De voorgestelde versobering van opvang van asielzoekers in Griekenland |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorgestelde versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is bekend met het Joint Action Plan (JAP), waaraan u refereert als een voorgestelde versobering van de Griekse opvang. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet heeft het JAP positief ontvangen. Het kabinet stuurde uw Kamer het JAP op 13 december jl. toe, als bijlage bij het verslag van de JBZ-Raad van 8 en 9 december jl.2 In het JAP staan namelijk diverse maatregelen die erop gericht zijn om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring te ondersteunen, zoals maatregelen om de Griekse asielprocedures sneller en efficiënter te doen verlopen, maatregelen gericht op de veiligheid voor zowel (kwetsbare) migranten als personeel op de Griekse eilanden en maatregelen om de Griekse absorptiecapaciteit van de financiële steun vanuit de EU te verbeteren. Ook het creëren van aanvullende opvangcapaciteit is onderdeel van het JAP. Het kabinet herkent de door uw Kamer gebezigde typering van versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland dan ook niet.
Human Rights Watch gaat in het door uw Kamer aangehaalde artikel ook specifiek in op een nog niet bij het Griekse parlement ingediende wetswijziging van de Griekse wet 4375/2016. Voor zover het kabinet bekend is gaat deze wetswijziging niet over versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland, maar over de behandeling van als kwetsbaar gedefinieerde asielzoekers en over het indienen van een aanvraag voor gezinshereniging op basis van de Dublin verordening vanuit Turkije in plaats van in Griekenland. Deze wetswijziging zou met name migranten die gezinshereniging naar andere EU-lidstaten beogen ervan moeten weerhouden de gevaarlijke oversteek te maken over de Egeïsche Zee vanuit Turkije naar Griekenland, om daar vervolgens de uitkomst van de procedure af te wachten. Het kabinet is voorstander van maatregelen die dit effect beogen.
Wat vindt u van de kritiek van Human Rights Watch op dit plan?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek reageren op de stelling dat de EU Griekenland tot laboratorium heeft getransformeerd om beleid te testen dat mensen weerhoudt naar de EU te komen?
De EU-Turkije Verklaring beoogt een einde te maken aan de illegale migratie van Turkije naar de EU met als alternatief een legale migratieroute voor Syrische vluchtelingen vanuit Turkije op basis van het zogenaamde 1:1 mechanisme. Het kabinet beschouwt dit niet als een laboratorium maar als robuuste maatregelen die nodig zijn om verdrinkingen te voorkomen, het verdienmodel van mensensmokkelaars te ontmantelen, smokkelroutes te sluiten en de bewaking van de Europese buitengrenzen te waarborgen.
Erkent u dat er sprake zal zijn van grove verslechtering van de situatie voor de mensen die vastzitten op de Griekse eilanden en dat zij door de voorgestelde maatregelen nog langer op de eilanden zullen moeten verblijven?
De maatregelen zijn primair bedoeld om de irreguliere migratie van Turkije naar de EU een halt toe te roepen door migranten ervan te weerhouden de gevaarlijke oversteek over de Egeïsche Zee te maken. De in het JAP voorgestelde maatregelen ondersteunen dit doel. Het kabinet verwacht geen grove verslechtering van de situatie voor de mensen of een langere verblijfsduur op de Griekse eilanden, omdat onder het JAP ook wordt gewerkt aan bijvoorbeeld het sneller en efficiënter verlopen van de Griekse asielprocedures en terugkeer naar Turkije op regelmatiger basis. In de afgelopen maanden is juist fors geïnvesteerd in het verbeteren van de omstandigheden van opvang op de Griekse eilanden.
Welke risico’s ziet u als de voorgestelde maatregelen door zullen gaan?
Het kabinet vindt het van belang dat maatregelen goed geïmplementeerd, consequent uitgevoerd en duidelijk gecommuniceerd worden aan alle betrokken partijen. Als dit niet het geval is kan dit onzekerheid met zich meebrengen, hetgeen bijvoorbeeld tot onrust op de Griekse eilanden zou kunnen leiden.
Was deze versobering van de opvang de bedoeling van het Joint Action Plan (JAP) van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de EU-Turkijedeal? Zo ja, waarom bent u hiermee akkoord gegaan en welke bewegingsruimte heeft de Griekse regering hierbinnen om een eigen afweging te maken van wat nodig is? Zo nee, hoe bent u bereid samen met andere Europese landen op te trekken om deze maatregelen te voorkomen?
Het JAP is opgesteld door Griekenland in samenwerking met de Europese Commissie. De Griekse autoriteiten tonen hiermee hun bereidheid om serieuze stappen te zetten samen met alle verantwoordelijke partijen in de implementatie van de afspraken voortvloeiend uit de EU-Turkije Verklaring. De Europese Commissie heeft een coördinerende rol bij de uitvoering ervan, en ziet daarbij toe op naleving van de EU-wet- en -regelgeving. De bewegingsruimte die de Griekse overheid hierbij heeft ligt binnen de grenzen van dit wettelijk kader. De voortgang van de uitvoering van het JAP wordt periodiek geagendeerd in de JBZ-Raad.
Zoals gezegd is het oogmerk van het JAP ondersteuning van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet steunt deze afspraken en is dan ook niet bereid om de in het JAP genoemde maatregelen te voorkomen samen met andere Europese lidstaten.
De gang van zaken in de nasleep van de moord op drie vrouwen in Parijs |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is bij de Nederlandse autoriteiten bekend dat de verdachte van de Parijs-moorden Ömer Güney, die in december 2012 samen met 54 andere personen in Ellemeet werd opgepakt, in december 2016 in Frankrijk is overleden?1
Zijn overlijden was bij het Openbaar Ministerie, tot de mediaberichtgeving daarover, niet bekend.
Heeft Nederland over de drievoudige moord in Parijs en de arrestatie van de hoofdverdachte vijf weken daarvoor in Nederland contact gehad met de Franse autoriteiten? Zo ja, wanneer was er contact en welke informatie is daarbij uitgewisseld?
Naar aanleiding van het aantreffen van de lichamen van de drie vrouwen in Parijs in de nacht van 9 op 10 januari 2013 is door Nederland en Frankrijk informatie uitgewisseld. Dit gebeurde tussen zowel de politiële autoriteiten als tussen de justitiële autoriteiten op basis van rechtshulpverzoeken. Over de inhoud van deze informatie-uitwisseling doe ik geen mededelingen.
Is bij u bekend dat de verdachte volgens de aanklacht van het Franse openbaar ministerie in opdracht van de Turkse geheime dienst MIT infiltreerde in Koerdische kringen en dat ook zijn aanwezigheid in Ellemeet in de aanklacht expliciet genoemd wordt als onderdeel van deze infiltratie?
De «drievoudige moord» in Parijs is een lopend strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken. Verder behoort het Franse Openbaar Ministerie niet tot mijn verantwoordelijkheid zodat ik u over de door dit Openbaar Ministerie opgestelde aanklacht niet kan informeren.
Deelt u de visie van het Franse openbaar ministerie dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte van de drievoudige moord al in Nederland bezig was met het beramen van een moordaanslag?
