Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Het bericht dat er steeds meer kinderen in de crisisopvang komen zonder goede hulp |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie het bericht dat het aantal kinderen dat in de crisisopvang terecht komt met hun ouders nog altijd toeneemt?1
Aangezien cijfers over 2011 en 2012 op dit moment niet beschikbaar zijn, is het niet duidelijk of het aantal kinderen in de crisisopvang nog altijd toeneemt. Als er daadwerkelijk sprake is van een blijvende toename, is dat zorgwekkend.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat steeds meer kinderen met hun ouders opgevangen worden in de crisis- en maatschappelijke opvang, dat er voor hen geen passende hulp voor handen is, en dat directe actie nodig is? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om te voorkomen dat ouders en hun kinderen in deze opvang terecht komen?
Ja, kinderen horen niet in de opvang. Daarom heeft het Kabinet op 13 april 2011 samen met de G4 de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (29325, nr. 54) vastgesteld. De tweede fase gaat uit van het principe dat voorkomen beter is dan genezen. Doel is te voorkomen dat mensen (weer) dakloos raken en te bereiken dat mensen zoveel als mogelijk (blijven) participeren in de samenleving. De G4 willen dakloosheid voorkomen door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval.
Ook de overige centrumgemeenten zijn uitgenodigd meer nadruk te leggen op preventie. Ik constateer dat dit ook steeds vaker gebeurt.
De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de ontwikkeling van een methodiek speciaal gericht op kinderen in de maatschappelijke opvang. In de afgelopen jaren is voor de vrouwenopvang de methodiek Veerkracht ontwikkeld om kinderen in de vrouwenopvang passende hulp te bieden. Ik heb de Federatie Opvang daarom gevraagd deze methodiek voor de maatschappelijke opvang aan te passen en vervolgens te implementeren.
Is het u bekend dat er in 2008 nog 7 574 kinderen werden opgevangen in de maatschappelijke opvang, en dat in 2010 dit er 8 791 waren? Wat is uw verklaring voor de voortdurende stijging van kinderen in de opvang?
Ja, het branchebeeld 2010 van de Federatie Opvang is mij bekend. In maart 2012 heeft de Federatie Opvang (FO) de Quick Scan Gezinnen in de maatschappelijke opvang uitgebracht. In deze quick scan worden de financiële crisis en scheidingen genoemd als belangrijkste redenen voor de toename van gezinnen in de opvang.
Hoe verhoudt de budgettaire korting in de jeugdzorg van € 36 miljoen zich straks tot de toenemende wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang? Bent u niet bang dat deze bezuinigingen ervoor zullen zorgen dat de wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang alleen maar meer zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze korting te schrappen?
De budgetkorting bedraagt 2,65 %.Voor de provinciale jeugdzorg is het aan de provincies om te bepalen hoe deze korting wordt ingevuld. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door efficiencymaatregelen. De budgetkorting hoeft dus niet tot wachtlijsten te leiden.
Hoeveel kinderen staan er nu op de wachtlijst voor residentiële zorg? Welke zorg krijgen deze kinderen in de tussentijd geboden?
Er zijn geen aparte gegevens bekend per zorgvorm van geïndiceerde jeugdzorg. Het aantal jeugdigen op de wachtlijst per 1-7-2012 bedraagt 2859. Dit betreft dus zowel residentiële jeugdzorg, daghulp, pleegzorg als geïndiceerde ambulante jeugdzorg. Van deze 2 859 wachtende ontvangen 1476 jeugdigen al een vorm van jeugdzorg terwijl zij wachten.
Hoeveel gezinnen staan er nu op de wachtlijst voor maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang? Welke zorg krijgen deze gezinnen in de tussentijd geboden?
Het is niet bekend hoeveel gezinnen in heel Nederland bij alle opvangcentra op een wachtlijst staan. Uit een korte, niet representatieve, enquête onder acht grotere instellingen blijkt dat de meerderheid van de instellingen een wachtlijst hanteert en dat daar in de meeste gevallen tussen de 5 en 11 gezinnen op staan.
De gezinnen verblijven vaak bij familie, vrienden of kennissen. De opvanginstellingen bemiddelen in een aantal gevallen naar collega-organisaties of onderzoeken mogelijkheden in het sociaal netwerk van het gezin. Soms wordt ook verwezen naar campings of charitatieve initiatieven van kerken. In gevallen waar slapen op straat dreigt bemiddelt de opvanginstelling voor de gemeente naar verschillende typen noodhulp, variërend van noodbedden voor 48 uur, plaatsing hostel (Stayokay of pension door GGD) of in het uiterste geval soms splitsing van het gezin: volwassene(n) in nachtopvang en kind(eren) naar crisisopvang van de jeugdzorg.
De zorg voor die gezinnen die op een wachtlijst staan bestaat onder andere uit (jeugd)maatschappelijk werk, het organiseren van een ronde tafeloverleg met partners Stedelijk Kompas, het regelen dat mensen toch een uitkering kunnen ontvangen, terwijl ze niet ingeschreven staan op verblijfadres, overleg met Bureau Jeugdzorg en bemiddeling bij een woningbouwvereniging over verblijf of inschrijving op adres van kennissen. Wanneer sprake is van huiselijk geweld bestaat de hulp bijvoorbeeld uit plaatsing op time-out appartement of noodbedden, het inzetten en bemiddeling van het Steunpunt Huiselijk Geweld of het inzetten van een tijdelijk huisverbod in combinatie met time-out plaatsing.
In hoeverre zijn alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang aangesloten op de verwijsindex risicojongeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij en krachtens de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald wie er meldingsbevoegd kunnen zijn. De maatschappelijke en vrouwenopvang zijn meldingsbevoegd. In de crisisopvang kan melding achteraf plaatsvinden via de plaatsende instantie. Bureau Jeugdzorg is immers ook meldingsbevoegd.
Welke middelen en methoden gaat u aanwenden om te voorkomen dat kinderen en gezinnen in een crisis- of vrouwenopvang terecht komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga in overleg met gemeenten om te bezien in hoeverre zij het probleem herkennen, in hoeverre het op hun netvlies staat en of zij behoefte hebben aan ondersteuning. Nu al verspreid ik samen met de VNG goede voorbeelden.
Ik zal gemeenten attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken met woningcorporaties over het inschakelen van de hulpverlening bij de eerste signalen van huurachterstand. Er zijn namelijk gemeenten die met corporaties afspreken dat hulp wordt ingeschakeld bij de eerste betalingsachterstand. Zo kan worden voorkomen dat de huurachterstand zodanig oploopt dat uithuisplaatsing volgt.
Gaat u de methode «Veerkracht» bij alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang implementeren en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veerkracht is reeds gereed voor de vrouwenopvang en wordt daar nu geïmplementeerd.
De methodiek Veerkracht momenteel aangepast voor de maatschappelijke opvang. In de pilotfase die daarna volgt (vanaf juni 2013) wordt de methodiek getest binnen drie instellingen zodat cliëntervaringen en ervaringen van de hulpverleners in de methodiek verwerkt kunnen worden. De implementatie in de maatschappelijke opvang vindt plaats vanaf begin 2014.
Op welke manieren wordt er (na)zorg geboden aan de gezinnen met kinderen die in een maatschappelijke, crisis- of vrouwenopvang hebben gezeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nazorg die geboden wordt is afhankelijk van het aanbod van een maatschappelijke of vrouwenopvanginstelling en is afhankelijk van de wijze waarop een gemeente de aanpak van huiselijk geweld en voorkomen van dakloosheid en huisuitzetting regisseert. Nazorg bestaat bijvoorbeeld uit begeleiding bij inkomensbeheer, woonbegeleiding, opvoedingsondersteuning en dagbesteding of toeleiding naar (vrijwilligers)werk.
Hoe groot zijn de verschillen in de bekostiging van maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang tussen de verschillende gemeenten? Kunt u uw antwoord zo specifiek mogelijk toelichten?
Een actueel overzicht van de gemeentelijke bekostiging is niet beschikbaar. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken die passen bij de lokale omstandigheden. Doorgaans zetten de centrumgemeenten de respectievelijke decentralisatieuitkeringen die zij van het Rijk ontvangen in voor preventie, opvang en nazorg. Veel gemeenten investeren daarnaast ook eigen middelen. Verschillen in bekostiging hebben bijvoorbeeld ook te maken met de kosten van de huisvesting van de opvanginstelling. Hierbij spelen ook historische factoren een rol, zoals de vraag of de instelling panden in eigendom heeft of dat de instelling moet huren van een woningcorporatie of gemeente.
Wat is uw mening over de uitvoering van de maatschappelijke, , crisis- en vrouwenopvang door centrumgemeenten, en waar ziet u mogelijkheden tot verbetering?
Ik ben van mening dat er in de afgelopen jaren goede resultaten zijn geboekt en stappen vooruit zijn gezet. Vanwege de financiële situatie bij gemeenten en het Rijk, is het van belang die successen te borgen. De sleutel daarvoor ligt in het versterken van eigen kracht, inzetten op preventie en intensiveren van samenwerking. Deze thema’s zien we terug in de Stedelijke Kompassen (plannen van aanpak maatschappelijke opvang) van de centrumgemeenten. Wel is op specifieke thema’s meer aandacht nodig, bijvoorbeeld voor kinderen in gezinnen die hun huis (dreigen te) verliezen. Daarom financier ik, zoals gezegd, de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang en voor ambulante hulpverlening. Ook ga ik in overleg met gemeenten om te bezien of zij behoefte hebben aan ondersteuning met een aanpak in het kader van het ondersteuningsprogramma voor Stedelijke Kompassen voor centrumgemeenten.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg nog in onvoldoende mate op elkaar aansluiten, ondanks de verbeteringen die er zijn geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de voorgenomen ambulantisering van de GGZ wordt de relatie tussen de GGZ en gemeenten (waaronder maatschappelijke opvang) steeds belangrijker. In het traject van de ambulantisering ga ik in gesprek met gemeenten en andere maatschappelijke partners, daarbij zal ik ook praten met maatschappelijke opvang. Daarnaast biedt de decentralisatie van de jeugdzorg (waaronder Jeugd-GGZ) vanaf 2015 meer mogelijkheden om de jeugd-GGZ en maatschappelijke opvang op elkaar af te stemmen.
Het artikel 'Steeds meer kinderen in opvang, geen goede hulp' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Kent u het artikel «Steeds meer kinderen in opvang, geen goede hulp»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van de Federatie Opvang dat sprake is van een zorgwekkende trend en geen passende hulp voorhanden is? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Ja, ik deel de opvatting van de Federatie Opvang.
Kinderen horen niet in de opvang. Daarom ligt het accent van de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang van 13 april 2011 (29325, nr. 54) op het voorkomen van dakloosheid door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval. De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang. Na een ontwikkel- en pilotfase, wordt de methodiek vanaf 2014 breed ingevoerd. Implementatie vindt plaats via ondersteuningbijeenkomsten, het ontwikkelen en uitvoeren van een train-de-trainer programma en het instellen van een landelijk coördinatiepunt dat de voortgang op de implementatie en trainingen monitort en een vraagbaakfunctie vervult. Tevens wordt een landelijk borgingskader opgesteld.
Vindt u dat er voor deze kinderen een begeleidings- en veiligheidsplan moet komen, bijvoorbeeld volgens de methodiek Veerkracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat pijn bij dementie vaak niet behandeld wordt in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Pijn bij dementie vaak niet behandeld in verpleeghuis»?1
In de zorg, dus ook de zorg voor mensen met dementie, kunnen verbeteringen aangebracht worden. Het verheugt ons dat het onderzoek naar behandeling van pijn bij dementie aanknopingspunten biedt om deze zorg te verbeteren.
Is het u bekend dat 40% van verpleeghuisbewoners met dementie vaak niet behandeld wordt bij pijnklachten? Zo ja, hoelang bent u hiervan al op de hoogte en wat heeft u hier eerder aan gedaan?
