Berichtgeving in de media t.a.v. het tekort aan behandelaren waardoor er lange wachtlijsten zijn in de GGZ en instellingen zich genoodzaakt voelen tot een patiëntenstop |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de diverse berichtgeving betreffende tekorten aan regiebehandelaren in de ggz en de daarmee samenhangende wachtlijsten en patiëntenstops?1 2 3 4
Ja ik ben bekend met de diverse berichtgeving.
Zijn volgens u wachtlijsten en patiëntenstops in de ggz ongewenst? Zo ja, wat is er in uw ogen nodig om dit te voorkomen?
Als er bij een zorgaanbieder een patiëntenstop optreedt door een gebrek aan personele capaciteit of door het bereiken van een omzetplafond, vind ik het vooral van belang dat een patiënt tijdig elders terecht kan.
In het kader van hun zorgplicht moeten zorgverzekeraars (in geval van een naturapolis) voldoende zorg inkopen en (in geval van een naturapolis en van een restitutiepolis) verzekerden desgevraagd bemiddelen naar passende zorg. Daarbij moet worden opgemerkt dat een zorgverzekeraar te maken kan hebben met overmacht, bijvoorbeeld bij een algeheel gebrek aan personele capaciteit. Er moet dan wel door de verzekeraar kunnen worden aangetoond dat er serieuze inspanningen zijn gepleegd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht.
Voorts is de personele capaciteit belangrijk en is het dus ook van belang om voldoende personeel op te leiden. Daarom heb ik de afgelopen jaren het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan gevolgd met betrekking tot de ggz-opleidingen (zie ook het antwoord op vraag 3 en 6). In de Kamer Geestelijke Gezondheidszorg van het Capaciteitsorgaan hebben de beroepsverenigingen, de opleidingsinstellingen en de zorgverzekeraars zitting.
Bent u het ermee eens dat het opleiden van meer behandelaren een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van patiëntenstops en het verkorten van de wachtlijsten? Zo ja, bent u bereid om hier (in elk geval tijdelijk extra) middelen beschikbaar voor te stellen?
VWS bekostigt voor een aantal ggz-beroepen de vervolgopleidingen. Voor deze zorgopleidingen wordt het aantal opleidingsplaatsen jaarlijks bepaald op basis van de zorgbehoefte via het advies van het Capaciteitsorgaan. Om tekorten en wachtlijsten in de zorg te voorkomen en waar nodig weg te werken, heb ik de afgelopen jaren het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan gevolgd met betrekking tot de ggz-opleidingen. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende zorgprofessionals zijn. De relevante veldpartijen zijn direct betrokken bij de totstandkoming van deze raming, welke gericht is op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod over een langere termijn van 12 jaar en frequent wordt bijgesteld (zie ook het antwoord op vraag 6).
Voor wat betreft de korte termijn geldt dat de professionals die instromen in de opleiding niet direct actief zullen zijn op de arbeidsmarkt. Zij moeten eerst de vervolgopleiding(en) afronden.
Zoals u in onderstaand overzicht kunt zien wordt er afgelopen jaren meer opgeleid in de ggz, enerzijds structureel (op basis van de ramingen) en anderzijds met extra inzet van middelen (onder meer vanuit de HLA en andere additionele middelen (2019–2021)). Onderstaande cijfers zijn cumulatief, dit houdt in dat de aantallen zorgprofessionals die in september 2019 en 2020 ingestroomd zijn nog met de opleiding tot GZ-psycholoog bezig zijn en nog uit zullen stromen omdat de opleiding tot GZ-psycholoog 2-jarig is.
Gezondheidszorgpsycholoog
610
945
1.003
832
832
Psychotherapeut
224
224
143
139
155
Klinisch psycholoog
255
255
180
184
243
Klinisch neuropsycholoog
27
27
26
26
29
Verpleegkundig specialist GGZ
102
102
115
115
115
Psychiaters
125
125
125
176
181
Bent u bereid om (al dan niet tijdelijk) de subsidie tot opleiden te verstrekken ook op basis van aantallen inclusief onbeschikt opleiden?
Voor wat betreft de gesubsidieerde aantallen opleidingsplaatsen laat ik mij leiden door het advies van het Capaciteitsorgaan. De eerstvolgende raming wordt eind 2022 verwacht en daaruit zal blijken of het noodzakelijk is het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog te verhogen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er op dit moment een stuwmeer aan masterpsychologen is die wachten op een opleidingsplaats tot GZ-psycholoog?
De masteropleiding Psychologie is een populaire opleiding zonder numerus fixus. Het is niet zo dat afgestudeerde masterpsychologen automatisch toegang of recht hebben op instroom in de GZ-opleiding. Wat mij betreft gaat het daarom niet om een «stuwmeer», maar om een opleidingspotentieel van afgestudeerde masterpsychologen die op basis van hun studie de mogelijkheid hebben om te solliciteren voor een vervolgopleiding tot GZ-psycholoog, maar ook als masterpsycholoog werkzaam kunnen zijn in de zorg, of elders. De instroom in de GZ-opleidingsplaatsen is afhankelijk van de aantallen geraamde opleidingsplaatsen van het Capaciteitsorgaan. Deze ramingen zijn op basis van de benodigde zorgvraag (zie ook de antwoorden op vraag 3 en 6. Deze zorgvraag moet het uitgangspunt zijn voor het aantal op te leiden GZ-psychologen per jaar.
Bent u bereid om samen met de opleidingsinstituten op korte termijn te kijken naar het opleiden van extra GZ-psychologen? Zou het daarbij ook mogelijk zijn om voor 2022 substitutie vanuit nu ongebruikte opleidingsplaatsen bij andere opleidingen (b.v. klinisch psychologen) plaats te laten vinden naar opleidingsplaatsen GZ-psychologen, daarbij gebruikmakend van de ervaring die tijdens de coronaperiode door de opleidingsinstituten gedaan is met digitaal opleiden (denk aan het voorbeeld van het opleiden van van GZ-psychologen op de BES-eilanden door RINO Zuid)?
Het Capaciteitsorgaan adviseert ons over het aantal opleidingsplaatsen dat nodig is met het oog op het kunnen opvangen van de toekomstige zorgvraag. Dit advies wordt vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het Capaciteitsorgaan waarin ook de betrokken veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Het instroomadvies betreft dus een gedragen advies van het veld zelf.
Voor de opleiding tot GZ-psycholoog volg ik al enige jaren het advies van het Capaciteitsorgaan op en is zelfs in enkele jaren incidenteel extra opgeleid boven dit advies (zie ook het antwoord op vraag 3). Ook voor 2022 volg ik de laatste tussentijdse bijstelling van het Capaciteitsorgaan van november 2020 op, namelijk 832 opleidingsplaatsen.
De adviezen van het Capaciteitsorgaan komen tot stand op basis van onderzoek en consensus van veldpartijen en zijn daarom het beste richtsnoer om te bepalen hoeveel opleidingsplaatsen nodig zijn met het oog op de toekomstige zorgvraag. Er zijn signalen vanuit het veld die aangeven dat het advies hoger had moeten zijn. Dat wringt. Mede daarom heeft het Capaciteitsorgaan op basis ook van draagvlak onder veldpartijen in november 2020 een tussentijdse bijstelling van het instroomadvies voor GZ-psychologen (voor de komende 12 jaar) gedaan. Ik zie dan ook geen reden om meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen.
Partijen verenigd in het Capaciteitsorgaan nodig ik van harte uit het goede gesprek binnen het Capaciteitsorgaan te voeren, eveneens met het oog op het volgende advies dat ik eind 2022 verwacht. Ik zal de partijen zelf ook in een Bestuurlijk Overleg verzoeken om hun verzoek voor meer opleidingsplekken onderbouwd onder de aandacht van het Capaciteitsorgaan te brengen.
Overigens, substitutie van opleidingsgelden is niet mogelijk. Wanneer het aantal opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen dit jaar niet volledig gevuld wordt, gaan wij er vanuit dat de vraag voor de komende jaren blijft staan. Er is dus geen sprake van geld dat vrij komt. Extra GZ-psychologen opleiden, boven de raming, betekent een intensivering. Om grote schommelingen in het opleiden te voorkomen, volg ik de duurzame ramingen van het Capaciteitsorgaan, die frequent bijgesteld worden, op basis van onderzoek en consensus van het veld.
Bent u bereid om (vanuit de tussenrapportage pAVP) alvast te kijken naar de start van een opleiding die gebruik maakt van Eerder Verworven Competenties (EVC), zodat, gebruikmakend van de kennis en ervaring die er al is onder de mensen die opgeleid willen worden, versneld opgeleid kan worden tot GZ-psycholoog waarbij de instituten die nu al ruime ervaring hebben in opleiden een rol kunnen spelen (ervaring vanuit mijn vorige werkgevers in de zorg leert mij dat bij andere opleidingen dit zeer succesvol is gebleken!)?
Ik sta positief tegenover het opzetten van EVC trajecten en heb daarom een Verkenning door veldpartijen gefaciliteerd naar de mogelijkheden tot de opstart van een EVC-pilot. Belangrijk hierbij is dat voldaan wordt aan belangrijke randvoorwaarden, zoals de borging van de noodzakelijk kwaliteitseisen, registratie en diploma-eisen. Onderdeel van de Verkenning is ook om te kijken welke opleiders de gewenste EVC trajecten zouden kunnen verzorgen. Het is logisch om daarbij gebruik te maken van de ruime ervaring in opleiden die er is.
Bent u bereid om in het kader van de broodnodige preventie van psychische klachten ook te kijken naar verstrekking van subsidie voor het opleiden van orthopedagogen die hierin een grote rol kunnen spelen?
Ik heb hiertoe overleggen gevoerd met partijen en ik heb de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) per brief, met concrete vragen, verzocht om onderbouwing aan te leveren (over onder meer nut, noodzaak, marktfricties, en benodigd macrobudget), om hierover een gedegen besluit te kunnen nemen. Een reactie van de NVO is enkele dagen geleden ontvangen en wordt nu bestudeerd. Gezien de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Het bericht ‘Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding»?1
Ja.
Hoeveel wielerwedstrijden en evenementen zijn er inmiddels geannuleerd of dreigen te worden geannuleerd door gebrek aan politiebegeleiding? Kunt u hierbij een overzicht per provincie verstrekken?
Er zijn geen wielerwedstrijden geannuleerd enkel vanwege gebrek aan politiemotorbegeleiding. Wel waren er 14 wielerwedstrijden die de organisator wilde verplaatsen vanwege Covid-19, maar waarvoor om verschillende redenen geen geschikte alternatieve datum te vinden was. Deze zijn alle 14 uiteindelijk niet doorgegaan. Bij vier speelde het tekort aan politiebegeleiding hierbij een beperkende rol: twee in district Noord (provincie Drenthe), één in district Noord-Holland en één in de provincie Utrecht.
Kunt u uitleggen hoe de no-regret maatregelen geëvalueerd kunnen worden als veel koersen noodgedwongen worden geannuleerd?
In 2021 hebben 31 wielerwedstrijden wel plaatsgevonden, of zullen die nog plaatsvinden. Deze zijn verdeeld over verschillende districten, maakt een overzicht van de KNWU duidelijk. Evaluatie van de no-regret maatregelen komt, uiteraard afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot Covid-19, daardoor niet in gevaar.
Welke wettelijke regel(s) verhinderen een doorgang van koersen zonder volledige politiebegeleiding?
Er bestaat geen wettelijke regel die de doorgang van koersen zonder politiebegeleiding verhindert. Het is aan de organisator om bij de betreffende wegbeheerder(s) een ontheffing aan te vragen voor het organiseren van een wedstrijd. De ontheffing wordt alleen verleend als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat de organisator een uitgebreid verkeersplan heeft opgesteld met daarin alle maatregelen die de organisator neemt om de verkeersveiligheid tijdens een wedstrijd over de gehele route te borgen. Of en hoeveel (statische) verkeersregelaars moeten worden ingezet, bepaalt de betreffende wegbeheerder in samenspraak met de politie. Vervolgens dient de organisator zelf voor deze verkeersregelaars te zorgen.
Wanneer start het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden? Deelt u de mening dat er vanwege de reeds afgeblazen wielerkoersen per direct een oplossing nodig is? Zo nee, waarom niet?
Over de invulling van het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels als onderdeel van de no-regret maatregelen spreekt het ministerie momenteel met de SWOV. Zoals ik u eerder heb toegezegd informeren we de Tweede Kamer uiterlijk eind 2022 over de evaluatie van de no-regret maatregelen, waar dit onderzoek deel van uitmaakt.
Is het mogelijk om koersen door te laten gaan door politiebegeleiding te combineren met opgeleide motor-verkeersregelaars?
Opgeleide burger motor-verkeersregelaars kunnen met het oog op de huidige wetgeving alleen een rol spelen als statische verkeersregelaar en als begeleider in de karavaan. Zij hebben dus geen wettelijke bevoegdheid om rijdend aanwijzingen te geven en het is derhalve niet mogelijk om zonder wetswijziging opgeleide burger motor-verkeersregelaars per direct in te zetten als verkeersregelaars met een aanwijzingsbevoegdheid bij wielerwedstrijden, gebleken is dat ook een pilot binnen de huidige juridische kaders niet uitvoerbaar is. Alleen de politie is bevoegd om rijdend vanuit of vanaf een voertuig aanwijzingen te geven aan verkeersdeelnemers bij een wielerwedstrijd.
Ter uitvoering van de motie Alkaya/Rudmer Heerema wordt hierbij bezien of naast het wegnemen van de juridische belemmeringen een experiment naar burger motor-verkeersregelaars als rijdende verkeersregelaars met aanwijzingsbevoegdheid vanuit verschillende optieken haalbaar is. Onder andere wordt hierin meegenomen wat er van de burger motor-verkeersregelaar wordt gevraagd, zoals het snel rijden op wegen waar normaal gesproken lagere snelheden zijn toegestaan en het rijdend verkeer regelen. Mocht dit haalbaar zijn, dan wordt bekeken welke waarborgen dienen te worden gecreëerd om dit zo goed en verkeersveilig mogelijk te organiseren, mits de maatregelen met betrekking tot covid-19 dit toelaten.
Kunt u per direct toestaan dat goed opgeleide motor-verkeersregelaars mogen ondersteunen bij wielerevenementen zodat er geen wielerwedstrijden geannuleerd hoeven te worden en de politiebegeleiding zich met andere taken kan bezighouden? Zo nee, waarom niet? Oftewel wilt u ophouden de Kamermeerderheid te negeren, die via de motie Alkaya/Rudmer Heerema (Kamerstuk 29 398, nr. 951) verzocht heeft om per direct een oplossing te zoeken voor de begeleiding voor wielrenwedstrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen, om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS) heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie bevat.
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht. Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan 100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld. De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht, het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving) én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken. In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op dit proces.
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en waarom, en dat aan de Kamer overleggen?3
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken. Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren. Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze aan valt toe te schrijven?
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn. Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe initiatief van samenwerkende ziekenhuizen met de bereidingsapotheek A15 om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de noodzaak van dit initiatief voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen?
Ik waardeer initiatieven die daar aan kunnen bijdragen. De beschikbaarheid van medische producten, waaronder geneesmiddelen, tegen aanvaardbare kosten, is van belang zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is.
Wat vindt u ervan dat bij een aantal bereidingen commerciële partijen de prijs omhoog drijven door de middelen te laten registreren?
In Nederland komen geneesmiddelen als hoofdregel met een handelsvergunning (registratie) op de markt.2 Onderzoek naar de mogelijke toepassing van een bestaand geneesmiddel bij een nieuwe indicatie wordt drug rediscovery of drug repurposing genoemd. Drug repurposing duurt vaak minder lang dan de ontwikkeling van een heel nieuw geneesmiddel, omdat er al veel bekend is over het geneesmiddel. De toepassing kan daardoor relatief snel de patiënt bereiken en relatief goedkoop zijn. Drug repurposing waarbij een apotheekbereiding wordt geregistreerd vind ik een goede ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zie ik ook specifieke casussen waarbij drug repurposing leidt tot ongewenst gedrag van fabrikanten. Denk bijvoorbeeld aan de casus mexiletine (Namuscla), waarbij de fabrikant het geneesmiddel registreert voor een al bekende toepassing in de praktijk en na registratie een verveelvoudiging van de prijs vraagt. Dit is ongewenst. Daarom heb ik Namuscla niet opgenomen in het basispakket.3 Op Europees niveau zet ik me daarom mede hierom in voor aanpassing van de weesgeneesmiddelenverordening.
Klopt het dat aan het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum (NFKOO) een subsidie is verstrekt met hetzelfde doel?
Het klopt dat het NFKOO een subsidie heeft gekregen met deels eenzelfde doelstelling als het nieuwe initiatief van de samenwerkende universitair medische centra met de bereidingsapotheek A15, namelijk het verwerven van kennis over het hele proces van onderzoek tot en met de registratie en productie van geneesmiddelen. Deze subsidie past binnen mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma, het behouden en uitbouwen van kennis in kennisinstellingen over therapieontwikkeling, registratie van medicijnen en lokale productie.4 Deze subsidie sluit daarmee aan bij de ambities zoals ik deze lees van de samenwerkende universitair medische centra en de bereidingsapotheek A15 om deze kennis in te zeten voor kostenbeheersing in de zorg.
Het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) werkt momenteel onder andere aan expertiseopbouw voor dossiers door registratie van drie geneesmiddelen, ontwikkeling van 3D-print technologie ten bate van geneesmiddelenproductie en kwaliteitscontrole en productie van generieke producten. VWS heeft in gesprekken in het kader van de voortgang van de subsidieverlening bij het NFKOO het genoemde initiatief onder de aandacht gebracht. Hieruit bleek dat het NFKOO intensief bij het initiatief betrokken is en een samenwerking tussen beiden was gestart. Bij bereidingsapotheek A15 en de betrokken partners ontbrak de expertise om een registratiedossier op te bouwen. Binnen de kaders van de subsidie die door VWS is verstrekt, gaat NFKOO samenwerken met bereidingsapotheek A15 en partners door de hiervoor benodigde expertise aan te leveren. De samenwerking heeft inmiddels ook verder vorm gekregen doordat een product is geselecteerd dat vanuit bereidingsapotheek A15 wordt gemaakt en het risico loopt «gekaapt» te worden.
Welke partijen zitten er precies in het NFKOO en waarom is er voor gekozen alleen aan deze partijen met dat doel subsidie te verstrekken?
De Stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum is in de zomer van 2020 opgericht door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LUMC en het LBSP werkten al geruime tijd aan de opbouw van een dergelijk kenniscentrum met nationale ambitie. Zoals bij vraag 4 beantwoord, past deze subsidie bij mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma.
Is het NFKOO wat u betreft een nationaal dekkend centrum?
Ja, aan de Stichting is bij de subsidieverlening als een van de voorwaarden gesteld dat het een nationaal karakter dient te krijgen en dient daartoe samenwerking en afstemming te zoeken met kennisinstellingen zoals in de subsidievoorwaarden is gesteld. NFKOO werkt hiertoe, op nationaal niveau, aan strategische kennisallianties met universitair medische centra en relevante initiatieven.
Bent u bereid om met het A15 initiatief in gesprek te gaan en te kijken waarbij zij hulp kunnen gebruiken om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?
In het voorjaar is al gesproken met een van de initiatiefnemers van de bereidingsapotheek A15. Daarbij is ook gewezen op het NFKOO en de kennis die daar wordt samengebracht. Overigens wil ik opmerken dat bereidingsapotheek A15 vergelijkbare activiteiten ontplooit als reeds bestaande bedrijven die zowel apotheekbereidingen en geregistreerde geneesmiddelen produceren, zoals bijvoorbeeld ACE Pharmaceuticals en Tiofarma. Daarnaast bestaat er ook het initiatief Medicijn voor Maatschappij5, een platform voor duurzame en betaalbare beschikbaarheid van medicijnen voor zeldzame ziekten. Binnen Medicijn voor Maatschappij worden ook projecten uitgevoerd om specifieke medicijnen voor patiënten langdurig beschikbaar te maken.
Welke drempels zou het A15 initiatief tegenaan kunnen lopen bij het registreren van commercieel niet-verkrijgbare geneesmiddelen?
Voor het ontwikkelen en registreren van geneesmiddelen is het nodig dat informatie beschikbaar is over de te nemen stappen en over expertise, researchinfrastructuur en financieringsmogelijkheden en partijen waarmee samengewerkt kan worden. Het ontbreken van de juiste kennis kan een drempel zijn voor de registratie van commercieel nog niet-verkrijgbare geneesmiddelen. Recent heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport samen met de Staatssecretaris van EZK een kamerbrief met de reactie op het FAST rapport geschreven. Daarin hebben we gemeld dat bij de opstart van FAST hiertoe een loket zal worden ingericht. Via dit loket zal ook informatie beschikbaar zijn van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, o.a. over het Advies op Maat wat is bedoeld voor start-ups, kleine ondernemingen en academische groepen.6
Wat vindt u ervan dat de de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd direct aan heeft gegeven de voorkeur te geven aan commerciële partijen? Vindt u dat niet in strijd met de doelstelling van het beheersbaar houden van de zorgkosten?2
In het toezicht op de bereiding van geneesmiddelen door apotheken (magistrale bereidingen) hanteert de IGJ de uitgangpunten van de Geneesmiddelenwet en heeft de IGJ geen voorkeur voor commerciële of niet commerciële initiatieven. Bij magistrale bereiding wordt toezicht gehouden op de kwaliteit en hanteert de IGJ uitsluitend kwaliteitsrichtlijnen zoals gemeld op de IGJ-website.8
In de Kamerbrief van 8 april 20199 heeft mijn voorganger meer duidelijkheid gegeven over de wijze waarop deze magistrale bereidingen binnen de bestaande wettelijke kaders kunnen plaatsvinden in Nederland. Van deze magistrale bereidingen moeten de zogenoemde «doorgeleverde bereidingen» onderscheiden worden; dat zijn magistrale bereidingen die worden doorgeleverd aan andere apotheken. Deze doorgeleverde bereidingen zijn in beginsel niet toegestaan indien er geregistreerde producten in de handel zijn. Hiervoor geldt een aparte circulaire van de IGJ waarin de voorwaarden zijn vastgelegd.10
Op welke manier wordt het initiatief van A15 betrokken bij het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST) programma om regulatoire knelpunten van therapieontwikkeling vanuit alle partijen (publiek en privaat) in beeld te brengen?
De berichten dat de kosteloze verstrekking van CGRP-remmers voor migrainepatiënten die hiervan afhankelijk zijn stopt |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de berichten dat de kosteloze verstrekking vanCalcitonin gene-related peptide (CGRP)-remmers voor migrainepatiënten die hiervan afhankelijk zijn, stopt?1
Het is aan fabrikanten of en aan wie zij hun medicijnen kosteloos ter beschikking stellen tijdens een beoordeling door het Zorginstituut. De vergoedingsaanvraag van de fabrikanten voor deze migrainemedicijnen en de beoordeling door het Zorginstituut ging alleen over patiënten met chronische migraine, die niet goed reageren op bestaande middelen (therapieresistente migraine). Patiënten met chronische migraine hebben minimaal 15 dagen per maand hoofdpijn, waarvan minstens 8 dagen migraine. Omdat het Zorginstituut mij op 17 september jl. heeft geadviseerd de CGRP-remmers in het basispakket op te nemen voor patiënten met therapieresistente chronische migraine is er voor deze patiënten geen probleem als de gratis verstrekking door fabrikanten stopt. Ik heb vernomen dat niet alle patiënten die de CGRP-remmers nu kosteloos krijgen via de fabrikant, therapieresistente chronische migraine hebben, omdat ze bijvoorbeeld minder dan 14 dagen per maand hoofdpijn hebben (episodische migraine). Uit het advies van het Zorginstituut concludeer ik dat de werkzaamheid van CGRP-remmers voor deze groep patiënten echter nog niet bewezen is. Ik begrijp dat het voor hen zeer vervelend is dat zij dit middel nu niet meer vergoed krijgen. Zij kunnen overstappen op andere behandelmogelijkheden die passen bij het type migraine waar zij aan lijden en die wel vergoed worden. Ik kan de middelen voor hen nu niet opnemen in het basispakket, want zonder positief advies van het Zorginstituut neem ik geen middelen op. De fabrikanten van de migrainemiddelen zijn wel bezig met een nieuwe vergoedingsaanvraag voor patiënten met episodische migraine. In de tussentijd, tot het Zorginstituut een vervolgadvies voor deze tweede groep patiënten uitgebracht heeft, is het aan de fabrikanten om hun middelen (kosteloos) ter beschikking te blijven stellen aan de patiënten met episodische migraine.
Bent u het ermee eens dat het een verontrustende situatie is dat mensen die momenteel door CGRP-remmers geen last hebben van hun migraine weer terug dreigen te vallen in de situatie waarin zij zeer vaak heftige migraineaanvallen ondergaan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het advies van het Zorginstituut Nederland over opname van CGRP-remmers in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem al meerdere malen is uitgesteld? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Het klopt dat het advies over dit middel een aantal keer is uitgesteld. Het advies over opname van deze drie migrainemedicijnen duurde langer, omdat het aanvankelijk niet duidelijk was welke patiënten baat hebben bij deze middelen. In 2019 is voor één van deze medicijnen, het middel erenumab (Aimovig), door de fabrikant vergoeding aangevraagd voor gebruik bij een brede groep patiënten, te weten patiënten met chronische migraine en patiënten met episodische migraine. Het Zorginstituut oordeelde toentertijd dat niet alle migrainepatiënten er voordeel van hadden. Bij een groot deel van de patiënten werkte het nieuwe middel niet beter dan de bestaande migrainemiddelen, terwijl het wel veel duurder was. Het Zorginstituut adviseerde toen het middel niet op te nemen in het basispakket. Het Zorginstituut is met de beroepsgroep van neurologen in gesprek gegaan om te bepalen voor welke patiënten het nieuwe middel wel een meerwaarde zou kunnen hebben. Dankzij deze inzet van het Zorginstituut hebben de fabrikanten in januari 2021 een nieuwe vergoedingsaanvraag ingediend, voor de drie nieuwe migrainemiddelen gezamenlijk. Er ging echter geruime tijd overheen voordat de fabrikanten de dossiers compleet hadden aangeleverd. De nieuwe vergoedingsaanvraag betreft het gebruik van deze middelen bij een subgroep van patiënten met therapieresistente chronische migraine. Het Zorginstituut heeft rond de beoordeling en de afronding van het advies overlegd met fabrikanten, behandelaren en zorgverzekeraars over gepast gebruik (de inzet van deze middelen in de praktijk) en over de vergoedingsvoorwaarden. Afspraken over gepast gebruik omvatten o.a. start- en stopcriteria voor de behandeling. Deze zijn belangrijk, omdat slechts een deel van de patiënten met therapieresistente migraine in aanmerking komt voor behandeling met CGRP-remmers en ook niet alle patiënten goed reageren op de behandeling. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de afspraken over gepast gebruik definitief te maken en vast te leggen. Bij de CGRP-remmers was meer tijd dan normaal nodig om hierover tot overeenstemming te komen maar op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de gepast gebruik afspraken. Dit gaat in overleg met de beroepsgroepen, de Nederlandse Hoofdpijn Vereniging (NHV) en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN).
Verwacht u dat de planning, waarover het Zorginstituut Nederland momenteel op haar website aangeeft te verwachten het advies half september naar u toe te zenden, gehaald wordt? Kunt u dit toelichten?2
Het Zorginstituut heeft op 17 september 2021 advies aan mij uitgebracht over opname van de CGRP-remmers in het GVS, voor patiënten met therapieresistente chronische migraine. Voor deze patiënten zullen de middelen per 1 november 2021 vergoed worden uit het basispakket.3
Hoe lang verwacht u dat gebruikers van CGRP-remmers hier geen toegang toe hebben, tenzij ze de hoge kosten hiervoor zelf op kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding’. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Profronde van Noord-Holland blaast alles af bij gebrek aan politiebegeleiding»?1
Ja.
Hoeveel wielerwedstrijden en evenementen zijn er inmiddels geannuleerd of dreigen te worden geannuleerd door gebrek aan politiebegeleiding? Kunt u hierbij een overzicht per provincie verstrekken?
Er zijn geen wielerwedstrijden geannuleerd enkel vanwege gebrek aan politiemotorbegeleiding. Wel waren er 14 wielerwedstrijden die de organisator wilde verplaatsen vanwege Covid-19, maar waarvoor om verschillende redenen geen geschikte alternatieve datum te vinden was. Deze zijn alle 14 uiteindelijk niet doorgegaan. Bij vier speelde het tekort aan politiebegeleiding hierbij een beperkende rol: twee in district Noord (provincie Drenthe), één in district Noord-Holland en één in de provincie Utrecht.
Kunt u uitleggen hoe de no-regret maatregelen geëvalueerd kunnen worden als veel koersen noodgedwongen worden geannuleerd?
In 2021 hebben 31 wielerwedstrijden wel plaatsgevonden, of zullen die nog plaatsvinden. Deze zijn verdeeld over verschillende districten, maakt een overzicht van de KNWU duidelijk. Evaluatie van de no-regret maatregelen komt, uiteraard afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot Covid-19, daardoor niet in gevaar.
Welke wettelijke regel(s) verhinderen een doorgang van koersen zonder volledige politiebegeleiding?
Er bestaat geen wettelijke regel die de doorgang van koersen zonder politiebegeleiding verhindert. Het is aan de organisator om bij de betreffende wegbeheerder(s) een ontheffing aan te vragen voor het organiseren van een wedstrijd. De ontheffing wordt alleen verleend als onder andere wordt voldaan aan de voorwaarde dat de organisator een uitgebreid verkeersplan heeft opgesteld met daarin alle maatregelen die de organisator neemt om de verkeersveiligheid tijdens een wedstrijd over de gehele route te borgen. Of en hoeveel (statische) verkeersregelaars moeten worden ingezet, bepaalt de betreffende wegbeheerder in samenspraak met de politie. Vervolgens dient de organisator zelf voor deze verkeersregelaars te zorgen.
Wanneer start het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels tijdens wielerwedstrijden? Deelt u de mening dat er vanwege de reeds afgeblazen wielerkoersen per direct een oplossing nodig is? Zo nee, waarom niet?
Over de invulling van het onderzoek naar de gedoogsituatie omtrent verkeersregels als onderdeel van de no-regret maatregelen spreekt het ministerie momenteel met de SWOV. Zoals ik u eerder heb toegezegd informeren we de Tweede Kamer uiterlijk eind 2022 over de evaluatie van de no-regret maatregelen, waar dit onderzoek deel van uitmaakt.
Is het mogelijk om koersen door te laten gaan door politiebegeleiding te combineren met opgeleide motor-verkeersregelaars?
Opgeleide burger motor-verkeersregelaars kunnen met het oog op de huidige wetgeving alleen een rol spelen als statische verkeersregelaar en als begeleider in de karavaan. Zij hebben dus geen wettelijke bevoegdheid om rijdend aanwijzingen te geven en het is derhalve niet mogelijk om zonder wetswijziging opgeleide burger motor-verkeersregelaars per direct in te zetten als verkeersregelaars met een aanwijzingsbevoegdheid bij wielerwedstrijden, gebleken is dat ook een pilot binnen de huidige juridische kaders niet uitvoerbaar is. Alleen de politie is bevoegd om rijdend vanuit of vanaf een voertuig aanwijzingen te geven aan verkeersdeelnemers bij een wielerwedstrijd.
Ter uitvoering van de motie Alkaya/Rudmer Heerema wordt hierbij bezien of naast het wegnemen van de juridische belemmeringen een experiment naar burger motor-verkeersregelaars als rijdende verkeersregelaars met aanwijzingsbevoegdheid vanuit verschillende optieken haalbaar is. Onder andere wordt hierin meegenomen wat er van de burger motor-verkeersregelaar wordt gevraagd, zoals het snel rijden op wegen waar normaal gesproken lagere snelheden zijn toegestaan en het rijdend verkeer regelen. Mocht dit haalbaar zijn, dan wordt bekeken welke waarborgen dienen te worden gecreëerd om dit zo goed en verkeersveilig mogelijk te organiseren, mits de maatregelen met betrekking tot covid-19 dit toelaten.
Kunt u per direct toestaan dat goed opgeleide motor-verkeersregelaars mogen ondersteunen bij wielerevenementen zodat er geen wielerwedstrijden geannuleerd hoeven te worden en de politiebegeleiding zich met andere taken kan bezighouden? Zo nee, waarom niet? Oftewel wilt u ophouden de Kamermeerderheid te negeren, die via de motie Alkaya/Rudmer Heerema (Kamerstuk 29 398, nr. 951) verzocht heeft om per direct een oplossing te zoeken voor de begeleiding voor wielrenwedstrijden?
Zie antwoord vraag 6.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Michiel van Nispen , Jeanet van der Laan (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen, om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS) heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie bevat.
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht. Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan 100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld. De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht, het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving) én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken. In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op dit proces.
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en waarom, en dat aan de Kamer overleggen?3
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken. Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren. Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze aan valt toe te schrijven?
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn. Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Mogelijke overheidssteun voor Formule 1 races |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de ondernemers van de Formule 1 race op Zandvoort van plan zijn steun aan te vragen?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van premier Rutte uit 2018 over mogelijke steunverlening: «Wees effe stoer en los dat zelf op», na afloop van de ministerraad?2
Ja.
Herinnert u zich het besluit van het kabinet uit begin 2019 om niet van zins te zijn ook maar één euro in het evenement te willen steken?
Op 5 februari 2019 heeft het kabinet besloten om niet in financiële zin maar wel in faciliterende zin bij te dragen aan de organisatie van de Grand Prix Formule 1 in Nederland (TK 30 234, 207).
Bent u zich ervan bewust dat ondanks bovenstaande beloftes en besluiten het Rijk al royaal geld heeft gestoken in deze omstreden evenementen?3 Of erkent u niet dat deze bedragen mede zijn gedaan om de evenementen mogelijk te maken?
Ik verwijs u naar de antwoorden die mijn collega van Infrastructuur en Waterstaat op 14 oktober 2019 naar uw Kamer heeft gestuurd (TK 2018–2019, 2910). Het artikel waarnaar wordt verwezen gaat in op de investeringen in het spoortraject van Haarlem naar Zandvoort. Deze zijn primair bedoeld om de bereikbaarheid van Zandvoort per trein op drukke dagen in de zomermaanden te vergroten. Dit voornemen bestond al voordat sprake was van een mogelijke Formule 1 race in Zandvoort.
Kent u de uitspraak van sportief directeur Jan Lammers van Dutch Grand Prix (DGP): «Voor mij is het glas twee derde vol. We gaan het gewoon doen.»?4
Ja.
Wat vindt u van bovenstaande uitspraak, gedaan op het moment dat DGP zich publiekelijk uitgesproken heeft, bij monde van de andere DGP directeur Robert van Overdijk, dat de organisatie «zelf ook moet worden gecompenseerd» en «als het evenement vanwege coronaperikelen alleen met minder publiek kan doorgaan, «zal iemand moeten bijspringen»»?5
Door de coronamaatregelen die we ten behoeve van de volksgezondheid hebben moeten nemen, kunnen evenementenorganisatoren in financiële problemen komen. We hebben daarvoor, met steun van uw Kamer, steunmaatregelen in het leven geroepen. Als een organisatie aan de eisen voldoet, kan zij daar gebruik van maken. Daar kunnen wij op voorhand geen organisatie van uitsluiten. De DGP voldoet echter niet aan de eisen van de garantieregeling evenementen, omdat het evenement niet door de rijksoverheid is verboden. De DGP komt dan ook niet in aanmerking voor een financiële bijdrage uit deze regeling.
Erkent u dat het verzoek om steun het imago van de wedstrijd, al enigszins gebutst door de vele rechtszaken rond de race, geen goed doen? Zo nee, op welke manier denkt u dat het op deze manier de hand ophouden het imago van het evenement en/of de Nederlandse overheid ten goede zal komen?
Nee, een verzoek om steun hoeft niet van invloed te zijn op het imago van het evenement of van de Nederlandse overheid. Er zijn meer sportevenementen die financiële steun vragen aan de Nederlandse overheid. Ook in andere landen is dat gebruikelijk.
Bent u bereid uw woord gestand te doen en ondubbelzinnig te verklaren geen steun te zullen verlenen om dit ondernemersrisico af te wentelen op de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet aan de orde. De organisatoren hebben aangegeven dat de race doorgaat. Zij zullen zelf zorgdragen voor de financiering van het evenement. Daarvoor hebben ze geen financiële steun van de rijksoverheid gekregen. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om – midden in de klimaat- en biodiversiteitscrisis – het onzalige plan te schrappen om imponeervluchten uit te laten voeren door de luchtmacht boven dit evenement? Zo nee, waarom niet en hoe hoog zijn de kosten en wie betaalt die?