Het staat mij niet vrij de visie van het Franse Openbaar Ministerie te becommentariëren.
Ik volsta derhalve met de mededeling dat de Nationale Recherche op 3 december 2012 55 deelnemers van een bijeenkomst van de (verboden terroristische organisatie) PKK heeft aangehouden. Eén van deze aangehouden verdachten was Ömer Güney. In verband met het ontbreken van ernstige bezwaren ter zake enig misdrijf werd hij enkele dagen later in vrijheid gesteld.
Heeft Turkije Nederland geïnformeerd over de aanwezigheid van een Turkse infiltrant bij een Koerdische bijeenkomst in de eerste week van december 2012 en/of wist Nederland via andere kanalen van de aanwezigheid van deze geheim agent?
Het OM heeft laten weten dat er binnen het opsporingsonderzoek geen informatie voorhanden was over de mogelijke aanwezigheid van een infiltrant.
In bij de informatieuitwisseling in het kader van de samenwerking tussen Nederland en Turkije in de strijd tegen terrorisme mogelijk onbedoeld informatie beschikbaar gesteld die later is misbruikt tegen Koerdische activisten?
Turkije is één van de vele landen waarmee wordt samengewerkt in de strijd tegen terrorisme. Hoe landen de door hen, in het kader van die samenwerking, verkregen informatie gebruiken is door Nederland niet te beantwoorden.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat informatie in verkeerde handen valt dan wel wordt misbruikt om afrekeningen op te kunnen zetten?
In het algemeen is goede informatiebeveiliging noodzakelijk. Daarnaast speelt het toepassen van het zogenaamde «need-to-know principe» ook een rol. Iemand heeft dan alleen toegang tot informatie die nodig is voor het uitoefenen van zijn of haar functie. Tot slot ben je afhankelijk van je samenwerkingspartner en andere partijen die onderdeel uitmaken van de betreffende zaak.
Heeft de aanslag in Parijs en de eerdere aanwezigheid in Nederland van de hoofdverdachte van die aanslag geleid tot terughoudendheid in de samenwerking met Turkije?
De samenwerking met Turkije is door dit specifieke incident niet gewijzigd.
Wat doet Nederland, gelet op nieuwe moordcomplotten waarover Duitse media hebben bericht, om afrekeningen op Nederlands en Europees grondgebied te voorkomen?2
Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden beraamd, voorbereid of gepleegd in Nederland, door Nederlanders of jegens Nederlandse staatsburgers, zal door politie en het OM strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
Het vragen naar de geaardheid van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klachten van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over de gedragingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met betrekking tot hun geaardheid?
Het COA heeft geen formele klachten ontvangen van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over gedragingen van het COA met betrekking tot hun geaardheid. COA heeft mij voorts medegedeeld dat ook in reguliere contacten tussen medewerkers van de locatie Ter Apel en LHBT-belangenorganisaties geen klachten aan de orde gesteld zijn over gedragingen van het COA met betrekking tot de geaardheid van bewoners. Zoals in eerdere gesprekken tussen LHBT-belangenorganisaties en mij aan de orde is geweest kunnen deze organisaties verder, in geval van signalen dat er verbeteringen mogelijk zijn in de bejegening van LHBT-bewoners, altijd contact opnemen met het COA of met het ministerie.
Klopt het dat medewerkers van het COA vragen naar de geaardheid van asielzoekers? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA biedt bewoners begeleiding bij het veilig verblijven op de COA-locaties. Onderdeel van deze begeleiding is het voeren van individuele gesprekken tussen medewerkers en bewoners. Het is niet gebruikelijk dat het COA in deze gesprekken vraagt naar de geaardheid van bewoners. Het onderwerp seksuele geaardheid kan in deze gesprekken wel aan de orde komen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een situatie waarin zich incidenten voordoen of dreigen voor te doen waarbij het COA het vermoeden heeft dat deze veroorzaakt worden door discriminatie op basis van (vermeende) seksuele geaardheid. Het kan dan in het belang van de bewoner zijn om hierover in gesprek te gaan teneinde de begeleiding hierop aan te passen, bijvoorbeeld door de bewoner in contact te brengen met een belangenorganisatie of hem een andere kamer aan te bieden. Dergelijke gesprekken worden met respect gevoerd en alleen als de bewoner hier zelf over wenst te praten. Medewerkers worden op verschillende momenten voorgelicht en getraind met betrekking tot begeleiding van LHBT-bewoners. Er vinden in 2017 bijvoorbeeld diverse trainingen voor medewerkers plaats rond het project Welcoming Equality van COC Nederland.
Klopt het dat medewerkers bewoners vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners van asielzoekerscentra? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA heeft mij meegedeeld dat medewerkers bewoners niet vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners.
Heeft het COA de taak om informatie over de geaardheid van asielzoekers te verkrijgen? Zo ja, waarom? Wordt deze informatie door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst gebruikt bij de beslissing op de asielaanvraag? Wat is de juridische status en het gewicht van deze informatie? Zo nee, welke stappen zult u ondernemen?
Het behoort niet tot de taken van het COA om informatie te verzamelen over de geaardheid van bewoners.
Subsidieverlening aan organisaties voor slachtoffers van seksueel misbruik in de kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het opstappen van alle leden van de Raad van Toezicht van de stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Misbruik (KLOKK)?1 Wat zijn de redenen geweest voor deze leden om op te stappen?
De leden van de raad van Toezicht van de stichting KLOKK hebben een eigen keuze gemaakt om op te stappen. Zij hebben VWS daarna schriftelijk geïnformeerd over deze stap en aangegeven dat de verstoorde relatie tussen de Raad van Toezicht en het Bestuur de reden is geweest dat de Raad van Toezicht is opgestapt.
In hoeverre werd de Raad van Toezicht door KLOKK in staat gesteld de taken zorgvuldig en volledig uit te voeren?2 Klopt het dat zij geen informatie kregen over de manier waarop het subsidiegeld werd uitgegeven?
In de toelichting die de leden van de Raad van Toezicht hebben gegeven op hun keuze om op te stappen hebben zij aangegeven dat de wijze van optreden van de voorzitter de reden is geweest voor het opstappen. De besteding van de subsidiemiddelen was bij de Raad van Toezicht bekend.
Klopt het dat het salaris van de directeur van KLOKK in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is vastgesteld?3 4 Hoe verhoudt zich dit tot een vermeende brief van het Ministerie van VWS aan KLOKK uit 2013, waarin staat dat de Raad van Toezicht de hoogte van het salaris bepaalt?5 Hoe beoordeelt u deze discrepantie en welke gevolgen heeft deze?
VWS heeft voor de jaren 2014 tot en met 2017 aan de stichting KLOKK een projectsubsidie toegekend voor de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. Daarbinnen is ruimte geboden voor een bedrag van maximaal € 57,00 bruto per uur voor de salariskosten van de directeur. Dit bedrag is gezien de uit te voeren werkzaamheden van de stichting niet ongebruikelijk.
Het is evenwel aan de Raad van Toezicht, in de rol van werkgever van de directeur, om de arbeidsvoorwaarden van de directeur vast te stellen. VWS speelt daarbij geen rol.