Het is al langer bekend dat er sprake is van onderbehandeling van pijnklachten bij dementie. Zo zijn hierover in 2007 Kamervragen beantwoord (TK 2006–2007, Aanhangsel, nr. 2615). Het is primair aan de beroepsbeoefenaren, zoals specialisten ouderengeneeskunde en geriaters, om daar maatregelen op te nemen.
Hoe reageert u op de uitspraak van drs. B. Plooij van de Vrije Universiteit, dat opvallend is dat onderbehandeling niet afhankelijk is van het stadium van de ziekte? Wat is volgens u de verklaring van onderbehandeling bij mensen met dementie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de onderzoekers en de beroepsoefenaren om verklaringen voor deze onderbehandeling te geven. Wij kunnen daarom ook geen reactie geven op deze uitspraak van de heer Plooij. Evenmin kunnen wij uitspraken doen over mogelijke oorzaken van onderbehandeling. Indien beroepsbeoefenaren onvoldoende kennis over een onderwerp hebben, moeten zij in het kader van het leveren van kwalitatief goede zorg en het voldoen aan de beroepsstandaarden zorgen dat deze kennis verworven wordt. Het lijkt ons gepast dat Alzheimer Nederland, zoals aangegeven door mevrouw J. Meerveld, deze kwestie aankaart bij onder andere Verenso en ActiZ.
Kan onderbehandeling komen door (chronisch) personeelstekort in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hangt onderbehandeling van pijn bij dementerenden samen met kennisgebrek bij personeelsleden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om onderbehandeling bij dementie aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er in de opleiding van mensen die werken met dementerenden aandacht besteed aan pijn bij dementerenden en de mogelijkheden van pijnbestrijding? Kunt u een overzicht geven van deze aandacht in opleidingen?
Bij de opleidingen in de zorg wordt ingegaan op alle aspecten die voor de zorg van belang zijn. Deze opleidingen hebben een competentiegericht karakter. Er is geen detailoverzicht van de specifieke (sub)onderdelen die worden onderwezen.
Zijn er zorginstellingen die werken met observatielijsten voor pijnklachten bij dementie? Zo ja, hoeveel zorginstellingen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen en zorgprofessionals zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Wij beslissen niet over het al dan niet gebruiken van instrumenten daarbij.
Wat is uw reactie op de uitspraak van mevrouw J. Meerveld van Alzheimer Nederland waarin zij stelt dat we nog te weinig weten over pijnklachten bij dementie? Bent u bereid onderzoek naar bestrijding van pijn bij dementeren te laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten te verwachten?
Mevrouw J. Meerveld geeft zelf aan de bevindingen van het onderzoek te willen aankaarten bij beroeps- en brancheverenigingen. Het is primair aan het veld om te beoordelen of nader onderzoek nodig is en hoe dit uitgevoerd gaat worden.
Is er zicht op de zorg voor pijnbestrijding voor dementerenden die thuis wonen en in de toekomst langer thuis (moeten) blijven wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Evenals zorg in intramurale setting moet extramurale zorg voldoen aan kwaliteitseisen en beantwoorden aan de behoeften van de cliënt, in dit geval de mens met dementie. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis over dementie in gemeenten aanwezig is zodra persoonlijke verzorging thuis wordt overgeheveld naar gemeenten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Transitiebureau begeleiding bereidt gemeenten en andere partijen voor op de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de Wmo. De afgelopen periode zijn in het kader van de functie begeleiding onder meer uitgebreide cliëntprofielen uitgebracht, waarin ook aandacht is voor mensen met dementie. De komende tijd gaat het Transitiebureau begeleiding verder met dit type activiteiten om zo gemeenten en andere partijen te ondersteunen bij de decentralisatie van begeleiding en persoonlijke verzorging naar de Wmo.
Gemeenten zullen nadrukkelijk een beroep doen op de kennis en expertise van aanbieders en andere professionals. Als het gaat om de specifieke kennis over dementie is het aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u in de toekomst verder met de inzet van casemanagers voor dementerenden die thuis wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hiervoor verwijzen wij u naar de op 7 november 2011 aan u gezonden brief over casemanagement dementie (TK 2011–2012, 29 689, nr. 362). In die brief is aangegeven welke stappen gezet worden om te komen tot een inhoudelijk kader voor casemanagement, te weten een definitie van casemanagement en criteria voor de inzet van casemanagement en daarna een besluit over bekostiging van casemanagement.
Het artikel 'Steeds meer kinderen in opvang, geen goede hulp' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Kent u het artikel «Steeds meer kinderen in opvang, geen goede hulp»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van de Federatie Opvang dat sprake is van een zorgwekkende trend en geen passende hulp voorhanden is? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Ja, ik deel de opvatting van de Federatie Opvang.
Kinderen horen niet in de opvang. Daarom ligt het accent van de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang van 13 april 2011 (29325, nr. 54) op het voorkomen van dakloosheid door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval. De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang. Na een ontwikkel- en pilotfase, wordt de methodiek vanaf 2014 breed ingevoerd. Implementatie vindt plaats via ondersteuningbijeenkomsten, het ontwikkelen en uitvoeren van een train-de-trainer programma en het instellen van een landelijk coördinatiepunt dat de voortgang op de implementatie en trainingen monitort en een vraagbaakfunctie vervult. Tevens wordt een landelijk borgingskader opgesteld.
Vindt u dat er voor deze kinderen een begeleidings- en veiligheidsplan moet komen, bijvoorbeeld volgens de methodiek Veerkracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat pijn bij dementie vaak niet behandeld wordt in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Pijn bij dementie vaak niet behandeld in verpleeghuis»?1
In de zorg, dus ook de zorg voor mensen met dementie, kunnen verbeteringen aangebracht worden. Het verheugt ons dat het onderzoek naar behandeling van pijn bij dementie aanknopingspunten biedt om deze zorg te verbeteren.
Is het u bekend dat 40% van verpleeghuisbewoners met dementie vaak niet behandeld wordt bij pijnklachten? Zo ja, hoelang bent u hiervan al op de hoogte en wat heeft u hier eerder aan gedaan?
Het is al langer bekend dat er sprake is van onderbehandeling van pijnklachten bij dementie. Zo zijn hierover in 2007 Kamervragen beantwoord (TK 2006–2007, Aanhangsel, nr. 2615). Het is primair aan de beroepsbeoefenaren, zoals specialisten ouderengeneeskunde en geriaters, om daar maatregelen op te nemen.
Hoe reageert u op de uitspraak van drs. B. Plooij van de Vrije Universiteit, dat opvallend is dat onderbehandeling niet afhankelijk is van het stadium van de ziekte? Wat is volgens u de verklaring van onderbehandeling bij mensen met dementie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is primair aan de onderzoekers en de beroepsoefenaren om verklaringen voor deze onderbehandeling te geven. Wij kunnen daarom ook geen reactie geven op deze uitspraak van de heer Plooij. Evenmin kunnen wij uitspraken doen over mogelijke oorzaken van onderbehandeling. Indien beroepsbeoefenaren onvoldoende kennis over een onderwerp hebben, moeten zij in het kader van het leveren van kwalitatief goede zorg en het voldoen aan de beroepsstandaarden zorgen dat deze kennis verworven wordt. Het lijkt ons gepast dat Alzheimer Nederland, zoals aangegeven door mevrouw J. Meerveld, deze kwestie aankaart bij onder andere Verenso en ActiZ.
Kan onderbehandeling komen door (chronisch) personeelstekort in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hangt onderbehandeling van pijn bij dementerenden samen met kennisgebrek bij personeelsleden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om onderbehandeling bij dementie aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er in de opleiding van mensen die werken met dementerenden aandacht besteed aan pijn bij dementerenden en de mogelijkheden van pijnbestrijding? Kunt u een overzicht geven van deze aandacht in opleidingen?
Bij de opleidingen in de zorg wordt ingegaan op alle aspecten die voor de zorg van belang zijn. Deze opleidingen hebben een competentiegericht karakter. Er is geen detailoverzicht van de specifieke (sub)onderdelen die worden onderwezen.
Zijn er zorginstellingen die werken met observatielijsten voor pijnklachten bij dementie? Zo ja, hoeveel zorginstellingen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen en zorgprofessionals zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Wij beslissen niet over het al dan niet gebruiken van instrumenten daarbij.
Wat is uw reactie op de uitspraak van mevrouw J. Meerveld van Alzheimer Nederland waarin zij stelt dat we nog te weinig weten over pijnklachten bij dementie? Bent u bereid onderzoek naar bestrijding van pijn bij dementeren te laten verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten te verwachten?
Mevrouw J. Meerveld geeft zelf aan de bevindingen van het onderzoek te willen aankaarten bij beroeps- en brancheverenigingen. Het is primair aan het veld om te beoordelen of nader onderzoek nodig is en hoe dit uitgevoerd gaat worden.
Is er zicht op de zorg voor pijnbestrijding voor dementerenden die thuis wonen en in de toekomst langer thuis (moeten) blijven wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Evenals zorg in intramurale setting moet extramurale zorg voldoen aan kwaliteitseisen en beantwoorden aan de behoeften van de cliënt, in dit geval de mens met dementie. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kennis over dementie in gemeenten aanwezig is zodra persoonlijke verzorging thuis wordt overgeheveld naar gemeenten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Transitiebureau begeleiding bereidt gemeenten en andere partijen voor op de decentralisatie van taken uit de AWBZ naar de Wmo. De afgelopen periode zijn in het kader van de functie begeleiding onder meer uitgebreide cliëntprofielen uitgebracht, waarin ook aandacht is voor mensen met dementie. De komende tijd gaat het Transitiebureau begeleiding verder met dit type activiteiten om zo gemeenten en andere partijen te ondersteunen bij de decentralisatie van begeleiding en persoonlijke verzorging naar de Wmo.
Gemeenten zullen nadrukkelijk een beroep doen op de kennis en expertise van aanbieders en andere professionals. Als het gaat om de specifieke kennis over dementie is het aan de beroepsbeoefenaren om te zorgen dat zij hun kennis en deskundigheid dienovereenkomstig op niveau hebben.
Hoe gaat u in de toekomst verder met de inzet van casemanagers voor dementerenden die thuis wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Hiervoor verwijzen wij u naar de op 7 november 2011 aan u gezonden brief over casemanagement dementie (TK 2011–2012, 29 689, nr. 362). In die brief is aangegeven welke stappen gezet worden om te komen tot een inhoudelijk kader voor casemanagement, te weten een definitie van casemanagement en criteria voor de inzet van casemanagement en daarna een besluit over bekostiging van casemanagement.
Het bericht dat er steeds meer kinderen in de crisisopvang komen zonder goede hulp |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie het bericht dat het aantal kinderen dat in de crisisopvang terecht komt met hun ouders nog altijd toeneemt?1
Aangezien cijfers over 2011 en 2012 op dit moment niet beschikbaar zijn, is het niet duidelijk of het aantal kinderen in de crisisopvang nog altijd toeneemt. Als er daadwerkelijk sprake is van een blijvende toename, is dat zorgwekkend.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat steeds meer kinderen met hun ouders opgevangen worden in de crisis- en maatschappelijke opvang, dat er voor hen geen passende hulp voor handen is, en dat directe actie nodig is? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om te voorkomen dat ouders en hun kinderen in deze opvang terecht komen?
Ja, kinderen horen niet in de opvang. Daarom heeft het Kabinet op 13 april 2011 samen met de G4 de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (29325, nr. 54) vastgesteld. De tweede fase gaat uit van het principe dat voorkomen beter is dan genezen. Doel is te voorkomen dat mensen (weer) dakloos raken en te bereiken dat mensen zoveel als mogelijk (blijven) participeren in de samenleving. De G4 willen dakloosheid voorkomen door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval.
Ook de overige centrumgemeenten zijn uitgenodigd meer nadruk te leggen op preventie. Ik constateer dat dit ook steeds vaker gebeurt.
De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de ontwikkeling van een methodiek speciaal gericht op kinderen in de maatschappelijke opvang. In de afgelopen jaren is voor de vrouwenopvang de methodiek Veerkracht ontwikkeld om kinderen in de vrouwenopvang passende hulp te bieden. Ik heb de Federatie Opvang daarom gevraagd deze methodiek voor de maatschappelijke opvang aan te passen en vervolgens te implementeren.
