de 80% is. Maar ook hier is nog winst te behalen. Veiligheid Voorop voert actief beleid om de aansluitingsgraad te verhogen. Het uiteindelijke doel is dat majeure risicobedrijven alleen zaken doen met bedrijven die goede veiligheidsprestaties leveren. Soms zal dit betekenen dat een relatie moet worden beëindigd.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de motie van de leden Cegerek en Remco Dijkstra over het openbaar maken van inspectie- en handhavingsrapporten van Brzo-bedrijven (Kamerstuk 26 956, nr. 191)? Waarom hebben deze acties niet geleid tot een betere onderlinge controle in de keten?
Er is eind 2013 met alle betrokken partijen afgesproken dat de samenvattingen van de inspectieresultaten vanaf 2014 openbaar worden gemaakt. Er zijn sinds 2014 ruim 600 samenvattingen van 373 Brzo-bedrijven op de BRZO+ website gepubliceerd.4 Deze samenvattingen leveren informatie over het aantal overtredingen en de opvolging daarvan. De informatie is in eerste instantie bedoeld voor het publiek, maar biedt ook bedrijven de mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de veiligheidssituatie bij potentiële ketenpartners, als onderdeel van een klantbeoordeling.
Kunt u, naar aanleiding van dit rapport, een plan van aanpak opstellen om de in dit rapport geconstateerde problemen aan te pakken? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit plan van aanpak af te hebben en aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in antwoord 2 aangaf, zal ik met alle betrokken partijen in overleg gaan over de opvolging van dit (vervolg) onderzoek. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
Het recyclen van afgedankte smartphones |
|
John Kerstens (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afgedankte smartphones vormen grote afvalberg»?1
Ja.
Kunt u reageren op het rapport van Greenpeace waarin telefoonproducenten worden opgeroepen hun producten duurzamer te maken zodat ze langer meegaan?
In het rapport roept Greenpeace de ICT-industrie op om smartphones te gaan maken die lang meegaan, gemaakt zijn van schone grondstoffen, na gebruik weer als product of grondstof hergebruikt kunnen worden, en werken op duurzame energie. Het is een internationaal rapport van Greenpeace gericht aan internationaal opererende producenten. Deze oproep sluit goed aan op de kabinetsvisie zoals die is geformuleerd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» dat op 14 september 2016 naar uw Kamer is gestuurd2.
Hoeveel smartphones/mobiele telefoons worden er in Nederland jaarlijks afgedankt? Welk aandeel hiervan wordt gerecycled?
Hier zijn geen recente cijfers van bekend. De laatste bezitsmeting van marktonderzoeksbureau GFK van begin 2013 noemt dat er jaarlijks 900.000 telefoons verwijderd worden. Het uiteindelijk afdanken van telefoons wordt in de praktijk lang uitgesteld. Uit consumentenonderzoek van Telecom Paper uit 2016 blijkt dat telefoons vaak eerst nog worden bewaard of achter de hand worden gehouden als reserve (ruim 40%). Dit betekent dat er nog miljoenen telefoontjes ongebruikt in de la liggen. Ook wordt een groot deel van de gebruikte telefoons doorgegeven aan familie en bekenden of doorverkocht waarmee de levensduur wordt verlengd (bijna 40%). De laatste 20% wordt deels weggegooid (6%), aan een goed doel gegeven (4%) of op een andere manier afgedankt (10%), waaronder de afgifte aan een inzamelsysteem of telefoonaanbieder. Ook uit internationaal consumentenonderzoek blijkt (Statista, 2016) dat een groot deel van de afgedankte mobiele telefoons wordt doorgegeven aan familie en bekenden of ongebruikt in de la blijft liggen.
Bij de inzamelpunten van Wecycle3 worden jaarlijks ongeveer 200.000 mobiele telefoons ingeleverd door consumenten. Registratie van officieel ingezamelde telefoons vindt plaats in het WEEE Register. Deze telefoons worden allemaal gerecycled bij WEEELabEx gecertificeerde recyclers, wat wil zeggen dat ze geshredderd worden en de materialen opnieuw gebruikt kunnen worden.
Naast inzameling door Wecycle, zijn er andere inzamelsystemen voor afgedankte apparatuur die samen een marktaandeel van ruim 10% hebben4. Als de 200.000 ingezamelde telefoons van Wecycle als uitgangspunt worden genomen en daarbij 10% wordt opgeteld gebaseerd op het marktaandeel van andere inzamelsystemen, dan wordt op deze wijze ongeveer een kwart van de telefoons ingezameld (225.000 stuks).
Uit de gegevens van het Nationaal WEEE Register, waar de gecertificeerde verwerkers registreren welke volumes zij aan afgedankte apparatuur verwerken, blijkt dat zij ongeveer evenveel ICT-apparatuur op een andere wijze aangeleverd krijgen als het volume dat door de inzamelsystemen (zoals Wecycle) wordt aangeleverd. De verwerkers krijgen deze apparatuur/telefoons bijvoorbeeld via providers en telefoonaanbieders die zelf afgedankte apparatuur innemen en «goede doelen» die niet werkende telefoons inzamelen en laten verwerken.
Als wordt aangenomen dat het aandeel telefoons in deze (aan verwerkers) aangeboden stroom afgedankte ICT apparatuur gelijk is aan het aandeel telefoons dat in de ICT-inzameling van de inzamelsystemen (zoals Wecycle) zit, dan komt het erop neer dat naar schatting de helft van de 900.000 afgedankte telefoons via het gecertificeerde systeem wordt verwerkt en dus wordt gerecycled.
Op welke wijze wordt het repareren van kapotte mobiele telefoons gestimuleerd? Is hier nog winst op te boeken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Is een vorm van statiegeld ooit overwogen? Zo ja, waarom is dit niet ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Milieu Centraal geeft informatie over de handelingsperspectieven voor langer gebruik, reparatie en afdanken van mobiele telefoons. Voor een gekwalificeerde reparateur van mobiele telefoons verwijst Milieu Centraal door naar de website van de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Uneto-Vni. Daarnaast zijn Repair Cafés op veel locaties beschikbaar waar mobiele telefoons voor reparatie kunnen worden aangeboden. Repair Café maakt gebruik van een partnerafspraak met een gespecialiseerd bedrijf dat op commerciële basis reparaties van ICT-apparatuur uitvoert. Repair Café-vrijwilligers kunnen bij de professionals van dat bedrijf een training volgen om zich te bekwamen in het repareren van mobiele telefoons, tablets en laptops.
Uit GFK-onderzoek uit 2015 blijkt dat 6 van de 10 kapotte mobiele telefoons niet worden gerepareerd door de consument. De belangrijkste reden waarom de consument reparatie van een kapotte mobiele telefoon niet overweegt, is dat veelal de beleving heerst dat reparatie te duur zou zijn, terwijl dit vaak nog wel goed mogelijk zou zijn bij een gekwalificeerde reparateur.
Het repareren en zo lang mogelijk in gebruik houden van mobiele telefoons heeft in de context van de circulaire economie de voorkeur. Echter, de winst van reparatie van oudere telefoons kan beperkt zijn indien een producent geen updates meer geeft voor software en beveiliging van het toestel. Technisch zijn de telefoons dan nog functioneel, maar niet meer veilig in gebruik.
Langer gebruik maken van producten, zoals mobiele telefoons, wil ik stimuleren in de context van het programma Nederland Circulair in 2050. Daarin wordt onder andere samen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven uitgewerkt hoe ketens zoals deze circulair gemaakt kunnen worden. Of een vorm van statiegeld voor mobiele telefoons een geschikt middel is bij deze transitie zal daaruit blijken.
Welke acties worden er in Nederland ondernomen om de recycling van telefoons te stimuleren? Wordt hier ook naar de rol van consumenten gekeken, zoals door Greenpeace en Milieu Centraal genoemd? Is Wecycle de enige organisatie die deze acties onderneemt? Zo nee, welke organisaties ondernemen nog meer actie en welke resultaten boeken zij? Is er, naast de producenten, ook een (verplichte) rol voor winkels die mobiele telefoons verkopen in het recyclen van deze afgedankte telefoons? Zo ja, wat is die rol? Zo nee, waarom niet?
Mobiele telefoons zijn onderdeel van de producentenverantwoordelijkheid voor elektrische en elektronische apparaten. Collectieve inzamelsystemen van producenten organiseren al meer dan 15 jaar de inzameling en verwerking van (kleine) elektrische apparaten, waaronder mobiele telefoons.
Door het inzamelnetwerk van Wecycle kan de consument op duizenden punten zijn oude telefoon inleveren, waarna hij wordt gerecycled volgens de WEEELabEx standaard. Het gaat hier om meer dan 10.000 inleverpunten bij gemeenten, winkels, kinderboerderijen, scholen, etc.
Via de Recyclemanager App en de Wecyclezoeker op www.wecycle.nl zijn alle inzamelpunten eenvoudig vindbaar voor de consument. Via publiekscampagnes worden consumenten opgeroepen om hun elektrische apparaten, waaronder telefoons, daar in te leveren.
Ook de uitvoeringsorganisaties van andere producentencollectieven ondernemen activiteiten om de inzameling en recycling van afgedankte elektronica te doen toenemen. Recentelijk is de uitvoeringsorganisatie van producentencollectief Weee NL (Weeelectric) samen met PostNL en Thuiswinkel.org een pilot gestart in Groningen. Hierbij heeft een consument de gelegenheid om kleine afgedankte apparaten mee te geven als PostNL pakketpost bezorgt (ongeacht de inhoud van het pakket). Hierbij wordt het fijnmazige distributienetwerk van PostNL in Nederland benut en hoeven geen extra kilometers gereden te worden. Bij succes is het plan de pilot uit te breiden.
Daarnaast zijn er vanwege de positieve restwaarde vele commerciële en charitatieve inzamelinitiatieven.
Vanuit de Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn winkels die elektrische apparatuur verkopen verplicht om bij de aanschaf van een nieuw elektrisch apparaat het oude – indien dit wordt aangeboden – weer in te nemen. Dit geldt ook voor online verkopen. Deze apparaten worden aan de gecertificeerde verwerkers aangeboden en volgens de vereiste WEEELabEx-norm verwerkt.
Zijn er streefdoelen voor het percentage gerecyclede telefoons in Nederland? Zo ja, wat zijn deze streefdoelen? Zo nee, waarom niet? Welke acties kunnen in Nederland worden ondernomen om meer afgedankte telefoons te recyclen? Welke acties bent u bereid te ondernemen?
In de Richtlijn WEEE (2012/19/EU) is opgenomen dat elke lidstaat toeziet op de tenuitvoerlegging van het beginsel van producentenverantwoordelijkheid en, op basis daarvan, dat jaarlijks een minimum inzamelingspercentage wordt bereikt. Vanaf 2016 bedraagt het minimum inzamelingspercentage 45%, berekend op basis van het totale gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) die in de loop van een gegeven jaar is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid EEA die de voorgaande drie jaren in die lidstaat in de handel is gebracht.
Vanaf 2019 bedraagt het jaarlijks te halen minimum inzamelingspercentage 65% van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur (EEA) die de voorgaande drie jaren in de betreffende lidstaat in de handel is gebracht, of als alternatief 85% van de hoeveelheid in die lidstaat geproduceerde AEEA die op het grondgebied van die lidstaat is geproduceerd.
Deze doelstelling heeft betrekking op alle elektrische apparaten. Er zijn geen inzameldoelstellingen voor specifieke productgroepen zoals mobiele telefoons.
Het Nationaal WEEE Register rapporteert mij jaarlijks over de resultaten van de inzameling en verwerking. Op basis van deze rapportage bepaalt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op welke wijze het toezicht op naleving van verwerking van mobiele telefoons door recyclers conform de WEEELabEx standaard wordt ingericht. Tegelijkertijd wordt over de rapportage van het Nationaal WEEE Register in het Monitoringsberaad WEEE over mogelijke verbetermaatregelen gesproken.
Als initiatieven om de inzameling, afgifte en verwerking van mobiele telefoons te verbeteren, kunnen genoemd worden:
Het programma VANG Huishoudelijk Afval richt zich op betere scheiding van afval dat vrijkomt binnen huishoudens. Effecten daarvan werken door in alle afvalstromen. Uitbreiding van diftar naar alle gemeenten is daar onderdeel van. Consumenten gaan hun afval bewuster scheiden en gooien daardoor significant minder elektronica bij het restafval;
Effectievere communicatie over afdanking van elektrische apparaten naar de burger in samenwerking met gemeenten;
Specifieke communicatie naar burgers over afgifte van oude mobiele telefoons die nog in bezit zijn van consumenten;
Betere afgifte door gemeenten aan de collectieve systemen die zorgen voor gecertificeerde verwerking.
