De rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over mogelijke genocide tegen de Rohingya |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse regering komt met flauw excuus in Rohingya Genocidezaak. Gambia staat eigen actie echt niet in de weg»1, kennelijk opgesteld naar aanleiding van de eerdere vragen over deze zaak en de motie-Koopmans c.s. van 1 juli 2019?2
Ja.
Kunt u inhoudelijk ingaan op ieder van de in dit artikel genoemde processuele suggesties, en wilt u de geopperde stappen overwegen?
In het artikel worden de volgende processuele suggesties gedaan: 1) Nederland zou zelf een zaak moeten starten tegen Myanmar over de vermeende genocide op de Rohingya; 2) Nederland zou het Internationaal Gerechtshof moeten verzoeken de stukken die tot nu toe ingediend zijn openbaar te maken; 3) Nederland zou ervoor moeten zorgen dat de Rohingya gehoord worden bij het Internationaal Gerechtshof.
Ten aanzien van de eerste suggestie wil ik benadrukken dat Gambia binnen de door het Hof gestelde termijn processtukken heeft ingediend en dat Nederland geen enkele indicatie heeft dat Gambia zou overwegen de zaak tegen Myanmar te staken of niet in staat zou zijn de procedure voort te zetten. Ik waardeer de inzet van Gambia voor de Rohingya zeer en het zou geen recht doen aan die inzet indien Nederland daarnaast een eigen zaak zou starten, zeker nu die geen (juridische) meerwaarde heeft. Indien Nederland op dit moment een eigen zaak zou starten, zou dat enkel tot vertraging en procedurele complicaties leiden. Ik ben dan ook niet bereid deze stap te overwegen zonder verzoek daartoe van Gambia, want dat zou niet in het belang zijn van de voortgang van de zaak. Gambia heeft het voortouw in de zaak en Nederland staat, samen met Canada, hierover met Gambia in contact.
In reactie op de tweede suggestie zou ik ten eerste willen wijzen op hetgeen daarover in de Kamerbrief van 2 september 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 310) is opgenomen. Op grond van het procesreglement is het aan het Internationaal Gerechtshof om te besluiten over de openbaarmaking van stukken in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling. De praktijk van het Hof laat zien dat dat pas gebeurt bij de start van een hoorzitting. Gelet op deze praktijk en mijn vertrouwen in de zorg van het Hof voor een goede rechtsbedeling, vind ik het niet opportuun om een verzoek om openbaarmaking in te dienen.
Met betrekking tot de derde suggestie onderken ik het belang dat de Rohingya gehoord zouden moeten worden, omdat de procedure op hen betrekking heeft. In het artikel wordt echter, terecht, aangegeven dat het procesreglement van het Internationaal Gerechtshof niet voorziet in een zelfstandige inbreng van de Rohingya. Nederland kan daar dan ook niet voor zorgen, maar heeft er alle vertrouwen in dat Gambia zal zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de standpunten van de Rohingya in de procedure. In het licht van het belang hiervan en conform de Nederlandse inzet gericht op inclusieve betrokkenheid van slachtoffers bij internationale procedures ter bevordering van gerechtigheid, wil ik daarnaast overwegen op welke wijze hieraan aandacht kan worden besteed in de voorgenomen interventie in deze zaak.
Welke andere stappen ondernemen Nederland en Canada ter voorkoming van een eventuele terugtrekking van Gambia uit de zaak, ter bespoediging van de rechtsgang en ter bescherming van de Rohingya?
Er is op dit moment geen enkele indicatie dat Gambia voornemens zou zijn zich terug te trekken. Ik wil dan ook niet speculeren op deze situatie of op de stappen die Nederland in een dergelijke geval zou kunnen nemen. Op dit moment is het vooral van belang dat Nederland, samen met Canada, en in overleg met Gambia een optimale inbreng in de zaak bewerkstelligt zodat er zo min mogelijk vertraging ontstaat en het recht zo snel als mogelijk zijn beloop krijgt.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de reparatiewet Bescherming Koopvaardij, het besluit Bescherming Koopvaardij en de ministeriële regeling Bescherming Koopvaardij?
Het is mijn streven het Reparatiewetsvoorstel bescherming koopvaardij nog deze maand ter behandeling aan te bieden bij de ministerraad en zo spoedig mogelijk daarna in te dienen bij uw Kamer. Tegelijkertijd met de indiening van het Reparatiewetsvoorstel bij uw Kamer zal ook het concept-Besluit bescherming koopvaardij in het kader van de voorgeschreven voorhangprocedure (artikelen 4, vijfde lid, 9, negende lid, en 11, zesde lid, van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) worden aangeboden aan de beide kamers der Staten-Generaal. In nauwe samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Kustwacht en de maritieme sector is ook een concept-Regeling bescherming koopvaardij opgesteld. Deze concept-regeling zal, tezamen met het concept-Besluit bescherming koopvaardij dit voorjaar overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn (EU) 2015/1535 aan de Europese Commissie worden genotificeerd. In een later stadium zal de concept-regeling nog in (internet)consultatie worden gegeven. Over de voortgang en de uitkomst daarvan zal ik u – en ook de Eerste Kamer der Staten-Generaal – nader informeren.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de voorbereidingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
De ILT werkt in deze fase aan de voorbereiding op en implementatie van de wettelijke taken van vergunningverlening, toezicht en bestuursrechtelijke handhaving, die zij namens mij, dan wel nadat haar ambtenaren door mij zijn aangewezen, gaat verrichten. Dat gebeurt in nauwe samenspraak met de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Defensie, van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid. De inrichting van de werkprocessen wordt nauwkeurig afgestemd op de inhoud van de Wet ter Bescherming Koopvaardij en onderliggende regelgeving. Tegelijkertijd zijn de beoogde werkprocessen ook van invloed op de inhoud van de wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels model-vergunningaanvraagformulieren, model-embarkatieformulieren en model-rapportageformulieren ontwikkeld, die als bijlage bij de Regeling bescherming koopvaardij worden opgenomen. Daarnaast zal de ILT de komende periode, op mijn uitnodiging daartoe, een aanvullende toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid verrichten en daarbij de financiële gevolgen nader incalculeren. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
Wat heeft u recentelijk ondernomen om de belanghebbenden, die al zo lang wachten op inwerkingtreding van deze wet, op de hoogte te stellen en betrokken te houden bij dit wel zeer trage en teleurstellende proces?
Er is periodiek overleg op hoog-ambtelijk/bestuurlijk niveau met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij (NVKK) en de maritieme vakbond Nautilus International. Deze overleggen vinden plaats in aanvulling op de frequente contacten die de betrokken ministeries en ILT hebben met deze partijen. In deze overleggen, die in een constructieve sfeer plaatsvinden, wordt ook telkens de voortgang besproken van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarbij ervaar ik begrip bij betrokken partijen voor het gegeven dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij, het Reparatiewetsvoorstel, het concept-Besluit en de concept-Regeling bescherming koopvaardij, niet alleen nog aan wijziging onderhevig kunnen zijn, maar ook sterk met elkaar vervlochten zijn, en bovendien vervlochten zijn met de in ontwikkeling zijnde nieuwe werkprocessen van de Kustwacht en van de ILT en daarom een zorgvuldige totstandkoming vergen.
Bent u voornemens, nu de Afdeling advisering van de Raad van State op 20 januari 2021 haar advies heeft uitgebracht, het reparatiewetsvoorstel nog deze maand in te dienen bij de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Er heeft overigens op 23 februari jl. overleg plaatsgevonden door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT en Justitie en Veiligheid met de maritieme sector over een wijziging van het Reparatiewetsvoorstel en het concept-Besluit.
Bent u nog steeds voornemens om de Wet ter Bescherming Koopvaardij, indien mogelijk, nog dit jaar, maar uiterlijk op 1 januari 2022 in werking te laten treden?
Dat is nog onverminderd mijn streven. Daarbij teken ik aan dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een finale afweging te maken. Overigens hecht ik eraan op te merken dat het na inwerkingtreding nog enkele maanden zal duren voordat de eerste vergunningen zijn verleend en daadwerkelijk gewapende particuliere maritieme beveiligers kunnen worden ingezet op Nederlands gevlagde koopvaardijschepen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna? Kunt u in dit verband de laatste stand van zaken geven van de verkenning die u hiernaar samen doet met de ministers van Defensie en van Infrastructuur en Waterstaat?
De veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee baart ook het kabinet zorgen. De afgelopen jaren is het aantal incidenten toegenomen en is het zeegebied waar de incidenten plaatsvinden uitgebreid. Er zijn berichten over ernstige geweldsincidenten en recent is als gevolg van piraterij een dodelijk slachtoffer met de Azerbeidjaanse nationaliteit te betreuren geweest. In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover heb ik, mede namens mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan.
Anders dan bij Somalië, gaat het bij West-Afrika niet om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn niet aanwezig. In dat verband wijs ik erop dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid.
Op 25 februari jl. is door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Justitie en Veiligheid gesproken met vertegenwoordigers van de maritieme sector over de veiligheid in de Golf van Guinee. Daarbij is uitvoerig ingegaan op de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee waarbij Nederland betrokken is. Binnen een aangewezen Maritime Area of Interest (MAI) zal een EU Militaire Staf coördinatie-cel de uitwisseling van informatie coördineren ter versterking van het gezamenlijk bewustzijn en ter facilitering van gezamenlijke inzet. Op een later moment is binnen de pilot ook verdere samenwerking met de individuele kuststaten in de Golf van Guinee voorzien, onder meer door ondersteuning van de «Yaounde-architecture», het forum voor maritieme samenwerking in de regio. Ook zijn andere mogelijkheden in internationaal verband aan de orde gekomen die kunnen bijdragen aan de veiligheid van de koopvaardij in de Golf van Guinee, zoals een betere (internationale) registratie van de scheepvaart en een betere opvolging van noodsituaties. Hierover zal op korte termijn vervolgoverleg plaatsvinden.
De toezegging van een Nederlands initiatief tot beheersing van nieuwe technologische wapens |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u, in vervolg op de kabinetsbrief van 28 oktober 2020, bevestigen wat de ambitie van het kabinet is om uitvoering te geven van de motie-Koopmans c.s. van 24 april 2019, waarin de regering wordt opgeroepen «om met gelijkgezinde landen praktisch en realistisch aanjager te zijn van een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiele massavernietigingswapens»?1
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over de potentiele veiligheidsrisico’s en dreigingen van nieuwe technologieën. Mede op basis van de motie Koopmans is Nederland zich hiervoor de afgelopen kabinetsperiode gaan inzetten, zoals weergegeven in een drietal Kamerbrieven. Deze inzet sluit aan bij de Nederlandse ambitie en traditie van het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en het bevorderen van de internationale rechtsorde. Nederland heeft de ambitie om een voortrekkersrol te spelen in internationale discussies over de uitdagingen die nieuwe technologieën opleveren met als doel om tot afspraken te komen over het inperken van risico’s en versterking van de internationale rechtsorde op dit punt.
Nieuwe technologieën bieden kansen, maar stellen ons ook voor uitdagingen. Zij veranderen manieren van oorlogvoering, maar worden vaak in de civiele markt ontwikkeld en hebben veelal een «dual-use» karakter, waardoor de toegang tot deze technologieën laagdrempelig is en controle door de overheid complex is. Nieuwe technologische wapens vereisen nieuwe vormen van wapenbeheersing maar ook aanpassing van strategie van oorlogvoering en collectieve verdediging.
Vanuit een wapenbeheersingsperspectief blijft de toepassing en naleving van het internationaal (humanitair) recht uitgangspunt, maar mogelijk zijn nieuwe maatregelen nodig om een verantwoorde ontwikkeling, productie, verspreiding en gebruik van nieuwe technologieën te garanderen. Maatregelen kunnen variëren van (inter)nationale richtlijnen voor R&D, productieverboden zoals bij kernwapens en chemische wapens, exportcontrole en bescherming van kennisoverdracht, tot (internationale) afspraken over verantwoord gebruik, en, uiteindelijk, verdediging tegen de inzet van nieuwe technologieën. Samenwerking met de private sector en kennisinstellingen, alsook met de NAVO en VN-partners is hierbij van belang. Per technologie is een andere aanpak nodig, die ook nog eens contextafhankelijk is. Er is geen «one size fits all».
NL zal zich blijven inzetten voor (her)committering aan de internationale wapenbeheersingsarchitectuur, waaronder exportcontroleregimes en ontwapeningsverdragen, met daarbij bijzondere aandacht voor nieuwe technologieën. Daarnaast zetten we in op het behoud van onze technologische «edge» en op de verdediging tegen nieuwe technologische ontwikkelingen bij tegenstanders en de inzet van nieuwe technologieën door kwaadwillenden (zowel statelijke als niet-statelijke actoren). Nederland maakt zich hiervoor sterk zowel in NAVO, EU en VN-verband. De komende maanden zal het Kabinet inventariseren waar kansen en mogelijkheden liggen voor extra inspanningen en focussen op waar een Nederlands initiatief het verschil kan maken.
Deelt u de overtuiging dat regelgeving niet alleen moet zien op «wat wij offensief mogen doen» maar vooral ook op «hoe wij voorkomen dat anderen iets tegen ons doen»?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen zijn ondernomen sinds 28 oktober 2020?
Het Kabinet heeft sinds de laatste Kamerbrief van oktober 2020 het volgende ondernomen:
NL heeft samen met DUI in zowel EU- als NAVO-verband de discussie aangezwengeld over het verantwoord militair gebruik van nieuwe technologieën. NL ziet erop toe dat het onderwerp «verantwoord gebruik van nieuwe technologieën» en verdediging tegen gebruik ervan door terroristen en vijandelijke staten ook wordt meegenomen in de herziening van het NAVO strategisch concept en in het EU strategisch kompas:
Op het gebied van biosecurity werkt het Kabinet aan manieren om de Biological Weapons Convention te versterken, via de bevordering van vertrouwenwekkende maatregelen en het investeren in capaciteitsopbouw in de armste lidstaten van het BWC. Maar ook kan worden gedacht aan het nemen van andere maatregelen die moeten voorkomen dat private actoren te gemakkelijk (zonder adequaat toezicht) toegang krijgen tot gevoelige kennis of gegevens waarmee zij bijvoorbeeld een virus zouden kunnen produceren. Het Kabinet zal dit verder verkennen.
Het Kabinet besteed eveneens aandacht aan het onderwerp geïntegreerde lucht- en raketverdediging, waaronder nieuwe technologieën vallen zoals hypersone wapens en robotica, waaronder dronezwermen. Deze wapens hebben potentieel een grote impact op de strategische stabiliteit en vragen om nieuwe vormen van (nucleaire) risico-reductie, een onderwerp waar NL zich eveneens in NAVO en VN-verband hard voor maakt (financiering van projecten; agendering via NPDI; indiening UK-NL paper in NAVO verband).
Welke concrete initiatieven zullen dit jaar worden ondernomen?
In navolging van een amendement Koopmans op de begroting van 2021 heeft het Kabinet capaciteit vrijgemaakt om een extra inspanning te leveren op het onderwerp van nieuwe technologieën en wapenbeheersing. Deze capaciteit stelt ons in staat te identificeren waar lacunes en mogelijkheden zitten ten aanzien van het adresseren van de meest risicovolle nieuwe technologieën (zie hierboven) en daarop een of meerdere initiatieven te ontplooien.
Het Kabinet is voornemens in 2021 een internationale conferentie te organiseren over het verantwoord gebruik van nieuwe technologieën en daarbij een initiatief te lanceren om te komen tot wapenbeheersing (waarbij wordt gekeken naar het gehele spectrum, waaronder ontwerp, productie, export en gebruik), met betrekking tot een of enkele van bovengenoemde technologieën, bijvoorbeeld dronezwermen en robotica.
De komende maanden zullen worden gebruikt om – mogelijk in een serie internationale workshops – bovenstaande sporen verder uit te werken en in overleg met partners te bepalen welk soort internationaal initiatief (denk aan een consultatieve proeve van internationale regulering) op middellange termijn het meest bij kan dragen aan de Nederlandse en internationale veiligheid.
Wat doet u daarbij specifiek ten aanzien van drones, dronezwermen en (andere) robotica?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse inlichtingendiensten in samenwerking met Nederlanders hier campagnes voor desinformatie kunnen opzetten?
Het kabinet ziet dit als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen2 en de Kamerbrief Ongewenste buitenlandse inmenging3. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.
Bij de in het artikel aangehaalde casus is niet alleen sprake van ongewenste buitenlandse inmenging, maar ook van het verspreiden van desinformatie. De strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie4. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden, maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch naar te blijven kijken.
Welke juridische mogelijkheden zijn er op dit moment om hiertegen op te treden, en welke lacunes zitten er in wetgeving?
Er zijn verschillende manieren om tegen dit soort praktijken op te treden. Bij vraag 2 werd al ingegaan op de strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan.
Ten aanzien van buitenlandse mogendheden geldt dat, wanneer inlichtingenofficieren betrokken zijn die in Nederland verblijven en die een diplomatieke status hebben, overgegaan kan tot het verklaren tot persona non-grata wat leidt tot uitzetting. Tegen agenten en niet-diplomatieke inlichtingenofficieren kan een dergelijk middel niet worden ingezet.
Zou een strafbaarstelling van spionage – waarbij het verrichten van werkzaamheden voor een buitenlandse inlichtingendienst onder meer kan bestaan uit het identificeren of rekruteren van nieuwe bronnen of agenten, intimidatie of het verspreiden van desinformatie – meer juridische mogelijkheden geven om op te treden?
Vanwege de toenemende kwetsbaarheid van Nederland voor spionage is door het kabinet de toegevoegde waarde van de strafbaarstelling van spionage op het bestaande instrumentarium onderzocht. Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen personen die werken voor of samenwerken met buitenlandse mogendheden en daarbij de Nederlandse belangen schaden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven die verband houden met de schending van staats-, ambts- en bedrijfs- geheimen en omkoping, maar ook bijvoorbeeld aan de strafbaarstelling van het tappen van informatie en computerdelicten. Spionage in de door deze leden bedoelde zin (heimelijke samenwerking met een buitenlandse inlichtingendienst) is op dit moment op zichzelf niet als zodanig strafbaar. Het kabinet heeft vastgesteld dat een aanvullende strafbaarstelling wenselijk is en zal onderzoeken op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven en vervolgens een wetstraject opstarten.
Zou een verplichte registratie voor individuen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere organisaties die openlijk of achter de schermen belangen van andere landen behartigen, helpen om desinformatiecampagnes waarbij buitenlandse inlichtingendiensten en Nederlanders samenwerken aan het licht te brengen, en een juridisch instrument bieden om op te treden als dergelijke activiteiten toch heimelijk plaatsvinden?
In Nederland (en de EU) streven we een open samenleving na. Dit betekent dat iedereen activiteiten in de publieke ruimte kan ontplooien of artikelen kan publiceren. In eerste instantie zouden die berichten en activiteiten op hun eigen merites in het publieke debat beoordeeld en tegengesproken moeten worden. Het adresseren van desinformatie is dan ook primair een taak van journalisten en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te allen tijde voorop. Daar waar het gaat om het onderkennen en duiden van heimelijke buitenlandse beïnvloeding heeft de Nederlandse overheid ook een taak. Het is de vraag of een verplichte registratie voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is in dit licht, met name in relatie tot vastgelegde journalistieke vrijheden. Het kabinet zet daarom op dit moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.
Welke ervaringen hebben landen die een verplichte registratie van «foreign influence agents» hanteren, zoals de Verenigde Staten en Australië, hiermee?
Onder het Foreign Influence Transparency Scheme zijn zij die in Australië lobbyen voor een niet-Australische partij (bedrijf, overheid, enzovoorts) verplicht om zich te registreren. Bij die registratie moet men opgeven wat de lobbyactiviteit inhoudt en waarop deze is gericht.
Op basis van de Amerikaanse Foreign Agents Registration Act dient een «agent of a foreign principal» zich te registreren als diegene zich binnen de VS met bijvoorbeeld politieke activiteiten namens die buitenlandse opdrachtgever bezighoudt. De VS beoogt met deze wet transparantie te bevorderen van buitenlandse invloed binnen de VS.
Het kabinet is bereid om met deze landen in contact te treden over hun ervaringen met verplichte registratie van «foreign influence agents».
Bent u bereid om met deze landen in contact te treden om te bezien wat Nederland van hun ervaringen kan leren?
Zie antwoord vraag 6.
De rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over mogelijke genocide tegen de Rohingya |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse regering komt met flauw excuus in Rohingya Genocidezaak. Gambia staat eigen actie echt niet in de weg»1, kennelijk opgesteld naar aanleiding van de eerdere vragen over deze zaak en de motie-Koopmans c.s. van 1 juli 2019?2
Ja.
Kunt u inhoudelijk ingaan op ieder van de in dit artikel genoemde processuele suggesties, en wilt u de geopperde stappen overwegen?
In het artikel worden de volgende processuele suggesties gedaan: 1) Nederland zou zelf een zaak moeten starten tegen Myanmar over de vermeende genocide op de Rohingya; 2) Nederland zou het Internationaal Gerechtshof moeten verzoeken de stukken die tot nu toe ingediend zijn openbaar te maken; 3) Nederland zou ervoor moeten zorgen dat de Rohingya gehoord worden bij het Internationaal Gerechtshof.
Ten aanzien van de eerste suggestie wil ik benadrukken dat Gambia binnen de door het Hof gestelde termijn processtukken heeft ingediend en dat Nederland geen enkele indicatie heeft dat Gambia zou overwegen de zaak tegen Myanmar te staken of niet in staat zou zijn de procedure voort te zetten. Ik waardeer de inzet van Gambia voor de Rohingya zeer en het zou geen recht doen aan die inzet indien Nederland daarnaast een eigen zaak zou starten, zeker nu die geen (juridische) meerwaarde heeft. Indien Nederland op dit moment een eigen zaak zou starten, zou dat enkel tot vertraging en procedurele complicaties leiden. Ik ben dan ook niet bereid deze stap te overwegen zonder verzoek daartoe van Gambia, want dat zou niet in het belang zijn van de voortgang van de zaak. Gambia heeft het voortouw in de zaak en Nederland staat, samen met Canada, hierover met Gambia in contact.