Is het u bekend dat er in 2008 nog 7 574 kinderen werden opgevangen in de maatschappelijke opvang, en dat in 2010 dit er 8 791 waren? Wat is uw verklaring voor de voortdurende stijging van kinderen in de opvang?
Ja, het branchebeeld 2010 van de Federatie Opvang is mij bekend. In maart 2012 heeft de Federatie Opvang (FO) de Quick Scan Gezinnen in de maatschappelijke opvang uitgebracht. In deze quick scan worden de financiële crisis en scheidingen genoemd als belangrijkste redenen voor de toename van gezinnen in de opvang.
Hoe verhoudt de budgettaire korting in de jeugdzorg van € 36 miljoen zich straks tot de toenemende wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang? Bent u niet bang dat deze bezuinigingen ervoor zullen zorgen dat de wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang alleen maar meer zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze korting te schrappen?
De budgetkorting bedraagt 2,65 %.Voor de provinciale jeugdzorg is het aan de provincies om te bepalen hoe deze korting wordt ingevuld. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door efficiencymaatregelen. De budgetkorting hoeft dus niet tot wachtlijsten te leiden.
Hoeveel kinderen staan er nu op de wachtlijst voor residentiële zorg? Welke zorg krijgen deze kinderen in de tussentijd geboden?
Er zijn geen aparte gegevens bekend per zorgvorm van geïndiceerde jeugdzorg. Het aantal jeugdigen op de wachtlijst per 1-7-2012 bedraagt 2859. Dit betreft dus zowel residentiële jeugdzorg, daghulp, pleegzorg als geïndiceerde ambulante jeugdzorg. Van deze 2 859 wachtende ontvangen 1476 jeugdigen al een vorm van jeugdzorg terwijl zij wachten.
Hoeveel gezinnen staan er nu op de wachtlijst voor maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang? Welke zorg krijgen deze gezinnen in de tussentijd geboden?
Het is niet bekend hoeveel gezinnen in heel Nederland bij alle opvangcentra op een wachtlijst staan. Uit een korte, niet representatieve, enquête onder acht grotere instellingen blijkt dat de meerderheid van de instellingen een wachtlijst hanteert en dat daar in de meeste gevallen tussen de 5 en 11 gezinnen op staan.
De gezinnen verblijven vaak bij familie, vrienden of kennissen. De opvanginstellingen bemiddelen in een aantal gevallen naar collega-organisaties of onderzoeken mogelijkheden in het sociaal netwerk van het gezin. Soms wordt ook verwezen naar campings of charitatieve initiatieven van kerken. In gevallen waar slapen op straat dreigt bemiddelt de opvanginstelling voor de gemeente naar verschillende typen noodhulp, variërend van noodbedden voor 48 uur, plaatsing hostel (Stayokay of pension door GGD) of in het uiterste geval soms splitsing van het gezin: volwassene(n) in nachtopvang en kind(eren) naar crisisopvang van de jeugdzorg.
De zorg voor die gezinnen die op een wachtlijst staan bestaat onder andere uit (jeugd)maatschappelijk werk, het organiseren van een ronde tafeloverleg met partners Stedelijk Kompas, het regelen dat mensen toch een uitkering kunnen ontvangen, terwijl ze niet ingeschreven staan op verblijfadres, overleg met Bureau Jeugdzorg en bemiddeling bij een woningbouwvereniging over verblijf of inschrijving op adres van kennissen. Wanneer sprake is van huiselijk geweld bestaat de hulp bijvoorbeeld uit plaatsing op time-out appartement of noodbedden, het inzetten en bemiddeling van het Steunpunt Huiselijk Geweld of het inzetten van een tijdelijk huisverbod in combinatie met time-out plaatsing.
In hoeverre zijn alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang aangesloten op de verwijsindex risicojongeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij en krachtens de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald wie er meldingsbevoegd kunnen zijn. De maatschappelijke en vrouwenopvang zijn meldingsbevoegd. In de crisisopvang kan melding achteraf plaatsvinden via de plaatsende instantie. Bureau Jeugdzorg is immers ook meldingsbevoegd.
Welke middelen en methoden gaat u aanwenden om te voorkomen dat kinderen en gezinnen in een crisis- of vrouwenopvang terecht komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga in overleg met gemeenten om te bezien in hoeverre zij het probleem herkennen, in hoeverre het op hun netvlies staat en of zij behoefte hebben aan ondersteuning. Nu al verspreid ik samen met de VNG goede voorbeelden.
Ik zal gemeenten attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken met woningcorporaties over het inschakelen van de hulpverlening bij de eerste signalen van huurachterstand. Er zijn namelijk gemeenten die met corporaties afspreken dat hulp wordt ingeschakeld bij de eerste betalingsachterstand. Zo kan worden voorkomen dat de huurachterstand zodanig oploopt dat uithuisplaatsing volgt.
Gaat u de methode «Veerkracht» bij alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang implementeren en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veerkracht is reeds gereed voor de vrouwenopvang en wordt daar nu geïmplementeerd.
De methodiek Veerkracht momenteel aangepast voor de maatschappelijke opvang. In de pilotfase die daarna volgt (vanaf juni 2013) wordt de methodiek getest binnen drie instellingen zodat cliëntervaringen en ervaringen van de hulpverleners in de methodiek verwerkt kunnen worden. De implementatie in de maatschappelijke opvang vindt plaats vanaf begin 2014.
Op welke manieren wordt er (na)zorg geboden aan de gezinnen met kinderen die in een maatschappelijke, crisis- of vrouwenopvang hebben gezeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nazorg die geboden wordt is afhankelijk van het aanbod van een maatschappelijke of vrouwenopvanginstelling en is afhankelijk van de wijze waarop een gemeente de aanpak van huiselijk geweld en voorkomen van dakloosheid en huisuitzetting regisseert. Nazorg bestaat bijvoorbeeld uit begeleiding bij inkomensbeheer, woonbegeleiding, opvoedingsondersteuning en dagbesteding of toeleiding naar (vrijwilligers)werk.
Hoe groot zijn de verschillen in de bekostiging van maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang tussen de verschillende gemeenten? Kunt u uw antwoord zo specifiek mogelijk toelichten?
Een actueel overzicht van de gemeentelijke bekostiging is niet beschikbaar. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken die passen bij de lokale omstandigheden. Doorgaans zetten de centrumgemeenten de respectievelijke decentralisatieuitkeringen die zij van het Rijk ontvangen in voor preventie, opvang en nazorg. Veel gemeenten investeren daarnaast ook eigen middelen. Verschillen in bekostiging hebben bijvoorbeeld ook te maken met de kosten van de huisvesting van de opvanginstelling. Hierbij spelen ook historische factoren een rol, zoals de vraag of de instelling panden in eigendom heeft of dat de instelling moet huren van een woningcorporatie of gemeente.
Wat is uw mening over de uitvoering van de maatschappelijke, , crisis- en vrouwenopvang door centrumgemeenten, en waar ziet u mogelijkheden tot verbetering?
Ik ben van mening dat er in de afgelopen jaren goede resultaten zijn geboekt en stappen vooruit zijn gezet. Vanwege de financiële situatie bij gemeenten en het Rijk, is het van belang die successen te borgen. De sleutel daarvoor ligt in het versterken van eigen kracht, inzetten op preventie en intensiveren van samenwerking. Deze thema’s zien we terug in de Stedelijke Kompassen (plannen van aanpak maatschappelijke opvang) van de centrumgemeenten. Wel is op specifieke thema’s meer aandacht nodig, bijvoorbeeld voor kinderen in gezinnen die hun huis (dreigen te) verliezen. Daarom financier ik, zoals gezegd, de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang en voor ambulante hulpverlening. Ook ga ik in overleg met gemeenten om te bezien of zij behoefte hebben aan ondersteuning met een aanpak in het kader van het ondersteuningsprogramma voor Stedelijke Kompassen voor centrumgemeenten.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg nog in onvoldoende mate op elkaar aansluiten, ondanks de verbeteringen die er zijn geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de voorgenomen ambulantisering van de GGZ wordt de relatie tussen de GGZ en gemeenten (waaronder maatschappelijke opvang) steeds belangrijker. In het traject van de ambulantisering ga ik in gesprek met gemeenten en andere maatschappelijke partners, daarbij zal ik ook praten met maatschappelijke opvang. Daarnaast biedt de decentralisatie van de jeugdzorg (waaronder Jeugd-GGZ) vanaf 2015 meer mogelijkheden om de jeugd-GGZ en maatschappelijke opvang op elkaar af te stemmen.
Het bericht dat er opnieuw wantoestanden zijn bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wordt u ook zo moe van weer een artikel over slechte zorg bij Cordaan?1
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat de bewoner vier dagen lang geen zorg heeft gehad en met een acute longontsteking op de intensive care in het ziekenhuis werd opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is op dit moment de stand van zaken binnen Cordaan, zijn er meerdere bewoners die niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is de staat van het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij Cordaan op dit moment?2
Hoe heeft dit kunnen gebeuren bij een zorginstelling die een jaar lang onder het vergrootglas heeft gelegen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
Hoeveel klachten zijn er binnengekomen van zorg die tekortgeschoten is binnen Cordaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cordaan levert – op diverse locaties – AWBZ-zorg aan ca. 10 000 cliënten. In 2011 zijn bij de instelling 800 klachten ingediend. Deze gaan over de zorginstelling, de zorgverlening of de kwaliteit van zorg. Klachten over de zorginstelling of over de ontvangen zorg moeten primair ingediend worden bij de zorgaanbieder zelf.
Wat vindt u van de reactie van Cordaan, dat zij zich niet herkent in de noodkreet van deze mensen? Deelt u de mening dat het bestuur de problemen van de hoge werkdruk en het chronische personeelstekort niet erkent? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat Cordaan zelf een onderzoek instelt naar de gebeurtenissen, betekent dat zij de problemen en de klacht van de familie serieus neemt. Cordaan erkent dat het buitengewoon vervelend is voor de cliënt en familie als de zorg niet naar tevredenheid en verwachting geleverd wordt. Zij stelt een onafhankelijk onderzoek in, omdat zij het belangrijk vindt goed uit te zoeken wat er gebeurd is.
Herinnert u zich de bezetting van een verpleeghuis bij Cordaan afgelopen juni door het personeel dat in opstand kwam, doordat in het afgesloten cao-akkoord niets gedaan werd aan flexibilisering, hoge werkdruk en de waardering van zorgverleners? Bent u bereid dit keer wel maatregelen te treffen om te zorgen dat personeel in de zorg kan werken onder betere arbeidsomstandigheden, zodat het goede kwalitatieve zorg kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Ja ik herinner mij die actie, maar ik sta op het standpunt dat ik geen verantwoordelijkheden heb voor en/of bevoegdheden bij CAO-onderhandelingen, en wens die ook niet te hebben. Zaken rond arbeidsvoorwaarden en CAO zijn bij uitstek een aangelegenheid van werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers
Het bericht ‘Klokkenluidster op non-actief’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluidster op non-actief»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) klachten ontving van medewerkers van zorgvilla De Luchte, en dat de namen van de klagers bij de directie van de instelling bekend zijn gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is de directie dan achter de naam van de klokkenluidster gekomen?
Een anonieme melder, die aangaf ex-medewerker te zijn, heeft begin 2012 bij de IGZ melding gedaan over de situatie bij Villa De Luchte. Verder zijn er door individuen geen meldingen gedaan bij de IGZ. Wel zijn er meldingen gedaan door de Abvakabo en een andere zorginstelling. Ook heeft een journalist bij de IGZ gemeld dat verschillende (ex-)medewerkers klachten hadden over de arbeidsomstandigheden. Op basis van de meldingen heeft de IGZ onaangekondigd een bezoek afgelegd.