Dergelijke initiatieven zijn benoemd in het Rijksbrede Programma «Nederland circulair in 2050» en kunnen onderdeel worden van de acties uit het in januari jl. afgesloten Grondstoffenakkoord.
Hoeveel arbeidsplaatsen levert de recycling van oude mobiele telefoons Nederland op? Hoeveel zouden dit er kunnen zijn als alle afgedankte mobiele telefoons gerecycled worden? Is er toezicht op dat dit hier geen sprake is van arbeidsverdringing?
Dit is op dit moment niet bekend. Wecycle heeft KPMG opdracht gegeven te onderzoeken hoeveel arbeidsplaatsen de inzameling en recycling van e-waste met zich meebrengt door de hele keten. Dit rapport verschijnt rond de zomer van 2017.
De onkostenvergoeding voor de plaatsing van hoogspanningsmasten |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er onkostenvergoedingen betaald worden aan grondeigenaren, voor de plaatsing van hoogspanningsmasten op landbouwgrond?
Het is mij bekend dat de grondeigenaren en/of -gebruikers afspraken maken met een netbeheerder om hoogspanningsmasten op (landbouw)grond te kunnen plaatsen. Voor de aanleg en instandhouding van die hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen blijven maken van een strook grond (de zakelijk recht strook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. De breedte van deze strook is onder meer afhankelijk van het masttype, de spanning en het aantal circuits van de verbinding. Voor deze strook spreken grondeigenaren en/of -gebruikers met de netbeheerder een recht van opstal af. Bij de vestiging van dit recht dient het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling te worden gehanteerd. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
Klopt het dat onkostenvergoedingen in Nederland heel verschillend kunnen zijn, afhankelijk van de periode waarin afspraken hierover gemaakt zijn?
Voor grondeigenaren en/of -gebruikers geldt het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling, voor zover de partijen er niet van afwijken. Dit principe wordt altijd en overal toegepast, onafhankelijk van de periode waarin de schadevergoeding is afgesproken. De manier waarop de schade is vergoed, bijvoorbeeld via een eenmalige afkoopsom of via een jaarlijkse vergoeding, kan wel verschillen.
Klopt het dat sommige grondeigenaren in het verleden voor eeuwig afgekocht zijn voor een gering bedrag, en nu niets meer ontvangen?
Door het plaatsen van een mast verliest een grondeigenaar en/of -gebruiker geheel of een deel van het (agrarisch)gebruik van deze grond, met inkomensschade tot gevolg. Deze inkomensschade is in het verleden in bepaalde gevallen vergoed door het – voor de bouw van de desbetreffende mast – toekennen van een afkoopsom. Sinds eind jaren «80 gebeurt dit overal door middel van een jaarlijkse mastvergoeding. Dit verschil in vergoedingensystematiek is terug te voeren op het feit dat de verschillende netten (150 kV en 220/380 kV) in handen zijn geweest van verschillende netbeheerders. Inmiddels zijn al deze netten in handen van TenneT TSO BV (hierna: TenneT) en wordt bij nieuwe verbindingen dezelfde vergoedingensystematiek gehanteerd. Deze vergoedingensystematiek is terug te vinden in de schadegids van TenneT.1
Deelt u de mening dat dit niet eerlijk is tegenover andere grondeigenaren, die wel een onkostenvergoeding ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt voor de partijen die niet van het wettelijke principe hebben afgeweken het principe van volledige schadeloosstelling voor de grondeigenaren en/of -gebruikers. De wet laat hierbij verschillende vormen van het vergoeden van inkomensschade toe. Dit kan zowel via een eenmalige afkoopsom als via een jaarlijkse vergoeding. Het klopt niet dat dit strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat dit niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u in overleg treden met TenneT, teneinde de onkostenvergoedingen landelijk gelijk te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al met TenneT overlegd. De huidige schadevergoedingensystematiek die TenneT hanteert bij de totstandkoming van nieuwe verbindingen wordt reeds landelijk toegepast. Deze is onder meer in overleg met LTO tot stand gekomen.
De verschillen in vergoedingensystematiek zijn in het verleden ontstaan, onder andere omdat de voorgangers van TenneT voor ongeveer 450 masten de vergoedingen eeuwigdurend hebben afgekocht. Dit is juridisch toelaatbaar.
Een ZEMBLA-uitzending over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de ZEMBLA-uitzending van 15 februari 2017 over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat?
Ja.
Welke conclusies verbindt u aan de door Zembla getoonde resultaten? Geeft de uitzending u danwel het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) reden om aanvullende maatregelen te nemen of onderzoek te doen?
Nee, de uitzending leidt niet tot een ander advies. Het RIVM heeft op basis van uitgebreid literatuur- en laboratoriumonderzoek geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er niet veilig gebruik gemaakt kan worden van de voetbalvelden. Zoals ook gemeld in de brief aan de vaste Kamercommissie van 22 februari 2017 neemt het RIVM alle onderzoeken op dit terrein serieus. Zodra het onderzoek waar Zembla melding van maakt gepubliceerd is zal het RIVM dat betrekken bij haar afwegingen.
Leidt de uitzending tot een ander advies van het RIVM ten aanzien van het sporten op kunstgrasvelden? Zo ja, tot welk advies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de eigen norm voor rubberkorrels van de bandenbranche zich tot de oude EU-norm en tot de RIVM-norm? Deelt u de mening van hoogleraar De Boer die aangeeft dat er naast metalen ook schadelijke organische stoffen in het rubbergranulaat zitten?
De bandenbranche heeft een somnorm voorgesteld van 20 mg/kg voor de 8 pak’s die in vermelding 50 van bijlage XVII genoemd worden. Deze norm is aanmerkelijk scherper dan de norm zoals die in de vermeldingen 28 tot en met 30 zijn opgenomen (1.000 mg/kg). In mijn brief van 21 december 2016, 30 234, nr. 153, aan uw Kamer heb ik aangegeven dat het kabinet zich zal blijven inspannen voor een verdere verlaging van de norm met de norm voor consumentenproducten (1 mg/kg per pak voor 8 pak’s) als uitgangspunt.
In het onderzoek van het RIVM is een groot aantal organische stoffen en metalen beoordeeld dat geen van alle leidt tot een onaanvaardbaar effect op de gezondheid. Zolang niet bekend is welke stoffen in welke concentraties door de VU zijn aangetroffen, kan het RIVM geen uitspraak doen of de door de VU waargenomen effecten op (embryo’s van) zebravissen door deze of door andere stoffen worden veroorzaakt en in hoeverre deze effecten relevant zijn voor de humane risicobeoordeling.
Het bericht dat chemiebedrijven de veiligheidsregels schenden |
|
Eric Smaling , Carla Dik-Faber (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Yasemin Çegerek (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Remco Dijkstra (VVD), Stientje van Veldhoven (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chemiebedrijven schenden vaak de regels», waaruit blijkt dat meer dan de helft van de risicobedrijven in Nederland de afgelopen jaren de veiligheidsregels heeft overtreden?1
Het gaat hier om geconstateerde overtredingen bij inspecties door de Brzo-kerntoezichthouders2 bij risicobedrijven over de afgelopen twee jaar. Deze overtredingen worden opgenomen in de openbare (samenvattingen van) inspectierapporten. Het geschetste beeld is niet nieuw. Vanaf 2013 wordt elk jaar de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven naar uw Kamer gestuurd, waar de Brzo-monitor onderdeel van is. De Brzo-monitor van het BRZO+3 bevat onder meer het aantal overtredingen (ingedeeld naar zwaarte). In 2015 bedroeg het totale aantal geconstateerde overtredingen 615, terwijl dit in 2014 nog 850 was. Zoals eerder toegezegd, zal ik de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 voor de zomer naar uw Kamer sturen inclusief een analyse van regionale verschillen in naleefpercentages. Ik vind het van groot belang dat bedrijven zich aan de regels houden. De inspectiepartijen, verenigd in BRZO+, houden daar scherp toezicht op en blijven dat doen. Primair zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en een goede naleving van de regels. Met het initiatief Veiligheid Voorop is het bedrijfsleven actief om de veiligheidscultuur verder te verbeteren. Goede initiatieven ondersteun ik zo nodig met Safety Deals.
Er is blijvende inzet nodig om de veiligheid naar een hoger niveau te brengen. In het programma Duurzame Veiligheid Chemie 20304 hebben overheid, industrie en wetenschap de handen daarom ineengeslagen in een gezamenlijke ambitie voor een veilige en gezonde leefomgeving. Over de voortgang van het programma zal ik u in de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 berichten.
Kunt u toelichten welke risico’s werknemers en omwonenden hebben gelopen?
Bedrijven en overheid hebben de zorg om de risico’s voor werknemers en omgeving zo klein mogelijk te houden. Risicovolle bedrijven die onder het Brzo vallen dienen – naast de algemene verplichting om alle risico’s voor werknemers en omgeving te inventariseren/evalueren en daarop maatregelen te treffen – tevens het risico op een zwaar ongeval te inventariseren en te evalueren en alle maatregelen te treffen om een zwaar ongeval te voorkomen en de gevolgen te beperken.
De Brzo-toezichthouders zien hierop toe en zullen bij overtredingen optreden volgens de landelijke Brzo-handhavingstrategie. Daarbij worden overtredingen naar zwaarte ingedeeld in drie categorieën. Een voorbeeld van een lichte overtreding (categorie 3) is het niet op tijd indienen van het aangepast veiligheidsrapport als bepaald bij de inwerkingtreding van het Brzo 2015. Bij een middelzware (categorie 2) overtreding is er geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel zijn onvoldoende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het niet hebben van een actuele stoffenlijst, waardoor de brandweer in geval van een calamiteit niet goed kan optreden.
Alleen voor de zwaarste categorie (1) overtredingen geldt dat daarbij sprake is van een directe dreiging van een zwaar ongeval. Het gaat bijvoorbeeld om het gebruik van een mogelijke ontstekingsbron in een gebied met explosiegevaar. Bij de overtredingen waarvoor dit in 2015 en 2016 gold, zijn de toezichthouders onmiddellijk opgetreden waarbij in de meeste gevallen het bedrijf of de betreffende installatie wordt stilgelegd en/of door betrokken bedrijf actie is ondernomen waardoor de dreiging op een zwaar ongeval direct werd weggenomen.
Kunt u ingaan op de onrust in Zaltbommel, waar een grote chemische fabriek vlakbij bewoning is gevestigd en omwonenden zich grote zorgen maken om hun veiligheid en gezondheid?
Zoals in het bericht aangegeven, betreft dit een chemiebedrijf dat al meer dan 45 jaar op deze lokatie produceert. In de loop der tijd is de bebouwing steeds verder richting bedrijf ontwikkeld. Er is een situatie ontstaan die zowel beperkingen oplegt aan nog verdere bebouwing rond het bedrijf als aan productie-uitbreiding. Dit soort historisch gegroeide situaties, waarbij chemiebedrijven ingeklemd zijn komen te liggen in dorpskernen en/of tegen nieuwbouwwijken aan, laten zien dat een vroegtijdige en integrale afweging in de ruimtelijke planning van groot belang is. Voor toekomstige situaties zet ik daarom in op modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid in de Omgevingwet, waarbij reeds in het begin van het ruimtelijk ontwerpproces de omgevingsveiligheid als parameter expliciet wordt meegenomen. Daarnaast is de communicatie tussen bedrijf, bevoegd gezag en omgeving van belang. Met betrekking tot de situatie in Zaltbommel volgt, na het vaststellen van het bestemmingsplan, de voorbereiding van een revisievergunning voor het bedrijf. Bij die voorbereiding is, vooruitlopend op en in de geest van de Omgevingswet, onder leiding van de provincie een omgevingsoverleg gestart. Alle belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd: de omliggende bedrijven, bewonersorganisaties en omwonenden. Zij worden meegenomen in de opzet en de discussie bij het tot stand komen van de revisievergunning voor de fabriek.
Hoe beoordeelt u de reactie van de veiligheidsdeskundige Helsloot, die enerzijds stelt dat de inspectierapporten «overbodige regelgeving met veel papieren rompslomp» betreffen en anderzijds dat bedrijven moedwillig de randen van de wet opzoeken?2
De Brzo-regelgeving betreft de doorwerking van de Europese Seveso-richtlijn ter voorkoming van zware ongevallen en het beheersen van de gevolgen ervan voor mens en milieu. Uitgangspunt van deze regelgeving is dat Brzo-bedrijven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de veiligheid dienen te borgen in hun beheerssystemen en bij grote risico’s (ongevals)scenario’s dienen op te stellen. Daarbij geldt altijd dat er discussie kan zijn over de inhoud van het beheerssysteem, ook onderling tussen veiligheidskundigen.