In reactie op de tweede suggestie zou ik ten eerste willen wijzen op hetgeen daarover in de Kamerbrief van 2 september 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 310) is opgenomen. Op grond van het procesreglement is het aan het Internationaal Gerechtshof om te besluiten over de openbaarmaking van stukken in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling. De praktijk van het Hof laat zien dat dat pas gebeurt bij de start van een hoorzitting. Gelet op deze praktijk en mijn vertrouwen in de zorg van het Hof voor een goede rechtsbedeling, vind ik het niet opportuun om een verzoek om openbaarmaking in te dienen.
Met betrekking tot de derde suggestie onderken ik het belang dat de Rohingya gehoord zouden moeten worden, omdat de procedure op hen betrekking heeft. In het artikel wordt echter, terecht, aangegeven dat het procesreglement van het Internationaal Gerechtshof niet voorziet in een zelfstandige inbreng van de Rohingya. Nederland kan daar dan ook niet voor zorgen, maar heeft er alle vertrouwen in dat Gambia zal zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de standpunten van de Rohingya in de procedure. In het licht van het belang hiervan en conform de Nederlandse inzet gericht op inclusieve betrokkenheid van slachtoffers bij internationale procedures ter bevordering van gerechtigheid, wil ik daarnaast overwegen op welke wijze hieraan aandacht kan worden besteed in de voorgenomen interventie in deze zaak.
Welke andere stappen ondernemen Nederland en Canada ter voorkoming van een eventuele terugtrekking van Gambia uit de zaak, ter bespoediging van de rechtsgang en ter bescherming van de Rohingya?
Er is op dit moment geen enkele indicatie dat Gambia voornemens zou zijn zich terug te trekken. Ik wil dan ook niet speculeren op deze situatie of op de stappen die Nederland in een dergelijke geval zou kunnen nemen. Op dit moment is het vooral van belang dat Nederland, samen met Canada, en in overleg met Gambia een optimale inbreng in de zaak bewerkstelligt zodat er zo min mogelijk vertraging ontstaat en het recht zo snel als mogelijk zijn beloop krijgt.
De toezegging van een Nederlands initiatief tot beheersing van nieuwe technologische wapens |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u, in vervolg op de kabinetsbrief van 28 oktober 2020, bevestigen wat de ambitie van het kabinet is om uitvoering te geven van de motie-Koopmans c.s. van 24 april 2019, waarin de regering wordt opgeroepen «om met gelijkgezinde landen praktisch en realistisch aanjager te zijn van een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiele massavernietigingswapens»?1
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over de potentiele veiligheidsrisico’s en dreigingen van nieuwe technologieën. Mede op basis van de motie Koopmans is Nederland zich hiervoor de afgelopen kabinetsperiode gaan inzetten, zoals weergegeven in een drietal Kamerbrieven. Deze inzet sluit aan bij de Nederlandse ambitie en traditie van het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en het bevorderen van de internationale rechtsorde. Nederland heeft de ambitie om een voortrekkersrol te spelen in internationale discussies over de uitdagingen die nieuwe technologieën opleveren met als doel om tot afspraken te komen over het inperken van risico’s en versterking van de internationale rechtsorde op dit punt.
Nieuwe technologieën bieden kansen, maar stellen ons ook voor uitdagingen. Zij veranderen manieren van oorlogvoering, maar worden vaak in de civiele markt ontwikkeld en hebben veelal een «dual-use» karakter, waardoor de toegang tot deze technologieën laagdrempelig is en controle door de overheid complex is. Nieuwe technologische wapens vereisen nieuwe vormen van wapenbeheersing maar ook aanpassing van strategie van oorlogvoering en collectieve verdediging.
Vanuit een wapenbeheersingsperspectief blijft de toepassing en naleving van het internationaal (humanitair) recht uitgangspunt, maar mogelijk zijn nieuwe maatregelen nodig om een verantwoorde ontwikkeling, productie, verspreiding en gebruik van nieuwe technologieën te garanderen. Maatregelen kunnen variëren van (inter)nationale richtlijnen voor R&D, productieverboden zoals bij kernwapens en chemische wapens, exportcontrole en bescherming van kennisoverdracht, tot (internationale) afspraken over verantwoord gebruik, en, uiteindelijk, verdediging tegen de inzet van nieuwe technologieën. Samenwerking met de private sector en kennisinstellingen, alsook met de NAVO en VN-partners is hierbij van belang. Per technologie is een andere aanpak nodig, die ook nog eens contextafhankelijk is. Er is geen «one size fits all».
NL zal zich blijven inzetten voor (her)committering aan de internationale wapenbeheersingsarchitectuur, waaronder exportcontroleregimes en ontwapeningsverdragen, met daarbij bijzondere aandacht voor nieuwe technologieën. Daarnaast zetten we in op het behoud van onze technologische «edge» en op de verdediging tegen nieuwe technologische ontwikkelingen bij tegenstanders en de inzet van nieuwe technologieën door kwaadwillenden (zowel statelijke als niet-statelijke actoren). Nederland maakt zich hiervoor sterk zowel in NAVO, EU en VN-verband. De komende maanden zal het Kabinet inventariseren waar kansen en mogelijkheden liggen voor extra inspanningen en focussen op waar een Nederlands initiatief het verschil kan maken.
Deelt u de overtuiging dat regelgeving niet alleen moet zien op «wat wij offensief mogen doen» maar vooral ook op «hoe wij voorkomen dat anderen iets tegen ons doen»?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen zijn ondernomen sinds 28 oktober 2020?
Het Kabinet heeft sinds de laatste Kamerbrief van oktober 2020 het volgende ondernomen:
NL heeft samen met DUI in zowel EU- als NAVO-verband de discussie aangezwengeld over het verantwoord militair gebruik van nieuwe technologieën. NL ziet erop toe dat het onderwerp «verantwoord gebruik van nieuwe technologieën» en verdediging tegen gebruik ervan door terroristen en vijandelijke staten ook wordt meegenomen in de herziening van het NAVO strategisch concept en in het EU strategisch kompas:
Op het gebied van biosecurity werkt het Kabinet aan manieren om de Biological Weapons Convention te versterken, via de bevordering van vertrouwenwekkende maatregelen en het investeren in capaciteitsopbouw in de armste lidstaten van het BWC. Maar ook kan worden gedacht aan het nemen van andere maatregelen die moeten voorkomen dat private actoren te gemakkelijk (zonder adequaat toezicht) toegang krijgen tot gevoelige kennis of gegevens waarmee zij bijvoorbeeld een virus zouden kunnen produceren. Het Kabinet zal dit verder verkennen.
Het Kabinet besteed eveneens aandacht aan het onderwerp geïntegreerde lucht- en raketverdediging, waaronder nieuwe technologieën vallen zoals hypersone wapens en robotica, waaronder dronezwermen. Deze wapens hebben potentieel een grote impact op de strategische stabiliteit en vragen om nieuwe vormen van (nucleaire) risico-reductie, een onderwerp waar NL zich eveneens in NAVO en VN-verband hard voor maakt (financiering van projecten; agendering via NPDI; indiening UK-NL paper in NAVO verband).
Welke concrete initiatieven zullen dit jaar worden ondernomen?
In navolging van een amendement Koopmans op de begroting van 2021 heeft het Kabinet capaciteit vrijgemaakt om een extra inspanning te leveren op het onderwerp van nieuwe technologieën en wapenbeheersing. Deze capaciteit stelt ons in staat te identificeren waar lacunes en mogelijkheden zitten ten aanzien van het adresseren van de meest risicovolle nieuwe technologieën (zie hierboven) en daarop een of meerdere initiatieven te ontplooien.
Het Kabinet is voornemens in 2021 een internationale conferentie te organiseren over het verantwoord gebruik van nieuwe technologieën en daarbij een initiatief te lanceren om te komen tot wapenbeheersing (waarbij wordt gekeken naar het gehele spectrum, waaronder ontwerp, productie, export en gebruik), met betrekking tot een of enkele van bovengenoemde technologieën, bijvoorbeeld dronezwermen en robotica.
De komende maanden zullen worden gebruikt om – mogelijk in een serie internationale workshops – bovenstaande sporen verder uit te werken en in overleg met partners te bepalen welk soort internationaal initiatief (denk aan een consultatieve proeve van internationale regulering) op middellange termijn het meest bij kan dragen aan de Nederlandse en internationale veiligheid.
Wat doet u daarbij specifiek ten aanzien van drones, dronezwermen en (andere) robotica?
Zie antwoord vraag 4.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de reparatiewet Bescherming Koopvaardij, het besluit Bescherming Koopvaardij en de ministeriële regeling Bescherming Koopvaardij?
Het is mijn streven het Reparatiewetsvoorstel bescherming koopvaardij nog deze maand ter behandeling aan te bieden bij de ministerraad en zo spoedig mogelijk daarna in te dienen bij uw Kamer. Tegelijkertijd met de indiening van het Reparatiewetsvoorstel bij uw Kamer zal ook het concept-Besluit bescherming koopvaardij in het kader van de voorgeschreven voorhangprocedure (artikelen 4, vijfde lid, 9, negende lid, en 11, zesde lid, van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) worden aangeboden aan de beide kamers der Staten-Generaal. In nauwe samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Kustwacht en de maritieme sector is ook een concept-Regeling bescherming koopvaardij opgesteld. Deze concept-regeling zal, tezamen met het concept-Besluit bescherming koopvaardij dit voorjaar overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn (EU) 2015/1535 aan de Europese Commissie worden genotificeerd. In een later stadium zal de concept-regeling nog in (internet)consultatie worden gegeven. Over de voortgang en de uitkomst daarvan zal ik u – en ook de Eerste Kamer der Staten-Generaal – nader informeren.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de voorbereidingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
De ILT werkt in deze fase aan de voorbereiding op en implementatie van de wettelijke taken van vergunningverlening, toezicht en bestuursrechtelijke handhaving, die zij namens mij, dan wel nadat haar ambtenaren door mij zijn aangewezen, gaat verrichten. Dat gebeurt in nauwe samenspraak met de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Defensie, van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid. De inrichting van de werkprocessen wordt nauwkeurig afgestemd op de inhoud van de Wet ter Bescherming Koopvaardij en onderliggende regelgeving. Tegelijkertijd zijn de beoogde werkprocessen ook van invloed op de inhoud van de wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels model-vergunningaanvraagformulieren, model-embarkatieformulieren en model-rapportageformulieren ontwikkeld, die als bijlage bij de Regeling bescherming koopvaardij worden opgenomen. Daarnaast zal de ILT de komende periode, op mijn uitnodiging daartoe, een aanvullende toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid verrichten en daarbij de financiële gevolgen nader incalculeren. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
Wat heeft u recentelijk ondernomen om de belanghebbenden, die al zo lang wachten op inwerkingtreding van deze wet, op de hoogte te stellen en betrokken te houden bij dit wel zeer trage en teleurstellende proces?
Er is periodiek overleg op hoog-ambtelijk/bestuurlijk niveau met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij (NVKK) en de maritieme vakbond Nautilus International. Deze overleggen vinden plaats in aanvulling op de frequente contacten die de betrokken ministeries en ILT hebben met deze partijen. In deze overleggen, die in een constructieve sfeer plaatsvinden, wordt ook telkens de voortgang besproken van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarbij ervaar ik begrip bij betrokken partijen voor het gegeven dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij, het Reparatiewetsvoorstel, het concept-Besluit en de concept-Regeling bescherming koopvaardij, niet alleen nog aan wijziging onderhevig kunnen zijn, maar ook sterk met elkaar vervlochten zijn, en bovendien vervlochten zijn met de in ontwikkeling zijnde nieuwe werkprocessen van de Kustwacht en van de ILT en daarom een zorgvuldige totstandkoming vergen.
Bent u voornemens, nu de Afdeling advisering van de Raad van State op 20 januari 2021 haar advies heeft uitgebracht, het reparatiewetsvoorstel nog deze maand in te dienen bij de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Er heeft overigens op 23 februari jl. overleg plaatsgevonden door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT en Justitie en Veiligheid met de maritieme sector over een wijziging van het Reparatiewetsvoorstel en het concept-Besluit.
Bent u nog steeds voornemens om de Wet ter Bescherming Koopvaardij, indien mogelijk, nog dit jaar, maar uiterlijk op 1 januari 2022 in werking te laten treden?
Dat is nog onverminderd mijn streven. Daarbij teken ik aan dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een finale afweging te maken. Overigens hecht ik eraan op te merken dat het na inwerkingtreding nog enkele maanden zal duren voordat de eerste vergunningen zijn verleend en daadwerkelijk gewapende particuliere maritieme beveiligers kunnen worden ingezet op Nederlands gevlagde koopvaardijschepen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna? Kunt u in dit verband de laatste stand van zaken geven van de verkenning die u hiernaar samen doet met de ministers van Defensie en van Infrastructuur en Waterstaat?
De veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee baart ook het kabinet zorgen. De afgelopen jaren is het aantal incidenten toegenomen en is het zeegebied waar de incidenten plaatsvinden uitgebreid. Er zijn berichten over ernstige geweldsincidenten en recent is als gevolg van piraterij een dodelijk slachtoffer met de Azerbeidjaanse nationaliteit te betreuren geweest. In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover heb ik, mede namens mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan.
Anders dan bij Somalië, gaat het bij West-Afrika niet om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn niet aanwezig. In dat verband wijs ik erop dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid.
Op 25 februari jl. is door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Justitie en Veiligheid gesproken met vertegenwoordigers van de maritieme sector over de veiligheid in de Golf van Guinee. Daarbij is uitvoerig ingegaan op de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee waarbij Nederland betrokken is. Binnen een aangewezen Maritime Area of Interest (MAI) zal een EU Militaire Staf coördinatie-cel de uitwisseling van informatie coördineren ter versterking van het gezamenlijk bewustzijn en ter facilitering van gezamenlijke inzet. Op een later moment is binnen de pilot ook verdere samenwerking met de individuele kuststaten in de Golf van Guinee voorzien, onder meer door ondersteuning van de «Yaounde-architecture», het forum voor maritieme samenwerking in de regio. Ook zijn andere mogelijkheden in internationaal verband aan de orde gekomen die kunnen bijdragen aan de veiligheid van de koopvaardij in de Golf van Guinee, zoals een betere (internationale) registratie van de scheepvaart en een betere opvolging van noodsituaties. Hierover zal op korte termijn vervolgoverleg plaatsvinden.
Het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse inlichtingendiensten in samenwerking met Nederlanders hier campagnes voor desinformatie kunnen opzetten?
Het kabinet ziet dit als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen2 en de Kamerbrief Ongewenste buitenlandse inmenging3. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.
Bij de in het artikel aangehaalde casus is niet alleen sprake van ongewenste buitenlandse inmenging, maar ook van het verspreiden van desinformatie. De strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie4. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden, maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch naar te blijven kijken.
Welke juridische mogelijkheden zijn er op dit moment om hiertegen op te treden, en welke lacunes zitten er in wetgeving?
Er zijn verschillende manieren om tegen dit soort praktijken op te treden. Bij vraag 2 werd al ingegaan op de strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan.
Ten aanzien van buitenlandse mogendheden geldt dat, wanneer inlichtingenofficieren betrokken zijn die in Nederland verblijven en die een diplomatieke status hebben, overgegaan kan tot het verklaren tot persona non-grata wat leidt tot uitzetting. Tegen agenten en niet-diplomatieke inlichtingenofficieren kan een dergelijk middel niet worden ingezet.
Zou een strafbaarstelling van spionage – waarbij het verrichten van werkzaamheden voor een buitenlandse inlichtingendienst onder meer kan bestaan uit het identificeren of rekruteren van nieuwe bronnen of agenten, intimidatie of het verspreiden van desinformatie – meer juridische mogelijkheden geven om op te treden?
Vanwege de toenemende kwetsbaarheid van Nederland voor spionage is door het kabinet de toegevoegde waarde van de strafbaarstelling van spionage op het bestaande instrumentarium onderzocht. Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen personen die werken voor of samenwerken met buitenlandse mogendheden en daarbij de Nederlandse belangen schaden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven die verband houden met de schending van staats-, ambts- en bedrijfs- geheimen en omkoping, maar ook bijvoorbeeld aan de strafbaarstelling van het tappen van informatie en computerdelicten. Spionage in de door deze leden bedoelde zin (heimelijke samenwerking met een buitenlandse inlichtingendienst) is op dit moment op zichzelf niet als zodanig strafbaar. Het kabinet heeft vastgesteld dat een aanvullende strafbaarstelling wenselijk is en zal onderzoeken op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven en vervolgens een wetstraject opstarten.
Zou een verplichte registratie voor individuen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere organisaties die openlijk of achter de schermen belangen van andere landen behartigen, helpen om desinformatiecampagnes waarbij buitenlandse inlichtingendiensten en Nederlanders samenwerken aan het licht te brengen, en een juridisch instrument bieden om op te treden als dergelijke activiteiten toch heimelijk plaatsvinden?
In Nederland (en de EU) streven we een open samenleving na. Dit betekent dat iedereen activiteiten in de publieke ruimte kan ontplooien of artikelen kan publiceren. In eerste instantie zouden die berichten en activiteiten op hun eigen merites in het publieke debat beoordeeld en tegengesproken moeten worden. Het adresseren van desinformatie is dan ook primair een taak van journalisten en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te allen tijde voorop. Daar waar het gaat om het onderkennen en duiden van heimelijke buitenlandse beïnvloeding heeft de Nederlandse overheid ook een taak. Het is de vraag of een verplichte registratie voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is in dit licht, met name in relatie tot vastgelegde journalistieke vrijheden. Het kabinet zet daarom op dit moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.
Welke ervaringen hebben landen die een verplichte registratie van «foreign influence agents» hanteren, zoals de Verenigde Staten en Australië, hiermee?
Onder het Foreign Influence Transparency Scheme zijn zij die in Australië lobbyen voor een niet-Australische partij (bedrijf, overheid, enzovoorts) verplicht om zich te registreren. Bij die registratie moet men opgeven wat de lobbyactiviteit inhoudt en waarop deze is gericht.
Op basis van de Amerikaanse Foreign Agents Registration Act dient een «agent of a foreign principal» zich te registreren als diegene zich binnen de VS met bijvoorbeeld politieke activiteiten namens die buitenlandse opdrachtgever bezighoudt. De VS beoogt met deze wet transparantie te bevorderen van buitenlandse invloed binnen de VS.
Het kabinet is bereid om met deze landen in contact te treden over hun ervaringen met verplichte registratie van «foreign influence agents».
Bent u bereid om met deze landen in contact te treden om te bezien wat Nederland van hun ervaringen kan leren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen»1 en de operatie Semana Santa waarbij verkend wordt of veilige corridors en speciale (snel)testen het toerisme kunnen redden?
Ja.
Hoe staat u tegenover veilige corridors en (snel)testen? Is dit in het licht van ontwikkelingen in de veiligheidskaders, in de nabije toekomst denkbaar als oplossing om toerisme weer op gang te helpen? Kan met voldoende waarborgen en duidelijke afspraken omgeven, toerisme op enig moment weer opstarten naar specifieke beschermde bestemmingen?
Op dit moment nemen de aantallen besmettingen in heel Europa toe. De situatie is ook in Nederland zeer ernstig. Daarom zit Nederland sinds 13 oktober jl. in een gedeeltelijke lockdown, waarbij de oproep is om niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari te vermijden. Alles is nu gericht op het weer onder controle krijgen van het virus. Daarom is op dit moment geen sprake van het weer op gang helpen van toerisme. Voor de verdere toekomst sta ik positief tegenover initiatieven.
Verder wil ik stappen zetten om noodzakelijke reizen vanuit COVID-19-risicogebieden veiliger te maken, onder andere door het vragen van een negatieve testverklaring. Daarnaast heeft het OMT in hun 85e advies aangegeven dat ze het mede gezien de huidige testcapaciteit verantwoord vinden om een PCR-test aan te bieden op de vijfde dag na het laatst mogelijke blootstellingsmoment. Een reiziger kan dan na een negatieve testuitslag na vijf dagen uit quarantaine, in plaats van na tien dagen. Daarmee kan mogelijk de veiligheid van de reis worden bevorderd en de import en export van het virus verder worden beperkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar paragraaf 15 van mijn Kamerbrief van 18 november jl2.
Deelt u de mening dat het toerisme in Europa een gigantische klap heeft gekregen en dat de economieën in bepaalde regio’s zeer zwaar getroffen zijn door de uitbraak van COVID-19 en de opgelegde reisbeperkingen? Snapt u dat landen op een gegeven moment oplossingen proberen te bedenken om reizigers weer veilig te mogen ontvangen?
Ja. De toerismesector is een van de sectoren die zeer hard geraakt is door de pandemie. Van het een op het andere moment zijn vergaande (grens)maatregelen getroffen en zijn reizen geannuleerd. Dit raakt niet alleen de bedrijven die in deze sector werken, maar ook veel landen die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van de inkomsten uit toerisme. Ik snap dus heel goed dat door deze landen naar oplossingen gezocht wordt om toerisme weer veilig op te starten en sta hier welwillend tegenover, als dat op een verantwoorde manier kan.
Welke voortgang valt er te verwachten naar aanleiding van de motie-Remco Dijkstra c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 572) om te komen tot een betere afstemming van reisadviezen en ruimte voor maatwerk? Is een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige gebieden denkbaar?