De IGZ heeft geen namen van medewerkers doorgegeven aan het bestuur van de instelling. Villa De Luchte is echter een kleine instelling met een beperkt aantal medewerkers, waardoor het bestuur mogelijk een idee heeft van de (ex-)medewerkers die de pers te woord hebben gestaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat een medewerkster, die zich inzet voor een betere kwaliteit van zorg en daarvoor de Inspectie inschakelt, bang moet zijn voor haar baan?
Zoals gezegd heeft de IGZ slechts een anonieme melding gehad, waarbij de melder aangaf een ex-medewerker te zijn. Het is dus niet bekend of de medewerkster genoemd in het artikel melding heeft gedaan bij de IGZ. De overheid erkent de maatschappelijke waarde van klokkenluiders. Daarom is op 1 oktober 2012 jl. het Adviespunt Klokkenluiders opgericht. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector en is opgericht om klokkenluiders te adviseren en te ondersteunen. Klokkenluiders kunnen zich tot dit adviespunt wenden indien daar behoefte aan is, bijvoorbeeld bij een arbeidsrechtelijk geschil.
Deelt u de mening dat de Inspectie nooit of te nimmer klachten van medewerkers bij een instelling terug mag leggen omdat bij herhaling2 blijkt dat dit kan leiden tot een heksenjacht tegen de zorgmedewerker(s)?
De IGZ legt een melding nooit zonder schriftelijke toestemming van de melder voor aan de zorginstelling.
Wanneer de Inspectie concludeert dat er hier sprake is van wanbestuur, worden de bestuurders dan hoofdelijk aansprakelijk gesteld zoals de motie-Gerbrands (PVV) beoogt?3 Zo nee, waarom niet?
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het is op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt. Een rechtspersoon kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd»?1
Ja.
Hoeveel belastinggeld (direct en indirect) ontvangt zorgcentrum Julianastaete per jaar?
Uit de resultatenrekening in het Jaarverslag 2011 (dat Zorgpartners Midden-Holland – waar zorgcentrum Julianastaete onderdeel van is – op de eigen website heeft gepubliceerd) blijkt dat Zorgpartners Midden-Holland in 2011 € 108 529 061,-- aan premie-middelen heeft ontvangen voor AWBZ- en Zvw-zorg in natura. Voorts heeft Zorgpartners Midden-Holland € 203 181,-- ontvangen (deze zijn tevens in het genoemde verslagjaar opgenomen) in de vorm van persoonsgebonden en -volgende budgetten. Daarnaast ontving Zorgpartners € 6 158 730,-- aan Wmo-middelen en subsidies. Aangezien het hier een geconsolideerde resultatenrekening betreft, is niet bekend hoeveel van bovengenoemde middelen zijn ontvangen in verband met de dienstverlening op de locatie Julianastaete.
Op welke wijze denkt u dat specifiek Marokkaans-islamitische zorgcentra de mislukte integratie van Marokkanen in Nederland gaat wijzigen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat algemene voorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. De Kwaliteitswet zorginstellingen stelt dat zorginstellingen verantwoorde zorg moeten leveren. Verantwoord betekent onder meer dat de zorg moet zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de cliënt. Ook als het gaat om zaken zoals omgeving, privacy, voeding. Bovendien geldt dat als een zorginstelling zich op andere doelgroepen wil gaan richten, dat niet kan zonder de bestaande cliënten en hun (collectieve) inspraakmogelijkheden te passeren. Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen geldt namelijk dat cliëntenraden een verzwaard adviesrecht hebben als het bijvoorbeeld gaat over voedingsaangelegenheden of de vormgeving van de geestelijke verzorging binnen de instelling. Ook geldt er een adviesrecht voor de cliëntenraad als de instelling haar grondslag wil wijzigen.
Daar waar de prognose in een lokale situatie is dat vooral één doelgroep in de toekomst in grote getale aanwezig zal zijn, in dit geval Marokkaanse ouderen, ligt het voor de hand dat hun specifieke behoeften worden meegenomen in het zorgaanbod ter plaatse voor die groep. Uiteraard mag dit er niet toe leiden dat autochtone ouderen zich uitgesloten voelen. Het gaat om maatwerk binnen het generieke zorgaanbod van de instelling dat voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn ook instellingen die zich specifiek richten op bijv. Molukse of Joodse Nederlanders of op ouderen met een bepaalde levensbeschouwing.
In aanvulling op het bovenstaande zij opgemerkt dat het op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) verboden is om toegang tot een instelling of bepaalde afdelingen te weigeren op grond van een andere geloofsovertuiging of een andere etnische- of culturele achtergrond.
In de parlementaire geschiedenis van de AWGB staat hierover dat instellingen desgevraagd gastvrijheid moeten bieden aan anderen dan de eigen geloofsgenoten. De instellingen mogen op grond van de huisregels wel respect voor grondslag en doel van de instelling vragen. Deze huisregels mogen nooit zover gaan dat zij neerkomen op het door de AWGB verboden onderscheid. De conclusie is dan ook dat een zorginstelling zich mag richten op specifieke doelgroepen en ook gericht mag werven onder deze groepen. De instelling mag in haar toelatingsbeleid echter niemand uitsluiten op de gronden die de AWGB beschermt. Zo wordt gewaarborgd dat alle bevolkingsgroepen in Nederland gebruik kunnen en mogen maken van voorzieningen op het gebied van welzijn, zorg en volkshuisvesting.
De wijze waarop het zorgaanbod door Julianastaete wordt opgezet staat al met al niet haaks op het integratiebeleid.
Wat is de reden dat de voorzitter van de raad van bestuur bewust toewerkt naar een situatie waarvan hij verwacht dat Nederlandse ouderen geen kamer meer wensen in het zorgcentrum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de visie dat gebedsruimtes, het serveren van halalvoedsel en het langzaam toewerken naar andere Marokkaans-islamitische culturele eigenaardigheden, de huidige bewoners (opnieuw) een multiculturele leefomgeving opdringt? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid om die Marokkaanse ouderen, die na al die jaren in Nederland nog steeds moeite hebben met onze taal, onze cultuur en onze gewoonten, te adviseren terug te keren naar het land van herkomst?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Een groot tekort aan stages in de zorg |
|
Manja Smits , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Groot tekort aan stages in zorg»?1
Het is goed om te constateren dat het aantal leerlingen dat instroomt in een zorgopleiding stijgt. Deze mensen hebben we hard nodig. Stages zijn een onmisbaar onderdeel in hun opleiding. Dat deze momentopname laat zien dat in sommige regio’s bij sommige opleidingen een tekort dreigt te ontstaan is dan ook zorgwekkend.
Op landelijk niveau laat de laatste barometer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) van oktober 20122 zien dat er geen sprake is van een algeheel tekort aan stageplaatsen in de zorg. In de helft van de regio’s zijn er zelfs meer dan voldoende stageplaatsen. Ik acht dan ook de kans groot dat genoemde groep leerlingen nog voor januari een stageplaats vindt.
Met welke reden schrappen instellingen stageplekken, terwijl zij gefinancierd worden door het stagefonds? Is het budget van het stagefonds niet toereikend? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over de gehele linie zien we dat zorginstellingen steeds meer stageplekken aanbieden. Het zou kunnen dat een individuele zorginstelling het aantal aangeboden stageplaatsen niet helemaal laat meegroeien met het stijgend aantal leerlingen. Met het stagefonds (jaarlijks € 99 miljoen) wordt beoogd zorginstellingen te stimuleren om meer en betere stageplaatsen aan te bieden. Het budget vanuit het stagefonds is niet bedoeld om geheel kostendekkend te zijn voor de begeleiding van de stagiaires, maar als prikkel voor de zorginstellingen. Overigens worden alleen gerealiseerde stageplaatsen gefinancierd. Uit de evaluatie van Anderson Elffers Felix (2011)3 blijkt dat het Stagefonds slaagt in haar doelstellingen. Daarnaast kunnen werkgevers in de zorg die stages aanbieden gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen in de kosten die gemaakt worden voor de begeleiding van studenten die een leerwerktraject of stage volgen in het kader van een erkende mbo-opleiding.
Met welke reden heeft het stagefonds niet voor meer stageplaatsen gezorgd, terwijl dit een van de doelstellingen is? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Uit bovengenoemde evaluatie van AEF blijkt dat het stagefonds tot een groei van het aantal gerealiseerde stageplaatsen heeft gezorgd.
Hoeveel stageplaatsen zijn inmiddels wegbezuinigd, en welke zorgsectoren betreft dit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij de directeur van «Zorg aan Zet» leert dat er geen stageplaatsen zijn wegbezuinigd in zijn regio. Ook zien we op landelijk niveau een stijging van het gerealiseerde aantal stageplaatsen.
Zijn er verschillen in tekorten aan stageplaatsen in de regio’s? Zo ja, welke? Hoe groot is het tekort aan stageplekken in de zorg per regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is, ook nadat student, opleiding en kenniscentrum zich hiervoor hebben ingespannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student niet afstuderen en daarom is het van groot belang dat er voldoende stages beschikbaar zijn. De instelling moet bij het inschrijven van een student nagaan of er een goede opleiding (met inbegrip van stage) geboden kan worden. Als een student wordt toegelaten tot een opleiding mag van de instelling verwacht worden dat de student wordt geholpen bij het vinden van een stageplek. Als het vanwege bijvoorbeeld arbeidsmarktomstandigheden onmogelijk blijk te zijn om een stageplek te vinden, dan moet de student worden gestimuleerd om voor een andere studie of een andere leerweg te kiezen. Gelukkig is hier in de betreffende regio geen sprake van. Dit is ook nadrukkelijk nagevraagd bij de directeur van «Zorg aan Zet». Hij heeft regelmatig contact met de onderwijsinstellingen en op basis daarvan gaf hij aan dat dit niet is voorgekomen. Daarnaast zullen de zorginstellingen en onderwijsinstellingen samen ervoor zorgen dat dit dreigende probleem zorgvuldig en voortvarend wordt opgepakt.
Zijn er inmiddels leerlingen verwijderd van een zorgopleiding omdat er geen stageplaatsen zijn? Hoe voorkomt u dat hierdoor in de toekomst een tekort ontstaat aan werknemers in de zorg, aangezien er de komende drie a vier jaar duizenden extra nodig zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen signalen dat er stelselmatig studenten worden uitgeschreven vanwege een tekort aan stages. Als er een tekort aan stages is dan zal de student moeten worden gestimuleerd om voor een andere studie te kiezen. Met het arbeidsmarktbeleid, zoals toegelicht in de arbeidsmarktbrieven van vorig jaar, verhogen we de productiviteit en stimuleren we de werving en behoud van zorgpersoneel. Ook zetten wij in op versterking van zelfredzaamheid waarmee we de groei van de zorgvraag proberen af te remmen. Hiermee zetten we alles in werking om het dreigend tekort aan zorgpersoneel voor de komende drie á vier jaar af te wenden.
Is u bekend of er inmiddels leerlingen zijn gestopt met de opleiding wegens het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, hoeveel leerlingen betreft dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deze gegevens worden niet bijgehouden.
Hoeveel leerlingen denkt u in de zorg te kunnen aantrekken/behouden, indien de tekorten aan stageplaatsen niet worden opgelost? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder toegelicht is er op landelijke niveau geen sprake van een tekort aan stageplaatsen. In de Arbeidsmarktprognoses van VOV-personeel in Zorg en Welzijn 2011–20155 kunt u de instroom van het aantal leerlingen in zorgopleidingen terugvinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van «Zorg aan zet», dat over enkele jaren Limburgse regio’s tekorten aan stageplekken krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door het groeiend aantal leerlingen is het lastig om het aantal stageplekken even hard mee te laten groeien. De directeur van «Zorg aan Zet» voorziet dreigende tekorten aan stageplekken als er nu niet wordt ingegrepen. Hij heeft ons laten weten dat hij samen met alle onderwijsinstellingen en zorginstellingen in de regio dit probleem stevig zal aanpakken. Overigens heeft deze goede samenwerking juist geleid tot de eerder genoemde hogere instroom van leerlingen in zorgopleidingen. Hij is daarom overtuigd dat deze uitdaging ook goed zal worden opgepakt in dit samenwerkingsverband. Daarnaast is de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief begonnen om voor de 500 000 mbo-studenten voldoende stages en leerbanen te bieden, ondanks de crisis..
