De pandemische paraatheid van Nederland in het licht van recente internationale ontwikkelingen en aangekondigde bezuinigingen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Wiersma |
|
Bent u bekend met het artikel «Virus maakt opmars in China, beelden van volle ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Eyeing Potential Bird Flu Outbreak, Biden Administration Ramps Up Preparedness»?2
Ja.
Kunt u reageren op de beslissing van de Verenigde Staten om extra geld toe te wijden aan pandemische paraatheid, in het licht van recente virusuitbraken?
Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid, het US Department of Health and Human Services (HHS), heeft 17 januari jl. bekend gemaakt dat het 590 miljoen dollar zal investeren in de ontwikkeling van een mRNA-gebaseerd vaccin van het farmaceutische bedrijf Moderna voor de mogelijke inzet tegen pandemische influenza, waaronder ook ten behoeve van een H5N1 mRNA vaccin tegen de vogelgriep. Deze investering komt bovenop eerdere steun van de Amerikaanse overheid aan het bedrijf in 2023 om een mRNA vaccin te ontwikkelen tegen pandemische influenza. De ontwikkeling van nieuwe vaccins is een belangrijk onderdeel van de paraatheid en respons tegen toekomstige grootschalige uitbraken van infectieziekten. In die zin juich ik dergelijke investeringen toe, ook omdat in de Verenigde Staten op dit moment een uitbraak van vogelgriep onder melkkoeien plaatsvindt.
Een vaccin wordt pas ingezet als er een uitbraak van een virus als vogelgriep is. Ik ben van mening dat het erg belangrijk is om ook aan de preventieve kant de monitoring en surveillance systemen optimaal in te zetten en maatregelen te treffen om een uitbraak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op Europees niveau zijn in de afgelopen jaren gezamenlijke aanbestedingen gedaan in beschikbaarheidscontracten voor de productie van pandemische griepvaccins, om in tijd van crisis snel te kunnen beschikken over grote hoeveelheden vaccins, en in noodvoorraden en productiecapaciteit voor op eiwit gebaseerde vaccins tegen de in de EU vigerende variant van de vogelgriep. Ons land neemt aan deze contracten deel. Ten slotte heeft de Europese Commissie beschikbaarheidscontracten afgesloten met een aantal Europese fabrikanten voor de productie van ruim 325 miljoen vaccins, waaronder eiwit gebaseerde vaccins, vector gebaseerde vaccins en ook mRNA vaccins. Ten slotte investeert de Europese Unie ook in belangrijke mate in de ontwikkeling van EU-samenwerking rondom en in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Hiervoor was in 2024 ruim 149 miljoen euro beschikbaar.3
Kunt u aangeven of en hoe er overleg plaatsvindt met uw Europese collega’s over deze mondiale pandemische ontwikkelingen?
Na de Covid-19 pandemie is er op Europees niveau een uitbreiding van wet- en regelgeving en instrumenten geweest. Zo is in 2022 de verordening Ernstige Grensoverschrijdende Gezondheidsbedreigingen (EU-verordening EU/2022/2371) aangenomen, met daarin een versterking van instrumenten, structuren en mechanismen op het vlak van preventie, paraatheid en respons, met name ook rondom infectieziekten en een mogelijke pandemie. Ook is er een Europees noodkader vastgesteld door de Raad (Raadsverordening EU/2022/2372), met daarin opschalingsmogelijkheden om de beschikbaarheid van medische producten te borgen in crisistijd. De EU heeft daarmee aanvullende, coördinerende en ondersteunende bevoegdheden gekregen, waarmee zij ook de lidstaten in de gelegenheid stelt om samenwerking waar dat wenselijk wordt geacht te versterken.
Onder de EU-verordening is ook het EU-gezondheidsbeveiligingscomité operationeel dat meerdere keren per maand overlegt over gezondheidsbedreigingen binnen de EU, maar ook daarbuiten zoals over de verspreiding van de vogelgriep in de Verenigde Staten, en infectieziekten als mpox en Marburg in Afrika. Het Ministerie van VWS neemt hieraan deel. Daarbij wordt informatie gedeeld door EU-agentschappen zoals het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Ook de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (DG HERA) draagt hieraan bij en wordt er nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Waar nodig kunnen er via opinies en aanbevelingen op EU-niveau acties ondernomen worden.
Op deze wijze houdt het Ministerie van VWS samen met internationale collega’s een vinger aan de pols. Wanneer nodig kan er op Raadsniveau worden opgeschaald, zowel binnen de EU-gezondheidsraad als via het geïntegreerde politieke crisisrespons mechanisme van de Raad (IPCR).
Wat zijn volgens u momenteek de belangrijkste knelpunten in de pandemische paraatheid van Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze aan te pakken?
De COVID-19-pandemie leerde ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën. Daarom heeft het Ministerie van VWS het beleidsprogramma pandemische paraatheid gestart waarin ook de lessen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die hebben aangegeven waar de belangrijkste knelpunten zaten, zijn betrokken. In de afgelopen jaren is hard ingezet op het versterken van onze paraatheid, zoals te lezen in de voortgangsbrief over het programma4 en in de reactie op de rapporten van de OVV.5 Hier zijn het ministerie en verschillende veldpartijen nog volop mee bezig. Tegelijkertijd moeten wij paraat staan voor ander onheil dat op ons afkomt, zoals hybride conflicten, een natuurramp of een nieuwe pandemie. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Doel is om ten tijde van crisis, ontwrichting en conflict de publieke, curatieve en langdurige gezondheidszorg in Nederland voor zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk toegankelijk te houden, met een daarbij passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar uw Kamer op 6 december jl. per brief over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject wordt ook de weerbaarheidsopgave voor de zorg nader geconcretiseerd. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, fungeren tevens als fundament voor basis noodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken.
Herkent u de zorgen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland niet voorbereid is op een volgende pandemie? Zo ja, welke zorgen deelt u? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS herkent de zorgen van de OVV. Welke ramp zich ook voordoet: we moeten in alle gevallen paraat en weerbaar zijn. We leven in een tijd waarin we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook onze gezondheid en toegang tot zorg kunnen raken. Denk aan dreigingen van conflicten, natuurrampen of pandemieën. Het is belangrijk dat we voor crises paraat en weerbaar zijn. Daarbij staat centraal dat – wat er ook gebeurt – zoveel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen van passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt. De zorg speelt daarin een belangrijke rol.
Het streven is om de maatregelen die zijn gestart in het kader van pandemische paraatheid en even noodzakelijk zijn in voor basisnoodzorg in het kader van weerbaarheid, voort te zetten. Zoals eerder aangegeven wordt er gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig. Het Ministerie van VWS verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Kunt u inzicht geven in de concrete stappen die u heeft gezet om alternatieve financiering te vinden voor de Nederlandse pandemische paraatheid gezien de eerder aangekondigde bezuiniging van 300 miljoen euro en welke opties worden momenteel overwogen?
De bezuinigingen op pandemische paraatheid lopen de komende jaren op en zullen in 2029 het volledige bedrag van 300 miljoen omvatten. De 50 miljoen die in 2025 moest worden bezuinigd op pandemische paraatheid, is ingevuld door een aantal beleidsvoornemens die in 2025 zouden starten «on hold» te zetten. Oftewel: er start in 2025 geen nieuw beleid, maar al het beleid dat al loopt, gaat gewoon door. Het Ministerie van VWS verwacht u na de voorjaarsnota, medio 2025, meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder. U kunt ervan op aan dat deze opgave de volle aandacht heeft.
Hoe verhoudt de bezuiniging op zorgstages zich tot de noodzaak van voldoende zorgpersoneel voor een goede pandemische paraatheid?
Het Stagefonds is bedoeld om meer stageplekken te creëren en hiermee de instroom in de zorg te vergroten. Daarmee is het ook van invloed op de beschikbaarheid van zorgpersoneel bij een crisis, zoals een pandemie. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2022 geconcludeerd dat het stopzetten van de subsidie via het Stagefonds waarschijnlijk geen directe gevolgen zal hebben voor het aantal stageplaatsen in de zorg. Zorginstellingen hechten voor zichzelf en voor het brede maatschappelijk belang waarde aan het aanbieden van stageplaatsen voor werving van personeel. Daarmee is het aanbieden van stages onderdeel van het strategische personeelsbeleid van zorginstellingen en niet primair afhankelijk van de subsidie. Uit het onderzoek blijkt dat de subsidie niet nauw verbonden is aan het aantal stageplaatsen. De grootste uitdaging bij het creëren van meer stageplekken is niet het gebrek aan financiële middelen, maar een tekort aan stagebegeleiders. Extra geld vanuit het Stagefonds zou dit structurele probleem niet oplossen. Daarmee draagt het Stagefonds te weinig bij aan het aan het beschikbaar hebben van voldoende zorgpersoneel voor het leveren van goede reguliere zorg, maar ook voor het leveren van zorg ten tijde van crises.
Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de vaccinatiebereidheid in Nederland te vergroten als onderdeel van de pandemische paraatheid?
In het licht van de gedaalde vaccinatiegraden zet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in op het vergroten van het vertrouwen in vaccinaties. Bijvoorbeeld door voorlichting over vaccinaties beter te laten aansluiten op de behoeften van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt.
Hiertoe wordt, onder voorbehoud van goedkeuring van de VWS-begroting door de Eerste Kamer, met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het intensiveren van de wijkgerichte aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen.6 Omdat het in een mogelijke volgende pandemie opnieuw nodig kan zijn om in korte tijd veel mensen te vaccineren, draagt het versterken van het vertrouwen in vaccinaties ook bij aan de pandemische paraatheid.
Ten aanzien van de vaccinatiebereidheid geven experts aan dat succesvol vaccineren tijds-en arbeidsintensief is, hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen op onder andere de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)?
Het kabinet zet volop in op preventie om de gezondheid van alle Nederlanders te beschermen en te bevorderen. Vaccinatie is hier een belangrijk onderdeel van. Op de uitvoering van vaccinatieprogramma’s wordt door het kabinet niet bezuinigd. Sterker nog, er wordt – indien de VWS-begroting wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer – dit jaar meer geïnvesteerd.
Kunt u reageren op het advies van experts, zoals de regionaal directeur van WHO Europa, om maatregelen te nemen tegen luchtwegvirussen zoals thuisblijven bij verkoudheidsklachten en het dragen van mondkapjes op drukke plekken?
Deze adviezen komen in grote lijnen overeen met het advies dat ook door het RIVM wordt gegeven en zijn dus herkenbaar. Het RIVM-advies luidt als volgt:
Kunt u aangeven of recent pandemiestimulaties zijn uitgevoerd om de paraatheid van zorginstellingen te testen en zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken?
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun voorbereiding op crises omstandigheden, inclusief het opstellen van hun opleidings-, trainings- en oefen- (OTO) programma en het bepalen van scenario’s voor oefeningen binnen de eigen organisatie. In algemene zin wordt er gewerkt aan het versterken van samenwerking en kennisdeling om de pandemische paraatheid verder te verbeteren. Voorbeelden van recente trainingen en oefeningen met een pandemisch scenario zijn het scholen van medewerkers van de High Level Isolation Unit in het Radboudumc, het oefenen van de inzet van de isolatieboxen van het Calamiteitenhospitaal, (boven) regionale oefeningen van GGD-organisaties in verschillende regio’s, de ondersteuning bij de ontwikkeling van een leermodule infectieziektebestrijding en een ketenoefening op basis van Viraal Hemoragisch Koorts (VHK) in Noord-Nederland. Binnen veel zorginstellingen is infectiepreventie een vast onderdeel van standaard scholingen voor medewerkers, denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen. Komende tijd wordt er regionaal en landelijk verder gewerkt aan het actualiseren en generiek maken van plannen voor coördinatie en samenwerking in onder andere een pandemisch scenario. In het najaar van 2025 staat een landelijke oefening gepland om het landelijke plan te oefenen. Ook regionaal zijn er oefeningen gepland die gericht zijn op (keten) samenwerking.
Wat is de stand van zaken met de vogelgriepuitbraak in Nederland?
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november weer drie besmettingen met het hoogpathogene vogelgriepvirus geconstateerd. De Deskundigengroep Dierziekten heeft op 29 januari 2025 een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd, waarin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment hoog is. Daarbij is de mate van onzekerheid groot. Het blijft daarom van belang dat we ons blijven voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans op een uitbraak te verkleinen.
Is het risico op een (dodelijke) vogelgriepbesmetting voor Nederlandse pluim- en rundveehouders vergelijkbaar met dat van pluim- en rundveehouders in de Verenigigde Staten? Zo ja, Kunt u toelichten of u naar aanleiding van het bericht uit Louisiana, over het eerste dodelijke slachtoffer van de vogelgriep door contact met pluimvee3, van plan bent extra maatregelen te nemen?
In Nederland heb ik geen aanwijzingen voor vogelgriep bij runderen (Kamerstuk 28 807, nr. 303). Het risico voor Nederlandse rundveehouders is daarom niet vergelijkbaar met rundveehouders in de Verenigde Staten (VS). Onder pluimvee zijn er nog af en toe uitbraken in Nederland. Het is lastig te beoordelen of het risico voor Nederlandse pluimveehouders vergelijkbaar is met die van pluimveehouders uit de VS. Dit is onder andere afhankelijk van het type virus, de infectiedruk en de mate van blootstelling. De H5N1-variant die in de VS rondgaat komt in Nederland, en in de rest van Europa, op dit moment niet voor. Daarnaast wordt in Nederland met de monitoring en Early Warning systematiek hoogpathogene vogelgriep (HPAI) in pluimvee snel opgespoord en wordt het besmette pluimvee vaak binnen een dag geruimd door de NVWA om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden. Het Ministerie van LVVN blijft in samenwerking met het Ministerie van VWS de ontwikkelingen hieromtrent volgen.
