Het functioneren van de arbeidswetgeving in de vrije culture sector |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in de vrije cultuursector, zoals de musicalsector, arbeidsrechten regelmatig worden geschonden en dat er grote verschillen in arbeidsvoorwaarden zijn tussen de gesubsidieerde- en vrije cultuursector?
Het is mij bekend dat er in de culturele sector (verschillen in) de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden zijn die door werkers niet altijd als wenselijk worden ervaren in de vrije culturele sector. Het (generieke) arbeidsmarktpakket van dit kabinet is gericht op de hervorming van de arbeidsmarkt, waardoor ook de arbeidsmarktomstandigheden binnen de vrije cultuursector zich positief kunnen ontwikkelen.1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert daarnaast specifiek beleid om de gehele culturele en creatieve sector te stimuleren om tot een eerlijkere beloning en betere arbeidsvoorwaarden te komen. Om dit te bewerkstelligen wordt over de breedte van de sector de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden gestimuleerd. Hoewel vanuit het Rijk meer directe sturing mogelijk is op het Rijksgesubsidieerde deel van de cultuursector dan bij de vrije cultuursector, geldt in beide gevallen dat het aan de werknemers en werkgevers is om collectieve afspraken te maken over eerlijke beloning en betere arbeidsvoorwaarden. Het Ministerie van OCW ondersteunt Platform ACCT om dit te faciliteren. Het Rijksgesubsidieerde deel heeft extra verplichtingen rond werkgeverschap, bijvoorbeeld omdat ze de fair practice code, een leidraad voor eerlijk werkgeverschap, moeten onderschrijven. Daarnaast moeten culturele instellingen in de basisinfrastructuur zich vanaf 2025 verbinden aan collectieve tariefafspraken. Daarmee wordt een voorbeeld gesteld aan de rest van de sector.
Herkent u het signaal dat veel mensen in de vrije culture sector zich niet aan kunnen of willen sluiten bij een vakbond uit angst dat dit negatieve consequenties heeft voor hun werkzekerheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om daar verandering in aan te brengen?
Ondanks dat ik geen eerder signaal heb ontvangen over negatieve gevolgen van het aansluiten bij een vakbond is het niet ondenkbaar dat dit zorgen opwekt bij werknemers in de vrije culturele sector. Ik vind dat niet wenselijk. Het uitgangspunt, ook in de vrije culturele sector, is dat werknemers en freelancers zich kunnen aansluiten bij een vakvereniging die hun belangen behartigt, zonder dat zij hoeven te vrezen voor negatieve consequenties. Vakbondsleden hebben ontslagbescherming. Ingevolge artikel 7:670 lid 5 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het lidmaatschap van een werknemersvereniging.
Indien de werkgever toch in strijd met het opzegverbod handelt kan de werknemer binnen twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst een verzoek indienen bij de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 sub b BW, tot vernietiging van de opzegging en loondoorbetaling en wedertewerkstelling. In plaats daarvan kan de werknemer ook de kantonrechter verzoeken om een billijke vergoeding toe te kennen. Ik vind het daarom belangrijk te benadrukken dat ook werknemers in de vrije culturele sector zich vrij moeten voelen om zich aan te sluiten bij een vakbond.
Het Platform ACCT en de Fair Practice Code zijn goede voorbeelden van getroffen maatregelen die aantonen dat de verschillende actoren binnen de vrije culturele sector bereid zijn zich gezamenlijk in te zetten voor goede arbeidsvoorwaarden en omstandigheden in de creatieve en culturele sector. Het is ook belangrijk dat de werkgevers in de sector dit zelf uitdragen.
Herkent u het signaal vanuit de sector dat vervanging van een acteur vaak lastig is, waardoor werkers onder hoge druk worden gezet om toch te werken bij ziekte of blessure, met alle negatieve gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid van dien? Welke rol voor de Nederlandse Arbeidsinspectie ziet u hierin?
Genoemde situaties zijn voorstelbaar, maar ik heb daarover geen specifieke signalen ontvangen. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) arbeidsrisico’s op het terrein van fysieke en mentale belasting, zoals werkdruk, in kaart te brengen. Vervolgens maakt de werkgever, samen met de werknemers, een plan van aanpak voor het beheersen van deze risico’s.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de verantwoordelijkheid van de werkgever over een gezonde en veilige werkomgeving en doet dat risicogericht en programmatisch. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie kijkt naar het beleid bij een bedrijf of organisatie. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens het uitvoeren van een controle vaststelt dat een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om gezondheidsrisico’s op de werkvloer te voorkomen, wordt er een eis tot naleving gegeven. Als bij herinspectie blijkt dat er geen gevolg is gegeven aan de eis tot naleving, kan als sluitstuk op het toezicht een bestuurlijke boete volgen. Het volledig ontbreken van een RI&E is overigens een direct beboetbare overtreding waarbij de boete kan oplopen tot € 4.500,–. Incidenten en zorgen rondom ongezonde of onveilige werksituaties voor werkenden kunnen gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.2
Bent u bekend met het feit dat werkers in sectoren die qua karakter sterk afhangen van projectmatig (flex)werk, zoals de musicalsector, door de huidige arbeidswetgeving zowel een vast contract mislopen, als werk mislopen, dankzij de ketenbepaling?
Het is bekend dat partijen de ketenbepaling, zoals bedoeld in artikel 7:668a BW, soms als problematisch wordt ervaren. De ketenregeling houdt in dat er binnen een bepaalde periode drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten aan de werknemer kunnen worden aangeboden. Met de ketenbepaling wil het kabinet voorkomen dat structureel werk in permanente tijdelijkheid wordt vervuld.
Het doel van de ketenbepaling is ervoor zorgdragen dat werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, uiteindelijk een vast contract krijgen.
Er is een aantal specifieke maatregelen genomen door de regering die tegemoet komen aan deze zorgen. Ten eerste is in de «Wet arbeidsmarkt in balans» de wettelijke termijn van die vaste periode uit de ketenregeling gewijzigd van twee jaar naar drie jaar. Bij de vierde aangeboden arbeidsovereenkomst of na een periode van drie jaar moet de werkgever een vast contract aanbieden aan de werknemer. Ten tweede is het ook mogelijk om niet een reeks van tijdelijke contracten aan te gaan, maar één langjarig tijdelijk contract. Voor een langjarig project zou één tijdelijk contract van vier of vijf jaar ook uitkomst kunnen bieden. Deze bescherming vormt een zeer belangrijke waarborg voor de belangen van werknemers en draagt bij aan de welzijnsaspecten van de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan.
Bent u bekend met het feit dat de huidige wetgeving niet als geschikt wordt gezien door mensen die werkzaam zijn in de culture sector en bijvoorbeeld de ketenbepaling vooral gezien wordt als een beperking op werk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven hebben werkgevers binnen de culturele sector de mogelijkheid om op diverse manieren invulling te geven aan hun arbeidsrelatie. Werkgevers kunnen maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden en zij zijn vrij om met de looptijd van die contracten in te spelen op de duur van het werk binnen hun organisatie. Ook kunnen ze een projectcontract van lange duur aangaan als het werk daarom vraagt. Daarom vindt het kabinet dat werkgevers voldoende ruimte wordt geboden om in te spelen op wisselingen in werkaanbod, ook in de culturele sector.
Een uitzondering op de ketenbepaling zou de beschermingsmechanismen voor werknemers binnen de sector kunnen verminderen. Juist in situaties als in de culturele sector waarin werknemers relatief kwetsbaar zijn, is zo’n bescherming belangrijk. De inzet van het kabinet is om duurzame arbeidsrelaties te bevorderen. Het is van belang dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan voor werknemers, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, eventueel samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie, in gesprek te gaan met de sector en de werkers in deze sector, om zo te kijken hoe de arbeidsomstandigheden in deze sector verbeterd kunnen worden, zodat deze mensen op een eerlijke en veilige manier kunnen bijdragen aan een sterke vrije culturele sector?
Het is van groot belang de dialoog met én binnen de sector te voeren om de arbeidsomstandigheden in de sector te verbeteren. Als gevolg van de Arbeidsmarktagenda is het platform ACCT in het leven geroepen. Deze organisatie, die wordt ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is opgericht voor het blijvend versterken van de arbeidsmarkt van de culturele en creatieve sector door de sociale dialoog te faciliteren tussen vertegenwoordigers van sociale partners, andere belangbehartigers en overheden. Juist daar zou het gesprek over de verbetering van arbeidsvoorwaarden gevoerd moeten worden nu de belangrijkste actoren binnen het platform ACCT al aanwezig zijn. Binnen het platform ACCT vindt dit gesprek al plaats.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
Cao’s met afspraken over zelfstandigen |
|
Romke de Jong (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer cao's met afspraken over zzp'ers, maar niet iedereen is enthousiast»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar afspraken tussen werkgevers- en werknemersverenigingen in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) die de contractvrijheid van ondernemers inperken?
Collectieve afspraken dragen bij aan een gelijk speelveld en het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Aspecten die van groot belang zijn voor goede arbeidsverhoudingen in Nederland, en waarin het cao-stelsel een grote rol speelt. Hoewel het gevolg van collectieve afspraken altijd is dat de individuele contractsvrijheid wordt ingeperkt, staat daartegenover de bescherming van de onderhandelingspositie van werknemers op onze arbeidsmarkt. In de Mededingingswet is een wettelijke uitzondering gemaakt op het kartelverbod voor cao’s, de zogenoemde cao-exceptie. Die uitzondering geldt voor cao’s afgesloten in een sociale dialoog met (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers en de bepalingen daarin ten gunste van werknemers en schijnzelfstandigen. De uitzondering geldt in principe niet voor zzp’ers.
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar richtsnoeren gepubliceerd die uitleggen in welke situaties zzp’ers wel uitgezonderd zijn en collectief mogen onderhandelen. De toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar leidraad «Tariefafspraken zzp’ers» omschreven onder welke voorwaarden zzp’ers collectief mogen onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, zonder het kartelverbod te overtreden.2 Het gaat hierbij om zzp’ers die een relatief laag inkomen, een onzekere bestaans- of inkomenspositie en een zwakke onderhandelingspositie hebben. De Mededingingswet staat collectief onderhandelen voor deze specifieke groepen zelfstandigen niet meer in de weg.
Zzp’ers die collectief afspraken mogen maken kunnen zich in een vergelijkbare positie bevinden als werknemers en hebben vaker een kwetsbare (onderhandelings)positie. Door collectief te onderhandelen kunnen zij, net als werknemers, hun positie versterken en arbeidsvoorwaarden verbeteren. Uiteindelijk is het aan partijen zelf om de noodzaak voor collectieve afspraken vast te stellen, en of zij (binnen de wettelijke ruimte) collectief willen onderhandelen en afspraken willen maken in cao’s.
Hoeveel medewerkers vallen onder cao’s die algemeen verbindend zijn verklaard en de contractvrijheid van zelfstandig ondernemers verminderen? Hoeveel zelfstandigen zijn actief in deze sectoren?
Voor de beantwoording van de vraag ben ik uitgegaan van de cao’s waarin een tariefafspraak voor zzp’ers staat, conform de ACM Leidraad. Van de negen cao’s met een afspraak over (of richtlijnen voor) tarieven voor zzp’ers zijn in twee cao’s de betreffende onderdelen algemeen verbindend verklaard (stand van zaken op de peildatum van het onderzoek waarop het genoemde krantenartikel is gebaseerd, 1 januari 2023)3. Dit zijn de cao voor Architectenbureaus en de cao voor Toneel en Dans. Onder deze cao’s gezamenlijk vallen bijna 7.000 werknemers rechtstreeks en bijna 10.600 werknemers na algemeenverbindendverklaring.
Daarbij moet aangetekend worden dat niet alle zzp’ers in deze sectoren geraakt worden door de hier bedoelde cao-afspraken. Het gaat hier alleen om zzp’ers die worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en dus niet door bijvoorbeeld een particulier. Bovendien zijn de afspraken in beide cao’s alleen gericht op – kort gezegd – zzp’ers die in vergelijkbare omstandigheden vergelijkbaar werk uitvoeren als werknemers in dienst bij de werkgevers. En in de cao voor Toneel en dans daarnaast ook voor enkele specifieke werkzaamheden en functies.
Exacte aantallen van zelfstandigen in de branches zijn niet beschikbaar. Het CBS heeft gegevens over het aantal zelfstandigen per beroepsgroep of sector, waaruit blijkt dat in de beroepsgroepen architect en uitvoerend kunstenaar het aandeel zelfstandigen aanzienlijk hoger ligt dan gemiddeld over alle beroepsgroepen.4 Echter, de afbakening van deze beroepsgroepen en sectoren sluit niet geheel aan op de sectoren waarvoor de hiervoor genoemde cao’s gelden. Daarnaast kunnen we niet uit die cijfers halen welke zzp’ers worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en voldoen aan de specifieke criteria die in de cao-bepalingen voor Architectenbureaus en Toneel en dans worden omschreven.
Deelt u de analyse dat mensen ervoor kunnen kiezen om zelfstandig ondernemer te worden omdat de cao’s niet aansluiten bij de voorkeuren van werknemers? Ziet u dit bijvoorbeeld ook in het onderwijs, waar sprake is van een toename van het aantal zelfstandigen en waar werknemers die ouder zijn dan 57 jaar 10% meer verdienen in dezelfde schaal en trede dan iemand jonger dan 57?