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te treffen om alle tekorten aan stageplaatsen in de zorg op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Met het stagefonds en de ondersteuning aan regionale werkgeversverbanden zoals «Zorg aan Zet» zien we het aantal stageplekken jaarlijks stijgen. Op dit moment zien we dan ook geen noodzaak voor additionele maatregelen.
Aanhoudende signalen van slechte en ontbrekende zorg bij Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Is het waar dat u volledig op de hoogte bent van de slechte zorgsituatie van een bewoner van een Fokusproject in Amsterdam? Zo ja, wilt u uw analyse geven van die situatie?1
Er is mij een situatie bekend van een bewoner met aanhoudende klachten over de dienstverlening in een Amsterdamse Fokuswoning. De bewoner heeft hierover gecorrespondeerd met het Ministerie en individuele leden van Uw Kamer. Tevens heeft de bewoner onder andere een medewerker van mijn ministerie gesproken tijdens de bijeenkomst met pgb-houders op 9 september 2011. De bewoner is onder andere ontevreden over de wachttijden door onderbezetting, de deskundigheid van de assistenten, het grote personeelsverloop en de wijze waarop Fokus omgaat met klachten. Na een incident roept de bewoner geen ADL-assistentie meer op.
Welke bemoeienis heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met dit specifieke probleem, en met Fokus als zorginstelling?
De Inspectie doet op mijn verzoek onderzoek naar de kwaliteit van zorg en de cliëntveiligheid bij de stichting Fokus exploitatie. Dit onderzoek heb ik toegezegd in het Algemeen Overleg over ADL-assistentie van 14 september 2011. In het kader van dit onderzoek heeft de IGZ ook een inspectiebezoek gebracht aan het project in Amsterdam en met de bewoner gesproken.
In een project waar de kwaliteit en veiligheid onder de maat was, heeft de IGZ al direct een passende maatregel getroffen in de vorm van een voornemen tot een bevel. Op een aantal andere projecten zijn direct maatregelen gevraagd in de vorm van extra nachtdiensten en extra personeel. Ik verwacht dat ik de eindrapportage van de IGZ in het voorjaar van 2013 ontvang. De uitkomsten zullen met uw Kamer gedeeld worden.
Hoe kunt u verklaren dat er in al deze maanden van ontbrekende zorg geen oplossing is gevonden?
De bewoner heeft aanspraak op verantwoorde AWBZ-zorg. Omdat de bewoner in een ADL-woning woonachtig is, heeft de bewoner aanspraak op ADL-assistentie die Fokus in en om de ADL-woning op afroep levert. Daarnaast heeft de bewoner aangegeven te beschikken over een indicatie voor AWBZ-zorg buiten de woning. De verhouding tussen de bewoner en Fokus is ernstig verstoord. De klachtencommissie verklaarde een aantal van de klachten ongegrond en een aantal niet ontvankelijk. De bewoner wil nu al enige tijd geen ADL-assistentie meer van Fokus en zou de dienstverleningsovereenkomst met Fokus graag opzeggen. Dit kan echter niet vanwege de koppeling van huur- en dienstverleningsovereenkomst. Wanneer de bewoner geen zorg meer afneemt bij Fokus dan is de verhuurder verplicht de huurovereenkomst met de bewoner op te zeggen wegens dringend eigen gebruik. Deze koppeling is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen Fokus en de woningcorporatie. Verhuizen is voor bewoner echter geen optie. De IGZ is op verschillende momenten door de bewoner geïnformeerd over haar situatie. Begin september heeft de IGZ, na het vastlopen van pogingen van de bewoner zelf en van VWS, de bestuurder van Fokus aangesproken om constructief aan een passende oplossing bij te dragen. Inmiddels heeft de bestuurder van Fokus aangegeven dat in overleg met de corporatie de bewoner een voorstel is gedaan dat voorziet in het beëindigen van de dienstverlening door Fokus en het kunnen blijven wonen in de woning. Omwille van de exploiteerbaarheid van het ADL-cluster, zijn de corporatie en Fokus in overleg over de mogelijkheden om het project met hetzelfde aantal woningen te kunnen voortzetten.
Erkent u dat mensen die ADL-ondersteuning (Algemene dagelijkse levensverrichtingen) krijgen via een Fokusproject, recht hebben op zorg? Zo ja, waarom wordt er niets gedaan aan deze schrijnende situatie? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen die bij Fokus gaan wonen contractueel moeten vastleggen dat zij bij Fokus zorg afnemen? Dient zo'n contract ook niet door Fokus te worden nageleefd; dat wil zeggen dat deze verantwoordelijk dient te zijn voor goede en beschikbare ADL-ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De aangepaste woningen die met subsidie zijn gerealiseerd, blijven door de koppeling tussen wonen en dienstverlening beschikbaar voor de doelgroep die is aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Uiteraard mag de cliënt verwachten dat de zorg op afroep beschikbaar en verantwoord is.
Vindt u het zorgelijk dat er meerdere signalen zijn van Fokusprojecten, waarbij bewoners aangeven dat ze zich geïntimideerd voelen om situaties van slechte zorg aan te kaarten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het zorgelijk als cliënten vrezen dat het klagen negatieve gevolgen kan hebben voor hun dienstverlening. De klachten die mij hebben bereikt, waren mede aanleiding om de IGZ de kwaliteit van de dienstverlening te laten beoordelen.
De verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Recourt, Groot en Wolbert (allen PvdA) over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelbezorgers?1
Ja, die herinner ik mij.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen 2 en 5 waarin u belooft te onderzoeken hoe de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en de vrijstelling verder zouden kunnen worden verbeterd? Zo ja, hebt u enig idee hoe lang dit onderzoek nog duurt? Kunt u toezeggen dat voor 2013 de informatievoorziening naar de mantelzorgers verbeterd zal zijn?
Ja, die mening deel ik. Ik ga ervan uit dat u doelt op het antwoord op vraag 4 van de betreffende set vragen. De informatievoorziening naar de mantelzorger is inmiddels verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is, naar aanleiding van het overleg met Mezzo, de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger. Doel hiervan is om mantelzorgers bewust te maken van de mogelijkheid om – onder nadere voorwaarden – in aanmerking te komen voor een hogere vrijstelling voor de erfbelasting.
Deelt u de mening dat over het algemeen een mantelzorger niet snel het verband zal leggen tussen het ontvangen van een mantelzorgcompliment en de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat in de informatievoorziening naar de mantelzorger dit verband duidelijk gemaakt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u overwogen om in de brief die de SVB aan de zorgontvanger stuurt en waarin staat dat de zorgontvanger een mantelzorgcompliment mag uitdelen, nadere informatie op te nemen over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de erfbelasting en de vrijstelling daarvan voor de mantelzorger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom laat u die informatie dan toch niet opnemen in de brief van de SVB? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is reeds gebeurd. Zie ook antwoord 2 en 3.
De SVB verstuurt maandelijks brieven naar zorgvragers die recht hebben op het geven van een mantelzorgcompliment. In deze brief is ook informatie opgenomen voor de mantelzorger over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de vrijstelling van de erfbelasting. Verder wordt er voor meer informatie doorverwezen naar de website van zowel de Belastingdienst als de SVB.
Als u niet heeft overwogen om nadere informatie over het verband tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting op te (laten) nemen in de brief van de SVB, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment als blijk van waardering voor de zorg die mantelzorgers verlenen, in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van vrijstelling van erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat de genoemde vrijstelling voor erfbelasting voor mantelzorgers niet voor een belangrijk deel moet afhangen van het ontvangen van een mantelzorgcompliment en vindt u toepassing van de hardheidsclausule in de wet een gerechtvaardigde oplossing om dit te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van de verhoogde vrijstelling in de erfbelasting. Voor toepassing van deze vrijstelling moet men als elkaars partner aangemerkt zijn voor de erfbelasting. Als hoofdregel geldt dat bloedverwanten in de rechte lijn (ouders, kinderen, kleinkinderen) voor de erfbelasting niet elkaars partner kunnen zijn. Op deze hoofdregel bestaat één uitzondering: twee meerderjarige bloedverwanten in de eerste graad (een ouder en een kind) kunnen toch als elkaars partner worden aangemerkt indien zij gedurende 6 maanden voorafgaand aan het overlijden op hetzelfde adres zijn ingeschreven, een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting hebben, zij geen andere partner hebben én één van hen een mantelzorgcompliment heeft ontvangen in verband met in het jaar voorafgaand aan het overlijden aan de ander verleende zorg. Voor de uitzondering op het partnerbegrip voor deze mantelzorgers is wel vereist dat dit voor de Belastingdienst uitvoerbaar is. Daarom is in het amendement Sap de uitzondering gekoppeld aan het mantelzorgcompliment. Nu sprake is van een uitdrukkelijke keuze van de wetgever, heb ik geen ruimte om daarvan met toepassing van hardheidsclausule af te wijken.
Het bericht dat zorgkantoren geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wilt u aangeven waarom zorgkantoren op dit moment geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen voor intramurale zorg? Heeft u daartoe opdracht gegeven? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De veronderstelling dat zorgkantoren voor het jaar 2013 geen lichte zorgzwaartepakketten meer inkopen is onjuist. Zorgkantoren moeten aan hun zorgplicht voldoen ook voor bestaande cliënten met een indicatie voor een licht zorgzwaarte pakket. Wel zijn zorgkantoren terughoudend bij het op grote schaal inkopen van lichte zorgzwaartepakketten gezien het dalend aantal nieuwe indicaties bij ZZP 1 en 2 en de voorgenomen extramuraliseren van de lichte zorgzwaartepakketten voor nieuwe cliënten. Dit laatste voornemen is met uw Kamer gewisseld onder meer bij de bekendmaking van de voorlopige inkoopkaders AWBZ (Kamerstuk 30 597 nr. 252; d.d. 8 juni 2012). Vervolgens zijn de zorgkantoren via de NZa op de hoogte gesteld. De extramuraliseringstendens is in lijn met de wens van cliënten om zo lang mogelijk thuis zorg te mogen ontvangen.
Deelt u de mening dat zorgkantoren die momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten inkopen tegen de besluitvorming van AWBZ-indicaties ingaan? Moeten zorgkantoren niet voldoen aan hun zorgplicht? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de indicatiestelling leidend en wordt er daarom ook nog steeds zorg ingekocht voor de lichte zorgzwaartepakketten.
Wilt u aangegeven waarom zorgkantoren momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten inkopen, terwijl deze maatregel nog niet is besproken in de Kamer? Wilt u hen verzoeken te wachten op het oordeel van de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De door u geschetste situatie is niet aan de orde. Het is daarom ook niet nodig om zorgkantoren te beperken in hun zorginkoopactiviteiten.
Hoeveel en welke zorgkantoren kopen momenteel geen lichte zorgzwaartepakketten in?
Alle zorgkantoren maken afspraken over de inkoop van lichte zorgzwaartepakketten.
Hoeveel mensen hebben de laatste periode geen zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 gekregen van het zorgkantoor voor zorg uit de AWBZ, terwijl zij hiervoor wel geïndiceerd waren? Wilt u hier navraag naar doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deze aantallen zijn mij niet bekend voor deze specifieke zorgzwaartepakketten. Wel is mij informatie bekend over alle cliënten met een intramurale indicatie in de sector verpleging en verzorging. Van alle cliënten met een geldige V&V-indicatie in 2010 ontvangt 73% van de cliënten intramurale zorg, krijgt 25% alsnog extramurale zorg geleverd en maakte 2% geen gebruik van zorg (bron: Onderzoek APE: «Verdeelmodel AWBZ 2013», juni 2012).