De casus waarnaar u verwijst betreft een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met een onderliggende ziekte. Deze persoon was blootgesteld geweest aan besmette wilde vogels en hobby pluimvee. Er waren geen aanwijzingen voor mens-op-mens transmissie. Deze casus is besproken in het Signaleringsoverleg-Zoönosen en de experts hebben geen aanleiding gezien om aanvullende veterinaire of volksgezondheidsmaatregelen te adviseren.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat pluimveebedrijven zich niet in de buurt van waterrijke gebieden vestigen, om zo besmettingen en uitbraken te minimaliseren?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Erkent u dat een hoge veedichtheid het risico op het ontstaan en verspreiden van zoönose, zoals de vogelgriep, vergroot? Zo ja, kunt u afzonderlijk antwoord geven op de vragen 17, 18 en 19?
In 2023 is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijen» aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 683, nr. 273). Dit rapport is opgesteld door een expertgroep onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Vanwege dit verhoogde risico worden bij (dreigende) uitbraken aanvullende maatregelen getroffen in deze gebieden.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat de pluimveedichtheid in een gebied op een dusdanig niveau is dat de kans op besmetting tussen bedrijven gering is?
Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. De NVWA handelt ook zeer snel bij verdenkingen van vogelgriep. Bij een besmetting wordt direct geruimd. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk. Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, wordt daarnaast momenteel een impactanalyse uitgevoerd naar structuurmaatregelen in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden. Dat betreft een eventueel verbod op nieuwvestiging en/of uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)). Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat gemengde bedrijven extra maatregelen nemen om intersoortelijke transmissies te voorkomen?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van zoönosen en dierziekten volledig te voorkomen. Het beleid is er wel op gericht om het risico op uitbraken en verspreiding zoveel mogelijk te verlagen. Bij een uitbraak van vogelgriep onder het pluimvee op een bedrijf waar ook varkens en/of rundvee wordt gehouden, wordt ook standaard onderzoek naar vogelgriep gedaan bij de varkens en/of het rundvee op het bedrijf. Tot nu toe is nog nooit vogelgriep bij varkens en runderen vastgesteld in Nederland.
Voor pluimveebedrijven wordt op korte termijn een verplicht bioveiligheidsplan ingevoerd. Daarin zijn specifieke aandachtspunten opgenomen voor gemengde bedrijven. Op termijn wordt het bioveiligheidsplan ook voor andere sectoren uitgerold.
De landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging kunnen er ook toe leiden dat gemengde bedrijven stoppen. Het is vooraf moeilijk te voorspellen wat het effect hiervan zal zijn op het aantal gemengde bedrijven.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat veebedrijven, zoals pluimvee en rundvee, een laag risico hebben elkaars dieren te besmetten? Kijkt u daarbij naar mogelijkheden om te zorgen dat veebedrijven zich niet dicht bij elkaar vestigen, en zo de veedichtheid van verschillende soorten te verkleinen?
We hebben in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig kunnen worden opgespoord en opgevolgd. Sinds 2003 is de basismonitoring (uitgevoerd door Royal GD) operationeel, met als doel het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen bij landbouwhuisdieren. Nieuwe verschijnselen en veranderende trends worden door de basismonitoring opgemerkt en zorgvuldig geanalyseerd.
Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers en/of varkens aanwezig zijn, de herkauwers en/of varkens gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van vogelgriep bij zoogdieren te melden bij de NVWA.
Bij verdenkingen of uitbraken van dierziekten waarbij meerdere diersoorten gevoelig zijn voor de ziekteverwekker, kunnen (preventieve) maatregelen getroffen worden die toezien op alle gevoelige diersoorten, bijvoorbeeld een bezoekersverbod, hygiënemaatregelen of een vervoersverbod.
In het antwoord op vraag 15 en 17 is aangegeven dat er nu een impactanalyse wordt uitgevoerd naar structuurmaatregelen voor pluimveebedrijven in o.a. pluimveedichte gebieden. Dergelijke maatregelen zijn ingrijpend en vergen een stevige onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden. Er worden geen vergelijkbare ruimtelijke maatregelen verkend voor andere veehouderijen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk gezien de actuele en mondiale pandemische ontwikkelingen te beantwoorden?
Ja.
Agri-PV |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Wiersma |
|
Bent u van mening dat de definitie van Agri-PV ruimte moet bieden aan de innovatiekracht van de energiesector én de agrarische sector en hierin niet te beperkend moet zijn, zodat de mensen in het veld kunnen onderzoeken welke vormen van Agri-PV – bijvoorbeeld combinaties met akkerbouw, pluimvee of melkvee – het meest kansrijk zijn?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij Agri-PV de bestemming van de grond agrarisch blijft, aangezien zonne-energie wordt toegevoegd aan een agrarische activiteit en niet andersom?
Het is in principe aan gemeenten om in het omgevingsplan de bestemming (ofwel functie) van gronden te bepalen. De gemeente bepaalt dus of gronden een agrarische functie hebben of niet en welk gebruik ter plaatse is toegestaan. De inzet van het kabinet en zoals afgesproken met het bestuurlijk akkoord over de aanscherping van de voorkeursvolgorde zon1 is dat de primaire functie bij agri-PV substantieel agrarisch is. Daarmee is het logisch dat die gronden een agrarische bestemming behouden.
Bent u bereid om samen te werken met de Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en Klimaat en Groene Groei om het regelgevend kader voor Agri-PV optimaal aan te laten sluiten bij de agrarische bedrijfsvoering, zodat er zo min mogelijk verandert voor agrariërs wanneer zij zonne-energie toevoegen aan hun agrarische activiteit op hetzelfde perceel? Bent u het met BBB eens dat dit duidelijkheid zou bieden aan de agrarische sector en ruimte geeft aan innovatie?
Ja, vanuit het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) wordt al samengewerkt aan hoe agri-PV kan worden doorontwikkeld en zo de juiste inpassing kan krijgen in zowel het agrarisch bedrijf als het energiesysteem. Zowel de landbouw- als energiesector wordt hierbij betrokken. Het kabinet zet hierbij in op een win-winsituatie waarbij de voordelen van agri-PV benut kunnen worden in het agrarisch bedrijf en waarbij tegelijkertijd ook bijgedragen wordt aan het (lokale) energiesysteem. In 2024 is vanuit LVVN en KGG een onderzoek uitgezet naar kansen en belemmeringen voor agri-PV in Nederland bij Wageningen Environmental Research (WEnR). De publicatie van dit rapport wordt dit voorjaar verwacht waarna de Kamer wordt geïnformeerd zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 6 januari jl.2.
Kunt u bevestigen dat de fiscale situatie voor agrariërs die kiezen voor Agri-PV kraakhelder moet zijn en geen bottleneck mag vormen? Kunt u bevestigen dat indien dit wel het geval is u samen met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur gaat onderzoeken hoe dit te bewerkstelligen? Begrijpt u dat dit onder andere gaat over de bedrijfsopvolgingsregeling voor landbouwbedrijven (BOR), vrijstellingen rondom de overdrachtsbelasting en de landbouwvrijstelling (vrijstelling op belasting van waardevermeerdering)?
Binnen de fiscaliteit moet per geval worden beoordeeld of er aanspraak kan worden gemaakt op de verschillende regelingen. Het kabinet kan daar nu geen algemene uitlatingen over doen. In concrete gevallen kan de belastingplichtige een vooroverleg met de Belastingdienst aanvragen.
Bent u bereid om samen met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur te onderzoeken of de huidige uitvoeringsregeling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) (artikel 6, lid 5) aangepast kan worden, zodat installaties die zonne-energie opwekken niet categorisch worden uitgesloten als subsidiabele hectare? Zeker als de ruimte onder de panelen ook een agrarische toepassing heeft, bijvoorbeeld in de vorm van biodiversiteitsontwikkeling? Deelt u de mening van de BBB dat dit essentieel is voor de innovatiekracht en mogelijkheden voor agrariërs om Agri-PV in hun bedrijfsvoering in te passen?
Ja, de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal bezien of aanpassing van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 aan de orde is. Overigens sluit de huidige uitvoeringsregeling GLB 2023 op dit moment zonnepanelen niet categorisch uit (zie artikel 6 lid 5). Een goede definitie van agri-PV is cruciaal om te zorgen voor een uitvoerbare regeling die ruimte biedt aan innovatieve oplossingen om een substantiële agrarische functie te combineren met de opwekking van zonne-energie.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van zonnepanelen geen impact zou moeten hebben op de hoeveelheid mest die op een perceel mag worden uitgereden, en of dit ook geldt voor Agri-PV projecten?
Nee, dat kan de Minister voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur niet in algemene bevestigen. De hoeveelheid mest die mag worden uitgereden hangt af van de feitelijke situatie op het landbouwperceel en is niet specifiek afhankelijk van de aanwezigheid van zonnepanelen; daarbij gelden de regels over mestplaatsingsruimte die volgen uit de Meststoffenwet.
Bent u bereid om te onderzoeken of biodiversiteit bevorderende kruidenstroken of andere groenvoorzieningen die direct onder de zonnepanelen worden geplant, aanspraak kunnen maken op de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLB) subsidie, net als reguliere agrarische activiteiten?
ANLb heeft als doel bij te dragen aan biodiversiteit, en daarnaast aan water- en klimaatdoelen. Conform de Contourennota Agrarisch natuurbeheer ligt het zwaartepunt van de inzet bij prioritaire gebieden. Provincies voeren het ANLb uit, op basis van een Natuurbeheerplan. De Minister voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ziet geen aanleiding voor een onderzoek naar de inzet van het ANLb specifiek in combinatie met zonnepanelen. Tegelijkertijd is het niet uitgesloten dat dergelijke groenvoorzieningen in specifieke gevallen in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding.
Kunt u bevestigen dat er beleidsmatige ruimte moet zijn om te innoveren met verschillende Agri-PV concepten, zodat deze in de praktijk bewezen kunnen worden en de inpasbaarheid in de agrarische bedrijfsvoering wordt gewaarborgd?
Ja.
De hoge dierenartskosten en de macht van (private equity) ketens |
|
Sandra Beckerman |
|
Wiersma , Rummenie |
|
Kent u het bericht «Evidensia sluit twee dierenklinieken in Stad en Hoogkerk, Winsum voorlopig dicht»?1
Ja.
Herkent u dat dit bericht in een lange reeks staat van berichten over private equity ketens in de dierenzorg die zorgen voor verminderde beschikbaarheid en hogere tarieven voor huisdierenzorg?
Ik neem de signalen en zorgen over mogelijke prijsstijgingen, de mogelijke rol van ketenvorming daarbij, betaalbaarheid van zorg en mogelijke gevolgen voor dieren zeer serieus. Zoals ik eerder heb aangegeven, dient het toegezegde onderzoek naar de tarieven in de diergeneeskundige zorg ertoe eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Mijn acties zijn erop gericht de feitelijke en economische situatie rondom de diergeneeskundige zorg, inclusief de rol van ketenvorming, in beeld te brengen en te bezien of er iets nodig is en zo ja, welke verantwoordelijkheid er ligt voor de eigenaar, de dierenarts en de overheid. Ik verwacht dat ik u dit onderzoek, inclusief mijn reactie op de resultaten, de externe analyse naar het buitenland en mijn verkenning naar mogelijke maatregelen vanuit de overheid, op zeer korte termijn kan doen toekomen.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is dat er moet worden ingegrepen in de huisdierenzorg, omdat de macht van grote ketens nu grote impact heeft op de betaalbaarheid en beschikbaarheid en daarmee op het dierenwelzijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek waartoe de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) oproept, namelijk om een onderzoek te starten naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg en de mogelijkheden te bezien om prijsstijgingen te beperken en de Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2023 te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de voorstellen voor wet- en of regelgeving, ten aanzien waarvan de Kamer vorig jaar middels de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) uitsprak dat er ingegrepen moest worden in de markt voor dierenzorg en er in 2024 wet- en/of regelgeving gepresenteerd moest worden, nog dit jaar met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 48) om toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) de mogelijkheid te geven overnames te toetsen zodat lokale machtsposities in de dierenzorg kunnen worden voorkomen?
De motie-Beckerman waaraan u refereert bestaat uit twee onderdelen. Het deel van de motie dat ziet op het mededingingsrecht en de bevoegdheden van de ACM behoort tot de portefeuille van de Minister van Economische Zaken (EZ). De Minister van EZ heeft uw Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om de introductie van nieuwe gerichte mededingingsinstrumenten en een aanpassing van de Mededingingswet te overwegen. Een eventuele actualisering van het fusietoezicht die de ACM de mogelijkheid geeft om overnames te toetsen die op dit moment onder de nu geldende meldingsdrempels vallen maakt hier deel van uit. Hij heeft in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar 2025 te informeren over de voortgang.
Erkent u dat, aangezien de Kamer al lange tijd aandringt op maatregelen en wetgeving en een veelvoud aan moties aangenomen is, het nu tijd is dat het kabinet grote stappen gaat zetten om leed bij baasjes en dieren te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5
De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wiersma , Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Innovaties in de landbouw. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wiersma |
|
Welke geteste en gevalideerde innovaties zijn er die de stikstofuitstoot significant naar beneden brengen?
Klopt het dat de Lely Sphere de enige innovatie is die in aanmerking komt voor de subsidieregeling voor stalsystemen?1
Deelt u de mening van Wageningen University & Research (WUR) dat de onzekerheidsmarge bij het bepalen van de «definitieve emissiefactor» voor de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)-lijst veel te groot is aangezien de techniek op «veel te weinig» proefstallen wordt toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u deze toetsing aanpassen?2
Deelt u de mening van onderzoeker Ogink en anderen dat «het hele meetprocedé onbetrouwbaar is»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u het meetprotecol aanpassen om de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid te vergroten?3
Wat is de onzekerheidsmarge van de Lely Sphere?
Vertrouwt u erop dat de Lely Sphere gemiddeld 77 procent ammoniakreductie heeft in de stal ondanks de kritiek op de meetmethode en onzekerheidsmarge?