Vanwege de ontwikkelingen in Afghanistan heeft Defensie besloten om de fly past tijdens de Formule 1 in Zandvoort te annuleren.
Hoe hoog is – bij benadering – de uitstoot van broeikasgassen van deze imponeervluchten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voordat het evenement plaatsvindt?
Ja.
Berichtgeving in de media t.a.v. het tekort aan behandelaren waardoor er lange wachtlijsten zijn in de GGZ en instellingen zich genoodzaakt voelen tot een patiëntenstop |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de diverse berichtgeving betreffende tekorten aan regiebehandelaren in de ggz en de daarmee samenhangende wachtlijsten en patiëntenstops?1 2 3 4
Ja ik ben bekend met de diverse berichtgeving.
Zijn volgens u wachtlijsten en patiëntenstops in de ggz ongewenst? Zo ja, wat is er in uw ogen nodig om dit te voorkomen?
Als er bij een zorgaanbieder een patiëntenstop optreedt door een gebrek aan personele capaciteit of door het bereiken van een omzetplafond, vind ik het vooral van belang dat een patiënt tijdig elders terecht kan.
In het kader van hun zorgplicht moeten zorgverzekeraars (in geval van een naturapolis) voldoende zorg inkopen en (in geval van een naturapolis en van een restitutiepolis) verzekerden desgevraagd bemiddelen naar passende zorg. Daarbij moet worden opgemerkt dat een zorgverzekeraar te maken kan hebben met overmacht, bijvoorbeeld bij een algeheel gebrek aan personele capaciteit. Er moet dan wel door de verzekeraar kunnen worden aangetoond dat er serieuze inspanningen zijn gepleegd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht.
Voorts is de personele capaciteit belangrijk en is het dus ook van belang om voldoende personeel op te leiden. Daarom heb ik de afgelopen jaren het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan gevolgd met betrekking tot de ggz-opleidingen (zie ook het antwoord op vraag 3 en 6). In de Kamer Geestelijke Gezondheidszorg van het Capaciteitsorgaan hebben de beroepsverenigingen, de opleidingsinstellingen en de zorgverzekeraars zitting.
Bent u het ermee eens dat het opleiden van meer behandelaren een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van patiëntenstops en het verkorten van de wachtlijsten? Zo ja, bent u bereid om hier (in elk geval tijdelijk extra) middelen beschikbaar voor te stellen?
VWS bekostigt voor een aantal ggz-beroepen de vervolgopleidingen. Voor deze zorgopleidingen wordt het aantal opleidingsplaatsen jaarlijks bepaald op basis van de zorgbehoefte via het advies van het Capaciteitsorgaan. Om tekorten en wachtlijsten in de zorg te voorkomen en waar nodig weg te werken, heb ik de afgelopen jaren het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan gevolgd met betrekking tot de ggz-opleidingen. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende zorgprofessionals zijn. De relevante veldpartijen zijn direct betrokken bij de totstandkoming van deze raming, welke gericht is op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod over een langere termijn van 12 jaar en frequent wordt bijgesteld (zie ook het antwoord op vraag 6).
Voor wat betreft de korte termijn geldt dat de professionals die instromen in de opleiding niet direct actief zullen zijn op de arbeidsmarkt. Zij moeten eerst de vervolgopleiding(en) afronden.
Zoals u in onderstaand overzicht kunt zien wordt er afgelopen jaren meer opgeleid in de ggz, enerzijds structureel (op basis van de ramingen) en anderzijds met extra inzet van middelen (onder meer vanuit de HLA en andere additionele middelen (2019–2021)). Onderstaande cijfers zijn cumulatief, dit houdt in dat de aantallen zorgprofessionals die in september 2019 en 2020 ingestroomd zijn nog met de opleiding tot GZ-psycholoog bezig zijn en nog uit zullen stromen omdat de opleiding tot GZ-psycholoog 2-jarig is.
Gezondheidszorgpsycholoog
610
945
1.003
832
832
Psychotherapeut
224
224
143
139
155
Klinisch psycholoog
255
255
180
184
243
Klinisch neuropsycholoog
27
27
26
26
29
Verpleegkundig specialist GGZ
102
102
115
115
115
Psychiaters
125
125
125
176
181
Bent u bereid om (al dan niet tijdelijk) de subsidie tot opleiden te verstrekken ook op basis van aantallen inclusief onbeschikt opleiden?
Voor wat betreft de gesubsidieerde aantallen opleidingsplaatsen laat ik mij leiden door het advies van het Capaciteitsorgaan. De eerstvolgende raming wordt eind 2022 verwacht en daaruit zal blijken of het noodzakelijk is het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog te verhogen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er op dit moment een stuwmeer aan masterpsychologen is die wachten op een opleidingsplaats tot GZ-psycholoog?
De masteropleiding Psychologie is een populaire opleiding zonder numerus fixus. Het is niet zo dat afgestudeerde masterpsychologen automatisch toegang of recht hebben op instroom in de GZ-opleiding. Wat mij betreft gaat het daarom niet om een «stuwmeer», maar om een opleidingspotentieel van afgestudeerde masterpsychologen die op basis van hun studie de mogelijkheid hebben om te solliciteren voor een vervolgopleiding tot GZ-psycholoog, maar ook als masterpsycholoog werkzaam kunnen zijn in de zorg, of elders. De instroom in de GZ-opleidingsplaatsen is afhankelijk van de aantallen geraamde opleidingsplaatsen van het Capaciteitsorgaan. Deze ramingen zijn op basis van de benodigde zorgvraag (zie ook de antwoorden op vraag 3 en 6. Deze zorgvraag moet het uitgangspunt zijn voor het aantal op te leiden GZ-psychologen per jaar.
Bent u bereid om samen met de opleidingsinstituten op korte termijn te kijken naar het opleiden van extra GZ-psychologen? Zou het daarbij ook mogelijk zijn om voor 2022 substitutie vanuit nu ongebruikte opleidingsplaatsen bij andere opleidingen (b.v. klinisch psychologen) plaats te laten vinden naar opleidingsplaatsen GZ-psychologen, daarbij gebruikmakend van de ervaring die tijdens de coronaperiode door de opleidingsinstituten gedaan is met digitaal opleiden (denk aan het voorbeeld van het opleiden van van GZ-psychologen op de BES-eilanden door RINO Zuid)?
Het Capaciteitsorgaan adviseert ons over het aantal opleidingsplaatsen dat nodig is met het oog op het kunnen opvangen van de toekomstige zorgvraag. Dit advies wordt vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het Capaciteitsorgaan waarin ook de betrokken veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Het instroomadvies betreft dus een gedragen advies van het veld zelf.
Voor de opleiding tot GZ-psycholoog volg ik al enige jaren het advies van het Capaciteitsorgaan op en is zelfs in enkele jaren incidenteel extra opgeleid boven dit advies (zie ook het antwoord op vraag 3). Ook voor 2022 volg ik de laatste tussentijdse bijstelling van het Capaciteitsorgaan van november 2020 op, namelijk 832 opleidingsplaatsen.
De adviezen van het Capaciteitsorgaan komen tot stand op basis van onderzoek en consensus van veldpartijen en zijn daarom het beste richtsnoer om te bepalen hoeveel opleidingsplaatsen nodig zijn met het oog op de toekomstige zorgvraag. Er zijn signalen vanuit het veld die aangeven dat het advies hoger had moeten zijn. Dat wringt. Mede daarom heeft het Capaciteitsorgaan op basis ook van draagvlak onder veldpartijen in november 2020 een tussentijdse bijstelling van het instroomadvies voor GZ-psychologen (voor de komende 12 jaar) gedaan. Ik zie dan ook geen reden om meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen.
Partijen verenigd in het Capaciteitsorgaan nodig ik van harte uit het goede gesprek binnen het Capaciteitsorgaan te voeren, eveneens met het oog op het volgende advies dat ik eind 2022 verwacht. Ik zal de partijen zelf ook in een Bestuurlijk Overleg verzoeken om hun verzoek voor meer opleidingsplekken onderbouwd onder de aandacht van het Capaciteitsorgaan te brengen.
Overigens, substitutie van opleidingsgelden is niet mogelijk. Wanneer het aantal opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen dit jaar niet volledig gevuld wordt, gaan wij er vanuit dat de vraag voor de komende jaren blijft staan. Er is dus geen sprake van geld dat vrij komt. Extra GZ-psychologen opleiden, boven de raming, betekent een intensivering. Om grote schommelingen in het opleiden te voorkomen, volg ik de duurzame ramingen van het Capaciteitsorgaan, die frequent bijgesteld worden, op basis van onderzoek en consensus van het veld.
Bent u bereid om (vanuit de tussenrapportage pAVP) alvast te kijken naar de start van een opleiding die gebruik maakt van Eerder Verworven Competenties (EVC), zodat, gebruikmakend van de kennis en ervaring die er al is onder de mensen die opgeleid willen worden, versneld opgeleid kan worden tot GZ-psycholoog waarbij de instituten die nu al ruime ervaring hebben in opleiden een rol kunnen spelen (ervaring vanuit mijn vorige werkgevers in de zorg leert mij dat bij andere opleidingen dit zeer succesvol is gebleken!)?
Ik sta positief tegenover het opzetten van EVC trajecten en heb daarom een Verkenning door veldpartijen gefaciliteerd naar de mogelijkheden tot de opstart van een EVC-pilot. Belangrijk hierbij is dat voldaan wordt aan belangrijke randvoorwaarden, zoals de borging van de noodzakelijk kwaliteitseisen, registratie en diploma-eisen. Onderdeel van de Verkenning is ook om te kijken welke opleiders de gewenste EVC trajecten zouden kunnen verzorgen. Het is logisch om daarbij gebruik te maken van de ruime ervaring in opleiden die er is.
Bent u bereid om in het kader van de broodnodige preventie van psychische klachten ook te kijken naar verstrekking van subsidie voor het opleiden van orthopedagogen die hierin een grote rol kunnen spelen?
Ik heb hiertoe overleggen gevoerd met partijen en ik heb de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) per brief, met concrete vragen, verzocht om onderbouwing aan te leveren (over onder meer nut, noodzaak, marktfricties, en benodigd macrobudget), om hierover een gedegen besluit te kunnen nemen. Een reactie van de NVO is enkele dagen geleden ontvangen en wordt nu bestudeerd. Gezien de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Het bericht Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed»?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke voorwaarden c.q. eisen worden gesteld aan een verkoop en door wie, denk aan het voorbeeld van het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) in Dordrecht dat een deel van zijn vastgoed heeft verkocht (110 miljoen euro) aan NorthWest Healthcare REIT? Zijn daarbij verschillen tussen verkopen binnen de Europese Unie (EU) en buiten de EU?
In het algemeen regelt de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) het toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed door zorginstellingen, waaronder het toezicht door het College sanering zorginstellingen (CSZ). In de beantwoording van vraag 4 ga ik daar verder op in. De casus van de verkoop van een deel van het vastgoed van het ASz aan NorthWest Healthcare REIT valt echter niet onder dat toezicht. De stichting Albert Schweitzer, de Wtzi-toegelaten instelling, huurde het merendeel van het vastgoed immers van de Albert Schweitzer vastgoed BV, wat geen WTZi-toegelaten instelling is. De oorspronkelijke overheveling van vastgoed van de Stichting naar de (nieuwbouw in handen van de) vastgoed BV is destijds wel conform de wet beoordeeld en goedgekeurd door het CSZ. De recente verkoop is echter van de vastgoed BV aan de nieuwe investeerder, waardoor dit niet onder het toezicht van het CSZ valt. Het maakt in het algemeen niet uit of de verkoop met een partij binnen of buiten de EU plaatsvindt.
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse bedrijven eigenaar zijn van zorgvastgoed terwijl deze gebouwen, zoals een ziekenhuis, onderdeel zijn van de vitale zorginfrastructuur?
Investeringen in zorgvastgoed zijn met het oog op de stijgende zorgvraag en vergrijzing hard nodig. Dat daarbij ook buitenlands kapitaal aangetrokken wordt, is niet direct een onwenselijk verschijnsel. Ontwikkelingen op de vastgoedmarkt mogen echter geen risico voor de continuïteit van zorg opleveren. Betaalbaar zorgvastgoed is immers van belang voor een toekomstbestendig zorglandschap.
Ook vind ik dat geld dat bestemd is voor de zorg ook in de zorg geïnvesteerd moet worden. Buitenlandse investeerders zijn mede daarom gehouden aan de wet- en regelgeving in Nederland.
Wie houdt er toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed in de zorg?
Voor Wtzi-toegelaten instellingen is in het algemeen sprake van zowel intern als extern toezicht.
Het externe toezicht omtrent de aan- en verkoop van vastgoed wordt door het CSZ uitgevoerd. Het CSZ ziet er op toe dat het vervreemdingsproces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de zorginstelling. Dit geldt voor instellingen die Zvw-zorg of Wlz-zorg met verblijf leveren en waarbij de Wtzi-toegelaten zorginstelling eigenaar is van het te verkopen of verhuren onroerend goed.
Daarnaast geldt op basis van de Wtzi voor grote instellingen met meer dan 50 werknemers (zoals het Albert Schweitzer) dat een interne toezichthouder vereist is. De intern toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en staat deze met raad ter zijde. Toezicht op een duurzame vastgoedstrategie van een zorginstelling maakt dan ook onderdeel uit van de taak van de intern toezichthouder. Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking. Zorgaanbieders die straks over een Wtza-vergunning moeten beschikken, hebben een onafhankelijke interne toezichthouder. Daarbij versterken aanvullende eisen de positie van de interne toezichthouder, door bijvoorbeeld de eis om ten minste eenmaal per jaar de interne toezichthouder schriftelijk op de hoogte stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem van de instelling.
Kunt u aangeven waarom steeds meer buitenlandse beleggers interesse hebben om te investeren in Nederlands zorgvastgoed?
De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen in Nederland. Daarom zal er ook er een blijvende behoefte zijn aan (innovatieve) investeringen in zorgvastgoed om de zorgvraag van de patiënt te kunnen blijven bedienen. Tegelijkertijd levert dit toekomstperspectief van een groeiende vraag een aantrekkelijk risico-rendementsprofiel voor investeerders op.
Zorgvastgoed wordt door vastgoedinvesteerders vaak gebruikt om de portfolio te diversifiëren. Zorgvastgoed geldt daarbij als opkomende nieuwe beleggingscategorie naast bijvoorbeeld woningen, kantoren en commercieel vastgoed. Vaak gaat het dan overigens om courant zorgvastgoed dat relatief eenvoudig voor verschillende doeleinden (binnen of ook buiten de zorg) in te zetten is. Zeer specifiek zorgvastgoed is vanuit vastgoedbeleggersperspectief minder aantrekkelijk. Overigens geldt in den brede (niet alleen zorg) dat sprake is van buitenlandse investeringen in vastgoed. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft aangekondigd dat hij onderzoek doet op het gebied van vastgoed.2 Dit signaal over zorgvastgoed zal daarin worden betrokken.
Gezien de complexiteit van de internationale kapitaalmarkt heb ik geen definitieve verklaring waarom juist de Nederlandse markt gunstig lijkt voor internationale beleggers. In het algemeen geldt dat er veel geld in de kapitaalmarkt is en de rente laag is, wat gunstig is voor instellingen en projecten die financiering behoeven. Er wordt als het ware geconcurreerd om een project te mogen financieren. Kapitaalverstrekkers doen dit door financiering tegen gunstige voorwaarden te verstrekken, zoals bijvoorbeeld een laag rentepercentage of laag rendement.
Kunt u aangeven waarom internationale beleggers in Nederland blijkbaar een beleggingsklimaat ervaren dat momenteel gunstiger is dan in de meeste andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de reden is en de achtergronden zijn van het volgende dat in het artikel wordt gesteld: «Er is veel buitenlands kapitaal beschikbaar en deze beleggers kunnen veelal volstaan met een scherper rendement dan veel Nederlandse beleggers. Hierdoor kunnen zij zeer competitieve biedingen uitbrengen.»?
Zie antwoord vraag 5.
Het bekendheidsonderzoek over PGO |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de resultaten van het bekendheidsonderzoek over PGO?1
Ja. Dit onderzoek is onderdeel van het traject dat de Patiëntenfederatie met steun van VWS is gestart om de bekendheid met PGO’s en het gebruik ervan te vergroten. Het onderzoek laat duidelijk zien dat voorlichting over nut en noodzaak van PGO’s nodig is.
Vindt u ook dat PGO (eigendom van medische data bij de patiënt) een essentiële ontwikkeling is voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg?
Ja. Goede en tijdige gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en patiënten/cliënten is een belangrijke voorwaarde voor de juiste zorg op de juiste plek en om patiënten/cliënten meer regie te geven over hun eigen gezondheid. Het maken van afspraken over veilige gegevensuitwisseling, het vergroten van de bekendheid over en het gebruik van PGO’s is een belangrijk onderdeel van mijn beleid. Met een PGO hebben mensen de mogelijkheid om hun gezondheidsgegevens op één plek te verzamelen en om deze te beheren en te delen indien gewenst. Beter geïnformeerde patiënten hebben een gelijkwaardiger gesprek met de zorgverlener en daarmee kan het samen beslissen met de zorgverlener gefaciliteerd worden. Bovendien maakt een PGO het mogelijk dat de burger/patiënt levenslang zijn gezondheidsgegevens kan verzamelen en gebruiken door deze digitaal op te halen bij zorgverleners. Dit is een essentiële ontwikkeling voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg en het verkrijgen van grip op de eigen gezondheid.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ontwikkeling van PGO’s?
Om veilige uitwisseling tussen de PGO’s van patiënten en de ICT systemen van zorgaanbieders te realiseren moeten er zowel door leveranciers van PGO’s als door leveranciers van systemen van zorgaanbieders aanpassingen gedaan worden in de ICT systemen. Aan de kant van de PGO leveranciers zijn hier al grote stappen in gezet en is door 34 PGO’s het benodigde MedMij-label behaald. Er worden inmiddels meerdere PGO’s aangeboden (zie ook www.pgo.nl), die klaar zijn voor een veilige uitwisseling. Aan de kant van de zorgaanbieders zijn er verschillende stimuleringsregelingen (VIPP’s) om uitwisseling met PGO’s via het MedMij Afsprakenstelsel te realiseren. Voor de huisartsensector is de planning dat vanaf 1 september in het kader van het OPEN-programma uitwisseling met PGO’s mogelijk wordt, wat betekent dat bij een groot deel van de huisartsen in Nederland dit najaar gezondheidsgegevens opgehaald kunnen worden via een PGO. Daarna volgen ook andere sectoren waaronder de geestelijke gezondheidszorg (VIPP GGZ), de vrijgevestigde GGZ (VG VIPP), instellingen voor medisch specialistische zorg (VIPP5), de geboortezorg (Babyconnect) en de langdurige zorg (VIPP InZicht).