Bent u bereid te bewerkstelligen dat mensen met een licht zorgzwaartepakket zorg krijgen waarvoor zij geïndiceerd zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te bewerkstelligen dat bij cliënten met een geldige indicatie op een adequate wijze in de zorgbehoefte wordt voorzien. Tegen deze achtergrond heb ik de zorgkantoren ook een zorgplicht opgelegd. Dit betekent niet dat alle cliënten ook exact de zorg moeten ontvangen die overeenkomt met de verkregen indicatie. Zo blijkt uit de informatie, die in het antwoord op vraag 5 is weergegeven, dat een aantal cliënten afziet van zorg of deze zorg thuis wil ontvangen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de uitwerking van het extramuraliseren van lichte zorgzwaartepakketten op woensdag 10 oktober 2012?
Ja.
Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Sadet Karabulut , Gerard Schouw (D66) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Heeft overleg met de doelgroep over hun wensen, behoeften en betrokkenheid inmiddels plaatsgevonden, zoals toegezegd in beantwoording op eerdere vragen en wat was hiervan het resultaat?1
Ja. Het overleg met de doelgroep, door mijzelf en door de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR), maakt voortdurend onderdeel uit van het proces dat moet leiden tot een nieuwe start in 2013.
Hoeveel geld is na de op 1 oktober voltooide liquidatie van NISR nog over voor verdere activiteiten?
Het saldo op de – in de vorm van schatkistbankieren – door SARSR aangehouden rekening courant bedraagt op peildatum 5 oktober 2012 € 4 391 083,30.
Wie of wat gaat na 1 januari, wanneer de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) ophoudt te bestaan, de (resterende) gelden beheren van/voor het Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
De opdracht die ik aan het Stichting heb gegeven, blijft vooralsnog ook na 1 januari 2013 bestaan. Alleen wanneer het in stand houden van een zbo niet past bij de nieuwe aanpak, zal deze worden opgeheven. Het zbo zal wel toegesneden moeten worden op de nieuwe aanpak.
Wie of wat houdt daar toezicht op?
Ik houd toezicht op het zbo.
Welke initiatieven onderneemt het ministerie van VWS momenteel, in deze overgangsfase (liquidatie NISR als project van SARSR per 1 oktober 2012, en opheffing SARSR per 1 januari 2013), om te anticiperen op de resterende besteding en borging van de gelden Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
Mijn eerste zorg was een zorgvuldige afhandeling van de liquidatie van het NISR, waarbij oog is voor de belangen van het personeel. Dat is inmiddels een feit. Mijn tweede zorg is dat de tijd moet worden genomen om tot een nieuwe aanpak te komen waarbij Sinti en Roma een stem hebben en verantwoordelijkheid dragen.
Het is mijn intentie om in de eerste helft van 2013 te starten met een nieuwe aanpak. Ik heb daartoe regelmatig overleg met het zbo. Ik zie erop toe dat deze mij realistische voorstellen doet welke zijn afgestemd met Sinti en Roma. Ik spreek zelf ook met Sinti en Roma, met overheden en met organisaties om mij een goed beeld te vormen van wat wenselijk en mogelijk is.
Het voor de Sinti en Roma beschikbaar gestelde programmageld blijft intussen door middel van schatkistbankieren op een rekening courant staat. In de periode waarin er nog geen nieuw verdelingskader is, kunnen ook geen uitgaven worden gedaan te laste van dat bedrag. De middelen blijven derhalve beschikbaar.
Deelt u de mening dat SARSR de verdenking op zich laadt van (verregaande) belangenverstrengeling of op zijn minst de schijn daarvan wekt, nu onderzoek naar het functioneren van de NISR wordt uitgevoerd door een voormalig communicatie adviseur van het NISR, naar verluidt bovendien familie van de voorzitter van de Raad van Toezicht, tevens voorzitter van het bestuur van SARSR?
De voorzitter van SARSR heeft laten weten dat hij het betreurt dat de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen bestaan. Ik ben het daar mee eens.
Deelt u de mening dat het resterende geld moet worden gebruikt om een langdurige informatievoorziening en belangenbehartiging voor de Roma en Sinti veilig te stellen?
Ik vind het belangrijk om eerst na te gaan of informatievoorziening en belangenbehartiging aansluit bij de behoefte van de Sinti en Roma zelf.
Bent u bereid om , in overleg met de Roma en Sinti gemeenschappen, de mogelijkheid te onderzoeken deze functies onder te brengen bij een organisatie die reeds een brede expertise heeft opgebouwd met dergelijke functies? Zo ja, op welke wijze gaat u dit overleg en dit onderzoek vorm geven?
In het proces om te komen tot een nieuwe aanpak voor het bestemmen van de rechtsherstelgelden wordt door mij en door SARSR gesproken met bestaande organisaties om te onderzoeken of deze daarin een rol kunnen en willen vervullen.
Het vervallen van het pgb bij specialistische verpleging boven de 18 jaar |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Is het waar dat jongeren die een persoonsgebonden budget hebben voor medisch gespecialiseerde verpleging deze verliezen zodra zij 18 jaar zijn?1
Verpleging thuis die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg behoort tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat hier om verpleging die onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist plaatsvindt. De uitvoering hiervan is voor volwassenen geregeld in het kader van de Zvw. Voor ernstig zieke kinderen die medisch-specialistische verpleging nodig hebben, is er een oplossing binnen de AWBZ getroffen. Als deze kinderen achttien jaar worden dan valt de uitvoering van de aanspraak op deze verpleging onder de Zvw.
Deelt u de mening dat mensen geen hinder mogen ondervinden van eventueel verschil in zorgregeling van waaruit de zorg wordt betaald en dat niet de regelingen, maar de mensen en hun zorg centraal dienen te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer mensen medisch gespecialiseerde verpleegkundige zorg via een persoonsgebonden budget goed en naar eigen wens geregeld hebben, dit ook zo moet kunnen blijven nadat zij 18 jaar zijn geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer mensen zelf de zorg kunnen en willen inrichten, zij zorg van goede kwaliteit regelen en dit kunnen doen binnen het budget dat een zorgverzekeraar kwijt zou zijn voor zorg in natura, dit mogelijk zou moeten zijn?
Als uitgangspunt geldt thans dat het pgb, onder voorwaarden, kan worden ingezet voor de bekostiging van zorg zoals omschreven op grond van de AWBZ. Voor zorg waarop de Zvw van toepassing is, geldt de mogelijkheid van niet-gecontracteerde zorg en van restitutie van zorgkosten. De Zvw staat een voorschot op restitutie niet in de weg. Het is aan de zorgverzekeraar om die mogelijkheid, en de voorwaarden waaronder, wel of niet te bieden. De verzekerde of diens vertegenwoordiger kan bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in overleg treden met zijn zorgverzekeraar om te bezien of hij langs die weg een gewenste oplossing kan vinden.
Deelt u de mening dat eigen regie, bijvoorbeeld via een persoonsgebonden budget, zich niet alleen moet beperken tot zorg die vanuit de AWBZ of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt bekostigd, maar dat ook zorg uit de Zorgverzekeringswet hiervoor in aanmerking moet kunnen komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te gaan over een oplossing voor mensen die medisch specialistische zorg voor hun kinderen via een persoonsgebonden budget goed geregeld hadden, zodat die zorg doorgezet kan worden nadat zij 18 zijn geworden en zij zelf regie kunnen blijven voeren over die zorg, zoals zij dat gewend zijn? Zo ja, bent u ook bereid met hen te overleggen over een regeling waarmee deze mensen van een persoonsgebonden budget gebruik kunnen blijven maken?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in 2014 medisch specialistische zorg voor kinderen wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet? Op welke manier wordt daarbij de mogelijkheid voor het voeren van eigen regie ingevuld? Bent u bereid te kijken op welke manier een persoonsgebonden budget in de Zorgverzekeringswet ingevoerd zou kunnen worden, om te beginnen bij medisch specialistische zorg?
Op dit moment wordt bezien hoe de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen het beste kan worden georganiseerd, gepositioneerd en bekostigd. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind kwalitatief zo goed mogelijk is en het gezin adequaat kan worden ondersteund. Het nieuwe kabinet zal hierover beslissen alsmede over het hierbij te volgen tijdpad.
Het nieuwe softwaresysteem van zorgaanbieder HWW Zorg te Den Haag |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u ervan op de hoogte dat HWW Zorg geld investeert in een nieuw softwaresysteem?1
De hoogte van het bedrag is mij niet bekend omdat het gaat om een individuele investering van een instelling.
Om hoeveel geld gaat het hier?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat HWW Zorg recentelijk medewerkers heeft moeten ontslaan, omdat er onvoldoende geld beschikbaar was, maar er nu blijkbaar wel voldoende geld is voor een nieuw softwaresysteem?
Er zijn volgens HWW geen medewerkers ontslagen in verband met onvoldoende beschikbaarheid van geld.
Hoeveel heeft HWW Zorg ontvangen van de zgn. Agema-gelden? Hoeveel ligt er daarvan nog op de plank, terwijl bewoners het in hun broek moeten doen omdat er te weinig personeel is?
Als het gaat om de «Agema-gelden» kan het volgende worden opgemerkt. HWW Zorg heeft in 2012 2,8 miljoen euro beschikbaar gekregen. Dit bedrag is aangewend voor het opleiden van de niveau 1-medewerkers naar niveau 2 (zo’n 50% van de middelen) om de kwaliteit van zorg te verbeteren en voor het aanstellen van meewerkend verpleegkundig teamleiders, zoals gevraagd door de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad (de andere 50%). De personeelsformatie (in de zorg) is in 2012 toegenomen ten opzichte van 2011. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van de middelen.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en bezoekt HWW Zorg regelmatig.
Daaruit blijkt dat HWW Zorg werkt aan verbetering van de kwaliteit, onder meer via een traject van certificering.
Vindt u het ook ronduit schokkend dat de directie van HWW Zorg haar bewoners urenlang in de urine laat liggen, maar wel waarde hecht aan hun computers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat bewoners urenlang moeten wachten om verschoond te worden omdat er geen personeel is, terwijl de bestuurders van HWW Zorg wel investeren in hun dure pc? Hoe legt u dit aan de bewoners uit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de directie van HWW Zorg om uw walging over haar beleid kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om deze gang van zaken direct stop te zetten en de bewoners van HWW Zorg goede zorg te bieden? Ziet u hier een rol voor de Inspectie weggelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Jeuken uw vingers ook zo om dergelijke bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te kunnen stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Het convenant inzake de landelijk werkende instellingen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van het convenant inzake de landelijk werkende instellingen dat deze instellingen een goede overgangsperiode verdienen om op gelijkwaardige wijze mee te kunnen doen binnen de stelselwijziging zorg voor jeugd?
De doelstelling van het convenant onderschrijf ik nog steeds.
Bent u bekend met signalen dat sommige provincies voornemens zijn per 1 januari 2013 de bekostiging van landelijk werkende instellingen te beëindigen? Onderkent u dat dergelijke voornemens ernstige problemen opleveren voor landelijk werkende instellingen?
Het is mij bekend dat sommige provincies voornemens zijn om per 1 januari 2013 de bekostiging van het zorgaanbod bij enkele landelijk werkende instellingen te beëindigen. Het convenant1 (Staatscourant 22912, 19 december 2011) dat ik heb gesloten met provincies en met de landelijk werkende instellingen is er op gericht dat een mogelijke subsidie- afbouw zorgvuldig zal verlopen. Ook is opgenomen dat provincies rekening zullen houden met de keuzevrijheid van de cliënt. Deze keuzevrijheid van de cliënt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke hulpvraag of met de levensbeschouwelijke achtergrond van de cliënt is gewaarborgd in artikel 3, zevende lid, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Het staat provincies vrij subsidies aan instellingen af te bouwen, zolang zij aan wettelijke verplichtingen zoals hierboven genoemd blijven voldoen.
Bent u voornemens de provincies te benaderen over hun verantwoordelijkheid voor een gelijk speelveld voor landelijk werkende instellingen in aanloop naar de voorgenomen stelselwijziging? Hoe voorkomt u dat landelijk werkende instellingen geen eerlijke kans krijgen omdat zij door gebrek aan financiering al voor de inwerkingtreding van de stelselwijziging in problemen zijn gekomen?