Hoe verhoudt emissiereductie in de stal, zoals de Lely Sphere, zich tot de totale emissiereductie van een boerderij?
Hoe wordt er rekening gehouden met emissiereducerende innovatie op veehouderijen die hun dieren veel buiten laten lopen?
Kunt u ingaan op de berichtgeving dat de methode die door Lely wordt gebruikt, alleen door Lely mag worden geproduceerd en geleverd, maar dat het ondanks dat volgens uw ministerie niet de staatssteunregels schendt?4
Heeft de Europese Commissie akkoord gegeven voor de subsidieregeling, gezien de onzekerheid omtrent de mogelijke staatssteunregels?
Hoe kijkt u naar het oordeel van België over de Lely Sphere, die een negatief advies gaf vanwege «twijfel aan de goede werking van de mestzuigrobot onder langdurige praktijkomstandigheden»?5
Kunt u toelichten hoeveel lager de emissiereductie gemiddeld is op boerenbedrijven na de aanschaf van een Lely Sphere, gezien de praktische opgaves bij het gebruik?
Kunt u ingaan op de bezwaren van uw collega Jansen die het hele systeem, van ontwerp, beoordeling en gebruik, van de Lely Sphere bekritiseert?6
Hoe kijkt u naar de onzekerheid die boeren voelen omtrent de Lely Sphere en de consequente lage verkoopcijfers van en lage subsidieaanvragen naar het product?7
Maakt u zich zorgen over de gebrekkige vraag naar de Lely Sphere, gezien uw enthousiasme voor dit product en uw hoop in de werking van innovaties als oplossing voor het stikstofprobleem?
Begrijpt u dat het voor boeren een onzekere en dure investering is, ondanks de overheidssubsidies?
Hoe verhoudt de gigantische overheidssubsidie voor deze innovatie zich tot de haalbaarheid van de vele andere opgaven, zoals water, klimaat en dierwaardigheid?
Deelt u de mening dat het beter zou zijn voor het doelbereik, de stabiliteit op het boerenerf en financiële verantwoordelijkheid, zowel voor de boer als het belastinggeld, om maatregelen te treffen die bijdragen aan alle doelen tegelijkertijd in plaats van één innovatie, die enkel stikstofreductie beoogt? Zo ja, waarom zet u dan voornamelijk in op één route, innovatie in plaats van op een breed pakket aan structuurbeleid?
Kunt u ingaan op het onderzoek «Verkenning effecten landbouwinnovaties» van de WUR en hun conclusie dat innovaties een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan emissiereductie als alle boeren, alle innovaties, perfect toepassen, in relatie tot de ontwikkelingen van de Lely Sphere?8
Wat is uw reactie op de conclusie van de WUR dat extensivering en/of veestapelreductie noodzakelijk zal zijn voor het behalen van de doelen?
Wat is uw reactie op de conclusie van de WUR dat de jaarlijkse kosten van het inzetten op innovaties rond de half miljard liggen, wat ruim boven het huidige innovatiebudget ligt?
Wat is uw reactie op de conclusie van de WUR dat investeringen in innovaties kunnen leiden tot een vergroot risico op lock-in's? En dat dit indirect bijdraagt aan verdere schaalvergroting en intensivering?
Bent u, gezien de onzekerheid rond de Lely Sphere en de bevindingen van de WUR, voornemens om meer flankerend beleid te gaan voeren? Zo ja, welke maatregelen acht u kansrijk?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De Afrikaanse varkenspest |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Wiersma |
|
Bent u zich ervan bewust dat de Afrikaanse varkenspest steeds dichter naar de Nederlandse grens beweegt?1
Wat is volgens u momenteel het grootste risico op introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland?
Wat is de meest voorkomende oorzaak van introductie van Afrikaanse varkenspest in andere landen binnen de Europese Unie (EU)? Bij welke diergroepen en soorten komt introductie het meeste voor?
Wat gebeurt er in Nederland als er een met Afrikaanse varkenspest besmet zwijn wordt ontdekt? Welke maatregelen worden er dan genomen?
Indien er in Nederland sprake is van een besmetting met Afrikaanse varkenspest, mogen agrariërs in het betreffende gebied hun land dan nog op om bijvoorbeeld te oogsten of maaien? Zo ja, wat is in dat geval het risico dat het virus zich verder verspreidt? Zo nee, hoelang blijft een besmet gebied dan afgesloten voor agrariërs?
Kunnen wandelaars, fietsers, ruiters en andere recreanten een gebied waar Afrikaanse varkenspest is geconstateerd betreden? Zo ja, wat is daarbij het risico dat het virus zich verder verspreid? Zo nee, hoelang blijft een besmet gebied dan afgesloten voor recreanten?
Welke andere doelgroepen of sectoren zullen naar verwachting gevolgen ervaren indien een gebied moet worden afgesloten vanwege met Afrikaanse varkenspest besmette wilde zwijnen? Kunt u inzicht geven in de sociale en economische gevolgen die dit met zich mee zou brengen?
Heeft u inzicht in de financiële schade in Duitsland door Afrikaanse varkenspest? Is er een inschatting te maken van wat de mogelijke schade voor Nederland zou zijn indien ook hier Afrikaanse varkenspest wordt geconstateerd?
In hoeverre komen de in de Nederlandse draaiboeken opgenomen maatregelen overeen met de aanpak van Duitsland? Op welke punten wordt afgeweken van de Duitse aanpak en welke redenen zijn daarvoor?
Wat is het huidige beleid rond nulstand en afschot van wilde zwijnen? Hoe wordt daarop gemonitord en gehandhaafd?
Welk bestuursorgaan is leidend bij de besluitvorming op het moment dat er met Afrikaanse varkenspest besmette zwijnen worden ontdekt? Zijn dat de provincies, gezien het feit dat zij over het faunabeleid gaan?
In hoeverre zijn provincies voorbereid op introductie van Afrikaanse varkenspest bij wilde zwijnen? Welke provincies hebben zich hier al op voorbereid en welke maatregelen hebben zij genomen?
In hoeverre hebben de provincies de leefgebieden van zwijnen in kaart gebracht en hoe worden aantallen gemonitord en beheerd?
Kunt u aangeven in hoeverre de wolf ook een rol speelt in verspreiding van Afrikaanse varkenspest onder wilde zwijnen?
Welke jachtmethoden zijn toegestaan in Nederland om de populatie van wilde zwijnen te beheren en hoe effectief zijn deze? Klopt het dat drijfjacht in Duitsland de meest effectieve manier van beheer is gebleken? In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken of de drijfjacht methodiek voor wilde zwijnen ook in Nederland zou kunnen worden toegepast?
Op welk niveau en hoe intensief heeft u contact met andere EU landen over de bestrijding van Afrikaanse varkenspest? Worden er bijvoorbeeld «best practises» gedeeld? Wordt er ook druk uitgeoefend op EU-lidstaten waar Afrikaanse varkenspest niet succesvol wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bekend met de Duitse «Stoffstrombilanzverordnung», die regelt hoe landbouwbedrijven moeten omgaan met nutriënten en hoe operationele «Stoffstrombilanzen» moeten worden opgesteld?
Ziet u de overeenkomst met de Nederlandse discussie over doelsturing of het uitwerken van een afrekenbare stoffenbalans om emissiedoelen te realiseren, en bent u bereid om deze verordening te betrekken bij de uitwerking van uw voorstellen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reflectie op een analyse van deze verordening? Waar ziet u overeenkomsten met de Nederlandse ambitie om te komen tot emissiereductie en waar ziet u verschillen?
Bent u ermee bekend dat de Duitse overheid al lang spreekt met de Europese Commissie over deze vorm van emissiereductie? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Duitse autoriteiten hierover en de Kamer over het resultaat te informeren? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat we kostbare middelen en tijd kunnen besparen door ons voordeel te doen met de Duitse verordening voor emissiereductie in Nederland in plaats van dat we hier het wiel opnieuw gaan uitvinden?
Wilt u de beantwoording van deze vragen betrekken bij de toegezegde januaribrief waarin u concreter ingaat op de uitwerking van uw stikstofbeleid, emissiereductie en doelsturing?
De noodzaak van het stellen van een concrete maximumnorm om varkens te beschermen tegen ziekmakende giftige staldampen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wiersma |
|
Kunt u bevestigen dat een hoge ammoniakconcentratie in varkensstallen betekent dat miljoenen varkens en biggetjes een groot risico lopen op, onder andere, longaandoeningen, borstvliesontstekingen, ontstoken ogen en meer gevallen van staartbijten?
Kunt u bevestigen dat de luchtkwaliteit in stallen volgens de wet niet schadelijk mag zijn voor varkens, maar dat de open norm effectief toezicht in de weg staat?
Kunt u bevestigen dat er al tenminste tien jaar aan de hand van onderzoek wordt geprobeerd om de handhaving van deze open norm te verbeteren?1
Kunt u bevestigen dat een eerder opgesteld protocol voor het beoordelen van het klimaat in varkensstallen, onvoldoende bleek bij te dragen aan effectief toezicht?2
Kunt u bevestigen dat de Inspecteur-Generaal (IG) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2021 uw voorganger heeft geadviseerd om kwantitatieve doelvoorschriften in de wet- en regelgeving op te nemen, met tenminste een limiet voor ammoniak- en kooldioxideconcentraties, wat aanleiding is geweest voor de start van een werkgroep van de NVWA en uw ministerie om deze norm nader in te vullen zodat deze eindelijk handhaafbaar is? Kunt u bevestigen dat het uitgangspunt hierbij is geweest om te komen tot kwantitatieve normen voor gasconcentraties in de stal en deze wettelijk vast te leggen?3
Bent u op de hoogte van alle herhaalde toezeggingen sinds 2021 van uw voorganger(s) om tot invulling van deze open norm te komen, meest recent nog in 2023 (Kamerstuk 33 835, nr. 215)?
Herinnert u zich dat de inzet was om vóór de zomer van 2023 eindelijk de open norm te hebben ingevuld?
Heeft u gezien dat het daarvoor uitgezette onderzoek door Wageningen University & Research (WUR) inmiddels is afgerond en dat het rapport «Effecten van ammoniak (NH3) op gezondheid en welzijn van varkens» eind december 2024 is gepubliceerd?4
Deelt u de interpretatie dat de WUR concludeert dat het protocol dat de NVWA tot nu toe heeft gehandhaafd, ontoereikend is om ervoor de zorgen dat varkens niet in een schadelijk stalklimaat leven?
Deelt u de interpretatie dat het WUR-rapport concludeert dat een dergelijk handhavingsprotocol met een combinatie van diergerichte en omgevingsgerichte indicatoren lastig is?
Deelt u de mening dat op basis van dit onderzoek niet anders kan worden geconcludeerd dan dat varkens binnen dit systeem ernstige gezondheidsrisico's blijven lopen zolang er niet wordt overgegaan tot het wettelijk vastleggen van een maximale kwantitatieve norm voor ammoniakconcentraties in varkensstallen?
Vindt u het «dierwaardig» als varkens in stallen moeten leven met ammoniakconcentraties waarbij ze ernstige gezondheidsrisico’s lopen?
Erkent u dat dit onderzoek (opnieuw) laat zien dat een ammoniakconcentratie boven 20 parts per million (ppm) schadelijk is voor varkens?
Erkent u dat een norm van 20 ppm dan ook het maximum zou moeten zijn als je varkens wil beschermen tegen dreigende gezondheidsschade?
Bent u voornemens om, in lijn met het advies van het WUR-rapport, een kwantitatieve norm van maximaal 20 ppm voor varkensstallen vast te stellen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De schokkende beelden van ernstig dierenleed op een hertenboerderij. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
Heeft u de beelden gezien die door onderzoeksgroep Ongehoord zijn gemaakt op een commerciële hertenboerderij in Nijbroek?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek blijkt dat edelherten een sterke vluchtreactie hebben en behoefte hebben aan beschutte verstopplaatsen, maar dat de dieren op de videobeelden geen enkele manier hebben om te vluchten of zich te verstoppen wanneer er in de stal groepsgenoten worden neergeschoten?2
Denkt u dat het schieten met een geweer in een stal met dieren die een sterke vluchtreactie hebben het welzijn van die dieren schaadt? Zo nee, waarom niet?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de Stentor heeft geverifieerd dat uit de beelden blijkt dat een hert nog steeds in leven was vijf minuten nadat het werd neergeschoten?3
Wat ging er door u heen toen u dit hoorde?
Kunt u bevestigen dat de Europese slachtverordening voorschrijft dat pijn, angst, spanning en lijden van dieren bij het doden zoveel mogelijk moet worden beperkt?
Deelt u het inzicht dat de praktijken die te zien zijn op de beelden, waaronder de ernstige lijdensweg van vijf minuten en de stress en angst bij de andere dieren, niet stroken met het zoveel mogelijk beperken van pijn, angst, spanning en lijden bij dieren?
Hoe vaak is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig geweest bij het doden van herten op de betreffende hertenboerderij? Hoe kan het dat er niet eerder is ingegrepen, maar dat deze misstanden aan het licht moesten komen door beelden van een onderzoeksgroep?
Bent u van mening dat de dodingspraktijk die te zien is op de beelden getuigt van voldoende aantoonbare kennis en vaardigheden om het doden «humaan» en doeltreffend uit te voeren, zoals als eis wordt gesteld door de NVWA, op basis van de Europese slachtverordening? Zo ja, waarop baseert u dat?4
Klopt het dat diegene die op de beelden de herten neerschiet door de NVWA is beoordeeld en een goede score haalde voor onder meer de categorieën «welzijn voor het slachten» en «welzijn tijdens het slachten»? Hoe verklaart u dit?
Wat betekenen de beelden voor de beoordeling van de betreffende hertendoder?
Deelt u de mening van de NVWA dat de werkwijze van deze hertenboerderij, zoals te zien op de beelden, «absoluut onacceptabel» is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat de NVWA sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing de bevoegdheid heeft om een bedrijf te sluiten als het welzijn van dieren in gevaar wordt gebracht?