In de Achterhoek werken verschillende zorgverleners samen binnen één PGO; kent u daarvan andere voorbeelden? Hoe wordt geborgd dat PGO-systemen met elkaar kunnen communiceren en dat informatie veilig wordt verstuurd?
Een PGO is een middel voor patiënten/cliënten om inzage te krijgen in hun medische gegevens die verspreid kunnen zijn bij zorgaanbieders in het hele land. Zorgverleners werken daarbij niet in de PGO’s van patiënten maar in hun eigen systemen, die dan een deel van de gegevens kunnen uitwisselen met PGO’s. PGO’s communiceren dus niet met elkaar, maar met de ICT-systemen van de zorgaanbieders
In de Achterhoek werken sinds 2018 in een cross sectorale benadering verschillende zorgverleners en vertegenwoordigers van cliënten/patiënten in de regio samen aan het ontsluiten van (alle) gezondheidsgegevens voor burgers, op basis van het MedMij Afsprakenstelsel voor uitwisseling met PGO’s. In aanvulling op de ontsluiting van de gegevens naar MedMij PGO’s, zoals dat ook in de rest van het land kan, wordt ter ondersteuning van de interactie tussen zorgverleners en patiënten in de Achterhoek ook gebruik gemaakt van aanvullende modules, die eveneens het MedMij Afsprakenstelsel volgen. Daardoor kan ook deze informatie veilig worden uitgewisseld.2 Er zijn meerdere voorbeelden van partijen en PGO’s die toepassingen ontwikkelen voor bepaalde ziektebeelden of regio’s die als functionaliteit via het PGO aangeboden kunnen worden. Dit is nog volop in ontwikkeling en ik zal dat samen met Stichting MedMij de komende tijd goed blijven volgen.
Hoe wordt gezorgd dat best practices met betrekking tot PGO verder worden uitgerold?
Best practices, zoals die in de Achterhoek, worden onder andere onder de aandacht gebracht door de PGO alliantie, die bestaat uit ruim vijftig patiënten-, branche-, consumenten- en welzijnsorgansiaties onder leiding van de Patiëntenfederatie Nederland. De alliantie heeft als doel om PGO’s bekender te maken en het gebruik te stimuleren. Zo ontwikkelt de alliantie communicatiemateriaal (o.a. flyers en wachtkamerfilmpjes) dat door alle betrokken partijen gebruikt kan worden. Ook worden er webinars voor gebruikers en zorgverleners georganiseerd en worden er e-learnings over het gebruik van PGO’s ontwikkeld. Daarnaast wordt er actieonderzoek gedaan naar het gebruik van PGO’s, zoals het hier genoemde onderzoek in de Achterhoek. Alle leerervaringen worden meegenomen in de activiteiten van de alliantie. De leerervaringen die nu worden opgedaan rondom de aansluiting van de huisartsensector worden gedeeld met de sectoren die nog zullen aansluiten. Ook vanuit het programma OPEN (het versnellingsprogramma van InEen, LHV en NHG om huisartsen te helpen bij het veilig online delen van medische gegevens met hun patiënten) en vanuit Stichting MedMij worden veel best practices gedeeld met andere sectoren en partijen die aan de slag willen met uitwisseling met PGO’s.
Het bericht dat een cruciaal oogmedicijn tot 2022 niet beschikbaar is |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan cruciaal oogmedicijn: «Mijn zicht gaat achteruit, niemand kan iets doen»»?1
Ja. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer op 29 juli jl.2 geïnformeerd over het betreffende tekort.
Hoeveel patiënten dreigen door dit tekort oogschade op te lopen?
Het is niet duidelijk hoeveel patiënten daadwerkelijk oogschade zullen oplopen. Er komen in Nederland jaarlijks ongeveer 700 patiënten in aanmerking om te worden behandeld met fotodynamische therapie waarbij Visudyne nodig is. Het gaat om een heterogene groep patiënten met elk een verschillend ziekteverloop. De kans op (blijvende) oogschade zonder behandeling met Visudyne neemt echter toe. Het is daarom te verwachten dat patiënten in Nederland door dit medicijntekort oogschade oplopen. Dit is zeer spijtig.
Wanneer werd het tekort voor het eerst duidelijk en waarom was een tekort aan dit medicijn niet voorzien?
Op 19 juni 2020 werd een melding gedaan bij het meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten door Cheplapharm Arzneimittel GmbH (registratiehouder) met betrekking tot het tekort van Visudyne, verteporfine, poeder voor intraveneuze infusie 15 mg. De leveringsproblemen waren ontstaan als gevolg van knelpunten in de productiecapaciteit bij een (bulk)productielocatie in de Verenigde Staten. Om dit te adresseren heeft Cheplapharm toestemming gekregen om Visudyne uit de Verenigde Staten te betrekken om de Nederlandse markt te bevoorraden door middel van een TAV-procedure (Tijdelijk Afwijkende Verpakkingen, een mogelijkheid om geneesmiddelen uit een ander land af te leveren om een tijdelijk tekort op te lossen). In juni jl. kwamen signalen over actuele beschikbaarheidsproblemen. Vervolgens bleek dat er een wereldwijd tekort was ontstaan, omdat de knelpunten in de productiecapaciteit langer aanhouden dan aanvankelijk werd voorzien.
Waarom heeft Nederland geen voorraad van dit medicijn, zoals andere landen blijkbaar wel hebben?
Leveranciers zijn wettelijk verplicht voldoende voorraad aan te houden. Dit geldt voor alle geneesmiddelen. Ook groothandels moeten zorg dragen voor een zodanige voorraad dat zij snel kunnen voldoen aan de vraag. Deze voorraad zou toereikend moeten zijn om normale fluctuaties in productie en levering van het geneesmiddel op te vangen. Op een mogelijke stagnatie is geanticipeerd, maar niet was voorzien dat de stagnatie langdurend zou aanhouden. De resterende voorraad is ontoereikend om de tijd tot verwachte hernieuwde productie van Visudyne te overbruggen. Ook in andere (EU)-landen is sprake van schaarste waardoor het niet mogelijk is om verpakkingen uit het buitenland naar Nederland te importeren.
Is er al een expert team aan het werk om dit medicijn in Nederland te bereiden?
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u reeds heeft geschreven in de brief van 29 juni jl.3 gaat het hier om complex geneesmiddel dat momenteel niet door apothekers in Nederland bereid kan worden. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (de NVZA) heeft navraag gedaan bij de bereidingsapotheken in Nederland, maar geen van de bereidingsapotheken geeft aan het product eerder te hebben bereid en/of ervaring te hebben in de benodigde farmaceutische analyse. Visudyne is geen eenvoudige oplossing waarvoor bereidingen al bekend zijn. Voordat iemand een dergelijk product kan bereiden zullen bereidings- en analysemethodes opgestart en gevalideerd moeten worden. Zelfs als de bereidingsapotheken acuut mankracht en expertise beschikbaar stellen, dan gaat er alsnog een aanzienlijke hoeveelheid tijd overheen voordat er geproduceerd kan worden. Bereidingsapotheken kunnen snel schakelen als er tekort is aan middelen die zij (in het verleden) reeds gemaakt hebben. Bij compleet nieuwe producten echter ligt dat anders.
De NVZA is op de hoogte van de ernst van de situatie en heeft getracht mee te denken met oplossingen. Op basis van de informatie van de NVZA zie ik op dit moment in Nederland geen mogelijkheden voor magistrale bereiding (apothekersbereidingen) van Visudyne. Bovendien is de verwachting dat de fabrikant de productie weer heeft kunnen starten voordat in Nederland een productieproces zou zijn gerealiseerd.
VWS bespreekt ook in Europees verband wat kan worden bereikt, maar ook dan is tijd nodig voordat een verantwoord productieproces opgezet zou kunnen zijn.
Welke maatregelen kunt u nemen en heeft u al genomen om dit tekort op te heffen?
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft u hier reeds in de brief van 29 juli jl. over geïnformeerd.1 De IGJ heeft snel geschakeld met meerdere partijen in het veld en heeft fabrikanten/groothandelaren gevraagd om zich actief op te stellen en contacten in te zetten teneinde het middel uit andere landen te betrekken. Hierbij heeft de inspectie ook breder gekeken dan de EU/MRA4-landsgrenzen. Daarnaast heeft het CBG contact gelegd met de EMA om mogelijke oplossingen te zoeken. Helaas is het niet mogelijk gebleken om uit een ander land Visudyne te importeren, omdat sprake is van een wereldwijd tekort.
Wat is de status van de zogenaamde «ijzeren voorraad» aan geneesmiddelen en staat dit medicijn ook op de lijst?
Elk half jaar ontvangt uw kamer een voortgangsbrief over de status van de ijzeren voorraad. In april is de laatste verstuurd5, de volgende zal met uw Kamer worden gedeeld in oktober. Het uitgangspunt bij de uitwerking van de ijzeren voorraad is dat het een kwantificering is van de huidige voorraadverplichtingen die gelden voor alle geneesmiddelen.
Van welke medicijnen heeft Nederland nog meer geen voorraad?
Leveranciers zijn wettelijk verplicht voldoende voorraad aan te houden. Dit geldt voor alle geneesmiddelen. Ook groothandels moeten zorg dragen voor een zodanige voorraad dat zij snel kunnen voldoen aan de vraag. De Nederlandse overheid houdt in de regel geen medicijnvoorraden aan.
Voor welke medicijnen zijn we nog meer afhankelijk van 1 enkele fabrikant in het buitenland?
Zoals vermeld in de brief van 12 februari jl.6 is de productieketen van medicijnen mondiaal, complex en divers. Het gaat niet alleen om de fabrikant van het eindproduct, maar ook om fabrikanten van de actieve farmaceutische ingrediënten en van bijvoorbeeld hulpstoffen. Er zijn voorbeelden bekend van medicijnen waarvan maar één fabriek is die de actieve stof maakt. Het is evident dat dit bijdraagt aan kwetsbaarheden in de toeleveringsketen van de geneesmiddelen waar patiënten van afhankelijk zijn.
De Nederlandse vraag naar geneesmiddelen is te klein om lokaal alle benodigde medicijnen te kunnen maken. Daarom maakt de Minister voor Medische Zorg en Sport zich er hard voor om in Europees verband te werken aan strategische autonomie en leveringszekerheid van medicijnen en medische hulpmiddelen. Waar nodig zal beleid worden ontwikkeld om de leveringszekerheid te borgen door bijvoorbeeld in te zetten op meerdere producenten en leveranciers, of door bijvoorbeeld productie binnen Europa mogelijk te maken. Zoals toegezegd7 wordt u in het derde kwartaal van 2021 geïnformeerd over de beleidsagenda medische producten, waarin het beleidsvoorstel om de leveringszekerheid te vergroten aan u wordt voorgelegd.
Wat kunt u doen om de onzekerheid en onduidelijkheid bij de betreffende patiënten op te heffen?
Tot mijn spijt is er op de korte termijn weinig handelingsperspectief en kan de onzekerheid bij patiënten niet worden weggenomen. Het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG) heeft een procedure opgesteld voor oogartsen om de Visudyne die nog beschikbaar is zo goed en eerlijk mogelijk te benutten. Patiënten worden via hun zorgverlener geïnformeerd. Daarnaast blijft VWS in contact met de betrokken partijen en worden de ontwikkelingen in Europees verband gevolgd, mochten kansrijke oplossingsrichtingen zich voordoen dan wordt erop ingezet om deze te faciliteren.
De berichten ‘Kamervragen over nachtelijke HAP sluiting in Oostburg?' en 'Koester al het jonge bloed’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Kent u de berichten Kamervragen over nachtelijke HAP sluiting in Oostburg? (Omroep Zeeland1) en Koester al het jonge bloed (PZC2)?
Het gebruik van beeldbellen in een consult kan op verschillende manieren van meerwaarde zijn voor zowel de zorgverlener als de patiënt. Het is aan de zorgverlener zelf om te bepalen of de inzet van een beeldbelconsult wenselijk is.
Wat vindt u van de pilot nachtelijke sluiting die de huisartsen willen uitvoeren eind 2021?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Van Nucleuszorg (de coöperatie van alle huisartsen in Zeeuws-Vlaanderen) heb ik begrepen dat zij hebben verkend hoe de acute huisartsenzorg in Zeeuws-Vlaanderen zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is in de toekomst. Hierbij spelen aspecten zoals de hoge dienstendruk en het huisartsentekort in Zeeland een rol. Een oplossing die Nucleuszorg in een pilot gaat onderzoeken is het sluiten van de huisartsenpost (HAP) in Oostburg voor consulten tussen 24:00 uur en 08:00 uur. De HAP blijft in die nachtelijke uren telefonisch bereikbaar en voor een consult kan de patiënt naar de HAP in Terneuzen. Indien nodig kan de huisarts ook een visite afleggen bij de patiënt thuis, ongeacht waar de patiënt in Zeeuws-Vlaanderen woont.
Wat vindt u ervan dat de reisafstand van plaatsen als Sluis, Aardenburg en Cadzand naar Terneuzen niet voldoet aan de veldnorm (minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP kan binnen 30 minuten per auto de HAP bereiken)?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De directie van Nucleuszorg heeft mij laten weten dat de pilot twee belangrijke uitgangspunten heeft: er blijft voldaan worden aan de veldnorm en eventuele andere risico’s moeten beheersbaar zijn. Hiertoe is een grondige risicoanalyse gemaakt en berekend dat 92% van de inwoners van het werkgebied van HAP binnen 30 minuten per auto de HAP kan bereiken. Er wordt dus nog steeds voldaan aan de veldnorm die aangeeft dat minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP binnen 30 minuten per auto de HAP kan bereiken.
Kunt u andere regio’s aangeven waarbij voor grote groepen inwoners de veldnorm niet wordt gehaald?
Van de inwoners van Nederland kan 99,9% binnen de veldnorm van 30 minuten op de dichtstbijzijnde huisartsenpost zijn. Ongeveer 25.700 mensen moeten langer dan 30 minuten reizen naar een HAP (dit is inclusief de Waddeneilanden). In sommige delen van Nederland (de Waddeneilanden en in het Zuidwesten van Friesland) organiseren huisartsen zelf de ANW-diensten en is er geen sprake van een centrale HAP.
Kunt aangeven hoeveel, welke en wanneer HAP-zorg cq spoedzorg er nu door Knokke wordt verricht (dit moet bekend zijn omdat verzekeraars de factuur betalen)?
Ik beschik niet over deze informatie. Uit de declaratiegegevens is dit ook niet te destilleren. Daarnaast zou ik ook deze bedrijfsvertrouwelijke informatie van de zorgaanbieder in Knokke niet openbaar maken.
Kunt u bevestigen dat zorgverleners in België geen toegang mogen hebben tot zorgsystemen in Nederland, niet vallen onder Wkkgz en Inspectie IGJ niet bevoegd is?
Het klopt dat buitenlandse zorgverleners niet zondermeer toegang hebben tot zorgsystemen. Echter, als er sprake is van een behandelrelatie is het mogelijk om toegang te krijgen tot (een samenvatting van) de patiëntgegevens. Hierover dienen dan wel aanvullende afspraken gemaakt te worden tussen de zorgverleners in België en Nederland, zodat de patiëntgegevens veilig en betrouwbaar uitgewisseld kunnen worden binnen de Europees geldende richtlijnen.
Indien de uitvoering van de zorg plaatsvindt in het buitenland, is de toezichthouder in het desbetreffende land verantwoordelijk voor toezicht op de zorg in dat land. De IGJ kan geen toezicht houden in het buitenland of onderzoek doen en kan daar dus ook niet handhavend optreden. Alleen de toezichthouder in het betreffende land mag dit. De IGJ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben.
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Wkkgz, moet aan alle toepasselijke wetgeving worden voldaan en valt de aanbieder dus onder het toezicht van de IGJ.
Zorgverleners die met een buitenlands diploma in Nederland willen werken, kunnen dat alleen als het diploma van gelijkwaardige inhoud en niveau is als een diploma dat in Nederland is behaald. Om dit te bepalen moet het diploma erkend worden. Hiervoor gelden verschillende procedures, welke afhangen van het land waarin het diploma is behaald, de nationaliteit en het beroep.
Kunt u aangeven waarom blijkbaar alleen een arts mag schouwen en bijvoorbeeld geen verpleegkundig specialist? Waardoor wordt dat bepaald?
Bij overlijden moet er altijd een lijkschouwing plaatsvinden. Het doel hiervan is om te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven. Een verklaring van overlijden kan worden afgegeven door een behandelend arts of door een gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts). Dit is vastgelegd in Artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb).
De wet maakt verschil tussen natuurlijke en niet-natuurlijke dood, waarbij de arts alleen een verklaring van overlijden mag afgeven als hij ervan overtuigd is dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. De behandelend arts is in eerste instantie verantwoordelijk voor de lijkschouw omdat deze op grond van zijn/haar professionele inzicht en zijn/haar kennis van de persoonlijke omstandigheden van de overledene kan inschatten of er sprake is van een natuurlijke dood. Indien er twijfel is, moet de arts de gemeentelijke lijkschouwer inschakelen. Indien ook de gemeentelijk lijkschouwer geen overtuiging van natuurlijk overlijden heeft, brengt die verslag uit aan de officier van justitie. Voor lijkschouw bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts altijd eerst overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) voordat hij een verklaring van overlijden afgeeft.
De Ministeries van BZK, J&V en VWS vinden de kwaliteit van een goede lijkschouw van groot belang. Uit de Taskforce Lijkschouw 2018, is gebleken dat de kwaliteit van zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer verbetering behoeft. De ministeries hebben sindsdien gezamenlijk een aantal acties uitgezet ten behoeve van de professionalisering van het beroep en de keten van lijkschouw. Onderdeel daarvan is het verkennen in hoeverre taakherschikking mogelijkheden biedt bij de uitvoering van de lijkschouw in de zin van de Wlb. Het gaat hierbij specifiek om de rol die de verpleegkundig specialist (VS) en physician assistant (PA), bij het uitvoeren van de lijkschouw in de langdurige zorg zouden kunnen aannemen. Bij de verkenning zal inzicht worden verkregen in kwaliteitsaspecten, lastenverlichting, tijds- en/of kostenbesparing bij de mogelijkheid tot het verruimen van lijkschouwen door de PA/VS. De verkenning start dit najaar.