Mij is inderdaad bekend dat een deel van de werkenden dat ervoor kiest om als zelfstandige te werken, dat bijvoorbeeld doet vanwege meer behoefte aan autonomie of flexibiliteit ten aanzien van bijvoorbeeld werktijden. Er is dus veel winst te behalen door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Hierbij ligt er een primaire verantwoordelijkheid bij sectoren en werkgevers zelf, die steeds meer wordt opgepakt. Een voorbeeld hiervan is het recente cao-akkoord in de zorg5, waarin door werkgevers en werknemers is afgesproken dat vaste krachten voorrang hebben in de roostering ten opzichte van zzp’ers. Ook het kabinet levert via het «personeel niet in loondienst»-programma (PNIL) een aanvullende bijdrage om modern werkgeverschap in (semi)publieke sectoren te stimuleren en op die manier het werken in loondienst aantrekkelijk te maken en te laten blijven.
Specifiek voor wat betreft de onderwijssector zijn mij geen signalen bekend dat de reden dat mensen ervoor kiezen zzp’er te worden, is dat de cao niet aansluit bij hun voorkeuren, ook niet bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uitgangspunt is dat ook in het onderwijs structureel werk door werknemers met een vast contract moet worden gedaan. Het Ministerie van OCW geeft aan dat scholen over het algemeen terughoudend zijn bij het inzetten van zzp’ers voor reguliere docentfuncties, onder andere omdat dat de continuïteit van het onderwijs aan kan tasten en tot hoge kosten en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan leiden.
Om het onderwijs aantrekkelijker te maken voor werknemers worden diverse initiatieven ontplooid om goed werkgeverschap te stimuleren. Deze initiatieven zijn zowel lokaal als regionaal. Een bijvoorbeeld zijn de invalspools, waarin (startende) leerkrachten flexibel worden ingezet op samenwerkende onderwijsinstellingen. Het voordeel voor de onderwijsinstelling is dat zij op die manier piekbelastingen kunnen opvangen. Tegelijkertijd kunnen de docenten veel werkervaringen opdoen wat hen helpt bij hun verdere carrière in het onderwijs.
In het onderwijs verdient eenieder in dezelfde schaal en trede in principe hetzelfde. Hierbij geldt dat voor oudere werknemers in de cao specifieke afspraken kunnen gelden, bijvoorbeeld gericht op duurzame inzetbaarheid.
Bent u het eens met de observatie dat afspraken over zelfstandigen eigenlijk niet in een cao thuishoren? Bent u ook van mening dat het echte probleem, namelijk schijnzelfstandigheid tegengaan, juist wel kan worden opgelost door de inhoud van cao’s te verbeteren?
Het klopt dat een cao een overeenkomst is met afspraken over arbeidsvoorwaarden, gesloten door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Zij zijn ook de enige organisaties die bevoegd zijn om een cao af te sluiten. Echter heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de FNV-KIEM zaak bepaald dat er ook situaties zijn waarin zzp’ers zich in vergelijkbare situaties bevinden als werknemers.6 Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, is in het mededingingsrecht nu ook de ruimte gecreëerd voor (kwetsbare) zzp'ers om via collectieve afspraken hun positie te verbeteren. De afspraken die daaruit volgen kunnen in een cao landen, maar dat is niet verplicht.
Ten tijde van het onderzoek waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde krantenartikel (1 januari 2023) zijn er in negen cao's, met name in de culturele sector, afspraken gemaakt die betrekking hebben op bepaalde (schijn)zelfstandigen. Het gaat dus om een kleine en specifieke groep waarvoor afspraken zijn vastgelegd in een cao, veelal rondom minimumtarieven ter bescherming van de zzp’er. Het is aan de betrokken partijen in de sector of branche om te bezien of en welke afspraken gemaakt dienen te worden in een cao, die expertise ligt bij hen.
Dit laat onverlet dat het belangrijk is om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet zet hier volop op in door het verduidelijken van hoe de arbeidsrelatie gekwalificeerd moet worden in wetgeving, de (fiscale) verschillen te verkleinen tussen werknemers en zelfstandigen en het versterken van de handhaving. Ook sociale partners kunnen een rol spelen bij het tegengaan van schijnzelfstandigheid, bijvoorbeeld middels afspraken in cao’s. In het principeakkoord voor de Cao GGZ (2022–2024) staat bijvoorbeeld een bepaling over het terugdringen van de werkdruk en hoe om te gaan met de toegenomen inzet van zelfstandigen.7
Wanneer volgt handhaving op schijnzelfstandigheid in de sectoren waar nu afspraken over zelfstandig ondernemers worden vastgelegd in een cao?
Als het gaat om handhaving van cao-afspraken dan zijn de cao-partijen zelf aan zet. De publiekrechtelijke handhaving op schijnzelfstandigheid richt zich in beginsel op alle sectoren van de arbeidsmarkt. De handhaving door de Belastingdienst vindt plaats op grond van het Handhavingsplan Arbeidsrelaties 2023.8 Sectoren of opdrachtgevers waar (grote) onzekerheid is over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelaties, krijgen meer handhavingsaandacht. Bij de samenwerking met de markt is aandacht voor een sectorgerichte benadering in relatie tot het nemen van individuele verantwoordelijkheid. Het kabinet heeft voor de sectoren zorg, onderwijs, kinderopvang en cultuur specifiek het programma Personeel-Niet-In-Loondienst (PNIL) opgezet om schijnzelfstandigheid in die sectoren tegen te gaan.9
Kunt u toelichten hoe de bewering2 dat vakbonden goed in staat zijn «om alle werknemers bij de cao-vorming te betrekken en zo een breed draagvlak voor de cao-afspraken te creëren», in de praktijk vorm krijgt en voorbeelden geven van hoe werknemers inbreng hebben kunnen leveren op afspraken die over hen worden gemaakt zonder dat zij lid zijn van een vakbond?
Ter voorbereiding op de cao-onderhandelingen kunnen werknemers via verschillende kanalen aangeven wat er speelt, bijvoorbeeld via kaderleden die in de sector of onderneming werkzaam zijn. Ook leden van de ondernemingsraad kunnen een rol spelen in het overbrengen van wensen en behoeften van de werknemers in een onderneming. Daarnaast kunnen vakbonden middelen inzetten zoals enquêtes onder zowel leden als niet-leden om wensen en behoeften op te halen ten behoeve van de cao-onderhandelingen. Dit gebeurt ook regelmatig. Naar mijn beeld zijn vakbonden goed op de hoogte van de financiële ruimte en werkomstandigheden in een specifieke sector of onderneming.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 blijkt dat 77,2% van de werknemers (heel) tevreden is over hun cao en dat 79,6% (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende. Ook in sectoren met een lagere organisatiegraad is het grootste deel van de werknemers tevreden met de cao en de vertegenwoordiging van hun belangen door de vakbond.
Hoe hebben zelfstandigen(verenigingen) mee kunnen praten over afspraken die over hen worden gemaakt, zoals een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering maar ook over cao’s waar in afspraken over hen worden gemaakt?
Het kabinet hecht aan een goede vertegenwoordiging van zelfstandigen in de polder. Er zijn directe contacten met zelfstandigenorganisaties over nieuw (arbeidsmarkt)beleid, de stem van zelfstandigen bij advisering door de SER wordt versterkt door extra zetels en de Stichting van de Arbeid (StvdA) beziet de afstemming met zelfstandigenorganisaties. Uw Kamer is hierover recent nader geïnformeerd.11
De kabinetsinzet is gericht op het nadrukkelijk betrekken van zelfstandigen bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering is een goed voorbeeld. Het kabinet heeft aan sociale partners gevraagd om in overleg met zelfstandigenorganisaties een voorstel uit te werken. Vervolgens heeft het kabinet over dit voorstel zowel met zelfstandigenorganisaties als met zelfstandigen zelf gesproken.
De mogelijkheden voor zelfstandigen om mee te praten over cao’s zijn beperkter. Verschillende vakbonden hebben hun lidmaatschap ook opengesteld voor (schijn)zelfstandigen, zoals FNV, de Kunstenbond en de Nederlandse Vereniging van Journalisten, maar de cao is primair bedoeld voor werkgevers en werknemers. Het aantal uitzonderingen hierop waarbij een of enkele cao-afspraken ook gelden voor zelfstandigen is beperkt, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. In de cao voor Toneel en Dans en voor Architectenbureaus zijn zelfstandigen vertegenwoordigd via de werknemersorganisaties.
Indien dit wat betreft zelfstandigen verbetering behoeft, is dit primair een gespreksonderwerp tussen de StvdA en zelfstandigenorganisaties. Van belang hier is dat de StvdA recent heeft aangegeven in te zetten op een meer structureel overleg met zelfstandigenorganisaties, zoals ook blijkt uit de hierboven genoemde brief.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat er geen generieke maatregelen worden genomen die alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) treffen maar enkel maatregelen die mensen aan de onderkant van de zzp-markt beschermen?
De ruimte die in het mededingingsrecht wordt geboden aan zzp’ers om collectief te onderhandelen is geen generieke maatregel en is bedoeld om de positie van de meer kwetsbare zzp’ers te versterken. Vervolgens bepalen partijen zelf of zij gebruik willen maken van deze ruimte en voor wie zij collectieve afspraken willen maken, al dan niet in cao’s. Of en welk deel van de zelfstandigen gebaat is bij collectieve onderhandelingen zal per sector of branche verschillen. Dit is aan de partijen die daar de expertise en kennis uit de praktijk voor hebben.
Voor wat betreft de in antwoord 5 geschetste lijnen (wettelijke verduidelijking, gelijk speelveld, versterkte handhaving) geldt in beginsel dat deze gericht zijn op alle (schijn)zelfstandigen. Hoewel – al dan niet gedwongen – schijnzelfstandigheid aan de basis van de arbeidsmarkt vooral kwetsbare werkenden treft, is de problematiek die er mee gepaard gaat niet exclusief voorbehouden aan de onderkant van de markt. Schijnzelfstandigheid brengt ook nadelige gevolgen met zich mee voor de solidariteit binnen het sociale stelsel. Als werknemers werken als schijnzelfstandigen en daardoor in mindere mate gaan meebetalen aan de algemene sociale voorzieningen, ontstaat het risico dat deze regelingen niet meer financieel gezond kunnen zijn en het stelsel (te) duur wordt.
Voor wat betreft het rechtsvermoeden, dat ook in een wetsvoorstel wordt uitgewerkt, geldt dat deze zich wel specifiek richt op het versterken van de positie van de kwetsbare werkende die niet bij machte is om een arbeidsovereenkomst op te eisen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom een civielrechtelijk rechtsvermoeden voorgesteld, gebaseerd op een uurtarief. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger) wanneer hij een tarief onder de norm betaald krijgt (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter) en op die manier een arbeidsovereenkomst opeisen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober, een maand voor het commissiedebat over arbeidsmarktbeleid, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Het artikel 'Met steun van Nederland wankelt nieuwe EU-wet voor vrouwenrechten' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederland zich samen met onder meer Hongarije, Bulgarije en Letland heeft uitgesproken tegen de onderdelen van het wetsvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen te bestrijden?1
Nederland steunt het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden (hierna: Commissievoorstel). Met het voorstel wordt, aanvullend op het Verdrag van Istanbul, voorzien in de groeiende behoefte aan uniformiteit voor niet alleen de bestrijding van, maar ook de hulpverlening bij landsgrensoverschrijdende vormen van geweld zoals online geweld.
De richtlijn omvat maatregelen op de volgende terreinen:
De genoemde strafbaarstelling betreft onder meer vrouwelijke genitale verminking, het zonder goedvinden delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, online seksuele intimidatie, online stalking en online uitlokking tot geweld of haat. Voor deze elementen is de rechtsgrondslag – in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) – stevig. Over het artikel dat de EU-harmonisatie van het delict verkrachting betreft heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft Nederland samen met de meerderheid van lidstaten, de EU-harmonisatie van het delict verkrachting niet gesteund. Ook omdat de EU-harmonisatie voor slachtoffers niet ruimere waarborgen biedt dan die door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in Europa in principe dezelfde bescherming tegen geweld en verkrachting verdienen?
Ja. Het is dan ook positief dat de richtlijn maatregelen bevat die gericht zijn op de toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Deze maatregelen zijn ook voor slachtoffers van verkrachting van toepassing.
Deelt u de mening dat de bescherming van vrouwenrechten een expliciete inzet zou moeten zijn van Nederland binnen de Europese Unie en dat de Europese Unie hierin ook een verantwoordelijkheid heeft?
Ja. Nederland hanteert een brede en diepgaande inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen.2 Ook vanuit deze inzet erkent het kabinet dat de EU hierin een verantwoordelijkheid heeft, binnen de kaders van het EU-Verdrag en het Verdrag inzake de werking van de EU.
Wat is uw reactie op de verschillende commentaren van vrouwenrechtenbewegingen op de positie van Nederland in de Raad inzake dit voorstel van de Europese Commissie?
Ik kan mij de teleurstelling die in de eerste reacties doorklinkt voorstellen, maar herken mij niet in het sombere beeld dat wordt geschetst. Ik vind dat de richtlijn een forse verbetering is voor de positie van vrouwen en toegevoegde waarde biedt voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het gebied van toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Verder blijft in de reacties buiten beschouwing dat de meerderheid van de EU-lidstaten gebonden is aan het Verdrag van Istanbul. Artikel 36 van dit verdrag heeft dezelfde strekking als artikel 5 van het Commissievoorstel. Die verdragsbepaling verplicht de partijen tot strafbaarstelling van het opzettelijk zonder wederzijds goedvinden plegen van seksuele handelingen met een persoon, waaronder begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. Voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul is er dus al sprake van harmonisatie van het delict verkrachting.