Kunt u bevestigen dat het welzijn van de edelherten in gevaar is gebracht op de betreffende boerderij?
Is de hertenboerderij gesloten na het verschijnen van de beelden van het ernstige dierenleed? Zo nee, bent u, in samenwerking met de NVWA, alsnog van plan om dit bedrijf te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel commerciële hertenboerderijen er in Nederland zijn?
Hoeveel van deze boerderijen maken gebruik van een vuurwapen om de dieren te doden? Hoeveel van deze boerderijen brengen de dieren naar een slachthuis?
Hoeveel NVWA controles zijn er in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar jaar, geweest bij commerciële hertenboerderijen? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Hoe vaak is de NVWA de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar jaar, aanwezig geweest bij hetdoden van herten op hertenboerderijen? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Hoeveel mensen zijn in Nederland bevoegd (hebben aantoonbare kennis en vaardigheden) om herten in stallen te doden door middel van een geweerschot?
Kunt u uitsluiten dat meer van deze bevoegde mensen ernstig dierenleed veroorzaken door herten te doden op vergelijkbare wijze zoals te zien is op de videobeelden? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u waarborgen dat er een einde komt aan dit ernstige dierenleed?
Kunt u bevestigen dat het dierenwelzijnspanel van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) al in 2006 stelde dat het neerschieten van commercieel gefokte herten kan leiden tot ernstige welzijnsproblemen, omdat het dier niet altijd in één keer dood is?5
Kunt u bevestigen dat de EFSA in dat onderzoek tevens stelt dat andere bedwelmings- en dodingsmethoden voor stressgevoelige edelherten, zoals het doden in slachthuizen, ook voor veel leed en stress zorgt door het transport en het nauwe contact met mensen?
Deelt u de mening dat hierdoor zeer lastig of zelfs onmogelijk is om herten op een dierwaardige manier te fokken, houden en doden voor hun vlees? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De pandemische paraatheid van Nederland in het licht van recente internationale ontwikkelingen en aangekondigde bezuinigingen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Wiersma |
|
Bent u bekend met het artikel «Virus maakt opmars in China, beelden van volle ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Eyeing Potential Bird Flu Outbreak, Biden Administration Ramps Up Preparedness»?2
Ja.
Kunt u reageren op de beslissing van de Verenigde Staten om extra geld toe te wijden aan pandemische paraatheid, in het licht van recente virusuitbraken?
Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid, het US Department of Health and Human Services (HHS), heeft 17 januari jl. bekend gemaakt dat het 590 miljoen dollar zal investeren in de ontwikkeling van een mRNA-gebaseerd vaccin van het farmaceutische bedrijf Moderna voor de mogelijke inzet tegen pandemische influenza, waaronder ook ten behoeve van een H5N1 mRNA vaccin tegen de vogelgriep. Deze investering komt bovenop eerdere steun van de Amerikaanse overheid aan het bedrijf in 2023 om een mRNA vaccin te ontwikkelen tegen pandemische influenza. De ontwikkeling van nieuwe vaccins is een belangrijk onderdeel van de paraatheid en respons tegen toekomstige grootschalige uitbraken van infectieziekten. In die zin juich ik dergelijke investeringen toe, ook omdat in de Verenigde Staten op dit moment een uitbraak van vogelgriep onder melkkoeien plaatsvindt.
Een vaccin wordt pas ingezet als er een uitbraak van een virus als vogelgriep is. Ik ben van mening dat het erg belangrijk is om ook aan de preventieve kant de monitoring en surveillance systemen optimaal in te zetten en maatregelen te treffen om een uitbraak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op Europees niveau zijn in de afgelopen jaren gezamenlijke aanbestedingen gedaan in beschikbaarheidscontracten voor de productie van pandemische griepvaccins, om in tijd van crisis snel te kunnen beschikken over grote hoeveelheden vaccins, en in noodvoorraden en productiecapaciteit voor op eiwit gebaseerde vaccins tegen de in de EU vigerende variant van de vogelgriep. Ons land neemt aan deze contracten deel. Ten slotte heeft de Europese Commissie beschikbaarheidscontracten afgesloten met een aantal Europese fabrikanten voor de productie van ruim 325 miljoen vaccins, waaronder eiwit gebaseerde vaccins, vector gebaseerde vaccins en ook mRNA vaccins. Ten slotte investeert de Europese Unie ook in belangrijke mate in de ontwikkeling van EU-samenwerking rondom en in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Hiervoor was in 2024 ruim 149 miljoen euro beschikbaar.3
Kunt u aangeven of en hoe er overleg plaatsvindt met uw Europese collega’s over deze mondiale pandemische ontwikkelingen?
Na de Covid-19 pandemie is er op Europees niveau een uitbreiding van wet- en regelgeving en instrumenten geweest. Zo is in 2022 de verordening Ernstige Grensoverschrijdende Gezondheidsbedreigingen (EU-verordening EU/2022/2371) aangenomen, met daarin een versterking van instrumenten, structuren en mechanismen op het vlak van preventie, paraatheid en respons, met name ook rondom infectieziekten en een mogelijke pandemie. Ook is er een Europees noodkader vastgesteld door de Raad (Raadsverordening EU/2022/2372), met daarin opschalingsmogelijkheden om de beschikbaarheid van medische producten te borgen in crisistijd. De EU heeft daarmee aanvullende, coördinerende en ondersteunende bevoegdheden gekregen, waarmee zij ook de lidstaten in de gelegenheid stelt om samenwerking waar dat wenselijk wordt geacht te versterken.
Onder de EU-verordening is ook het EU-gezondheidsbeveiligingscomité operationeel dat meerdere keren per maand overlegt over gezondheidsbedreigingen binnen de EU, maar ook daarbuiten zoals over de verspreiding van de vogelgriep in de Verenigde Staten, en infectieziekten als mpox en Marburg in Afrika. Het Ministerie van VWS neemt hieraan deel. Daarbij wordt informatie gedeeld door EU-agentschappen zoals het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Ook de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (DG HERA) draagt hieraan bij en wordt er nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Waar nodig kunnen er via opinies en aanbevelingen op EU-niveau acties ondernomen worden.
Op deze wijze houdt het Ministerie van VWS samen met internationale collega’s een vinger aan de pols. Wanneer nodig kan er op Raadsniveau worden opgeschaald, zowel binnen de EU-gezondheidsraad als via het geïntegreerde politieke crisisrespons mechanisme van de Raad (IPCR).
Wat zijn volgens u momenteek de belangrijkste knelpunten in de pandemische paraatheid van Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze aan te pakken?
De COVID-19-pandemie leerde ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën. Daarom heeft het Ministerie van VWS het beleidsprogramma pandemische paraatheid gestart waarin ook de lessen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die hebben aangegeven waar de belangrijkste knelpunten zaten, zijn betrokken. In de afgelopen jaren is hard ingezet op het versterken van onze paraatheid, zoals te lezen in de voortgangsbrief over het programma4 en in de reactie op de rapporten van de OVV.5 Hier zijn het ministerie en verschillende veldpartijen nog volop mee bezig. Tegelijkertijd moeten wij paraat staan voor ander onheil dat op ons afkomt, zoals hybride conflicten, een natuurramp of een nieuwe pandemie. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Doel is om ten tijde van crisis, ontwrichting en conflict de publieke, curatieve en langdurige gezondheidszorg in Nederland voor zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk toegankelijk te houden, met een daarbij passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar uw Kamer op 6 december jl. per brief over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject wordt ook de weerbaarheidsopgave voor de zorg nader geconcretiseerd. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, fungeren tevens als fundament voor basis noodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken.
Herkent u de zorgen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland niet voorbereid is op een volgende pandemie? Zo ja, welke zorgen deelt u? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS herkent de zorgen van de OVV. Welke ramp zich ook voordoet: we moeten in alle gevallen paraat en weerbaar zijn. We leven in een tijd waarin we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook onze gezondheid en toegang tot zorg kunnen raken. Denk aan dreigingen van conflicten, natuurrampen of pandemieën. Het is belangrijk dat we voor crises paraat en weerbaar zijn. Daarbij staat centraal dat – wat er ook gebeurt – zoveel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen van passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt. De zorg speelt daarin een belangrijke rol.
Het streven is om de maatregelen die zijn gestart in het kader van pandemische paraatheid en even noodzakelijk zijn in voor basisnoodzorg in het kader van weerbaarheid, voort te zetten. Zoals eerder aangegeven wordt er gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig. Het Ministerie van VWS verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Kunt u inzicht geven in de concrete stappen die u heeft gezet om alternatieve financiering te vinden voor de Nederlandse pandemische paraatheid gezien de eerder aangekondigde bezuiniging van 300 miljoen euro en welke opties worden momenteel overwogen?
De bezuinigingen op pandemische paraatheid lopen de komende jaren op en zullen in 2029 het volledige bedrag van 300 miljoen omvatten. De 50 miljoen die in 2025 moest worden bezuinigd op pandemische paraatheid, is ingevuld door een aantal beleidsvoornemens die in 2025 zouden starten «on hold» te zetten. Oftewel: er start in 2025 geen nieuw beleid, maar al het beleid dat al loopt, gaat gewoon door. Het Ministerie van VWS verwacht u na de voorjaarsnota, medio 2025, meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder. U kunt ervan op aan dat deze opgave de volle aandacht heeft.
Hoe verhoudt de bezuiniging op zorgstages zich tot de noodzaak van voldoende zorgpersoneel voor een goede pandemische paraatheid?
Het Stagefonds is bedoeld om meer stageplekken te creëren en hiermee de instroom in de zorg te vergroten. Daarmee is het ook van invloed op de beschikbaarheid van zorgpersoneel bij een crisis, zoals een pandemie. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2022 geconcludeerd dat het stopzetten van de subsidie via het Stagefonds waarschijnlijk geen directe gevolgen zal hebben voor het aantal stageplaatsen in de zorg. Zorginstellingen hechten voor zichzelf en voor het brede maatschappelijk belang waarde aan het aanbieden van stageplaatsen voor werving van personeel. Daarmee is het aanbieden van stages onderdeel van het strategische personeelsbeleid van zorginstellingen en niet primair afhankelijk van de subsidie. Uit het onderzoek blijkt dat de subsidie niet nauw verbonden is aan het aantal stageplaatsen. De grootste uitdaging bij het creëren van meer stageplekken is niet het gebrek aan financiële middelen, maar een tekort aan stagebegeleiders. Extra geld vanuit het Stagefonds zou dit structurele probleem niet oplossen. Daarmee draagt het Stagefonds te weinig bij aan het aan het beschikbaar hebben van voldoende zorgpersoneel voor het leveren van goede reguliere zorg, maar ook voor het leveren van zorg ten tijde van crises.
Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de vaccinatiebereidheid in Nederland te vergroten als onderdeel van de pandemische paraatheid?
In het licht van de gedaalde vaccinatiegraden zet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in op het vergroten van het vertrouwen in vaccinaties. Bijvoorbeeld door voorlichting over vaccinaties beter te laten aansluiten op de behoeften van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt.
Hiertoe wordt, onder voorbehoud van goedkeuring van de VWS-begroting door de Eerste Kamer, met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het intensiveren van de wijkgerichte aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen.6 Omdat het in een mogelijke volgende pandemie opnieuw nodig kan zijn om in korte tijd veel mensen te vaccineren, draagt het versterken van het vertrouwen in vaccinaties ook bij aan de pandemische paraatheid.
Ten aanzien van de vaccinatiebereidheid geven experts aan dat succesvol vaccineren tijds-en arbeidsintensief is, hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen op onder andere de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)?
Het kabinet zet volop in op preventie om de gezondheid van alle Nederlanders te beschermen en te bevorderen. Vaccinatie is hier een belangrijk onderdeel van. Op de uitvoering van vaccinatieprogramma’s wordt door het kabinet niet bezuinigd. Sterker nog, er wordt – indien de VWS-begroting wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer – dit jaar meer geïnvesteerd.
Kunt u reageren op het advies van experts, zoals de regionaal directeur van WHO Europa, om maatregelen te nemen tegen luchtwegvirussen zoals thuisblijven bij verkoudheidsklachten en het dragen van mondkapjes op drukke plekken?
Deze adviezen komen in grote lijnen overeen met het advies dat ook door het RIVM wordt gegeven en zijn dus herkenbaar. Het RIVM-advies luidt als volgt:
Kunt u aangeven of recent pandemiestimulaties zijn uitgevoerd om de paraatheid van zorginstellingen te testen en zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken?
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun voorbereiding op crises omstandigheden, inclusief het opstellen van hun opleidings-, trainings- en oefen- (OTO) programma en het bepalen van scenario’s voor oefeningen binnen de eigen organisatie. In algemene zin wordt er gewerkt aan het versterken van samenwerking en kennisdeling om de pandemische paraatheid verder te verbeteren. Voorbeelden van recente trainingen en oefeningen met een pandemisch scenario zijn het scholen van medewerkers van de High Level Isolation Unit in het Radboudumc, het oefenen van de inzet van de isolatieboxen van het Calamiteitenhospitaal, (boven) regionale oefeningen van GGD-organisaties in verschillende regio’s, de ondersteuning bij de ontwikkeling van een leermodule infectieziektebestrijding en een ketenoefening op basis van Viraal Hemoragisch Koorts (VHK) in Noord-Nederland. Binnen veel zorginstellingen is infectiepreventie een vast onderdeel van standaard scholingen voor medewerkers, denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen. Komende tijd wordt er regionaal en landelijk verder gewerkt aan het actualiseren en generiek maken van plannen voor coördinatie en samenwerking in onder andere een pandemisch scenario. In het najaar van 2025 staat een landelijke oefening gepland om het landelijke plan te oefenen. Ook regionaal zijn er oefeningen gepland die gericht zijn op (keten) samenwerking.
Wat is de stand van zaken met de vogelgriepuitbraak in Nederland?