Via ZonMw is binnen het programma Forensische Geneeskunde (looptijd 2020–2025), een programmalijn kwaliteitsbevordering en richtlijnontwikkeling opgezet. Binnen deze programmalijn is specifiek aandacht voor het thema Taakherschikking, mede door te onderzoeken of andere beroepsgroepen, waaronder bijvoorbeeld verpleegkundig specialisten, bij kunnen dragen aan de schouw.
Kunt u aangegeven hoeveel uur landelijk gemiddeld een huisarts Avond/Nacht/weekend (A/N/W) werkt?
Het totaal aantal actieve ANW-uren van huisartsen (uitgevoerd door praktijkhouders en waarnemers) lag in 2019 op 1,57 miljoen uur. Dit komt neer op gemiddeld 189 uur per normpraktijk. De normpraktijk is het aantal ingeschreven patiënten per fulltime werkende huisarts-eigenaar (praktijkhouder). Het is een landelijk gemiddelde dat de NZa via het kostenonderzoek berekent. Sinds 2018 telt een normpraktijk 2095 patiënten.
Kunt u aangeven wat de grootte is van de huisartsenpraktijken in Zeeland, in Zeeuws-Vlaanderen en hoe dat is in de rest van Nederland?
In Nederland zijn er gemiddeld 3.317 patiënten ingeschreven per praktijk, wat neerkomt op 2.095 patiënten per fte huisarts-eigenaar (praktijkhouder). De NZa is momenteel toe aan het werken naar een nieuw kostenonderzoek.
De precieze cijfers over de grootte van de huisartsenpraktijken in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen zijn op deze schaal niet bekend.
Kunt u aangeven hoe de verhouding huisarts/waarnemer is en hoe dat is in de rest van Nederland?
De personeels-samenstelling is per praktijk verschillend. Gemiddeld genomen werkt een vaste waarnemer (gewogen) 0,20 fte en een incidenteel waarnemer 0,11 fte (gewogen) per praktijk. Een huisarts in dienst van een huisarts (Hidha) werkt 0,20 fte (gewogen). Daarnaast zijn huisartsen in opleiding (Haio) gemiddeld 0,04 fte werkzaam.
De precieze cijfers over de grootte van de huisartsenpraktijken in Zeeland en Zeeuws-Vlaanderen zijn op deze schaal niet bekend.
Deelt u de mening dat beeldbellen mogelijk moet zijn voordat de pilot van start kan gaan?
Kunt u bevestigen dat door de investering in de apotheek-robot er meer medicijn afgiftes zijn in de A/N/W-uren? Zo ja, hoeveel procent meer?
De apotheek in kwestie geeft aan dat er sinds de plaatsing veel gebruik van de apotheek-robot wordt gemaakt, maar kan dit niet verder specificeren.
Wat betekent de pilot nachtelijke sluiting HAP volgens u voor het gebruik van de apotheek-robot? Wordt dit minder?
Het gebruik van de apotheek-robot is afhankelijk van het voorschrijven van medicatie door de huisarts. Als patiënten uit Oostburg en omstreken zich melden bij de HAP in Terneuzen kunnen zij nog steeds gebruik maken van de apotheek-robot in Oostburg, aangezien de werking van de apotheek-robot niet afhankelijk is van de HAP in Oostburg.
Hoe het gebruik van de apotheek-robot zal zijn gedurende de pilot is pas met zekerheid te zeggen als dit in een later stadium geëvalueerd zal worden.
Wat vindt u ervan dat er in de nacht geen taxi’s rijden in Zeeuws-Vlaanderen?
Ik heb van Nucleuszorg vernomen dat er in deze pilot rekening is gehouden met het feit dat er ’s nachts geen taxi’s rijden in Zeeuws-Vlaanderen. Er is een visite-auto beschikbaar voor de huisarts als het bezoek medisch noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat huisartsen in opleiding vaak blijven werken in de regio waar ze zijn opgeleid?
Jonge huisartsen werken in het begin van hun loopbaan inderdaad veelal in de regio waar zij hun opleiding hebben gevolgd.
Deelt u de mening dat er niet alleen voldoende huisartsen opgeleid moeten worden maar dat er ook een goede verspreiding over het land moet zijn?
Ja.
Kunt u aangegeven wat de inhoudelijk motivatie is dat huisartsen in opleiding pas na succesvol afronden eerste opleidingsjaar van locatie mogen ruilen en niet bij de start van de opleiding?
De plaatsingsprocedure is zo ingericht dat alle sollicitanten op zijn of haar hoogste voorkeur worden geplaatst. Ruilen meteen na de plaatsing is daarom dan niet aan de orde. Het kan zijn dat de sociale of persoonlijke omstandigheden van een aios veranderen, waardoor hij of zij mogelijk wil ruilen. Na afronding van het eerste jaar is dat wel mogelijk.
Kunt u aangeven welke studiefinanciering c.q. tegemoetkoming huisartsen in opleiding krijgen als ze twee keer buiten de boot zijn gevallen en na drie jaar weer opnieuw mogen solliciteren, maar begrijpelijk intussen een andere studie zijn gestart?
Een dergelijke tegemoetkoming is mij niet bekend. Indien een sollicitant uitgeloot wordt kan hij of zij als basisarts werken. Indien de sollicitant een andere medische vervolgopleiding is gaan volgen kan in het kader van die opleiding wordt bekeken wat daar de mogelijkheden zijn.
Kunt u aangeven waarom de hoofden van huisartsenopleiding allen verbonden zijn aan een academisch ziekenhuis https://www.huisartsopleiding.nl/over-de-organisatie/bestuur-en-organisatie/? Wat zijn de voorwaarden om huisartsen-opleidingsinstituut te worden en hoe wordt bestuur daarvan gekozen?
Het College Geneeskundige Specialismen is verantwoordelijk voor de opleidingsregelgeving. Zij bepaalt aan welke voorwaarden moet worden voldaan om bijvoorbeeld te kunnen worden aangemerkt als opleidingsinstituut. Zie hiervoor het Kaderbesluit CGS.
Kent u de artikelen: Accountantscontrole op «coronawinst» ziekenhuizen ontbreekt1 en «Solidariteit onder ziekenhuizen ontbreekt bij financiële afhandeling coronacrisis»2
Ja.
Kunt u per ziekenhuis aangeven hoeveel compensatie er is ontvangen over 2020 en over 2021 vanwege omzetderving door de afschaling van de reguliere zorg en hoeveel % dat is ten opzichte van de reguliere omzet (eventueel geanonimiseerd maar dan wel met indicatie of het een UMC is, een topklinisch ziekenhuis dan wel een algemeen ziekenhuis)?
VWS beschikt niet over een overzicht van de financiële compensatie voor inkomstenderving en meerkosten per ziekenhuis. VWS baseert zich op schadelastcijfers van het Zorginstituut. VWS verkrijgt deze informatie enkel op totaalniveau voor de gehele sector medisch specialistische zorg. Het Zorginstituut ontvangt de cijfers van de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven deze gegevens niet op ziekenhuisniveau te kunnen verschaffen omdat dit bedrijfsgevoelige informatie betreft.
Verder staan de cijfers over 2020 en 2021 nog niet vast. ZN heeft aangegeven nog bezig te zijn met de afwikkeling van de financiële compensatie voor 2020. Derhalve is op dit moment een betrouwbaar, definitief beeld nog niet te geven. Voor het lopende jaar 2021 zal de voorlopige afrekening in het tweede en derde kwartaal van 2022 plaatsvinden, de definitieve afrekening in het vierde kwartaal van 2023.
Overigens zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor een goede financiële verantwoording via hun jaarverslag. In de jaarverslagen van ziekenhuizen wordt aandacht besteed aan de ontvangen compensaties.
Kunt per ziekenhuis aangeven hoeveel compensatie er is ontvangen over 2020 en 2021 vanwege de meerkosten die ziekenhuizen hebben gemaakt voor onder meer het verbruik van IC-bedden, extra verpleegdagen, beademingsapparatuur, persoonlijke beschermingsmiddelen en inhuur van extra personeel, eveneens graag weer gespecificeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel ziekenhuizen en in welke categorie (algemeen, topklinisch, UMC) er een beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule en op basis daarvan een compensatie hebben ontvangen?
Zorgverzekeraars Nederland heeft desgevraagd aangegeven dat het proces van de hardheidsclausule 2020 nog loopt. Volgens huidige inzichten hebben 11 (algemene) ziekenhuizen een beroep gedaan op de hardheidsclausule 2020, maar er is nog geen uitspraak te doen over hoeveel ziekenhuizen daadwerkelijk op basis van deze clausule compensatie zullen ontvangen.
Klopt het dat in de verpleging en verzorging bestuurders moeten verklaren dat ze geen dubbele bekostiging hebben gekregen?
Ja. De beleidsregel extra kosten Wlz van de NZa3 schrijft voor dat zorgaanbieders alleen extra personele en materiële kosten als gevolg van de uitbraak van COVID mogen opvoeren waar geen vergoeding of opbrengsten tegenover staan. Uiteraard is dit ook van toepassing op bestuurders in de verpleging en verzorging. Dit voorkomt dubbele bekostiging. De accountant van de zorgaanbieder controleert op de toepassing van deze beleidsregel.
Klopt het dat ziekenhuisbestuurders geen dergelijke verklaring hoeven af te geven en dus een dubbele bekostiging c.q. overcompensatie kunnen hebben ontvangen?
Het klopt dat ziekenhuisbestuurders geen separate verklaring hoeven af te geven dat er geen dubbele bekostiging heeft plaatsgevonden. Dubbele bekostiging (c.q. overcompensatie) wordt al op verschillende manieren tegengegaan.
Zorgverzekeraars Nederland geeft aan dat in het addendum bij het contract – waarin de afspraken over de COVID-regeling met de zorgaanbieder zijn vastgelegd – is opgenomen dat er geen dubbele vergoeding plaats kan vinden voor geleverde (zorg)prestaties. Zorgaanbieders hebben dit contract ondertekend, zijn aan deze voorwaarden gehouden en zorgverzekeraars kunnen naleving hiervan (juridisch) afdwingen.
Daarnaast is in de COVID-regeling MSZ van zorgverzekeraars voor zowel 2020 als 2021 afgesproken dat zorgverzekeraars onderzoeken of er geen sprake is van overcompensatie door de regeling.
Deze regelingen van zorgverzekeraars zijn ook onderdeel van het toezicht van de NZa op de zorgverzekeraars voor de rechtmatige uitvoering van de Zvw.
Ook bij andere (overheids-)regelingen waar ziekenhuizen gebruik van maken wordt dubbele bekostiging uitgesloten. Zo is in de NOW-regeling bepaald dat de compensatie die ziekenhuizen ontvangen van zorgverzekeraars, onderdeel is van de omzet die moet worden gebruikt om vast te stellen of er sprake is van omzetterugval. Daarmee wordt dubbele compensatie automatisch voorkomen.
Welke regelgeving moet gewijzigd worden om te zorgen dat ook ziekenhuisbestuurders een verklaring moeten afgeven dat er geen dubbele bekostiging is ontvangen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit de bevoegdheid om in haar regelgeving voorwaarden aan het in rekening brengen van een tarief op te nemen. Voor het in rekening brengen van meerkosten en de continuïteitsbijdrage heeft de NZa bijvoorbeeld bepaald dat dubbele bekostiging moet worden voorkomen: zorgkosten die via andere prestatiebeschrijvingen en tarieven in rekening worden gebracht, mogen niet via deze prestatiebeschrijvingen voor de continuïteitsbijdrage of meerkosten worden gedeclareerd.
Een aanvullende voorwaarde zou de verplichting voor het afgeven van een dergelijke verklaring kunnen zijn. Dit zou leiden tot een toename in de administratieve lasten. Gezien bovengenoemde maatregelen om overcompensatie te voorkomen, is deze extra voorwaarde niet nodig.
Kunt u aangeven hoeveel geld er van de totale compensatie (gesplitst naar omzetderving en meerkosten) is gegaan naar care en naar de cure, hoeveel binnen de cure naar eerstelijns en naar tweedelijns en hoeveel binnen de tweedelijns naar algemene ziekenhuizen, topklinische ziekenhuizen, academische ziekenhuizen en overig?
In het Jaarverslag 2020 van VWS heb ik uw Kamer geïnformeerd over de geraamde compensatie (omzetderving en meerkosten) in de Zvw per sector voor het jaar 2020. Zie onderstaande tabel. VWS ontvangt deze cijfers van het Zorginstituut en deze zijn gebaseerd op ramingen van zorgverzekeraars. De cijfers zijn op dit moment nog onzeker: Zorgverzekeraars Nederland heeft aangegeven thans bezig te zijn met de tweede voorlopige afrekening voor 2020. De afwikkeling van het jaar 2020 is dus nog niet gereed. Uiteraard zal ik uw Kamer blijven informeren over de ontwikkeling in deze cijfers. In de begroting 2021 worden de eerste inzichten voor 2021 opgenomen. Over de gevraagde uitsplitsing naar type ziekenhuizen heb ik geen cijfers beschikbaar. Zie ook antwoord op vragen 2 en 3.
Tabel. Zvw uitgaven inclusief continuïteitsbijdragen en meerkosten (bron: Jaarverslag 2020 VWS)
In de care hebben de zorgkantoren in 2020 compensatie ontvangen voor extra kosten en omzetderving in verband met COVID. Op basis van cijfers van het Zorginstituut bedraagt de compensatie voor extra kosten € 681 miljoen en de compensatie voor omzetderving € 507 miljoen. Voor het PGB is alleen compensatie voor extra kosten corona van toepassing: dit gaat om een bedrag van € 54 miljoen. Ook dit zijn voorlopige cijfers.
Met gemeenten zijn aan het begin van de coronacrisis afspraken gemaakt ten behoeve van continuïteit van Jeugdzorg en Wmo en vergoeding van meerkosten in de zorg als gevolg van de coronamaatregelen. Op basis van onderzoek hebben gemeenten in 2020 € 170 miljoen aan compensatie ontvangen (Wmo en Jeugdzorg samen) voor meerkosten. Ook in 2021 worden gemeenten gecompenseerd voor meerkosten. Voor zover zorgorganisaties gecompenseerd zijn voor omzetderving, konden gemeenten dit uit reguliere budgetten betalen. Er is dus geen compensatie voor omzetderving aan gemeenten betaald.
Een brandbrief van KDS over de hoge slachtsnelheid in slachthuizen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u gezien dat de Ondernemingsraad van BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) opnieuw een brandbrief heeft gestuurd over de hoge slachttempo’s in slachterijen?1
Ja.
Wat gaat er door u heen bij het lezen dat medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van vleeskeuringen om zo de voedselveiligheid te kunnen borgen, hun werk niet meer goed kunnen doen vanwege de hoge bandsnelheid in slachthuizen?
Ik neem dit signaal van de door de officiële assistenten ervaren werkdruk bij de PM-keuring zeer serieus. Het werk van de officiële assistenten is van groot belang en ik wil dat de mensen van KDS bij werkzaamheden goed gefaciliteerd worden.
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]2 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Zoals ik in die brief ook aangeef, heb ik onderzoek naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed houden van toezicht geïnitieerd. In het 2-minutendebat over de Voortgang verbetering slachtsysteem d.d. 8 juli 2021, kenmerk 2021D286593 heb ik uw Kamer aangegeven dat ik u de rapportage eind van dit jaar wil toesturen.
Wat vindt u er van dat deze medewerkers, de officiële-assistenten, al lange tijd moeten presteren onder hoge tijdsdruk door de enorme aantallen dieren die per uur worden geslacht, waardoor zij het gevoel hebben niet meer te kunnen voldoen aan hun taak?
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vraag 2. Hierbij wil ik aanvullen, dat KDS zelfstandig arbotechnisch onderzoek uit laat voeren door TNO. De officiële assistenten werken onder de verantwoordelijkheid van de NVWA en de NVWA heeft in dat verband zeker aandacht voor de werkomstandigheden maar KDS heeft een eigen verantwoordelijkheid voor haar medewerkers. De NVWA en KDS hebben afgesproken dat de directie van KDS in gesprek gaat met haar ondernemingsraad en hen informeert over het lopende onderzoek dat in mijn opdracht wordt uitgevoerd naar de effecten van de bandsnelheid op dierenwelzijn, voedselveiligheid en het goed kunnen houden van toezicht, en over het besluit dat in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek op dit moment geen bandsnelheden meer mogen worden verhoogd. De NVWA heeft met de directie van KDS afgesproken dat zij KDS in de reguliere directie-overleggen informeert over de stand van zaken van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dit niet de eerste keer is dat KDS aan de bel trekt vanwege de gevolgen van de hoge snelheid voor de voedselveiligheid en voor de veiligheid van hun medewerkers?
Dat kan ik bevestigen. In de reguliere overleggen die NVWA voert met de directie van KDS is het uitvoeren van een adequate PM-keuring onder adequate omstandigheden een onderwerp dat regelmatig ter sprake komt en waarover afspraken met elkaar worden gemaakt.
Hoe beoordeelt u de constatering uit de brandbrief dat de NVWA, de opdrachtgever van KDS, «vanaf de zijlijn «roept» dat het allemaal wel kan»? Deelt u de mening dat dit weinig vertrouwen geeft in de borging van de voedselveiligheid en ook niet in de aansturing van de officiële-assistenten van KDS? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening niet. Wat de bandsnelheid betreft, is het zo dat een slachthuis niet zelfstandig kan besluiten om de bandsnelheid te verhogen. Dit kan alleen na een beoordeling door de NVWA. KDS wordt betrokken in deze beoordeling, juist omdat op basis van de EU-wetgeving daarbij nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met mogelijke effecten van de bandsnelheid op de uitvoerbaarheid van keuringen door de toezichthouders. Maar ook hiervoor zullen beoordelingskaders worden meegenomen in het onderzoek, zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van LNV al zo’n anderhalf jaar geleden schreef: «de druk op het slachtproces, ingegeven door economische overwegingen, is naar mijn overtuiging te groot geworden om belangen van dierenwelzijn en voedselveiligheid, maar ook van toereikend toezicht, op een adequate manier te borgen»?2
Ja. Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]5 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen. Uw Kamer is parallel aan deze beantwoording ook geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het 2Solve rapport.