In hoeverre verschilt artikel vijf van het voorstel van de Europese Commissie van de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 222)?
Zowel artikel 5 van het Commissievoorstel als de nieuwe verkrachtingsdelicten van de Wet seksuele misdrijven strekken ertoe slachtoffers te beschermen tegen seksueel contact dat zij niet willen. De Wet seksuele misdrijven stelt verkrachting ruimer strafbaar dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten, door naast opzetverkrachting (artikel 243) ook schuldverkrachting (artikel 242) strafbaar te stellen. Anders dan artikel 5 van het Commissievoorstel maakt de Wet seksuele misdrijven ook geen onderscheid in sekse of gender van degene die slachtoffer is van verkrachting, terwijl het strafmaximum voor opzetverkrachting (negen jaar gevangenisstraf) hoger is dan de minimale maximumstraf waartoe dit voorstel zou verplichten (acht jaar gevangenisstraf). Hiermee biedt de Wet seksuele misdrijven, ook in het licht van het Commissievoorstel, ruimere bescherming aan slachtoffers van seksueel geweld in de vorm van verkrachting.
Klopt het dat artikel vijf van het wetsvoorstel van de Europese Commissie minimale vereisten voor wetgeving neerlegt en dat de Nederlandse wetgeving hier aan zou voldoen en zo nee, welke gevolgen zou het hebben voor de Nederlandse wetgeving?
De richtlijn geeft inderdaad minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. De Wet seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn. Zoals in reactie op de vorige vraag aangegeven, is de strafbaarstelling van verkrachting naar mijn oordeel ruimer dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten.
Wat zijn de redenen dat u er voor kiest om zich uit te spreken tegen dit onderdeel van de nieuwe wetgeving en waarom gelden deze argumenten niet voor andere delen van het voorstel van de Europese Commissie?
De Minister van Buitenlandse zaken heeft op 15 april 2022 het BNC-fiche3 ten aanzien van de voorgestelde richtlijn naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Op 31 mei 2023 is aan u de geannoteerde agenda4 gestuurd van de JBZ-Raad van 8 en 9 juni 2023. In deze geannoteerde agenda is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de richtlijn weergegeven. Hierin worden de redenen toegelicht op grond waarvan Nederland het standpunt heeft ingenomen dat artikel 5 niet in de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Welke pogingen zijn er ondernomen om de verschillen van inzichten te overbruggen, zoals gebruikelijk bij een verschil van juridische interpretaties?
Er is in de voorbereidende gremia van de JBZ-Raad, in het bijzonder in de raadswerkgroep voor strafrechtelijke samenwerking, door de lidstaten en de Europese Commissie uitgebreid van gedachte gewisseld over het advies van de Juridische Dienst van de Raad. Uit dit advies bleek onder meer dat de rechtsgrondslag voor harmonisatie van het delict verkrachting betwistbaar is en dat een extensieve interpretatie van de rechtsgrondslag in het VWEU juridische risico’s met zich brengt. Bijvoorbeeld, het risico dat de richtlijn aan het Hof van Justitie van Europa wordt voorgelegd en gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd. De meerderheid van de lidstaten heeft vervolgens geconcludeerd deze risico’s niet te aanvaarden. Als gevolg hiervan is in de Raadspositie artikel 5 niet gehandhaafd.
Hoe zijn andere landen die ook al een eigen strafbaarstelling van verkrachting gebaseerd op consent kennen, zoals Duitsland, België en Zweden, omgegaan met de eventuele juridische verschillen?
Om de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen te beschermen is het niet gebruikelijk om in te gaan op de individuele posities van andere lidstaten in de onderhandelingen. Ik wil ook nu die vertrouwelijkheid niet schaden.
Welke suggesties heeft u gedaan om het voorstel van de Commissie aan te passen zodat Nederland wel kan instemmen met het voorstel?
Er ontbreekt een solide rechtsgrondslag in het VWEU voor artikel 5 van het Commissievoorstel. In die situatie kon binnen het kader van dit verdrag geen compromistekst voor dit artikel worden geformuleerd.
Bent u bereid om het standpunt ten aanzien van artikel vijf van het voorstel te heroverwegen in aanloop naar de onderhandelingen tussen de Raad en de Commissie?
Er wordt in deze fase onderhandeld in de triloog tussen de Raad, het Europees parlement en de Commissie. De Raad wordt in deze onderhandelingen vertegenwoordigd door het Spaanse voorzitterschap. Het voorzitterschap bespreekt compromisvoorstellen ten behoeve van de triloog met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 omvat de richtlijn een pakket van maatregelen. De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees parlement en de Raad. Binnen dit kader houden we de versterking van de positie van vrouwen en andere personen die slachtoffer zijn of kunnen worden van seksueel geweld scherp in het oog.
Het functioneren van de arbeidswetgeving in de vrije culture sector |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in de vrije cultuursector, zoals de musicalsector, arbeidsrechten regelmatig worden geschonden en dat er grote verschillen in arbeidsvoorwaarden zijn tussen de gesubsidieerde- en vrije cultuursector?
Het is mij bekend dat er in de culturele sector (verschillen in) de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden zijn die door werkers niet altijd als wenselijk worden ervaren in de vrije culturele sector. Het (generieke) arbeidsmarktpakket van dit kabinet is gericht op de hervorming van de arbeidsmarkt, waardoor ook de arbeidsmarktomstandigheden binnen de vrije cultuursector zich positief kunnen ontwikkelen.1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert daarnaast specifiek beleid om de gehele culturele en creatieve sector te stimuleren om tot een eerlijkere beloning en betere arbeidsvoorwaarden te komen. Om dit te bewerkstelligen wordt over de breedte van de sector de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden gestimuleerd. Hoewel vanuit het Rijk meer directe sturing mogelijk is op het Rijksgesubsidieerde deel van de cultuursector dan bij de vrije cultuursector, geldt in beide gevallen dat het aan de werknemers en werkgevers is om collectieve afspraken te maken over eerlijke beloning en betere arbeidsvoorwaarden. Het Ministerie van OCW ondersteunt Platform ACCT om dit te faciliteren. Het Rijksgesubsidieerde deel heeft extra verplichtingen rond werkgeverschap, bijvoorbeeld omdat ze de fair practice code, een leidraad voor eerlijk werkgeverschap, moeten onderschrijven. Daarnaast moeten culturele instellingen in de basisinfrastructuur zich vanaf 2025 verbinden aan collectieve tariefafspraken. Daarmee wordt een voorbeeld gesteld aan de rest van de sector.
Herkent u het signaal dat veel mensen in de vrije culture sector zich niet aan kunnen of willen sluiten bij een vakbond uit angst dat dit negatieve consequenties heeft voor hun werkzekerheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om daar verandering in aan te brengen?
Ondanks dat ik geen eerder signaal heb ontvangen over negatieve gevolgen van het aansluiten bij een vakbond is het niet ondenkbaar dat dit zorgen opwekt bij werknemers in de vrije culturele sector. Ik vind dat niet wenselijk. Het uitgangspunt, ook in de vrije culturele sector, is dat werknemers en freelancers zich kunnen aansluiten bij een vakvereniging die hun belangen behartigt, zonder dat zij hoeven te vrezen voor negatieve consequenties. Vakbondsleden hebben ontslagbescherming. Ingevolge artikel 7:670 lid 5 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het lidmaatschap van een werknemersvereniging.
Indien de werkgever toch in strijd met het opzegverbod handelt kan de werknemer binnen twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst een verzoek indienen bij de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 sub b BW, tot vernietiging van de opzegging en loondoorbetaling en wedertewerkstelling. In plaats daarvan kan de werknemer ook de kantonrechter verzoeken om een billijke vergoeding toe te kennen. Ik vind het daarom belangrijk te benadrukken dat ook werknemers in de vrije culturele sector zich vrij moeten voelen om zich aan te sluiten bij een vakbond.
Het Platform ACCT en de Fair Practice Code zijn goede voorbeelden van getroffen maatregelen die aantonen dat de verschillende actoren binnen de vrije culturele sector bereid zijn zich gezamenlijk in te zetten voor goede arbeidsvoorwaarden en omstandigheden in de creatieve en culturele sector. Het is ook belangrijk dat de werkgevers in de sector dit zelf uitdragen.
Herkent u het signaal vanuit de sector dat vervanging van een acteur vaak lastig is, waardoor werkers onder hoge druk worden gezet om toch te werken bij ziekte of blessure, met alle negatieve gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid van dien? Welke rol voor de Nederlandse Arbeidsinspectie ziet u hierin?
Genoemde situaties zijn voorstelbaar, maar ik heb daarover geen specifieke signalen ontvangen. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) arbeidsrisico’s op het terrein van fysieke en mentale belasting, zoals werkdruk, in kaart te brengen. Vervolgens maakt de werkgever, samen met de werknemers, een plan van aanpak voor het beheersen van deze risico’s.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de verantwoordelijkheid van de werkgever over een gezonde en veilige werkomgeving en doet dat risicogericht en programmatisch. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie kijkt naar het beleid bij een bedrijf of organisatie. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens het uitvoeren van een controle vaststelt dat een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om gezondheidsrisico’s op de werkvloer te voorkomen, wordt er een eis tot naleving gegeven. Als bij herinspectie blijkt dat er geen gevolg is gegeven aan de eis tot naleving, kan als sluitstuk op het toezicht een bestuurlijke boete volgen. Het volledig ontbreken van een RI&E is overigens een direct beboetbare overtreding waarbij de boete kan oplopen tot € 4.500,–. Incidenten en zorgen rondom ongezonde of onveilige werksituaties voor werkenden kunnen gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.2
Bent u bekend met het feit dat werkers in sectoren die qua karakter sterk afhangen van projectmatig (flex)werk, zoals de musicalsector, door de huidige arbeidswetgeving zowel een vast contract mislopen, als werk mislopen, dankzij de ketenbepaling?
Het is bekend dat partijen de ketenbepaling, zoals bedoeld in artikel 7:668a BW, soms als problematisch wordt ervaren. De ketenregeling houdt in dat er binnen een bepaalde periode drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten aan de werknemer kunnen worden aangeboden. Met de ketenbepaling wil het kabinet voorkomen dat structureel werk in permanente tijdelijkheid wordt vervuld.
Het doel van de ketenbepaling is ervoor zorgdragen dat werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, uiteindelijk een vast contract krijgen.
Er is een aantal specifieke maatregelen genomen door de regering die tegemoet komen aan deze zorgen. Ten eerste is in de «Wet arbeidsmarkt in balans» de wettelijke termijn van die vaste periode uit de ketenregeling gewijzigd van twee jaar naar drie jaar. Bij de vierde aangeboden arbeidsovereenkomst of na een periode van drie jaar moet de werkgever een vast contract aanbieden aan de werknemer. Ten tweede is het ook mogelijk om niet een reeks van tijdelijke contracten aan te gaan, maar één langjarig tijdelijk contract. Voor een langjarig project zou één tijdelijk contract van vier of vijf jaar ook uitkomst kunnen bieden. Deze bescherming vormt een zeer belangrijke waarborg voor de belangen van werknemers en draagt bij aan de welzijnsaspecten van de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan.
Bent u bekend met het feit dat de huidige wetgeving niet als geschikt wordt gezien door mensen die werkzaam zijn in de culture sector en bijvoorbeeld de ketenbepaling vooral gezien wordt als een beperking op werk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven hebben werkgevers binnen de culturele sector de mogelijkheid om op diverse manieren invulling te geven aan hun arbeidsrelatie. Werkgevers kunnen maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden en zij zijn vrij om met de looptijd van die contracten in te spelen op de duur van het werk binnen hun organisatie. Ook kunnen ze een projectcontract van lange duur aangaan als het werk daarom vraagt. Daarom vindt het kabinet dat werkgevers voldoende ruimte wordt geboden om in te spelen op wisselingen in werkaanbod, ook in de culturele sector.
Een uitzondering op de ketenbepaling zou de beschermingsmechanismen voor werknemers binnen de sector kunnen verminderen. Juist in situaties als in de culturele sector waarin werknemers relatief kwetsbaar zijn, is zo’n bescherming belangrijk. De inzet van het kabinet is om duurzame arbeidsrelaties te bevorderen. Het is van belang dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan voor werknemers, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, eventueel samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie, in gesprek te gaan met de sector en de werkers in deze sector, om zo te kijken hoe de arbeidsomstandigheden in deze sector verbeterd kunnen worden, zodat deze mensen op een eerlijke en veilige manier kunnen bijdragen aan een sterke vrije culturele sector?
Het is van groot belang de dialoog met én binnen de sector te voeren om de arbeidsomstandigheden in de sector te verbeteren. Als gevolg van de Arbeidsmarktagenda is het platform ACCT in het leven geroepen. Deze organisatie, die wordt ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is opgericht voor het blijvend versterken van de arbeidsmarkt van de culturele en creatieve sector door de sociale dialoog te faciliteren tussen vertegenwoordigers van sociale partners, andere belangbehartigers en overheden. Juist daar zou het gesprek over de verbetering van arbeidsvoorwaarden gevoerd moeten worden nu de belangrijkste actoren binnen het platform ACCT al aanwezig zijn. Binnen het platform ACCT vindt dit gesprek al plaats.