Het is aan de directeur van de stichting om kwalitatief goede werknemers aan te nemen en het salarisniveau daarvan vast te stellen, binnen de ruimte die de subsidietoekenning daartoe biedt.
Indien de genoemde activiteiten waarvoor de stichting subsidie ontvangt grotendeels uitgevoerd worden door bedoelde personen, lijkt het begrijpelijk dat de salariskosten van hen een substantieel deel van begroting vormen. De beoordeling daarvan is evenwel aan de Raad van Toezicht.
In hoeverre acht u het te verantwoorden dat de directeur en zijn vrouw bijna de helft van de subsidie als salariskosten declareren?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is duidelijk waar de subsidie van de stichting KLOKK precies naartoe gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De subsidie wordt, conform de meerjarenbegroting van de stichting KLOKK op basis waarvan subsidie is verleend, besteed aan de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. De financiële en inhoudelijke verslagen over de jaren 2014 en 2015 zijn naar VWS gestuurd. Op basis van de begroting en het activiteitenplan voor 2017 zal VWS de bevoorschotting voor het jaar 2017 verstrekken. De subsidieperiode stopt na 2017.
Wat is er van de extra eisen terechtgekomen die het Ministerie van VWS heeft gesteld aan KLOKK naar aanleiding van de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» d.d. april 2016? Welke eisen zijn door KLOKK goed uitgevoerd en welke niet?6 Kunt u uw antwoord toelichten?
In de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN», opgesteld door de Rebelgroep, zijn voor de stichting KLOKK specifieke aanbevelingen opgenomen. Deze aanbevelingen hadden onder andere betrekking op de kwetsbaarheid en de continuïteit van de organisatie, de legitimiteit van het Bestuur door het niet betrekken van vrijwilligers bij de activiteiten en de vermenging van functies van de portefeuillehouder Financiën binnen de Raad van Toezicht die tevens eigenaar is van het bedrijf dat de administratie van KLOKK verzorgde.
Op nadrukkelijk verzoek van VWS is deze vermenging van functies per 1 juli 2016 opgeheven. Tevens heeft de stichting KLOKK op verzoek van VWS op 24 juni 2016 schriftelijk aangegeven welke verbeterpunten de stichting zal doorvoeren naar aanleiding van de aanbevelingen van Rebel. Op 31 januari 2017 heeft KLOKK op verzoek van VWS schriftelijk gerapporteerd over de voortgang hiervan. Uit deze update blijkt dat nog niet alle toegezegde verbeterpunten zijn uitgevoerd. Daarmee zijn de zorgen over de legitimiteit, kwetsbaarheid en transparantie van de stichting KLOKK nog niet weggenomen. Om die reden heeft VWS aangegeven hierover met de nieuwe Raad van Toezicht, zodra deze is aangetreden, en het Bestuur van KLOKK in gesprek te gaan.
Het meest recente gesprek dat VWS met het bestuur van de stichting KLOKK heeft gevoerd, heeft op 18 januari 2017 plaatsgehad. In dit gesprek is onder meer gesproken over de sturingsopgaven van KLOKK gelet op de ontstane situatie na het aftreden van de voltallige Raad van Toezicht en de zwakke gezondheid van enkele leden van het bestuur. Tevens zijn reeds gemaakte afspraken over de financiële verantwoording door KLOKK, herbevestigd.
KLOKK heeft inmiddels laten weten dat er een nieuwe Raad van Toezicht, bestaande uit drie personen, is aangetreden.
Wat zijn de uitkomsten geweest van de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de stichting KLOKK? Welke afspraken zijn daarbij gemaakt en op welke manier wordt de nakoming hiervan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de conclusie van KLOKK dat zij geen verantwoordelijkheid meer kunnen nemen voor het uitvoeren van de kostenplaats MCU, omdat deze uitgaven niet te verantwoorden zijn?7 Wat bedoelt KLOKK daar volgens u precies mee?
In 2013 is met de stichting KLOKK afgesproken dat zij een centrale rol zouden spelen voor de slachtofferorganisaties van in het verleden gepleegd seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. De te verwachten kosten van de lotgenotengroepen Nederland Heelt en Mea Culpa United (MCU) zijn als aparte activiteit zichtbaar gemaakt in de begroting van KLOKK. Daarmee kan KLOKK facturen van deze organisaties, zoals voor zaalhuur voor lotgenotenbijeenkomsten betalen. Van doorsubsidiëring is dan ook geen sprake.
De kostenposten voor de lotgenotengroepen Nederland Heelt en MCU zijn geoormerkt en kunnen niet door KLOKK voor andere doeleinden worden ingezet.
Het bestuur van KLOKK heeft aangegeven dat de door MCU aangeleverde gegevens ten behoeve van de controle van de jaarrekening door de accountant van KLOKK als onvoldoende zijn beoordeeld. Op grond hiervan zou KLOKK, als verantwoordelijke partij voor de subsidie, niet in staat zijn om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven van MCU te kunnen verantwoorden.
Tussen KLOKK en MCU dienen derhalve goede afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de uitgaven die ten laste komen van de MCU-kostenpost door KLOKK kunnen en moeten worden verantwoord.
In de contacten met de beide organisaties is hier door VWS ook meermaals op aangedrongen.
De genoemde reactie van MCU onderstreept de noodzaak tot het maken van goede onderlinge afspraken. Bij goede afspraken over de verantwoording van de subsidie kunnen activiteiten van MCU worden uitgevoerd.
Klopt het dat ervoor gekozen is om KLOKK vrijheid te geven in de doorsubsidiëring aan andere slachtofferorganisaties? Wat was daar de reden van? Waarom hield u de subsidieverlening niet in eigen hand?
Zie antwoord vraag 8.
Indien doorsubsidiëring door KLOKK mogelijk was, in hoeverre is het dan gerechtvaardigd om te zeggen dat gezien de eisen van het Ministerie van VWS geen verantwoordelijkheid meer kan worden genomen voor het uitvoeren van de kostenplaats Mea Culpa United (MCU)?8
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de uitgaven door MCU niet verantwoord kunnen worden qua rechtmatigheid en doelmatigheid en dus niet aan de eisen van het Ministerie van VWS voldoen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?9
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reageren op de gang van zaken tussen MCU en stichting KLOKK, zoals beschreven door MCU zelf?10
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat slachtofferorganisatie MCU alsnog de werkzaamheden voor slachtoffers kan voortzetten?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer bent u bereid de subsidie aan stichting KLOKK stop te zetten en deze in te zetten voor ondersteuning van andere slachtofferorganisaties die zich wel structureel houden aan de eisen van doelmatigheid en rechtmatigheid?
KLOKK ontvangt een projectsubsidie voor de periode 2014 tot en met 2017, de subsidie zal niet worden verlengd.
Een subsidie kan tussentijds pas worden stopgezet op basis van de bepalingen van artikel 4:48 e.v. van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarvan is momenteel geen sprake. Daarbij is in de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» door de Rebelgroep geconstateerd dat de subsidiemiddelen, binnen de ruimte die de subsidiebeschikking biedt, rechtmatig en doelmatig zijn besteed.