De Europese Commissie heeft op 4 september 2020 een Raadsaanbeveling gepresenteerd over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de COVID-19 pandemie, die op 13 oktober jl. is aangenomen in de Raad Algemene Zaken. Uw Kamer is op 9 oktober jl. geïnformeerd over de kabinetsappreciatie aangaande deze Raadsaanbeveling. Waar de volksgezondheidssituatie dit toestaat acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak van belang. De Raadsaanbeveling helpt Lidstaten hun reisadviezen beter en te coördineren door aan de hand van vastgestelde criteria en daarbij behorende drempelwaarden gebieden in te schalen als groen (laag), oranje (midden) en rood (hoog). Daarnaast kunnen gebieden als grijs gekwalificeerd worden wanneer er onvoldoende data beschikbaar is. Nederland zal deze informatie gebruiken bij het opstellen van de nationale reisadviezen, waardoor deze naar verwachting beter aan zullen sluiten bij de reisadviezen van andere lidstaten. Het blijft echter zo dat het lidstaten vrij staat om uiteindelijk hun eigen reisadvies op te stellen. Dit is belangrijk omdat een reisadvies van veel variabelen afhangt. Hoewel een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige landen geen deel uitmaakt van de Raadsaanbeveling, wordt in samenwerking met de sector wel verkend of ook van en naar Schiphol veilige corridors een mogelijkheid zouden kunnen zijn, zie ook vraag 6. Het is nog onzeker of dit op korte termijn voor toerisme een oplossing biedt.
Welke rol zou de EU op zich kunnen nemen om de criteria te bepalen waaraan testen en corridors moeten voldoen?
In navolging van de Raadsaanbeveling over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de pandemie zal worden gekeken op welke terreinen er meer coördinatie mogelijk is. Testen is hier een onderdeel van. Zo wordt onder andere gesproken over het wederzijds erkennen van elkaars testen, gebruik van sneltesten en adviezen ten aanzien van testbeleid. Ook is de ECDC-lijst met betrekking tot reisadviezen belangrijk voor Europese afstemming over reisadviezen.
Bent u bekend met een soort luchtbrug tussen bepaalde eilanden en het Verenigd Koninkrijk? Zou zoiets ook tussen Nederland en bepaalde bestemmingen kunnen? Zijn soortgelijke initiatieven u bekend, bijvoorbeeld tussen Duitsland en bepaalde Spaanse regio’s, of richting Turkije en Griekenland?
Ja, hier ben ik mee bekend. Op dit moment kent Nederland geen luchtbrug met andere landen. Wanneer de gezondheidssituatie vakantiereizen toelaat wil ik onderzoeken of dergelijke internationale afspraken te maken zijn.
Duitsland heeft tegen het einde van de Spaanse «lockdown» deze zomer een «luchtbrug» opgezet naar de Balearen, waarbij gedetailleerde afspraken tussen overheden en touroperators golden over waarborgen tijdens reis en verblijf.
Vrij snel daarna gingen de grenzen weer voor iedereen open. Inmiddels is het Duitse reisadvies alweer enige tijd negatief.
De Balearen en de Canarische eilanden hebben recent een akkoord gesloten over een veiligheidsprotocol met de centrale Spaanse regering, dat toerisme vanuit een aantal Europese landen mogelijk moet maken. Het protocol voorziet onder andere in de verplichting voor inreizende toeristen om een recente negatieve testuitslag te overhandigen. Ook bij vertrek vanaf de eilanden is een test verplicht. De kosten voor die laatste test en voor een eventuele (gedwongen) quarantaine op de eilanden, worden gedragen door de regionale overheid zelf.
Voor de opening van het toeristenseizoen, overwoog Griekenland samen met een aantal andere relatief veilige landen om toeristen corridors in te stellen maar aan het begin van de zomer ging Griekenland voor steeds meer landen open, inclusief voor Nederlanders. Duitsland heeft een korte tijd een regeling met Turkije gehad, maar deze is inmiddels opgeheven omdat die niet succesvol was.
Inmiddels zijn er veilige corridors gestart voor een verbinding tussen Rome en Milaan. Ook tussen Parijs en La Réunion, en tussen Singapore en omringende landen zijn er veilige corridors. Ook zijn er plannen om een veilige corridor te starten tussen New York en London, naar verwachting voor de kerstperiode.
Deze corridors verschillen overigens wel van elkaar als het gaat om het soort test dat wordt gebruikt (PCR/Antigeen), de frequentie en moment van het testen. De oprichting van een veilige corridor en de randvoorwaarden waaraan voldaan wordt (bijvoorbeeld de wederzijdse erkenning van testen), gebeurt in nauwe samenspraak tussen landen.
De Verenigde Staten heeft interesse getoond in de oprichting van een veilige corridor tussen Schiphol en Atlanta voor noodzakelijke reizen. Momenteel vindt overleg plaats met betrokken partijen onder welke voorwaarden een dergelijke corridor eventueel mogelijk kan worden gemaakt.
Als erover nagedacht wordt, wie zijn dan naast de touroperators die het veilig moeten kunnen aanbieden en de regionale gezondheidsinstanties, verder de relevante partijen die de doorzettingsmacht hebben om een dergelijke oplossing goed te keuren?
Een veilige corridor waarbinnen vakantiereizen mogelijk zijn, kan op verschillende manieren worden ingevuld. Hier wordt naar gekeken, maar het is nu nog niet aan de orde. In ieder geval zijn internationale of bilaterale afspraken vereist, bijvoorbeeld over erkenning van testen (inclusief negatieve testverklaring), vertrouwen in de algemene corona-aanpak in een ander land of maatregelen tijdens de reis.
Als op dit moment in verband met COVID-19 het hiervoor nog te vroeg is, is het denkbaar dat eind dit jaar, of volgend jaar dergelijke oplossingen wel acceptabel worden? Zo nee, waarom niet? Indien een touroperator of luchthaven binnenkort een oplossing biedt voor zowel testen, als veilig reizen en accommodatie, wat belet de uitvoering?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Het bericht ‘Koerden gaan Syrische vrouwen en kinderen vrijlaten uit al hol kamp’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Hoeveel jihadisten die vanuit Nederland zijn afgereisd zitten momenteel nog in het kamp?
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat ongeveer 40 Nederlandse uitreizigers in kampen of detentie in Noordoost Syrië zitten.
In de recente aankondiging van de Syrische Koerden dat zij Syrische vrouwen en kinderen uit al Hol willen vrijlaten, is expliciet gesteld dat dit alleen geldt voor Syriërs en dus niet voor Nederlandse vrouwen en kinderen.
Hoeveel afgereisde jihadisten zijn er tot nu toe uit kamp Al Hol weer terug gekomen naar Europa en specifiek Nederland? Hoeveel van hen bevinden zich in detentie en hoeveel hebben een bestuurlijke maatregel?
Zoals gesteld in de Kamerbrief over aantallen terugkeerders van 6 april jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 542), zijn er sinds 2013 ongeveer 3600 mannen en 900 vrouwen vanuit Europa uitgereisd naar Syrië of Irak om zich aan te sluiten bij ISIS, rekening houdend met het feit dat Lidstaten iets andere definities hanteren. Van deze groep uitgereisde personen zijn ongeveer 1100 mannen en 200 vrouwen teruggekeerd.
Op basis van openbare informatie van de AIVD is bekend dat sinds 2013 ongeveer 300 volwassenen succesvol zijn uitgereisd vanuit Nederland naar Syrië en Irak. De meeste van hen sloten zich aan bij ISIS. Er zijn ongeveer 60 personen uit terroristisch strijdgebied teruggekeerd naar Nederland. Veertien uitreizigers bevinden zich op de terroristenafdeling.
Op dit moment zijn er 166 paspoortmaatregelen actief en is er tegen een persoon een maatregel actief op basis van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen uitreizigers en terugkeerders om te voorkomen dat dit kan worden herleid naar een individu.
Van hoeveel van hen is het Nederlanderschap ingetrokken conform artikel 14, lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en bij hoeveel loopt er nog een procedure hiertoe?
In totaal is voor 12 personen een intrekkingsbesluit genomen na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf (art 14, tweede lid, onder b, RWN). Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen, daarom kunnen we u niet melden of het gaat om personen die zijn uitgereisd en daarvoor bij terugkeer onherroepelijk zijn veroordeeld, of personen die zijn veroordeeld voor andere terroristische misdrijven. Om dezelfde reden kan niet worden aangegeven in hoeveel zaken intrekkingsbesluiten in voorbereiding zijn.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreffende de gesprekken over lokale berechting? Is de regering bereid lokale berechting al dan niet in Irak te faciliteren en lokale rechtbanken te ondersteunen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich inspannen voor berechting in de regio. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is Nederland samen met Europese partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor berechting van FTF’s die op dit moment in detentie zitten in Noordoost Syrië. Dit heeft gezien de politieke situatie in Irak en de wereldwijde verspreiding van het coronavirus vertraging opgelopen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 7 en 26 oktober gesproken met de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken over mogelijkheden voor berechting in Irak. Nederland houdt hierbij vast aan het uitgangspunt dat eventuele berechting in Irak moet voldoen aan internationale standaarden. Er is overeengekomen om gesprekken met Europese partners voort te zetten en op zoek te gaan naar een internationale oplossing.
Vinden er gesprekken plaats met de Koerden over wat er nodig is om het mogelijk te maken dat buitenlandse jihadisten in Al Hol blijven en er berechting kan plaatsvinden? Zo ja, hoe spant Nederland zich hiervoor in? Zo nee, waarom vinden die gesprekken niet plaats?
De gevangenissen in Noordoost-Syrië worden beheerd door de Syrian Democratic Forces (SDF). Zoals gemeld in de Kamerbrieven over de berechting van foreign terrorist fightersdoor Syrische Koerden van 31 maart 2020 (Kamerstuk 27 925 nr. 708) en 16 december 2019 (Kamerstuk 27 925 nr. 688) kent de berechting door de SDF diverse juridische en politieke bezwaren. Ook het recente advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) onderschrijft de terughoudendheid ten aanzien van contacten met de SDF over dit vraagstuk. Voor het laatst is op 17 februari gesproken met onder andere de buitenlands politieke vertegenwoordiger van de Syrian Democratic Council (SDC- de politieke tak van de SDF) in Den Haag en Brussel (zie ook Kamerstuk 27 925 nr. 708).
Welke gesprekken hebben er de afgelopen maanden met andere Europese landen plaatsgevonden over initiatieven om vrijlatingen zonder berechting uit Al Hol te voorkomen, en berechting van jihadisten te faciliteren? Tot welke initiatieven hebben deze gesprekken geleid?
Zie antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en onderhoudt hiertoe regelmatige contacten met gelijkgestemde Europese partners. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht wordt genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van de door de VN opgerichte bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Dit doet Nederland in samenwerking met andere internationale partners en Europese landen. Zoals hierboven gesteld zullen de gesprekken met Irak en Europese partners over berechting verder worden voortgezet. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak op 26 oktober jl. met zijn Iraakse ambtsgenoot af dat de gesprekken tussen Irak en Europese partners over berechting en bewijsvergaring zullen worden voortgezet.
Welke stappen bent u van plan de komende maanden in samenwerking met de Koerden en andere Europese landen te zetten om tot lokale berechting te komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat uitreizigers al hun rechten in Nederland hebben verspeeld en daar moeten worden berecht waar zij hun misdaden hebben gepleegd? Zo ja, welke concrete maatregelen is de regering voornemens te treffen om deze uitreizigers buiten Nederland te houden en daar te laten berechten? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in internationaal verband voor de vervolging en berechting van ISIS-strijders. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland, maar ook in de regio. Zoals aan uw Kamer gemeld, kan de voorkeursoptie – berechting via het Internationaal Strafhof of anders een speciaal hiervoor opgericht internationaal tribunaal – niet op voldoende steun rekenen van de VN-Veiligheidsraad. Er moet dus worden gekeken naar alle mogelijke opties om straffeloosheid te voorkomen. De belangrijkste criteria zijn dat dit wel op een veilige en verantwoorde manier moet kunnen en moet voldoen aan de internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet voor lokale berechting kan worden ondermijnd indien de Minister van Justitie en Veiligheid bij individuele uitreizigers toch het standpunt inneemt dat berechting in Nederland de voorkeur verdient boven lokale berechting? Zo nee, waarom niet? 2
Zie antwoord vraag 9.
Op basis van welke wettelijke criteria neemt u het standpunt in dat uitreizigers mogelijk toch in Nederland kunnen worden berecht? Indien deze criteria niet kunnen worden aangegeven, kunt u toelichten hoe de Kamer de voorzienbaarheid van het kabinetsbeleid op dit punt kan controleren?
Nederland onderschrijft de diverse VN-resoluties die zien op de vervolging en berechting van terroristen en specifiek foreign terrorist fighters(1373(2001), 2178(2014), 2396(2017). Tegen alle Nederlandse uitreizigers is een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. Uitreizigers die beschikken over de Nederlandse nationaliteit hebben als staatsburger het recht op toegang tot Nederland. Deze toegang kan hen niet worden ontzegd (conform artikel 3 vierde protocol Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 12 vierde lid van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten). Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, wordt als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Terugkeer naar Nederland gebeurt onder begeleiding van de Marechaussee. Bij aankomst in Nederland wordt de uitreiziger aangehouden.
Bent u bereid conform van de Motie Laan-Geselschap geen verdere onomkeerbare stappen te zetten en de Kamer vooraf te betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers, dan wel hun vrouwen of kinderen?3
Het kabinet zal de de Kamer conform de motie vooraf betrekken als er voornemens zijn ten aanzien van terughalen van Syriëgangers, hun vrouwen of kinderen.
Deelt u het oordeel van de Hoge Raad dat Nederland zich niet hoeft niet te spannen om uitreizigers terug te halen naar Nederland?4
Het kabinet sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat, gelet op de belangen van de Staat en op de omstandigheid dat de vrouwen uit eigen beweging zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied, ondanks zwaarwegende belangen van vrouwen en kinderen, de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn beslissing om hen niet naar Nederland terug te halen en zich daartoe ook niet in te spannen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd met zijn collega’s in het Schengen gebied het gesprek aan te gaan over wetgeving op het gebied van het voorkomen van terrorisme, kunt u aangeven wanneer en met welke ministers hierover gesproken is en wat het resultaat is van deze gesprekken?
Anti-terrorismewetgeving, zowel nationaal als internationaal, is van groot belang voor het bestrijden van terrorisme en vormt daarom een belangrijke pijler van het anti-terrorismebeleid. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het AO JBZ-Raad van 28 november 2019 is er op verschillende niveaus met Europese partners gesproken en heeft het kabinet op 4 maart in de Kamerbrief Geannoteerde Agenda van de JBZ-raad van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 602) een situatieschets gegeven van terrorismewetgeving in buurlanden en de Scandinavische EU-lidstaten.
Het artikel ‘Behind China’s Decade of European Deals, State Investors Evade Notice’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Behind China's Decade of European Deals, State Investors Evade Notice» en de publicatie van de «China-EU FDI Radar» gepubliceerd op het Nederlandse Datenna.com?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Chinese overheid veel nauwer betrokken is bij diverse investeringen in Europa, waaronder in Nederland, dan op het eerste gezicht zou lijken?
Het kabinet is zich ervan bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven.
Heeft u eigenstandig voldoende inzicht in de mogelijke politieke aansturing van Chinese investeringen?
Zoals uiteengezet in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», is verdere economische ontwikkeling en de transformatie naar een hoogwaardige kenniseconomie die grotendeels onafhankelijk is van buitenlandse kennis en technologie, een belangrijke Chinese ambitie. China voert een assertieve industriepolitiek om dit doel te bereiken en beleidsplannen als Made in China 2025zijn hierin toonaangevende strategieën. Staatsgestuurde investeringen in dit kader kunnen het gelijke speelveld verstoren, schadelijk zijn voor het concurrentievermogen van Nederland op de middellange termijn en een mogelijk risico zijn voor de (nationale) veiligheid in Nederland en de EU. De AIVD noemt in zijn jaarverslag dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden van Chinese technologieën creëert.2 De MIVD wijst er verder op dat China investeringen mogelijk als pressiemiddel kan gebruiken.3
Nederland en de EU kennen bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het gaat dan met name om risico’s m.b.t. de verstoring van vitale processen, de integriteit van kennis en informatie, en het ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden.
In internationale kaders, zoals in de WTO en de OESO, is afgesproken dat er grenzen kunnen worden gesteld aan investeringen, al naar gelang daar publieke belangen mee zijn gemoeid. Zo kunnen nationale overheden uit het oogpunt van openbare orde en nationale veiligheid regels stellen aan buitenlandse investeringen. Het kabinet implementeert op dit moment de Europese FDI-screeningsverordening, waarmee een mechanisme voor informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten wordt gefaciliteerd. Daarnaast werkt het kabinet aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid, die volgens planning eind dit jaar aan de Raad van State wordt voorgelegd, waarna deze zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer wordt aangeboden. Het kabinet heeft het voornemen dit wetsvoorstel, mede vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 in werking te laten treden.4
Dankzij deze maatregelen verkrijgt het kabinet beter zicht op overnames die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid een potentieel risico met zich mee kunnen brengen en kunnen passende maatregelen worden genomen.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van politiek gemotiveerde investeringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van een politiek gemotiveerde strategie? Wat zouden de doelen kunnen zijn van een dergelijke strategie en wat betekent dat voor Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie neemt u hierover in de bilaterale relatie met China?
Het kabinet zet in de relatie met China in op gelijkwaardigheid, reciprociteit en het tegengaan van ongewenste strategische afhankelijkheden. Focus ligt daarbij op het opvoeren van internationale druk op China om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en toegang tot de Chinese markt te vergroten. Naast het versterken en beschermen van de eigen markt zijn dit methoden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen. Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen, mits deze voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Ten behoeve van onze nationale veiligheid worden mogelijke risico’s van Chinese economische activiteiten, zoals investeringen, tijdig gesignaleerd, geanalyseerd en beheersbaar gemaakt. In de bilaterale contacten met China stelt het kabinet eventuele misstanden aan de orde, zoals tijdens het gesprek van Minister Kaag met assistent-minister voor Handel Ren Hongbin in november 2019. Tijdens bilaterale economische consultaties staan thema’s als het belang van een gelijk speelveld en bescherming van intellectueel eigendom ook nadrukkelijk op de agenda. Tenslotte kunnen landenneutrale maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7, ook gevolgen hebben voor Chinese bedrijven.
In hoeverre bent u geïnformeerd over en alert op politiek gemotiveerde investeringen vanuit landen anders dan China?
De kabinetsaanpak ten aanzien van het weerbaar maken tegen statelijke dreigingen is aangekondigd in de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen».5 Verder is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de kabinetsinzet ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.6 De daarin opgenomen maatregelen zijn actorneutraal en dus niet enkel van toepassing op staatsgeleide investeringen vanuit één bepaald land.
Het kabinet spant zich in ondernemingen te beschermen tegen ongewenste overnames en investeringen wanneer de borging van onze nationale veiligheid hiertoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld bij mogelijk politiek gemotiveerde investeringen.
Naast beschermend instrumentarium tegen ongewenste buitenlandse overnames en investeringen ter borging van de publieke belangen, beschikt het kabinet ook over stimulerende maatregelen die bijdragen aan de versterking van onze strategische economische belangen en concurrentiekracht. U kunt hierbij denken aan onder meer het Missiegedreven Innovatie en Topsectorenbeleid, investeringen in Europese allianties en IPCEI’s en de Europese projecten onder bijvoorbeeld Horizon 2020.
Welke politieke en praktische gevolgen hebben dergelijke investeringen voor de veiligheid en integriteit van de Nederlandse samenleving?
Bij overnames van of investeringen in bedrijven die actief zijn in de vitale processen kan sprake zijn van risico’s. Daarnaast kunnen bij overnames of investeringen in ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie ook risico’s optreden voor onze nationale veiligheid.
Als gevolg van de overname of investering, kan een risico ontstaan op:
Zoals ook vermeld in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich terdege bewust van deze risico’s. Het beschikt over een instrumentarium, waaronder sectorale investeringstoetsen, om deze risico’s te mitigeren, en werkt aanvullend aan een stelsel van investeringstoetsing. Het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid vormt daarvan een belangrijk bestanddeel en wordt volgens planning voor het einde van dit jaar aan de Raad van State aangeboden.7
Wat is de stand van het Europese mechanisme ter screening van buitenlandse investeringen, en wat is de stand van de Nederlandse uitvoering daaraan? Hoe is dit in andere lidstaten?
De FDI-verordening verplicht EU lidstaten tot de inrichting van een contactpunt voor een Europees samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie om beschikbare vertrouwelijke informatie over directe investeringen uit derde landen te verzamelen, aggregeren en uit te wisselen wanneer een lidstaat van mening is dat deze investering raakt aan de openbare orde en veiligheid van die lidstaat. De verordening, die op 11 oktober 2020 in werking trad, verplicht lidstaten dus niet om een investeringstoets uit te werken. De Nederlandse Uitvoeringswet ter implementatie van de FDI-verordening is door uw Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat aangemeld voor plenaire behandeling. De meeste lidstaten hebben inmiddels een contactpunt aangewezen dat uitvoering zal geven aan de verplichtingen van de FDI-screeningsverordening. De Commissie heeft op dit moment nog geen overzicht beschikbaar gesteld van de status van implementatie van de verordening in andere lidstaten.
In hoeverre is het huidige Europese instrumentarium van «investment screening» voldoende in staat om te identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is?