Cao’s met afspraken over zelfstandigen |
|
Romke de Jong (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer cao's met afspraken over zzp'ers, maar niet iedereen is enthousiast»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar afspraken tussen werkgevers- en werknemersverenigingen in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) die de contractvrijheid van ondernemers inperken?
Collectieve afspraken dragen bij aan een gelijk speelveld en het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Aspecten die van groot belang zijn voor goede arbeidsverhoudingen in Nederland, en waarin het cao-stelsel een grote rol speelt. Hoewel het gevolg van collectieve afspraken altijd is dat de individuele contractsvrijheid wordt ingeperkt, staat daartegenover de bescherming van de onderhandelingspositie van werknemers op onze arbeidsmarkt. In de Mededingingswet is een wettelijke uitzondering gemaakt op het kartelverbod voor cao’s, de zogenoemde cao-exceptie. Die uitzondering geldt voor cao’s afgesloten in een sociale dialoog met (vertegenwoordigers van) werkgevers en werknemers en de bepalingen daarin ten gunste van werknemers en schijnzelfstandigen. De uitzondering geldt in principe niet voor zzp’ers.
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar richtsnoeren gepubliceerd die uitleggen in welke situaties zzp’ers wel uitgezonderd zijn en collectief mogen onderhandelen. De toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar leidraad «Tariefafspraken zzp’ers» omschreven onder welke voorwaarden zzp’ers collectief mogen onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, zonder het kartelverbod te overtreden.2 Het gaat hierbij om zzp’ers die een relatief laag inkomen, een onzekere bestaans- of inkomenspositie en een zwakke onderhandelingspositie hebben. De Mededingingswet staat collectief onderhandelen voor deze specifieke groepen zelfstandigen niet meer in de weg.
Zzp’ers die collectief afspraken mogen maken kunnen zich in een vergelijkbare positie bevinden als werknemers en hebben vaker een kwetsbare (onderhandelings)positie. Door collectief te onderhandelen kunnen zij, net als werknemers, hun positie versterken en arbeidsvoorwaarden verbeteren. Uiteindelijk is het aan partijen zelf om de noodzaak voor collectieve afspraken vast te stellen, en of zij (binnen de wettelijke ruimte) collectief willen onderhandelen en afspraken willen maken in cao’s.
Hoeveel medewerkers vallen onder cao’s die algemeen verbindend zijn verklaard en de contractvrijheid van zelfstandig ondernemers verminderen? Hoeveel zelfstandigen zijn actief in deze sectoren?
Voor de beantwoording van de vraag ben ik uitgegaan van de cao’s waarin een tariefafspraak voor zzp’ers staat, conform de ACM Leidraad. Van de negen cao’s met een afspraak over (of richtlijnen voor) tarieven voor zzp’ers zijn in twee cao’s de betreffende onderdelen algemeen verbindend verklaard (stand van zaken op de peildatum van het onderzoek waarop het genoemde krantenartikel is gebaseerd, 1 januari 2023)3. Dit zijn de cao voor Architectenbureaus en de cao voor Toneel en Dans. Onder deze cao’s gezamenlijk vallen bijna 7.000 werknemers rechtstreeks en bijna 10.600 werknemers na algemeenverbindendverklaring.
Daarbij moet aangetekend worden dat niet alle zzp’ers in deze sectoren geraakt worden door de hier bedoelde cao-afspraken. Het gaat hier alleen om zzp’ers die worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en dus niet door bijvoorbeeld een particulier. Bovendien zijn de afspraken in beide cao’s alleen gericht op – kort gezegd – zzp’ers die in vergelijkbare omstandigheden vergelijkbaar werk uitvoeren als werknemers in dienst bij de werkgevers. En in de cao voor Toneel en dans daarnaast ook voor enkele specifieke werkzaamheden en functies.
Exacte aantallen van zelfstandigen in de branches zijn niet beschikbaar. Het CBS heeft gegevens over het aantal zelfstandigen per beroepsgroep of sector, waaruit blijkt dat in de beroepsgroepen architect en uitvoerend kunstenaar het aandeel zelfstandigen aanzienlijk hoger ligt dan gemiddeld over alle beroepsgroepen.4 Echter, de afbakening van deze beroepsgroepen en sectoren sluit niet geheel aan op de sectoren waarvoor de hiervoor genoemde cao’s gelden. Daarnaast kunnen we niet uit die cijfers halen welke zzp’ers worden ingehuurd door een werkgever in de zin van de cao en voldoen aan de specifieke criteria die in de cao-bepalingen voor Architectenbureaus en Toneel en dans worden omschreven.
Deelt u de analyse dat mensen ervoor kunnen kiezen om zelfstandig ondernemer te worden omdat de cao’s niet aansluiten bij de voorkeuren van werknemers? Ziet u dit bijvoorbeeld ook in het onderwijs, waar sprake is van een toename van het aantal zelfstandigen en waar werknemers die ouder zijn dan 57 jaar 10% meer verdienen in dezelfde schaal en trede dan iemand jonger dan 57?
Mij is inderdaad bekend dat een deel van de werkenden dat ervoor kiest om als zelfstandige te werken, dat bijvoorbeeld doet vanwege meer behoefte aan autonomie of flexibiliteit ten aanzien van bijvoorbeeld werktijden. Er is dus veel winst te behalen door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Hierbij ligt er een primaire verantwoordelijkheid bij sectoren en werkgevers zelf, die steeds meer wordt opgepakt. Een voorbeeld hiervan is het recente cao-akkoord in de zorg5, waarin door werkgevers en werknemers is afgesproken dat vaste krachten voorrang hebben in de roostering ten opzichte van zzp’ers. Ook het kabinet levert via het «personeel niet in loondienst»-programma (PNIL) een aanvullende bijdrage om modern werkgeverschap in (semi)publieke sectoren te stimuleren en op die manier het werken in loondienst aantrekkelijk te maken en te laten blijven.
Specifiek voor wat betreft de onderwijssector zijn mij geen signalen bekend dat de reden dat mensen ervoor kiezen zzp’er te worden, is dat de cao niet aansluit bij hun voorkeuren, ook niet bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uitgangspunt is dat ook in het onderwijs structureel werk door werknemers met een vast contract moet worden gedaan. Het Ministerie van OCW geeft aan dat scholen over het algemeen terughoudend zijn bij het inzetten van zzp’ers voor reguliere docentfuncties, onder andere omdat dat de continuïteit van het onderwijs aan kan tasten en tot hoge kosten en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan leiden.
Om het onderwijs aantrekkelijker te maken voor werknemers worden diverse initiatieven ontplooid om goed werkgeverschap te stimuleren. Deze initiatieven zijn zowel lokaal als regionaal. Een bijvoorbeeld zijn de invalspools, waarin (startende) leerkrachten flexibel worden ingezet op samenwerkende onderwijsinstellingen. Het voordeel voor de onderwijsinstelling is dat zij op die manier piekbelastingen kunnen opvangen. Tegelijkertijd kunnen de docenten veel werkervaringen opdoen wat hen helpt bij hun verdere carrière in het onderwijs.
In het onderwijs verdient eenieder in dezelfde schaal en trede in principe hetzelfde. Hierbij geldt dat voor oudere werknemers in de cao specifieke afspraken kunnen gelden, bijvoorbeeld gericht op duurzame inzetbaarheid.
Bent u het eens met de observatie dat afspraken over zelfstandigen eigenlijk niet in een cao thuishoren? Bent u ook van mening dat het echte probleem, namelijk schijnzelfstandigheid tegengaan, juist wel kan worden opgelost door de inhoud van cao’s te verbeteren?
Het klopt dat een cao een overeenkomst is met afspraken over arbeidsvoorwaarden, gesloten door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Zij zijn ook de enige organisaties die bevoegd zijn om een cao af te sluiten. Echter heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de FNV-KIEM zaak bepaald dat er ook situaties zijn waarin zzp’ers zich in vergelijkbare situaties bevinden als werknemers.6 Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, is in het mededingingsrecht nu ook de ruimte gecreëerd voor (kwetsbare) zzp'ers om via collectieve afspraken hun positie te verbeteren. De afspraken die daaruit volgen kunnen in een cao landen, maar dat is niet verplicht.
Ten tijde van het onderzoek waaraan wordt gerefereerd in het aangehaalde krantenartikel (1 januari 2023) zijn er in negen cao's, met name in de culturele sector, afspraken gemaakt die betrekking hebben op bepaalde (schijn)zelfstandigen. Het gaat dus om een kleine en specifieke groep waarvoor afspraken zijn vastgelegd in een cao, veelal rondom minimumtarieven ter bescherming van de zzp’er. Het is aan de betrokken partijen in de sector of branche om te bezien of en welke afspraken gemaakt dienen te worden in een cao, die expertise ligt bij hen.
Dit laat onverlet dat het belangrijk is om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet zet hier volop op in door het verduidelijken van hoe de arbeidsrelatie gekwalificeerd moet worden in wetgeving, de (fiscale) verschillen te verkleinen tussen werknemers en zelfstandigen en het versterken van de handhaving. Ook sociale partners kunnen een rol spelen bij het tegengaan van schijnzelfstandigheid, bijvoorbeeld middels afspraken in cao’s. In het principeakkoord voor de Cao GGZ (2022–2024) staat bijvoorbeeld een bepaling over het terugdringen van de werkdruk en hoe om te gaan met de toegenomen inzet van zelfstandigen.7
Wanneer volgt handhaving op schijnzelfstandigheid in de sectoren waar nu afspraken over zelfstandig ondernemers worden vastgelegd in een cao?
Als het gaat om handhaving van cao-afspraken dan zijn de cao-partijen zelf aan zet. De publiekrechtelijke handhaving op schijnzelfstandigheid richt zich in beginsel op alle sectoren van de arbeidsmarkt. De handhaving door de Belastingdienst vindt plaats op grond van het Handhavingsplan Arbeidsrelaties 2023.8 Sectoren of opdrachtgevers waar (grote) onzekerheid is over de juiste kwalificatie van de arbeidsrelaties, krijgen meer handhavingsaandacht. Bij de samenwerking met de markt is aandacht voor een sectorgerichte benadering in relatie tot het nemen van individuele verantwoordelijkheid. Het kabinet heeft voor de sectoren zorg, onderwijs, kinderopvang en cultuur specifiek het programma Personeel-Niet-In-Loondienst (PNIL) opgezet om schijnzelfstandigheid in die sectoren tegen te gaan.9
Kunt u toelichten hoe de bewering2 dat vakbonden goed in staat zijn «om alle werknemers bij de cao-vorming te betrekken en zo een breed draagvlak voor de cao-afspraken te creëren», in de praktijk vorm krijgt en voorbeelden geven van hoe werknemers inbreng hebben kunnen leveren op afspraken die over hen worden gemaakt zonder dat zij lid zijn van een vakbond?
Ter voorbereiding op de cao-onderhandelingen kunnen werknemers via verschillende kanalen aangeven wat er speelt, bijvoorbeeld via kaderleden die in de sector of onderneming werkzaam zijn. Ook leden van de ondernemingsraad kunnen een rol spelen in het overbrengen van wensen en behoeften van de werknemers in een onderneming. Daarnaast kunnen vakbonden middelen inzetten zoals enquêtes onder zowel leden als niet-leden om wensen en behoeften op te halen ten behoeve van de cao-onderhandelingen. Dit gebeurt ook regelmatig. Naar mijn beeld zijn vakbonden goed op de hoogte van de financiële ruimte en werkomstandigheden in een specifieke sector of onderneming.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 blijkt dat 77,2% van de werknemers (heel) tevreden is over hun cao en dat 79,6% (heel) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende. Ook in sectoren met een lagere organisatiegraad is het grootste deel van de werknemers tevreden met de cao en de vertegenwoordiging van hun belangen door de vakbond.
Hoe hebben zelfstandigen(verenigingen) mee kunnen praten over afspraken die over hen worden gemaakt, zoals een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering maar ook over cao’s waar in afspraken over hen worden gemaakt?
Het kabinet hecht aan een goede vertegenwoordiging van zelfstandigen in de polder. Er zijn directe contacten met zelfstandigenorganisaties over nieuw (arbeidsmarkt)beleid, de stem van zelfstandigen bij advisering door de SER wordt versterkt door extra zetels en de Stichting van de Arbeid (StvdA) beziet de afstemming met zelfstandigenorganisaties. Uw Kamer is hierover recent nader geïnformeerd.11
De kabinetsinzet is gericht op het nadrukkelijk betrekken van zelfstandigen bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. De verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering is een goed voorbeeld. Het kabinet heeft aan sociale partners gevraagd om in overleg met zelfstandigenorganisaties een voorstel uit te werken. Vervolgens heeft het kabinet over dit voorstel zowel met zelfstandigenorganisaties als met zelfstandigen zelf gesproken.
De mogelijkheden voor zelfstandigen om mee te praten over cao’s zijn beperkter. Verschillende vakbonden hebben hun lidmaatschap ook opengesteld voor (schijn)zelfstandigen, zoals FNV, de Kunstenbond en de Nederlandse Vereniging van Journalisten, maar de cao is primair bedoeld voor werkgevers en werknemers. Het aantal uitzonderingen hierop waarbij een of enkele cao-afspraken ook gelden voor zelfstandigen is beperkt, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. In de cao voor Toneel en Dans en voor Architectenbureaus zijn zelfstandigen vertegenwoordigd via de werknemersorganisaties.