Erkent u dat het niet nemen van maatregelen na deze alarmerende constatering betekent dat de voedselveiligheid niet meer kan worden gegarandeerd en dat het toezicht niet toereikend is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA voert haar normale toezichtstaken om de veiligheid van het voedsel te borgen uit en zal in voorkomende situaties disciplinerend optreden, conform het interventiebeleid. Het onderzoek naar de relatie tussen bandsnelheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en het houden van toezicht leidt mogelijk tot verdere ontwikkeling van het systeem van toezicht.
Wat heeft uw ministerie tot nu toe gedaan om de druk op het slachtproces en daarmee de druk op de keuringsmedewerkers en de voedselveiligheid te verminderen? Tot welke verbeteringen heeft dit geleid?
Ik heb in mijn brief van 2 juli jl. [Kamerstuk 28 286, nr. 1201]6 aan uw Kamer aangekondigd de bandsnelheid verhogingen tot nader order stil te leggen.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om de slachtsnelheid te verlagen, waar ook de Kamer al meer dan een jaar geleden toe opriep?3
Zoals ik in mijn eerdere communicatie heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 11318 en Kamerstuk 28 286, nr. 1199)9 is er geen juridische grond om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per direct structureel te verlagen. Vandaar dat ik het onderzoek wil gebruiken voor een juridische onderbouwing ter verlaging van de bandsnelheid. Verder verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de motie jaarverantwoordingsplicht (Kamerstuk 35 830 XVI, nr. 14) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer het aangekondigde overleg in de brief d.d. 7 juli 2021 met de Eerstelijnscoalitie zal plaatsvinden?1 Bent u bereid om dit gesprek open in te gaan? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatieversie van de concept-Regeling openbare jaarverantwoording WMG (hierna: de Regeling) is in het voorjaar van 2021 veelvuldig overleg geweest met de Eerstelijnscoalitie en ook met de toezichthouders IGJ en NZa en met het CBS. Op basis van deze overleggen is er een compromisvoorstel tot stand gekomen dat met de brief van 7 juni jl. aan u is voorgelegd. Naar aanleiding van uw motie3 om nog een keer in overleg te gaan met de Eerstelijnscoalitie is in de brief van 7 juli jl.4 toegelicht dat dit compromisvoorstel een minimumvariant van een jaarverantwoording is, passend bij het doel van de wet en het unaniem aangenomen amendement Ellemeet5. SIRA heeft berekend dat een kleine zorgaanbieder maximaal 2 uur per jaar kwijt is aan deze minimumvariant. Daarbij is in de brief van 7 juli jl. aangegeven nogmaals in gesprek te gaan met de Eerstelijnscoalitie om te bezien of en hoe we de uitvoering van de Regeling verder kunnen vereenvoudigen. Daarbij wordt gedacht aan het faciliteren van de voorlichting en communicatie over de openbare jaarverantwoording en het inrichten van een klantvriendelijk elektronisch aanleverportaal.
Gelet op uw verzoek is op 18 augustus jl. nogmaals een gesprek met de Eerstelijnscoalitie geweest over eventuele alternatieve oplossingen die hetzelfde doel bereiken. De Eerstelijnscoalitie heeft in dit overleg twee alternatieve oplossingen benoemd. Het eerste alternatief betreft een uitzondering van alle eerstelijnszorgaanbieders van de jaarverantwoordingsplicht onder een bepaalde omzetgrens. Het tweede alternatief betreft een inventarisatie onder alle eerstelijnszorgaanbieders naar de gegevens die zij nu al aanleveren aan derden en of en hoe met deze gegevens invulling gegeven kan worden aan de openbare jaarverantwoording. Op 30 augustus jl. heeft de Eerstelijnscoalitie een brief gestuurd met daarin een uiteenzetting van hun opvattingen en bezwaren bij de regeling.Ook verzocht de Eerstelijnscoalitie om nogmaals hierover in gesprek te gaan. Ik lees in de brief echter geen nieuwe argumenten.
Zoals ook op 8 juli jl.6 aan de Eerstelijnscoalitie geschreven, is het begrijpelijk dat de openbare jaarverantwoordingsplicht, voor de sectoren van zorgaanbieders waarvoor deze verplichting nieuw is, weerstand oproept. Het is een extra verplichting en geeft regeldruk, terwijl zorgaanbieders hun tijd zoveel mogelijk willen besteden aan het verlenen van goede zorg. Echter voor het verlenen van goede zorg is het ook van belang om de bedrijfsvoering goed op orde te hebben. Gezien de grote hoeveelheid van zorgaanbieders en tegen de achtergrond van het beperken van de toezichtslast voor aanbieders is het onwenselijk en ondoenlijk dat externe toezichthouders iedere aanbieder afzonderlijk controleren. Anderzijds geeft het uitsluitend afgaan op signalen voor het toezicht onvoldoende basis. De jaarlijkse openbare jaarverantwoording geeft een basisset voor het risicogericht toezicht. Daarbij hebben ook andere betrokkenen belang bij deze basisset, zoals zorginkopers, interne toezichthouders, cliëntenraden, onderzoekers, journalisten, etc. Hierbij geldt het adagium van «eenmalige aanlevering, meervoudig gebruik».
Het eerste alternatief van een uitzondering van alle eerstelijnszorgaanbieders van de jaarverantwoordingsplicht onder een bepaalde omzetgrens past m.i. niet bij het doel van de wet, namelijk een maatschappelijke verantwoording door in beginsel alle zorgaanbieders. Het past ook niet bij het unaniem aangenomen amendement Ellemeet c.s. dat juist een toereikende financiële verantwoording door kleine zorgaanbieders beoogt.
Het tweede alternatief (het inventariseren onder alle eerstelijnszorgaanbieders van de gegevens die zij nu al aanleveren aan derden en of en hoe hiermee invulling gegeven kan worden aan de openbare jaarverantwoording) past ook niet bij het doel van de wet. De informatie die eerstelijnszorgaanbieders aan derden leveren is geen openbare informatie. Bovendien verschilt die informatiestroom aan derden. Naast een verscheidenheid aan eerstelijnszorgaanbieders en een verscheidenheid aan derden, is er ook sprake van ongecontracteerde zorg. De openbare jaarverantwoording is juist bedoeld opdat allerlei partijen, ook zorgverzekeraars, hiervan gebruik kunnen maken. Bij de jaarverantwoording geldt het adagium van «eenmalige aanlevering, meervoudig gebruik». Wel steun ik de oproep om dubbele uitvragen te voorkomen. Zoals ook in de brief van 7 juli jl. is aangegeven, is de NZa gevraagd met verzekeraars het gesprek aan te gaan om te bezien hoe gegevens uit de jaarverantwoording benut kunnen worden voor hun informatiebehoefte en niet alsnog uitgevraagd hoeven te worden in de contractering.
De door de Eerstelijnscoalitie genoemde alternatieven zijn ook voorgelegd aan de toezichthouders IGJ, NZa en aan het CBS. De toezichthouders en CBS delen de opvatting dat deze twee alternatieven geen alternatieven zijn die overeenstemmen met het doel van de wettelijke openbaarmakingsplicht. Met het eerder aan u voorgelegde compromisvoorstel is echt gekomen tot een minimale regeldruk passend bij het doel van de wet. De Minister voor Medische Zaken en Sport zal de Regeling hierom uiterlijk op 21 september voor publicatie in de Staatscourant aanbieden. Dit is noodzakelijk om tijdig duidelijkheid te bieden aan alle zorgaanbieders over «wat» wordt verwacht bij de openbare jaarverantwoording over het verslagjaar 2022 en voor zorgaanbieders om zich in te stellen op de nieuwe Regeling.
Waarom bent u niet bereid om, indien er goede alternatieve oplossingen uit het overleg zouden komen om hetzelfde doel te bereiken, alsnog de regeling aan te passen, want dit was wel de intentie van de motie?2
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke mogelijkheden denkt u, als wordt aangegeven dat wordt bezien of en hoe het in de uitvoering nog gemakkelijker kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de Kamer en de Eerstelijnscoalitie de beschikking krijgen over het rapport van SIRA met de doorrekening, aangezien u aangeeft dat u de aangepaste regeling opnieuw heeft laten doorrekenen door SIRA? Zo nee waarom niet? Waarop zijn de gepresenteerde cijfers gebaseerd?
Bij het antwoord op deze Kamervragen is het rapport met de doorrekening van de aangepaste Regeling toegevoegd.
De gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op de cijfers in het vorige rapport7 en de voorschriften voor het berekenen van de regeldruk uit het rijksbrede «Handboek Meting Regeldrukkosten». De Eerstelijnscoalitie ontvangt het rapport ook.
U geeft in uw brief aan dat voor kleine zorgaanbieders er een regeldrukvermindering is van 90% ten opzichte van de eerdere regeldrukberekening bij de internetconsultatieversie van de ontwerpRegeling, bent u het ermee eens dat dit relatief is en dat dit dus nog niets zegt over de proportionaliteit? Zo nee, waarom niet? Waar is de uitspraak met betrekking tot 90% regeldrukvermindering op gebaseerd en kan een onderbouwing gegeven worden van de 90%?
Uit de herberekening van de regeldruk door SIRA Consulting bv blijkt dat de structurele regeldruk van de openbare jaarverantwoording voor kleine zorgaanbieders 91% lager uitvalt ten opzichte van de initiële regeldruk van de versie uit de internetconsultatieversie. In tijdsbesteding kost de openbare jaarverantwoording kleine zorgaanbieders in totaal minder dan twee uur per jaar. Deze tijdsbesteding ziet de Minister van Medische Zorg en Sport als proportioneel voor een maatschappelijke verantwoording. Voor nadere informatie over de herberekening verwijs ik u naar bijgevoegd SIRA rapport8.
In de motie werd gevraagd om het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) nogmaals te laten kijken naar specifiek de proportionaliteit van de regeling, waarom wordt hieraan niet tegemoet gekomen?3
Bij het advies van 6 augustus 2020 over een eerder concept van de Regeling heeft het ATR geadviseerd om ten aanzien van de vragen over de bedrijfsvoering (de «vragenlijst») te verduidelijken wat het nut en de noodzaak zijn van de gevraagde informatie. Daarbij heeft het ATR geadviseerd voor het onderdeel bedrijfsvoering te starten met een beperkte basisset. Ook adviseerde het ATR tot invoering van een digitale beslisboom.
Na dit advies is de concept-Regeling aangepast waarbij onder meer de uitvraag over de bedrijfsvoering is beperkt tot een basisset en per vraag wordt uitgelegd om welke reden de vraag wordt gesteld. Ten opzichte van de regeling zoals die bij de internetconsultatie is voorgelegd is de vragenlijst vrijwel gehalveerd. Het aantal vragen dat een zorgaanbieder maximaal moet beantwoorden is teruggebracht van 119 naar 65 vragen. Ook is besloten tot een digitale beslisboom. De wijzigingen die zijn aangebracht na het overleg dit voorjaar met de Eerstelijnscoalitie leidden tot een aanmerkelijke daling van de regeldruk. Daarom heeft het ATR op 1 juli een zienswijze als aanvulling op het eerdere advies gegeven. Een afschrift daarvan is bijgevoegd10.
In de aanvullende zienswijze constateert het ATR dat de Minister naar aanleiding van het eerdere ATR-advies nut en noodzaak van de jaarlijks te verantwoorden gegevens nader heeft onderzocht, hetgeen ertoe heeft geleid dat gegevens waarvan niet aantoonbaar was waarom ze zouden moeten worden uitgevraagd, zijn geschrapt.
Ook stelt het ATR vast dat door het integreren van een digitale beslisboom in het verantwoordingsmodel van DigiMV voor zorgaanbieders een minder belastende uitvoering mogelijk is.
ATR geeft aan niet te verwachten dat individuele burgers op basis van de jaarverantwoording in staat zullen zijn om zorgaanbieders aan te spreken op hun rechtmatigheid, professionaliteit en integriteit. Anders dan ATR stelt, richt de doelstelling van de openbare jaarverantwoording zich niet specifiek op individuele burgers. De openbare jaarverantwoording betreft een maatschappelijke verantwoording over de besteding van collectieve middelen. Onder andere zorginkopers, interne toezichthouders, cliëntenraden, onderzoekers en journalisten hebben een belang bij deze jaarverantwoording.
Verder constateert ATR dat er een aanvulling in de toelichting nodig is, als het gaat om de omvang van de regeldruk ten opzichte van de regeldruk die er nu al is als gevolg van de jaarverantwoordingsplicht onder de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Dit is in de toelichting aangevuld. Samengevat hoeft de categorie van kleine zorgaanbieders in tegenstelling tot de WTZi jaarlijks geen beoordelingsverklaring meer openbaar te maken. Daarnaast is voor alle zorgaanbieders nu zoveel mogelijk aangesloten bij de al bestaande verplichtingen op grond van het Burgerlijk Wetboek en wordt de vragenlijst tot een minimum beperkt. Daarmee neemt dus de totale regeldruk voor de huidige verantwoordingsplichtigen af. De regeldruk voor de doelgroep van zorgaanbieders waarvoor de jaarverantwoording nieuw is neemt toe. Dit vloeit echter voort uit het feit dat zij onder de wettelijke openbaarmakingsplicht komen te vallen en niet uit de inhoud van de Regeling.
ATR stelt in de aanvullende zienswijze geen andere vragen over het nut en noodzaak van de concept-regeling. Wel uit het ATR in de aanvullende visie twijfel over de nut en noodzaak van de stapeling van de verschillende controle- en verantwoordingsverplichtingen in het kader van de Wtza en de AWtza. Deze opmerking gaat over de verschillende wettelijke instrumenten. Het gaat daarbij om de meldplicht, de vergunningplicht, de eisen voor de bestuursstructuur en de verantwoordingsplicht. Naar aanleiding van deze opmerking van het ATR wordt opgemerkt dat dit afzonderlijke wettelijke verplichtingen betreft met ieder een eigen doelstelling en doelgroep. De verschillende verplichtingen zijn gelet op de doelstellingen complementair aan elkaar en in de Wtza en de AWtza afzonderlijk geregeld.
Constaterende dat het ATR eerder van oordeel was dat nut en noodzaak van de verschillende controle- en verantwoordingseisen onvoldoende zijn aangetoond, kunt u dit alsnog per ommegaande per controle- en verantwoordingseis doen, voor publicatie van de desbetreffende regeling? Zo nee, waarom niet? Kunnen de Kamer en de Eerstelijnscoalitie de aanvullende zienswijze van de ATR d.d. 1 juli 2021 ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Constaterende dat verantwoording ook voor u belangrijk is, maar dat dit wel proportioneel moet zijn, kunt u aangeven wat nut en noodzaak zijn van de aanvullende informatie en de vragenlijst die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vraagt van de zorgaanbieders voor de uitvoering van de wet? Waar is deze informatie voor nodig?
Ten behoeve van het maken van statistieken en doen van onderzoek, kan het CBS op grond van diens eigen wettelijke bevoegdheden, gebaseerd op de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aanvullende niet-openbare informatie bij zorgaanbieders uitvragen. De niet-openbare vragenlijst maakt geen onderdeel uit van de openbare jaarverantwoording, bedoeld in de Wmg.
Het bericht ‘Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Quin Dokters kampt met een acuut tekort aan huisartsen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er voor 14.000 patiënten dagenlang geen huisarts beschikbaar is geweest?
Het is belangrijk dat patiënten te allen tijde met hun zorgvragen terecht kunnen bij de huisarts waarbij ze staan ingeschreven. De toegankelijkheid en continuïteit van zorg is een groot goed in Nederland. De huisarts is de poortwachter van de zorg en vaak het eerste aanspreekpunt voor mensen. Het is daarom een onwenselijke situatie wanneer er patiënten tijdelijk niet bij hun eigen huisarts terecht kunnen.
Een toenemend huisartsentekort (met name een gebrek aan jonge praktijkhouders) maakt dat het steeds meer knelt in bepaalde regio’s. VWS en de LHV zijn daarom een aanpak gestart om regio’s waar het knelt gerichte ondersteuning te bieden in regionale arbeidsmarktvraagstukken, met als doel situaties als deze te kunnen voorkomen. Door onder andere de extra activiteiten omtrent COVID-19, in combinatie met de vakantieperiode, is de werklast voor veel huisartsen toegenomen, zo ook bij Quin Dokters.
Bij spoed moet er in ieder geval direct zorg beschikbaar zijn. Bij spoedgevallen kunnen patiënten zich altijd wenden tot een andere huisarts (in de avond-, nacht- en weekenduren tot een huisartsenpost) en in het uiterste geval tot de spoedeisende hulp in het ziekenhuis. Dit is niet in het geding gekomen.
Hoe is de veiligheid en de betrouwbaarheid van de app gecontroleerd waarmee Quin Dokters werkt?
Medische hulpmiddelen moeten voldoen aan Europese normen voor veiligheid, gezondheid, milieuen consumentenbescherming (CE-certificering). De IGJ ziet daarop toe. Ook apps met therapeutische of diagnostische functies worden beschouwd als medische hulpmiddelen en de app van Quin Dokters is dan ook voorzien van een CE Klasse I certificering. Overigens wordt met een CE-certificering niet de klinische relevantie aangetoond en blijft het daadwerkelijke geven van kwalitatief goede zorg uiteraard de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder zelf.
Verder ziet de autoriteit persoonsgegevens (AP) toe op een juiste wijze van verwerking van de gezondheidsgegevens, die moet voldoen aan de AVG.
Deelt u het uitgangspunt dat digitalisering een mogelijkheid is naast andere opties in een huisartsenpraktijk, zoals spreekkamerbezoek en visite rijden, maar dat een huisarts bij het aannemen van patiënten er rekening mee moet houden dat fysieke consulten ook nodig zijn?
De huisartsenzorg kampt met een dreigend tekort aan huisartsen. Digitalisering kan eraan bijdragen dit tekort deels op te vangen, maar de fysieke zorg zal daarmee niet verdwijnen. Onder meer door toename van het aantal ouderen die steeds vaker met complexere en chronische aandoeningen kampen, zal de benodigde tijd per patiënt alleen maar verder gaan toenemen. Zogenaamde hybride zorgvormen, dus fysieke zorg gecombineerd met digitale zorg kunnen daarbij een deel van de oplossing vormen. Digitale zorg kan bijvoorbeeld bijdragen aan de efficiëntie, zodat de huisarts meer tijd kan besteden aan het geven van de fysieke zorg aan de patiënt. Tegelijkertijd dient de mogelijkheid van fysieke consulten voor situaties waarin daar behoefte aan is altijd gewaarborgd te zijn.