Tijdens inspecties wordt nagegaan of het bedrijf de risico’s in beeld heeft gebracht en vervolgens adequate maatregelen heeft getroffen. Het veiligheidsbeheerssysteem kent zowel technische als meer organisatorische/administratieve onderdelen. Die laatste worden nog wel eens als papieren verplichting c.q. rompslomp gezien, maar vormen tegelijk een belangrijk onderdeel in het gehele systeem. Een voorbeeld is de (actuele) beschrijving en vastlegging van verantwoordelijkheden in de organisatie. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.
Als bedrijven «de randen van de wet opzoeken» zal dit tijdens inspecties blijken uit de resultaten. Die bedrijven zullen vaker en intensiever worden bezocht. Voor herhaaldelijk slecht presterende bedrijven (recidive) wordt bovendien een gerichte aanpak (een verzwarend sanctie-regime) toegepast.
Zegt u met uw uitspraak «omdat er beter wordt gekeken er ook meer overtredingen worden opgespoord»3, dat de huidige inspectiepraktijk voldoet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de samenwerking en verhouding tussen de omgevingsdiensten en de inspectie?
Zoals in meerdere brieven (externe) veiligheid7 aan de Kamer gemeld, hebben de gezamenlijke BRZO+ toezichthouders in de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed om te komen tot de huidige, intensieve samenwerking met als ambitie om te werken als waren zij één overheidsdienst. Er zijn grote stappen gezet de afgelopen jaren. Consequent toezicht en toetsen aan de regels levert een overzicht op van bevindingen en overtredingen. Daarmee wordt een beeld verkregen van de werkwijze van bedrijven. Het overgrote deel zijn lichte overtredingen (categorie 3). Het benoemen en behandelen van die categorie 3 (lichte) overtredingen is ook nodig om het beeld van veilig werken door een bedrijf compleet te maken.
Om een volledig beeld te krijgen van het Brzo-conform werken door een bedrijf worden naast aangekondigde ook onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Er wordt gewerkt met een inspectieplanning, waarbij de meest risicovolle bedrijven meer en vaker bezocht worden. Bij het inspecteren van deze bedrijven worden gemiddeld ook meer overtredingen geconstateerd. Dat is logisch, gezien de analyse die vooraf is gemaakt.
Tussen toezichthouders wordt informatie uitgewisseld en worden controles afgestemd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze terugkerende incidenten worden voorkomen in plaats van alleen maar opgespoord?4 5
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen incidenten en overtredingen. In het bericht wordt verwezen naar overtredingen. Overtredingen worden tijdens aangekondigde en onaangekondigde inspecties geconstateerd, waarna het bedrijf die moet herstellen en maatregelen moet treffen om herhaling te voorkomen. Dit wordt vervolgens met een herinspectie gecontroleerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 beschreven, worden overtredingen niet alleen maar opgespoord, ze worden ook opgevolgd op basis van de Brzo-handhavingsstrategie. Terugkerende overtredingen (recidive) leiden daarin tot een verzwaring van de opgelegde maatregelen en/of straf.
Wat betreft incidenten of ongewone voorvallen is het bedrijf verplicht deze te melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag gaat na of passende maatregelen worden genomen om de opgetreden gevolgen te beperken. Ook volgt onderzoek en analyse van het voorval om er van te leren voor het bedrijf als ook voor andere bedrijven. Doel daarbij is om te voorkomen dat het voorval zich opnieuw voordoet.
Het bericht ‘Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dumpen van schepen op Aziatische sloopstranden onacceptabel is, zeker in het kader van de Nederlandse inzet voor een circulaire economie en de verantwoordelijkheid die bedrijven onder de OESO-richtlijnen hebben ten aanzien van milieu en arbeid?
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is binnen het convenant op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het voornemen van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna, KVNR) om een initiatief tegen deze misstanden op te starten? Wat gaat u eraan doen om dit zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
De KVNR heeft het initiatief genomen om de mogelijkheden voor een IMVO-convenant met een focus op de omstandigheden waaronder schepen worden ontmanteld op stranden in bijvoorbeeld Bangladesh te onderzoeken. De KVNR heeft hiertoe op 20 oktober 2016 een verkennende stakeholderbijeenkomst gehouden met betrokken Nederlandse organisaties (Netherlands Maritime Technology, Vereniging van Waterbouwers, Sea2Cradle B.V., International Ship Recycling Association, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu en FNV). Er bleek voldoende draagvlak onder de aanwezigen voor een IMVO-convenant. In maart vindt een vervolgbijeenkomst plaats over de mogelijke inhoud van het convenant.
Een convenantproces vraagt om zorgvuldigheid, partijen moeten onderling vertrouwen opbouwen voor ze concrete afspraken kunnen maken. Dat kost enige tijd, maar het streven is om het convenant nog dit jaar af te sluiten.
Welke rol dicht u de overheid van onder meer Bangladesh toe om de arbeidsschendingen en milieuvervuiling ten gevolge van de dumping tegen te gaan? Hoe verloopt uw contact met betrokken lokale overheden over de aanpak van deze misstanden? Welke rol ziet u hierin voor Nederland (al dan niet in samenwerking met Duitsland of andere landen die schepen in ontwikkelingslanden dumpen) weggelegd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft Bangladesh vier keer bezocht, en de overheid aangesproken op de slechte arbeidsomstandigheden daar. Bij het recyclen van schepen is er een extra drukmiddel uit de Europese verordening, die in 2013 is aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat er een zogenaamde Europese lijst komt. Op die lijst staan erkende recycling bedrijven, die aan strenge milieu en Arbo eisen moeten voldoen zoals vastgelegd in de Europese verordening, zie ook het antwoord op vraag 7. Als bedrijven in Bangladesh geen enorme inhaalslag gaan maken komen ze nooit op de Europese lijst en mogen ze geen schepen onder EU vlag meer recyclen. Daarmee dreigen ze een deel van hun broodwinning te verliezen. Inmiddels hebben scheeprecyclinginrichtingen uit Zuidoost Azië zich bij de Europese Commissie gemeld om te bespreken wat zij allemaal moeten verbeteren om op de lijst te komen.
Hoeveel Nederlandse sloopschepen zijn in 2016 op Aziatische stranden gedumpt? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse cijfers?
Voor zover bekend zijn in 2016 geen schepen onder Nederlandse vlag op Aziatische stranden gerecycled. Uit de lijst van het Shipbreaking Platform blijkt dat er wel twee schepen in respectievelijk India en Bangladesh gesloopt zijn die Nederlands eigenaarschap hebben, maar niet onder Nederlandse vlag varen. Voor zover wij hebben kunnen terugzoeken hebben deze schepen ook nooit de Nederlandse vlag gevoerd. Volgens het Shipbreaking Platform zouden in 2016 97 schepen onder gedeeld Duits eigenaarschap op Aziatische stranden zijn gerecycled, waaronder één onder Duitse vlag.
Waarom heeft Nederland het internationaal verdrag voor veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Hongkong Conventie) nog niet geratificeerd? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de opvatting van de voorzitter van de KVNR die zegt hier groot belang aan te hechten? Op welke termijn verwacht u het verdrag alsnog te ratificeren?
Het kabinet hecht er belang aan dat het Verdrag van Hongkong door Nederland wordt geratificeerd en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het traject heeft vertraging opgelopen, omdat pas in 2015 alle aanvullende richtsnoeren van het Verdrag van Hongkong definitief zijn vastgesteld. Toen daar duidelijkheid over was is het kabinet met de voorbereiding van ratificatie begonnen, in overleg met alle betrokkenen, waaronder de KVNR. Ook andere landen hebben gewacht op het gereedkomen van de aanvullende richtsnoeren. Dat is ook de reden dat er tot nu toe slechts 5 landen het verdrag hebben geratificeerd.
De voorbereiding is vrijwel afgerond en het voorstel wordt de komende maanden in procedure gezet. Na advisering door de Raad van State van het Koninkrijk zal het voorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Hongkong aan het parlement worden gezonden, waarna het zo spoedig mogelijk door Nederland zal worden geratificeerd.
Bent u al in gesprek met het Shipbreaking Platform om verdere afspraken omtrent dit probleem te maken en wat bent u verder van plan te ondernemen om deze misstanden (zowel op terrein arbeidsomstandigheden als milieuschade) in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen om met betrokken landen de betreffende bedrijven aan te pakken en een halt toe te roepen?
Shipbreaking Platform is een milieuorganisatie met als belangrijkste doel het recyclen op stranden in Azië tegen te gaan. Medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben contact met medewerkers van deze organisatie in Europees en mondiaal overleg over scheepsrecycling.
Voor het verantwoord recyclen van schepen is mondiaal het Hongkong verdrag overeengekomen. Daarnaast is in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling aangenomen. De belangrijkste bepalingen van de Europese verordening treden in werking als er voldoende scheepsrecyclinginrichtingen zijn goedgekeurd en op de zogenaamde Europese lijst staan, maar in elk geval uiterlijk 31 december 2018. Vanaf dan mogen schepen onder de vlag van een land van de Europese Unie alleen nog worden gesloopt door bedrijven op deze Europese lijst. Dit kunnen ook bedrijven buiten de Europese Unie zijn, die door Europa zijn erkend. Bedrijven op de Europese lijst moeten aan strenge milieu en arbo eisen voldoen.
De inventarisatie van asbestdaken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «slecht beeld over asbestdaken bij gemeenten»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft het gebrekkige inzicht in de locatie van asbestdaken voor de saneringsdoelstelling?
Het saneren van een asbestdak is primair de verantwoordelijkheid van de dakeigenaar. De decentrale overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het asbestdakenverbod vanaf 2024. Voor het op gang brengen van de sanering van asbestdaken is niet zozeer een gemeentelijke inventarisatie van belang als wel bewustwording bij en ondersteuning van eigenaren. Het is aan de gemeente om te beslissen of voor effectieve handhaving nu een inventarisatie nodig is.
In hoeverre zijn gemeenten actief bezig met het inventariseren van de asbestdaken in hun gemeente? Ondersteunt u deze gemeenten op enigerwijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten en provincies heeft reeds een asbestinventarisatie uitgevoerd of is hier mee bezig. Hiervoor is inmiddels een aantal methoden beschikbaar. In het kader van de programmatische aanpak asbestdaken2 wordt inzichtelijk gemaakt welke methoden er zijn en ook welke methode past bij welke situatie. Afhankelijk van de specifieke wensen van de decentrale overheid kan een bepaalde methode worden gekozen.
Wanneer zullen naar verwachting alle gemeenten een inventarisatie van de in hun gemeente gelegen asbestdaken hebben gemaakt? Welke gevolgen voor de deadline van 1 januari 2024 zal dit hebben?
Het is niet de verwachting dat alle gemeenten een asbestinventarisatie laten uitvoeren. Als gemeenten het niet zinvol vinden om op zichzelf ook een inventarisatie te laten uitvoeren, vormt dat geen obstakel voor de ingangsdatum van het wettelijke asbestdakenverbod.
Kunnen burgers, zelfs als hun gemeente niet op de hoogte is van alle asbestdaken in de gemeente, nog wel bij hun gemeente terecht voor informatie en begeleiding? Geldt dit voor alle gemeenten? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u, in samenwerking met de gemeenten, nemen om dit alsnog mogelijk te maken?
Burgers kunnen altijd hun gemeente benaderen met vragen over asbestdaken. Gemeenten kunnen dakeigenaren voorzien van informatie en begeleiding. De programmatische aanpak ondersteunt decentrale overheden en dakeigenaren onder andere met een «communicatie toolkit» en informatie via rijksoverheid.nl/onderwerpen/asbest.
Welke stappen heeft u reeds gezet om uitvoering te geven aan de recent door de Kamer aangenomen motie Albert de Vries/Smaling (Kamerstuk 25 834, nr. 124)?
In mijn brief van 6 juni 20163 geef ik aan dat ik samen met betrokken partijen gestart ben met een programmatische aanpak. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen. Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heb ik aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld. Ook heeft het programmabureau in overleg met verschillende partijen (bijvoorbeeld decentrale overheden, Milieu Centraal en GGD) een «communicatie toolkit» ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken bij hun communicatie over het asbestdakenverbod.
Het bericht “Hoe de lobby het rubber in het gras hield” |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Alternatief voor korrels in kunstgras was voor handen» en «Hoe de lobby het rubber in het gras hield»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland aanvankelijk – voor oktober 2015 – voorstander was van het aanmerken van rubbergranulaat als artikel en niet langer als mengsel? Zo ja, waarom is deze inzet later gewijzigd?