Indien dit wat betreft zelfstandigen verbetering behoeft, is dit primair een gespreksonderwerp tussen de StvdA en zelfstandigenorganisaties. Van belang hier is dat de StvdA recent heeft aangegeven in te zetten op een meer structureel overleg met zelfstandigenorganisaties, zoals ook blijkt uit de hierboven genoemde brief.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat er geen generieke maatregelen worden genomen die alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) treffen maar enkel maatregelen die mensen aan de onderkant van de zzp-markt beschermen?
De ruimte die in het mededingingsrecht wordt geboden aan zzp’ers om collectief te onderhandelen is geen generieke maatregel en is bedoeld om de positie van de meer kwetsbare zzp’ers te versterken. Vervolgens bepalen partijen zelf of zij gebruik willen maken van deze ruimte en voor wie zij collectieve afspraken willen maken, al dan niet in cao’s. Of en welk deel van de zelfstandigen gebaat is bij collectieve onderhandelingen zal per sector of branche verschillen. Dit is aan de partijen die daar de expertise en kennis uit de praktijk voor hebben.
Voor wat betreft de in antwoord 5 geschetste lijnen (wettelijke verduidelijking, gelijk speelveld, versterkte handhaving) geldt in beginsel dat deze gericht zijn op alle (schijn)zelfstandigen. Hoewel – al dan niet gedwongen – schijnzelfstandigheid aan de basis van de arbeidsmarkt vooral kwetsbare werkenden treft, is de problematiek die er mee gepaard gaat niet exclusief voorbehouden aan de onderkant van de markt. Schijnzelfstandigheid brengt ook nadelige gevolgen met zich mee voor de solidariteit binnen het sociale stelsel. Als werknemers werken als schijnzelfstandigen en daardoor in mindere mate gaan meebetalen aan de algemene sociale voorzieningen, ontstaat het risico dat deze regelingen niet meer financieel gezond kunnen zijn en het stelsel (te) duur wordt.
Voor wat betreft het rechtsvermoeden, dat ook in een wetsvoorstel wordt uitgewerkt, geldt dat deze zich wel specifiek richt op het versterken van de positie van de kwetsbare werkende die niet bij machte is om een arbeidsovereenkomst op te eisen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet heeft daarom een civielrechtelijk rechtsvermoeden voorgesteld, gebaseerd op een uurtarief. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger) wanneer hij een tarief onder de norm betaald krijgt (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter) en op die manier een arbeidsovereenkomst opeisen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober, een maand voor het commissiedebat over arbeidsmarktbeleid, beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
Het artikel 'Italië begint met schrappen namen van niet-biologische moeders uit geboorteakten' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat in Italië de namen van niet-biologische moeders van de geboorteakten van hun kinderen moeten worden gehaald, mede op aandringen van premier Meloni?
De Minister van Binnenlandse Zaken van Italië heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het Italiaanse Hof van Cassatie, regionale overheden de aanwijzing verleend om de namen van niet-biologische vaders van de geboorteakten van hun kinderen te halen. Enkele regionale overheden zijn reeds gestart met deze processen voor zowel mannelijke als vrouwelijke stellen uit de lhbtiq+ gemeenschap.
Klopt het dat deze ouders hiermee bevoegdheden verliezen die horen bij het juridisch ouderschap, zoals het ophalen van de kinderen van school of het aanvragen van publieke dienstverlening namens het kind?
Het verwijderen van de namen van niet-biologische ouders van de geboorteakten van hun kinderen impliceert dat zij het juridische ouderschap verliezen. Het verlies van juridisch ouderschap kan er in algemene zin toe leiden dat het lastig is om landsgrenzen over te steken met de kinderen, er problemen ontstaan rond erfopvolging of -rechten, of dat ouders niet kunnen optreden als hun wettelijke vertegenwoordiger in zaken zoals medische behandelingen, kinderopvang en onderwijs. De daadwerkelijke gevolgen in Italië, die kunnen verschillen per regio of gemeente, zullen uit de praktijk moeten blijken.
Door het beëindigen van de gedoogpraktijk kunnen deze niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg van bijschrijving verkrijgen. Onder deze gedoogpraktijk waren een aantal gemeentes overgegaan tot het bijschrijven van de namen van deze ouders op de geboorteakten zonder dat daarvoor de speciale procedure voor het verkrijgen van stiefouderschap (speciale procedure) werd doorlopen. Zowel het Italiaanse Constitutionele Hof als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelden dat middels de speciale procedure de mogelijkheid bestaat voor het verkrijgen van stiefouderschap voor deze ouders. Voor deze procedure is toestemming van de rechter noodzakelijk.
Bent u van mening dat hiermee een barrière wordt opgeworpen voor het kind om verzorging te ontvangen van diens ouder?
Te allen tijde vindt het kabinet dat elk kind, waar ook ter wereld, het recht heeft op een stabiele en veilige thuissituatie ongeacht het geslacht of de seksuele oriëntatie van diens ouders of verzorgers. Het is niet in het belang van het kind als er onduidelijkheid bestaat over de juridische onzekerheid van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikelen 7 en 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen wordt vastgelegd om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd?
Het Kinderrechtencomité heeft nog geen uitgebreide jurisprudentie over dit thema. Het comité legt de term «ouders» breed uit en is van mening dat niet alleen heteroseksuele, biologische ouders daar onder vallen. Of alle vormen van ouderschap ook moeten worden erkend in een geboorteakte in de zin van artikel 7 is onduidelijk en daar heeft het Kinderrechtencomité zich nog niet uitdrukkelijk over uitgelaten. Wel is het in het belang van het kind om te weten wie zijn ouders zijn.
Het EHRM hecht in zijn jurisprudentie veel waarde aan het belang van het kind. Om deze reden vereist het recht op respect van het privéleven van het kind dat het nationale recht een mogelijkheid biedt voor de erkenning van een ouder-kindrelatie tussen het kind en een niet-biologische (wens)ouder. Het EHRM heeft zich meermaals uitdrukkelijk uitgesproken over situaties waarin een niet-biologische ouder niet erkend werd als ouder op een geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat het niet in het belang van het kind is als er onduidelijkheid bestaat over de juridische ouders van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, de identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving.
Door het beëindigen van de huidige praktijk kunnen niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg verkrijgen, maar moeten zij de speciale procedure doorlopen. Of deze in Italië bestaande mogelijkheid tot adoptie van een kind ter erkenning van het stiefouderschap van een niet-biologische ouder voldoet aan de vereisten van het EVRM of het IVRK zal door het EHRM of het Kinderrechtencomité moeten worden vastgesteld op basis van eventuele klachten hierover.
Kunt u zich voorstellen dat lhbti-personen, adoptieouders en ouders die gebruik hebben gemaakt of maken van draagmoederschap of kunstmatige inseminatie zich grote zorgen maken wanneer zij zien dat in EU landen hun rechten beperkt worden? Deelt u die zorgen?
Het kabinet heeft ook zorgen over de eventuele gevolgen van deze ontwikkeling. Het kabinet staat pal voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, ook binnen de Unie. Wij zien dit ook als onderdeel van de bescherming en de bevordering van de Europese waarden zoals verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten. Het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie is een prioriteit van het mensenrechtenbeleid en de inzet van het kabinet op deze thema’s. Het kabinet zet breed en stevig in op het behoud en de bevordering van gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU. Onderdeel van de Nederlandse inzet in de EU is tevens om de Europese Commissie scherp te houden en te ondersteunen in haar rol als hoeder van de verdragen. Daarnaast spreekt Nederland landen op alle niveaus – politiek en ambtelijk – aan op het behoud van onze Europese waarden.
Deelt u de opvatting dat dit besluit past in een trend waarin de rechten van vrouwen en lhbti-personen worden beperkt met een beroep op familiewaarden, zoals ook in Polen en Hongarije het geval is geweest?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende druk op gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Wij zien deze ontwikkeling als onderdeel van de druk op gelijke rechten van lhbtiq+ personen.
Zoals jaarlijks toegelicht in de Kamerbrief over voortgang Nederlandse inzet gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is Nederland waakzaam en blijft zich inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Het kabinet maakt zich daarom samen met verschillende gelijkgestemde lidstaten hard voor een EU waarin iedereen veilig zichzelf kan zijn en gelijke behandeling geniet, ongeacht genderidentiteit of seksuele oriëntatie. Mede in die context geeft het kabinet uitvoering aan de in het antwoord op vraag 5 genoemde inzet.
Bent u bereid om zich, eventueel in gezamenlijkheid met andere landen die deelnemen aan de Equal Rights Coalition, publiekelijk uit te spreken tegen deze inperking van de rechten van ouders en kinderen door Italië?
Een publieke verklaring binnen het verband van de Equal Rights Coalition over een landensituatie, al dan niet in gezamenlijkheid met andere landen, is een zwaar diplomatiek middel. Ter illustratie: de afgelopen keren dat de ERC zich heeft uitgesproken over landensituaties, betrof het de in Oeganda aangenomen anti-lhbtiq+ wetgeving waar onder andere een doodstrafclausule in stond, één van de meest vergaande anti-lhbtiq+ wetgevingen op dit moment in de wereld. De laatste ERC landen-verklaringen daarvoor betroffen de in Rusland aangenomen wetgeving over zogenaamde lhbt-propaganda, waarmee de rechten van lhbtiq+-personen in dat land ernstig zijn ingeperkt en elke uiting van lhbtiq+-identiteiten in feite gecriminaliseerd werden, en de ERC-verklaring over de Russische agressie tegen Oekraïne en de impact daarvan op lhbtiq+-personen. Het kabinet is van mening dat de situatie in Italië zorgen baart, maar dat een publieke verklaring op dit moment nog niet aan de orde is.
Bent u bereid om in gesprekken uw Italiaanse ambtsgenoot op dit specifieke punt aan te spreken en over het belang van het beschermen van de rechten van het kind, mensenrechten van lhbti-personen en gezinnen in het algemeen met haar te spreken?
Nederland spreekt met landen op alle niveaus, ambtelijk en politiek, over het behoud van deze Europese waarden en over onze zorgen inzake gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten, alsook de positie en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Ook in gesprekken met Italië komen deze onderwerpen aan bod en zal specifiek aandacht worden gevraagd voor deze ontwikkeling. Daarnaast blijven de Nederlandse vertegenwoordigingen in Italië zich ten algemene inzetten voor het recht om jezelf te zijn en te houden van wie je wilt.
Heeft dit besluit gevolgen voor de erkenning van het juridisch ouderschap van Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven?
Het is nog onduidelijk welke (juridische) implicaties het besluit heeft voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven. In ieder geval is Italië als lidstaat van de Europese Unie immer verplicht om het Unierecht na te leven. Hoewel de regels inzake het huwelijk en het ouderschap tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, dienen lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht te nemen, en in het bijzonder, de vrij verkeersrechten van EU-burgers. Zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Stolichna (C-490/20) dat een geboorteakte, die twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst en is afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat, erkend dient te worden in een andere lidstaat, opdat het kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Ook vanwege de mogelijke (juridische) implicaties voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven blijft het kabinet de kwestie nauwgezet volgen.
Het artikel 'Met steun van Nederland wankelt nieuwe EU-wet voor vrouwenrechten' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederland zich samen met onder meer Hongarije, Bulgarije en Letland heeft uitgesproken tegen de onderdelen van het wetsvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen te bestrijden?1
Nederland steunt het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden (hierna: Commissievoorstel). Met het voorstel wordt, aanvullend op het Verdrag van Istanbul, voorzien in de groeiende behoefte aan uniformiteit voor niet alleen de bestrijding van, maar ook de hulpverlening bij landsgrensoverschrijdende vormen van geweld zoals online geweld.
De richtlijn omvat maatregelen op de volgende terreinen:
De genoemde strafbaarstelling betreft onder meer vrouwelijke genitale verminking, het zonder goedvinden delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, online seksuele intimidatie, online stalking en online uitlokking tot geweld of haat. Voor deze elementen is de rechtsgrondslag – in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) – stevig. Over het artikel dat de EU-harmonisatie van het delict verkrachting betreft heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft Nederland samen met de meerderheid van lidstaten, de EU-harmonisatie van het delict verkrachting niet gesteund. Ook omdat de EU-harmonisatie voor slachtoffers niet ruimere waarborgen biedt dan die door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in Europa in principe dezelfde bescherming tegen geweld en verkrachting verdienen?
Ja. Het is dan ook positief dat de richtlijn maatregelen bevat die gericht zijn op de toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Deze maatregelen zijn ook voor slachtoffers van verkrachting van toepassing.
Deelt u de mening dat de bescherming van vrouwenrechten een expliciete inzet zou moeten zijn van Nederland binnen de Europese Unie en dat de Europese Unie hierin ook een verantwoordelijkheid heeft?
Ja. Nederland hanteert een brede en diepgaande inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen.2 Ook vanuit deze inzet erkent het kabinet dat de EU hierin een verantwoordelijkheid heeft, binnen de kaders van het EU-Verdrag en het Verdrag inzake de werking van de EU.
Wat is uw reactie op de verschillende commentaren van vrouwenrechtenbewegingen op de positie van Nederland in de Raad inzake dit voorstel van de Europese Commissie?