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november weer drie besmettingen met het hoogpathogene vogelgriepvirus geconstateerd. De Deskundigengroep Dierziekten heeft op 29 januari 2025 een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd, waarin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment hoog is. Daarbij is de mate van onzekerheid groot. Het blijft daarom van belang dat we ons blijven voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans op een uitbraak te verkleinen.
Is het risico op een (dodelijke) vogelgriepbesmetting voor Nederlandse pluim- en rundveehouders vergelijkbaar met dat van pluim- en rundveehouders in de Verenigigde Staten? Zo ja, Kunt u toelichten of u naar aanleiding van het bericht uit Louisiana, over het eerste dodelijke slachtoffer van de vogelgriep door contact met pluimvee3, van plan bent extra maatregelen te nemen?
In Nederland heb ik geen aanwijzingen voor vogelgriep bij runderen (Kamerstuk 28 807, nr. 303). Het risico voor Nederlandse rundveehouders is daarom niet vergelijkbaar met rundveehouders in de Verenigde Staten (VS). Onder pluimvee zijn er nog af en toe uitbraken in Nederland. Het is lastig te beoordelen of het risico voor Nederlandse pluimveehouders vergelijkbaar is met die van pluimveehouders uit de VS. Dit is onder andere afhankelijk van het type virus, de infectiedruk en de mate van blootstelling. De H5N1-variant die in de VS rondgaat komt in Nederland, en in de rest van Europa, op dit moment niet voor. Daarnaast wordt in Nederland met de monitoring en Early Warning systematiek hoogpathogene vogelgriep (HPAI) in pluimvee snel opgespoord en wordt het besmette pluimvee vaak binnen een dag geruimd door de NVWA om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden. Het Ministerie van LVVN blijft in samenwerking met het Ministerie van VWS de ontwikkelingen hieromtrent volgen.
De casus waarnaar u verwijst betreft een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met een onderliggende ziekte. Deze persoon was blootgesteld geweest aan besmette wilde vogels en hobby pluimvee. Er waren geen aanwijzingen voor mens-op-mens transmissie. Deze casus is besproken in het Signaleringsoverleg-Zoönosen en de experts hebben geen aanleiding gezien om aanvullende veterinaire of volksgezondheidsmaatregelen te adviseren.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat pluimveebedrijven zich niet in de buurt van waterrijke gebieden vestigen, om zo besmettingen en uitbraken te minimaliseren?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Erkent u dat een hoge veedichtheid het risico op het ontstaan en verspreiden van zoönose, zoals de vogelgriep, vergroot? Zo ja, kunt u afzonderlijk antwoord geven op de vragen 17, 18 en 19?
In 2023 is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijen» aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 683, nr. 273). Dit rapport is opgesteld door een expertgroep onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Vanwege dit verhoogde risico worden bij (dreigende) uitbraken aanvullende maatregelen getroffen in deze gebieden.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat de pluimveedichtheid in een gebied op een dusdanig niveau is dat de kans op besmetting tussen bedrijven gering is?
Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. De NVWA handelt ook zeer snel bij verdenkingen van vogelgriep. Bij een besmetting wordt direct geruimd. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk. Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, wordt daarnaast momenteel een impactanalyse uitgevoerd naar structuurmaatregelen in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden. Dat betreft een eventueel verbod op nieuwvestiging en/of uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)). Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat gemengde bedrijven extra maatregelen nemen om intersoortelijke transmissies te voorkomen?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van zoönosen en dierziekten volledig te voorkomen. Het beleid is er wel op gericht om het risico op uitbraken en verspreiding zoveel mogelijk te verlagen. Bij een uitbraak van vogelgriep onder het pluimvee op een bedrijf waar ook varkens en/of rundvee wordt gehouden, wordt ook standaard onderzoek naar vogelgriep gedaan bij de varkens en/of het rundvee op het bedrijf. Tot nu toe is nog nooit vogelgriep bij varkens en runderen vastgesteld in Nederland.
Voor pluimveebedrijven wordt op korte termijn een verplicht bioveiligheidsplan ingevoerd. Daarin zijn specifieke aandachtspunten opgenomen voor gemengde bedrijven. Op termijn wordt het bioveiligheidsplan ook voor andere sectoren uitgerold.
De landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging kunnen er ook toe leiden dat gemengde bedrijven stoppen. Het is vooraf moeilijk te voorspellen wat het effect hiervan zal zijn op het aantal gemengde bedrijven.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat veebedrijven, zoals pluimvee en rundvee, een laag risico hebben elkaars dieren te besmetten? Kijkt u daarbij naar mogelijkheden om te zorgen dat veebedrijven zich niet dicht bij elkaar vestigen, en zo de veedichtheid van verschillende soorten te verkleinen?
We hebben in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig kunnen worden opgespoord en opgevolgd. Sinds 2003 is de basismonitoring (uitgevoerd door Royal GD) operationeel, met als doel het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen bij landbouwhuisdieren. Nieuwe verschijnselen en veranderende trends worden door de basismonitoring opgemerkt en zorgvuldig geanalyseerd.
Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers en/of varkens aanwezig zijn, de herkauwers en/of varkens gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van vogelgriep bij zoogdieren te melden bij de NVWA.
Bij verdenkingen of uitbraken van dierziekten waarbij meerdere diersoorten gevoelig zijn voor de ziekteverwekker, kunnen (preventieve) maatregelen getroffen worden die toezien op alle gevoelige diersoorten, bijvoorbeeld een bezoekersverbod, hygiënemaatregelen of een vervoersverbod.
In het antwoord op vraag 15 en 17 is aangegeven dat er nu een impactanalyse wordt uitgevoerd naar structuurmaatregelen voor pluimveebedrijven in o.a. pluimveedichte gebieden. Dergelijke maatregelen zijn ingrijpend en vergen een stevige onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden. Er worden geen vergelijkbare ruimtelijke maatregelen verkend voor andere veehouderijen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk gezien de actuele en mondiale pandemische ontwikkelingen te beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van de actualisatie van de Beleidslijn Grote Rivieren |
|
Caroline van der Plas (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Barry Madlener (PVV), Wiersma |
|
Heeft u kennisgenomen van de potentieel grote gevolgen van de voorgenomen actualisatie van de Beleidslijn Grote Rivieren voor agrarische bedrijfsontwikkeling in overloopgebieden als de Kampereilanden, waar tientallen melkveebedrijven actief zijn?1
Kunt u de gevolgen van de voorgenomen wijziging voor bewoners en ondernemers, zoals die in het kader van het Beleidskompas in kaart zijn gebracht, met de Kamer delen?
Waarom is in het Beleidskompasformulier voor de internetconsultatie slechts één zin opgenomen over de gevolgen van het voorstel, terwijl die in de praktijk groot kunnen zijn?
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de genoemde actualisatie zijn voor agrarische bedrijven?
Deelt u de analyse dat de voorgenomen wijziging het voor agrarische bedrijven veel lastiger maakt om hun bedrijven met het oog op de toekomst te ontwikkelen en te verduurzamen, omdat er weinig ruimte meer geboden wordt voor wettelijk verplichte en maatschappelijk gewenste stal- en bedrijfsvernieuwing voor onder meer dierenwelzijn (meer ruimte per dierplaats), brandveiligheid (grotere afstand tussen stallen) en mestverwerking?
Wat is het perspectief voor agrarische bedrijven in overloopgebieden en andere buitendijkse gebieden als nauwelijks ruimte geboden wordt voor wettelijk verplichte of juridisch noodzakelijke bedrijfsontwikkeling en stalvernieuwing, inclusief financiering daarvoor?
Heeft de voorgenomen wijziging van de Beleidslijn Grote Rivieren gevolgen voor het gebruik van (dierlijke) meststoffen?
Deelt u de analyse dat de forse inperking van de toekomstige gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden in een gebied als de Kampereilanden, waarbij ook waterveilige woningbouw op terpen onmogelijk lijkt te worden gemaakt, de leefbaarheid van zo’n gebied onder grote druk zetten?
Waarom zouden de huidige afspraken voor Kampereilanden als overloopgebied, waarbij is vastgelegd dat alle ontwikkelingen op de Kampereilanden overstromingsbestendig moeten zijn en er zo nodig compensatie voor waterberging plaatsvindt, onvoldoende waarborgen bieden voor de (toekomstige) waterveiligheid?
Waarom wilt u het onderscheid tussen het bergend deel van een rivierbed en het stroomvoerend deel laten vervallen, terwijl er qua waterveiligheid een groot verschil zit tussen het stroomvoerend deel van een rivierbed en bijvoorbeeld een overloopgebied beschermd door een regionale kering dat bijvoorbeeld eens in de vijfhonderd jaar mag overstromen?
Welke opties heeft u onderzocht om in overloopgebieden en andere waterbergingsgebieden meer of minder ruimte te geven voor niet riviergebonden activiteiten ten opzichte van het stroomvoerende deel van rivierbedden? Waarom heeft u niet voor een minder vergaande optie gekozen?
Bent u bereid te bezien wat de mogelijkheden zijn om gebieden aan te wijzen, zoals de Kampereilanden, waar meer ruimte kan komen voor niet riviergebonden activiteiten, zoals in de grondgebonden agrarische sector, zo nodig met compenserende maatregelen in de vorm van extra waterberging elders, waarbij de toekomstige waterveiligheid geborgd blijft?
Bent u bereid te bezien wat de mogelijkheden zijn om bestaande agrarische bedrijven in overloopgebieden ruimte te geven om hun bedrijfslocatie aan te passen aan de wettelijke eisen en maatschappelijke opgaven?
Gaat u in overleg met betrokken gemeenten en de agrarische sector over de mogelijkheden om onnodig grote gevolgen van de te wijzigen Beleidslijn Grote Rivieren, en daarmee samenhangende regelgeving, te voorkomen?
Hoe worden agrarische bedrijven financieel gecompenseerd of anderszins perspectief geboden, mocht de voorgenomen wijziging doorgezet worden?
Het bericht 'Vandaag gestolen, morgen in Polen: ‘De hele polder wordt leeggeroofd' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
van Weel , Wiersma |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Vandaag gestolen, morgen in Polen: «De hele polder wordt leeggeroofd»»?1
Hoe groot is het probleem van de diefstal van trekkers en andere landbouwmachines? Kunt u hierbij aantallen en bedragen aangeven? Is er sprake van een stijgende trend?
Klopt het dat door verschillende politiesystemen deze vorm van criminaliteit per regio anders wordt geregistreerd, waardoor een gezamenlijke aanpak lastig is? Bent u bereid om in samenspraak met de politie deze registratiesystemen tegen het licht te houden en aan te passen, zodat er meer zicht komt op de omvang van het probleem en de aanpak effectiever kan worden?
Wat is de inzet vanuit uw ministeries om deze vormen van internationale, georganiseerde criminaliteit op het platteland tegen te gaan? Overweegt u hierbij ook onorthodoxe maatregelen? Is het bijvoorbeeld mogelijk de geïntensiveerde grenscontroles ook in te zetten voor de aanpak van deze internationale criminele bendes? Zo ja, benut u dit instrument? Zo nee, waarom niet?
Welke prioriteit heeft de aanpak van georganiseerde criminaliteit op het platteland bij politie en justitie? Zijn er voldoende middelen en capaciteit beschikbaar om dit effectief aan te pakken?
Vind u het in het licht van dit nieuws verantwoord om te bezuinigen op de vertrouwenspersonen voor veilige buitengebieden, waardoor het onzeker is of deze aanpak kan worden voortgezet? Bent u bereid om alsnog deze financiering (met het budget van 2024) te garanderen voor 2025 en de jaren daarna?
Verwacht u dat het plaatsen van meer camera’s met automatische nummerbordherkenning (ANPR) gaat helpen in de strijd tegen deze criminaliteit? Zo ja, bent u bereid om meer van deze camera’s te laten plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Is het beeld vergelijkbaar met onze buurlanden? Welke stappen onderneemt u samen met de buurlanden om deze internationale bendes aan te pakken?
Hoe wordt voorkomen dat gestolen materieel waarvan de locatie bekend is, toch in het buitenland bij de heler blijft? Welke stappen worden ondernomen om gestolen goederen weer terug naar Nederland te halen? Welke stappen worden ondernomen om naast daders ook helers aan te pakken?
De grondgebondenheidseis voor melkveestallen in de Maatlat Duurzame Veehouderij |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma |
|
Heeft u kennisgenomen van de eis van volledige grondgebondenheid om als melkveebedrijf in aanmerking te kunnen komen voor de Maatlat Duurzame Veehouderij en daarachter de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil)-regelingen?1
Deelt u de zorg dat het voor veel melkveebedrijven gelet op het verlies van de derogatie en de impact daarvan op hun grondgebondenheid heel lastig zal zijn om in aanmerking te komen voor de Maatlat Duurzame Veehouderij en dat daardoor kansen voor stalvernieuwing ten behoeve van verbetering van dierenwelzijn, emissiereductie en brandveiligheid gemist worden?
Deelt u de mening dat de mate van grondgebondenheid geen directe relatie heeft met het duurzame karakter van een stalsysteem?
Hoe gaat u voorkomen dat kansen voor duurzame stalvernieuwing vanwege te strenge grondgebondenheidseisen gemist worden?
Deelt u de mening dat grondgebondenheid al voldoende gestimuleerd of op termijn afgedwongen wordt via andere beleidssporen?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de grondgebondenheidseis in de Maatlat Duurzame Veehouderij voor melkveestallen versoepeld wordt, zodat stalvernieuwing voor onder meer emissiereductie en dierenwelzijn niet onnodig geremd wordt?
De uitspraken over het aanmerken van het spuiwater uit de stikstofkraker als dierlijke meststof |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma |
|
Is de veronderstelling juist dat de ammoniak of ammonium dat opgenomen of aanwezig is in het spuiwater van zowel de traditionele luchtwasser als de stikstofkraker uit dierlijke mest afkomstig is, derhalve dezelfde afkomst heeft en in de meststoffenregelgeving op gelijke wijze behandeld zou moeten worden?1
Is ammoniak in de stallucht anders dan ammoniak in de lucht in de stikstofkraker?