Met KLOKK zijn afspraken gemaakt over de jaarlijkse verantwoording en over het realiseren van verbeterpunten die op basis van het Rebel-rapport zijn opgesteld. Omdat KLOKK nog niet alle gevraagde verantwoordingsgegevens heeft aangeleverd is de bevoorschotting van de subsidie per 1 januari 2017 tijdelijk stopgezet.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de sluiting van de Klachten Commissie nog bij het Meldpunt Seksueel Misbruik Rooms-Katholieke kerk (RKK) binnengekomen? Waar is dat aantal op gebaseerd?
Met ingang van 1 mei 2015 is de klachtenregeling ten aanzien van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde beëindigd en is het Meldpunt Grensoverschrijdend gedrag ingesteld. De vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk hebben laten weten dat vanaf 1 mei 2015 tot begin dit jaar nog 50 nagekomen meldingen zijn binnengekomen. Deze meldingen worden behandeld volgens de Afspraak voor schrijnende gevallen waarover de Minister van Veiligheid en Justitie u in de brief van 7 december 2016 heeft geïnformeerd.
In hoeverre ontvangen deze nieuwe melders alsnog de benodigde psychische hulp?
Voor een ieder die zich vanaf 1 mei 2015 meldt als slachtoffer van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde, blijft hulp beschikbaar. Dit betekent dat de melders desgewenst in contact worden gebracht met de reeds in dit dossier betrokken professionele hulpverleners (psychologen). Zij kunnen op basis van gesprekken de melders doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleners en vertrouwenspersonen. De RKK heeft aangegeven dat dit hulpaanbod periodiek zal worden geëvalueerd aan de hand van de behoefte.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke cliëntondersteuning danwel vertrouwenspersoon dient te komen voor melders van kindermishandeling en seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk, die in samenwerking met de hulplijn seksueel misbruik van Slachtofferhulp Nederland en Meldpunt Misbruik RKK voor ondersteuning en begeleiding naar zorg, erkenning en maatschappelijke ondersteuning kan zorgen? Zo nee, waarom niet?
De bedoelde cliëntondersteuning wordt verzorgd door Slachtofferhulp Nederland. Via de Hulplijn Seksueel Misbruik wordt samen met melders gewerkt aan de vraagverduidelijking, het doorgeleiden naar professionele hulp en de verdere begeleiding in het zoekproces naar hulp. Desgewenst kunnen melders ook in contact worden gebracht met een slachtofferorganisatie waar bijvoorbeeld middels lotgenotenbijeenkomsten ondersteuning geboden wordt.
De voorgestelde versobering van opvang van asielzoekers in Griekenland |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorgestelde versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is bekend met het Joint Action Plan (JAP), waaraan u refereert als een voorgestelde versobering van de Griekse opvang. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet heeft het JAP positief ontvangen. Het kabinet stuurde uw Kamer het JAP op 13 december jl. toe, als bijlage bij het verslag van de JBZ-Raad van 8 en 9 december jl.2 In het JAP staan namelijk diverse maatregelen die erop gericht zijn om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring te ondersteunen, zoals maatregelen om de Griekse asielprocedures sneller en efficiënter te doen verlopen, maatregelen gericht op de veiligheid voor zowel (kwetsbare) migranten als personeel op de Griekse eilanden en maatregelen om de Griekse absorptiecapaciteit van de financiële steun vanuit de EU te verbeteren. Ook het creëren van aanvullende opvangcapaciteit is onderdeel van het JAP. Het kabinet herkent de door uw Kamer gebezigde typering van versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland dan ook niet.
Human Rights Watch gaat in het door uw Kamer aangehaalde artikel ook specifiek in op een nog niet bij het Griekse parlement ingediende wetswijziging van de Griekse wet 4375/2016. Voor zover het kabinet bekend is gaat deze wetswijziging niet over versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland, maar over de behandeling van als kwetsbaar gedefinieerde asielzoekers en over het indienen van een aanvraag voor gezinshereniging op basis van de Dublin verordening vanuit Turkije in plaats van in Griekenland. Deze wetswijziging zou met name migranten die gezinshereniging naar andere EU-lidstaten beogen ervan moeten weerhouden de gevaarlijke oversteek te maken over de Egeïsche Zee vanuit Turkije naar Griekenland, om daar vervolgens de uitkomst van de procedure af te wachten. Het kabinet is voorstander van maatregelen die dit effect beogen.
Wat vindt u van de kritiek van Human Rights Watch op dit plan?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek reageren op de stelling dat de EU Griekenland tot laboratorium heeft getransformeerd om beleid te testen dat mensen weerhoudt naar de EU te komen?
De EU-Turkije Verklaring beoogt een einde te maken aan de illegale migratie van Turkije naar de EU met als alternatief een legale migratieroute voor Syrische vluchtelingen vanuit Turkije op basis van het zogenaamde 1:1 mechanisme. Het kabinet beschouwt dit niet als een laboratorium maar als robuuste maatregelen die nodig zijn om verdrinkingen te voorkomen, het verdienmodel van mensensmokkelaars te ontmantelen, smokkelroutes te sluiten en de bewaking van de Europese buitengrenzen te waarborgen.
Erkent u dat er sprake zal zijn van grove verslechtering van de situatie voor de mensen die vastzitten op de Griekse eilanden en dat zij door de voorgestelde maatregelen nog langer op de eilanden zullen moeten verblijven?
De maatregelen zijn primair bedoeld om de irreguliere migratie van Turkije naar de EU een halt toe te roepen door migranten ervan te weerhouden de gevaarlijke oversteek over de Egeïsche Zee te maken. De in het JAP voorgestelde maatregelen ondersteunen dit doel. Het kabinet verwacht geen grove verslechtering van de situatie voor de mensen of een langere verblijfsduur op de Griekse eilanden, omdat onder het JAP ook wordt gewerkt aan bijvoorbeeld het sneller en efficiënter verlopen van de Griekse asielprocedures en terugkeer naar Turkije op regelmatiger basis. In de afgelopen maanden is juist fors geïnvesteerd in het verbeteren van de omstandigheden van opvang op de Griekse eilanden.
Welke risico’s ziet u als de voorgestelde maatregelen door zullen gaan?
Het kabinet vindt het van belang dat maatregelen goed geïmplementeerd, consequent uitgevoerd en duidelijk gecommuniceerd worden aan alle betrokken partijen. Als dit niet het geval is kan dit onzekerheid met zich meebrengen, hetgeen bijvoorbeeld tot onrust op de Griekse eilanden zou kunnen leiden.
Was deze versobering van de opvang de bedoeling van het Joint Action Plan (JAP) van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de EU-Turkijedeal? Zo ja, waarom bent u hiermee akkoord gegaan en welke bewegingsruimte heeft de Griekse regering hierbinnen om een eigen afweging te maken van wat nodig is? Zo nee, hoe bent u bereid samen met andere Europese landen op te trekken om deze maatregelen te voorkomen?