Op 5 november 2015 heeft Nederland het initiatief genomen en aan de Europese Commissie en de andere lidstaten de vraag voorgelegd hoe rubbergranulaat ingedeeld moet worden. Daarop heeft de Europese Commissie op 9 november schriftelijk aan alle lidstaten aangegeven dat rubbergranulaat een mengsel is. Omdat de Europese Commissie om een schriftelijke reactie vroeg, heeft Nederland daarna op 1 december 2015 aan de Commissie gemeld te twijfelen aan de argumentatie van de Commissie en zelf argumenten te zien waarom granulaat als voorwerp kan worden gezien.
Nederland werd er op 21 december door de Europese Commissie op gewezen dat slechts één andere lidstaat de Nederlandse mening deelde. Daarbij werd Nederland door de Europese Commissie verzocht haar standpunt te heroverwegen. Nederland heeft vervolgens op 13 januari 2016 aangegeven dat zij van mening blijft dat er goede argumenten zijn om granulaat als voorwerp aan te merken, maar dat zij zich niet zal verzetten tegen de interpretatie die de Europese Commissie en de overgrote meerderheid van de lidstaten voorstaan dat sprake is van een mengsel. Hierbij heeft meegespeeld dat REACH een rechtstreeks werkende verordening is, die in de hele Europese markt op dezelfde wijze moet worden toegepast. Een afwijkende Nederlandse interpretatie zou hierdoor leiden tot problemen met import en export op de interne markt, met mogelijke juridische procedures die alsnog geharmoniseerde interpretatie zouden afdwingen tot gevolg. Ook was medebepalend dat er geen aanwijzingen waren voor gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van sportvelden en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken.
Zoals in de brief van 21 december 20162 al is aangegeven, zal het kabinet zich, in lijn met het RIVM-advies, in de Europese Unie blijven inzetten voor het verlagen van de wettelijke norm voor PAK’s in rubbergranulaat met de norm voor consumentenproducten als uitgangspunt. Het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft op 28 februari de uitkomsten van zijn onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van rubbergranulaat bekend gemaakt en aan de Europese Commissie aangeboden. ECHA geeft hierin aan dat voor sporters, inclusief kinderen, het gezondheidsrisico op kunstgras met rubbergranulaat zeer laag is. Ik zal u dat rapport eerdaags toezenden, waarbij ik in zal gaan op de conclusies van ECHA en op het traject dat nu in de Europese Unie wordt ingezet.
Wat is de invloed geweest van de lobby van de banden- en recyclingbranche op het uiteindelijk door Nederland ingenomen standpunt?
Over de uitvoering van Europese wetgeving vindt op veel niveaus overleg plaats tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dit is van belang om te komen tot doelmatige wetgeving. De implementatie van bedoelde REACH-restrictie is dan ook door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met de bandenbranche besproken. Zoals uit het door u aangehaalde krantenartikel ook blijkt, bestaan er bovendien onderling verschillende belangen binnen dit segment van het bedrijfsleven. Vanuit de rijksoverheid wordt geen voorkeur gegeven aan het ene toegelaten product boven het andere; elk product moet veilig zijn voor mens en milieu. De informatie uit deze gesprekken, die wees op interpretatieproblemen die mogelijk zouden ontstaan en op de mogelijke impact van die onhelderheid op de recyclingsector, is aanleiding geweest om deze kwestie te agenderen voor een regulier overleg met de Europese Commissie en de andere lidstaten. De inzet van Nederland was gericht op het verkrijgen van een eenduidige interpretatie. Europese verordeningen zoals REACH dienen in de hele EU eenduidig uitgelegd te worden en als er sprake is van mogelijke interpretatieproblemen is het noodzakelijk dat hier op Europees niveau over gesproken wordt. In de afweging van de Nederlandse opstelling is doorslaggevend geweest dat er naar best beschikbare kennis geen sprake was van risico voor de gezondheid bij de toepassing van rubbergranulaat op sportvelden, hetgeen inmiddels in het recente onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is bevestigd, en dat de restrictie in 2017 opnieuw door de Europese Commissie wordt bekeken. In die zin was de oplossing pragmatisch.
Herkent u zich in de beschrijving dat Nederland uiteindelijk een «pragmatische oplossing» heeft gezocht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat meerdere bedrijven reeds in staat zijn kunstgrasvelden aan te leggen die geen gebruik maken van rubbergranulaat? Hoe beoordeelt u de communicatie van het Ministerie van VWS en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) richting deze partijen gedurende 2015?
Er zijn alternatieve mengsels die een andere samenstelling hebben dan het granulaat gemaakt van autobanden. De leveranciers van deze alternatieven hebben in 2015, voorafgaand aan de discussie in Europa, vragen gesteld over de toepassing van rubbergranulaat. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, heeft Nederland die vraag in Europa aan de orde gesteld.
Actie tegen afvalcriminaliteit |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Provincies in actie tegen afvalcrimineel»?1
Ja.
Wat wordt gedaan om kwaadwillende afvalinzamelaars die hun afval illegaal dumpen op te pakken, te beboeten en te vervolgen? Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» volledig dient te worden toegepast?
Het opmerken van dumpingen gebeurt door verschillende (bestuurlijke) instanties, opsporingsdiensten, burgers en bedrijven. Bij het opmerken kunnen dumpingen worden gemeld en (buitengewoon) opsporingsambtenaren kunnen onder meer op basis van deze signalen opsporen. Bij het plegen van strafbare feiten zullen criminelen over het algemeen zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken. Dit geldt ook voor dumpingen en lozingen van afval. Dit heeft tot gevolg dat dumpingen en lozingen plaatsvinden op bijvoorbeeld afgelegen plekken. Het is daarom van belang alert te zijn op mogelijke afvaldumpingen. Ik onderschrijf het principe «de vervuiler betaalt» volledig.
Welke acties heeft u de voorbije jaren ondernomen om deze criminaliteit tegen te gaan? Tot welke resultaten heeft dat tot op heden geleid? Bent u van mening dat deze acties voldoende zijn om deze criminaliteit te stoppen? Zo nee, welke acties onderneemt u om deze misstanden actief te bestrijden?
Voor een succesvolle naleving van de milieuregelgeving en de aanpak van milieudelicten is een probleemgerichte aanpak essentieel. Het tegengaan van het illegaal dumpen van afval door kwaadwillende afvalinzamelaars is een zaak van intensief toezicht door alle betrokken instanties. De inzet van alle betrokken handhavers is erop gericht om met preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke (handhavings)instrumenten of een combinatie hiervan te komen tot een zo effectief mogelijke naleving van milieuregelgeving en waar nodig sanctionering van milieudelicten. In een meerderheid van de gevallen zorgt een snel, bestuurlijk ingrijpen voor de noodzakelijke pakkans, in andere gevallen is strafrechtelijk onderzoek met de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden noodzakelijk. Tegen bedrijven kunnen boetes geëist worden, of stillegging of onderbewindstelling van de onderneming. De straffen zijn gericht op het behalen van een zo groot mogelijk effect. Ook kunnen werkstraffen of gevangenisstraffen geëist worden tegen personen. Daarnaast speelt het afpakken van criminele winsten een belangrijke rol, omdat misdaad niet mag lonen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2. Deze aanpak zal voortgezet worden. In het geval van een illegale afvaldumping is de mogelijkheid om door te kunnen rechercheren sterk afhankelijk van de aangetroffen sporen en de kwaliteit daarvan. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2, waarin is aangegeven dat criminelen over het algemeen zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken. Dit impliceert dat het onmogelijk is om deze vorm van criminaliteit volledig te stoppen.
Bent u bereid samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) snel een plan van aanpak op te stellen om deze misstanden snel te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om in gesprek te gaan met provincies en Omgevingsdiensten over mogelijke aanvullende instrumenten en/of maatregelen om genoemde misstanden nog beter te bestrijden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan verbeteringen in toezicht en handhaving en ook aan monitoring van goederen- en geldstromen.
Daarnaast ben ik er voorstander van dat tussen provincies, gemeenten en ketenpartners, waaronder ook politie en OM, zoveel mogelijk informatie gedeeld wordt over de opgedane ervaringen in de aanpak van illegale afvaldumpingen.
Waarom is in 2009 de regeling ingetrokken (Besluit financiële zekerheid milieubeheer, inclusief verplichting tot geld storten in depot) waarbij bedrijven geld moesten storten in het depot bij aanvraag van de vergunningen om de eventuele bodemsanering te bekostigen? Bent u gezien de aanhoudende gevallen van afvalcriminaliteit en de ernst daarvan bereid deze regeling opnieuw in te voeren? Zo nee, welke betere alternatieve maatregel treft u opdat de belastingbetaler niet langer voor het probleem opdraait?
Het Besluit financiële zekerheid milieubeheer is ingetrokken vanwege de daartoe strekkende motie Vietsch/Neppérus2. Dit besluit had betrekking op een zeer brede groep bedrijven, inclusief bedrijven in de afvalbeheersector.
Ingegeven door de faillissementen van de bedrijven Thermphos en Chemie-Pack, die tot zeer hoge maatschappelijke kosten hebben geleid voor het opruimen van milieuschade, heeft de Kamer meer recent door middel van aangenomen moties belangstelling laten blijken voor het opnieuw invoeren van financiële zekerheid. In het voorgenomen Omgevingsbesluit wordt voorgesteld om de invoering van financiële zekerheid mogelijk te maken voor de groep van majeure risicobedrijven (Brzo- en IPPC-categorie 4- bedrijven (chemische industrie)).
Maatregelen omtrent financiële zekerheid bieden echter geen oplossing voor de bestrijding van afvalcriminaliteit, gepleegd door onbekende daders. Het gaat in dit geval om kwaadwillende afvalinzamelaars die het afval in depots opslaan en niet naar gecertificeerde verwerkers brengen. Dit zijn bedrijven die de vergunningvereisten overtreden of zelfs helemaal geen vergunning hebben. Zij zullen daarbij zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken en maatregelen gericht op financiële zekerheid ontduiken.
Toezicht, handhaving, strafrechtelijk onderzoek met de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden en vervolging zijn de juiste instrumenten om overtreders aan te pakken. Samen met het bevoegd gezag, politie en justitie zet ik hier vol op in. Ook is er een civielrechtelijke weg om de gemaakte saneringskosten, die het gevolg zijn van de milieuverontreiniging, op de overtreder te verhalen.
Vanzelfsprekend ben ik bereid om maatregelen te treffen als dat helpt om de problematiek nog beter aan te kunnen pakken, maar vooralsnog zie ik geen reden om financiële zekerheid voor dit type bedrijven opnieuw in te voeren.
Wat is uw opvatting over het pleidooi van verschillende provinciale bestuurders voor het invoeren van geblokkeerde bankrekeningen (zogeheten escrow-rekeningen), zodat afvaltransporteurs pas betaald krijgen als ze kunnen aantonen dat ze gevaarlijke stoffen op verantwoorde wijze hebben laten verwerken? Welke vervolgactie(s) verbindt u hieraan?
Ik begrijp dat provinciale bestuurders de rekening voor het opruimen van gedumpt chemisch afval bij de veroorzaker ervan willen neerleggen en niet bij de overheid of de belastingbetaler. Daar ben ik ook voorstander van.
De escrow-constructie, die inhoudt dat de betaling voor het afval pas wordt vrijgegeven als het aantoonbaar is verwijderd, maakt dat het financieel onaantrekkelijk is om afval op te slaan.
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 zullen kwaadwillende afvalinzamelaars en -transporteurs bij het plegen van strafbare feiten over het algemeen zoveel mogelijk proberen de opsporing te bemoeilijken. De inzet van toezicht en handhaving is erop gericht om met preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke (handhavings)instrumenten of een combinatie hiervan te komen tot een zo effectief mogelijke naleving van milieuregelgeving en waar nodig sanctionering van milieudelicten.
Als deze instrumenten ontoereikend blijken te zijn, is het zeer de vraag of een verplichte geblokkeerde bankrekening de provinciale bestuurders vrijwaart van betaling van hoge (opruim)kosten als een afvalbedrijf zijn verplichtingen niet nakomt. Het mag niet zo uitwerken dat goedwillende bedrijven de rekening gaan betalen voor het opruimen van afval dat door kwaadwillende bedrijven is gedumpt.
Ik ga graag in gesprek met provincies en afvalbranche over een effectieve aanpak van afvalcriminaliteit, volgens het principe «de vervuiler betaalt».