De FDI-screeningsverordening verplicht lidstaten niet tot het inrichten van investeringstoetsen, en vormt op zichzelf ook geen instrument voor «investment screening» maar is gericht op de uitwisseling van relevante informatie tussen lidstaten. Vooralsnog beschikken vijftien lidstaten, waaronder Nederland, over verschillende vormen van investeringstoetsen.8 De verordening voorziet, zoals hierboven benoemd, in een samenwerkingsmechanisme ter uitwisseling van informatie. Aangezien de verordening pas sinds kort van toepassing is, is het nog te vroeg om te concluderen dat de huidige verordening in afdoende mate bijdraagt aan het kunnen identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is. Dit laat onverlet dat het kabinet risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen onderkent, en hierop instrumenten beschikbaar heeft en verder ontwikkelt waar nodig. Zie hiervoor de beantwoording van vraag 5. Verder zijn formele investeringstoetsen niet de enige wijze waarop het kabinet zicht krijgt op mogelijk ongewenste investeringen; bedrijven en andere partijen melden dit bijvoorbeeld ook zelf.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende instrumenten die de Chinese overheid gebruikt om investeringen door buitenlandse (staats-)bedrijven in strategische sectoren te weren? Is hierbij sprake van een gelijk speelveld? 2. Welke middelen staan het kabinet momenteel ter beschikking om nu al in te grijpen bij verdachte investeringen?
China kent een zogeheten National Negative List, waarin 33 sectoren in de economie bij wet geheel of gedeeltelijk zijn gesloten voor buitenlandse investeringen. Alhoewel deze lijst elk jaar korter wordt en diverse sectoren daarmee worden geopend voor buitenlandse investeerders, is er vooralsnog geen sprake van een gelijk speelveld. Dit is een kwestie die ook geregeld in zowel de bilaterale contacten als via de EU wordt aangekaart.
Kan het kabinet ook ingrijpen ten aanzien van investeringen die in het verleden al hebben plaatsgevonden?
Het kabinet werkt op dit moment aan de totstandkoming van een stelsel van investeringstoetsing. Dit stelsel bestaat uit reeds bestaande sectorale investeringstoetsen zoals opgenomen in de Gaswet, Elektriciteitswet 1998 en de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom, en introduceert een zogenaamde brede investeringstoets – het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid – die zal zorgen voor een vangnet voor investeringen die op dit moment nog niet binnen de kaders van een sectorale investeringstoets vallen, of niet goed middels sectorale wetgeving kunnen worden geborgd.
Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk overnames van en investeringen in ondernemingen die actief zijn binnen de vitale processen of werken met sensitieve technologie te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel doorloopt op dit moment verschillende consultaties, en zal voor het eind van 2020 aan de Raad van State worden aangeboden voor advies. Het kabinet is voornemens de wet van kracht te laten zijn met ingang van 2 juni 2020. Middels deze peildatum wordt het mogelijk overnames en investeringen met terugwerkende kracht aan voorwaarden te onderwerpen of in het uiterste geval te blokkeren, mocht hier vanwege de bescherming van de nationale veiligheid aanleiding toe zijn.9
Welke resultaten zijn behaald door het huidige kabinetsbeleid en het Europese beleid op het tegengaan van ongewenste buitenlandse investeringen in Nederland en in Europa?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa»?1 Kunt u de inhoud hiervan bevestigen?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel, die ik uit openbare bron heb vernomen. Ik kan die informatie daarom vooralsnog niet zelfstandig bevestigen.
Welke gevolgen heeft deze Chinees-Servische samenwerking voor de machtsbalans en de veiligheid van Europese burgers?
Servië maakt, als niet-lid van de NAVO en als land dat een beleid van militaire neutraliteit voorstaat, een eigen afweging ten aanzien van de aanbieder van militair materieel. In dit geval zou er vooralsnog geen reden zijn te veronderstellen dat hiervan een aanzienlijke (positieve of negatieve) invloed zou uitgaan op de machtsbalans in Europa en de veiligheid van Europese burgers.
Welke gevolgen moet deze samenwerking hebben voor de Servische samenwerking met de NAVO?
Servië is een partner van de NAVO, maar heeft geen ambitie daadwerkelijk tot het bondgenootschap toe te treden. Servië heeft een beleid van militaire neutraliteit. Dit beleid wordt door de NAVO (en door Nederland) gerespecteerd. Het is daarom aan Servië een eigen afweging te maken ten aanzien van de aanschaf van materieel. Wel kan dit mogelijk gevolgen hebben voor interoperabiliteit en deelname van Servië aan NAVO-oefeningen. Of dat zo is, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van concrete gegevens over de aangeschafte systemen. Over die informatie beschik ik op dit moment niet.
Welke rol bent u bereid hiertoe op u te nemen?
Omdat ik geen eigen informatie heb over de systemen die volgens het aangehaalde artikel zouden zijn aangeschaft en ik ook geen andere informatie tot mijn beschikking heb dan het betreffende artikel, zie ik op dit moment geen directe rol voor Nederland. Dat laat onverlet dat het kabinet de militaire ambities van China – en de eventuele gevolgen daarvan voor de Europese veiligheid – in de gaten houdt.
De nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong, en de draconische uitvoering die hier al meteen op de eerste dag aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong op 30 juni 2020, en met het feit dat er reeds personen zijn aangehouden op verdenking van overtreding van deze wet.
Deelt u de mening dat dit een ernstige aantasting is van de vrijheden van de lokale bevolking en ook een gevaar is voor de Nederlandse en andere inwoners en bezoekers van Hong Kong?
De EU heeft mede namens Nederland op 1 juli 2020 ernstige zorgen uitgesproken over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong.1 Ook heeft de EU op 28 juli 2020 Raadsconclusies gepubliceerd waarin deze zorgen eveneens zijn verwoord, en waarin een gecoördineerd pakket responsmaatregelen werd aangekondigd.2
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, waarvan onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden deel uitmaken, gerespecteerd dient te worden. De inhoud van de wet, maar ook de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres deze heeft ingevoerd, roept de vraag op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het genoemde model stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong, maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak en de vrije toegang tot informatie belangrijk zijn. Diezelfde waarden zijn bovendien belangrijke fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Een wezenlijke aantasting van die waarden kan zodoende zowel de burgerlijke als de economische vrijheden negatief beïnvloeden.
Welke gevolgen heeft deze wet alsook de kennelijke, al dan niet op wetten gebaseerde, praktische dominantie van Beijing over de justitiële keten in Hong Kong?
De wet heeft als gevolg dat de vrijheid van meningsuiting in Hongkong wordt beperkt waar het kritiek op (het beleid van) de Chinese regering betreft. Ook krijgen Chinese veiligheidsdiensten meer bevoegdheden in Hongkong, en heeft de rechter in Hongkong niet in alle gevallen het laatste woord bij zaken die op basis van deze wet worden aangebracht. Dit zijn stuk voor stuk zaken die afbreuk doen aan de rechtsstaat in Hongkong. In hoeverre dit ook betekent dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Hongkong worden aangetast voor zaken die niet op het terrein van de nationale veiligheid liggen, zal de praktijk moeten uitwijzen.
Deelt u de mening dat het nodig is het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Hong Kong dringend te heroverwegen?
Direct na het aannemen van de genoemde Raadsconclusies is het kabinet begonnen met een inventarisatie van de juridische mogelijkheden tot en mogelijke consequenties van opschorting van het bilaterale uitleveringsverdrag3 met Hongkong. Ook is nauw contact gezocht met de andere EU-Lidstaten die evenals Nederland een bilateraal uitleveringsverdrag met Hongkong hebben.
Indien een verzoek tot uitlevering zou worden gedaan waaraan feiten ten grondslag worden gelegd die moeten worden aangemerkt als feiten van politieke aard, dan bieden zowel het verdrag met Hongkong als de Uitleveringswet de mogelijkheid de uitlevering te weigeren. Een eerste inventarisatie heeft geleerd dat het tussen Nederland en Hongkong geldende uitleveringsverdrag in de praktijk nauwelijks wordt toegepast. In de afgelopen 20 jaar werden geen uitleveringsverzoeken uit Hongkong geregistreerd.
Duitsland heeft inmiddels het uitleveringsverdrag met Hongkong opgeschort, en Frankrijk heeft aangegeven het eerder overeengekomen uitleveringsverdrag met Hongkong niet meer te zullen ratificeren. Uit contacten met andere Lidstaten die nog een dergelijk verdrag met Hongkong hebben, blijkt dat enkelen ook naar opschorting neigen.
Aangezien het kabinet van mening is dat een gezamenlijk optreden van EU-Lidstaten ten aanzien van China in het belang van Nederland is, en het van belang is om niet alleen door middel van verklaringen maar ook middels concrete acties uiting te geven aan de ernstige zorgen over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, meent het kabinet – alles afwegende – dat opschorting van het uitleveringsverdrag met Hongkong opportuun is.
Overigens blijft het kabinet het belang van een goede rechtshulprelatie met Hongkong in het kader van de bestrijding van (ondermijnende) criminaliteit onderschrijven.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Erkent u dat het gebrek aan bescherming tegen piraterij zorgt voor onverminderd grote spanningen bij de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector?
Het risico op piraterij zorgt voor spanning bij de mensen die zelf werkzaam zijn in de maritieme sector, maar ook bij hun familieleden en naasten. Daarnaast raakt het aan de economische veiligheid van Nederland. In de voorbij jaren hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten daarom sterk ingezet op de bestrijding van piraterij, onder andere met deelname aan de EU-missie Atalanta waaraan van 2009 tot en met 2017 jaarlijks met minimaal één schip werd bijgedragen. Inmiddels is het aantal succesvolle kapingen door piraten voor de kust van Somalië drastisch afgenomen en zijn de activiteiten van de missie fors teruggebracht. Dit zien we ook terug in de sterke afname van het aantal aanvragen voor Vessel Protection Detachments (VPD’s) van Defensie. De dreiging van piraterij is echter nog niet voorbij en inzet op de bestrijding van de grondoorzaken daarvan blijft nodig, evenals het bieden van bescherming aan de mensen die werkzaam zijn in de maritieme sector. Nog steeds voorziet de overheid in die bescherming met de inzet van VPD’s. Sinds 2015 werden alle VPD aanvragen gehonoreerd. Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan de nadere regelgeving ten behoeve van de inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij zodat in gevallen waar de overheid niet in bescherming kan voorzien particuliere beveiligers kunnen worden ingezet door een scheepsbeheerder, door een overeenkomst te sluiten met een vergunninghouder.
Herinnert u zich dat de Kamer voor het laatst op 20 mei 2020 is geïnformeerd over de geplande datum van inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja. In de antwoorden van 12 februari 2020 op eerdere Kamervragen van de leden Koopmans (VVD) en Van Helvert (CDA) over de groei van het aantal ontvoeringen in de West-Afrikaanse Golf van Guinee gaf ik aan te streven naar inwerkingtreding zo spoedig mogelijk in 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1728). Ik constateer dat de informatie in het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid over 2019 niet meer actueel was.
Klopt de datum van geplande inwerkingtreding op 1 januari 2021 zoals aan de Kamer is gemeld nog steeds? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de zaken die na 20 mei 2020 aan het licht zijn gekomen waardoor inwerkingtreding mogelijk later moet plaatsvinden en kunt u aangeven welke datum van inwerkingtreding voor u acceptabel is?
Op basis van de huidige inzichten en rekening houdend met de vaste data van inwerkingtreding van wet- en regelgeving (1 januari, dan wel 1 juli), gaat het kabinet er vanuit dat inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij uiterlijk per 1 januari 2022 zal plaatsvinden. Het is spijtig dat de inwerkingtreding niet eerder kan plaatsvinden, maar die termijn is noodzakelijk om enerzijds de reparatiewet en de onderliggende regelgeving tot stand te brengen, en anderzijds om de ILT in staat te stellen de nodige voorbereidingen te treffen voor de uitvoering van de taken van vergunningverlening, bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Op welke momenten is sinds 20 mei 2020 inhoudelijke afstemming geweest over de Wet ter Bescherming Koopvaardij met de maritieme sector?
Op 14 mei jl. heb ik overleg gevoerd met de KVNR, NVKK en vakbond Nautilus en de initiatiefnemers van de wet. In de afgelopen periode heeft de prioriteit gelegen bij het creëren van financiële dekking voor de kosten in verband met zowel de uitvoering van de wet, als het inrichten van de werkprocessen van de ILT. Ondanks de budgettaire krapte kon uiteindelijk worden voorzien in deze financiële dekking. In dat verband, maar ook in het licht van de beantwoording van vraag 4, stuur ik u bijgaand2 de HUF-toets van de ILT van 16 april jl., ontvangen op 30 april jl., alsmede de ambtelijke reactie daarop van 23 juni jl.3
Voorts heb ik op 2 juli jl. nader overleg gevoerd met de initiatiefnemers van de wet en is in aansluiting daarop op 6 juli jl. op ambtelijk niveau nader van gedachten gewisseld met de KVNR over aanpassingen van de beoogde regelgeving. Ook met de NVKK en vakbond Nautilus zullen op korte termijn nadere gesprekken plaatsvinden op de onderdelen die deze organisaties betreffen.
Kunt u de reparatiewet en het Besluit bescherming Koopvaardij in het zomerreces aanbieden bij de Raad van State en in september naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede naar aanleiding van de HUF-toets door de ILT en het advies van de Autoriteit persoonsgegevens behoeven de reparatiewet en het concept-besluit bescherming koopvaardij nadere afstemming met de maritieme sector en de uitvoerende organisaties. Vooralsnog wordt uitgegaan van behandeling van de reparatiewet en het Besluit bescherming koopvaardij in het najaar van 2020 door de ministerraad, waarna deze ter advisering zullen worden aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State.
Bent u bereid een taskforce op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie en Veiligheid, Infrastructuur en Water, Buitenlandse Zaken en Defensie, Inspectie Leefomgeving en Transport, de Kustwacht en het openbaar ministerie, en deze wekelijks bijeen te laten komen om zeker te stellen dat dit traject zo snel mogelijk wordt afgerond en de maximale inzet is geleverd om de geplande datum van 1 januari 2021 te halen?
Er bestaat reeds een periodiek interdepartementaal overleg ten behoeve van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarnaast wordt overleg gevoerd over de (voorbereiding op de) uitvoering van de wetgeving door Kustwacht, Defensie, ILT en OM. Ook wordt een interdepartementaal overleg opgezet over de communicatie met de maritieme sector, beveiligingssector en certificerende instanties. Wanneer nodig vindt ook overleg plaats op hoog ambtelijk niveau. Ik acht het wenselijk noch noodzakelijk om in aanvulling daarop nog een extra wekelijks overleg in te richten. Waar nodig wordt steeds extra inzet gepleegd door alle betrokken partijen om de beoogde inwerkingtreding te realiseren.
Bent u tevens bereid deze taskforce regulier te laten overleggen met de maritieme sector?
Waar nodig vindt reeds overleg plaats met de maritieme sector, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Met het oog op de voorbereiding op de uitvoering van de wet- en regelgeving zal ook intensief worden samengewerkt met de maritieme sector, maritieme beveiligingsbedrijven en certificerende instanties over de informatievoorziening aan alle betrokkenen in binnen- en buitenland.
Hoe wordt invulling gegeven aan de reactietermijn van 48 uur voor de Kustwacht?
Met het oog op een doelmatige uitvoering van de wet door Kustwacht en Defensie als uitvoerende organisaties wordt vooralsnog een reactietermijn onderzocht van maximaal 48 uur gedurende de werkweek. De uren in de weekeinden zijn daarvan uitgezonderd. Over deze invulling vindt nog nader overleg plaats met de KVNR.
Overigens merk ik daarbij op dat met het oog op het in de WtBK verankerde uitgangspunt van «VPD-tenzij» een onderscheid moet worden gemaakt tussen de beslistermijn op een aanvraag voor bescherming en de reactietermijn van de uitvoerende instantie. De uitvoering van de bescherming van een transport vergt een gedegen voorbereiding en risicoanalyse die, zeker bij de inzet van defensiepersoneel, afhankelijk van de aard van het transport, de benodigde verplaatsingstijd, opstaplocaties en overige omstandigheden meer dan 48 uur in beslag zal nemen. Een beslistermijn van maximaal 48 uur betekent dan ook niet dat een transport, dat niet valt onder de in de WtBK geformuleerde uitzonderingscriteria van VPD-tenzij, daadwerkelijk uiterlijk 48 uur na het indienen van de aanvraag, behoudens verkregen toestemming, kan plaatsvinden. Dit betekent dat bij het indienen van de aanvraag voor bescherming door de scheepsbeheerders een redelijke termijn voor de daadwerkelijke uitvoering van het transport in acht dient te worden genomen.
Ten slotte benadruk ik dat de beslistermijn van maximaal 48 uur, de mogelijkheid openlaat om in voorkomende gevallen ook sneller dan 48 uur toestemming te verlenen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2021?
Ik ben me ervan bewust dat koopvaardijschepen gevaar lopen in de Golf van Guinee. Nederland ondersteunt daarom de uitwerking van het EU-concept «Coordinated Maritime Presences» (gecoördineerde maritieme aanwezigheid, CMP). Door de maritieme aanwezigheid van de lidstaten te coördineren kan de zichtbaarheid van EU-inzet worden vergroot. Door informatie te verzamelen, analyseren en verspreiden kan worden bijgedragen aan het ontwikkelen van «common operational understanding» (awareness) en meer internationale samenwerking, veiligheid en stabiliteit. Een eerste pilot van het CMP-concept zal worden uitgevoerd in de Golf van Guinee.
Daarnaast ben ik in interdepartementaal verband in gesprek met de maritieme sector over de gevaren in de Golf van Guinee. Als het aanwijzen van de Golf van Guinee als risicogebied in het Besluit bescherming koopvaardij kan bijdragen aan een oplossing ben ik bereid om, in samenspraak met mijn ambtgenoten van Defensie, van Infrastructuur en Waterstaat en van Buitenlandse Zaken, parallel aan de lopende voorbereiding van de wet- en regelgeving, deze mogelijkheid nader te verkennen.
Echter, gegeven het in artikel 4 van de wet verankerde uitgangspunt van «VPD, tenzij», zal de Minister van Defensie in dat geval dan ook bereid en in staat moeten zijn om in voorkomende gevallen buiten de territoriale wateren VPD-beveiliging in de Golf van Guinee te leveren. Ten slotte merk ik op dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch private beveiligers een oplossing bieden.
Het bericht dat honderden Chinezen hun valse identiteit ‘herstelden’ bij gemeenten. |
|
Jan Middendorp (VVD), Sven Koopmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Honderden Chinezen «herstelden» valse identiteit bij gemeenten?1
Ja.
Wat is uw informatie over het fenomeen identiteitsfraude door personen met Chinese afkomst in ons land en hoe zit dit met personen van andere afkomst?
Het beeld dat personen uit China zich jaren na vestiging in Nederland tot de gemeenten wenden om in de basisregistratie personen (hierna de BRP) hun volledige persoonsgegevens (niet hun nationaliteit) te laten aanpassen, wordt herkend. Zoals uw Kamer bij brief van 22 december 20172 is gemeld, geldt hetzelfde ook voor personen uit met name: Zuid-Soedan, Sierra Leone, Liberia, Rwanda, Uganda, Tanzania, Myanmar en Azerbeidzjan. Sommige aanvragen zijn ingrijpende wijzigingen, zoals naam, geboortedatum en geboorteplaats. Deze aanvragen zijn vaak complex door de diversiteit aan voorgelegde brondocumenten.
Deelt u de mening dat zowel het verkrijgen van het Nederlanderschap met een valse identiteit alsmede het kunnen herstellen van een volledige identiteit bij gemeenten na identiteitsfraude, niet zou moeten kunnen en dat het, mits onbestraft, als een beloning voelt voor de fraudeur als hij of zij hier vervolgens allerlei rechten aan kan ontlenen, zoals het eerder met pensioen kunnen gaan? Zo ja, met welke aanpak bestrijdt u momenteel dergelijke identiteitsfraude?
Wij delen de mening dat opzettelijke misleiding niet mag lonen. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand, die in Nederland verblijf houdt onder volledig of gedeeltelijk onjuiste persoonsgegevens of een onjuiste nationaliteit, naturaliseert of rechtmatig verblijf heeft. Er zijn verschillende maatregelen genomen om bij asielaanvragen vroeg in de procedure de juiste identiteitsgegevens te kunnen registreren. Het instellen van de BRP-straten voor asielaanvragen helpt in belangrijke mate hierbij: gegevens die worden verkregen bij een asielaanvraag en noodzakelijk zijn voor registratie van de identiteit, nationaliteit en burgerlijke staat, worden gedeeld met ambtenaren burgerzaken zodat dezelfde gegevens beschikbaar zijn bij inschrijving in de BRP. Ook zijn regionale «Werkgroepen Tegengaan Identiteitsfraude» (hierna WTI) ingesteld met daarin vertegenwoordigers van gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna de IND), politie en het Openbaar Ministerie (hierna het OM). Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren en efficiënter maken van het identificatie- en registratieproces van asielzoekers, als belangrijk onderdeel van het Programma Flexibilisering Asielketen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt de aanpak van identiteitsfraude door preventief op te treden. De «Handleiding uitvoeringsprocedure»3 beschrijft de voorwaarden waaronder een wijziging van persoonsgegevens mogelijk is. Het «Stappenplan identiteitswijziging in de BRP»4 van de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (hierna de NVVB) beschrijft de te volgen stappen en hulpmiddelen om tot een besluit te kunnen komen. Verder beschrijft de «circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken»5 hoe de geldigheid van buitenlandse documenten gecontroleerd moet worden.
Hoe staat het met de toezegging gedaan op 21 november 2019 tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 om identiteitsfraude van Chinezen extra onder de aandacht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te brengen en hier nog eens heel goed naar te kijken?
De toezegging aan uw Kamer is gestand gedaan door in de werkoverleggen binnen de IND het onderwerp identiteitsfraude te bespreken en bij de behandeling van aanvragen specifiek aandacht te vragen voor identiteitsfraude door Chinezen. De IND leeft de bestaande werkinstructies na. Fraudesignalen worden onderzocht en indien daartoe aanleiding bestaat wordt de vergunning of het Nederlanderschap ingetrokken dan wel wordt het Nederlanderschap niet verleend.