Vindt u dat er een zorgonderneming gestart kan worden zonder dat eerst gekeken wordt of men voldoende medewerkers heeft om adequate zorg te kunnen bieden?
Een zorgaanbieder mag niet zomaar zorg verlenen, maar moet voldoen aan allerlei eisen zoals opgenomen in onder meer de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Geneesmiddelenwet en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de IGJ ziet daarop toe.
Na inwerkingtreding van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2022 moeten zorgaanbieders voorafgaand aan toetreding op de markt melden en nagaan of ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Daarmee worden zorgaanbieders beter bewust gemaakt van hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en komen zorgaanbieders ook beter in beeld bij het risicogerichte toezicht van de inspectie.
Klopt het dat de patiënten die nu bij Quin Dokters zitten niet voor deze huisartsenpraktijk gekozen hebben, maar dat huisartspraktijken door Quin Dokters zijn overgenomen?
De praktijken van Quin Dokters in Amsterdam zijn overgenomen van de voormalig praktijkhouder, inclusief patiëntenbestand. Er zijn daarnaast ook praktijken die alleen gebruik maken van het digitale platform van Quin Dokters, maar verder volledig onafhankelijk zijn gebleven en zelf de praktijkvoering zijn blijven doen.
Het gebeurt vaker dat een praktijk wordt overgenomen, bijvoorbeeld bij pensionering van een huisarts of bij verhuizing. Belangrijk is dan dat duidelijk naar patiënten wordt gecommuniceerd dat er een andere huisarts is of een ander concept. Ten tijde van de overname door Quin Dokters zijn alle patiënten daarover geïnformeerd. Volgens Quin Dokters is patiënten ook de gelegenheid geboden om bezwaar aan te tekenen tegen de overdracht van het dossier. Het staat patiënten in Nederland daarnaast altijd vrij om over te stappen naar een andere huisartsenpraktijk, indien gewenst.
Kunt u ingaan op de klachten van patiënten over Quin Dokters, die het grootst waren in Amsterdam, maar die ook speelden in Ridderkerk?
Vanwege een tekort aan huisartsen was het voor de praktijken van Quin Dokters in Amsterdam en Ridderkerk op een aantal dagen niet (goed) mogelijk om aan de zorgvraag van haar patiënten te voldoen. Dit heeft geleid tot een slechte bereikbaarheid van de praktijk en lange wachttijden voor patiënten. De praktijk in Amsterdam is medio juli zelfs een aantal dagen gesloten geweest.
Al vanaf de overname van de praktijken in Amsterdam was er een capaciteitstekort om goed aan de zorgvraag te voldoen, en door onder andere de extra activiteiten vanwege COVID-19 in combinatie met de vakantieperiode leidde dit tot extra werklast per huisarts. Er zijn inmiddels maatregelen getroffen om het aantal ingeschreven patiënten per huisarts te verlagen waardoor continuïteit van zorg beter geborgd zal zijn. Zo zijn er extra huisartsen in dienst en is een aanzienlijk deel van de patiënten overgeschreven naar andere praktijken in de regio.
Kunt u aangeven in hoeverre er overleg tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Quin Dokters plaatsvindt?
De IGJ volgt de ontwikkelingen op de voet en heeft periodiek contact met Quin Dokters Amsterdam en met het hoofdbestuur van Quin Dokters.
De IGJ heeft signalen ontvangen over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de praktijken van Quin Dokters. Dat op zich is al een risico voor de patiënt en maakt dat de IGJ Quin Dokters daarop heeft aangesproken en verder onderzoek doet naar de situatie.
Kunt u aangeven hoe het gesteld is met de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Doet de IGJ verder onderzoek naar de kwaliteit van zorg bij Quin Dokters?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de uitkomst van de gesprekken die Zilveren Kruis en Quin Dokters hebben gehad?
Er zijn gesprekken tussen de preferente zorgverzekeraar, Quin Dokters, de IGJ, de NZa en de alliantie huisartsen. De gesprekken zijn gericht op het bereiken van een oplossing, waarbij het belang van de patiënten voorop staat.
Met de stappen die nu in het overleg tussen de zorgverzekeraar, Quin Dokters en de alliantie huisartsen Amsterdam zijn en worden gezet, is er op korte termijn een oplossing gekomen waarmee de grote patiëntengroep verzekerd blijft van huisartsenzorg. Dit met name doordat een groot deel van de patiënten wordt overgeschreven naar andere praktijken in de regio waar nog ruimte is en het team van Quin Dokters is voorzien van extra huisartsen.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar Quin Dokters? Kunt u aangeven waarom u dit wel of waarom u dit niet bereid bent te doen?
In eerste instantie ligt het initiatief voor een dergelijk onderzoek bij de IGJ. Zij zien toe op de kwaliteit van zorg. IGJ heeft over de situatie van Quin dokters contact met diverse betrokken partijen, waaronder de NZa.
De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars om voldoende zorg te contracteren (in geval van natura verzekeringen). Uit de berichtgeving krijg ik geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht onvoldoende uitvoeren. Daarnaast is de NZa op de hoogte van de situatie en heeft nauw contact met de IGJ en de preferente zorgverzekeraar. Ik zie daarom geen reden om de NZa te verzoeken onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van zorgverzekeraars bij de situatie.
Het sinds 1 januari 2021 geldend verbod van Zilveren Kruis om medische hulpmiddelen via apotheken en apotheekhoudende huisartsen te verstrekken |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met de beleidswijziging die Zilveren Kruis sinds 1 januari 2021 heeft ingesteld waardoor verzekerden hun medische hulpmiddelen zoals incontinentiemateriaal, diabetesteststrips, medische voeding en verbandmaterialen alleen bij gecontracteerde medische speciaalzaken kunnen bestellen en niet meer kunnen afhalen bij de apotheek maar deze thuis bezorgd moeten laten krijgen?
Ja, ik ben bekend met de beleidswijziging van Zilveren Kruis. De toenmalig Minister voor MZS is hierop ingegaan in de brief van 26 april 2021.
Bent u bekend met signalen van apothekers en verzekerden dat deze wijziging negatief uitpakt als het gaat om gebruiksvriendelijkheid, snelle service en maatwerk, omdat de verplichte bijkomende kosten zeer hoog worden, waardoor leveranciers zich genoodzaakt zien om alleen grote hoeveelheden te bezorgen?1
Ja, ik ben bekend met signalen hierover. De voormalig Minister voor MZS heeft hierover op 26 april 2021, naar aanleiding van een verzoek om een reactie van de vaste commissie voor VWS, een brief gestuurd naar de Tweede Kamer (zie Kamerstuk 32 805, nummer 115). 2
Kunt u aangeven aan welke kwaliteitsstandaarden Zilveren Kruis moet voldoen met betrekking tot het inkopen van medische hulpmiddelen? Vindt u dat Zilveren Kruis daar nu aan voldoet?
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden, gericht op het bevorderen van gezondheid en kwaliteit van leven. Concreet betekent dit dat zorgverzekeraars voldoende zorg van goede kwaliteit moeten inkopen voor verzekerden, maar daarin ook zelf keuzes mogen maken. Een voorwaarde hierbij is wel dat zorgverzekeraars deze zorgplicht naar hun verzekerden kunnen nakomen, dat betekent dat zorgverzekeraars aanbieders voor natura-zorg voldoende moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Het staat zorgverzekeraars echter vrij om met aanbieders wel of geen overeenkomst aan te gaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet). In de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars (TH/BR-025)» is opgenomen wat van zorgverzekeraars verwacht wordt ten aanzien van tijdigheid, kwaliteit en bereikbaarheid. In «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars (PUC_323566_22)» benoemt de NZa handvatten bij de uitvoering van de zorgplicht.
Kunt u aangeven welke eisen een verzekeraar mag stellen aan gecontracteerde zorgverleners? Kunnen eisen over manier van bezorgen (thuis) daarbij horen? Met welk doel voor ogen mogen zorgverzekeraars deze eisen stellen?
Voor zorgverzekeraars is het van belang dat zij hun zorgplicht naar hun verzekerden nakomen en zorgen voor het betaalbaar en toegankelijk houden van goede zorg. Dit betekent dat zorgverzekeraars aanbieders moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Eisen over de manier van bezorgen kunnen daarbij horen. Daarover maken zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis geeft aan onder andere afspraken gemaakt te hebben over de gestelde kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zo werken bij de gecontracteerde medisch speciaalzaken gespecialiseerde verpleegkundigen en wondconsulenten die bij medische problemen direct telefonisch of online kunnen ondersteunen en adviseren. Ook zijn er afspraken gemaakt over bereikbaarheid en bezorging. Een medisch speciaalzaak is 24 uur, 7 dagen per week bereikbaar voor bestellingen, vragen en advies. Spoedbestellingen worden binnen 6 uur afgeleverd op het verblijfadres in Nederland.
Kunt u schetsen wat de gevolgen zijn voor chronische patiënten als zij te laat, te weinig of niet passende medische hulpmiddelen ontvangen?
De gevolgen die kunnen optreden als chronische patiënten te laat, te weinig of niet passende hulpmiddelen ontvangen, zijn afhankelijk van het soort hulpmiddel. Het niet tijdig verkrijgen van een passend medisch hulpmiddel kan gevolgen hebben voor de mogelijkheden van participatie in de maatschappij, het kan gevolgen hebben voor de levenskwaliteit en kan ook vergaande medische gevolgen hebben.
Juist om te voorkomen dat dit soort gevolgen optreedt, heeft Zilveren Kruis afspraken gemaakt met medisch speciaalzaken over kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zilveren Kruis monitort of de gecontracteerde aanbieders zich aan de overeengekomen vereisten houden. Hiermee verwacht ik dat negatieve gevolgen voor patiënten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Welke mogelijkheden hebben verzekerden in de praktijk om van verzekeraar te veranderen en als chronisch patiënt zich aanvullend te verzekeren?
Alle verzekerden hebben jaarlijks de mogelijkheid om desgewenst over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en zich aanvullend te verzekeren. De angst dat chronisch zieken door een andere zorgverzekeraar niet geaccepteerd worden voor de aanvullende verzekering blijkt volgens de cijfers niet terecht. Cijfers van Zorgweb laten namelijk zien dat in 2021 bij
slechts 2,4 procent van de aanvullende verzekeringen sprake was van medische selectie. Omdat ik het belangrijk vind dat ook chronisch zieken zich vrij voelen om over te kunnen stappen, heb ik tijdens de informatiecampagne van het afgelopen overstapseizoen de boodschap verspreid dat voor een aanvullende verzekering vrijwel geen acceptatievoorwaarden gelden (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1099).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft zijn gewijzigde beleid tijdig, voor 1 april 2020, gepubliceerd op zijn website en in oktober 2020 de betreffende verzekerden geïnformeerd. Deze datum ligt ruim voor het einde van de overstapperiode. Dit heeft de verzekerden in staat gesteld om voordat het gewijzigde beleid inging, indien gewenst, te kiezen voor een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Zilveren Kruis over de inkoopvoorwaarden voor medische hulpmiddelen en de benodigde verbetering voor verzekerden?
Ik organiseer regelmatig overleggen met zorgverzekeraars. Dat neemt niet weg dat ik ook uw zorgen hoor. Maar zolang de keuzes van de zorgverzekeraar binnen de kaders van de wet passen, is het niet aan mij om daarop te interveniëren.
Zwaargewonde slachtoffers die niet in het juiste ziekenhuis terecht komen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD en het onderzoek dat zij zelf gedaan hebben met de conclusie «Een op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt, komt niet in het juiste ziekenhuis terecht»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in het artikel genoemd worden als het gaat om de selectie die plaatsvindt waardoor veel zwaargewonde patiënten niet op de juiste plek terecht komen – te weten een level 3 traumacentrum?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren. Het kabinet vindt het belangrijk dat de traumazorg op de juiste plek wordt verleend.
Hoe wordt er geborgd dat Juiste Zorg op de Juiste plek ook bij specialistische spoedzorg van toepassing is?
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing, zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het extra zorgelijk dat met name vrouwen van deze onjuiste selectie schade ondervinden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?
Het is voor elke patiënt van even groot belang dat zij of hij de juiste zorg op de juiste plaats krijgt. Ouderen, en met name oudere vrouwen, hebben brozere botten en bijkomende ziekten, die andere klachten kunnen maskeren. Daarbij geldt dat vrouwen in de oudere leeftijd categorie oververtegenwoordigd zijn en derhalve ook een grote groep vormen onder zwaargewonden.
Uit het artikel in Injury2, waar het artikel in het AD mede op gebaseerd is, blijkt dat de ondertriage inwendig borst- en buikletsel betreft en daarmee ook inderdaad oudere vrouwen.
Deelt u de oproep van specialisten dat met name bij oudere vrouwen de inschatting van de ernst van verwondingen beter moet? Zo ja, welke acties gaat u hierop ondernemen?
Het kabinet is van mening dat alle ernstig gewonde multi-trauma patiënten zo snel mogelijk de juiste zorg moeten krijgen. In het antwoord op vraag 3 staat aangegeven wat er al gebeurt. VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij gaan aanbrengen in de zorg voor ernstig verwonde patiënten.
Bent u bekend met het besluit van wijlen van Minister Els Borst die al in 1999 besloot dat ernstige ongevalspatienten naar traumacentra zouden moeten in plaats van regionale ziekenhuizen?
Ja, bij dit besluit van 1999 heeft VWS de regionale traumacentra aangewezen om te voorzien in de trauma opvang van de ernstig gewonde multi-trauma patiënten.
Deze centra hebben daarbij de opdracht gekregen om trauma opvang te organiseren en te verbeteren.
Wat vindt u van de opmerking van de voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) dat dit nog steeds niet van de grond komt en dat het echt te zot voor woorden is dat we, 22 jaar na de oprichting van de traumacentra, nog steeds niet in staat zijn om 90 procent van de patiënten naar een ziekenhuis te brengen waar ze toegerust zijn op de ernst van hun verwondingen?
Het is aan de traumacentra om goede traumazorg te leveren en in de regio afspraken te maken over zorg aan ongevalspatiënten. Het is ernstig dat de norm van 90% nog niet wordt gerealiseerd. VWS gaat dan ook met het LNAZ, de NVZ, AZN en ZN daarover in gesprek.
Wat gaat u doen met deze oproep, ook in het licht dat zes centra de norm van 240 zwaargewonde patiënten per jaar niet halen?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten3. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. VWS zal met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken wat zij gaan doen om deze norm te realiseren, zowel op landelijk niveau als regionaal.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van het voorstel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de spoedeisende hulpartsen om de traumazorg in Nederland nog meer te concentreren omdat uit onderzoek is gebleken dat er dan betere resultaten worden behaald?
Besluitvorming over de inrichting van het acute zorglandschap is aan een volgend Kabinet.
Wat is volgens u het termijn waarop dit kan worden gerealiseerd?
Er is op dit moment geen zicht op op welke termijn de norm van 90% kan worden gerealiseerd, dit wordt besproken met de genoemde partijen.
Welke acties verwacht u van zorgverzekeraars omdat zij verantwoordelijk zijn om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten?
Van de zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij bij hun zorginkoop ook de juiste zorg op de juiste plek voor de zwaargewonde patiënten betrekken. Dit wordt ook met hen besproken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten soms zonder medische noodzaak moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie, waardoor zij meer moeten bijbetalen voor dezelfde hoeveelheid werkzame stof?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom patiënten moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie zonder dat hier een medische reden voor is. Dit kan betekenen dat patiënten dan met een (hogere) bijbetaling te maken krijgen. Deze situatie kan ontstaan als gevolg van een landelijk tekort aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).2
Het kan ook voorkomen dat als gevolg van het inkoopbeleid van apothekers patiënten moeten wisselen naar een andere dosering, waardoor de patiënt te maken kan krijgen met een (hogere) bijbetaling. Dit kan worden voorkomen als arts en apotheker in overleg met de patiënt een middel of een dosering kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten te maken krijgen met hogere bijbetalingen als gevolg van een andere dosering van de medicatie, terwijl de voorgeschreven hoeveelheid werkzame stof hetzelfde blijft?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Binnen de systematiek van het GVS kan het voorkomen dat er op geneesmiddelen bijbetalingen ontstaan. Het GVS stelt namelijk vergoedingslimieten gebaseerd op prijzen van producten die onderling vervangbaar met elkaar zijn. Hiermee stimuleert VWS prijsconcurrentie tussen fabrikanten. Als een fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet, geldt er een bijbetaling voor de patiënt. Het is dan aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een middel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Komt dit ook voor bij medicijnen waar hoge bijbetalingen voor gelden?
Het is niet uitgesloten dat dit ook bij geneesmiddelen met hoge bijbetalingen voorkomt, maar ik heb hier geen zicht op. Ik wil graag herhalen dat het in eerste instantie aan fabrikanten is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door hun prijzen te matigen. Anders kunnen arts en apotheker in overleg met de patiënt waar mogelijk kiezen voor een middel zonder bijbetaling of met een zo laag mogelijke bijbetaling. In dit verband is het relevant te melden dat de eigen bijdragen aan geneesmiddelen tot en met dit kalenderjaar gemaximeerd zijn op € 250 per patiënt per jaar. Uw Kamer heeft op 8 juli 2021 een motie van het lid Ellemeet c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt deze maximering te verlengen tot 1 januari 2023.3 Ik zal uitvoering geven aan deze motie en de Regeling zorgverzekering daartoe wijzigen en publiceren in de Staatscourant.
Wat is de oorzaak van het feit dat patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek, zonder dat hier een medische noodzaak voor is?
Specifieke patiëntkenmerken (zoals het lichaamsgewicht), het ontstaan van een landelijk tekort aan een bepaalde dosering of het inkoopbeleid van apothekers zijn oorzaken waarom patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat patiënten voor hetzelfde medicijn in vergelijkbare gevallen verschillende bedragen moeten bijbetalen?
Het GVS stimuleert arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Als het om medisch-inhoudelijke redenen niet verantwoord is of als sprake is van een landelijk tekort kan hiervan worden afgeweken. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat patiënten voor hetzelfde geneesmiddel in vergelijkbare gevallen verschillende bijdragen moeten betalen.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om dit te voorkomen?
Het is aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of sterkte te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Het kan voorkomen dat patiënten een geneesmiddel met een bijbetaling moeten gebruiken, omdat er een landelijk tekort is aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).4
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat mensen bij moeten betalen voor medicijnen die ze nodig hebben om gezond te blijven?