Ik kan mij de teleurstelling die in de eerste reacties doorklinkt voorstellen, maar herken mij niet in het sombere beeld dat wordt geschetst. Ik vind dat de richtlijn een forse verbetering is voor de positie van vrouwen en toegevoegde waarde biedt voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het gebied van toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Verder blijft in de reacties buiten beschouwing dat de meerderheid van de EU-lidstaten gebonden is aan het Verdrag van Istanbul. Artikel 36 van dit verdrag heeft dezelfde strekking als artikel 5 van het Commissievoorstel. Die verdragsbepaling verplicht de partijen tot strafbaarstelling van het opzettelijk zonder wederzijds goedvinden plegen van seksuele handelingen met een persoon, waaronder begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. Voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul is er dus al sprake van harmonisatie van het delict verkrachting.
In hoeverre verschilt artikel vijf van het voorstel van de Europese Commissie van de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 222)?
Zowel artikel 5 van het Commissievoorstel als de nieuwe verkrachtingsdelicten van de Wet seksuele misdrijven strekken ertoe slachtoffers te beschermen tegen seksueel contact dat zij niet willen. De Wet seksuele misdrijven stelt verkrachting ruimer strafbaar dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten, door naast opzetverkrachting (artikel 243) ook schuldverkrachting (artikel 242) strafbaar te stellen. Anders dan artikel 5 van het Commissievoorstel maakt de Wet seksuele misdrijven ook geen onderscheid in sekse of gender van degene die slachtoffer is van verkrachting, terwijl het strafmaximum voor opzetverkrachting (negen jaar gevangenisstraf) hoger is dan de minimale maximumstraf waartoe dit voorstel zou verplichten (acht jaar gevangenisstraf). Hiermee biedt de Wet seksuele misdrijven, ook in het licht van het Commissievoorstel, ruimere bescherming aan slachtoffers van seksueel geweld in de vorm van verkrachting.
Klopt het dat artikel vijf van het wetsvoorstel van de Europese Commissie minimale vereisten voor wetgeving neerlegt en dat de Nederlandse wetgeving hier aan zou voldoen en zo nee, welke gevolgen zou het hebben voor de Nederlandse wetgeving?
De richtlijn geeft inderdaad minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. De Wet seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn. Zoals in reactie op de vorige vraag aangegeven, is de strafbaarstelling van verkrachting naar mijn oordeel ruimer dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten.
Wat zijn de redenen dat u er voor kiest om zich uit te spreken tegen dit onderdeel van de nieuwe wetgeving en waarom gelden deze argumenten niet voor andere delen van het voorstel van de Europese Commissie?
De Minister van Buitenlandse zaken heeft op 15 april 2022 het BNC-fiche3 ten aanzien van de voorgestelde richtlijn naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Op 31 mei 2023 is aan u de geannoteerde agenda4 gestuurd van de JBZ-Raad van 8 en 9 juni 2023. In deze geannoteerde agenda is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de richtlijn weergegeven. Hierin worden de redenen toegelicht op grond waarvan Nederland het standpunt heeft ingenomen dat artikel 5 niet in de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Welke pogingen zijn er ondernomen om de verschillen van inzichten te overbruggen, zoals gebruikelijk bij een verschil van juridische interpretaties?
Er is in de voorbereidende gremia van de JBZ-Raad, in het bijzonder in de raadswerkgroep voor strafrechtelijke samenwerking, door de lidstaten en de Europese Commissie uitgebreid van gedachte gewisseld over het advies van de Juridische Dienst van de Raad. Uit dit advies bleek onder meer dat de rechtsgrondslag voor harmonisatie van het delict verkrachting betwistbaar is en dat een extensieve interpretatie van de rechtsgrondslag in het VWEU juridische risico’s met zich brengt. Bijvoorbeeld, het risico dat de richtlijn aan het Hof van Justitie van Europa wordt voorgelegd en gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd. De meerderheid van de lidstaten heeft vervolgens geconcludeerd deze risico’s niet te aanvaarden. Als gevolg hiervan is in de Raadspositie artikel 5 niet gehandhaafd.
Hoe zijn andere landen die ook al een eigen strafbaarstelling van verkrachting gebaseerd op consent kennen, zoals Duitsland, België en Zweden, omgegaan met de eventuele juridische verschillen?
Om de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen te beschermen is het niet gebruikelijk om in te gaan op de individuele posities van andere lidstaten in de onderhandelingen. Ik wil ook nu die vertrouwelijkheid niet schaden.
Welke suggesties heeft u gedaan om het voorstel van de Commissie aan te passen zodat Nederland wel kan instemmen met het voorstel?
Er ontbreekt een solide rechtsgrondslag in het VWEU voor artikel 5 van het Commissievoorstel. In die situatie kon binnen het kader van dit verdrag geen compromistekst voor dit artikel worden geformuleerd.
Bent u bereid om het standpunt ten aanzien van artikel vijf van het voorstel te heroverwegen in aanloop naar de onderhandelingen tussen de Raad en de Commissie?
Er wordt in deze fase onderhandeld in de triloog tussen de Raad, het Europees parlement en de Commissie. De Raad wordt in deze onderhandelingen vertegenwoordigd door het Spaanse voorzitterschap. Het voorzitterschap bespreekt compromisvoorstellen ten behoeve van de triloog met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 omvat de richtlijn een pakket van maatregelen. De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees parlement en de Raad. Binnen dit kader houden we de versterking van de positie van vrouwen en andere personen die slachtoffer zijn of kunnen worden van seksueel geweld scherp in het oog.
Het artikel 'Loonkloof tussen man en vrouw in Nederland is groter dan in veel andere EU-landen' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de loonkloof in Nederland veel groter is dan in andere Europese Unie (EU-)landen?1
Uit het onderzoek dat is gepubliceerd door Europees statistiekbureau Eurostat, blijkt dat werkende vrouwen in de EU in 2021 gemiddeld 12,7% minder verdienen per uur dan mannen.2 In Nederland bedraagt dit verschil volgens het onderzoek 13,5%. Hierbij gaat het om de ongecorrigeerde loonverschillen, ook wel de «loonkloof» genoemd. In Nederland doet het CBS elke twee jaar in opdracht van het Ministerie van SZW onderzoek naar de loonverschillen tussen vrouwen en mannen.3 Uit het laatste onderzoek volgt dat het ongecorrigeerde loonverschil tussen mannen en vrouwen in 2020 in het bedrijfsleven 19% was en bij de overheid 6%. Het verschil in beloning dat overblijft na correctie voor diverse achtergrondkenmerken die van invloed zijn op uurlonen (zoals de bedrijfstak/sector, beroepsniveau en opleidingsniveau), wordt het gecorrigeerde beloningsverschil genoemd. In Nederland is dit gecorrigeerde loonverschil in het bedrijfsleven gemiddeld 6% en bij de overheid 3%. Cijfers op EU-niveau omtrent de gecorrigeerde loonverschillen zijn niet bekend.
Uit het onderzoek van Eurostat volgt dat de verschillen in percentages van de loonkloof tussen de verschillende EU landen groot zijn. Het is lastig hiervoor een verklaring te geven. Er zijn verschillende factoren van invloed op de loonkloof, zoals de arbeidsparticipatie of het aantal gewerkte uren. In Nederland is de arbeidsparticipatie van vrouwen ten opzichte van andere EU landen relatief hoog. Volgens het Eurostat onderzoek was de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland in 2022 79%. Alleen in Zweden, Estland en IJsland lag dit percentage hoger (respectievelijk 79,2%, 80,4% en 82,1%). Het gemiddelde binnen de EU was in 2020 69,3%.4 Uit het CBS onderzoek volgt dat werken in deeltijd één van de factoren is die negatief van invloed is op het gemiddelde uurloon. Ook factoren als sector, opleidingsniveau en het aandeel vrouwen in hogere functies zijn van invloed op de loonkloof. Het percentage personen dat in deeltijd werkt, is in Nederland veel hoger dan het gemiddelde in Europa. Nederland heeft in vergelijking met andere lidstaten het hoogste percentage vrouwen dat betaald in deeltijd werkt, 49,8% in 2017. Het gemiddelde percentage vrouwen dat in 2017 betaald in deeltijd werkte in de EU was 19,4%.5
Een kleinere loonkloof wil niet vanzelfsprekend zeggen dat er daadwerkelijk sprake is van een gelijkwaardigere positie voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Zo zijn er enkele lidstaten met een lage loonkloof, maar waarbij de arbeidsparticipatie van vrouwen relatief laag is. Dit is bijvoorbeeld het geval in Roemenië en Italië. Omgekeerd kan een hoge loonkloof gerelateerd zijn aan een relatief hoge arbeidsparticipatie van vrouwen, maar waarbij wel een groot deel van de vrouwen in deeltijd werkt.6 Deeltijd werken kan gevolgen hebben voor de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld doordat zij daardoor minder snel doorstromen naar hogere functies. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het verschil in percentages van de loonkloof tussen Nederland en andere Europese landen.
De cijfers van Eurostat laten duidelijk zien dat er in Nederland geen sprake is van een gelijkwaardige positie tussen vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Ik vind het zeer teleurstellend dat dit anno 2023 nog steeds het geval is. Ik blijf mij inzetten om de loonkloof in Nederland terug te dringen en gendergelijkwaardigheid op de arbeidsmarkt te realiseren. De verschillende CBS onderzoeken naar loonverschillen tussen vrouwen en mannen laten zien dat de loonkloof de afgelopen jaren met kleine stappen afneemt. Deze afname gaat te langzaam en ik ben dan ook blij met de recent aangenomen Europese richtlijn loontransparantie.
Meer transparantie kan leiden tot afname van de beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen, wat weer kan bijdragen aan het verkleinen van de loonkloof. Ik zie de invoering van deze richtlijn als een belangrijke stap in het bevorderen van gelijkheid op de arbeidsmarkt.
Hoe verklaart u dat de afname van de loonkloof in de afgelopen jaren tot een halt is gekomen?
Uit de laatste Monitor loonverschillen van het CBS blijkt dat het ongecorrigeerde beloningsverschil (ook wel de loonkloof genoemd: het gemiddelde verschil in uurloon tussen vrouwen en mannen) voor de overheid is afgenomen van 8 procent in 2018 naar 6 procent in 2020. In het bedrijfsleven is het verschil in 2020 met 19 procent gelijk gebleven ten opzichte van 2018. Over de jaren heen is er zowel voor het bedrijfsleven als voor de overheid een lineaire afname te zien, al gaat deze daling te langzaam. Deze cijfers van de loonkloof laten zien dat er nog steeds een significant verschil is in de arbeidsmarktpositie van vrouwen en mannen, bijvoorbeeld doordat vrouwen minder snel doorstromen naar een hogere functie of doordat zij vaker werken in lager betaalde banen en in sectoren met lagere lonen. Dit heeft gevolgen voor de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Ik zet mij daarom in om deze verschillen tegen te gaan.
In het CBS-onderzoek wordt ook gekeken naar het gecorrigeerde beloningsverschil: het verschil in beloning dat overblijft wanneer rekening wordt gehouden met achtergrondkenmerken waarvan bekend is dat deze sterk samenhangen met beloning. Het gaat dan om kenmerken van de werknemer, kenmerken van de werkgever (o.a. de sector) en kenmerken van de baan. In 2020 was het gecorrigeerde beloningsverschil bij de overheid 3 procent, ten opzichte van 4 procent in 2018. In het bedrijfsleven was het verschil in 2020 6 procent, ten opzichte van 7 procent in 2018. Ook hier is te zien dat sprake is van een langzame afname van de loonverschillen. Het gecorrigeerde loonverschil geeft volgens het CBS een voorzichtige indicatie van het bestaan van ongelijk loon voor gelijkwaardige arbeid. In hoeverre feitelijk sprake is van beloningsdiscriminatie of dat andere verklaringen/achtergrondkenmerken die niet in het onderzoek zijn meegenomen hierbij een rol spelen kan het CBS op basis van haar onderzoek niet zeggen.
De CBS cijfers laten over de jaren heen een gestage afname van zowel de loonkloof als de gecorrigeerde beloningsverschillen zien. Ik vind het van groot belang in te blijven zetten op een verdere afname van loonverschillen tussen vrouwen en mannen. De cijfers van het CBS laten zien dat we hierin nog een lange weg te gaan hebben. De aanname van de Europese richtlijn over loontransparantie is een belangrijke stap in het aanpakken van de loonverschillen. Ik werk dan ook aan een spoedige implementatie hiervan. Daarnaast steun ik maatschappelijke initiatieven die zich richten op het aanpakken van de loonkloof, waaronder het project Gelijke Beloning van WOMEN Inc. waarvoor SZW subsidie verstrekt. Dit project helpt werkgevers om zelf aan de slag te gaan met gelijke beloning op de werkvloer. Daarnaast neemt het kabinet verschillende andere maatregelen om de arbeidsmarktpositie van vrouwen te versterken, zoals ook in de Kamerbrief over de aanpak van gendergelijkheid uit november 2022 met uw Kamer gedeeld.7 Zo start in september 2023 een maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en over de sociale normen over de rollen van vrouwen en mannen die van invloed zijn op het arbeidsmarktgedrag. Verder zijn stappen gezet om het voor ouders makkelijker te maken om arbeid en zorg te combineren, bijvoorbeeld door de invoering van betaald ouderschapsverlof. Het kabinet werkt aan het doorbreken van genderstereotypering, onder andere in loopbaanontwikkeling en bij de beroepskeuze. Ook maakt het kabinet werk van het verbeteren van de doorstroom van vrouwen naar hogere functies. In dat kader is op 1 januari 2022 de topvrouwenwet in werking getreden en heeft Nederland ingestemd met de Europese richtlijn Women on Company Boards, die eind vorig jaar is aangenomen. Met deze maatregelen wil het kabinet belangrijke stappen zetten in het bevorderen van gendergelijkheid.