Het JAP is opgesteld door Griekenland in samenwerking met de Europese Commissie. De Griekse autoriteiten tonen hiermee hun bereidheid om serieuze stappen te zetten samen met alle verantwoordelijke partijen in de implementatie van de afspraken voortvloeiend uit de EU-Turkije Verklaring. De Europese Commissie heeft een coördinerende rol bij de uitvoering ervan, en ziet daarbij toe op naleving van de EU-wet- en -regelgeving. De bewegingsruimte die de Griekse overheid hierbij heeft ligt binnen de grenzen van dit wettelijk kader. De voortgang van de uitvoering van het JAP wordt periodiek geagendeerd in de JBZ-Raad.
Zoals gezegd is het oogmerk van het JAP ondersteuning van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet steunt deze afspraken en is dan ook niet bereid om de in het JAP genoemde maatregelen te voorkomen samen met andere Europese lidstaten.
Het vragen naar de geaardheid van asielzoekers door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de klachten van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over de gedragingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) met betrekking tot hun geaardheid?
Het COA heeft geen formele klachten ontvangen van LHBT-bewoners van het asielzoekerscentrum in Ter Apel over gedragingen van het COA met betrekking tot hun geaardheid. COA heeft mij voorts medegedeeld dat ook in reguliere contacten tussen medewerkers van de locatie Ter Apel en LHBT-belangenorganisaties geen klachten aan de orde gesteld zijn over gedragingen van het COA met betrekking tot de geaardheid van bewoners. Zoals in eerdere gesprekken tussen LHBT-belangenorganisaties en mij aan de orde is geweest kunnen deze organisaties verder, in geval van signalen dat er verbeteringen mogelijk zijn in de bejegening van LHBT-bewoners, altijd contact opnemen met het COA of met het ministerie.
Klopt het dat medewerkers van het COA vragen naar de geaardheid van asielzoekers? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA biedt bewoners begeleiding bij het veilig verblijven op de COA-locaties. Onderdeel van deze begeleiding is het voeren van individuele gesprekken tussen medewerkers en bewoners. Het is niet gebruikelijk dat het COA in deze gesprekken vraagt naar de geaardheid van bewoners. Het onderwerp seksuele geaardheid kan in deze gesprekken wel aan de orde komen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een situatie waarin zich incidenten voordoen of dreigen voor te doen waarbij het COA het vermoeden heeft dat deze veroorzaakt worden door discriminatie op basis van (vermeende) seksuele geaardheid. Het kan dan in het belang van de bewoner zijn om hierover in gesprek te gaan teneinde de begeleiding hierop aan te passen, bijvoorbeeld door de bewoner in contact te brengen met een belangenorganisatie of hem een andere kamer aan te bieden. Dergelijke gesprekken worden met respect gevoerd en alleen als de bewoner hier zelf over wenst te praten. Medewerkers worden op verschillende momenten voorgelicht en getraind met betrekking tot begeleiding van LHBT-bewoners. Er vinden in 2017 bijvoorbeeld diverse trainingen voor medewerkers plaats rond het project Welcoming Equality van COC Nederland.
Klopt het dat medewerkers bewoners vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners van asielzoekerscentra? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft u gedaan om dit te verifiëren?
Het COA heeft mij meegedeeld dat medewerkers bewoners niet vragen naar hun mening over de geaardheid van andere bewoners.
Heeft het COA de taak om informatie over de geaardheid van asielzoekers te verkrijgen? Zo ja, waarom? Wordt deze informatie door de Immigratie- en Naturalisatie Dienst gebruikt bij de beslissing op de asielaanvraag? Wat is de juridische status en het gewicht van deze informatie? Zo nee, welke stappen zult u ondernemen?
Het behoort niet tot de taken van het COA om informatie te verzamelen over de geaardheid van bewoners.
De motie inzake de Regeling langdurig verblijvende kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een verwijzing naar het regeerakkoord staatsrechtelijk niet steekhoudend is als argument om een motie niet uit te voeren omdat aangenomen moties boven een regeerakkoord gaan en het regeerakkoord tenslotte eerder is aangepast zoals bijvoorbeeld bij het ongedaan maken van strafbaarstelling van illegaliteit?
In mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) waarin ik reageer op de betreffende motie, is de verwijzing naar het regeerakkoord niet opgenomen als doorslaggevend argument om de definitieve Regeling niet aan te passen. Zoals in mijn brief te lezen is, heeft zorgvuldige weging plaatsgevonden van hetgeen de motie van het kabinet vraagt. De inhoudelijke overwegingen daarbij zijn in de brief opgenomen. Ik heb echter de constatering dat de motie op gespannen voet staat met het regeerakkoord niet achterwege willen laten in de brief.
Nu u de wens van een Kamermeerderheid naast u neerlegt om de regeling langdurig verblijvende kinderen aan te passen, bent u dan bereid een uitzetstop te hanteren voor asielkinderen die vijf jaar of langer in Nederland verblijven en in het zicht van de overheid zijn geweest totdat een nieuw kabinet aantreedt?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2307) uiteengezet heb, ben ik van mening dat het aanpassen van de definitieve Regeling onwenselijk is. Ook het middels een uitzetstop daarop anticiperen acht ik onverstandig. Ik meen dat daarmee lopende vertrektrajecten onnodig worden doorkruist. Daarnaast wordt hiermee bij een groep vreemdelingen verwachtingen gewekt, waarvan niet is vast te stellen dat deze juist zijn.
Tijdens de aanstaande kabinetsformatie kan desgewenst door de daarbij betrokken partijen dit onderwerp worden besproken. Dit geldt voor vrijwel alle beleidsonderwerpen en kan daarom niet gelden als argument om geen uitvoering meer te geven aan geldende wet- en regelgeving.
De 9e rapportage van de Europese Commissie over relocatie en hervestiging van vluchtelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het aantal van 63000 mensen, dat in aanmerking komt voor relocatie in Europa vanuit Griekenland, waarover de 9e rapportage spreekt bevestigen? Kunt u de Nederlandse toezegging van 3797 mensen ook bevestigen?1 2
De Europese Commissie heeft inmiddels op 2 maart jl. het 10e voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging uitgebracht.3 In dit verslag schrijft de Europese Commissie expliciet dat er in Griekenland 20.000 personen verblijven die in aanmerking kunnen komen voor herplaatsing. De Europese Commissie verwacht dat deze situatie stabiel blijft, gelet op de bestendige uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016. Het aantal aanwezige herplaatsingskandidaten is dus aanzienlijk lager dan de aantallen waar in de Raadsbesluiten van 14 en 22 september 2015 vanuit werd gegaan. Voor de toelichting bij het Nederlandse aandeel voor Griekenland verwijs ik nu naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Voortman (GroenLinks).4 In dit verband acht het kabinet het nog wel relevant om te melden dat de Europese Commissie in dit verslag aangeeft dat Nederland, als een minimum, verder zou moeten gaan met het huidige maandelijkse aantal herplaatsingen uit Griekenland. Dit in tegenstelling tot lidstaten die een duidelijke vingerwijzing krijgen van de Europese Commissie om te starten met herplaatsing, of meer te doen.