Is de veronderstelling juist dat ammoniak zoals het opgenomen is in het spuiwater van een stikstofkraker qua samenstelling hetzelfde is als ammoniak van welke andere bron dan ook, dat het zwavelzuur dat de basis vormt van spuiwater uit de stikstofkraker geen dierlijke herkomst heeft en dat het spuiwater uit de stikstofkraker daarom (juridisch) onderscheiden moet worden van de dunne en dikke fractie uit de stikstofkraker die inderdaad «waste products excreted by livestock (...), even in processed form» in de zin van de Nitraatrichtlijn (artikel 2) zijn?2
Heeft de Europese Commissie (EC) goedkeuring gegeven voor inzet van spuiwater uit luchtwassers als niet-dierlijke meststof? Zo ja, op welke titel?
Kunt u precies aangeven welke informatie u hebt gedeeld met de EC over het karakter van het spuiwater uit de stikstofkraker en waarom de EC het blijft zien als dierlijke meststof?
Gaat de EC stappen ondernemen richting Duitsland nu de Duitse werkwijze voor de classificering van dierlijke meststoffen blijkbaar niet voldoet aan de Nitraatrichtlijn, zoals deze wordt geïnterpreteerd door de EC?
Is er relevante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot het classificeren van dierlijke meststoffen beschikbaar? Zo ja, kunt u hier enig inzicht in geven?
Bent u bekend met het artikel «Mestmodel berekent stikstofuitspoeling met 100 procent onzekerheid»?1
Kent u het rapport Kaderrichtlijn Water (KRW)-restopgave Nutriënten in Gelderland en Oostzijde Utrechtse Heuvelrug van Schipper en anderen uit 2024 en het rapport Ruimtelijk allocatie van mesttoediening en ammoniakemissie van Kros en anderen uit 2019, waarnaar verwezen wordt in het artikel?
Is het correct dat Initiator het Nationale Waterkwaliteitsmodel voedt met input?
Is het correct dat Initiator ook input levert voor Aerius?
Waar wordt Initiator nog meer voor gebruikt?
Onderschrijft u de bevindingen zoals deze in het artikel zijn neergezet? Zo nee, welke bevindingen onderschrijft u niet en waarom?
Vindt u dat het model Initiator gebruikt kan worden om overbemesting in een gebied te berekenen?
Worden deze uitkomsten omtrent berekende overbemesting ook met de Europese Commissie gedeeld? Zo ja, worden de vele onzekerheden daarbij vermeld?
Bent u het eens met de stelling dat overbemesting overeenkomt met de suggestie van mestfraude, daar het gedefinieerd wordt als bemesting boven de toegestane gebruikersnorm?
Bent u zich ervan bewust dat er per definitie een gat (stikstofgat) zit tussen berekende mestproductie op basis van mestexcreties en gemeten afvoer van mest op basis van mestmonsters?
Wanneer wordt het model Initiator aangepast op de herziene gasvormige verliezen?
Welke invloed heeft de aanpassing op herziene gasvormige verliezen op de berekende overbemesting zoals weergegeven in de kaartjes op bladzijde 34 van het rapport KRW-restopgave Nutriënten in Gelderland en Oostzijde Utrechtse Heuvelrug?
Vindt u het correct dat in een rapport dat wordt gepubliceerd in 2024 een kaartje wordt gebruikt dat overbemesting weergeeft (wat bemesting boven de toegestane norm betekent) op basis van gegevens uit 2015?
Bent u zich ervan bewust dat veehouders (in ieder geval pluimveehouders) in 2015, uit angst voor het innemen van productieruimte, vaak niet de gehouden dieren opgaven op de gecombineerde opgave maar het maximaal toegestane aantal dieren?
Bent u zich ervan bewust dat dit leidt tot een te hoge berekende mestproductie?
Bent u het eens met de stelling dat verwacht mag worden dat onderzoeksinstituten in staat zijn om met meer recente gegevens te werken dan van negen jaar terug als het gaat om nutriëntengebruik? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat het Wageningen University and Research (WUR) is aan te rekenen dat zij rapporten samenstellen met sterk verouderde gegevens? Zo nee, waarom niet?
Waarom gebruikt uw ministerie een model om de uitspoeling van nutriënten te berekenen dat een onzekerheid kent tot circa 100%?2
Is het model wel geschikt om mogelijke effecten van beleidsmaatregelen door te rekenen als de onbetrouwbaarheid zo groot is? Zo ja, hoe worden die onzekerheden dan transparant verwerkt?
Vindt u het geloofwaardig dat er in landbouwdeelgebieden in Nederland een gemiddelde overbemesting zou zijn van zeker 1.000 kilogram stikstof per hectare?
Zijn er in de gebieden waar een zeer hoge mestgift is berekend ook bodemmonsters genomen om de uitkomst van het model te valideren?
Bent u het eens met de stelling dat het dan gewoon niet goed genoeg is, als dit het beste is dat we hebben (zoals u aangaf tijdens het debat op 4 december jongstleden? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat er meer van dit soort rapporten, gemaakt door de WUR, onderweg zijn met gebruikmaking van dit model om de restopgave KRW te berekenen? Zo nee, waarom niet?
In het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 gaf u aan dat individuele boeren niet worden afgerekend op dit model, maar als dit model de restopgave voor de KRW toerekent aan de sector, dan worden individuele boeren indirect toch wel afgerekend op dit model?
Bent u het eens met de stelling dat de inzet van dit model leidt tot strengere maatregelen in een landbouwdeelgebied als daar een (onwaarschijnlijk hoge) overbemesting wordt berekend?
Bent u ervan op de hoogte dat dit model eerder geen rekening hield met de locaties van stallen, maar alle dieren toerekende aan het adres waar het bedrijf geregistreerd stond?
Bent u ervan op de hoogte dat gemeentes waar grote veehouders gevestigd waren met veel stallen in andere gebieden op deze manier onevenredig veel mest kregen toegedeeld?3
Deelt u de mening dat de ontwerpers van dit model kennelijk tekort schoten als het gaat om kennis van de sector?
Kunt u uitleggen hoe het kan dat een model dat enkel bedoelt is om effecten van beleidsmaatregelen door te rekenen, in de praktijk wordt gebruikt om landbouwdeelgebieden overbemesting en vervuiling van waterkwaliteit in de schoenen te schuiven?
Welke controle past u toe op het correct gebruik van modellen?
Waarom worden waarschuwingen van de wetenschappers die werken met dit model niet vermeld in rapporten die gebruik maken van dit model?4
Klopt het dat het uw ministerie de ontwikkeling, analyse en onderhoud van het model heeft bekostigd? Zo ja hoeveel geld heeft dit tot nu toe gekost?
Klopt het dat WUR een opdracht van uw ministerie heeft gekregen om de nauwkeurigheid van Initiator te onderzoeken? Zo ja, waarom laat u dit onderzoek door een onderdeel van dezelfde universiteit verrichten als die het model heeft ontwikkeld?
Bent u bereid zich in te zetten om de modellen die gebruikt worden ten behoeve van het landbouwbeleid open source te maken?
Tijdens het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 werd u gevraagd of u dit model nog eens kritisch wilt beoordelen op doel, geschiktheid en betrouwbaarheid. Bent u nu alsnog bereid om het gebruik van dit model eens tegen het licht te houden?
Agri-PV |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD), Wiersma |
|
Bent u van mening dat de definitie van Agri-PV ruimte moet bieden aan de innovatiekracht van de energiesector én de agrarische sector en hierin niet te beperkend moet zijn, zodat de mensen in het veld kunnen onderzoeken welke vormen van Agri-PV – bijvoorbeeld combinaties met akkerbouw, pluimvee of melkvee – het meest kansrijk zijn?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij Agri-PV de bestemming van de grond agrarisch blijft, aangezien zonne-energie wordt toegevoegd aan een agrarische activiteit en niet andersom?
Het is in principe aan gemeenten om in het omgevingsplan de bestemming (ofwel functie) van gronden te bepalen. De gemeente bepaalt dus of gronden een agrarische functie hebben of niet en welk gebruik ter plaatse is toegestaan. De inzet van het kabinet en zoals afgesproken met het bestuurlijk akkoord over de aanscherping van de voorkeursvolgorde zon1 is dat de primaire functie bij agri-PV substantieel agrarisch is. Daarmee is het logisch dat die gronden een agrarische bestemming behouden.
Bent u bereid om samen te werken met de Ministeries van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en Klimaat en Groene Groei om het regelgevend kader voor Agri-PV optimaal aan te laten sluiten bij de agrarische bedrijfsvoering, zodat er zo min mogelijk verandert voor agrariërs wanneer zij zonne-energie toevoegen aan hun agrarische activiteit op hetzelfde perceel? Bent u het met BBB eens dat dit duidelijkheid zou bieden aan de agrarische sector en ruimte geeft aan innovatie?
Ja, vanuit het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) wordt al samengewerkt aan hoe agri-PV kan worden doorontwikkeld en zo de juiste inpassing kan krijgen in zowel het agrarisch bedrijf als het energiesysteem. Zowel de landbouw- als energiesector wordt hierbij betrokken. Het kabinet zet hierbij in op een win-winsituatie waarbij de voordelen van agri-PV benut kunnen worden in het agrarisch bedrijf en waarbij tegelijkertijd ook bijgedragen wordt aan het (lokale) energiesysteem. In 2024 is vanuit LVVN en KGG een onderzoek uitgezet naar kansen en belemmeringen voor agri-PV in Nederland bij Wageningen Environmental Research (WEnR). De publicatie van dit rapport wordt dit voorjaar verwacht waarna de Kamer wordt geïnformeerd zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 6 januari jl.2.
Kunt u bevestigen dat de fiscale situatie voor agrariërs die kiezen voor Agri-PV kraakhelder moet zijn en geen bottleneck mag vormen? Kunt u bevestigen dat indien dit wel het geval is u samen met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur gaat onderzoeken hoe dit te bewerkstelligen? Begrijpt u dat dit onder andere gaat over de bedrijfsopvolgingsregeling voor landbouwbedrijven (BOR), vrijstellingen rondom de overdrachtsbelasting en de landbouwvrijstelling (vrijstelling op belasting van waardevermeerdering)?
Binnen de fiscaliteit moet per geval worden beoordeeld of er aanspraak kan worden gemaakt op de verschillende regelingen. Het kabinet kan daar nu geen algemene uitlatingen over doen. In concrete gevallen kan de belastingplichtige een vooroverleg met de Belastingdienst aanvragen.
Bent u bereid om samen met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur te onderzoeken of de huidige uitvoeringsregeling van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) (artikel 6, lid 5) aangepast kan worden, zodat installaties die zonne-energie opwekken niet categorisch worden uitgesloten als subsidiabele hectare? Zeker als de ruimte onder de panelen ook een agrarische toepassing heeft, bijvoorbeeld in de vorm van biodiversiteitsontwikkeling? Deelt u de mening van de BBB dat dit essentieel is voor de innovatiekracht en mogelijkheden voor agrariërs om Agri-PV in hun bedrijfsvoering in te passen?
Ja, de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal bezien of aanpassing van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 aan de orde is. Overigens sluit de huidige uitvoeringsregeling GLB 2023 op dit moment zonnepanelen niet categorisch uit (zie artikel 6 lid 5). Een goede definitie van agri-PV is cruciaal om te zorgen voor een uitvoerbare regeling die ruimte biedt aan innovatieve oplossingen om een substantiële agrarische functie te combineren met de opwekking van zonne-energie.
Kunt u bevestigen dat de aanwezigheid van zonnepanelen geen impact zou moeten hebben op de hoeveelheid mest die op een perceel mag worden uitgereden, en of dit ook geldt voor Agri-PV projecten?
Nee, dat kan de Minister voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur niet in algemene bevestigen. De hoeveelheid mest die mag worden uitgereden hangt af van de feitelijke situatie op het landbouwperceel en is niet specifiek afhankelijk van de aanwezigheid van zonnepanelen; daarbij gelden de regels over mestplaatsingsruimte die volgen uit de Meststoffenwet.
Bent u bereid om te onderzoeken of biodiversiteit bevorderende kruidenstroken of andere groenvoorzieningen die direct onder de zonnepanelen worden geplant, aanspraak kunnen maken op de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLB) subsidie, net als reguliere agrarische activiteiten?
ANLb heeft als doel bij te dragen aan biodiversiteit, en daarnaast aan water- en klimaatdoelen. Conform de Contourennota Agrarisch natuurbeheer ligt het zwaartepunt van de inzet bij prioritaire gebieden. Provincies voeren het ANLb uit, op basis van een Natuurbeheerplan. De Minister voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ziet geen aanleiding voor een onderzoek naar de inzet van het ANLb specifiek in combinatie met zonnepanelen. Tegelijkertijd is het niet uitgesloten dat dergelijke groenvoorzieningen in specifieke gevallen in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding.
Kunt u bevestigen dat er beleidsmatige ruimte moet zijn om te innoveren met verschillende Agri-PV concepten, zodat deze in de praktijk bewezen kunnen worden en de inpasbaarheid in de agrarische bedrijfsvoering wordt gewaarborgd?
Ja.
Het bericht 'Toezichthouder en ministerie van Landbouw negeren EU-regels die kalfjes moeten beschermen, zeggen experts' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wiersma |
|
Erkent u dat sociaal isolement schadelijk is voor het welzijn van jonge kalfjes?1
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet handhaaft als pasgeboren kalveren in Nederland op afstand worden gezet omdat de Nederlandse wet niet toereikend is en in strijd met de Europese Unie (EU)-richtlijn (2008/119/EC)?
Kunt u bevestigen dat de regels over het elkaar moeten kunnen zien en aanraken kalveren in Nederland minder beschermen omdat ze alleen gelden voor «naast elkaar gehouden kalveren», terwijl dit niet in de Europese regels staat?