Wanneer stuurt u de wet naar aanleiding van het EU richtlijnvoorstel over loontransparantie naar de Kamer en wat is de planning?
De richtlijn loontransparantie is op 7 juni 2023 in werking getreden. Hiermee is een belangrijke stap gezet in de aanpak van loonverschillen binnen de EU. Lidstaten hebben 3 jaar de tijd om de richtlijn te implementeren in hun nationale wetgeving.
Ik zet mij in voor een spoedige implementatie in Nederland. Op dit moment werk ik aan het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn. Mijn streven is dit wetsvoorstel in de tweede helft van volgend jaar (2024) aan uw Kamer aan te bieden.
Op welke wijze worden werkgevers tijdig geïnformeerd over de nieuwe verplichtingen waaraan zij moeten voldoen?
Sociale partners worden betrokken bij de uitwerking van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn loontransparantie. De inhoudelijke gesprekken over de verschillende maatregelen uit de richtlijn starten deze maand en zullen gedurende het gehele implementatietraject doorlopen. Dit geldt niet alleen voor het wetstraject ter implementatie van de richtlijn, maar ook voor de voorlichting over de nieuwe maatregelen en de ondersteuning van werkgevers om zo goed mogelijk te kunnen voldoen aan de verplichtingen.
Bent u het ermee eens dat, ondanks dat er formeel drie jaar de tijd is voor de implementatie van het richtlijnvoorstel, het noodzaak is om deze wetgeving op korte termijn aan te Kamer aan te bieden om de loonkloof tegen te gaan?
In de richtlijn is opgenomen dat lidstaten deze uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding geïmplementeerd hebben in hun nationale wet- en regelgeving. Ik zet mij in voor een zo spoedig mogelijke implementatie van de richtlijn. Tegelijkertijd moet dit zorgvuldig gebeuren. Ook wil ik werkgevers voldoende tijd geven zich voor te bereiden op de verschillende verplichtingen. Ik streef ernaar het wetsvoorstel uiterlijk de tweede helft van 2024 aan uw Kamer aan te bieden. Daaraan voorafgaand, het streven is begin van 2024, zal het wetsvoorstel voor diverse toetsen, waaronder voor internetconsultatie, worden uitgezet.
Overweegt u bij de uitwerking van het voorstel ook om de transparantieverplichting te laten gelden voor organisaties vanaf 50 werknemers, en zo niet waarom niet?
Verschillende maatregelen uit de richtlijn gelden voor alle werkgevers, ongeacht het aantal werknemers. Zoals het hebben van beloningsstructuren die gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid waarborgen, en het recht op informatie voor sollicitanten en werknemers.
De rapportageverplichting geldt voor werkgevers vanaf 100 werknemers. Deze grens is gedurende de EU onderhandelingen over de richtlijn fors gedaald, namelijk van 250 naar 100 werknemers. Met verschillende maatregelen uit de richtlijn en de rapportageverplichting voor werkgevers vanaf 100 werknemers worden belangrijke stappen gezet in de aanpak van beloningsverschillen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel organisaties en werknemers onder de richtlijn zouden vallen (in procenten) als de grens gezet wordt op een organisatiegrootte van 25/50/100/150?
Het CBS publiceert op Statline ieder kwartaal cijfers over bedrijfsgrootte. Daarbij wordt een iets andere indeling gehanteerd dan in de vraag is opgenomen. Onderstaande tabel laat van het aantal bedrijven per bedrijfsgrootte, uitgedrukt in het aantal werkzame personen, in het 2e kwartaal van 2023 zien.8
Bedrijfsgrootte-klasse
Aantal bedrijven
1 werkzaam persoon
1.775.940
80,6%
2–20 werkzame personen
389.590
17,69%
20–50 werkzame personen
21.395
0,97%
50–100 werkzame personen
7.290
0,33%
100–150 werkzame personen
2.640
0,12%
150 en meer werkzame personen
5.750
0,26%
In 2022 publiceerde het CBS cijfers over bedrijfsgrootte en hoeveelheid banen. Onderstaand overzicht laat het aantal banen per bedrijfsgrootte, uitgedrukt in aantal werkzame personen, zien.9
Bedrijfsgrootte-klasse
Aantal banen
0–10 werkzame personen
1.288.000
14,52%
10–100 werkzame personen
2.112.000
23,81%
100 en meer werkzame personen
5.469.000
61,66%
Op welke manier integreert u ervaringen met loontransparantiewetgeving die reeds geldt in andere landen zoals IJsland?
Gedurende het implementatietraject zal ook worden gekeken naar de wijze waarop andere landen de uit de richtlijn voortvloeiende maatregelen implementeren of hebben geïmplementeerd. Zo wil ik onder andere kijken naar Frankrijk, waar werkgevers sinds 2020 moeten rapporteren over diverse factoren gericht op gendergelijkheid, waaronder loonverschillen (de zogenoemde Pénicaud Index). Ook diverse andere landen hebben reeds transparantiewetgeving geïmplementeerd. Deze voorbeelden, waaronder de IJslandse situatie, worden waar relevant gebruikt als input voor Nederlandse implementatie.
Hoe kijkt u naar de rapportageverplichtingen wanneer bedrijven georganiseerd zijn in concerns?
Op dit moment werk ik aan het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn. Deze vraag maakt daar onderdeel van uit.
Bent u van mening dat uitzendkrachten ook onderdeel zijn van het werknemersaantal van de organisaties waar zij gedetacheerd zijn?
De verschillende maatregelen uit de richtlijn werk ik op dit moment uit in een wetsvoorstel. Daarin neem ik vanzelfsprekend ook de positie van uitzendkrachten mee. Hierover ben ik reeds in gesprek met sociale partners en uitzendbrancheorganisaties ABU en NBBU.
Het gebruik van het stroomstootwapen bij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de geuite zorgen van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC) over mogelijk meer stroomstootwapens in de zorg?1
Het gebruik van een stroomstootwapen binnen een zorgsetting door de politie is in beginsel niet wenselijk, omdat dit af doet aan het vertrouwen bij de cliënt dat deze zich in een veilige en beschermende (zorg)omgeving bevindt. Ik heb dan ook begrip voor de opvatting van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (hierna: LOC). Tegelijkertijd betreft het hier situaties waarin zorgprofessionals hun eigen veiligheid niet langer kunnen garanderen en besluiten om assistentie van de politie in te roepen. De politie wordt in bijvoorbeeld ggz-instellingen niet lichtzinnig ingezet. Het zijn dus uitzonderlijke en zeer bedreigende situaties, waarbij de veiligheid van de cliënt, de zorgprofessional en de betrokken agent in het geding is. Het is daarbij aan de betrokken agent om een inschatting te maken van het op dat moment meest passende geweldsmiddel om de veiligheid van alle partijen te garanderen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Hoe vaak wordt een stroomstootwapen gebruikt in de geestelijke gezondheidszorg en is er een toename of afname in het gebruik?
Deze vraag kan niet worden beantwoord. De politie registreert niet expliciet een ggz-instelling als «incident locatie» in haar registratiesysteem. Daarom kunnen er geen landelijke cijfers op geautomatiseerde wijze worden verzameld.
Hoe beoordeelt u het voorstel van LOC dat er een verbod moet komen op het gebruik van het stroomstootwapen in de ggz?
Politie-inzet is gebaseerd op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit alsmede redelijkheid en gematigdheid die over het algemeen per actuele situatie worden bepaald. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het is aan de politieagent zelf om ter plaatse – binnen de geldende regelgeving – te bepalen welke vorm van geweld en eventueel geweldmiddel van de standaard bewapening, indien noodzakelijk voor het te bereiken doel, het beste kan worden ingezet. Politieagenten zijn opgeleid om deze afweging vanuit hun professionaliteit te maken. Een verbod op het gebruik van een geweldmiddel kan met zich meebrengen dat de betreffende agent zich genoodzaakt ziet om een zwaardere vorm van geweld of geweldmiddel in te zetten. Dat acht ik ongewenst.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan motie van de leden Den Boer (D66) en Diertens (D66) over periodiek onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen?2
Mijn ambtsvoorganger heeft reeds op 30 januari 2020 aan uw Kamer bericht dat bij de voorbereiding van de invoer van het stroomstootwapen, de opzet van het onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek wordt betrokken3. In bijlage 2 van het halfjaarbericht politie dat op 5 november 2020 naar de Kamer is gestuurd, is nader ingegaan op de opzet van het onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen.4 De uitvoering van dit onderzoek blijkt in de praktijk complexer te zijn dan verwacht. In het eerstvolgende halfjaarbericht politie zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Waarom is de toezegging van voormalig Minister van Justitie en Veiligheid om in het halfjaarbericht politie 2020 nader in te gaan op de opzet van dit periodieke onderzoek niet uitgevoerd? Waarom is ook niet in daaropvolgende halfjaarberichten nader ingegaan op het gebruik van het stroomstootwapen?3
Voor wat betreft de opzet van het periodieke onderzoek verwijs ik u naar de beantwoording van vraag vier. Ten aanzien van uw vraag over berichtgeving omtrent het gebruik van het stroomstootwapen kan ik u het volgende melden. De politie maakt dit voorjaar een nieuwe monitor van de inzet van het stroomstootwapen door de pilot teams met betrekking tot de periode vanaf 1 februari 2020 tot 1 januari 2022 openbaar.
Is er nog vervolg gegeven aan het doordenken over het gebruik van het stroomstootwapen in ingesloten setting of in ggz-instellingen? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit met spoed te doen nu de politie gestart is met het trainen met het stroomstootwapen?4
In 2019 hebben de politie en de Nederlandse ggz uitgebreid gesproken over de inzet van de politie in de ggz in het algemeen en dat van het stroomstootwapen in het bijzonder. Het overleg heeft geresulteerd in een handelingskader voor het optreden van de politie in de ggz.7 Dit kader richt zich vooral op afstemming tussen de ter plaatse gekomen politie en het behandelend personeel van de soort inzet die is gewenst in combinatie met het behandelingsplan van de cliënt. Op deze manier kan meer rekening worden gehouden met eventuele effecten van het toegepaste geweld op de betreffende persoon. Daarnaast kunnen zo ook eventuele risico’s voor de gezondheid van de betreffende cliënt worden verkleind.
Wat zijn de risico’s van het stroomstootwapen op kwetsbare personen, zoals patiënten met onbegrepen gedrag in bijvoorbeeld ggz-instellingen?
Het stroomstootwapen is een geweldsmiddel en kent als zodanig altijd een risico. De bevindingen en conclusies van het WODC onderzoek8, geven echter geen aanleiding om deze risico’s als hoog in te schatten. Hoewel de fabrikant een gezondheidswaarschuwing geeft, hebben de onderzoekers vastgesteld dat deze waarschuwing, niet is gebaseerd op wetenschappelijke evidentie.
Het WODC onderzoek toont aan dat de hoeveelheid wetenschappelijke literatuur van voldoende kwaliteit zeer beperkt is, met name waar het gaat om onderzoek bij risicogroepen (bijvoorbeeld acute psychiatrie). Dergelijk onderzoek is alleen al om ethische redenen onmogelijk.9
Er kan worden bijgedragen aan het vergaren van meer wetenschappelijk betrouwbare kennis, door na een praktijk inzet van het stroomstootwapen een medisch bevoegd persoon de betrokkene medisch te laten onderzoeken.
Bij dat onderzoek hoort het afnemen van een vragenlijst en deze onder wetenschappelijke standaarden te verzamelen en analyseren.10 Inmiddels is gebleken dat de uitvoering van dit onderzoek vanwege privacyregelgeving en werkdruk bij GGD artsen complexer is dan verwacht. Zoals ik bij vraag 4 aangaf zal uw Kamer hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht politie nader worden geïnformeerd.
Ik vind het van belang om nogmaals te benadrukken dat de politie alleen geweld mag gebruiken indien daar een noodzaak toe bestaat. De politie wordt in bijvoorbeeld ggz-instellingen niet lichtzinnig ingezet. Op het moment dat we stellen dat een bepaald geweldmiddel niet gebruikt zou moeten worden kan dat met zich meebrengen dat de betreffende agent zich genoodzaakt ziet om een zwaardere vorm van geweld of geweldmiddel in te moeten zetten. Zoals eerder verteld acht ik dit ongewenst.
Bent u van mening dat gebruik van het stroomstootwapen op deze kwetsbare personen onverstandig is, zolang de risico’s van het gebruik op kwetsbare personen nog onbekend zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Welke interventies moeten bij mensen met onbegrepen gedrag geprobeerd zijn alvorens het stroomstootwapen gebruikt wordt?
De zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en gezondheid van haar cliënten en medewerkers, met gebruik van haar eigen bevoegdheden. In een uiterst geval kunnen zij bijvoorbeeld teruggrijpen op dwangmiddelen als fixatie of separatie volgens de noodsituatie zoals geregeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het toepassen van de eigen bevoegdheden kan de inzet van politie beperken, maar kan de inzet van politie helaas nooit helemaal voorkomen. Om deze reden heeft de sector ook de handreiking «(Gewelds)incidenten bij behandelsituaties. Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie» opgesteld, waarin stil wordt gestaan bij de rollen en verantwoordelijkheden van de ggz en politie indien zich (gewelds)incidenten voordoen in een behandelsituatie. Doel van deze handreiking is dat ggz en politie met elkaar in gesprek gaan om concrete (werk)afspraken te maken voor het geval zich een incident voordoet.11 Wanneer de politie voor een noodmelding ter plaatse komt, nemen politiemensen op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit de beslissing of geweld moet worden toegepast om iemand onder controle te krijgen en welk geweldsmiddel daarbij eventueel noodzakelijk is. Dit handelingskader is beschreven in de ambtsinstructie en de tijdelijke geweldsinstructie toepassing stroomstootwapen 2022.
De medisch verantwoordelijke van de zorginstelling die 24/7 beschikbaar is, verstrekt daarvoor actief relevante (medische) informatie aan de politiemedewerker, ook in relatie tot mogelijk toe te passen geweldsmiddelen, zodat een weloverwogen interventie kan plaatsvinden. De inzet van politie is er altijd op gericht om de zorginstelling zo spoedig mogelijk in staat te stellen haar eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden weer op te pakken. Structurele inzet van politie kan daarmee niet aan de orde zijn.
Zijn alternatieven op het stroomstootwapen onderzocht? Welke alternatieven ziet u zelf voor het gebruik van het stroomstootwapen?
Op dit moment zijn er geen alternatieven bekend die hetzelfde (tijdelijk) effect hebben. Alleen al door het dreigen met de inzet van het stroomstootwapen kan in meer dan de helft van gevaarsituaties waarin dit geweldmiddel de afgelopen jaren is gebruikt, een gevaarlijke situatie worden gede-escaleerd. Het daadwerkelijk toedienen van stroom middels het gebruik van de schietmodus maakt dat de betrokkene enkele seconden niet in staat is om controle over zijn spieren uit te oefenen. Dit biedt de politie de kans om de betrokkene snel en doeltreffend met gebruik van een minimum aan geweld onder controle te brengen. Hierdoor wordt minder letsel toegebracht dan bij het aanwenden van andere vormen van geweld, zoals zwaar fysiek geweld, hard slaan met de wapenstok, de inzet van de diensthond of het gebruik van het vuurwapen het geval is.
Zou het versterken van kennis van politieagenten over hoe om te gaan met onbegrepen gedrag, het gebruik van het stroomstootwapen kunnen terugbrengen? Zou de inzet van een groter aantal zorgbeveiligers (met kennis over zowel de zorg als hoe te handelen in crisissituaties) het gebruik van het stroomstootwapen in ggz-instellingen kunnen terugbrengen?
De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Hoewel enige vorm van kennis van onbegrepen gedrag kan bijdragen aan de-escalerend optreden, kan vanwege de onvoorspelbaarheid van een gevaarsituatie het gebruik van geweld of een geweldmiddel, zoals het stroomstootwapen, nooit helemaal tot nul worden teruggebracht.
Specifiek met betrekking tot de inzet van zorgbeveiligers is het aan werkgevers om deze al dan niet in te zetten. Wel is het goed om op te merken dat er in de ggz verschillende professionele richtlijnen en standaarden zijn die betrekking hebben op het behandelen of voorkomen van agressie, bijvoorbeeld de generieke module acute psychiatrie. Afhankelijk van de aard van de agressie/ gewelddadigheid worden deze ingezet. Om te voorkomen dat agressie escaleert in geweld wordt ggz-personeel getraind om dergelijk gedrag te herkennen, waar mogelijk te de-escaleren of anders hoe hier het beste mee om te gaan. Wanneer er risicofactoren aanwezig zijn, worden er voorzorgsmaatregelen genomen. Of de inzet van meer zorgbeveiligers leidt tot vermindering van de inzet van stroomstootwapens of anderszins tot afnamen van het aantal geweldsincidenten is niet bekend.
Zijn er internationale onderzoeken over het gebruik van het stroomstootwapens binnen de ggz? Hoe wordt dit beleid in andere landen toegepast?
Er zijn enkele literatuurstudies waarin wordt gekeken naar het gebruik van stroomstootwapens, onder andere een recent literatuuronderzoek naar het gebruik van het stroomstootwapen bij mensen met zgn. «mental distress».12 Dit onderzoek heeft voornamelijk gekeken naar casussen in de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en het Verenigd Koninkrijk. In die landen leek er sprake te zijn van een oververtegenwoordiging van personen met zgn. «mental distress» in de totale groep mensen die te maken kreeg met gebruik van het stroomstootwapen.
Het is ingewikkeld om casussen en beleid over het gebruik van het stroomstootwapen in de ggz in andere landen te vergelijken met de situatie in Nederland. Onder andere omdat de inzetcriteria en de wijze van inzet per land van elkaar kunnen verschillen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en de politie over de inzet van het stroomstootwapen in de ggz en op zoek te gaan naar alternatieven?
Een dergelijk gesprek moet primair worden gevoerd tussen zorgverleners en politie, omdat zij het beste zicht hebben op de situaties waarin er een beroep wordt gedaan op de politie en hoe er op dat moment het beste gehandeld kan worden door politie om de veiligheid van patiënt, zorgverleners en agent te garanderen.
Therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht van 16 januari jl. «Keta kan «revolutionair» middel zijn tegen depressie, maar er zijn ook zorgen»1 en het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica – een pleidooi voor centrale aansturing»?2
Ja.
Herkent u dat er in Nederland 300.000 tot 450.000 patiënten zijn met een therapieresistente psychiatrische stoornis?
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is naar effectieve therapieën om deze doelgroep te helpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek te bevorderen?
Ja, hiermee ben ik het eens. Wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe interventies en de toepasbaarheid daarvan voor de geestelijke gezondheidszorg is van groot belang. Alleen bewezen effectieve zorg kan namelijk onderdeel zijn van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in kwaliteitsstandaarden. Om goed en structureel onderzoek te doen en de opgedane kennis te implementeren heb ik tot 2026 35 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het Onderzoeksprogramma ggz dat loopt via ZonMw. Het Onderzoeksprogramma ggz sluit aan bij het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 en bij een groot deel van de onderwerpen uit de aangedragen onderzoeksagenda’s van ggz-partijen. Het richt zich daarom de komende jaren op klinisch toegepast onderzoek en vraagstukken uit de praktijk. Daarnaast worden grotere, multidisciplinaire onderzoeken gestimuleerd.
Bent u het ermee eens dat er hoopgevende resultaten zijn in het therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen of heeft u reeds ondernomen om deze resultaten vervolg te geven?
Het is mij bekend dat verschillende onderzoeken naar het therapeutisch gebruik van psychedelica gunstige resultaten laten zien, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar MDMA bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). De meeste van deze middelen bevinden zich nog in de onderzoeksfase. Het beoordelen van de studieresultaten is niet aan mij.
Verdere stappen om vervolg te geven aan deze onderzoeksresultaten zijn aan de veldpartijen. Dit betreft onder andere het doen van het benodigde onderzoek, het doorlopen van het registratietraject om het middel goedgekeurd te krijgen, en het opstellen van richtlijnen en protocollen voor toepassing van de behandeling.
Er komt een Staatscommissie die de status van XTC (MDMA) in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de inrichting van de Staatscommissie.
Kunt u aangeven hoe Nederland het voorbeeld kan volgen van de versnelde toelating door de Amerikaanse FDA (breakthrough therapy status) van psychedelica voor therapieresistente depressies, suïcidaliteit en posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Tegen welke knelpunten loopt Nederland aan en welke stappen zijn nodig om deze knelpunten te overkomen?
Veelbelovende behandelingen kunnen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) breakthrough therapy status krijgen, waarbij de FDA hulp en advies biedt om dergelijke producten te ontwikkelen (zoals gebeurt met psilocybine bij ernstige depressie en MDMA bij PTSS). In de EU en in Nederland kunnen partijen in een vroegtijdig stadium wetenschappelijk en regulatoir advies vragen aan het Europees Medicijnagentschap (EMA) of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over de stappen die noodzakelijk zijn om een handelsvergunning voor een product te krijgen en over mogelijke versnelling van het proces van ontwikkeling tot geneesmiddel.
Knelpunten in het ontwikkelingsproces kunnen zitten in beperkte financiële mogelijkheden dergelijk klinisch onderzoek te doen en in de doorontwikkeling tot een volwaardig (geregistreerd) product voor de patiënt. Hier speelt ook mee dat deze psychedelica zelf veelal niet patenteerbaar zijn en in die zin niet binnen het standaard ontwikkel- en verdienmodel passen. De mogelijk hoge kosten voor de therapeutische behandeling met deze middelen (door het totaal aantal uren die de therapeuten maken bij de behandelsessies) kunnen ook een knelpunt zijn voor opname in het basispakket. Wat betreft het beschikbaar maken van een behandeling voor patiënten is ook de beoordeling voor vergoeding door de zorgverzekeraars van belang. Hierover kunnen partijen in gesprek met bijvoorbeeld het Zorginstituut of de zorgverzekeraars.
Het platform Future Affordable and Sustainable Therapies (www.FAST.nl) wordt in Nederland opgezet als expertise centrum dat hulp kan gaan bieden in de ontwikkeling van toekomstige behandelingen. Bovendien helpt FAST met coördineren van publieke investeringen op dit terrein.
Met de oprichting van FAST wordt in Nederland een belangrijke impuls gegeven om knelpunten te identificeren en oplossingsrichtingen te ontwikkelen.
In Nederland staan deze psychedelica, met uitzondering van ketamine, op de lijsten van de Opiumwet. In Nederland is het feit dat deze stoffen onder de Opiumwet vallen – in tegenstelling tot veel andere landen – geen belemmering om er onderzoek naar te doen. Voor onderzoek moet wel een ontheffing worden aangevraagd.
Herkent u het feit dat zonder centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica er risico’s ontstaan, zoals zelfstandig experimenteren door patiënten of commerciële exploitatie waarbij het patiëntenbelang niet voorop staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s te mijden?
Ja, die risico’s zie ik ook. Daarom is het goed dat veldpartijen, zowel uit het onderzoeksveld, als bijvoorbeeld GGZ-instellingen, nu initiatief nemen tot samenwerking. Zoals zij ook zelf stellen in het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica», kunnen zij een kader ontwikkelen voor deze nieuwe vorm van behandeling, onder andere door middel van goede richtlijnen, standaarden en protocollen. Daarnaast kunnen er door de samenwerkende partners centrale afspraken gemaakt worden over opleiding van therapeuten. Door op deze zorgvuldige manier een kader te ontwikkelen met oog voor beschikbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de behandeling, en onder bewaking van de kwaliteit, blijven de belangen van deze kwetsbare doelgroep zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast is het van belang dat het risico van zelfstandig experimenteren door patiënten wordt tegengegaan door middel van voorlichting. Over de risico’s van het gebruik van MDMA en psychedelica is veel informatie te vinden, bijvoorbeeld op de website of via de infolijn van drugsinfo.nl.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent om te nemen of reeds heeft genomen om centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica te garanderen?
Ik acht het van belang dat onderzoek naar het therapeutisch gebruik van psychedelica en implementatie op de meest zorgvuldige manier gebeuren, waarbij het doel is om voor deze kwetsbare doelgroep van EPA-patiënten nieuwe behandelingen te bieden die effectief, toegankelijk en betaalbaar zijn. Centrale aansturing op onderzoek en implementatie is aan de medische beroepsgroepen om vorm te geven. Daarnaast loopt bij ZonMw een aantal onderzoeken (zie antwoord op vraag 8). Ik ben bereid hierbij een faciliterende en adviserende rol te spelen. Vanuit mijn ministerie hebben hiervoor reeds oriënterende gesprekken plaatsgevonden met onderzoekers en GGZ-organisaties.
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken naar therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine die met (behulp van) rijksfinanciering plaatsvinden? Kunt u aangeven op welke manier u voortgang en implementatie van deze onderzoeken monitort?
Ik kan u rapporteren over de volgende onderzoeken die lopen bij ZonMw:
Voortgang en implementatie van deze onderzoeken wordt gemonitord vanuit ZonMw. Daarnaast is er vanuit de IGJ (en Farmatec) zicht op welke partijen onderzoek doen waarbij een ontheffing is aangevraagd.
Hoe reflecteert u op de kans die Nederland kan pakken om voorloper te zijn in onderzoek naar en implementatie van therapeutisch gebruik van psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg? Kunt u aangeven welke plannen u heeft om deze kans te pakken?
Voor mij staat voorop dat deze en andere potentiële innovatieve behandelingen op een veilige manier bereikbaar worden voor de doelgroep. Nederland is een van de landen die vooroplopen met onderzoek naar psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg. Ook kan Nederland een voortrekkersrol spelen op het gebied van het ontwikkelen van de juiste kaders, het beperken van risico’s en het vormgeven van opleidingen voor therapeuten. Ik ben er voorstander van dat de kennis die de veldpartijen opdoen op deze terreinen, gedeeld wordt met andere landen. Nederland kan in Europees en internationaal verband aanjager zijn van samenwerking op dit terrein. Nederland kan daarnaast aandacht vragen voor het wegnemen van barrières voor het doen van onderzoek. In het kader van de Commissie voor verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties blijf ik pleiten voor het wegnemen van belemmeringen voor therapeutisch gebruik en het doen van onderzoek naar middelen die op de lijsten van de drugsverdragen van de Verenigde Naties staan.