Waarom worden de cijfers waar u van uit gaat, te weten een aandeel van ongeveer 1400 mensen op een totaal van 24000 mensen die in aanmerking komen voor relocatie vanuit Griekenland, nergens in deze rapportages genoemd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel aanvragers van relocatie zijn door Nederland geweigerd? Op welke gronden? Was er hierbij ook sprake van veiligheidsgronden?
De Raadsbesluiten bevatten een beschrijving van de herplaatsingsprocedure. Daarin is één afwijzingsgrond voorzien, te weten een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid of ernstige redenen om de bepalingen inzake uitsluiting als vastgelegd in de artikelen 12 en 17 van Richtlijn 2011/95/EU toe te passen. Bijna 20 zaken zijn op basis van deze afwijzingsgrond geweigerd. Een zaak betreft dan zowel de personen zelf waarbij een contra-indicatie werd geconstateerd, als hun familieleden, die vanwege het behoud van de eenheid van het gezin eveneens werden geweigerd. In dit verband is het nog vermeldenswaardig dat de Europese Commissie in het door u aangehaalde 9e voortgangsverslag, Nederland als een goed voorbeeld heeft genoemd in de wijze waarop deze weigeringen worden gemotiveerd.
Welke betekenis hebben de aantallen die in de hierboven aangehaalde bijlage van de 9e voortgangsrapportage worden genoemd volgens u? Deelt u de mening dat het noemen van deze aantallen verwarrend is, aangezien deze aantallen niet in overeenstemming zijn met het aantal mensen dat daadwerkelijk in aanmerking komt voor relocatie? Gaat u de Europese Commissie vragen voortaan eenduidige cijfers te gebruiken zodat meteen duidelijk is hoeveel relocaties Nederland feitelijk op zouden moeten nemen?
Het Kabinet begrijpt dat het niet eenvoudig is om wegwijs te raken in de veelheid aan cijfers die over dit onderwerp worden gewisseld. Daarom vindt het Kabinet het belangrijk om hier steeds helder en eenduidig over te communiceren. Naar de mening van het Kabinet levert het 10e voortgangsverslag van de Europese Commissie een bijdrage aan de gewenste eenduidigheid door nu ook in het verslag zelf te verwijzen naar het aantal herplaatsingskandidaten dat daadwerkelijk in Griekenland aanwezig is.
Hoe verhouden de aantallen te herplaatsen vluchtelingen waar u vanuit gaat zich tot de aantallen relocaties die genoemd worden in de beslissingen van de Europese Raad van 22 juli 20153 en van 22 september 20154 zoals genoemd bij de bekendmaking van de 9e voortgangsrapportage?
De maximale aantallen in de Raadsbesluiten waren een inschatting van het aantal personen dat in aanmerking zou kunnen komen voor herplaatsing, gebaseerd op onder meer informatie van Frontex en EASO over de migratiesituatie in Griekenland en Italië zoals die was voorafgaand aan beide Raadsbesluiten. Het ging dus niet om een vooraf geregistreerd aantal asielzoekers waarvan op dat moment vaststond dat zij voor herplaatsing in aanmerking zouden komen. Van die laatste groep heeft de Europese Commissie een beeld geschetst in het 10e voortgangsverslag.
De gang van zaken in de nasleep van de moord op drie vrouwen in Parijs |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is bij de Nederlandse autoriteiten bekend dat de verdachte van de Parijs-moorden Ömer Güney, die in december 2012 samen met 54 andere personen in Ellemeet werd opgepakt, in december 2016 in Frankrijk is overleden?1
Zijn overlijden was bij het Openbaar Ministerie, tot de mediaberichtgeving daarover, niet bekend.
Heeft Nederland over de drievoudige moord in Parijs en de arrestatie van de hoofdverdachte vijf weken daarvoor in Nederland contact gehad met de Franse autoriteiten? Zo ja, wanneer was er contact en welke informatie is daarbij uitgewisseld?
Naar aanleiding van het aantreffen van de lichamen van de drie vrouwen in Parijs in de nacht van 9 op 10 januari 2013 is door Nederland en Frankrijk informatie uitgewisseld. Dit gebeurde tussen zowel de politiële autoriteiten als tussen de justitiële autoriteiten op basis van rechtshulpverzoeken. Over de inhoud van deze informatie-uitwisseling doe ik geen mededelingen.
Is bij u bekend dat de verdachte volgens de aanklacht van het Franse openbaar ministerie in opdracht van de Turkse geheime dienst MIT infiltreerde in Koerdische kringen en dat ook zijn aanwezigheid in Ellemeet in de aanklacht expliciet genoemd wordt als onderdeel van deze infiltratie?
De «drievoudige moord» in Parijs is een lopend strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken. Verder behoort het Franse Openbaar Ministerie niet tot mijn verantwoordelijkheid zodat ik u over de door dit Openbaar Ministerie opgestelde aanklacht niet kan informeren.
Deelt u de visie van het Franse openbaar ministerie dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte van de drievoudige moord al in Nederland bezig was met het beramen van een moordaanslag?
Het staat mij niet vrij de visie van het Franse Openbaar Ministerie te becommentariëren.
Ik volsta derhalve met de mededeling dat de Nationale Recherche op 3 december 2012 55 deelnemers van een bijeenkomst van de (verboden terroristische organisatie) PKK heeft aangehouden. Eén van deze aangehouden verdachten was Ömer Güney. In verband met het ontbreken van ernstige bezwaren ter zake enig misdrijf werd hij enkele dagen later in vrijheid gesteld.
Heeft Turkije Nederland geïnformeerd over de aanwezigheid van een Turkse infiltrant bij een Koerdische bijeenkomst in de eerste week van december 2012 en/of wist Nederland via andere kanalen van de aanwezigheid van deze geheim agent?
Het OM heeft laten weten dat er binnen het opsporingsonderzoek geen informatie voorhanden was over de mogelijke aanwezigheid van een infiltrant.
In bij de informatieuitwisseling in het kader van de samenwerking tussen Nederland en Turkije in de strijd tegen terrorisme mogelijk onbedoeld informatie beschikbaar gesteld die later is misbruikt tegen Koerdische activisten?
Turkije is één van de vele landen waarmee wordt samengewerkt in de strijd tegen terrorisme. Hoe landen de door hen, in het kader van die samenwerking, verkregen informatie gebruiken is door Nederland niet te beantwoorden.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat informatie in verkeerde handen valt dan wel wordt misbruikt om afrekeningen op te kunnen zetten?
In het algemeen is goede informatiebeveiliging noodzakelijk. Daarnaast speelt het toepassen van het zogenaamde «need-to-know principe» ook een rol. Iemand heeft dan alleen toegang tot informatie die nodig is voor het uitoefenen van zijn of haar functie. Tot slot ben je afhankelijk van je samenwerkingspartner en andere partijen die onderdeel uitmaken van de betreffende zaak.
Heeft de aanslag in Parijs en de eerdere aanwezigheid in Nederland van de hoofdverdachte van die aanslag geleid tot terughoudendheid in de samenwerking met Turkije?
De samenwerking met Turkije is door dit specifieke incident niet gewijzigd.