Het project Brouwerseiland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
Het bericht ‘Maak nieuwe regels voor kunstgraskorrels’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Maak nieuwe regels voor kunstgraskorrels»?1
Ja.
Waarom vallen de kunstgrasvelden niet onder de strengere consumentennormen ondanks dat mensen structureel en intensief in aanraking komen met de rubbergranulaatkorrels? Hoe kijkt u hier tegenaan?
In de EU geldt voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat de norm voor mengsels uit de Europese REACH-verordening2. Deze mengselnorm bedraagt 100 mg/kg voor de PAK benzo(a)pyreen en 1.000 mg/kg voor alle PAK’s samen. Op 27 december 2015 zijn normen in werking getreden voor PAK’s in voorwerpen waarmee consumenten in contact komen3. Deze norm voor consumentenvoorwerpen bedraagt 1 mg/kg per individuele PAK (voor acht specifieke PAK’s). Tevens is specifiek voor speelgoed een norm van 0,5 mg/kg per PAK vastgesteld4.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie van 21 december 2016 op het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar rubbergranulaat en rubberen valdempingstegels5, is in de EU na discussie de interpretatie gevolgd dat rubbergranulaat in het kader van REACH valt onder de definitie van een mengsel, met de daarbij behorende ruimere norm. Het Nederlandse standpunt dat rubbergranulaat moet worden aangemerkt als een voorwerp kreeg onvoldoende steun.
Deelt u de mening dat er in navolging van het voorstel van de bandenbranche en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een speciale normering moet komen voor rubbergranulaat meer in de buurt van de consumentennormering? Hoe denkt u hierover?
Uit het onderzoek van het RIVM is gebleken dat het PAK-gehalte van granulaat aanmerkelijk dichter bij de consumentennorm van 1 mg/kg per PAK ligt (de hoogste gevonden waarde was 7,8 mg/kg) dan bij de mengselnorm van 1.000 mg/kg voor het totaal aan PAK’s. Bij de gevonden waarden concludeert het RIVM dat het gezondheidsrisico bij sporten praktisch verwaarloosbaar is. Het RIVM adviseert de norm voor rubbergranulaat bij te stellen naar een norm die dichter in de buurt ligt van de norm voor consumentenproducten, om te voorkomen dat rubbergranulaat op de markt gebracht kan worden waarin aanzienlijk meer PAK’s zitten waardoor er mogelijk wel een gezondheidsrisico zou ontstaan.
De Nederlandse branche geeft aan dat zij al geruime tijd bezig is met het reduceren van de concentraties van PAK’s in autobanden en dat daardoor nieuwe banden nu al een stuk schoner zijn.
Zoals in bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven, zal het kabinet zich in lijn met het RIVM-advies blijven inzetten voor het verlagen van de EU-norm voor PAK’s in rubbergranulaat (1.000 mg/kg) met de norm voor consumentenvoorwerpen als uitgangspunt. Ik heb dit standpunt ook ingebracht en toegelicht bij de Milieuraad van 19 december 2016. Bovendien zal Nederland de kennis van het RIVM-onderzoek inbrengen bij het voorbereidende onderzoek door het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) voor de evaluatie van de consumentennorm die voor 27 december 2017 zal plaatsvinden.
Het kabinet streeft naar een aanpak aan de bron, in dit geval naar zo schoon mogelijke autobanden. Ik zal het overleg met het betrokken bedrijfsleven voortzetten om afspraken te maken hoe deze afname verder doorgezet kan worden.
Bent u bereid om met de branche en het RIVM in overleg te treden om een norm zoals deze te bespreken en de hoogte hiervan te bepalen?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van het Europees Milieu Agentschap over de luchtkwaliteit in Nederland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Luchtkwaliteit in Nederland slechter dan in andere EU-landen»?1
Ja.
Is er naar aanleiding van de slechte positie van Nederland op de lijst vorig jaar actie ondernomen? Zo ja, welke actie en waarom heeft dit niet tot een verbetering geleid? Zo nee, waarom niet?
Het EMA heeft in zijn rapportage voor alle Europese landen onder andere de gemiddeld gemeten stikstofdioxide concentraties met elkaar vergeleken. Nederland staat op deze lijst één na laatste. Duitsland laatste. Deze vergelijking geeft een vertekend beeld, omdat sommige landen – zoals Duitsland en Nederland – relatief meer meetpunten hebben op zwaar belaste locaties. Bij de berekening van de gezondheidseffecten heeft het EMA hiervoor gecorrigeerd. Dan blijkt dat het geschat aantal verloren levensjaren als gevolg van luchtverontreiniging in Nederland rond het Europees gemiddelde ligt. Voorts is de dalende trend van stikstofdioxide is in Nederland sterker dan in de meeste andere landen volgens de rapportage van het EMA.
De luchtkwaliteit wordt jaarlijks in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gemonitord door het RIVM. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit de afgelopen jaren is verbeterd. Naast het NSL is in 2015 het Actieplan luchtkwaliteit opgesteld met daarin aanvullende maatregelen gericht op halen van de Europese grenswaarden en een permanente verbetering van de Luchtkwaliteit.
Bent u bereid concrete acties te ondernemen om te voorkomen dat Nederland volgend jaar opnieuw zo slecht scoort? Zo ja, welke acties? Zo nee, waarom niet?
Met het Actieplan Luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Op deze manier werken we toe naar de WHO-waarden. Voor het verder verbeteren van de luchtkwaliteit is Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen van groot belang. Daarnaast worden ook nationale en lokale maatregelen getroffen ter stimulering van schoon vervoer en het ontmoedigen van vervuilend vervoer. Verder zal de Gezondheidsraad op mijn verzoek in 2017 advies uitbrengen over het centraal stellen van gezondheid in het toekomstige luchtkwaliteitsbeleid. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij het nieuwe luchtkwaliteitplan dat gezamenlijk met onder andere provincies en gemeenten wordt opgesteld.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de nieuwe regels die naar verwachting aankomende woensdag in Brussel worden aangenomen? Is er extra actie nodig om aan deze regels te voldoen? Zo ja, welke acties en bent u bereid deze op korte termijn te ondernemen?
Op 23 november heeft het Europees parlement ingestemd met de voorstellen van de Commissie voor aanscherping van de nationale uitstootplafonds (National Emission Ceilings, hierna NEC). Hiermee zijn de uitstootplafonds vastgesteld voor 2020 en 2030. Het doel van de herziene NEC-richtlijn is halvering van het aantal vroegtijdige sterfgevallen in 2030.
Volgens de huidige ramingen (PBL, Nationale Energieverkenning 2015) zal Nederland met bestaand en voorgenomen beleid de plafonds voor 2020 en 2030 gaan halen. Aanvullende maatregelen lijken daarom vooralsnog niet nodig. Dit neemt niet weg dat het luchtkwaliteitsbeleid gericht is op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De implementatie van de NEC-richtlijn zal onderdeel zijn van het nieuwe luchtkwaliteitplan.
Het bericht “Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero” |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Drie Chinezen blijven over in strijd om Attero»?1
Ik ben bekend met het artikel. Voor overnames (concentraties) in de afvalverwerkingssector gelden dezelfde regels als voor voorgenomen concentraties in andere sectoren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt mededingingsrechtelijk toezicht op voorgenomen concentraties. Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien partijen minimaal € 30 mln omzet behalen in Nederland en gezamenlijk wereldwijd minimaal € 150 mln omzet. De ACM bepaalt of voor de voorgenomen concentratie een vergunning is vereist. Daarbij wordt gekeken of er redenen zijn om aan te nemen dat de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren. In sommige gevallen moet een voorgenomen concentratie vanwege de omvang worden gemeld bij de Europese Commissie. De Europese Commissie beoordeelt een voorgenomen concentratie op dezelfde gronden als de ACM.
Attero heeft zich als bedrijf net als ieder ander bedrijf te houden aan de wet- en regelgeving, ook op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden. Daarbij maakt het niet uit wie de eigenaar is van het bedrijf. Voor afvalverwerkingsbedrijven gelden ook geen andere eisen voor toekomstige bestuurders.
Welke regels gelden er omtrent overnames in de afvalverwerkingssector? Welke toezichthouder is bevoegd bij overnames in de afvalverwerkingssector?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een vergunning vereist voor de overname? Zo ja, welke criteria gelden er voor de toekenning van een vergunning? Welke eisen worden gesteld aan toekomstige bestuurders?
Zie antwoord vraag 1.
Welke eisen gelden er ten aanzien van nieuwe aandeelhouders, bijvoorbeeld op het gebied van integriteit, milieubeleid en arbeidsomstandigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke verplichtingen heeft Attero met betrekking tot het in de toekomst schoonmaken van vervuilde grond? Moet Attero hiertoe financiële buffers aanhouden? Zijn hierover afspraken gemaakt bij de verkoop van Attero aan Waterland in 2013? Zo ja, in hoeverre is Attero deze afspraken nagekomen? Klopt het dat een buffer die hiertoe werd aangehouden tegen de afspraken in als dividend is uitgekeerd aan aandeelhouder Waterland? Klopt het dat hiermee de milieurisico’s voor de samenleving groter zijn geworden, met een mooie opbrengst voor de aandeelhouder? Welke regels gelden er bij overnames in de afvalverwerkingssector ten aanzien van de bescherming van het publiek belang, bijvoorbeeld op het gebied van bodem- en luchtverontreiniging? Hoe wordt geborgd dat Attero ook onder de nieuwe aandeelhouder haar verplichtingen op milieugebied nakomt en daar ook op lange termijn toe in staat is? Hoe kan worden gezorgd dat een nieuwe aandeelhouder het bedrijf niet zodanig leegtrekt dat het bedrijf niet meer kan voldoen aan zijn verantwoordelijkheden op milieugebied? Met andere woorden, hoe wordt gezorgd dat het bedrijf opdraait voor de kosten van milieuschade en niet uiteindelijk de overheid, ook als die milieuschade zich over tientallen jaren voordoet?
Attero moet ook met nieuwe aandeelhouders voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Hierop wordt op de reguliere wijze toezicht gehouden door het bevoegd gezag, te weten de decentrale overheden.
Het klopt niet dat de milieurisico’s voor de samenleving zijn veranderd. Op grond van de nazorgregeling uit de Wet milieubeheer moeten gelden worden gereserveerd voor de nazorg van een stortplaats. Gedeputeerde staten van een provincie zijn verantwoordelijk voor de nazorg en hebben hiertoe een fonds, het zogenaamde Nazorgfonds. Het fonds wordt gevuld met heffingen die de exploitant/vergunninghouder aan de provincie moet afdragen en de rendementen uit de beleggingen van het fonds. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen. De nazorg houdt in de eeuwigdurende milieuhygiënische nazorg van de op en in de stortplaats aangebrachte voorzieningen en de controle van bodem en grondwater na sluiting van een stortplaats. Van een saneringsnoodzaak hoeft geen sprake te zijn. Indien er onverhoopt sprake is van een ten gevolge van de stortplaats buiten de locatie optredende verontreiniging, dan is de exploitant gehouden aan het daarop van toepassing zijnde wettelijke regime zijnde de regels van de Wet bodembescherming (Wbb). Indien dit na sluiting optreedt, is de betreffende provincie daarvoor verantwoordelijk. Zij verdisconteert een dergelijk risico al in de aan de exploitant in rekening te brengen nazorgheffing.
Als de stortplaats vol is, moet conform de regelgeving een bovenafdichting worden aangebracht. Dit dient het bevoegd gezag in de voorschriften van de omgevingsvergunning als verplichting (vereist op basis van het Stortbesluit) op te nemen. Bij het indienen van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient de stortplaatsexploitant, met betrekking tot het onderdeel milieu, tot een in het Stortbesluit gelimiteerd maximum financiële zekerheid te stellen voor deze bovenafdichting. Zelfs als die gesteld is, wil dat niet zeggen dat de omstandigheden niet kunnen wijzigen waardoor de zekerheden zouden moeten worden aangepast. Het is aan het bevoegd gezag hier op toe te zien. Er vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en Attero over de vraag of voldaan wordt aan de afgesproken verplichtingen met betrekking tot de (financiële) voorzieningen voor de bovenafdichting en de nazorg van stortplaatsen.
Klopt het dat Attero door een groep decentrale overheden in 2013 voor een bedrag van EUR 450 miljoen is verkocht aan Waterland en geschoond voor schulden en voorzieningen voor EUR 170 miljoen? Hoeveel dividend heeft Attero sindsdien uitgekeerd? Klopt het genoemde bedrag van EUR 180 miljoen? Deelt u de mening dat dit een ongekend hoog dividend is in verhouding tot de verkoopprijs? Is het bedrijf niet domweg te goedkoop verkocht?