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse toelichting op de wet aangeeft dat het voldoende is wanneer kalveren elkaar over de (dichte) wand heen kunnen zien, terwijl de Europese wetgeving aangeeft dat de wand niet dicht mag zijn, maar moet zijn geperforeerd?
Kunt u bevestigen dat in de huidige praktijk veel melkveehouders pasgeboren kalveren in eenlingboxen of iglo's vaak geen enkele contactmogelijkheid met andere kalveren geven?
Kunt u beamen dat in 2015 al duidelijk was dat Nederland de Europese richtlijn niet naar behoren heeft geïmplementeerd?
Welke concrete actie is ondernomen om te zorgen dat de Nederlandse wet en de Europese richtlijn wel in lijn zijn met elkaar?
Klopt het dat de NVWA uw ministerie heeft gevraagd de wet op dit punt aan te passen? Zo ja, wat is er sindsdien met dit verzoek gebeurd en wat is daarvan de huidige stand van zaken?
Is de Europese Commissie op de hoogte gesteld van deze fout? Zo ja, wanneer, wat was haar reactie en wat is de stand van zaken momenteel? Zo nee, wanneer zal u dat doen?
Kunt u toelichten waarom uw ministerie tegen het NRC ontkende dat de discrepantie tussen de Nederlandse en Europese regelgeving bestaat?
Deelt u de mening van mevrouw Felde dat de manier waarop de Europese wet moet worden geïnterpreteerd «overeenkomt met het doel ervan, namelijk de bescherming van kalveren»?
Op welke termijn zal u de wet aanpassen om deze te rectificeren en dierenwelzijn onder kalfjes te vergroten?
Hoeveel Nederlandse veehouders zetten nu hun kalfjes apart?
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is, in het kader van een dierwaardige veehouderij, dat kalveren in hun eerste weken niet kunnen rondlopen, ontdekken en spelen, tegen hun natuurlijk gedrag in?
Kunt u bevestigen dat de European Food and Safety Autority (EFSA) sociaal contact tussen kalveren «one of the key needs for calves» noemt en dat EFSA concludeert dat het ontnemen van sociaal contact bij kalveren tot meer stress en angst leidt en dat deze geïsoleerde kalveren achterblijven in natuurlijk gedrag zoals onderzoeken, zuigen en spelen en ze minder goed eten, bewegen en rusten?2 3
Onderschrijft u het advies van EFSA om pasgeboren kalveren enige tijd bij de moederkoe te gunnen en om eenlingboxen in het geheel te verbieden door groepshuisvesting tot zeven kalveren te verplichten, uitgezonderd zieke kalveren? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat volgens wetenschappers groepshuisvesting voor kalveren vanaf dag één verplicht zou moeten zijn?
Gaat u verplichte groepshuisvesting voor kalfjes van alle leeftijden en dus een verbod op eenlingboxen opnemen in de uitwerking van de regelgeving voor een dierwaardige veehouderij?
Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alle schepen met vis afkomstig uit Rusland volledig inspecteren, ongeacht de vlag waaronder deze schepen varen? Zo nee, waarom niet?1
Kan bij het constateren van overtredingen van vangstquota of ondermaatse vis, niet alleen een boete worden gegeven maar ook de volledige vracht in beslag worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel boetes zijn er al gegeven bij de invoer van Russische vis? Kunt u een overzicht geven van de inspecties en boetes (in euro’s) van ingevoerde Russische vis sinds 24 februari 2022?
Bent u bereid op Europees niveau in te zetten op een boycot van Russische witvis, in aanvulling op al bestaande Europese Unie (EU)-sancties van Russische kaviaar en schelpdieren? Zo nee, waarom niet?
Kan Nederland in de EU en bij de Verenigde Staten bepleiten om het Russische bedrijf Norebo, direct gelinkt aan het Kremlin, op de sanctielijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Kan Nederland er bij de Noorse overheid op aandringen om vervoer en transport van Russische vis op schepen die onder Noorse vlag varen vanuit Rusland te staken? Zo nee, waarom niet?
Kan de Nederlandse overheid een verbod instellen voor Russische bemensing in Nederlandse havens, zoals ook is gedaan bij Russische schepen vanwege risico’s van veiligheid en spionage, gezien het feit dat Pointer heeft aangetoond dat de schepen van Noreba onder de Noorse vlag varen met Russische bemensing inclusief vanuit de FSB?
Wat gaat het kabinet doen om de miljarden financiering van Rusland, via Nederland en middels de vishandel in Velsen of andere Nederlandse havens, onmogelijk te maken?
Waaruit blijkt een proactieve houding op uw ministeries om de financiering van Rusland via Nederland tegen te gaan?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
De hoge dierenartskosten en de macht van (private equity) ketens |
|
Sandra Beckerman |
|
Wiersma , Rummenie |
|
Kent u het bericht «Evidensia sluit twee dierenklinieken in Stad en Hoogkerk, Winsum voorlopig dicht»?1
Ja.
Herkent u dat dit bericht in een lange reeks staat van berichten over private equity ketens in de dierenzorg die zorgen voor verminderde beschikbaarheid en hogere tarieven voor huisdierenzorg?
Ik neem de signalen en zorgen over mogelijke prijsstijgingen, de mogelijke rol van ketenvorming daarbij, betaalbaarheid van zorg en mogelijke gevolgen voor dieren zeer serieus. Zoals ik eerder heb aangegeven, dient het toegezegde onderzoek naar de tarieven in de diergeneeskundige zorg ertoe eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Mijn acties zijn erop gericht de feitelijke en economische situatie rondom de diergeneeskundige zorg, inclusief de rol van ketenvorming, in beeld te brengen en te bezien of er iets nodig is en zo ja, welke verantwoordelijkheid er ligt voor de eigenaar, de dierenarts en de overheid. Ik verwacht dat ik u dit onderzoek, inclusief mijn reactie op de resultaten, de externe analyse naar het buitenland en mijn verkenning naar mogelijke maatregelen vanuit de overheid, op zeer korte termijn kan doen toekomen.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is dat er moet worden ingegrepen in de huisdierenzorg, omdat de macht van grote ketens nu grote impact heeft op de betaalbaarheid en beschikbaarheid en daarmee op het dierenwelzijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek waartoe de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) oproept, namelijk om een onderzoek te starten naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg en de mogelijkheden te bezien om prijsstijgingen te beperken en de Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2023 te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de voorstellen voor wet- en of regelgeving, ten aanzien waarvan de Kamer vorig jaar middels de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) uitsprak dat er ingegrepen moest worden in de markt voor dierenzorg en er in 2024 wet- en/of regelgeving gepresenteerd moest worden, nog dit jaar met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 48) om toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) de mogelijkheid te geven overnames te toetsen zodat lokale machtsposities in de dierenzorg kunnen worden voorkomen?
De motie-Beckerman waaraan u refereert bestaat uit twee onderdelen. Het deel van de motie dat ziet op het mededingingsrecht en de bevoegdheden van de ACM behoort tot de portefeuille van de Minister van Economische Zaken (EZ). De Minister van EZ heeft uw Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om de introductie van nieuwe gerichte mededingingsinstrumenten en een aanpassing van de Mededingingswet te overwegen. Een eventuele actualisering van het fusietoezicht die de ACM de mogelijkheid geeft om overnames te toetsen die op dit moment onder de nu geldende meldingsdrempels vallen maakt hier deel van uit. Hij heeft in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar 2025 te informeren over de voortgang.
Erkent u dat, aangezien de Kamer al lange tijd aandringt op maatregelen en wetgeving en een veelvoud aan moties aangenomen is, het nu tijd is dat het kabinet grote stappen gaat zetten om leed bij baasjes en dieren te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5
Het niet ondertekenen van de overeenkomst waarmee toezichthouders eindelijk kunnen ingrijpen bij het houden van te veel dieren in stallen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
Bent u bekend met de aangenomen motie (Kamerstuk 28 807, nr. 281) waarmee de regering wordt verzocht om ervoor te zorgen dat omgevingsdiensten beschikken over de gegevens die nodig zijn om effectief toezicht te houden op dieraantallen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat toezichthouders inzicht hebben in hoeveel dieren er daadwerkelijk in een stal staan, of in ieder geval een jaargemiddelde hiervan, zodat kan worden ingegrepen als een veehouder meer dieren houdt dan is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen ben ik van mening dat toezichthouders goed in staat moeten worden gesteld om hun werkzaamheden uit te voeren. Daarbij is uiteraard ook inzicht in de bezetting van een stal van belang.
Kunt u bevestigen dat er een gegevensleveringsovereenkomst klaarligt op het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voeselzekerheid en Natuur (LVVN), maar dat u deze (nog) niet heeft ondertekend? Zo ja, waarom heeft u deze overeenkomst niet ondertekend? Zo nee, wat is dan de stand van zaken van de aangenomen motie?
Ik ben op dit moment in overleg met betrokken partijen over dit onderwerp. Op basis daarvan worden vervolgstappen uitgewerkt.
Gaat u de wens van de Kamer respecteren en de overeenkomst alsnog ondertekenen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb maandag met betrokken partijen hierover gesproken. We hebben afgesproken gezamenlijk vervolgstappen te zetten, met als doel om tot een gedragen overeenkomst te komen.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Pesticiden in vogelvoer |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Pesticiden gevonden op vogelvoer, ook op dat van de Vogelbescherming» en het nieuwsbericht «Giftige bestrijdingsmiddelen in landbouw ook schadelijk voor vogels»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanwezigheid van pesticiden, waaronder hormoonverstorende stoffen en mogelijk kankerverwekkende middelen, in vogelvoer dat is bedoeld om tuinvogels te ondersteunen?
Gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in de teelt en opslag van diverse gewassen, zoals granen, fruit, noten en zaden. Dat er residuen worden aangetroffen in deze producten is daarom logisch. Omdat het belangrijk is dat dieren, net als mensen, worden beschermd tegen te veel residuen, gelden wettelijke maximum residu limieten (MRL’s) voor maximale toegelaten restgehaltes van gewasbeschermingsmiddelen. De NVWA controleert diervoeders en grondstoffen voor diervoeders op ongewenste stoffen, zoals gewasbeschermingsmiddelen. Bij overschrijding van de normen doet de NVWA nader onderzoek en grijpt in wanneer dit nodig blijkt.
In het onderzoek van PAN Nederland zijn residuen van gewasbeschermingsmiddelen in vogelvoeders aangetroffen, maar deze liggen onder de wettelijke MRL-normen. Alleen bij de stof chlorpyrifos-methyl ligt het gehalte net boven de MRL-norm, maar ligt wel binnen de meetonzekerheid. Voor de stof Piperonyl butoxide (PBO) zijn in de Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelennormen vastgelegd voor levensmiddelen. De gevonden waarden in het vogelvoer zijn onder deze normen.
Erkent u dat dit een grote bedreiging vormt voor de vogelpopulaties in Nederland omdat de giftige stoffen die zijn gevonden, piperonyl butoxide (PBO) en deltamethrin, hormoonverstorend en belemmerend zijn voor de voortplanting?
De gevonden resten van gewasbeschermingsmiddelen blijven onder de hiervoor gestelde wettelijke eisen en vormen daarmee geen grote bedreiging voor de vogelpopulaties in Nederland.
Wat kunt u, in theorie, ondernemen zodat het aantal voor vogels gevaarlijke, nu toegelaten, pesticiden zo snel mogelijk wordt afgebouwd?
Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden toegepast in Nederland, als deze zijn beoordeeld en toegelaten. In de beoordeling wordt onder meer meegenomen dat er geen onacceptabele gevolgen voor vogels zijn. Daarnaast mogen producten alleen geïmporteerd worden wanneer wordt voldaan aan de wettelijke vastgestelde MRL’s (maximale residuen). Hierdoor wordt een hoog veiligheidsniveau bereikt voor mens, dier en milieu. Mocht er wetenschappelijke aanleiding zijn om te veronderstellen dat de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen of de vastgestelde MRL’s vogels onvoldoende beschermen, dan zullen deze – op wetenschappelijke gronden – worden aangepast.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om de vogels, de biodiversiteit en dus onze voedselzekerheid te versterken?
De Vogelrichtlijn verplicht elke lidstaat om alle inheemse vogels en hun leefgebieden voldoende te beschermen. Dat gebeurt al sinds 1981 en de bijbehorende maatregelen zullen daartoe worden voortgezet. Speciale aandacht voor vogels wordt gegeven in Natura 2000-gebieden die specifiek voor vogels zijn aangewezen. Waar nodig zullen maatregelen worden uitgebreid en verbeterd – dat zal van geval tot geval worden beoordeeld.
Hoe kan het volgens u dat in de Europese Unie (EU) verboden stoffen, chlorpyriphos-methyl, zijn aangetroffen in het vogelvoer?
Chlorpyrifos-methyl kan in vogelvoer terechtkomen door invoer uit landen waar de stof nog is toegestaan, of door kruisbesmetting tijdens productie of transport. Daarom is het van belang dat wordt voldaan aan de vastgestelde MRL’s. Voor deze stof was het aangetroffen gehalte residuen net boven de MRL-norm, maar binnen de meetonzekerheid.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat in de EU verboden stoffen niet meer worden aangetroffen in Nederland?
De NVWA zet zich in voor een zorgvuldige controle op de aanwezigheid van verboden stoffen in Nederland, in samenwerking met Europese partners. Door blijvend toezicht en waar nodig aanscherping van controles op ingevoerde producten, werkt de NVWA aan het naleven van EU-regels en het minimaliseren van risico’s.
Bent u bereid om de etiketteringsvoorschriften voor vogelvoer aan te scherpen, zodat consumenten worden geïnformeerd over de eventuele aanwezigheid van pesticiden?
De EU-regelgeving stelt limieten voor pesticiden in diervoeder, maar heeft geen informatieverplichting voor pesticiden in vogelvoer. Consumenten dienen ervan uit te kunnen gaan dat producten voldoen aan de vastgestelde wettelijke eisen en daarom is het onder meer belangrijk dat de NVWA toeziet op naleving hiervan.