Wat doet Nederland, gelet op nieuwe moordcomplotten waarover Duitse media hebben bericht, om afrekeningen op Nederlands en Europees grondgebied te voorkomen?2
Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden beraamd, voorbereid of gepleegd in Nederland, door Nederlanders of jegens Nederlandse staatsburgers, zal door politie en het OM strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
De Joint Way Forward bevat geen afspraken over aantallen terugkeerders. Het document bevat operationele afspraken over het verloop van het terugkeerproces.
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer van kinderrechtschendingen te worden? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
De Nederlandse asielprocedure, die voldoet aan de vereisten van het EU-recht en de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, biedt bescherming tegen vervolging of dreigende onmenselijke behandeling. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Dat is het uitgangspunt van het asielrecht. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid neemt zijn verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de rechten van kinderen in vreemdelingrechtelijke procedures en bij de uitvoering van het terugkeerbeleid.
In de beslissing op een asielaanvraag krijgt dit vorm door niet alleen voor ouders, maar ook ten aanzien van kinderen te toetsen of er bij terugkeer vervolging of onmenselijke behandeling dreigt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij vrees voor genitale verminking/besnijdenis. Het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor vreemdelingen die niet in Europa mogen blijven, draagt bij aan het tegengaan van illegale migratie en mensensmokkel. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand. Daarnaast is een effectief terugkeerbeleid een belangrijke voorwaarde voor het vinden van draagvlak voor het Nederlands asielbeleid.
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren, dan de kinderen terug te sturen, te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het opvangen van Afghaanse kinderen doet geen afbreuk aan maatschappelijk draagvlak, maar het niet realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid wel.
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Het is bekend dat de veiligheidssituatie in delen van Afghanistan zorgen baart. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat geen enkele vreemdeling afkomstig uit Afghanistan zou kunnen terugkeren. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Als echter na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten.
Hoe is het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u verenigbaar?
De Nederlandse asielprocedure, die voldoet aan de vereisten van het EU-recht en de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, biedt bescherming tegen vervolging of dreigende onmenselijke behandeling. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Dat is het uitgangspunt van het asielrecht en dit botst niet met het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind.
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door hen terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven draagt bij aan het tegengaan van onnodig illegale migratie en smokkel, hetgeen naar het oordeel van het kabinet in het belang van kinderen is.
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt voorts iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden. Daarbij is een voorwaarde dat de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven het volgende biedt:
Betekent het feit dat er op dit moment geen adequate opvang is in Afghanistan dat u geen kinderen terugstuurt?
Bij het zoeken naar adequate opvang wordt primair gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Het kan zijn dat uit de feiten en omstandigheden van het geval naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Zoals gezegd dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen? Kunt u afzonderlijk ingaan op de situatie met betrekking tot tolken en de situatie met betrekking tot regievoerders?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv-zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn.
Worden er maatregelen genomen teneinde te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek en wat levert dit effectief op? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord1 op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Bent u bereid ditmaal alle vragen apart en per punt te beantwoorden aangezien de antwoorden op vraag 1 t/m 6 in de eerdere beantwoording tekort schoot?1
Ja.
Subsidieverlening aan organisaties voor slachtoffers van seksueel misbruik in de kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het opstappen van alle leden van de Raad van Toezicht van de stichting Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Misbruik (KLOKK)?1 Wat zijn de redenen geweest voor deze leden om op te stappen?
De leden van de raad van Toezicht van de stichting KLOKK hebben een eigen keuze gemaakt om op te stappen. Zij hebben VWS daarna schriftelijk geïnformeerd over deze stap en aangegeven dat de verstoorde relatie tussen de Raad van Toezicht en het Bestuur de reden is geweest dat de Raad van Toezicht is opgestapt.
In hoeverre werd de Raad van Toezicht door KLOKK in staat gesteld de taken zorgvuldig en volledig uit te voeren?2 Klopt het dat zij geen informatie kregen over de manier waarop het subsidiegeld werd uitgegeven?
In de toelichting die de leden van de Raad van Toezicht hebben gegeven op hun keuze om op te stappen hebben zij aangegeven dat de wijze van optreden van de voorzitter de reden is geweest voor het opstappen. De besteding van de subsidiemiddelen was bij de Raad van Toezicht bekend.
Klopt het dat het salaris van de directeur van KLOKK in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is vastgesteld?3 4 Hoe verhoudt zich dit tot een vermeende brief van het Ministerie van VWS aan KLOKK uit 2013, waarin staat dat de Raad van Toezicht de hoogte van het salaris bepaalt?5 Hoe beoordeelt u deze discrepantie en welke gevolgen heeft deze?
VWS heeft voor de jaren 2014 tot en met 2017 aan de stichting KLOKK een projectsubsidie toegekend voor de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. Daarbinnen is ruimte geboden voor een bedrag van maximaal € 57,00 bruto per uur voor de salariskosten van de directeur. Dit bedrag is gezien de uit te voeren werkzaamheden van de stichting niet ongebruikelijk.
Het is evenwel aan de Raad van Toezicht, in de rol van werkgever van de directeur, om de arbeidsvoorwaarden van de directeur vast te stellen. VWS speelt daarbij geen rol.
Het is aan de directeur van de stichting om kwalitatief goede werknemers aan te nemen en het salarisniveau daarvan vast te stellen, binnen de ruimte die de subsidietoekenning daartoe biedt.
Indien de genoemde activiteiten waarvoor de stichting subsidie ontvangt grotendeels uitgevoerd worden door bedoelde personen, lijkt het begrijpelijk dat de salariskosten van hen een substantieel deel van begroting vormen. De beoordeling daarvan is evenwel aan de Raad van Toezicht.
In hoeverre acht u het te verantwoorden dat de directeur en zijn vrouw bijna de helft van de subsidie als salariskosten declareren?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is duidelijk waar de subsidie van de stichting KLOKK precies naartoe gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De subsidie wordt, conform de meerjarenbegroting van de stichting KLOKK op basis waarvan subsidie is verleend, besteed aan de activiteiten lotgenotenbegeleiding, voorlichting/ondersteuning en externe contacten. De financiële en inhoudelijke verslagen over de jaren 2014 en 2015 zijn naar VWS gestuurd. Op basis van de begroting en het activiteitenplan voor 2017 zal VWS de bevoorschotting voor het jaar 2017 verstrekken. De subsidieperiode stopt na 2017.
Wat is er van de extra eisen terechtgekomen die het Ministerie van VWS heeft gesteld aan KLOKK naar aanleiding van de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» d.d. april 2016? Welke eisen zijn door KLOKK goed uitgevoerd en welke niet?6 Kunt u uw antwoord toelichten?
In de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN», opgesteld door de Rebelgroep, zijn voor de stichting KLOKK specifieke aanbevelingen opgenomen. Deze aanbevelingen hadden onder andere betrekking op de kwetsbaarheid en de continuïteit van de organisatie, de legitimiteit van het Bestuur door het niet betrekken van vrijwilligers bij de activiteiten en de vermenging van functies van de portefeuillehouder Financiën binnen de Raad van Toezicht die tevens eigenaar is van het bedrijf dat de administratie van KLOKK verzorgde.