Ja. Op grond van een statementdat Waterland in 2015 heeft uitgegeven ter toelichting en informatie lijken deze bedragen te kloppen. In de situatie van Attero hebben de verkopers ervoor gekozen de vrij uitkeerbare reserves mee te nemen in de koopprijs.
Het bedrijf Attero is verkocht in een geregisseerd proces van een gecontroleerde veiling waarin internationale bieders (inclusief Aziatische partijen) zijn uitgenodigd te bieden. De waardering van Attero sloot aan bij een reeks van eerdere waarderingen in die periode. De aandeelhouders hebben daar nog een onafhankelijke fairness-opinion op laten doen. Daarmee is er een aantal waarborgen in het proces geweest om te voorkomen dat de verkoopprijs te laag zou zijn. Het bod dat tijdens de gecontroleerde veiling door Waterland werd ingebracht, werd door de verkopende partijen als beste gewaardeerd. Waterland heeft daarmee in 2014 100% van de aandelen van Attero verworven.
Hoeveel mensen werkten er in 2012 bij Attero en hoeveel mensen werken er nu bij Attero?
Volgens Attero was de totale bezetting per 31 december 2012 787 fte, en op 30 juni 2016 799 fte.
Hoe kan het, in het licht van het bericht dat Attero nu zou worden verkocht voor een prijs tussen EUR 700 miljoen en EUR 1 miljard, dat Attero in drie jaar tijd zoveel meer waard is geworden? Acht u een dergelijke gigantische waardestijging mogelijk? Welke reële waarde is er de afgelopen jaren aan het bedrijf toegevoegd? Staat dat hiermee in verhouding of is de mogelijke waardestijging het gevolg van financieel en fiscaal trapezewerk?
Mij is niet bekend waarop de in de media genoemde bedragen zijn gebaseerd. Een eventuele waardestijging is afhankelijk van allerlei factoren, zoals veranderde marktomstandigheden op de internationale afvalmarkt, investeringen, efficiencymaatregelen en de ontwikkelingen in de contractenportefeuille.
In hoeverre keek de landelijke overheid mee bij de transactie in 2013, tegen de achtergrond van het feit dat de verkopende decentrale overheden nu onderzoek doen naar de transactie in 2013? Deelt u de mening dat de verwachte verkoopprijs nu zo hoog is dat het zeer waarschijnlijk is dat Attero in 2013 meer waard was dan Waterland er destijds voor heeft betaald? Hoe is in 2013 de verkoopprijs tot stand gekomen? Waren daar externe taxateurs of accountants bij betrokken?
De rijksoverheid heeft niet meegekeken met de verkoop. De verkoop is uitgevoerd door de aandeelhouders van destijds, te weten een aantal provincies en gemeenten, ondersteund door externe adviseurs waaronder juridische en financiële adviseurs. Decentrale overheden zijn hiertoe bevoegd.
Mocht uit onderzoek blijken dat de verkoopprijs in 2013 te laag was, welke mogelijkheden hebben de betrokken decentrale overheden dan om alsnog een redelijke vergoeding te krijgen voor de aandelen in Attero?
Het is aan de decentrale overheden om te bekijken of er juridische mogelijkheden zijn om een aanvullend bedrag te vorderen van de koper. Dit hangt af van de afspraken die destijds tussen de partijen zijn gemaakt. De afspraken zijn onderdeel van de vertrouwelijke verkoopovereenkomst.
De betrokken provincies hebben de Zuidelijke Rekenkamer gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of het waarderingsproces op de juiste manier is verlopen. Daarbij spitst het onderzoek zich toe op de vraag of de provinciale staten van Noord-Brabant en Limburg door de gedeputeerde staten van deze provincies op de juiste wijze zijn geïnformeerd tijdens het verkoopproces. De uitkomsten van dit onderzoek worden in mei 2017 verwacht.
Krijgt u ook het gevoel dat de samenleving is bekocht en dat private equity-huis Waterland er met de winst vandoor gaat? Wat zijn de gevolgen voor de medewerkers en de werkgelegenheid op lange termijn? Welke maatregelen gaat u treffen in aanvulling op de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de initiatiefnota private equity van de leden Groot en Nijboer om dit soort gedrag te voorkomen?2
Het Rijk speelt geen rol bij dit soort transacties. Het is aan de decentrale overheden om te onderzoeken of de verkoop destijds juist is verlopen. Zie het antwoord op vraag 10.
De toename van fijnstof in Zuidoost-Brabant |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitstoot fijnstof in Zuidoost-Brabant in 2020 overal boven de norm»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de verwachte overschrijding van de normen voor de volksgezondheid?
In het artikel is voor de regio Zuidoost-Brabant in kaart gebracht in hoeverre de WHO-streefwaarden voor fijn stof worden gehaald in 2020. Voor fijn stof (PM10) ligt de WHO-streefwaarde op 20 microgram per kubieke meter als jaargemiddelde.
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn de Europese normen. Voor fijn stof betreft het een jaargemiddelde norm en een etmaal norm. De jaargemiddelde norm voor fijn stof ligt op 40 microgram per kubieke meter. De prognoses voor de provincie Noord Brabant laten zien dat er in 2020 naar verwachting geen sprake is van overschrijding van de jaargemiddelde norm. De daggemiddelde norm geeft aan dat de daggemiddelde concentratie fijn stof niet vaker dan 35 keer per jaar boven de 50 microgram per kubieke meter uit mag komen. De daggemiddelde norm wordt naar verwachting in 2020 in 5 Noord Brabantse gemeenten overschreden in de directe omgeving van veehouderijen.
Het RIVM heeft berekend dat de verwachte fijn stof concentratie in 2020 leidt tot afgerond gemiddeld 9 maanden verlies aan levensjaren voor heel Nederland. Juist vanwege de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging blijf ik mij inzetten voor een permanente verbetering van luchtkwaliteit en werken we toe naar de WHO-streefwaarden.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om deze overschrijding te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, resteert er in 2020 naar verwachting in 5 Brabantse gemeenten een overschrijding van de daggemiddelde norm voor fijn stof. In het kader van het NSL en het actieplan luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om overal te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ook onder de norm verder te verbeteren. Het gaat hierbij ondermeer om Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen en het bevorderen van schoon vervoer. Met het Besluit emissiearme huisvesting, wordt ingezet op fijn stofreductie in de landbouw. Daarnaast wordt momenteel samen met de veehouderijsectoren, in het bijzonder de pluimveesector, bekeken hoe de luchtkwaliteit rondom veehouderijen kan worden verbeterd. U wordt hier binnenkort over geïnformeerd2.
Ligt de oorzaak van de verwachte toename in fijnstof bij het verkeer, de landbouw of de industrie? Waarop baseert u deze conclusie? Welke maatregelen gaat u treffen om de verwachte normoverschrijding aan te pakken?
De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd. Voor wat betreft fijn stof constateert het RIVM dat een verdere reductie van fijn stof richting 2020 lijkt te stagneren. In het artikel is de verwachte concentratie fijn stof in 2020 vergeleken met die van 2015. De verwachte concentratie fijn stof in 2020 is hoger dan de gemeten concentratie fijn stof in 2015. 2015 was een positief jaar. De gemeten fijn stof concentraties in 2015 waren namelijk lager dan volgens de langjarige trend werd verwacht, onder andere door gunstige meteorologische omstandigheden. Indien 2020 met 2014 (en de jaren daarvoor) wordt vergeleken, is sprake van een lichte daling. Op het maatregelenpakket ben ik in het antwoord op vraag 3 ingegaan.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.
Het project Brouwerseiland |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het recreatieproject «Brouwerseiland» dat ontwikkeld wordt aan de Brouwersdam tussen de eilanden Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland?
Ja. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor dit project een verzoek tot ontheffing ingediend van artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Artikel 2.3.5 Barro regelt dat een bestemmingsplan op gronden gelegen binnen het kustfundament maar buiten het stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk mag maken. Artikel 3.2 Barro geeft de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van deze bepaling, indien de verwezenlijk van het decentrale ruimtelijke beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen.
Klopt het dat dit project voorzien is in een gebied waar planten- en diersoorten aanwezig zijn die opgenomen zijn in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn?
Ja. Het project valt voor een gedeelte (2,3 hectare) binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Grevelingen.
Aan welke waarborgen moet het ontwikkelen van een dergelijk project binnen een gebied waar beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn voldoen? In hoeverre is naar uw mening voldaan aan de inachtneming van deze waarborgen in dit project?
Indien een dergelijk project mogelijk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied aantast, dient de initiatiefnemer een vergunning aan te vragen op basis van art. 19 d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Als het project, afzonderlijk dan wel in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied, dient de aanvrager van de Nb-wetvergunning een passende beoordeling op te stellen (art. 19f Nb-wet). Deze passende beoordeling dient het bevoegd gezag de zekerheid te kunnen bieden dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Alleen als die zekerheid is verkregen kan de vergunning worden verleend (art. 19g Nb-wet).
De initiatiefnemer van Brouwerseiland heeft aan deze verplichtingen voldaan. Het bevoegd gezag, dat voor dit project wordt gedeeld door de provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken, is op basis van de vergunningaanvraag tot de conclusie gekomen dat het project het bereiken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Grevelingen niet in de weg staat en de vergunning kan worden verleend.
De ontwerpNb-wetvergunning heeft deze zomer voor inspraak ter inzage gelegen. Naar het oordeel van het bevoegd gezag leiden de resultaten van de inspraak niet tot andere conclusies. Het bevoegd gezag is voornemens de definitieve Nb-wetvergunning nog dit jaar te verlenen.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
Nee. De grenswaarde voor stikstof, zoals vastgelegd in het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, wordt niet overschreden. De initiatiefnemer heeft een berekening aangeleverd, uitgevoerd met het daarvoor voorgeschreven rekeninstrument Aerius Calculator, waaruit dat blijkt.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing?
In het voorlopige Kustpact, dat nog bij partijen ter bespreking ligt, wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact wordt voorgenomen om met behulp van zonering aan te geven waar wel, waar niet en waar onder voorwaarden de realisatie van recreatieve bebouwing mogelijk is. Er zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. In overleg met de gemeente is met het oog op het Kustpact de besluitvorming over de Barro ontheffing uitgesteld. Daarna zal een besluit worden genomen over het verzoek van de gemeente tot ontheffing, waarop nu nog niet kan worden vooruitgelopen.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen in dit gebied op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een verzoek tot ontheffing moet beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen. Het nationale belang bij Brouwerseiland is water- en kustveiligheid. Buiten de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in het Barro benoemde rijksbelangen is het ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden om de ruimtebehoefte te bepalen en hiervoor een afweging te maken. In het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke afspraken in het Kustpact worden voorgenomen. Het Kustpact zal de huidige bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de kustzone onderschrijven.
Is er sprake van een negen meter hoge geluidswal? Indien dat zo is, bent u dan van mening dat deze in het landschap past?
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het plan Brouwerseiland het geluid van de N57 wordt afgeschermd door landschapsduinen met een gemiddelde hoogte van acht meter. De gemeente is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan verantwoordelijk voor de beoordeling van de landschappelijke inpassing van het project.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
In aansluiting op de antwoorden op de vragen 6 en 7 behoort deze belangenafweging aan de decentrale overheid.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust heeft geleid en dat veel bewoners van de eilanden dit project helemaal niet willen?
Voor het project zijn verschillende procedures van toepassing.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 8 februari t/m 21 maart 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen.
De belangrijkste procedures die worden gevolgd zijn:
De giftige stoffen in rubbertegels |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de mogelijke giftigheid van rubbertegels?1
Ja.
Klopt het dat rubbertegels kankerverwekkende stoffen bevatten en het niet bekend is hoe gevaarlijk dit voor de volksgezondheid is? Waarom is hier bij de introductie van deze tegels geen onderzoek naar gedaan? Bent u bereid alsnog te onderzoeken wat het precieze gevaar is?
Rubbertegels kunnen gemaakt worden van oude autobanden en deze banden kunnen kankerverwekkende stoffen bevatten. Tot op heden is de inschatting van bureau Risicobeoordeling van de NVWA altijd geweest dat de risico’s van deze producten verwaarloosbaar zijn omdat blootstelling aan deze stoffen beperkt blijft. Bij de introductie van de tegels enkele tientallen jaren geleden was er geen bezorgdheid voor de mogelijke risico’s van deze producten. Er wordt sinds begin 2016 door het RIVM gewerkt aan een risicobeoordeling van deze tegels. De resultaten van deze beoordeling worden begin 2017 verwacht.