Hoe verhoudt een «herstel» van de identiteit zich tot akten in de Nederlandse burgerlijke stand, in het bijzonder als de «hersteller» getrouwd is in Nederland of kinderen in Nederland heeft gekregen? Kan een verzoek voor «herstel» van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) in de ogen van het kabinet überhaupt in behandeling worden genomen als er al Nederlandse aktes van deze persoon zijn (in het bijzonder gelet op het stelsel van brondocumenten in de wet BRP)?
Uitgangspunt van de BRP is dat wijzigingen van de gegevens in de BRP worden ontleend aan brondocumenten. In artikel 2.8 van de Wet BRP zijn de uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de bronnen van de gegevens over de burgerlijke staat. Het systeem maakt onderscheid tussen feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan en feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan. In beide situaties spelen akten in de Nederlandse burgerlijke stand een grote rol. De registratie van persoonsgegevens in de BRP voor feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan, gaat primair uit van akten van de Nederlandse burgerlijke stand (art. 2.8, eerste lid van de Wet BRP). Aanvulling, doorhaling of verbetering van een akte in de burgerlijke stand kan op verzoek van belanghebbenden of het OM door de rechtbank worden gelast (art. 1:24 BW). Inhoudelijke wijzigingen van een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, zoals ten aanzien van de persoonsgegevens van de betrokkene, kunnen dus alleen op last van de rechter worden aangebracht. Omdat een akte van de burgerlijke stand een brondocument is kan de BRP vervolgens ook gewijzigd worden. Bij gebrek aan akten van de burgerlijke stand kunnen geschriften als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b dienen als brondocument op grond waarvan de gegevens in de BRP kunnen worden opgenomen en gewijzigd. Het gaat dan om een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte.
Voor feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, geldt de rangorde van documenten zoals opgenomen in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP. Ook voor deze categorie geldt dat primair moet worden uitgegaan van akten van de Nederlandse burgerlijke stand. Wanneer dergelijke akten ontbreken komen Nederlandse rechterlijke uitspraken alsmede akten, geschriften en verklaringen die buiten Nederland zijn opgemaakt in aanmerking als grondslag voor opname of wijziging van gegevens in de BRP. Bij een verzoek tot wijziging van gegevens in de BRP zal steeds de rangorde van brondocumenten als opgegeven in artikel 2.8 van de Wet BRP moeten worden doorlopen.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen door mensen met een Chinese afkomst de afgelopen 15 jaar is verzocht hun identiteit aan te passen en in hoeveel gevallen dat is toegekend, in hoeveel gevallen gemeenten dat geweigerd hebben en in hoeveel gevallen de Raad van State het alsnog heeft toegekend of heeft geweigerd en kunt u dit uitsplitsen per gemeente?
Het is niet mogelijk om met behulp van gegevens uit de BRP deze vraag te beantwoorden. In de BRP worden alleen de wijzigingen bijgehouden. De reden van een doorgevoerde wijziging is niet te vinden in de BRP, waardoor het cijfer over toegekende identiteitswijziging voor deze groep Chinezen niet bepaald kan worden. Navraag bij de Raad van State leert dat zij uitspraken over de BRP niet registreert naar achtergrond van de rechtzoekende.
Is u bekend welke werkwijze door de betreffende personen wordt gehanteerd die hun identiteit willen aanpassen en welke rol vanuit China opgevraagde kopieën van documenten hierbij spelen?2
Burgers kunnen een formele aanvraag bij de gemeente indienen tot wijziging van de gegevens in de BRP. Om een wijziging te onderbouwen zijn brondocumenten noodzakelijk. In de door u geschetste casus spelen de opgevraagde kopieën van documenten een rol omdat burgers hiermee een wijziging in de BRP willen bewerkstelligen. Hierbij is het doorslaggevend of de documenten als brondocument worden aangemerkt door de medewerkers burgerzaken van de gemeenten. Brondocumenten kunnen op verschillende wijze worden ingediend. Soms wordt het origineel overhandigd, soms worden gelegaliseerde kopieën ingediend. Nadat in de BRP de persoonsgegevens zijn gewijzigd, komt deze wijziging automatisch terecht in de systemen van de IND. In beginsel worden deze persoonsgegevens overgenomen. Dit gebeurt om de gemeentelijke basisadministratie en de vreemdelingenadministratie gelijkluidend te laten zijn, zodat betrokkene niet met verschillende identiteiten staat geregistreerd in twee administraties. In zijn algemeenheid geldt dat een wijziging van de persoonsgegevens leidt tot het bezien op intrekking van het verblijfsrecht bij de IND.
Op welke wijze wordt de echtheid van de overlegde documenten vastgesteld? Kunnen BRP-medewerkers van gemeenten de inhoud van documenten bijvoorbeeld laten verifiëren en controleren door een Nederlandse ambassade in het buitenland? Zo ja, is dat in het geval van Chinese documenten ook mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Voor het controleren van buitenlandse brondocumenten op echtheid hebben gemeenten toegang tot DISCS (Documenten Informatie Systeem inzake Civiele Status). Dit is een hulpmiddel ontwikkeld en beheerd door Bureau Documenten van de IND met voorbeelden van documenten en hun echtheidskenmerken. Twijfelt een gemeente na het raadplegen van DISCS nog aan de echtheid van het overgelegde document dan kan het document worden opgestuurd naar Bureau Documenten. Daar worden documenten vooral technisch (o.a. productietechnieken) als tactisch (inhoudelijk) onderzocht en van de bevindingen wordt een rapport gemaakt. Een rapport bevat een zekerheidsgradatie zoals deze ook door het Nederlands Forensisch Instituut wordt gebruikt. De uitkomst is afhankelijk van factoren zoals de technische opmaak, aantal en kwaliteit van de echtheidskenmerken (hoe moeilijk zijn deze na te maken); omvang van het vergelijkingsmateriaal; eerder vastgestelde fraude; lokale regelgeving; feitenonderzoek in het land van herkomst. De Volksrepubliek China is niet aangesloten bij het Apostilleverdrag, op de speciale administratieve regio’s Hongkong en Macau na. Dit leidt ertoe dat stukken uit dat land, conform de circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek, moeten worden gelegaliseerd door de Nederlandse autoriteiten. In China wordt nog gelegaliseerd op de Nederlandse vertegenwoordiging in dat land. De consulair medewerker verifieert de handtekening van de Chinese ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van China. De inhoudelijke juistheid (verificatie) van het brondocument kan door de consulair medewerker niet worden vastgesteld. Vermoedt een uitvoeringsinstantie dat de inhoud van een brondocument niet klopt, dan kan een verificatieonderzoek vanuit Nederland worden gestart. De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uitsluitend uit het voor bijvoorbeeld een gemeente zoeken of verwijzen naar in het buitenland aanwezige onderzoeksbureaus. In China is inhoudelijke verificatie zo goed als onmogelijk, omdat geen betrouwbare vertrouwenspersonen beschikbaar zijn. Hierdoor is onafhankelijk onderzoek feitelijk niet mogelijk in China. De uiteindelijke beslissing of een document geaccepteerd wordt, ligt bij de gemeente of andere uitvoeringsinstantie.
Hoe betrouwbaar acht het kabinet, ook in het licht van vraag 7, een paspoort dat is afgegeven door een Chinees consulaat in Europa dat, blijkens de rechtspraak, vaak plots in het bezit blijkt van personen van Chinese afkomst die hun identiteit willen herstellen, terwijl de betrokken personen vaak al vele jaren in Nederland verblijven?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een Chinees nationaal paspoort, afgegeven door een Chinees consulaat in Nederland of elders in Europa per definitie niet betrouwbaar te achten. Bij een gemeente kan de vraag spelen of de persoon, die in het paspoort staat, wel dezelfde persoon is als degene die in de BRP is ingeschreven en verblijf houdt in de gemeente. Deze problematiek beperkt zich evenwel niet specifiek tot Chinese paspoorten. Twijfelt een gemeente aan de echtheid van een buitenlands paspoort dan kan het worden getoetst aan de informatie die gemeenten hierover kunnen vinden in EdisonTD7. Is die informatie niet toereikend, dan kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID)8 betrokken worden. Uitkomst is dat het paspoort echt is of dat het een vals of vervalst document is. Uit informatie die de IND van de Chinese autoriteiten heeft verkregen in 2019 bleek dat Chinese onderdanen bij alle ambassades aanvragen kunnen indienen voor een paspoort. Dat is niet voorbehouden aan de ambassade in het land waar de Chinese onderdaan zijn hoofdverblijf heeft.
Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemeenten ondersteunen als zij bij Chinese autoriteiten willen nagaan op basis waarvan een dergelijk paspoort is afgegeven? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In welke gevallen neemt het ministerie zelf contact op met het land van herkomst bij constatering van identiteitsfraude en, wederom mede gelet op vraag 7, mogelijk vervalste buitenlandse documenten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties noch het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen zelf contact op met het herkomstland bij constatering van identiteitsfraude. In een aantal landen is het mogelijk dat een uitvoeringsorganisatie een verificatieonderzoek laat verrichten naar de inhoud van documenten. Bijvoorbeeld de IND initieert verificatieonderzoeken, maar neemt daarvoor in beginsel niet zelf contact op met buitenlandse autoriteiten. Dergelijk onderzoek vindt plaats via vertrouwenspersonen. Zoals onder het antwoord op vraag 10 is aangegeven, is dit in China zo goed als onmogelijk. Bureau Documenten van de IND onderhoudt wel rechtstreeks contact met buitenlandse ambassades en consulaten met betrekking tot algemene vragen over technische kenmerken van een (bron)document (echtheidskenmerken). Daarbij worden geen identiteitsgegevens prijsgegeven.
Is het kabinet bereid om personen die hier door immigratie zijn gekomen en soms al decennia in Nederland verblijven en waarvan blijkt dat zij opeens hun identiteit willen wijzigen uit te zonderen van de mogelijkheid om op basis van die herziene identiteit na 5 jaar het Nederlanderschap te kunnen aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid om rechtmatig verblijvende vreemdelingen uit te sluiten van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Na een wijziging van de persoonsgegevens in de BRP en als er overigens geen reden is om aan die nieuw opgenomen persoonsgegevens te twijfelen, is er geen reden om blijvend het Nederlanderschap te onthouden. Sinds 2012 geldt in een dergelijke situatie wel dat het Nederlanderschap dan eerst wordt verleend na ommekomst van een nieuwe termijn van vijf jaar toelating, die is gestart na de aanpassing van de gegevens in de BRP. Dit leidt ertoe dat sprake is van een toelating die gedurende vijf jaar is afgegeven op de persoonsgegevens en de nationaliteit, waaronder de naturalisatie zal plaatsvinden. Als het gaat om goed uitlegbare wijziging van persoonsgegevens in de BRP (zoals bijvoorbeeld de correctie van een verschrijving of van een verkeerde transcriptie naar het Europese schrift), dan geldt er geen nieuwe termijn en kan het Nederlanderschap worden verleend na ommekomst van de oorspronkelijk voor betrokkene geldende termijn van vijf jaar toelating.
Is het kabinet bereid te onderzoeken of het mogelijk is bij vaststelling van identiteitsfraude met terugwerkende kracht het Nederlanderschap in te trekken, ongeacht de datum van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap en ongeacht de duur van het verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Is het Nederlanderschap verkregen voor 1 april 2003 en is daarbij sprake geweest van identiteitsbedrog, dan geldt op grond van rechtspraak van de Hoge Raad dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit niet heeft gekregen. De Rijkswet op het Nederlanderschap wijzigde op 1 april 2003. Sindsdien kan na een voornemenprocedure en een belangenafweging een optie- of naturalisatiebesluit worden ingetrokken wegens, kort samengevat, bedrog, mits het in te trekken besluit niet ouder is dan 12 jaar. De intrekking is geen sanctie voor de frauduleuze handeling, maar heeft tot doel het gevolg ervan te corrigeren. De termijn van 12 jaar is ingevoerd omwille van de rechtszekerheid en is afgeleid van de verjaringstermijn van het misdrijf «valsheid in geschrifte».9 Eveneens indachtig de rechtszekerheid ziet het kabinet geen aanleiding voor een wijziging van de bepaling of voor een onderzoek daarnaar.
Kan van personen die een valse identiteit hebben opgegeven de op basis van die identiteit ten onrechte verkregen overheidsvoorzieningen worden teruggevorderd en gebeurt dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt in de sociale zekerheid en toeslagen dat iedereen die een uitkering aanvraagt of ontvangt zich aan de inlichtingenplicht moet houden. Van overtreding daarvan is sprake wanneer de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of relevante gegevens verzwijgt. Dat is reden tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering. Of dat in de praktijk mogelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden en technische mogelijkheden van de uitvoerder. Ter illustratie wordt hier uiteengezet hoe de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) en de Belastingdienst hiermee omgaan. De SVB maakt gebruik van informatie uit de BRP. Op het moment dat daar gegevens worden gewijzigd neemt de SVB voor lopende uitkeringsrelaties de nieuwe gegevens over. De lopende uitkering wordt dan overeenkomstig aangepast en er kan een sanctie opgelegd worden. Bij reeds beëindigde uitkeringsrelaties, zoals de kinderbijslag nadat het kind 18 is geworden, worden deze signalen niet automatisch verwerkt. Wel kan naar aanleiding van specifieke informatie over een individueel geval het dossier alsnog geraadpleegd worden, waarna terugvordering en sanctionering kan volgen. De SVB dient dan wel over deze informatie te beschikken, na het aflopen van de bewaartermijn worden de dossiers immers vernietigd. Het onterecht innen van door de Belastingdienst uitgekeerde toeslagen zal altijd leiden tot de intentie voor terugvordering. Zodra duidelijk is wat de ware identiteit is van degene die onterecht aanspraak heeft gemaakt op de toeslagen zal over worden gegaan tot terugvordering. Er zijn voorbeelden dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt. Als het achterhalen van deze identiteit afhankelijk is van informatie uit het buitenland, is er binnen EU-landen de mogelijkheid een verzoek om inlichtingen te doen. Wanneer de persoon zich in het buitenland bevindt zal de buitenlandse overheid op ons verzoek de openstaande bedragen invorderen als ware het haar eigen belastingvordering (maar wel zonder preferentie).
Is het kabinet bereid ervoor te zorgen dat identiteitsfraude niet langer kan verjaren – zodat plegers van identiteitsfraude in de toekomst altijd strafrechtelijk vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit een oogpunt van rationele inzet van opsporingsmiddelen en vervolgingscapaciteit, is bij de bepaling van de verjaringstermijnen de ernst van het strafbare feit leidend. Tegen deze achtergrond gelden op grond van artikel 70 Sr gedifferentieerde verjaringstermijnen, gebaseerd op de ernst van het strafbare feit, zoals die tot uitdrukking wordt gebracht in het strafmaximum. Naarmate een strafbaar feit ernstiger is, geldt een langere verjaringstermijn. Voor verschillende vormen van identiteitsfraude, waaronder valsheid in geschrifte (art. 225 Sr), geldt op basis daarvan een verjaringstermijn van in beginsel 12 jaar. Indien binnen deze termijn daden van vervolging hebben plaatsgevonden, kan deze termijn worden verlengd, tot maximaal 24 jaar (art. 72 Sr). Het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat de mogelijkheden tot vervolging door langere verjaringstermijnen groter worden naarmate het gaat om zwaardere strafbare feiten, zijn redelijk en verantwoord. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding tot aanpassing van de geldende strafrechtelijke wetgeving.
Wat voor sancties kunnen momenteel worden opgelegd bij het vaststellen van identiteitsfraude of meineed (bij het afleggen van een valse verklaring onder ede voor de BRP) en in hoeveel gevallen worden er dergelijke sancties opgelegd? Bent u bereid de huidige bestrijding van identiteitsfraude te evalueren en te onderzoeken welke knelpunten in deze bestrijding kunnen worden weggenomen?
Sancties die opgelegd kunnen worden voor identiteitsfraude en meineed (bij de verklaring onder ede) wijken niet af van de sancties bij andere misdrijven. Alle bestaande strafmodaliteiten zijn mogelijk en worden ook opgelegd. Voor identiteitsfraude (art. 326 Sr) staat een maximale gevangenisstraf van 4 jaar en voor meineed (art. 207 Sr) een maximale gevangenisstraf van 6 jaar. In de afgelopen jaren werd gemiddeld 75% van de identiteitsfraudezaken die bij het OM binnen komen voorgelegd aan de strafrechter. In 90% van deze zaken vindt er schuldigverklaring door de strafrechter plaats. Dit gaat om identiteitsfraudezaken in het algemeen. Het OM houdt namelijk geen specifieke cijfers bij ten aanzien van zaken die zijn aangeleverd bij het OM die betrekking hebben op identiteitsfraude in vreemdelingenzaken en het herstellen van de identiteit. Het is derhalve niet bekend of en hoeveel strafzaken op dit specifieke type identiteitsfraude in strafrechtsketen zijn terechtgekomen. Indien sprake is van het gebruik van onjuiste gegevens in een asielprocedure zijn er overigens meer interventies mogelijk dan alleen de inzet van het strafrecht (zie de antwoorden 7, 13 en 14). De evaluatie van de bestrijding van identiteitsfraude is zeer moeilijk, omdat het zeer lastig is om vast te stellen hoe vaak met succes gefraudeerd wordt. Alleen het ontdekken van fraude kan indicaties geven van mogelijke verbeterpunten binnen het proces van het registreren van de identiteit. Met dat doel is de WTI opgericht (zie ook antwoord 3). Daarnaast worden naar aanleiding van de bijeenkomst »Basisregistraties tegen ondermijning» in maart 2020 door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna de RvIG) werkgroepen georganiseerd. Doelstelling is het analyseren van de problematiek van ondermijning en ontwikkelen van maatregelen. Identiteitsfraude is faciliterend aan ondermijning en daarom een van de onderwerpen die op basis van casussen onderzocht worden.
Deelt u de mening dat in het geval van identiteit er een zekere uniformiteit in uitvoering van wetgeving hoort te zijn? Klopt het dat wetgeving rond identiteitswijzigingen echter door gemeenten op verschillende manieren kan worden toegepast? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Deze mening deelt het kabinet; uniformiteit in uitvoering is in dit verband het uitgangspunt. Er worden hiertoe protocollen toegepast die zien op identiteitswijziging. Deze protocollen zijn via de RvIG en NVVB beschikbaar voor alle gemeenten. De complexiteit in deze zaken ligt vooral in de diversiteit van voorgelegde brondocumenten. Elke aanvraag voor wijziging van persoonsgegevens moet individueel behandeld worden. In de protocollen wordt gesteld dat bij het constateren van meineed of valsheid in geschriften aangifte bij de politie gedaan moet worden.
Bent u bereid om te onderzoeken – in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) -of een «Handvest Identiteitsfraude» voor alle gemeentelijke afdelingen Burgerzaken in Nederland eraan kan bijdragen dat er een uniform beleid is waardoor voor alle gemeenteambtenaren duidelijk wordt gemaakt welke procedures moeten worden doorlopen om zo nauwkeurig mogelijk na te gaan of er bij de aanvrager van een nieuwe identiteit sprake is geweest van eerder gepleegde identiteitsfraude en de gemeente wijst op het feit dat zij hiervan aangifte met kans op vervolging kunnen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Is het kabinet bereid te overwegen de wet BRP aan te scherpen om het herstellen van een volledig andere identiteit onmogelijk te maken dan wel daar een rechterlijke toets en/of inhoudelijke beoordeling door de IND aan vooraf te laten gaan?
Een wijziging van de wet BRP op dit onderwerp is niet nodig. Uitgangspunt is dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met verzoeken tot gegevenswijziging. Daarom beoordelen de gemeenten aanvragen tot wijzigingen, conform de geldende instructie, kritisch. Verder geldt dat de bewijslast tot wijziging van gegevens in de BRP bij de aanvrager ligt. Uit de jurisprudentie volgt dat deze bewijslast hoog ligt. Deze zorgvuldige procedure is in het eerdergenoemde Stappenplan identiteitswijziging in de BRP beschreven. Bij behoefte wordt de IND of de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) al ingeschakeld. Uiteindelijk is het aan de gemeenten om een besluit te nemen over wijziging van de gegevens in de BRP. Het is niet passend om de besluitvorming omtrent het wijzigen van gegevens primair bij de rechter of de IND te leggen omdat de bijhouding van de BRP een taak van de gemeente is. De IND vervult momenteel wel een rol tijdens het beoordelingsproces van de gemeente voor zover de beoordeling van een brondocument niet mogelijk is. De IND ontvangt een automatische melding van de wijziging. Deze melding leidt tot een procedure bij de IND waarbij het verblijfsrecht wordt heroverwogen. Bij vermoeden van identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit kan een identiteitsonderzoek bij de AVIM aangevraagd worden.
Bent u bereid identiteitsfraude door Chinezen extra bij de Chinese autoriteiten onder de aandacht te brengen en te benadrukken dat Chinese medewerking van groot belang is om deze fraude te bestrijden, en hen te vragen deze medewerking zoveel als mogelijk aan Nederland te bieden?
Mochten er aanwijzingen zijn dat het effectief zou kunnen zijn voor de bestrijding van de hier bedoelde fraude om de Chinese overheid te benaderen dan is het Kabinet bereid dat te doen.
De berichten 'Duizenden Nederlandse zeelieden nog langer vast op zee door visa-chaos' en 'Gestrande zeelieden vormen een dreiging voor de wereldeconomie' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Duizenden Nederlandse zeelieden nog langer vast op zee door visa-chaos»1 en «Gestrande zeelieden vormen een dreiging voor de wereldeconomie»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat veel zeevarenden in een lastige persoonlijke situatie verkeren omdat ze lange tijd niet naar huis kunnen? Herkent u dat dit tot gevaarlijke toestanden aan bood van schepen kan leiden?