In het reguliere overleg met de provincies heb ik aandacht gevraagd voor een zorgvuldige behandeling van het zorgaanbod bij de landelijk werkende instellingen. Provincies hebben mij verzekerd dat zij hier bestuurlijk zorgvuldig mee omgaan. Wel hebben ze daarbij aangegeven dat het aan de individuele provincies is om een afweging te maken aan welk zorgaanbod in hun provincie behoefte is. Dan kan het dus zijn dat minder gebruik wordt gemaakt van de voormalig landelijk werkende instellingen, zolang aan de randvoorwaarden in de wet is voldaan.
Erkent u dat bij de positionering van landelijk werkende instellingen bijzondere zorgvuldigheid nodig is, aangezien veelal sprake is van identiteitsgebonden zorg die niet door andere aanbieders kan worden verleend? Hoe wordt de continuïteit van de identiteitsgebonden zorg gewaarborgd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is gemeld, is de bijzondere positie van identiteitsgebonden zorg vastgelegd in de wet. Provincies dienen in hun uitvoeringsprogramma, dat de basis vormt van de uitkering jeugdzorg, duidelijk te maken dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Zolang de keuzevrijheid van cliënt gewaarborgd blijft, staat het provincies vrij om subsidierelaties te beëindigen.
Mantelzorgers die geen compliment krijgen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mantelzorgers van mensen die op een wachtlijst voor een zorginstelling staan niet in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat deze mantelzorgers buiten de boot vallen?
In de antwoorden op vragen van het lid Omtzigt (CDA) die de staatssecretaris van Financiën mede namens mij op 7 september 2012 naar de Kamer heeft gezonden (Kamerstuknr. 3404) is hierop het volgende antwoord gegeven.
«Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare bedrag, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie over de boordeling van deze aanspraak niet beschikbaar is.
Inmiddels is gebleken dat ook de toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.»
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat juist de mantelzorgers met zeer zware taken, vanwege wachtlijsten, geen mantelzorgcompliment krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zij voortaan wel het compliment krijgen dat ze, haast meer dan wie ook, verdienen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. De huidige criteria leiden al tot een overschrijding van het beschikbare budget. Zoals ik in mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 al aangaf, hebben mij signalen bereikt van zorgvragers en mantelzorgers die duiden op onvrede met de huidige regeling. Het kwam ook aan de orde in de gesprekken die mijn medewerkers en ik hebben gehad met mantelzorgers op de cliëntendag mantelzorg op 4 juni 2012. In mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 geef ik aan deze signalen nopen tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment.
Wilt u de Kamer vóór Prinsjesdag uw antwoorden op het voorgaande doen toekomen?
Tot mijn spijt is dat niet gelukt.
Het bericht "Doof meisje kan geen journaliste worden" |
|
Jesse Klaver (GL), Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Lisa vlak voor het begin van het studiejaar van de Hogeschool Utrecht heeft vernomen dat het niet zinvol is om aan haar studie te beginnen, omdat ze niet het hele curriculum kan volgen?
Zo is dat volgens de directeur van de opleiding Journalistiek van deze hogeschool niet gezegd. Volgens hem is de intentie uitgesproken de studente te helpen, maar is erop gewezen dat het voor haar wel moeilijk zou worden de verplichte vakken radio- en televisieonderwijs te halen.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) zegt dat een instelling geen onderscheid mag maken op grond van handicap of chronische ziekte. Het verbod van onderscheid houdt mede in dat de onderwijsinstelling verplicht is voor de betreffende student, indien nodig, doeltreffende aanpassingen te verrichten (tenzij deze voor de instelling een onevenredige belasting vormen). Door deze bepaling krijgen ook studenten met een functiebeperking (handicap of chronische ziekte) een eerlijke kans om een hoger onderwijsdiploma te behalen.
De studente is niet geweigerd, maar toegelaten op grond van een selectieprocedure. Zij kan de opleiding volgen en op grond van het bovenstaande de instelling vragen adequate aanpassingen te verrichten.
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 gaan de werkzaamheden van deze commissie op in het College voor de Rechten van de Mens.
Wat vindt u ervan dat dit bericht haar zo kort van tevoren bereikt, terwijl ze wel ingeloot is voor de studie en op basis van de inloting (nummer 5 van 500) uitermate geschikt zou zijn voor de journalistiek?
Volgens de directeur van de opleiding Journalistiek zijn op 31 mei, 6 juli, 24 augustus en 27 augustus met de studente gesprekken gevoerd. Bij het laatste gesprek was de directeur zelf aanwezig. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De studente was overigens niet ingeloot, maar geselecteerd.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht worden jaarlijks 360 studenten toegelaten: 180 via gewogen loting, 180 via een decentrale selectietoets. De betreffende studente is bij die selectietoets als vijfde geëindigd, inderdaad een hoge score. In de toets tellen taalprestaties (spelling, woordenschat, tekstopbouw, taalbegrip), persoonlijke kenmerken (zorgvuldigheid, contact leggen met anderen, vriendelijkheid, openstaan voor nieuwe ervaringen) en motivatieaspecten (extrinsiek, intrinsiek, prestatie en vertrouwen en zekerheid over studiekeuze en afloop ervan) zwaar mee. In de toets zaten geen auditieve onderdelen.
Wat vindt u van de reactie van de Hogeschool Utrecht dat het volgen van een aangepast programma «te veel tijd en geld zou kosten»?
Dat is volgens de directeur van de Hogeschool niet gezegd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Om te bepalen of aanpassingen een onevenredige belasting vormen voor de instelling, kan de instelling en/of de student het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) inschakelen. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf het college vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is. Mocht een onderwijsinstelling menen dat de kosten van het verrichten van doeltreffende aanpassingen een onevenredige belasting vormen, dan dient de instelling dit expliciet in relatie tot de concrete situatie aan te tonen.
Deelt u de mening dat een beperking geen reden kan zijn om iemand te weigeren voor de opleiding journalistiek en de Hogeschool Utrecht samen met Lisa dient te kijken hoe Lisa de opleiding wel kan volgen? Wat gaat u doen om dit alsnog te bereiken?
Ja, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte. De studente is ook niet geweigerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat dit voorval wederom bevestigt dat het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking zo snel mogelijk geratificeerd moet worden door Nederland?
Wat het voorval in de eerste plaats duidelijk maakt, is dat het bewust zijn van de verplichting om mensen met een beperking gelijk te behandelen onze voortdurende aandacht moet blijven hebben. De Wgbh/cz vervult hierbij een hele belangrijke rol, omdat deze wet de verplichting wettelijk verankert. Vanuit dit perspectief werkt de Staatssecretaris van VWS aan de ratificatie van het VN Verdrag handicap en aan de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten». Op 7 november 2011 bent u geïnformeerd over de stand van zaken in het ratificatieproces. Het onderzoek naar de financiële consequenties van ratificatie van het VN Verdrag Handicap en de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten» heeft inmiddels twee rapporten van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht opgeleverd. Deze geven een belangrijke juridische onderbouwing voor het afronden van de wetsvoorstellen voor ratificatie en uitbreiding van de Wgbh/cz. De opdracht voor een afzonderlijk onderzoek dat zich op de berekening van kosten en baten toespitst is inmiddels verstrekt. Na afronding van dit onderzoek wordt u over de resultaten geïnformeerd.
Kinderrechten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzendingen1 over kinderrechten in Nederland die de IKON deze zomer heeft uitgezonden, waarbij de laatste drie afleveringen (van 9, 16 en 23 augustus) over kinderen in Caribisch Nederland gingen? Herinnert u zich de aangenomen motie over de kinderrechten binnen het Koninkrijk?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de TV-uitzendingen en ja, ik herinner mij de motie over kinderrechten.
Heeft u contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek «Koninkrijkskinderen» dat zij verricht naar de situatie waarin de kinderen op deze eilanden opgroeien, en de uitdagingen die deze kinderen en hun ouders daarbij tegenkomen?
Er is ambtelijk contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek.
Erkent u de volledige verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van kinderrechten op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba conform het VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Bent u, conform de motie, met Curaçao, Sint Maarten en Aruba in overleg getreden om tot een gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van wetgeving en beleid, kennisuitwisseling, technische ondersteuning en kinderbescherming te komen? Zo ja, op welke wijze heeft u hier aan voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) ligt aan de basis van de missie van het jeugdbeleid in Caribisch Nederland, die samen met de jeugdorganisaties en bestuurders in Caribisch Nederland is vastgesteld. De missie voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland luidt als volgt: «Elk kind moet gezond en veilig en met plezier kunnen opgroeien, zijn talenten kunnen ontwikkelen, goed voorbereid zijn op de toekomst en leren zelf ook een bijdrage te leveren aan de maatschappij».
Op basis van deze missie is, gezien de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijksoverheid en de openbare lichamen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering, wederom samen met verantwoordelijke partijen binnen de openbare lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba, per eiland een plan gemaakt wat de eerste concrete uitvoeringsresultaten zouden moeten zijn. Dit plan betrof zowel preventie (een Centrum voor Jeugd en Gezin, verbetering jeugdgezondheidszorg, verbetering naschoolse opvang en vrijetijdsvoorzieningen) als jeugdzorgvoorzieningen en verbetering van de jeugdbescherming. Dit plan is vanaf 2009 uitgevoerd en de basisvoorzieningen zijn inmiddels gerealiseerd. De komende jaren vergt borging en kwaliteitsverbetering nog heel veel aandacht. Zo is recent op Bonaire, St. Eustatius en Saba een startconferentie gehouden over de aanpak van kindermishandeling. Vanuit de VWS-begroting is hiervoor structureel 3,5 mln. extra beschikbaar gesteld.
Zoals is vermeld in de brief van 23 januari 2012 (2011–2012, 33 000-IV, nr 55) is ieder land in het Koninkrijk zelf verantwoordelijk voor het beschermen van kinderrechten zoals dat is vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Met in inachtneming van deze eigen verantwoordelijkheid en gelet op de visie van Nederland op de samenwerking binnen het Koninkrijk ondersteunt de Nederlandse regering de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, binnen het Koninkrijk op het gebied van de kinderrechten onder meer door middel van de samenwerkingsprogramma’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om leerplicht, het tegengaan van schooluitval, leerlingenzorg, actieve betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen, maar ook om armoedebestrijding, opvoedingsondersteuning, sport en verbetering van wijken. Daarnaast ondersteunt de Nederlandse Vertegenwoordiging in Aruba, Curaçao en Sint Maarten specifieke (kleine) subsidieaanvragen, onder meer op het gebied van kinderrechten.
Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid krachtens het VN-Kinderrechtenverdrag zich tot het onderscheid dat op veel punten wordt gemaakt – op basis van het Statuut en de WOLBES en het bestuurlijk akkoord – en dat direct invloed heeft op de toegang van kinderen en gezinnen tot basisvoorzieningen (zoals kinderbijslag)?
Voor Caribisch Nederland is gekozen voor maatwerk om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de eilanden. Een belangrijk voorbeeld is de keuze voor de dollar in plaats van de euro. Ook bijvoorbeeld op het terrein van de zorg zijn specifieke oplossingen gekozen passend bij de lokale situatie. Discussies over gelijke behandeling worden vooral gevoerd in het kader van sociale voorzieningen zoals uitkeringen, kindertoeslag en huursubsidie. Het pakket aan regelgeving moet echter in zijn totaliteit worden beoordeeld. Zo is er gekozen voor een relatief simpel fiscaal stelsel met een hoge belastingvrije voet, een relatief lage vlaktax, maar dan ook geen compensaties via toeslagen en subsidies.
Is dit onderscheid in overeenstemming met de Nederlandse Grondwet (art. 1) en het VN-Kinderrechtenverdrag (art. 2)?
Artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (alle rechten gelden voor alle kinderen) en artikel 1 van de Grondwet regelt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Voor Caribisch Nederland is er echter dikwijls geen sprake van gelijke behandeling omdat er geen sprake is van gelijke gevallen gezien de bijzondere omstandigheden op de eilanden en de regio waar zij zich bevinden. Ten aanzien van de eilanden is gekozen voor maatwerk, in veel gevallen op expliciet verzoek van de eilandbesturen zelf.