Ik vind dat het in eerste instantie aan de fabrikant is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen. Het GVS is ontworpen om fabrikanten te stimuleren om een geneesmiddel aan te bieden voor een prijs die onder of op de vergoedingslimiet ligt. Bijbetalingen ontstaan immers alleen als de fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet. Dit stimuleert prijsconcurrentie tussen fabrikanten en matigt daarmee de prijzen van geneesmiddelen. Het GVS stimuleert vervolgens artsen en patiënten om een doelmatig geneesmiddel zonder bijbetaling te kiezen. Met het oog op de houdbaarheid van de zorguitgaven, vindt het kabinet deze stimulans tot doelmatigheid belangrijk en daarmee dus ook wenselijk. De eventuele bijbetalingen zijn gemaximeerd tot € 250 euro per patiënt per jaar, omdat het kabinet de stapeling van zorgkosten wil beperken voor mensen die veel zorg nodig hebben.
Bent u het ermee oneens dat het oneerlijk is dat mensen die een operatie moeten ondergaan – met uitzondering van het eigen risico – niet hoeven bij te betalen terwijl dit bij een aantal geneesmiddelen dat in het pakket zit wel het geval is?
Nee, ik vind het niet oneerlijk. Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen, premies en eigen betalingen. De financiering van de zorg is in hoge mate gebaseerd op solidariteit: als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, is gekozen voor een systeem van eigen bijdragen en het eigen risico. Zowel bij een operatie als bij het gebruik van geneesmiddelen geldt het eigen risico. Alleen als de fabrikant het geneesmiddel boven de vergoedingslimiet prijst, hebben patiënten daarnaast ook te maken met een bijbetaling. Deze bijbetaling is dan wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar, om de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben te beperken.
Op 5 juli 2021 heeft de toenmalige Minister voor MZS de monitor maximering eigen bijdragen geneesmiddelen 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarin is te lezen dat in 2020 twaalf miljoen mensen één of meerdere extramurale geneesmiddelen uit het GVS gebruikten en dat de kosten daarvan € 2,4 miljard bedroegen. In 2020 betaalden twee miljoen mensen in totaal bijna € 66 miljoen bij voor hun geneesmiddelen. Voor driekwart van hen was de totale bijbetaling in dat jaar maximaal € 10.
Waarom worden medisch noodzakelijke geneesmiddelen niet gewoon vergoed?
Het doel van het stellen van vergoedingslimieten en de eigen bijdrage is om de betaalbaarheid en doelmatigheid van onze zorg te bevorderen. Het GVS is zo ontworpen dat fabrikanten worden gestimuleerd om een geneesmiddel aan te bieden zonder dat er een bijbetaling ontstaat voor de patiënt. Het systeem stimuleert immers, door het stellen van vergoedingslimieten voor onderling vervangbare geneesmiddelen, concurrentie tussen fabrikanten. Ook stimuleert het systeem artsen om in overleg met de apotheker en patiënt te kiezen voor een geneesmiddel zonder bijbetaling.
De consequentie van dit ontwerp is dat patiënten die gebruik maken van een geneesmiddel met een prijs boven het vergoedingslimiet hiervoor een eigen bijdrage betalen. Deze bijbetalingen zijn wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Verkeerd afleveren van patiënten bij ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel zwaargewonden in verkeerde ziekenhuis afgeleverd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levenskostende situatie, waarbij één op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt en niet in het juiste ziekenhuis terechtkomt, volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren.
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing. Zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen, waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij zullen gaan aanbrengen in de zorg voor traumapatiënten.
Bent u bekend met het feit dat in 1999 besloten is om nodeloze sterfte tegen te gaan, door ernstige ongevalspatiënten naar gespecialiseerde ziekenhuizen, de traumacentra, te sturen? Waarom is dit anno 2021 in een welvarend land als Nederland nog steeds niet goed geregeld? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slechts vier van de elf traumacentra voldoen aan de norm van 240 traumapatiënten die zij per jaar horen te behandelen om daar goed geoefend in te zijn? Wat gaat u doen om dat snel te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten2. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 zal VWS met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken hoe zij de zorg voor traumapatiënten verder gaan verbeteren.
Het bericht ‘Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de onderzoeker dat er meer aandacht moet worden besteed aan sekseverschillen in klinische studies naar COVID-19?
De studie heeft gebruik gemaakt van de informatie die openbaar beschikbaar is op clinicaltrials.gov. Deze informatie is vaak incompleet en wordt pas verlaat bijgewerkt. Zo is van slechts een zeer klein aantal studies een statistisch analyseplan te vinden. Daarom vind ik het lastig conclusies te verbinden aan de analyse die is gedaan in deze studie.
Bent u het er mee eens dat het openbaar maken van de data al kan helpen om de sekseverschillen te bestuderen?
Ja ik ben het ermee eens dat openbaarheid van data kan helpen. Daarom worden voor geneesmiddelen, waarvoor in Europa een handelsvergunning is verleend, de studiedata gepubliceerd op de klinische data website van de het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA).2 EMA is momenteel bezig met een uitbreiding van deze data website. In de volgende fase zullen ook individuele patiënten data (geanonimiseerd) gepubliceerd worden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat meer data openbaar wordt gemaakt en bent u bereid ook die stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat geneesmiddelenautoriteiten EMA en de FDA, zoals ook in het artikel worden beschreven, verder zullen moeten gaan dan alleen aanbevelingen opstellen om met sekseverschillen om te gaan?
Het zijn niet alleen aanbevelingen. In de richtlijn voor geneesmiddelonderzoek en -beoordeling is beschreven hoe effecten van geneesmiddelen in relevante subgroepen moeten worden geëvalueerd. Naast sekse zijn er namelijk ook andere belangrijke variabelen waarvoor effectverschillen worden bekeken. Denk bijvoorbeeld aan leeftijd, ras of onderliggende aandoeningen. Indien klinische relevante verschillen worden gevonden in deze analyses, leidt dit tot aangepaste (doseer)adviezen in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven in de productinformatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Long COVID, in tegenstelling tot de acute klachten die bij covid horen, vaker tot klachten leidt bij vrouwen?2
Ik herken het signaal dat de klachten horend bij Long COVID mogelijk vaker bij vrouwen voorkomen. De populatie die bij acute klachten als gevolg van COVID-19 in het ziekenhuis werd opgenomen, bestond voor een belangrijk deel uit (oudere) mannen met onderliggend lijden. Echter blijkt dat ook patiënten die thuis een COVID-19 besmetting hebben doorgemaakt te maken kunnen krijgen met Long COVID, waaronder mogelijk meer vrouwen en jongeren. Ik vind het belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar deze bevindingen zodat hiermee in beleid, praktijk en onderwijs rekening kan worden gehouden. Zo doet het RIVM onderzoek naar hoeveel mensen met Corona op langere termijn nog klachten hebben, wat deze klachten precies zijn en hoe ernstig ze zijn4. Ook wordt vanuit het RIVM onderzocht of voorspeld kan worden welke mensen langdurig klachten houden en welke mensen juist niet.
Deelt u de opvatting dat het in dat licht nog zorgelijker is dat artsen niet altijd de klachten van vrouwen even serieus nemen als klachten van mannen, zoals professor Oertelt-Prigione stelt, maar ook eerder uit onderzoeken is gebleken?3
Ik vind het belangrijk dat artsen te allen tijde klachten van patiënten serieus nemen, dat geldt uiteraard ook voor klachten als gevolg van Long COVID. Ik heb echter geen signalen dat artsen in Nederland de klachten als gevolg van Long COVID niet serieus nemen.
Long COVID heeft de aandacht van onder andere de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zowel de FMS6 als de NHG7 hebben kennisagenda’s voor Long COVID ontwikkeld. Op 1 juli 2020 is door beroepsgroepen de handreiking «Behandeling en begeleiding van post-COVID-19 patiënten» opgesteld. In deze handreiking staan aanbevelingen voor zorgverleners over hoe zij zorg kunnen verlenen aan de patiëntengroep die klachten en beperkingen heeft overgehouden aan een COVID-19 infectie. Vorig jaar is door verschillende beroepsgroepen aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met nieuwe feiten en inzichten. Daarom stel ik, via ZonMw, gelden beschikbaar voor de doorontwikkeling van een multidisciplinaire integrale richtlijn COVID-19 nazorg, in samenwerking met (para)medische beroepsgroepen en patiëntenvertegenwoordiging.
Hoe kan verder worden bevorderd dat vrouwen met Long COVID klachten wel hulp zoeken, ook als zij daar niet toe geneigd zijn door de verwachte reactie van een arts?
Ik vind het belangrijk dat patiënten met klachten bij de huisarts terecht kunnen. Zo kunnen huisartsen tijdig advies geven of patiënten verwijzen voor verdere hulp. Samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) wil ik patiënten met aanhoudende klachten oproepen om zich bij hun huisarts te melden. De huisarts kijkt samen met de patiënt welke klachten er zijn. Op Thuisarts.nl kunnen patiënten terecht voor informatie rondom COVID-19 en aanhoudende klachten.
Daarnaast heb ik opdracht gegeven tot de oprichting van C-support om Covid-19-patiënten die langer dan 3 maanden klachten houden te informeren, te adviseren en te ondersteunen. C-support ondersteunt patiënten met COVID-19 en (medische) professionals met aandacht op de nazorg. Zij hanteert een integrale aanpak op het medische domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho)sociale domein. Samen met de patiënten zoekt C-support naar een passende oplossing, bijvoorbeeld door te helpen de weg te vinden in het reguliere zorgaanbod.
Wordt er op dit moment bij de behandeling van Long COVID klachten voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de aard, omvang en duur van aanhoudende klachten na COVID-19, de onderliggende pathofysiologie en risicofactoren voor het ontwikkelen van deze symptomen als ook inzicht in de behandeling, namelijk de herstel- en nazorg, die patiënten met deze aanhoudende klachten hebben ontvangen. Dit onderzoek richt zich op zowel lichamelijk, cognitief, mentaal als op het algemeen welbevinden/kwaliteit van leven.
De onderzoeken naar aanhoudende klachten en ontvangen herstel- en nazorg maakt zo veel mogelijk gebruik van lopend onderzoek en cohorten. In de onderzoeken is aandacht voor de verschillende risicopopulaties, waaronder vrouwen. Ook wordt er vanuit onderzoek gekeken naar de doorlopen zorgpaden van patiënten met aanhoudende klachten. Vanuit de doorontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg wordt gekeken naar integrale herstel- en nazorg, zoals energiemanagement, mogelijkheid van medicamenteuze behandelopties en cognitieve revalidatie. Het is van belang om per patiënt(groep) te beoordelen wat het beste behandeltraject is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de eigenschappen en voorkeuren van de individuele patiënt. Ik blijf met ZonMw continu in gesprek over noodzakelijk onderzoek voor effectieve herstelzorg naar Long COVID. Over de verdere acties en inzet omtrent Long COVID heb ik u recent geïnformeerd in een kamerbrief8.
Het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe initiatief van samenwerkende ziekenhuizen met de bereidingsapotheek A15 om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de noodzaak van dit initiatief voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen?
Ik waardeer initiatieven die daar aan kunnen bijdragen. De beschikbaarheid van medische producten, waaronder geneesmiddelen, tegen aanvaardbare kosten, is van belang zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is.
Wat vindt u ervan dat bij een aantal bereidingen commerciële partijen de prijs omhoog drijven door de middelen te laten registreren?
In Nederland komen geneesmiddelen als hoofdregel met een handelsvergunning (registratie) op de markt.2 Onderzoek naar de mogelijke toepassing van een bestaand geneesmiddel bij een nieuwe indicatie wordt drug rediscovery of drug repurposing genoemd. Drug repurposing duurt vaak minder lang dan de ontwikkeling van een heel nieuw geneesmiddel, omdat er al veel bekend is over het geneesmiddel. De toepassing kan daardoor relatief snel de patiënt bereiken en relatief goedkoop zijn. Drug repurposing waarbij een apotheekbereiding wordt geregistreerd vind ik een goede ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zie ik ook specifieke casussen waarbij drug repurposing leidt tot ongewenst gedrag van fabrikanten. Denk bijvoorbeeld aan de casus mexiletine (Namuscla), waarbij de fabrikant het geneesmiddel registreert voor een al bekende toepassing in de praktijk en na registratie een verveelvoudiging van de prijs vraagt. Dit is ongewenst. Daarom heb ik Namuscla niet opgenomen in het basispakket.3 Op Europees niveau zet ik me daarom mede hierom in voor aanpassing van de weesgeneesmiddelenverordening.
Klopt het dat aan het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum (NFKOO) een subsidie is verstrekt met hetzelfde doel?
Het klopt dat het NFKOO een subsidie heeft gekregen met deels eenzelfde doelstelling als het nieuwe initiatief van de samenwerkende universitair medische centra met de bereidingsapotheek A15, namelijk het verwerven van kennis over het hele proces van onderzoek tot en met de registratie en productie van geneesmiddelen. Deze subsidie past binnen mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma, het behouden en uitbouwen van kennis in kennisinstellingen over therapieontwikkeling, registratie van medicijnen en lokale productie.4 Deze subsidie sluit daarmee aan bij de ambities zoals ik deze lees van de samenwerkende universitair medische centra en de bereidingsapotheek A15 om deze kennis in te zeten voor kostenbeheersing in de zorg.
Het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) werkt momenteel onder andere aan expertiseopbouw voor dossiers door registratie van drie geneesmiddelen, ontwikkeling van 3D-print technologie ten bate van geneesmiddelenproductie en kwaliteitscontrole en productie van generieke producten. VWS heeft in gesprekken in het kader van de voortgang van de subsidieverlening bij het NFKOO het genoemde initiatief onder de aandacht gebracht. Hieruit bleek dat het NFKOO intensief bij het initiatief betrokken is en een samenwerking tussen beiden was gestart. Bij bereidingsapotheek A15 en de betrokken partners ontbrak de expertise om een registratiedossier op te bouwen. Binnen de kaders van de subsidie die door VWS is verstrekt, gaat NFKOO samenwerken met bereidingsapotheek A15 en partners door de hiervoor benodigde expertise aan te leveren. De samenwerking heeft inmiddels ook verder vorm gekregen doordat een product is geselecteerd dat vanuit bereidingsapotheek A15 wordt gemaakt en het risico loopt «gekaapt» te worden.
Welke partijen zitten er precies in het NFKOO en waarom is er voor gekozen alleen aan deze partijen met dat doel subsidie te verstrekken?
De Stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum is in de zomer van 2020 opgericht door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LUMC en het LBSP werkten al geruime tijd aan de opbouw van een dergelijk kenniscentrum met nationale ambitie. Zoals bij vraag 4 beantwoord, past deze subsidie bij mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma.
Is het NFKOO wat u betreft een nationaal dekkend centrum?
Ja, aan de Stichting is bij de subsidieverlening als een van de voorwaarden gesteld dat het een nationaal karakter dient te krijgen en dient daartoe samenwerking en afstemming te zoeken met kennisinstellingen zoals in de subsidievoorwaarden is gesteld. NFKOO werkt hiertoe, op nationaal niveau, aan strategische kennisallianties met universitair medische centra en relevante initiatieven.
Bent u bereid om met het A15 initiatief in gesprek te gaan en te kijken waarbij zij hulp kunnen gebruiken om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?
In het voorjaar is al gesproken met een van de initiatiefnemers van de bereidingsapotheek A15. Daarbij is ook gewezen op het NFKOO en de kennis die daar wordt samengebracht. Overigens wil ik opmerken dat bereidingsapotheek A15 vergelijkbare activiteiten ontplooit als reeds bestaande bedrijven die zowel apotheekbereidingen en geregistreerde geneesmiddelen produceren, zoals bijvoorbeeld ACE Pharmaceuticals en Tiofarma. Daarnaast bestaat er ook het initiatief Medicijn voor Maatschappij5, een platform voor duurzame en betaalbare beschikbaarheid van medicijnen voor zeldzame ziekten. Binnen Medicijn voor Maatschappij worden ook projecten uitgevoerd om specifieke medicijnen voor patiënten langdurig beschikbaar te maken.
Welke drempels zou het A15 initiatief tegenaan kunnen lopen bij het registreren van commercieel niet-verkrijgbare geneesmiddelen?
Voor het ontwikkelen en registreren van geneesmiddelen is het nodig dat informatie beschikbaar is over de te nemen stappen en over expertise, researchinfrastructuur en financieringsmogelijkheden en partijen waarmee samengewerkt kan worden. Het ontbreken van de juiste kennis kan een drempel zijn voor de registratie van commercieel nog niet-verkrijgbare geneesmiddelen. Recent heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport samen met de Staatssecretaris van EZK een kamerbrief met de reactie op het FAST rapport geschreven. Daarin hebben we gemeld dat bij de opstart van FAST hiertoe een loket zal worden ingericht. Via dit loket zal ook informatie beschikbaar zijn van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, o.a. over het Advies op Maat wat is bedoeld voor start-ups, kleine ondernemingen en academische groepen.6
Wat vindt u ervan dat de de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd direct aan heeft gegeven de voorkeur te geven aan commerciële partijen? Vindt u dat niet in strijd met de doelstelling van het beheersbaar houden van de zorgkosten?2
In het toezicht op de bereiding van geneesmiddelen door apotheken (magistrale bereidingen) hanteert de IGJ de uitgangpunten van de Geneesmiddelenwet en heeft de IGJ geen voorkeur voor commerciële of niet commerciële initiatieven. Bij magistrale bereiding wordt toezicht gehouden op de kwaliteit en hanteert de IGJ uitsluitend kwaliteitsrichtlijnen zoals gemeld op de IGJ-website.8
In de Kamerbrief van 8 april 20199 heeft mijn voorganger meer duidelijkheid gegeven over de wijze waarop deze magistrale bereidingen binnen de bestaande wettelijke kaders kunnen plaatsvinden in Nederland. Van deze magistrale bereidingen moeten de zogenoemde «doorgeleverde bereidingen» onderscheiden worden; dat zijn magistrale bereidingen die worden doorgeleverd aan andere apotheken. Deze doorgeleverde bereidingen zijn in beginsel niet toegestaan indien er geregistreerde producten in de handel zijn. Hiervoor geldt een aparte circulaire van de IGJ waarin de voorwaarden zijn vastgelegd.10
Op welke manier wordt het initiatief van A15 betrokken bij het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST) programma om regulatoire knelpunten van therapieontwikkeling vanuit alle partijen (publiek en privaat) in beeld te brengen?