Het is bekend dat het welzijn van zeevarenden door de COVID-19 crisis en de daaraan gerelateerde maatregelen wereldwijd onder druk is komen te staan. Zeevarenden worden geconfronteerd met langere perioden van verblijf aan boord dan wenselijk is. Dit probleem speelt wereldwijd. Vanuit zowel sociaal alsook economisch oogpunt is het van groot belang dat bemanningswisselingen mogelijk worden gemaakt. Dit onderwerp heeft dan ook de volle aandacht van het kabinet en is tevens door Nederland geadresseerd bij IMO, ILO en de EU. De Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat doen er alles aan om de bemanningswisselingen in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en onderhouden hierover intensief contact met de sector, o.a. met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse reders (KVNR)
Herkent u dat er een probleem bestaat met het aflossen van personeel op schepen, doordat het aflossende personeel problemen heeft met het verkrijgen van visa?
Het visumbeleid vloeit voort uit de (EU)Visumcode. De Nederlandse vloot kent een grote groep zeevarenden die afkomstig is uit landen die een visum nodig hebben, waaronder de Filipijnen, Indonesië en Rusland. Zowel de afmonsterende, als aanmonsterende zeevarenden worden geconfronteerd met het gebrek aan reismogelijkheden naar of vanuit deze herkomstlanden door het ontbreken van adequate internationale transportverbindingen en doordat Nederlandse consulaten door lokale «lock down» maatregelen in eerste instantie slechts in beperkte mate visa konden verstrekken aan visumplichtige zeevarenden die willen aanmonsteren in Nederland. Daar komt inmiddels aanzienlijk verbetering in. Vanaf 1 juni jl. kunnen in Manilla weer substantiële aantallen visumaanvragen worden verwerkt (inmiddels 200 per dag waarmee nagenoeg dezelfde aantallen visumaanvragen kunnen worden verwerkt als voorheen), per 23 juni in Moskou (100 per dag) en per 29 juni ook in Jakarta (50 per dag, dezelfde aantallen als voorheen). Ook op andere posten (zoals CG Sint-Petersburg) zijn er afspraakmogelijkheden, soms op basis van maatwerkafspraken met de sector. Op dit moment wordt niet alle beschikbare capaciteit ingevuld. De verwachting is dat naarmate de lokale maatregelen verder worden versoepeld en vliegverbindingen toenemen, ook de vraag naar alsook de capaciteit voor de verwerking van visa zal toenemen. Daar waar de lokale situatie dat toelaat wordt ingezet op een maximale opschaling van het visumproces van zeevarenden om aan deze vraag tegemoet te komen.
De Visumcode biedt als terugvaloptie de mogelijkheid om een visum aan de grensdoorlaatpost (visum on arrival) te verstrekken. Vanwege de beperkingen om visa aan te vragen in derde landen is de voorziening getroffen om tijdelijk visa bij aankomst op Schiphol of in de haven af te geven, wat normaal gesproken alleen in uitzonderlijke gevallen gebeurt. De Koninklijke Marechaussee, respectievelijk de Zeehavenpolitie, hebben hun capaciteit tijdelijk uitgebreid.
Voor zowel visumafgifte bij aankomst als visumafgifte in de landen van herkomst geldt dat de inrichting van processen in lijn met de COVID-19 maatregelen moet zijn. Dit heeft eveneens invloed op de aantallen visa die kunnen worden behandeld. De inzet is er echter op gericht waar mogelijk maximaal op te schalen om zoveel mogelijk aan de vraag tegemoet te komen. Nederland zal de ontwikkelingen nauw blijven monitoren en waar nodig bezien of er verdere maatregelen nodig en mogelijk zijn – waarbij geldt dat bij de EU-lidstaten en de Europese Commissie is aangedrongen op een gecoördineerde Europese aanpak.
Wat is het visumbeleid ten aanzien van zeevarenden en wat is de achtergrond van de huidige beperkingen?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de zorgen over de effecten op de wereldhandel als er geen goede oplossing komt voor de aflossing van bemanningsleden op schepen?
Bemanningswisselingen zijn op mondiaal niveau vanwege de Corona gerelateerde maatregelen een probleem. De Covid-19 pandemie en de maatregelen tegen de verspreiding van het virus hebben een sterk nadelig effect op de mondiale economische bedrijvigheid en dus ook op de wereldhandel, die voor circa 80% is aangewezen op de scheepvaartsector.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de risico’s te mitigeren? Welke mogelijkheden tot verdere stappen biedt de ontwikkeling van de pandemie, natuurlijk met inachtneming van de essentiële veiligheidsmaatregelen?
In Nederland zijn de zeehavens operationeel gebleven en is het vrachtvervoer niet aan restricties gebonden. Conform de aanbevelingen van de Europese Commissie zijn zeevarenden uitgezonderd van het inreisverbod voor Nederland. Anders dan in veel andere landen geldt er geen quarantainemaatregel voor afmonsterende en aanmonsterende zeevarenden vanwege hun cruciale functie in het transport en de vitale infrastructuur. Daar waar de lokale situatie dat toelaat, is de visumafgifte aan zeevarenden in de landen van herkomst hervat. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 10, 11 en 13.
Zijn er contacten met landen waar veel zeevarenden vandaan komen over het waar mogelijk versoepelen van beperkingen aan reisbewegingen om bemanningen af te lossen? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken?
Op diplomatiek niveau worden contacten onderhouden over de problematiek van bemanningswisselingen. De nationaal genomen maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het Covid-19 virus bepalen de ruimte voor eventuele versoepelingen.
Klopt het dat Duitsland soepeler omgaat met de verlening van visa aan zeevarenden dan Nederland? Zo ja, wat zijn de verschillen en waarom zijn die er?
In algemene zin geldt dat lidstaten, binnen de regels van de (EU)Visumcode, in de praktijk op verschillende wijze omgaan met visumafgifte aan zeevarenden. Nederland geeft in vergelijking met andere lidstaten met Rotterdam, als belangrijkste en grootste haven in Europa, de meeste visa af aan zeevarenden. Sinds 2009 voert Nederland een effectief «blue carpet visumbeleid», een fast track voor zeevarenden, dat zeevarenden normaliter in staat stelt tijdig en voor vertrek een visum aan te vragen om zo de grensposten te kunnen ontlasten. Derhalve is de infrastructurele capaciteit voor visa on arrival op Schiphol destijds afgeschaald.
Gelet op de huidige beperkte capaciteit en de omvang van de Nederlandse vloot wordt voor visa on arrival op Schiphol derhalve voorrang gegeven aan visumplichtige zeevarenden werkzaam aan boord van Nederlandse schepen. Duitsland kent een dergelijke voorrangsmaatregel niet, ook omdat het aantal visumplichtige zeevarenden op Duitse schepen veel lager ligt dan in Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van de Internationale Maritieme Organisatie om zeevarenden tot «vitale werknemer» te verklaren?
In Nederland is de scheepvaartafwikkeling, waaronder de zeevarenden ressorteren, reeds als vitaal proces aangemerkt.
Is het mogelijk om tot een Europees initiatief te komen om het scheepvaartverkeer gaande te houden, in navolging van het beleid om via «green lanes» het internationale vrachtverkeer via de weg open te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om meer visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden op Schiphol?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden om geen visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden voor een schip dat niet onder Nederlandse vlag vaart maar wel de haven van Rotterdam aan doet?
Vanwege de beperkte infrastructurele capaciteit op Schiphol voor de afgifte van een visum op Schiphol door de KMar, wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. Hierbij geldt dat een schip in een Nederlandse haven moet liggen en het schip onder Nederlandse vlag vaart of het schip van een Nederlandse reder is. Nederland is van mening dat het momenteel voor de Nederlands gevlagde schepen een voorrangsmaatregel moet hanteren vanwege de vlaggenstaat verantwoordelijkheid. Gelet op de beperkte capaciteit zou het verstrekken van visa aan zeevarenden voor buitenlands gevlagde schepen ten koste kunnen gaan van de aanmonsterende zeevarenden op Nederlands gevlagde schepen. Dit betekent overigens niet dat aanvragen van niet-Nederlands gevlagde schepen niet in behandeling worden genomen.
Klopt het dat de visumverlening in landen waar veel zeevarenden vandaan komen, zoals de Filipijnen, langzaam weer op gang komt? Zo ja, kunt u een tijdpad schetsen dat aangeeft per wanneer zeevarenden hier weer binnen de voorheen gebruikelijke termijnen en procedures gebruik van kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevaren zijn er voor de positie van de haven van Rotterdam als internationaal knooppunt als Nederland achterloopt bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden?
Dat Nederland zou achterlopen bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden laat zich moeilijk rijmen met het feit dat de haven van Rotterdam, in tegenstelling tot havens in enkele EU-lidstaten die quarantaine maatregelen troffen voor binnenlopende zeeschepen, volledig operationeel is gebleven. Rotterdam heeft zowel koopvaardijschepen als cruiseschepen, die aanvankelijk een andere eindbestemming hadden, de helpende hand toegestoken voor het lossen van goederen en het afmonsteren van bemanning, ook wanneer dit niet Nederlands gevlagde schepen betrof. In die zin wordt het belang van de haven Rotterdam als internationaal knooppunt ook in de huidige situatie bevestigd.
Zijn er ook Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten? Zo ja, worden zij ondersteund via consulaire bijstand of op andere wijze?
Er zijn enkele gevallen bekend van Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten. Indien zij zich melden bij ambassades of consulaten worden zij, voor zover de omstandigheden dat toelaten, bijgestaan.
De repatriëring van Nederlanders in Marokko in het licht van de pandemie |
|
Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is u bekend hoeveel Nederlanders momenteel nog in Marokko verblijven en terug willen naar Nederland?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregisteerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland. Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners. Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Ook werd een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd. In een enkel geval werd repatriëring mogelijk via een Europese partner.
De nog aanzienlijke groep gestrande reizigers en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Geeft Marokko redenen voor de voortdurende weigering Nederlanders naar Nederland terug te laten gaan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bilaterale druk oefent u uit op Marokko?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de situatie voor andere Europese landen met veel burgers in Marokko? Weigert Marokko ook hun burgers het recht op terugkeer?
Van andere Europese landen is bekend dat ook zij sinds de sluiting van het luchtruim alleen bij uitzondering toestemming krijgen van de Marokkaanse autoriteiten voor repatriëringsvluchten. Ook voor hen geldt dat zij zich hiertoe blijven inspannen en inmiddels in samenwerking met Marokko diverse vluchten hebben kunnen organiseren.
Heeft u over deze situatie contact gehad met uw Europese collega’s en wat was hun opstelling?
In de afgelopen weken is veelvuldig contact geweest met verschillende Europese partners op alle niveaus. Hierbij is door Europese partners en de EU consistent richting Marokko aangegeven dat repatriëring van EU burgers mogelijk moet zijn.
Bepleit u of wilt u bepleiten om in EU-verband Marokko financieel dan wel materieel te korten vanwege de weigering om alle Nederlanders naar huis te laten gaan, en welke steun ontvangt of voorziet u daarvoor?
Het kabinet overweegt voortdurend zorgvuldig welke stappen en contacten – zowel publiek, als achter de schermen – het meest opportuun en effectief zijn om repatriëring van in Marokko gestrande Nederlanders mogelijk te maken. Op dit moment verleent Marokko medewerking om de meest urgente gevallen te laten terugkeren.
Nederland blijft nauw samenwerken in Europees verband en benadrukt het belang van een consistente boodschap vanuit de EU richting Marokko om repatriëring van gestrande EU reizigers mogelijk te blijven maken.
Welke druk kan de Europese Unie meer uitoefenen dan zij nu doet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het ‘EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020-2024’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Europese actieplan voor mensenrechten en het onderliggende document «EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020–2024» dat in de vorm van een Joint Communication op 25 maart 2020 naar het Europees parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja.
Hoe past dit actieplan volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie (EU)?
De waarde die de EU hecht aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat zijn bij verdrag vastgelegd en maken integraal onderdeel uit van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het actieplan zet nader uiteen hoe de EU en haar lidstaten daar in de periode tot en met 2024 uitvoering aan gaan geven.
Hoe beoordeelt u de prioriteitsstelling van het actieplan?
Het kabinet kan zich vinden in de brede, ambitieuze agenda zoals opgenomen in het actieplan. Met de gezamenlijke inspanningen van de instellingen en de lidstaten kan de EU actief zijn op de volle breedte van de mensenrechtenagenda. De prioriteiten van het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid zijn duidelijk herkenbaar in het actieplan. Ook wijst het actieplan terecht op het belang van versterkte aandacht voor mensenrechten in relatie tot milieu en klimaatvraagstukken en nieuwe technologieën.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar basale en afschuwelijke mensenrechtenschendingen, zoals marteling, slavernij en buitengerechtelijke executies?
De annex vormt de inhoudelijke kern van de voorziene inzet van de EU op het terrein van mensenrechten en democratie. De strijd tegen de doodstraf en marteling worden daarin als eerste actiepunten van het eerste hoofdstuk genoemd. Ook de bestrijding van straffeloosheid bij ernstige mensenrechtenschendingen, waar buitengerechtelijke executies en slavernij toe worden gerekend, nemen een prominente plaats in. Het kabinet heeft dan ook alle vertrouwen dat de EU onverminderd het voortouw blijft nemen in het adresseren van ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar de rechten van seksuele minderheden, zoals vervolgde homoseksuelen en andere seksuele minderheden?
Ook hier geldt dat de annex leidend zal zijn voor de inzet van de EU in de komende jaren. Het versterken van inspanningen om alle vormen van discriminatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (LHBTI) personen te voorkomen en te bestrijden wordt hierin expliciet vermeld.
Hoe beoordeelt u dat noch het document zelf noch de annex verwijzingen bevatten naar het recht om van godsdienst te veranderen of niet te geloven?
Het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging en dus het recht om van geloof te veranderen of niet te geloven vormt een prioriteit van de EU en de uitgangspunten daarvoor zijn reeds vastgelegd in een EU-richtsnoer2. Het kabinet is met u van oordeel dat het recht om niet te geloven of van geloof te veranderen sterker tot uiting zou moeten komen in het actieplan. Dit zal ook de inzet zijn bij de aankomende bespreking van de mededeling in de Raad.
Hoe beoordeelt u dat het hoofddocument wel ruime aandacht schenkt aan activisme en klimaatverandering?
In toenemende mate worden wereldwijd zorgen geuit dat mensenrechten ernstig worden bedreigd door klimaatverandering. Ook in Europa laten met name jongeren van zich horen. Het kabinet kan zich erin vinden dat in het actieplan wordt benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, inclusief milieuactivisten en landrechtenverdedigers, ruimte moeten hebben te pleiten voor effectief klimaatmaatbeleid. Ook in ons eigen mensenrechtenbeleid is specifieke aandacht voor milieuactivisten, zoals aangegeven in de brief «Parlementaire verzoeken op het gebied van mensenrechten» d.d. 12 november 2019 (Kamerstuk 32 735, nr. 272).
Deelt u de mening dat de prioriteitsstelling van het actieplan anders moet? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad te pleiten voor meer aandacht voor de zogeheten eerste generatie mensenrechten (zoals vrijwaring van marteling, slavernij of vervolging van mensen om hun geloofsovertuiging of seksuele voorkeur)?
De EU zet zich al jaren zeer actief in voor de bevordering van burgerlijke en politieke rechten in het buitenlands EU-beleid. Die inzet staat onverminderd overeind in dit actieplan. In tegenstelling tot de burgerlijke en politieke rechten kan de EU op werkgebieden als mensenrechten en klimaat en mensenrechten en kunstmatige intelligentie niet buigen over een lange ervaring, terwijl dit wel terreinen zijn die versterkte aandacht verdienen. Het kabinet vindt het vanuit dat perspectief te billijken dat hier in de inleiding van het actieplan relatief uitgebreid op in wordt gegaan. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot een verminderde inzet op universele, individuele mensenrechten zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en onverminderd prioriteit genieten. Daar zal het kabinet ook nauwlettend op toezien.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie schrijft (p. 4) dat het mensenrechtenbeleid van de EU onderdeel gaat uitmaken van andere beleidsterreinen, zoals de Green Deal, het migratiebeleid, het veiligheidsbeleid en «andere vormen van extern beleid»? Kunt u bij ieder van de bovengenoemde beleidsterreinen aangeven in hoeverre u begrijpt wat de Europese Commissie wil dat de EU anders gaat doen, wat dat dan is en wat de gevolgen hiervan zijn?
Het kabinet onderschrijft de geïntegreerde benadering van de Europese Commissie, die ook dit kabinet hanteert (zie o.a. de brief «mensenrechten in het buitenlandse beleid» van 30 oktober 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 227). Mensenrechten vormen geen apart beleidsterrein, maar hebben een sterke relatie met de beleidsterreinen als klimaat-, migratie en veiligheidsbeleid, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van in het bijzonder kwetsbare groepen. Ook zijn het vaak mensenrechtenschendingen die aan migratie, instabiliteit en armoede ten grondslag liggen. Om die reden hebben mensenrechten met recht een prominente plaats in het bredere externe beleid van de EU. De voorstellen van de Europese Commissie zijn geen verandering van beleid, maar een articulatie van de bestaande inzet.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie suggereert (p. 2, 2e alinea) dat het steunen van klimaatactivisme onderdeel is van haar mensenrechtenbeleid, en dat zij schrijft dat mensenrechtenbeleid ook onderdeel uitmaakt van de Europese Green Deal (p. 4)? Deelt u de mening dat het mensenrechtenbeleid van de EU niet zou moeten dienen om klimaatactivisten binnen de EU te subsidiëren, en bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad tegen dergelijke praktijken te pleiten?
Het EU-mensenrechtenbeleid stelt zich wereldwijd onder meer ten doel het recht op vrijheid van meningsuiting te bevorderen. Het kabinet deelt die ambitie. Wanneer individuen of maatschappelijke organisaties zich daardoor gesterkt voelen zich in te zetten voor een effectief klimaatbeleid, ziet het kabinet daar geen bezwaar in, maar een teken van maatschappelijke betrokkenheid. In het VN-Klimaatakkoord van Parijs wordt eveneens het belang van participatie van het publiek benadrukt. Daarmee wordt bijgedragen aan grotere duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak voor de te nemen maatregelen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om mensenrechten- en klimaatbeleid van de EU strikt van elkaar te scheiden. Het subsidiëren van klimaatactivisten binnen de Europese Unie op basis van het actieplan is niet aan de orde, aangezien het plan betrekking heeft op het externe mensenrechtenbeleid van de Unie.
De gezondheidszorg in Afrikaanse landen om een uitbraak van het coronavirus het hoofd te bieden |
|
Arne Weverling (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de capaciteit van de gezondheidszorg in Afrikaanse landen om een uitbraak van het coronavirus het hoofd te bieden? Kunt u daarbij ook aangeven of, en zo ja, in welke landen er een gevaar is dat zij onvoldoende stappen (kunnen) nemen om uitbraken op te sporen en in te dammen, of niet in staat zijn besmette personen medische zorg te bieden?
Het gezondheidssysteem is in veel Afrikaanse landen zwak – medicijnen en elementaire medische voorzieningen schieten tekort, kwaliteit en kwantiteit van medisch personeel laat te wensen over, toegang tot zorg is ongelijk, en de financiële middelen schieten tekort om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden. Mocht COVID-19 lokale epidemieën tot gevolg hebben in Afrikaanse landen, dan zal de medische en sociaaleconomische impact daarvan vele malen dramatischer zijn dan in Europa, en zal bestrijding het uiterste vergen van een zwakke medische infrastructuur.
Zoals op nationaal niveau het RIVM de autoriteit is, is op internationaal niveau de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de autoriteit die informatie van alle landen monitort en analyseert. Regelmatige WHO briefings zijn de basis voor onze beleidsbeslissingen. Steeds meer landen delen data over hun situatie en noden, zodat de WHO een overzicht heeft als basis voor internationale besluitvorming. Op basis van de financieringsbehoefte en de robuustheid van het gezondheidssysteem worden landen ingedeeld in risico categorieën.1
Hoe beoordeelt u de analyse dat het coronavirus in Afrika niet alleen voor grote gezondheidsproblemen kan zorgen, maar landen ook economisch hard kan raken of de politiek kan ontwrichten?1
Afrikaanse landen worden naar verwachting fors geraakt door het coronavirus. Dit is de grootste crisis buiten oorlogstijd. De Verenigde Naties voorspellen dat het virus minstens de helft van alle banen in Afrikaanse landen op de tocht zal zetten.
Maatregelen om de verspreiding tegen te gaan, inclusief steeds meer lockdowns van landen, raken vooral de informele economie. Daar is 85% van de bevolking in Afrika werkzaam. Tientallen miljoenen mensen kunnen ’s avonds alleen eten op tafel zetten van het geld dat ze dezelfde dag verdienen. Niet kunnen werken heeft dan rampzalige gevolgen. Voor dagloners betekent de lockdown geen inkomen, honger en wordt toegang tot medische zorg nog moeilijker. Het ontbreekt overheden in veel Afrikaanse landen aan de middelen om sociale vangnetten te creëren om de effecten te verzachten. Naarmate de lockdowns langer duren kan dit sociale cohesie alsook de economie ontwrichten, en politieke stabiliteit bedreigen. Mondiale solidariteit is van doorslaggevend belang om deze pandemie en de gevolgen ervan het hoofd te kunnen bieden.