Welke alternatieven voor rubbertegels zijn er om kinderen die vallen van bijvoorbeeld klimtoestellen te beschermen tegen verwondingen? Waarom wordt, gezien de twijfel over de gezondheid van rubbertegels, niet voor deze alternatieven gekozen?
Er zijn verschillende alternatieven zoals houtsnippers, boomschors, zand, gras en grind2. Deze alternatieven hebben allen hun voor- en nadelen. Zo is er in het verleden geconstateerd dat zand om hygiënische redenen minder geschikt kan zijn. Bodemmaterialen moeten daarnaast voldoende schokdemping bieden voor de valhoogte. De demping van sommige ondergronden wordt minder onder invloed van regen.
Welke gevaren voor de volksgezondheid vormen autobanden die eveneens vaak als (onderdeel van) speeltoestellen worden gebruikt? Waarom worden op speelplaatsen voorwerpen gebruikt waarvan de veiligheid voor kinderen niet gegarandeerd kan worden?
In zijn algemeenheid geldt dat de risico’s afhankelijk zijn van de blootstelling. Wanneer kinderen blootgesteld worden aan rubber is het uiteraard niet van belang of dit aan tegels of aan autobanden is. Net als voor de tegels geldt dat er vooralsnog volgens Bureau Risicobeoordeling van de NVWA en het RIVM geen aanleiding is om aan te nemen dat deze producten een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Wanneer zal de EU naar verwachting haar onderzoek hebben afgerond en limieten hebben ingesteld voor de maximale hoeveelheid giftige stoffen per kilogram rubber? Is het, gezien de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid, naar uw mening nodig als Nederland om alvast een limiet te stellen tot er vanuit Europa een definitieve limiet komt? Zo ja, wanneer maakt u deze limiet bekend en welke gevolgen heeft dit voor rubber dat al in gebruik is? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt er in Europa een limiet van 1 milligram per kilogram (mg/kg) voor acht verschillende PAKs die in consumentenproducten aanwezig zijn en langdurig of frequent kortdurend in contact kunnen komen met de huid. Er is in Europa geen consensus of rubbertegels binnen deze definitie vallen. Het Nederlandse standpunt is dat deze juridische discussie minder relevant is en dat onverantwoorde risico’s uitgesloten moeten worden. De geldende grenswaarde is echter niet gebaseerd op een risicobeoordeling maar op de politieke wens om de potentiële blootstelling aan kankerverwekkende stoffen uit voorzorg te beperken. De grenswaarde wordt voor het einde van 2017 geëvalueerd. De limiet is geldig voor producten die op dit moment in de handel zijn. Het RIVM werkt op dit moment aan een risicobeoordeling van de rubbertegels. Als daar uitkomt dat de tegels een risico vormen voor de volksgezondheid zal ik aanvullende maatregelen treffen.
Welke andere producten zijn er gemaakt van vergelijkbaar rubber als rubbertegels en de korreltjes in kunstgras waar consumenten regelmatig mee in aanraking komen en daarmee eveneens een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid vormen? Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar deze producten en de mogelijke gevaren en indien nodig hierop actie te ondernemen? Zo ja, op welke termijn verwacht u de resultaten van dit onderzoek en kunt u de resultaten van dit onderzoek en uw acties met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er worden meerdere producten gemaakt van rubbergranulaat maar de bulk wordt gebruikt als infillmateriaal in kunstgras en voor het maken van rubbertegels. Uit het RIVM onderzoek naar de samenstelling van het granulaat komt uiteraard ook informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s van rubbertegels. Zoals in antwoord 2 al aangegeven doet het RIVM op dit moment een onderzoek om te bepalen of de tegels bij huidcontact een gezondheidsrisico met zich meebrengen.
Luchtvervuiling op het platteland door de veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lucht in polder net zo vies als in stad»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u reageren op het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Netherlands institute for health services research (NIVEL) en de universiteiten van Utrecht en Wageningen waaruit blijkt dat de longfunctie van omwonenden van veehouderijen met 2 tot 5 procent afneemt?
Het rapport Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) geeft aan dat er aanwijzingen zijn dat het wonen in de buurt van veehouderijen een nadelig effect heeft op de longfunctie. Hierover hebben de Staatssecretaris van EZ en ik uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd, mede namens de Minister van VWS (Kamerstuk 28 973, nr. 181). De verlaging van de longfunctie wordt gevonden bij mensen die veel veehouderijen in hun omgeving hebben (15 of meer bedrijven binnen een kilometer afstand van een woning). Dit hangt vooral samen met het aantal veehouderijen rond de woning en hangt niet duidelijk samen met specifieke veehouderijtypen. Het meest waarschijnlijk is dat de longfunctieveranderingen samenhangen met de blootstelling aan fijnstof en endotoxinen direct rond de veehouderijbedrijven. Een verhoogde concentratie ammoniak in de lucht, afkomstig van de veehouderij, laat eveneens een verband zien met de afname van de longfunctie. Waarschijnlijk is het niet het ammoniak zelf dat dit effect veroorzaakt, maar fijnstofdeeltjes die worden gevormd doordat ammoniak met andere stoffen in de lucht reageert. Deze deeltjes verplaatsen zich over grote afstand waardoor de effecten zich mogelijk ook in een groter gebied kunnen voordoen.
Bij deelnemers aan het VGO-onderzoek, waarvan is gebleken dat ze een verminderde longfunctie hebben, wordt in een vervolgonderzoek hun longfunctie over een periode van 3 maanden nader onderzocht. Daarbij wordt gekeken of er een verband is tussen deze klachten en het niveau van fijnstof en ammoniak in de lucht.
Het kabinet is voornemens uw Kamer binnenkort per brief te informeren over de te nemen maatregelen en het vervolgonderzoek, zoals is aangegeven in de brief van 7 juli 2016.
Bent u voornemens actie te ondernemen naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek? Zo ja, welke acties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat het bewustzijn onder Nederlanders over luchtvervuiling laag is? Zou een hoger bewustzijn onder Nederlanders door bijvoorbeeld bewustere keuzes kunnen bijdragen tot minder luchtvervuiling? Bent u bereid hiervoor actie te ondernemen? Zo ja, welke acties? Zo nee, waarom niet?
Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat het bewustzijn onder Nederlanders over luchtvervuiling laag is. Informatievoorziening over luchtkwaliteit en daarmee het verhogen van het bewustzijn gebeurt al via verschillende kanalen. Zo geeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van IenM informatie via website en Teletekst over de luchtkwaliteit. Tevens was het Ministerie van IenM medefinancier van de app «mijn luchtkwaliteit» die aangeeft wat de huidige lokale luchtkwaliteit is. Ook is aan de app een verwachting toegevoegd voor de concentraties in de komende dagen, zodat iemand tijdig een keuze kan maken in wanneer naar buiten te gaan en/of inspanning te leveren. Daarnaast zijn op de website van MilieuCentraal informatie en handelingsmogelijkheden te vinden gerelateerd aan de actuele en de te verwachten luchtkwaliteit. In het kader van het programma Slimme en Gezonde Stad van het Ministerie van IenM worden momenteel initiatieven ontwikkeld die zich richten op informatievoorziening over luchtkwaliteit. Zo is er een initiatief dat zich richt op het kiezen van de schoonste route naar werk of school. Ook maakt de gemeente Nijmegen in het kader van het programma Slimme en Gezonde stad met financiering van IenM een mobiele website die aangeeft of het op dat moment – gezien de luchtkwaliteit en het weer – verstandig is om te stoken of juist niet. Deze site zal niet alleen in Nijmegen beschikbaar zijn, maar zal worden geladen met landelijke data en dus voor iedere Nederlander op zijn of haar locatie te raadplegen zijn. Tevens geven ook andere partijen zoals het Longfonds informatie aan de groep mensen die gevoelig is voor luchtvervuiling. Een belangrijke ontwikkeling is dat steeds meer Nederlanders zelf de lokale luchtkwaliteit meten met eigen apparatuur. De technische ontwikkelingen in deze apparatuur gaan snel. Het RIVM bekijkt in hoeverre deze metingen een bijdrage kunnen leveren aan het landelijk meetnet luchtkwaliteit.
Waarom is in de Europese Unie (EU) gekozen voor een hogere norm dan die van de World Health Organization (WHO)? Bent u bereid te pleiten voor een EU-norm op het niveau van de WHO-norm?
De Europese Commissie heeft in 2008 grenswaarden vastgelegd in de Richtlijn Luchtkwaliteit. Zo zijn er grenswaarden voor de maximaal toegestane concentraties op leefniveau van fijn stof (PM10), de fijnere fractie van fijn stof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). De keuze van de grenswaarden is het resultaat geweest van een afweging van het gewenste beschermingsniveau en hetgeen haalbaar was. Voor NO2 geldt dat de Europese grenswaarde gelijk is aan de WHO-streefwaarde. De streefwaarden voor PM10 en PM2,5 van de WHO zijn lager dan de Europese grenswaarden. Omdat luchtkwaliteit zich niet houdt aan landsgrenzen is inzet in Europees verband essentieel. Zo is recent door de inzet tijdens het Nederlandse voorzitterschap de NEC-richtlijn herzien die de uitstoot van verontreinigende stoffen binnen Europa op termijn vermindert. Het halen van de reductiedoelstellingen uit de herziene NEC richtlijn is voor veel lidstaten een ambitieuze opgave. Ik acht een pleidooi in EU-verband voor strengere normen in dit licht op dit moment niet kansrijk. Dit neemt niet weg dat ik nationaal blijf inzetten op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, zo werken we toe naar de streefwaarden van de WHO.
Het bericht dat internationale brandstofbedrijven op grote schaal giftige brandstof via Nederlandse havens naar Afrika exporteren |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie van Nos.nl op 19 september 2016 over giftige brandstof die via Nederlandse havens naar Afrika wordt geëxporteerd?1
Ja.
Naar welke gebieden in Afrika wordt de olie geëxporteerd? Kunt u – al dan niet bij benadering – per gebied aangeven hoeveel olie er wordt geëxporteerd?
Nederland exporteerde in 2015 112 miljoen ton olie. Hiervan was 85 miljoen ton uitvoer (dus productie door raffinaderijen en petrochemie en menging door groothandelaren) en 27 miljoen ton doorvoer. Van de 112 miljoen ton geëxporteerde olie ging 12 procent (13 miljoen ton) naar Afrikaanse landen.
In 2015 werd er 7 miljoen ton motorbenzine ongelood geëxporteerd naar Algerije, Ghana, Guinee, Kenia, Marokko, Nigeria, Togo en Zuid-Afrika (van 21 miljoen ton totaal). Er werd dat jaar 3 miljoen ton gas- en lichte stookolie geëxporteerd naar Egypte, Ghana, Guinee, Marokko, Mauritanië, Nigeria, Senegal en Togo (van 14 miljoen ton totaal). Daarnaast werd 2 miljoen ton stookolie met zwavelgehalte boven 1% geëxporteerd naar Kaapverdië, Marokko, Senegal en Togo (van 30 miljoen ton wereldwijd). Tenslotte werd 3 miljoen ton nafta’s geëxporteerd aan Togo en Zuid-Afrika (van 10 miljoen ton totaal).2
Is het waar dat in de betreffende steden in Afrika de luchtvervuiling extreem toeneemt? Zo ja, hoe beoordeelt u in dat licht de rol van deze bedrijven?
Luchtvervuiling is het meest extreem in stedelijke gebieden in lage- en middeninkomenslanden in de WHO-regio’s Zuid-Oost Azië en Oostelijke Middellandse Zee. Data uit de Afrikaanse regio zijn schaars, maar waar beschikbaar wijzen deze op bovengemiddelde luchtvervuiling. Er liggen diverse oorzaken aan de stedelijke luchtvervuiling ten grondslag.
Welke stappen heeft u – in Nederlands, Europees dan wel VN-verband – inmiddels ondernomen om deze ernstige transporten en bijmenging te voorkomen? Welke stappen overweegt u op korte termijn nog te nemen en welke rol spelen volgens u de overheden van de getroffen Afrikaanse landen daarbij?
Op dit moment heeft het kabinet geen aanwijzingen dat in strijd met het huidige kader van wet- en regelgeving wordt gehandeld. De richtlijn Brandstoffenkwaliteit reguleert de kwaliteit van benzine en diesel die in de EU op de markt wordt gebracht, niet de kwaliteit van benzine en diesel die wordt geëxporteerd. Alleen in het geval waar sprake is van afvalstoffen biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) het wettelijk kader om op te treden tegen import of export. De omstandigheid dat diesel niet aan de in de EU geldende normen voldoet maakt niet dat sprake is van afval.