Bent u bereid om burgers te adviseren biologisch volgelvoer te kiezen?
In een vrije markt is het aan consumenten om te kiezen welk type vogelvoer zij kopen, inclusief biologische varianten. De overheid heeft geen rol in het adviseren van burgers om specifiek biologisch voer te kiezen. Wel moet in alle gevallen worden voldaan aan regelgeving die de veiligheid van alle producten, inclusief vogelvoer, waarborgt.
Welke mogelijkheden ziet u om het gebruik van biologisch vogelvoer te stimuleren en de beschikbaarheid ervan te vergroten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met producenten en verkopers van vogelvoer om de kwaliteit en veiligheid voor de vogels en het milieu van hun producten te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat mens, dier en milieu goed worden beschermd tegen ongewenste effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom is het belangrijk dat producten voldoen aan de vastgestelde MRL’s. Ik het voorliggende geval voldoen deze producten daaraan.
Kunt u per doel aangeven hoe ver we ooit zijn gekomen, zodat we weten wat er tussen 2013 en 2023 meetbaar is veranderd, constaterende dat de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 146) kwantitatieve doelen op het gebied van vermindering van bestrijdingsmiddelen voor 2023 bevat?
De nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (GGDO) bevatte geen kwantitatieve doelen op het gebied van vermindering van gewasbeschermingsmiddelen. Het bevatte wel kwantitatieve doelen over het terugdringen van het aantal overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen. In de tussenevaluatie die op 2 juli 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 478) naar uw Kamer is gestuurd, constateert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat ondanks dat op veel terreinen de trend positief was, veel van de tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, de waterkwaliteit en de biodiversiteit niet waren gehaald. De bevindingen van het PBL bevestigden de noodzaak tot aanvullende inspanning door middel van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 449) en bijbehorend Uitvoeringsprogramma (Kamerstuk 27 858, nr. 518) waarin de doelen van de nota GGDO zijn overgenomen. Met een jaarlijkse monitoringsrapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Uitvoeringsprogramma door middel van een aantal indicatoren, waaronder het aantal overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van vragen samengevoegd indien dit inhoudelijk logisch was.
De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wiersma , Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Het Radio 1 interview ‘5 jaar BBB: Waar komt de partij vandaan en waar gaan ze naar toe’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Wiersma |
|
Heeft u kennisgenomen van het radio-fragment waarin BBB-Kamerlid Vermeer stelt dat «de VVD moet wennen dat er een totaal ander landbouwbeleid is»?1
Ik heb kennisgenomen van dit interview.
Deelt u deze opvattingen van het Kamerlid Vermeer? Zo ja, op grond waarvan doet u dat? Zo nee, bent u bereid om hier afstand van te nemen?
Het is niet aan mij om te reflecteren op politieke uitspraken van individuele Kamerleden.
Deelt u de mening van het Kamerlid Vermeer dat het Hoofdlijnenakkoord in volledigheid dient te worden eerbiedigd, waarmee zo snel mogelijk – en eigenlijk per direct – navolging dient te worden gegeven aan onderstaande gemaakte afspraken in het Hoofdlijnenakkoord?
Het Hoofdlijnenakkoord is voor mij de opdracht die ik van uw Kamer heb gekregen. Ik span mij tot het uiterste in om de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn gemaakt tussen de Tweede Kamerfracties van de PVV, VVD, NSC en de BBB, die door dit kabinet zijn uitgewerkt in het Regeerprogramma, waar te maken. Ik streef daarbij naar het maximale resultaat, maar vind het belangrijk om erop te wijzen dat ik voor navolging van alle afspraken vaak afhankelijk ben van onderhandelingen met derden, de Europese dimensie en de doorwerking van het beleid in de praktijk (zoals autonome ontwikkelingen in de markt en bijdragen van ketenpartijen en agrarisch ondernemers). Dit neemt niet weg dat ik de gemaakte afspraken zie als mijn opdracht.
Hoe staat het in die hoedanigheid met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor een regio-specifieke derogatie van de Nitraatrichtlijn, gebaseerd op gemeten waterkwaliteit zoals in andere landen?
In mijn brief van 13 september jl. over de aanpak van de mestmarkt (Kamerstuk 33 037, nr. 559) heb ik uw Kamer over alle bovenstaande -en andere- zaken uitgebreid geïnformeerd over mijn voorgenomen aanpak, waar ik ten volle aan werk. Met uw Kamer heb ik in recente debatten (WGO Meststoffenwet op 7 oktober jl. en begrotingsbehandeling LVVN op 18 oktober), uitgebreid hierover van gedachten gewisseld. In deze debatten heb ik mijn inzet en mijn acties op de verschillende thema’s ook mondeling nader aan u mogen toelichten.
Ten aanzien van uw vraag over de derogatie verwijs ik u graag naar pagina 8 en 9 van de voornoemde Kamerbrief.
Ten aanzien van uw vragen over de beperking van de derogatievrije zones en het aanpassen van de breedte ervan verwijs ik u graag naar pagina 4 en 5 van voornoemde Kamerbrief.
Ten aanzien van uw vraag over het schrappen van de maximale hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest uit de Nitraatrichtlijn verwijs ik u graag naar pagina 8 van voornoemde Kamerbrief.
Hoe staat het met de in de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor de beperking van derogatievrije zones (overgangsgebieden) rondom Natura 2000-gebieden tot alleen stikstofgevoelige natuurgebieden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor het verkleinen van de bufferstroken van 250 meter naar 100 meter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor het schrappen van de maximale hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest van 170 kilogram per hectare uit de Nitraatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de gemaakte afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om alles op alles te zetten voor de herijking van de Natura 2000-gebieden gericht op een hoofdstructuur van robuuste natuurgebieden (geen snippernatuur)?
In het Hoofdlijnenakkoord is de ambitie opgenomen om Natura 2000-gebieden te herijken, waarbij het kabinet wil toewerken naar een hoofdstructuur van robuustere natuurgebieden. Dit is in het regeerprogramma verder uitgewerkt. Een eerste stap is om nationale voorbereidingen te treffen om zo waar nodig met goed onderbouwde voorstellen het gesprek met de Europese Commissie en lidstaten aan te gaan. Daar waar instandhoudingsdoelen elders in Nederland beter, robuuster en efficiënter gerealiseerd kunnen worden, onderzoeken we of verschuiving van doelstellingen past binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Waar nodig gebeurt dat in afstemming met het Ministerie van VRO. Het kabinet zal voortouwnemers verzoeken om vanuit hun gebiedskennis een inventarisatie te maken, waarvoor LVVN ter ondersteuning een verduidelijkend beleidskader opstelt. Afhankelijk van de resultaten die uit de uitvraag volgen en voorzien zijn vanaf medio 2025, wil Nederland het gesprek in Brussel aangaan met Commissie en lidstaten, om waar nodig constructief op zoek te gaan naar werkbare oplossingen om efficiënter een gunstige staat van instandhouding te bereiken.
Hoe vaak bent u inmiddels in Brussel geweest om bovenstaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord bij de Europese Commissie aanhangig te maken en welke resultaten hebben deze bezoeken opgeleverd?
Sinds de Staatssecretaris van LVVN en ik op 2 juli jl. zijn aangetreden, zijn wij beiden of ten minste één van ons, afhankelijk van de agenda, bij alle formele en informele bijeenkomsten van de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) in Brussel, Luxemburg en Boedapest aanwezig geweest. Daar hebben wij de speerpunten op het gebied van LVVN uit het Hoofdlijnenakkoord, waaronder mest (onder andere derogatie, Nitraatrichtlijn en RENURE), pulsvisserij en Natura 2000-gebieden met verschillende van onze collega-bewindslieden besproken tijdens de vergadering zelf en/of in (bilaterale) gesprekken en/of en marge van de Raad. Daarbij hebben wij continue het belang van inzet in de EU op innovatie, doelsturing en voedselzekerheid onderstreept, zoals genoemd in het Regeerprogramma. Wij nemen tijdens deze gesprekken en bijeenkomsten doorgaans een open en constructieve houding aan. Ook is er veelvuldig contact met andere lidstaten en de Commissie op ambtelijk niveau. Wij voeren deze gesprekken met het doel om onze relaties met andere lidstaten en de Commissie te versterken en het draagvlak voor onze voorstellen en ideeën te vergroten. Daar zijn wij nog steeds mee bezig en gaan wij ook mee door. Tot nu toe ontmoeten wij bij onze collega-bewindspersonen begrip voor de Nederlandse situatie en constructieve reacties.
Kunt u nog altijd garanderen dat er gedurende uw ambtstermijn geen sprake zal zijn van een generieke korting op dierrechten in de veehouderij, hetgeen is afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord?
In het Hoofdlijnenakkoord van de Tweede Kamerfracties van de PVV, VVD, NSC en de BBB is de volgende zin opgenomen: «De mestcrisis krijgt urgente aandacht, opdat geen sprake is van een generieke korting.»
In mijn brief van 13 september jl. over de aanpak van de mestmarkt heb ik aangegeven: «Ik ga er dan ook alles aan doen om de problematiek op de mestmarkt de urgente aandacht te geven die het verdient en zal mij vol inzetten om een generieke korting als gevolg van het overschrijden van de mestproductieplafonds te voorkomen, zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen».
Zoals ik in de Nota naar aanleiding van het verslag van de wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie (Kamerstuk 36 618, nr. 34) heb aangegeven, kan ik niet garanderen dat er geen sprake zal zijn van een generieke korting. Zoals in voornoemde Nota naar aanleiding van verslag is aangegeven, volgt uit de artikelen 33Ab en 33Ac van de Meststoffenwet dat een generieke korting kán worden toegepast bij overschrijding van de sectorale mestproductieproductieplafonds. Nederland zal moeten voldoen aan de voorwaarde over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking en aan haar eigen nationale regelgeving waarin de mestproductieplafonds zijn vastgelegd (de in artikel 18a Meststoffenwet en thans in de Urm opgenomen mestproductieplafonds). Ik span mij tot het uiterste in om met de ingezette maatregelen te borgen dat de mestproductieplafonds niet worden overschreden om een generieke korting te voorkomen. Daarnaast is bijvoorbeeld de potentiële reductie in de melkveehouderij door het voerspoor van groot belang voor het verlagen van de mestproductie onder het nationale mestproductieplafond en daarmee het voorkomen van een mogelijke generieke korting. Hiervoor verwacht ik een grote inspanning van ketenpartijen in de melkveehouderij en melkveehouders verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en wel voor het plaatsvinden van de commissiedebatten Mestbeleid op 7 november 2024 en Stikstof, NPLG en Natuur op 4 december 2024?
Ja.
De beantwoording van schriftelijke vragen over het intrekken van vergunningen bij onderbezetting van stallen |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma , Mona Keijzer (BBB) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State waarin het besluit van een gemeente om geen ongebruikte vergunningruimte van een proefboerderij in te trekken vernietigd is?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de aangehaalde uitspraak. Deze uitspraak is, net als de uitspraak die het lid Flach eerder aanhaalde, op 22 mei 2024 gedaan. In beide gevallen oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat er, in afwijking van hetgeen de rechtbank stelt, wel aanleiding kan zijn om de vergunning in te trekken. Aan de besluitvorming moet een belangenafweging vooraf gaan. In een van de uitspraken2 oordeelt de Afdeling dat het college van burgemeester en wethouders het besluit tot afwijzing van het verzoek om de vergunning in te trekken, deugdelijk heeft onderbouwd. De belangenafweging heeft dus plaatsgevonden en de Afdeling acht die ook overtuigend. In de andere uitspraak3, over het proefbedrijf De Raamloop, heeft het college van burgemeester en wethouders een vergelijkbaar besluit echter niet goed onderbouwd. Het college moet een nieuw besluit nemen op het verzoek tot intrekking.
Deelt u de zorg dat veehouders, nu de motiveringsplicht voor het niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte aangescherpt lijkt te zijn, afhankelijk worden van de medewerking van het bevoegd gezag inzake het al dan niet intrekken van ongebruikte vergunningruimte (die mogelijk in de toekomst weer nodig is), terwijl zij behoefte hebben aan rechtszekerheid?
Ik vind dat een veehouders zekerheid aan hun vergunningen moeten kunnen ontlenen. De motiveringsplicht voor het intrekken van ongebruikte vergunningsruimte is echter niet aangescherpt. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Uit de een van de twee uitspraken blijkt dat de motivering van het bevoegde gezag voldoende was om de vergunning niet te hoeven wijzigen. En die goede motivering in de praktijk dus mogelijk is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veehouders door deze risico’s mogelijk terughoudender worden met inzet op een lagere stalbezetting in het kader van bijvoorbeeld het Beter Leven keurmerk of als tijdelijke maatregel in verband met de mestcrisis, terwijl deze lagere stalbezetting bijdraagt aan beleidsdoelen?
Ja.
Bent u alsnog bereid in gesprek te gaan met gemeenten om te zorgen voor voldoende rechtszekerheid voor veehouders en te bezien of aanpassing van regelgeving nodig is?
Ik ben zeker bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over risico’s die verdere doorontwikkeling van de veehouderij en daarmee het behalen van beleidsdoelen belemmeren. Zoals ik al aangaf in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Flach over dit onderwerp heb ik er vertrouwen in dat het bevoegd gezag een goed gemotiveerde en gedegen belangenafweging zal maken4. Uit beide uitspraken blijkt dat een goede motivering belangrijk is als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning niet wil intrekken. Daarom ga ik, eventueel samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en mijn collega van Openbaar Vervoer en Milieu (OVM), in gesprek over vergunningen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en met de Omgevingsdienst NL om te bezien wat er nodig is om in de praktijk de gewenste rechtszekerheid daarvan te borgen. Daarbij ga ik er gezien de aangehaalde uitspraken van uit dat dit binnen het bestaande juridische kader mogelijk moet zijn.