Deze crisis komt bovenop een al zorgwekkende schuldensituatie in veel Afrikaanse landen. De recente enorme kapitaalvlucht (nu al ruim 83 miljard dollar) betekent dat landen hun schuld moeilijk kunnen herfinancieren. De grote tekorten aan buitenlandse valuta zullen voor veel Afrikaanse landen de import van goederen bovendien moeilijk of onmogelijk maken. Het continent Afrika is een netto-voedselimporteur. Bij dalende buitenlandse valuta ontstaat het risico van voedseltekorten, maar ook tekorten in andere essentiële producten, zoals benzine en diesel. Ook lokale, regionale en internationale markten worden sterk geraakt, waardoor ondernemers hun afzetmarkten sterk zien krimpen. Een aantal Afrikaanse economieën is bovendien zeer afhankelijk van de inkomsten van toerisme – een sector die volledig stil is komen te liggen. Tot slot, zullen de remittances naar verwachting dalen als gevolg van deze crisis. De Wereldbank heeft in eerdere studies laten zien hoe remittances bijdragen aan armoede verlichting, tegengaan van ondervoeding en toegang tot gezondheidszorg in lage en middeninkomens landen. In een land als Somalie bijvoorbeeld bedragen remittances een kwart van het BNP. Het wegvallen daarvan heeft gevolgen op macro-economisch en huishoudniveau.
Welke ruimte is er binnen de budgetten voor ontwikkelingssamenwerking van Nederland, andere lidstaten van de Europese Unie, en van de EU zelf om Afrika hulp te bieden?
Huidige programma’s binnen alle OS-thema’s zijn gericht op het bereiken van de SDGs en dus grotendeels relevant voor ondersteuning in het kader van de pandemie. Daarnaast heeft Nederland een bedrag van EUR 100 miljoen gealloceerd voor het bestrijden van de corona crisis. De Nederlandse bijdrage gaat voornamelijk via de multilaterale organisaties die krachten kunnen bundelen en direct slagkracht hebben. Deze bijdragen zijn bedoeld voor:
Maatschappelijke organisaties krijgen binnen de bestaande subsidiebeschikking ruimte om hun programma’s aan te passen aan de nieuwe realiteit van de corona crisis.
Het kabinet heeft op dit moment nog geen compleet beeld van beschikbare middelen van andere EU-lidstaten; de Europese Commissie werkt aan een overzicht. Op 8 april heeft de Europese Commissie in een Mededeling de mondiale inzet op COVID-19 gedeeld, waaronder een financieel steunpakket van EUR 15,6 mrd. De Commissie focust in hun aanpak op de meest getroffen landen met kwetsbare gezondheidssystemen en sociaaleconomische stabiliteit. Voor een toelichting van de EU inzet verwijs ik u graag naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking van 8 april3.
De Verenigde Naties heeft op 25 maart een geaggregeerd plan uitgebracht4 om juist de allerarmste landen en meest kwetsbare mensen te ondersteunen.
Nederland draagt daarnaast ongeoormerkt bij aan meerdere internationale organisaties, voor zowel humanitaire als ontwikkelingsactiviteiten. Deze bijdragen kunnen ook worden ingezet voor de COVID-19 response in lage- en middeninkomenslanden. De organisaties maken daarvoor zelf een afweging.
Welke stappen wilt u zetten om van deze ruimte gebruik te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat Europese landen hun initiatieven voor hulp maximaal moeten coördineren, en zo ja, bent u bereid daar bij uw collega’s voor te pleiten?
Het gezamenlijk optreden van de internationale gemeenschap is noodzakelijk, ook omdat problemen van vandaag niet in of door één land kunnen worden opgelost (mondiale SDG’s). Het kabinet zet erop in op de Europese Unie internationaal leiderschap en coördinatie toont.
Wij zijn in nauw contact met de Europese Commissie en EU lidstaten. Er wordt gestreefd naar een gezamenlijke aanpak, de Team Europe benadering,waarbij creatief en efficiënt moet worden omgegaan met de beschikbare financiële middelen. Nauwe samenwerking binnen de EU is ook van groot belang gezien de beperkte lokale capaciteit van partnerlanden en de noodzaak tot afstemming met de lokale behoeften.
Bent u bereid om, gezien de ernst van de coronacrisis, ontwikkelingssamenwerkingsfondsen voor andere doeleinden tegen het licht te houden om te bezien of van hieruit geld richting de aanpak van corona geschoven kan worden? Is het mogelijk om hiervoor naast de noodhulpfondsen ook gelden voor andere programma’s in te zetten?
We verwachten dat de impact van de pandemie in Afrikaanse landen groot zal zijn. De thematische focus in de BHOS nota maakt de huidige Nederlandse OS-programmering relevant in deze crisis. Ook de ongeoormerkte bijdragen via multilaterale kanalen kunnen snel en effectief worden ingezet waar de noden het hoogst zijn. Door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is binnen de begroting reeds nu ruimte gemaakt voor een effectieve respons op de corona crisis van EUR 100 miljoen. Het betreft hier een breed palet aan programma’s dat slechts deels uit noodhulpfondsen komt. Naast humanitaire hulp zet Nederland in op preventie en de versterking van gezondheidssystemen. Daarnaast is het bestrijden van de sociaaleconomische gevolgen van de crisis een prioriteit, met aandacht voor werkgelegenheid, sociale zekerheid en private sector ontwikkeling.
Het bericht ‘In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime´ |
|
Sadet Karabulut , Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «In Saudi Arabia, contacting the EU is a crime»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het in Saoedi-Arabië blijkbaar een misdaad is om contact op te nemen met een EU-ambassade, in dit geval de Nederlandse ambassade?
Het bericht gaat over de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 in Saudi-Arabië werd gearresteerd. De aanklacht tegen de vrouwenrechtenactivisten heeft onder andere betrekking op het delen van informatie met derde landen. In de tenlastelegging van een van de activisten, Loujain al-Hathloul, wordt verwezen naar contacten met de Nederlandse ambassade.
Nederland heeft meerdere malen, in bilaterale gesprekken en in multilaterale fora, zorgen uitgesproken over de arrestaties en rechtszaken tegen de groep vrouwenrechtenactivisten. Tijdens mijn bezoek aan Saudi-Arabië op 19 en 20 februari heb ik deze kwestie ook persoonlijk aangekaart in gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir. Uiteraard is het kabinet van mening dat het aangaan van contacten met de Nederlandse ambassade geen misdaad zou moeten zijn. Voor zover bekend waren de contacten die de ambassade heeft gehad niet in strijd met de wet- en regelgeving van Saudi-Arabië.
Bent u bereid nadere toelichting en uitleg te vragen aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds nadere toelichting gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland. Het eerste gesprek hierover vond plaats in maart 2019, en is sindsdien verschillende keren aan de orde geweest. In dit gesprek is duidelijk gemaakt dat contacten die de Nederlands ambassade in Riyad onderhoudt voor zover ons bekend niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving in Saudi-Arabië. Het contacten onderhouden met het maatschappelijk middenveld behoort tot gangbare werkzaamheden van diplomaten. Deze boodschap is op 9 maart 2020 nogmaals duidelijk overgebracht aan de Saoedische ambassade. Daarnaast heeft Nederland op verschillende manieren zijn bredere zorgen aangekaart over de rechtszaken tegen de vrouwenrechtenactivisten. Het feit dat het merendeel van deze groep inmiddels voorwaardelijk is vrijgelaten en de rechtszaak thuis kan afwachten kan als een voorzichtig bemoedigende stap worden gezien, doch Nederland en de EU zullen deze kwestie blijven aankaarten.
Klopt het dat het EU-diplomaten, waaronder Nederlanders, niet toegestaan is de hoorzittingen bij te wonen? Zo ja, welke stappen gaat u in reactie hierop ondernemen, al dan niet in EU verband? Zo nee, wie zullen er namens Nederland en/of de EU de hoorzittingen bij gaan wonen?
Het klopt dat EU-diplomaten, waaronder Nederlandse diplomaten, sinds het najaar van 2018 geen toegang hebben gekregen tot hoorzittingen van rechtszaken. Nederland, evenals een aantal gelijkgezinde EU-landen, blijft proberen om toch toestemming te krijgen voor het bijwonen van verschillende rechtszaken. Tot op heden hebben de Saoedische autoriteiten daar echter niet positief op gereageerd. De EU-delegatie in Riyad heeft reeds in maart 2019 haar zorgen over het niet toelaten van waarnemers overgebracht aan de Saoedische autoriteiten. Ook heeft de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten Eamon Gilmore in een gesprek met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie dhr. Al-Awad op 12 maart jl. nogmaals aangedrongen op het toelaten van EU-diplomaten als waarnemers bij rechtszaken.
Is er namens de EU een (publieke) reactie geweest op de strafbaarheid van het contact met de EU richting de Saoedische overheid? Zo ja, hoe luidt deze reactie? Zo nee, waarom niet?
De EU volgt de ontwikkelingen rondom de rechtszaken van de vrouwenrechtenactivisten sinds de arrestaties in mei 2018 nauwgezet. De EU heeft deze zaken op verschillende manieren aan de orde gesteld. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een gesprek van de EU speciaal vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, dhr. Al-Awad. Ook tijdens het bezoek van de Saoedische Minister van Staat van Buitenlandse Zaken Al-Jubeir aan Brussel, in januari dit jaar, werd de zaak aangekaart. In de Mensenrechtenraad heeft de EU ook aandacht gevraagd voor deze zaak (zie antwoord op vraag 7).
Deelt u de mening van de EU-delegatie dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat contact met de EU-delegatie, andere ambassades of Human Rights Watch of Amnesty International een reden is om in de gevangenis te belanden? Zo ja, hoe gaat u deze mening richting de Saoedische overheid uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Heeft u, of gaat u, in EU-verband benadrukken dat het van belang is dat er richting Saoedi-Arabië een gezamenlijk standpunt over (het schenden van) mensenrechten ingenomen gaat worden? Zo ja, bent u bereid hierin een voortrekkersrol te spelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband zeer regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. In lijn met die inzet werd in de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers in dit land. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van Al-Hathloul en andere vrouwenrechtenactivisten. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen, aangezien de hoorzitting op 11 maart 2020 is, binnen één week beantwoorden?
Ja. De hoorzitting van 11 maart 2020 is overigens verplaatst naar 18 maart 2020.
De Europese Afrikastrategie |
|
Bente Becker (VVD), Arne Weverling (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de nieuwe Europese Afrikastrategie en het onderliggende document «Towards a comprehensive Strategy with Africa», dat in de vorm van een Joint Communication op 9 maart 2020 naar het Europees Parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja, het kabinet is bekend met de genoemde mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger. Het in de mededeling geschetste beleidskader zal door de Commissie en EDEO in overleg met de Raad en met Afrikaanse partners nader worden ingevuld en geconcretiseerd, vandaar de titel «Naar een alomvattende Strategie met Afrika.»
Hoe past deze strategie volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie?
De mededeling vormt naar de mening van het kabinet een logische uitwerking van het buitenlandbeleid van de EU. De ambitie voor een nieuwe strategie vloeit voort uit de Strategische Agenda van de Europese Raad (Een Nieuwe Strategische Agenda 2019–20242) waarin de Raad een breed partnerschap met Afrika voorstelt. De mededeling vormt daarnaast een concrete uitwerking van het hoofdstuk «een sterker Europa in de wereld» uit het Commissiewerkprogramma voor 20203 en sluit aan bij het al langer bestaande buitenlandbeleid van de EU zoals onder meer vervat in de «Global Strategy» uit 20164 en de European Consensus on Development uit 20175. Het bouwt bovendien voort op andere bestaande kaders zoals de gezamenlijke slotverklaring van de 5e Afrikaanse Unie (AU) – EU Top in Abidjan in november 20176, het AU-EU Memorandum of Understanding on Peace, Security and Governance uit 20187 en de Afrikaans-Europese Alliantie voor Duurzame Investeringen en Banen uit 20188. Tevens past de mededeling binnen de bredere ambities van de Commissie zoals die op het gebied van het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s), de plannen beschreven in de «Green Deal» en ambities op het gebied van het digitale tijdperk.
Hoe beoordeelt u paragraaf V over migratie, in het licht van het feit dat de Europese Commissie schrijft in de strategie op pagina 2 dat het document een reflectie is van de voorstellen die zij wil inbrengen bij de EU-Afrikaanse Unie top in oktober 2020, met als doel tot een gezamenlijk partnerschap te komen?
Het kabinet beoordeelt de paragraaf over migratie in de Commissiemededeling over de EU-Afrika Strategie als gebalanceerd en constateert dat de geïntegreerde benadering die is gekozen ten aanzien van migratie in lijn is met de Nederlandse integrale migratieagenda. Juist deze geïntegreerde aanpak is van belang om te kunnen komen tot inclusieve partnerschappen met Afrikaanse landen.
Welke elementen van de afgesproken aanpak in het regeerakkoord ten aanzien van het tegengaan van irreguliere migratie, waarbij gestreefd wordt naar een aanpak van «more for more, less for less» bij de samenwerking met landen van herkomst en transit, ziet u terug in de strategie van de Europese Commissie?
De Commissiemededeling over de EU-Afrika strategie verwijst naar de resultaten die reeds zijn behaald om irreguliere migratie naar Europa te verminderen maar onderstreept dat meer moet worden gedaan om irreguliere migratie – en het verlies van mensenlevens – tegen te gaan. Tevens wordt gesteld dat er meer nodig is om de diepere oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding aan te pakken. Ook verbetering van de samenwerking op terugkeer is een doelstelling die wordt benoemd in de migratieparagraaf. Juist de inzet op brede partnerschappen tussen EU landen en Afrikaanse landen biedt de mogelijkheid om al deze aspecten mee te nemen.
Deelt u de mening dat een aanpak van «more for more, less for less» effectiever is als samenwerking op het gebied van migratie voor de landen van herkomst en transit gekoppeld is aan mogelijke voor- en nadelen op andere beleidsterreinen, zoals investeringen en financiering door de EU in Afrika (p. 7)?
Het kabinet is van mening dat partnerschappen met Afrikaanse landen individueel maatwerk vergen en dus zal in elk specifiek geval moeten worden afgewogen welke (beleids-)instrumenten kunnen worden ingezet.
Deelt u de mening dat een dergelijke koppeling nu niet in de strategie zit? Zo ja, bent u bereid er bij de Europese Commissie voor te pleiten dat een dergelijke link alsnog op tafel komt bij de EU-Afrikaanse Unie top in oktober 2020?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. De Commissiemededeling over de EU- Afrika strategie staat een dergelijke koppeling niet in de weg. De nieuwe strategie beoogt juist een veelomvattende aanpak waar de 5 partnerschappen, waaronder het partnerschap op het gebied van migratie, onderdeel van uitmaken. Op deze manier wordt migratie gekoppeld en moet per land worden bekeken wat effectief is.
Deelt u, in het kader van «more for more, less for less», de mening dat samenwerking bij legale migratie afhankelijk moet zijn van de samenwerking op het gebied van terugkeerbeleid en het tegengaan van irreguliere migratie, dit in het licht van het feit dat de Europese Commissie in de strategie schrijft dat de samenwerking tussen Europese en Afrikaanse landen bij het terugkeerbeleid en het tegengaan van irreguliere migratie beter moet, en vervolgens schrijft dat «parallel daaraan» (p. 14) er meer samengewerkt kan worden bij het faciliteren van legale migratie? Zo ja, bent u bereid er bij de Europese Commissie voor te pleiten dat een dergelijke link alsnog op tafel komt bij de EU-Afrikaanse Unie top in oktober 2020?
Deze mening deelt het kabinet ten dele. In het huidige Nederlandse reguliere migratiebeleid, dat gericht is op het aantrekken van hoogopgeleide en/of getalenteerde arbeidsmigranten, zijn het primair de werkgevers en instellingen voor hoger onderwijs die kennis-/arbeidsmigranten en studenten/onderzoekers werven uit derde landen. Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief integrale migratieagenda9, kan vanuit het more for more-principe informatievoorziening over de bestaande mogelijkheden van arbeids- en studiemigratie gerichter worden ingezet ten behoeve van het bevorderen van terugkeer en het tegengaan van de irreguliere migratie, waardoor meer gebruik gemaakt kan worden van (bestaande) legale migratiemogelijkheden. Nederland pleit op Europees niveau reeds voor de implementatie van dit more for more/less for less principe.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is dat er in de strategie van de Europese Commissie niets over het in Europees verband streven naar migratiedeals met derde landen voor «veilige havens», zoals afgesproken in het regeerakkoord, staat? Zo ja, bent u bereid er bij de Europese Commissie voor te pleiten dat een dergelijke link alsnog op tafel komt bij de EU-Afrikaanse Unie top in oktober 2020?
Individuele partnerschappen met derde landen bieden wel degelijk de mogelijkheid voor de EU en haar lidstaten om migratieafspraken te maken met Afrikaanse landen als onderdeel van een bredere relatie. Op de EU-Afrika top die vooralsnog staat gepland voor oktober 2020 zal op hoofdlijnen worden gesproken over alle onderdelen van de strategie.
Onderschrijft u de recente uitspraken van de president van de Europese Investeringsbank (EIB) Werner Hoyer, waarin hij heeft gezegd dat Europa haar naïviteit zou moeten verliezen over «open procurement» in ontwikkelingsrelaties?
Het kabinet begrijpt dat EIB President Hoyer op deze wijze is geciteerd in een artikel10 maar is niet bekend met de context waarin deze uitspraak zou zijn gedaan. Het kabinet onderschrijft deze stelling in ieder geval niet. De EIB hanteert strenge eisen op het gebied van milieu en sociale duurzaamheid om de ontwikkelingsimpact te vergroten en zodoende ook een gelijk speelveld te creëren voor de aanbieders. Voor projecten waarbij een overheidsinstelling de opdrachtgever is, is de EIB verplicht Europese aanbestedingsrichtlijnen te volgen. De richtlijnen zijn gebaseerd op kernprincipes als transparantie, gelijke beoordeling van aanbiedingen, open concurrentie en goed procedureel beheer. Dit zorgt ervoor dat bij publieke aanbestedingen wordt ingezet op het maximaliseren van value-for-money, waarbij naast prijs ook de kwaliteit zwaar meeweegt. Omdat de richtlijnen ook binnen de EU gelden, zijn Europese bedrijven over het algemeen goed gepositioneerd om mee te kunnen dingen.
Kunt u aangeven wat uw beleid is om te voorkomen dat de versterking van economische infrastructuur in Afrika – direct of indirect gefinancierd met Europees geld – alleen door Chinese staatsaannemers/staatsbedrijven wordt uitgevoerd, gezien het feit dat het aandeel van Europese aannemers in de aanleg van Afrikaanse infrastructuur ieder jaar daalt terwijl het aandeel van Chinese aannemers ieder jaar stijgt?
Zoals genoemd in de beantwoording op de vragen van het lid Van Haga (destijds VVD) van 25 april 201911, hebben Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang tot instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld.12 Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen, waarop de regels en procedures van deze organisatie van toepassing zijn.13, 14 Indien deze partij een internationale en open procedure start, kunnen partijen uit alle landen meedingen mits er geen sprake is van bijvoorbeeld belangenverstrengeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties). Het doel van een dergelijke open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Het bijdragen aan duurzame ontwikkeling staat voor Nederland en de EU voorop. In dit kader is het wenselijk om samen te werken aan een breed pallet aan onderwerpen, zoals connectiviteit, klimaat en mensenrechten. Nederland zet, mede in EU-verband, in op een sterke en gelijkwaardige relatie met Afrikaanse landen. De EU is op dit moment de eerste partner van Afrikaanse landen op het gebied van handel, buitenlandse investeringen en ontwikkelingssamenwerking. In 2018, bedroeg handel tussen de 27 EU lidstaten en Afrika € 235 miljard, 32% van het totaal van Afrikaanse handelsstromen, waar de handel met China € 125 miljard (17% van het totaal) bedroeg. De omvang van rechtstreekse buitenlandse investeringen van EU lidstaten bedroeg in 2017 € 222 miljard, meer dan vijf keer de investeringen van China (€ 38 miljard). De EU en haar lidstaten zijn tevens de grootste donor van ontwikkelingshulp in Afrika. In 2018, bedroeg de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de EU en haar lidstaten aan Afrika € 19.6 miljard, 46% van het totaal.
Dient bij de financiering met OS-middelen van projecten in Afrika het principe van reciprociteit sterker te worden toegepast ten opzichte van landen als China die uitsluitend via gebonden hulp werken? Welke rol kan het vergroten van de beschikbaarheid van concessionele financiering hierin spelen?
Het kabinet is voorstander van ongebonden hulp, in lijn met afspraken in OESO-DAC verband. In het geval van ongebonden hulp worden aanbestedingen of subsidietenders niet alleen opengesteld voor bedrijven uit bepaalde landen (meestal alleen het donorland)15. Ongebonden hulp draagt niet alleen bij aan de kwaliteit en kosteneffectiviteit van hulp, maar ook aan verbeterde transparantie en verantwoording over de hulp. Nederland blijft zich daarom zowel binnen de OESO als in EU-verband inzetten voor ongebonden hulp.
Tegelijkertijd beoogt het kabinet om Nederlandse organisaties en bedrijven in te zetten bij het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen, zeker in die sectoren waarop zij een comparatief voordeel hebben vanwege de kennis en kunde waarover zij beschikken. Wat telt is dat er een gelijk speelveld is waar de beste uitvoerder, op prijs en kwaliteit, wint. Dit geldt voor Nederlandse bedrijven en organisaties, maar ook bijvoorbeeld voor bedrijven en organisaties uit de focusregio’s.
Nederland is geen voorstander van het gebruik van bilaterale of Europese concessionele financiering om hulp te binden. Concessionele financiering van multilaterale ontwikkelingsbanken als de Wereldbank kan wel een belangrijke rol spelen in de duurzame- en vanuit schuldenperspectief verantwoorde ontwikkeling van de armste landen. Daarom heeft het kabinet de 19e middelenaanvulling van International Development Association (IDA) – het lage-inkomenslandenloket van de Wereldbank – ondersteund, waarmee voor de periode 2020–2023 in totaal USD 82 miljard beschikbaar komt, waarvan USD 73,8 miljard concessioneel. USD 53 miljard is bestemd voor Afrika. Dit is echter geen gebonden hulp.
Het bericht ‘U.S. ‘can’t continue’ tolerating Russian ‘noncompliance’ on Open Skies, Esper says’ |
|
Sven Koopmans (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «U.S. «can’t continue» tolerating Russian «noncompliance» on Open Skies, Esper says»?1
Ja.