Op welke manier organiseert u – als coördinerend minister – de contacten tussen de vakministeries, om te waarborgen dat alle rechten van kinderen op de BES-eilanden worden gewaarborgd conform het VN Kinderrechtenverdrag?
Binnen de constructie waarvoor de wetgever heeft gekozen, is geen sprake van een coördinerende bewindspersoon. Sinds 10-10-10 zijn de individuele bewindspersonen ieder voor hun eigen beleidsterreinen in Caribisch Nederland verantwoordelijk. Net als zij dat zijn voor het Europese deel van ons land. De Nederlandse regering heeft het stokje overgenomen van de Nederlands-Antilliaanse regering en de Nederlandse ministeries dat van de Nederlands-Antilliaanse ministeries. In Den Haag beschikt ieder ministerie over een coördinator Caribisch Nederland. Deze heeft kennis van de eilanden en onderhoudt primair het contact met de vooruitgeschoven post van hun ministerie en met het eilandbestuur. De verschillende coördinatoren stemmen hun activiteiten bovendien in Den Haag af met de andere departementen. Hiertoe bestaat een interdepartementale werkgroep Caribisch Nederland en Koninkrijksrelaties. De minister van BZK heeft zich daarnaast richting de eilandbesturen bereid getoond voor hen coördinerend op te treden, in die zin dat zij gaarne bereid is de eilandbesturen te helpen bij het in contact komen met de juiste collega-bewindspersoon.
Ten aanzien van de zorg voor kinderen op Caribisch Nederland is Caribisch Nederland verantwoordelijk voor de preventieve zorg van de jeugd. De staatssecretaris van VWS draagt verantwoording voor de specialistische zorg.
Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en de openbare lichamen om te zorgen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Deelt u de eerste voorlopige conclusies die door verschillende deskundigen getrokken worden in de uitzendingen van Spraakmakende Zaken over kinderen op de BES-eilanden over de problemen waarmee zij geconfronteerd worden, zoals rond opvoeding, armoede, onderwijs, toekomstkansen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Zo zijn de afgelopen jaren Centra voor Jeugd en Gezin opgezet waar een brede opvoed- en opgroeiondersteuning wordt geboden. Daarnaast zijn de vrijetijdsvoorzieningen verbeterd, is de methodiek positief opvoeden (Triple P) geïntroduceerd, is jeugdzorg ontwikkeld (ambulante hulp, pleegzorg, tehuizen, kinder- en jeugdpsychiatrie) en is binnen het gedwongen kader de uitvoering van de gezinsvoogdij verbeterd en de voogdijraad verder geprofessionaliseerd3. Ook in de (jeugd)gezondheidszorg en het onderwijs is en wordt veel geïnvesteerd om de kwaliteit en de voorzieningen verder te verbeteren.
Bent u het eens met de constatering – zoals deze door deskundigen in Spraakmakende Zaken werd geuit – dat verschillende kinderrechten op de BES-eilanden niet gewaarborgd worden, zoals het recht op een adequate levensstandaard, het recht op ontwikkeling en ontplooiing, het recht op vrije- tijdsvoorziening, het recht op adequaat onderwijs en gezondheidszorg, het recht op bescherming tegen kindermishandeling en misbruik, etc., en wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is de missie voor het jeugdbeleid in Caribisch Nederland gebaseerd op het Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind. De daartoe ondernomen acties hebben aan de volbrenging van deze missie bijgedragen, maar ook in toekomst zullen acties nodig zijn.
Op welke manier onderhoudt u de komende periode contacten met zowel bewoners als gezagsdragers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de situatie van kinderen aldaar?
De organisatie Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland onderhoudt regelmatig contact met de gezaghebbers op de drie eilanden. Via deze organisatie ontvang ik signalen over de voortgang van de verbeteringen op het gebied van de jeugd. Bewoners kunnen voor vragen over onder andere opvoed- en opgroeiondersteuning terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin.
Is de nu geschetste situatie van kinderen in Caribisch Nederland voor u aanleiding om uw beleid te veranderen? Zo ja, is de nu geschetste kinderrechtensituatie op Caribisch Nederland voor u aanleiding om concrete maatregelen te initiëren (vanuit verschillende ministeries), zoals op het gebied van armoedebestrijding, bescherming tegen en hulp bij kindermishandeling en geweld, vergroten van toekomstkansen voor kinderen, opvoedingsondersteuning en schoolse en naschoolse mogelijkheden?
Het structureel verbeteren van de positie van kinderen heeft mijn aandacht. De geschetste situatie is een bevestiging van de door mij ondernomen en voorgenomen acties.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben daarom al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugdaanpak tot één van de prioritaire thema’s te maken. In 2009 en 2010 zijn hiervoor extra middelen vrijgemaakt.
Samen met het lokale bestuur, de lokale instellingen en de Inspectie Jeugdzorg is er in de afgelopen jaren een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. De acties op het gebied van de jeugdbescherming onderneem ik in nauwe samenspraak met de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité, worden professionals opgeleid in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt dit najaar de Campagne voor Positief Opvoeden voor ouders georganiseerd.
De komende twee jaar richten we ons op de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en een sluitende aanpak van kindermishandeling.
Deze doelstellingen worden door mij gemonitord via de subsidieafspraken.
In juni 2012 hebben er op Bonaire, Saba en St. Eustatius conferenties plaatsgevonden met alle ketenpartners over het onderwerp kindermishandeling. Deze conferenties waren het startschot om te komen tot een sluitende aanpak van kindermishandeling en het maken van werkafspraken, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de lokale behoeften en mogelijkheden van de eilanden.
Bent u bereid actie te ondernemen op basis van de aanbevelingen van het rapport «Koninkrijkskinderen» dat UNICEF begin 2013 uitbrengt, in samenwerking met verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten in Nederland en in Caribisch Nederland?
Ik kijk met belangstelling uit naar het verschijnen van het rapport van UNICEF. Ik wil nu nog niet vooruitlopen op de mogelijke inhoud van dit rapport, de aanbevelingen en de mogelijke actie die ik al dan niet in samenwerking met andere verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten zal nemen.
Het sluiten van dagbestedinglocaties in Drenthe als gevolg van de bezuinigingen op de vervoerkosten voor gehandicapten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die ik stelde naar aanleiding van de bezuinigingen op de vervoerkosten van gehandicapteninstellingen?1 Herinnert u zich ook dat u in uw antwoorden aangaf dat instellingen in overleg met de cliënten voor vervoer moeten zorgen?1
Ja, ik herinner mij dat.
Hoe rijmt u dit antwoord met het bericht dat de zorginstelling Noorderbrug heeft besloten in ieder geval de locaties Werklocatie Frederiksoord, Activiteitencentrum Meppel, Zorgboerderij Boyemaheerd en Werken Grootegast te sluiten, met als reden de bezuinigingen op de vervoerkosten?3
Mij is bekend dat de Noorderbrug al langer kijkt naar de organisatie van dagactiviteiten, reeds lange tijd voor de maatregel «Vervoerskosten». Zo is onder andere te lezen in hun jaardocument 2010 en 2011. Ook in het blad NB! jaargang 2011 (Noorderbrug) is te lezen dat er op 9 december 2010 een speciale themasessie getiteld «balanceren tussen kwaliteit en betaalbaarheid», is gewijd aan de noodzaak voor «een heroriëntatie op het gebied van dagactiviteiten».
Op pagina 28 van het jaardocument 2011 is ondermeer te lezen: «In 2011 zijn voorbereidingen getroffen voor het sluiten van niet rendabele activiteitencentra, waarbij principiële keuzes gemaakt zijn op weg naar de invoering van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Werken naar Vermogen (WVnV). Een zinvolle dagbesteding kan veelal ook in samenwerking met bedrijven of welzijnsinstellingen vormgegeven worden en hoeft niet permanent in een activiteitencentrum plaats te vinden.» (einde citaat) Op pagina 42 van het jaarverslag is te lezen dat: «In 2012 zullen de resultaten van de reorganisatie van het primair proces en het sluiten van niet rendabele centra zichtbaar zijn.» (einde citaat).
Instellingen richten hun eigen organisatie in en kunnen dat autonoom en naar eigen doen inzicht doen.
Hebben de cliënten die gebruik maken van deze locaties nog enig recht van spreken, behalve dat ze tegen dit voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur kunnen protesteren bij de cliëntenraad? Kan de cliëntenraad een voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur terugdraaien, of kunnen ze alleen een negatief advies uitbrengen dat de Raad van Bestuur naast zich neer kan leggen? Hebben individuele cliënten in dergelijke situaties nog een andere manier om hun dagbesteding te behouden, of trekken ze waarschijnlijk toch aan het kortste eind? Wat is uw oordeel over de positie van de cliënt in dit geval?
De Noorderbrug hecht, zoals zij dat zelf formuleert in het jaarverslag 2011 «grote waarde aan medezeggenschap, omdat dit past bij de missie, visie en kern-waarden.» (einde citaat) Ik heb geen reden om te veronderstellen dat de Noorderbrug niet op een zorgvuldige manier omgaat met (de ook formeel geborgde positie van) haar cliënten en de cliëntenvertegenwoordigers.
Had u bij de afspraken in het Kunduz-akkoord niet kunnen voorzien dat dit het gevolg zou kunnen zijn? Had u dat idee ook nog niet na het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ, vlak voor het zomerreces?4
Mijn verwachting was en is dat instellingen – op grond van onderliggende rapporten – eerst gaan kijken wat ze zelf kunnen verbeteren respectievelijk hoe ze de consequenties van de daling van inkomsten kunnen opvangen in hun bedrijfsvoering. Daarvoor is er ook ruimte. Geconstateerd is immers dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in hun kostprijzen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Daarbij was ook de constatering dat de huidige regeling voor een instelling weinig reden was om doelmatig vervoer te organiseren, omdat ze de kosten nagenoeg geheel vergoed kregen. Een slag waarbij instellingen kritisch kijken naar de organisatie ligt voor de hand.
Vervolgens zullen er instellingen zijn die wel uitkomen met de vergoedingen (er zijn er die dit nu al kunnen) en zullen er instellingen die niet (direct) uitkomen. Dat laatste kan ook een bewuste keuze zijn van de instelling, bijvoorbeeld om geld die men op andere posten overhoudt, in te zetten voor vervoer. Ik ben nadrukkelijk niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering c.q. bevoegd op het terrein van de individuele instelling.
Wat bedoelde u precies toen u in genoemd overleg op dit onderdeel als antwoord op mijn vragen zei dat u de maatregel « met coulance» zou uitvoeren?4 Hoe gaat u deze coulance in dit concrete geval toepassen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedoelde u toen u in dit overleg tevens zei dat u schrijnende gevallen wilde voorkomen?4 Vallen de mensen in de bovengenoemde dagbestedingslocaties, die hun dagbesteding waar ze al jaren naar toe gaan verliezen, onder de kwalificatie «schrijnend geval»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat In het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ ook de 150 miljoen euro aan bezuinigingen van de Kunduz-coalitie is behandeld, en dat u in reactie op mijn vragen heeft bevestigd dat de getroffen instellingen de bezuinigingen niet per se hoeven op te halen uit hun vervoerkosten? Kunt u laten nagaan hoe de instelling Noorderbrug met deze uitvoeringsruimte is omgegaan? Heeft u de mogelijkheid de korting op de vervoerkosten te beschouwen als een generieke korting laten weten aan alle zorginstellingen die met deze maatregel zijn geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn u ook andere zorginstellingen bekend die hun cliënten hebben laten weten dat hun dagvoorziening zal verdwijnen, en dat ze op zoek moeten naar iets anders? Zo ja, welke instellingen zijn dat?
Nee, deze zijn mij thans niet bekend.
Zijn er bij u al signalen bekend over wachtlijsten voor voorzieningen die wel open kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 8.