Het kabinet zal onderzoeken of bij toekomstige herzieningen van richtlijnen voor brandstoffenkwaliteit kan worden ingezet op aanpassing van Europese wet- en regelgeving.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.
Het kabinet heeft met de olie- en gassector al in een eerder stadium gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en een vrijwillig IMVO-convenant. Daarvoor bleek bij de sector weinig draagvlak. De sector is van mening dat de OESO-richtlijnen al voldoende geïnternaliseerd zijn. Er zijn echter ook andere signalen, zoals onder andere verwoord in het rapport «Dirty Diesel». Daarom heeft het kabinet het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert. Deze onderhavige thematiek zal worden betrokken bij het onderzoek van het NCP. Dit onderzoek dient als basis voor verdere gesprekken met bedrijven uit de sector en is naar verwachting voorjaar 2017 afgerond.
De rijksoverheid zal deze casus inbrengen in het werkprogramma zeehavens, dat is gesloten tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, havenbeheerders en zeehavenbedrijfsleven. Hierbij zal aangesloten worden bij een lopende actie die ingaat op de rol die zeehavenbeheerders kunnen spelen met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen. Hierbij moet bedacht worden dat havenbeheerders geen eigenaar zijn van lading. Dit legt beperkingen op aan het handelingsperspectief van havenbeheerders. Wel kunnen havenbeheerders bijvoorbeeld agenderen, faciliteren, partijen bij elkaar brengen en een bemiddelende rol spelen.
Staten hebben volgens de UNGP’s de plicht de rechten van hun burgers, inclusief het recht op gezondheid, te beschermen. Het kabinet vindt het daarom belangrijk om andere landen zelf te stimuleren goede wet- en regelgeving aan te nemen. Dit voorkomt dat de bereiding van deze brandstoffen anders eenvoudigweg zal verschuiven van Nederland en Europa naar andere landen, wat geen oplossing biedt voor deze internationale problematiek. Bovendien vergroot een mondiale aanpak de bewustwording in alle delen van de wereld die lage brandstofnormen hanteren; niet alleen in Afrika, maar ook in Azië en Latijns-Amerika blijven de brandstofnormen flink achter. In dit verband is het kabinet verheugd dat de Ghanese overheid bekend heeft gemaakt per 1 januari 2017 alleen nog brandstof met maximaal 50 ppm zwavel te willen importeren.
De Nederlandse hulp met betrekking tot deze thematiek wordt voornamelijk geboden via het VN Milieuprogramma (UNEP). De gezamenlijke aanpak is in deze casus belangrijk, omdat verschillende West-Afrikaanse landen dezelfde tanker delen (de tanker voor Nigeria voorziet bijvoorbeeld ook Benin en Togo). Idealiter voeren deze landen een geharmoniseerde standaard in. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Een aantal staten uit de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft al aangegeven zich hier hard voor te willen maken (Ghana, Togo, Mali). UNEP zal op korte termijn met de Nigeriaanse Minister van milieu, Amina Mohamed, een ministeriële bijeenkomst organiseren voor West-Afrikaanse landen waar mogelijk een gezamenlijke standaard kan worden afgesproken.
Nederland financiert UNEP jaarlijks met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 5 miljoen. Nederland is daarnaast een van de oprichters van het Partnership for Clean Fuels and Vehicles, waarvan UNEP ook het secretariaat voert. Dit partnerschap was opgericht om lood in benzine uit te faseren en zet zich nu ook in om zwavel in diesel uit te bannen in combinatie met emissie-eisen aan voertuigen.
Nederland is tevens lid van de Climate and Clean Air Coalition (CCAC), die zich richt op het opschalen van maatregelen gericht op de reductie van uitstoot van luchtvervuilende stoffen met een kortdurend klimaateffect, zoals roet. De CCAC is een samenwerkingsverband van meer dan honderd overheden, internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven. Het secretariaat is ondergebracht bij UNEP. Een van de programma’s binnen de CCAC is erop gericht om, met name in ontwikkelingslanden, de kwaliteit van diesel voor zware transportvoertuigen te verbeteren om roetuitstoot te beperken. De CCAC bouwt daarbij voort op de hierboven genoemde activiteiten van UNEP. Nederland steunt de CCAC zowel financieel (EUR 100.000 in 2015) als specifiek op dit onderwerp door het uitwisselen van kennis en ervaring.
Is het waar dat deze bedrijven niet in strijd met Nederlandse wet- en regelgeving handelen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en bent u bereid de Nederlandse wet- en regelgeving op dit terrein te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de in het artikel genoemde bedrijven de hele keten bezitten? Zo ja, deelt u de opvatting dat hun verantwoordelijkheid om verantwoord te handelen daardoor des te zwaarder weegt? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen en deze bedrijven de internationale richtlijnen voor verantwoord ondernemen na te laten leven?
In sommige gevallen zijn verschillende delen van de keten in het bezit van een onderneming. Conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn de verantwoordelijkheden van bedrijven groter wanneer zij direct invloed hebben op risico’s (bijvoorbeeld in een eigen productiefaciliteit), dan wanneer zij enkel gelieerd zijn aan risico’s (zoals in een leverancier-afnemer relatie).
Het is aan bedrijven zelf om due diligence toe te passen en daarin na te gaan hoe zij betrokken zijn bij risico’s en eventuele misstanden en welke acties daarbij gepast zijn. Het reeds aangekondigde onderzoek van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen naar de wijze waarop de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen implementeert,3 zal door het kabinet gebruikt worden om gesprekken aan te gaan met bedrijven in de sector en hen te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheden.
Is het waar dat deze bedrijven niet in strijd met internationale wet- en regelgeving handelen? Zo ja, deelt u de opvatting dat deze wet- en regelgeving dient te worden aangepast ten behoeve van armere landen die daar nu de dupe van worden? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van Dimethylaceetamide (DMAc) door DuPont |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ook gif bij DuPont in Kerkrade» en «De gifwerkers van DuPont»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de Heerlense arbodienst BGD in de jaren ’80 onderzoek heeft gedaan naar de concentraties DMAc in de DuPont fabriek bij Kerkrade? Klopt het dat hieruit bleek dat de concentraties DMAc in de binnenlucht van de fabriek op dat moment bijna twee keer de maximale norm waren? Hoe is het mogelijk dat DuPont tijdelijk maatregelen nam en die vervolgens terugdraaide, zonder dat de arbodienst dit doorhad? Is er regelmatig controle door de arbodienst geweest? Zo ja, hoe kan dit dan onopgemerkt zijn gebleven? Zo nee, waarom niet? Is er destijds verdere actie ondernomen om DuPont te bewegen of, indien nodig, te dwingen de hoeveelheid DMAc en andere giftige stoffen te verlagen? Zo ja, welke acties zijn dit geweest en waarom werkten ze niet? Zo nee, waarom niet? Is er later nog onderzoek gedaan naar DMAc in de DuPont fabriek? Zo ja, wat kwam er uit deze onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De berichten over de ervaringen van diverse oud-werknemers van de fabriek van DuPont in Kerkrade zijn indringend en roepen veel vragen op. Ik heb daar alle begrip voor. Het beantwoorden van de vragen over de situatie bij Dupont Kerkrade in het verleden zou diepgaand onderzoek vergen. Naar aanleiding van mogelijk schadelijke gevolgen voor (oud-)werknemers van DuPont in Dordrecht heb ik eerder toegezegd eenmalig diepgaand feitenonderzoek te verrichten om lessen te kunnen trekken uit het verleden. 2 Bij DuPont in Kerkrade ging het om dezelfde stof als in Dordrecht, DMAC, en om een vergelijkbare blootstellingssituatie. Het heeft in het kader van het trekken van lessen daarom geen meerwaarde om het onderzoek naar het verleden uit te breiden met de locatie Kerkrade.
Wel kan ik in algemene zin aangeven hoe de verantwoordelijkheden bij situaties als deze zijn bepaald. Onderzoeken door een arbodienst worden in opdracht van of met medeweten van de werkgever gedaan. Het betreffende bedrijf is zelf verantwoordelijk voor hoe het om gaat met de resultaten van een dergelijk onderzoek, en indien nodig voor het treffen van de noodzakelijke maatregelen en het monitoren daarvan. Het is, met inachtneming van de wettelijke voorschriften, primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om met ondersteuning van arbodeskundigen, ervoor te zorgen dat werknemers beschermd worden tegen mogelijke gezondheidsschade. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken werkgever en werknemer samen. Ook de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging dan wel belanghebbende werknemers zijn hierbij betrokken. De Inspectie SZW houdt toezicht.
Als werknemers aantoonbaar ziek worden door hun werk kunnen ze middels een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure de schade verhalen op hun werkgever. Een belangrijk knelpunt bij de beoordeling van de gezondheidsschade is het vaststellen van het causale verband tussen de ziekte en het werk. Een onafhankelijke beoordeling bijvoorbeeld, uitgevoerd door een hiertoe toegerust instituut, zou een bijdrage kunnen leveren aan een betere en vlottere behandeling. Omdat ik er belang aan hecht dat er voor individuele werknemers meer duidelijkheid komt over de causaliteit tussen de blootstelling en gezondheidsklachten, bekijk ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel de juridische mogelijkheden hiertoe en onderzoek ik het draagvlak voor een dergelijke instantie bij de betrokken stakeholders. Ik verwacht de Kamer begin 2017 hier nader over te informeren. 3
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de ziektebeelden en het overlijden van een groot aantal medewerkers van DuPont in Kerkrade, om definitief vast te stellen of er een verband is met het gebruik van DMAc of andere stoffen in deze fabriek?
Zie antwoord vraag 2.
Waren er nog andere redenen tot zorgen naar aanleiding van onderzoek bij deze of andere DuPont fabrieken? Wat waren deze redenen en welke maatregelen zijn destijds genomen? Is hierbij wel gecontroleerd dat deze maatregelen ook op de langere termijn werden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Worden bij controles tegenwoordig wel één of meerdere hercontroles gedaan om vast te stellen dat de maatregelen ook gehandhaafd worden en niet worden teruggedraaid? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid van de Inspectie SZW voorziet sinds 2015 in een herinspectie tenminste een jaar na geconstateerde overtredingen.
Zijn de resultaten van de urinetests die werden afgenomen bij de werknemers maar waarvan zij nooit de uitslag kregen nog te achterhalen? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, is dan tenminste te achterhalen wat de reden was dat deze resultaten destijds niet met de werknemers werden gedeeld? Werden de slechte omstandigheden op deze manier opzettelijk verduisterd?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om resultaten van onderzoeken, waaronder urinetesten, te delen indien daar aanleiding toe is. Uit privacyoverwegingen en vanwege het medisch beroepsgeheim van de betrokken bedrijfsarts(en) mogen naar individuele werknemers herleidbare uitslagen niet met de Inspectie SZW (of ieder ander overheidsorgaan) worden gedeeld.
Is er mogelijk gevaar voor omwonenden geweest door de hoge concentraties DMAc? Zo ja, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de vergunning voor het bedrijf in 1990 is dit punt aan de orde geweest. Destijds is door de gemeente geconcludeerd dat er geen redenen waren om een emissie-eis op te nemen ter bescherming van omwonenden.
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu recentelijk gekeken naar de vraag of de emissie aan DMAc bij Dupont een risico voor de omgeving gevormd kan hebben. Het RIVM heeft gemeld dat de hoeveelheid DMAc die uit de lycraspoelen kon uitdampen dermate beperkt was dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er een risico voor omwonenden is geweest.
Ik zie dan ook geen noodzaak tot verder onderzoek.
Hoe beoordeelt u de reactie van DuPont dat dit bedrijf ervan overtuigd is «steeds passend en verantwoordelijk te hebben gehandeld», terwijl maatregelen om de te grote DMAc hoeveelheden in de lucht te verminderen binnen enkele weken werden teruggedraaid? Deelt u de mening dat dit in ieder geval een ander beeld opwekt dan passend en verantwoordelijk handelen?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet hebben bedrijven de zorgplicht richting werknemers om op basis van de beschikbare gegevens over de gebruikte stoffen de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. De destijds door DuPont in Dordrecht gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen in het kader van blootstelling van werknemers worden meegenomen in het onderzoek waar ik eerder naar verwees (zie antwoord vraag 3).
Wanneer wordt naar verwachting het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de omgang met DMAc door DuPont afgerond? Worden de nieuwe feiten die uit onderzoek van De Volkskrant blijken hierin meegenomen? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen?
Alle signalen van mogelijke strafbare feiten worden door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de vraag of een strafrechtelijk onderzoek gerechtvaardigd is. Over strafrechtelijke onderzoeken kan ik, zoals gebruikelijk, geen mededelingen doen.