Heeft de Amerikaanse Minister van Defensie, Mark Esper, de zorgen dat Rusland zijn verplichtingen onder het Open Skies verdrag niet nakomt, via de NAVO of een ander forum met bondgenoten gedeeld? Zo ja, wat zijn de voornaamste zorgen?
De VS heeft zijn zorgen zowel bilateraal, als via de NAVO en de OVSE gedeeld. De zorgen houden in dat de Russische Federatie zich niet, of niet volledig aan de bepalingen van het verdrag houdt. Het gaat daarbij met name om door Rusland opgelegde beperkingen aan observatievluchten boven Kaliningrad en langs de grens tussen Rusland en Georgië.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse Minister van Defensie dat Rusland zijn verplichtingen onder het Open Skies verdrag niet nakomt?
Nederland is net als de VS van mening dat alle partijen zich aan de verplichtingen onder het verdrag dienen te houden. Nederland heeft de zorg over de beperkingen die Rusland oplegt aan de uitvoering van het verdrag ook in Moskou aan de orde gesteld. De Russische acties dragen niet bij aan het wederzijds vertrouwen, wat één van de doelstellingen van het verdrag is. Het doet ook afbreuk aan het functioneren van een verdrag waaraan Rusland naar eigen zeggen veel waarde hecht en dat het land in veel opzichten getrouw uitvoert. Ook andere bondgenoten hebben dit in Moskou aan de orde gesteld.
Daarnaast is het belangrijk dat zorgen over de tenuitvoerlegging van het verdrag besproken worden binnen het daarvoor in het verdrag aangewezen forum, te weten de Open Skies Consultative Commission (OSCC, Wenen). Rusland wordt met regelmaat binnen de OSCC aangesproken op de door het land aan observatievluchten opgelegde beperkingen. Ook de Benelux-landen, die onder Open Skies één partij vormen, hebben dat gedaan.
Zo ja, over welke Russische gedragingen maakt u zich zorgen? Kunt u ook aangeven welke diplomatieke activiteiten Nederland en bondgenoten ondernemen om ervoor te zorgen dat Rusland deze gedragingen stopt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke bijdrage levert het Open Skies verdrag aan de veiligheid van Nederland en zijn bondgenoten?
Het Open Skies Verdrag is een van de pijlers van de Europese conventionele wapenbeheersings-architectuur, waartoe ook het Weens Document en het Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE)-verdrag behoren. Het verdrag levert informatie op over de staat van de strijdkrachten van de aangesloten landen (transparantie), die wederzijds bevestigd en daarmee onweerlegbaar is. Ook -en zeker zo belangrijk- vormt het verdrag een vertrouwenwekkende maatregel op zich, mede vanwege de directe militaire contacten die de uitvoering van het verdrag met zich mee brengt.
Klopt het dat een aantal Europese landen gezamenlijk diplomatieke druk uitoefent op de Verenigde Staten om zich niet terug te trekken uit het Open Skies verdrag?
Nederland heeft, net als andere bondgenoten, in een op verzoek van de VS in NAVO-verband verspreide questionnaire aangegeven welk belang het hecht aan het Open Skies verdrag en heeft deze boodschap ook op hoogambtelijk niveau en via onze vertegenwoordiging in Washington in contacten met Amerikaanse overheidsvertegenwoordigers meermaals overgebracht. Daarbij is, als hierboven gemeld, aangegeven dat Nederland veel belang hecht aan het verdrag en dat zorgen over de uitvoering van het verdrag geadresseerd dienen te worden binnen de daarvoor in het verdrag voorziene structuren.
Zo ja, hoort Nederland bij deze groep landen?
Zie antwoord vraag 6.
Onderneemt Nederland nog andere diplomatieke activiteiten om het Open Skies verdrag in stand te houden, en zo ja welke?
Ik onderstreep stelselmatig in mijn diplomatieke contacten over wapenbeheersing het belang van verdragen zoals het Open Skies Verdrag. Ook heb ik in mijn interventie tijdens de OVSE Ministeriële Raad in Bratislava op 5 dec jl. gewezen op het belang van modernisering van het Weens Document, naast een oproep tot naleving van het Open Skies Verdrag en het adresseren van zorgen daarover via de geëigende kanalen (zie antwoord vraag 3 en 4).
De berichten ‘Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2’ en ‘Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af’ |
|
Arne Weverling (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2» van 22 december jl. en het bericht «Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af» van 3 januari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse sancties met extraterritoriale werking tegen Nederlandse en Europese bedrijven die actief zijn in de Russische energiesector onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de Amerikaanse sancties tegen Rusland, die gericht zijn op bedrijven die werken aan Nord Stream 2 en Turkstream. Het kabinet acht deze sancties onwenselijk, vanwege de gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Nederland heeft dit standpunt, ook het afgelopen jaar, uitgedragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, en zal dit blijven doen.
Heeft u diplomatiek contact gehad met de VS naar aanleiding van het opleggen van de sancties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u geprobeerd te voorkomen dat onder andere het Nederlands-Zwitserse bedrijf Allseas en andere Nederlandse bedrijven te maken zouden krijgen met onevenredige gevolgen van mogelijke sancties door de VS?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om in de toekomst te voorkomen dat nog meer Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd met de gevolgen van de Amerikaanse sancties?
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over deze en mogelijke nieuwe sancties van de VS tegen Rusland en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Beantwoording van Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen.
Overweegt u het inzetten van een «Special Purpose Vehicle» (SPV) om de Amerikaanse sancties tegen Rusland te omzeilen? Bent u voornemens om hier in Europees verband over te spreken?
Zie antwoord vraag 5.
De Ranglijst Christenvervolging 2020 van Open Doors |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Henk Krol (50PLUS), Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2020?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat in 2019 volgens Open Doors bijna 3.000 christenen gedood zijn om hun geloof en dat het aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen explosief gestegen is, van bijna 2.000 in 2018 naar meer dan 9.000 in 2019?
Het kabinet deelt uw grote zorg over de door Open Doors gesignaleerde trend van een toenemend aantal vervolgingen van christenen op basis van hun religie en het toenemend aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen. Het is onacceptabel dat personen worden gedood om hun geloof of hun levensovertuiging.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van een toename en intensivering van vervolging van christenen en dat alleen al in de vijftig landen van de Ranglijst maar liefst 260 miljoen christenen te maken hebben met vervolging vanwege hun geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen over de verslechtering van de positie van christenen in Afrika, waar één op de vijf christenen inmiddels te maken heeft met zware, zeer zware of extreme vervolging?
Het kabinet constateert met grote zorg dat in verschillende landen in Afrika de mensenrechtensituatie verslechtert en het aantal slachtoffers van (extremistisch) geweld toeneemt. Deze ontwikkelingen eisen veel slachtoffers onder christenen en onder burgers van andere religies en levensovertuigingen, waaronder moslims. Het kabinet maakt zich zorgen over deze trend en steunt daarom in verschillende delen van Afrika, waaronder in Oost-Afrika, de Hoorn en de Sahel, programma’s die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren, interreligieuze dialoog te bevorderen en gewelddadig extremisme tegen te gaan en te voorkomen. Deels is dit invulling van de intensivering van het mensenrechtenbeleid, waarbij Nederlandse ambassades vanuit het Mensenrechtenfonds verschillende nieuwe projecten steunen ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging (Kamerstuk 32 735, nr. 227). Het kabinet kaart dit ook op politiek niveau aan bij de leiders in de Afrikaanse landen waar dit speelt. Ook in het kader van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad zal het kabinet nadrukkelijk aandacht besteden aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u de trend van ontwrichting door de militante islam van landen in sub-Sahara Afrika, zoals Burkina Faso en Kameroen, door aanslagen en ontvoeringen van meer dan 25 militante islamitische groeperingen? Kunt u deze verontrustende trend publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het oprukkende extremistische geweld in met name sub-Sahara West-Afrika staat hoog op de internationale agenda. Nederland is hierbij nauw betrokken in verschillende internationale fora, zoals de EU en de G5 Sahel. Nederland wijst in deze fora en in gesprekken met betrokken landen regelmatig op de noodzaak de bevolking te beschermen tegen geweld en op het belang van aanpak van grondoorzaken van extremistisch geweld. Nederland benadrukt daarbij het belang van het versterken van vertrouwen tussen burgers en hun overheid, en ondersteunt in dat kader bijvoorbeeld conferenties van de G5 Sahel over het versterken van vertrouwen tussen burgers en leger en politie, zoals recentelijk op 20 en 21 januari 2020 in Ouagadougou.
Hoe beoordeelt u de drastische verslechtering van de situatie in Burkina Faso, dat lang bekend stond om zijn religieuze tolerantie, maar nu geconfronteerd wordt met terreur door jihadisten die een agenda voeren om alle christenen uit te roeien? Klopt het dat er in het noorden van Burkina Faso meer dan 200 kerken zijn gesloten?
De snel verslechterende veiligheidssituatie in Burkina Faso is uiterst zorgelijk. Het land wordt geteisterd door geweld van verschillende gewapende extremistische groepen. Deze proberen steun van de bevolking te verkrijgen, onder andere door bestaande spanningen tussen bevolkingsgroepen en geloofsgemeenschappen te vergroten. Daarbij zijn niet alleen christenen, maar ook moslims doelwit. Niet alleen kerken, maar ook moskeeën zijn het doelwit geweest van terroristische aanslagen.
Volgens de Federatie van Kerken en Evangelische Missies zijn ongeveer 200 kerken gesloten in het noorden van het land. De organisatie raadt religieuze samenkomsten op zondag in de meeste rurale gebieden af. Naast kerken zijn volgens UNICEF ook meer dan 2000 scholen gesloten, evenals tientallen gezondheidscentra. Scholen zijn vaak doelwit omdat deze gezien worden als symbool van de staat en omdat er in het Frans wordt onderwezen. Extremistische groeperingen willen dat er in het Arabisch wordt onderwezen.
Herkent u zich in de beschrijving van een steeds verder escalerende crisis in Nigeria die zich verspreidt van het noorden naar het midden en het zuiden van het land? Hoe kunt u strategisch werken met de Nigeriaanse overheid en het maatschappelijke middenveld om vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als een recht voor iedere burger in Nigeria te zien? Bent u bereid Nigeria aan te spreken op de straffeloosheid van misstanden en geweld tegen christenen?
Het kabinet erkent dat zich verschillende geweldscrises in Nigeria afspelen, die veel levens eisen. De geweldscampagne van onder meer Boko Haram en Islamitische Staat in het noordoosten van Nigeria eist, net als het boeren versus herder conflict in centrale delen van het land, levens onder zowel moslims als christenen. In beide crises zijn Nigeriaanse autoriteiten niet in staat het geweld een halt toe te roepen. Ook is straffeloosheid eerder regel dan uitzondering.
Het kabinet heeft tijdens de bezoeken aan Nigeria van premier Rutte, Minister Blok en Minister Kaag zorgen gedeeld over deze conflicten en de regering Buhari opgeroepen om diegenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld te vervolgen. Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland lokale en internationale organisaties die zich inzetten voor bemiddeling in vredesproscessen en interreligieuze dialoog in de regio, waar ook faith-based, christelijke en islamitische groepen bij zijn betrokken.
Het kabinet zal in de dialoog met de Nigeriaanse autoriteiten op het hoogste niveau aandacht blijven vragen voor mensenrechtenschendingen, voor (extremistisch) geweld en blijven wijzen op het belang van vervolging van verantwoordelijken, alsmede het aanpakken van de economische grondoorzaken van conflicten. De Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal nog dit jaar verschillende regio’s van Nigeria bezoeken om te spreken over de situatie ter plekke.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap meer moet doen om christenen te beschermen tegen de opmars van de militante islam in sub-Sahara Afrika? Welke mogelijkheden ziet u tot initiatieven in Europees verband?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld door extremistische groeperingen tegen burgers van alle geloofsovertuigingen, in het bijzonder in sub-Sahara West-Afrika. Nederland stelt deze trend in Europees en internationaal verband aan de orde en zet zich, waar mogelijk met internationale partners, in om deze ontwikkelingen een halt toe te roepen. De versterking van het postennet in de Sahel (onder meer met de opening van ambassades in Niger en Burkina) is mede ingegeven om deze landen te helpen met het aanpakken van de grondoorzaken van de onveiligheid. Dat is ook in het Nederlandse belang. In Europees verband worden reeds een groot aantal initiatieven op dit terrein ondernomen, waaronder steun aan de Multinational Joint Task Force in de Tsjaadmeerregio, die zich inzet voor de bestrijding van Boko Haram. Nederland blijft deelnemen aan de Europese dialoog over inzet op dit terrein, onder meer door het bijdragen aan een herziene EU-strategie voor de Sahel, die dit voorjaar tot stand zal komen.
Bent u het eens met de analyse dat de invloed van radicale islamitische ideologie zich bovendien verder verspreidt over Zuid- en Zuidoost-Azië, in landen als Sri Lanka, de Filippijnen en Pakistan, gepaard gaande met terroristische aanslagen en andere wreedheden? Kunt u deze ontwikkeling publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het kabinet is bezorgd over de invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld. Het kabinet spreekt zich publiekelijk in internationaal verband en in bilaterale gesprekken regelmatig uit tegen terrorisme en de verspreiding van ideologieën die geweld propageren of verheerlijken. Zo heeft de Mensenrechtenambassadeur tijdens haar bezoek aan Pakistan in oktober 2019 vrijheid van religie en levensovertuiging, islamkritiek, blasfemie en het belang van tolerantie opgebracht. Ook organiseerde Nederland op 18 november 2019 een conferentie in het kader van het Istanbul Proces over religieuze (in)tolerantie, waarbij de Pakistaanse Minister van Onderwijs samen met Minister Blok optrad als keynote spreker en deelnam aan een paneldiscussie over religieuze tolerantie.
Bent u bereid te pleiten voor EU- en/of VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aanvullend onderzoek te bepleiten voor de vervolging op grond van religie of levensovertuiging. Zowel in de EU als in de VN is al specifiek aandacht voor vervolging op grond van religie of levensovertuiging, waaronder dus ook christenvervolging. Zo heeft de VN Speciaal Rapporteur voor vrijheid van religie en levensovertuiging een mandaat om restricties op religie of levensovertuiging te agenderen, onder meer via landenbezoeken en rapportages. Daarnaast bieden rapporten van maatschappelijke organisaties, zoals het rapport van Open Doors, aanvullende informatie over de schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u het gevaar van de inzet van biometrische technologie en kunstmatige intelligentie waardoor de vrijheid van mensen in het algemeen wordt geschonden en in het bijzonder van minderheden zoals bijvoorbeeld de Oeigoeren en ook christenen in China? Waar ziet u mogelijkheden voor Nederland om samen met Europese collega’s landen als India en China op dergelijk misbruik aan te spreken?
Technologieën als biometrische technologie en kunstmatige intelligentie kunnen inderdaad -gewild en ongewild- leiden tot mensenrechtenschendingen. Zoals eerder beschreven aan de Kamer (Kamerstuk 26 643 en 32 761, nr. 642) volgt het kabinet een mensgerichte benadering voor deze technologieën waarbij respect voor publieke waarden gestoeld op mensenrechten het uitgangspunt vormt achter het doel, ontwerp en gebruik van toepassingen van kunstmatige intelligentie en het gebruik van biometrische technologie.
Wat betreft de toepassing van geavanceerde technologie in China ziet het kabinet in bepaalde gevallen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden. In Xinjiang is reeds sprake van diepgaande schendingen van privacy en andere mensenrechten door middel van geavanceerde surveillancetechnieken. Er zijn ook indicaties dat gezichtsherkenningssoftware buiten Xinjiang wordt ingezet om burgers te monitoren en categoriseren. Dit vormt een risico voor bepaalde etnische en/of religieuze groepen, mensenrechtenverdedigers en activisten van wie bekend is dat zij om hun (volgens internationale mensenrechtenverdragen legale) opvattingen, religie en/of gedragingen in China kunnen worden vervolgd of onderdrukt.
Het kabinet heeft vrijheid van religie en levensovertuiging hoog in het vaandel staan, en spreekt China en India regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 11 november 2019 over mensenrechten in China (Kamerstuk 35 207, nr. 32). Zo spreekt de EU China en India aan op dergelijke schendingen in reguliere dialogen, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn en schendingen van deze vrijheden en rechten aan de orde worden gesteld.
Wat vindt u ervan dat China in 2019 maar liefst 5.576 kerken gesloten, vernield of met de grond gelijk gemaakt heeft? Bent u bereid protest aan te tekenen tegen deze schandalige praktijken?
Het kabinet is bezorgd over deze berichtgeving. Hoewel het kabinet het aantal incidenten niet eigenstandig kan verifiëren, past de berichtgeving bij het beeld dat de vrijheid van religie en levensovertuiging in de afgelopen jaren verder is beperkt in China, waarbij er vanuit de Chinese overheid sterk is ingezet op het in overeenstemming brengen van de grondbeginselen van de religie met het beleid van de Chinese staat. Daarmee is ook de positie van de christenen in China de afgelopen jaren steeds meer in de knel gekomen. Zo hebben de Chinese autoriteiten de afgelopen jaren talloze ondergrondse kerken gesloten en de leiders van dergelijke kerken gearresteerd. Ook staatskerken krijgen strikte regels opgelegd: kerkbezoek moet worden geregistreerd en medewerkers moeten verplicht trainingen ondergaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreekt het kabinet China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Klopt het dat in Syrië en Irak de exodus van christenen doorgaat? Deelt u de zorgen vanuit Kerk in Nood over het risico van een nieuwe genocide?2
Er zijn geen betrouwbare statistieken van de religieuze verhoudingen onder vluchtelingen bekend bij het kabinet.
Van de aanwezigheid van organisaties als ISIS, Al-Qaeda en andere extremistische groeperingen gaat een blijvende dreiging uit, naar zowel moslims als christenen. Daarnaast wordt het overgrote deel van de burgerslachtoffers in Syrië veroorzaakt door het Assad-regime en zijn bondgenoten.
Het kabinet beschikt niet over gegevens over het aantal Irakezen die het land verlaten. In Irak registreert de VN momenteel een afname van ontheemding, met als uitzondering de ongeveer 20.000 Syriërs die naar Irak zijn gevlucht naar aanleiding van de Turkse inval afgelopen oktober. Nederland heeft in 2019 5,7 miljoen EUR bijgedragen aan humanitaire hulp in Irak. Nederland steunt Irak sinds 2016 ook in het bieden van perspectief aan vluchtelingen en ontheemden, met 16 miljoen EUR in 2020, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan toegang tot bescherming, onderwijs en werk.
Bent u bereid in Irak zowel de Koerdische als de Irakese overheid aan te spreken, om de rechten van alle burgers te waarborgen en initiatieven op het gebied van verzoening en opbouw te ondersteunen?
Nederland spreekt de Iraakse en Iraaks Koerdische autoriteiten aan op het feit dat alle groepen binnen de Iraakse samenleving zich veilig moeten voelen in Irak, inclusief minderheden, en dat er aandacht besteed moet worden aan het herwinnen van vertrouwen tussen de verschillende groepen in de samenleving. Deze boodschap heeft het kabinet onder andere herhaald bij het bezoek van de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland in oktober 2019.
Welke mogelijkheden ziet u in Irak tot hulp, specifiek aan christenen, naar voorbeeld van het hulpprogramma specifiek voor jezidi’s waar Nederland aan bijdraagt?
Het kabinet zet zich in om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Humanitaire principes zijn hierbij leidend. Daar waar dit geldt voor (individuele) christenen, worden die via de bestaande hulpprogramma’s bereikt. De jezidi’s blijven een extreem kwetsbare groep binnen Irak, waardoor enkele specifieke projecten noodzakelijk zijn.
Deelt u de opvatting dat in de wederopbouw van landen de zogenoemde «Local Faith Actors» (LFA’s) een belangrijke rol spelen? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om Nederlandse hulpprogramma’s open te stellen voor LFA’s?
Het kabinet deelt deze opvatting. Religieuze organisaties zijn een belangrijk onderdeel van het maatschappelijk middenveld. Nederlandse fondsen gericht op het versterken van het maatschappelijk middenveld staan al open voor lokale maatschappelijke organisaties. Een lokale faith-based of religieuze organisatie kan, indien voldaan wordt aan de criteria, steun ontvangen uit deze fondsen. Een voorbeeld is het Accountability Fonds, een fonds dat via de Nederlandse ambassades ingezet wordt, gericht op het versterken van lokale maatschappelijke organisaties. Hieruit zijn al organisaties gesteund die werken aan vrijheid van religie en levensovertuiging en het bevorderen van interreligieuze dialoog. Ook in de vervolgfase van het Accountability Fonds, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 juni 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 66), kunnen organisaties die opkomen voor rechten van religieuze minderheden bij ambassades voorstellen indienen.
Waar en hoe biedt de Ranglijst Christenvervolging aanknopingspunten voor het mensenrechtenbeleid van Nederland en voor het werk van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging en heeft deze inzet geïntensiveerd, zoals schriftelijk aan uw Kamer medegedeeld op 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 227) en in de Mensenrechtenrapportage 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 245). Ook de Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging besteedt aandacht aan de verontrustende trend van toenemende vervolgingen van christenen en andere groepen vervolgd om redenen van religie of levensovertuiging. Deze ranglijst en soortgelijke rapporten bieden daarvoor input voor gesprekken en bezoeken van de speciaal gezant.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de International Religious Freedom Alliance, die op 5 februari jl. is gelanceerd in Washington, DC. De alliantie bestaat uit een groep van landen, die zich inzet om de vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd te bevorderen.
Kunt u, in het licht van de in de Ranglijst Christenvervolging geschetste verontrustende ontwikkelingen en trends, aangeven op welke wijze u zich gaat inzetten tegen christenvervolging?
Zie antwoord vraag 17.