Op nadrukkelijk verzoek van VWS is deze vermenging van functies per 1 juli 2016 opgeheven. Tevens heeft de stichting KLOKK op verzoek van VWS op 24 juni 2016 schriftelijk aangegeven welke verbeterpunten de stichting zal doorvoeren naar aanleiding van de aanbevelingen van Rebel. Op 31 januari 2017 heeft KLOKK op verzoek van VWS schriftelijk gerapporteerd over de voortgang hiervan. Uit deze update blijkt dat nog niet alle toegezegde verbeterpunten zijn uitgevoerd. Daarmee zijn de zorgen over de legitimiteit, kwetsbaarheid en transparantie van de stichting KLOKK nog niet weggenomen. Om die reden heeft VWS aangegeven hierover met de nieuwe Raad van Toezicht, zodra deze is aangetreden, en het Bestuur van KLOKK in gesprek te gaan.
Het meest recente gesprek dat VWS met het bestuur van de stichting KLOKK heeft gevoerd, heeft op 18 januari 2017 plaatsgehad. In dit gesprek is onder meer gesproken over de sturingsopgaven van KLOKK gelet op de ontstane situatie na het aftreden van de voltallige Raad van Toezicht en de zwakke gezondheid van enkele leden van het bestuur. Tevens zijn reeds gemaakte afspraken over de financiële verantwoording door KLOKK, herbevestigd.
KLOKK heeft inmiddels laten weten dat er een nieuwe Raad van Toezicht, bestaande uit drie personen, is aangetreden.
Wat zijn de uitkomsten geweest van de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de stichting KLOKK? Welke afspraken zijn daarbij gemaakt en op welke manier wordt de nakoming hiervan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de conclusie van KLOKK dat zij geen verantwoordelijkheid meer kunnen nemen voor het uitvoeren van de kostenplaats MCU, omdat deze uitgaven niet te verantwoorden zijn?7 Wat bedoelt KLOKK daar volgens u precies mee?
In 2013 is met de stichting KLOKK afgesproken dat zij een centrale rol zouden spelen voor de slachtofferorganisaties van in het verleden gepleegd seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. De te verwachten kosten van de lotgenotengroepen Nederland Heelt en Mea Culpa United (MCU) zijn als aparte activiteit zichtbaar gemaakt in de begroting van KLOKK. Daarmee kan KLOKK facturen van deze organisaties, zoals voor zaalhuur voor lotgenotenbijeenkomsten betalen. Van doorsubsidiëring is dan ook geen sprake.
De kostenposten voor de lotgenotengroepen Nederland Heelt en MCU zijn geoormerkt en kunnen niet door KLOKK voor andere doeleinden worden ingezet.
Het bestuur van KLOKK heeft aangegeven dat de door MCU aangeleverde gegevens ten behoeve van de controle van de jaarrekening door de accountant van KLOKK als onvoldoende zijn beoordeeld. Op grond hiervan zou KLOKK, als verantwoordelijke partij voor de subsidie, niet in staat zijn om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven van MCU te kunnen verantwoorden.
Tussen KLOKK en MCU dienen derhalve goede afspraken gemaakt te worden over de wijze waarop de uitgaven die ten laste komen van de MCU-kostenpost door KLOKK kunnen en moeten worden verantwoord.
In de contacten met de beide organisaties is hier door VWS ook meermaals op aangedrongen.
De genoemde reactie van MCU onderstreept de noodzaak tot het maken van goede onderlinge afspraken. Bij goede afspraken over de verantwoording van de subsidie kunnen activiteiten van MCU worden uitgevoerd.
Klopt het dat ervoor gekozen is om KLOKK vrijheid te geven in de doorsubsidiëring aan andere slachtofferorganisaties? Wat was daar de reden van? Waarom hield u de subsidieverlening niet in eigen hand?
Zie antwoord vraag 8.
Indien doorsubsidiëring door KLOKK mogelijk was, in hoeverre is het dan gerechtvaardigd om te zeggen dat gezien de eisen van het Ministerie van VWS geen verantwoordelijkheid meer kan worden genomen voor het uitvoeren van de kostenplaats Mea Culpa United (MCU)?8
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de uitgaven door MCU niet verantwoord kunnen worden qua rechtmatigheid en doelmatigheid en dus niet aan de eisen van het Ministerie van VWS voldoen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?9
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reageren op de gang van zaken tussen MCU en stichting KLOKK, zoals beschreven door MCU zelf?10
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat slachtofferorganisatie MCU alsnog de werkzaamheden voor slachtoffers kan voortzetten?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer bent u bereid de subsidie aan stichting KLOKK stop te zetten en deze in te zetten voor ondersteuning van andere slachtofferorganisaties die zich wel structureel houden aan de eisen van doelmatigheid en rechtmatigheid?
KLOKK ontvangt een projectsubsidie voor de periode 2014 tot en met 2017, de subsidie zal niet worden verlengd.
Een subsidie kan tussentijds pas worden stopgezet op basis van de bepalingen van artikel 4:48 e.v. van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarvan is momenteel geen sprake. Daarbij is in de «Tussenevaluatie Subsidietoekenning SKIP, KLOKK en SHN» door de Rebelgroep geconstateerd dat de subsidiemiddelen, binnen de ruimte die de subsidiebeschikking biedt, rechtmatig en doelmatig zijn besteed.
Met KLOKK zijn afspraken gemaakt over de jaarlijkse verantwoording en over het realiseren van verbeterpunten die op basis van het Rebel-rapport zijn opgesteld. Omdat KLOKK nog niet alle gevraagde verantwoordingsgegevens heeft aangeleverd is de bevoorschotting van de subsidie per 1 januari 2017 tijdelijk stopgezet.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de sluiting van de Klachten Commissie nog bij het Meldpunt Seksueel Misbruik Rooms-Katholieke kerk (RKK) binnengekomen? Waar is dat aantal op gebaseerd?
Met ingang van 1 mei 2015 is de klachtenregeling ten aanzien van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde beëindigd en is het Meldpunt Grensoverschrijdend gedrag ingesteld. De vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk hebben laten weten dat vanaf 1 mei 2015 tot begin dit jaar nog 50 nagekomen meldingen zijn binnengekomen. Deze meldingen worden behandeld volgens de Afspraak voor schrijnende gevallen waarover de Minister van Veiligheid en Justitie u in de brief van 7 december 2016 heeft geïnformeerd.
In hoeverre ontvangen deze nieuwe melders alsnog de benodigde psychische hulp?
Voor een ieder die zich vanaf 1 mei 2015 meldt als slachtoffer van verjaard seksueel misbruik en/of misbruik door een overleden aangeklaagde, blijft hulp beschikbaar. Dit betekent dat de melders desgewenst in contact worden gebracht met de reeds in dit dossier betrokken professionele hulpverleners (psychologen). Zij kunnen op basis van gesprekken de melders doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleners en vertrouwenspersonen. De RKK heeft aangegeven dat dit hulpaanbod periodiek zal worden geëvalueerd aan de hand van de behoefte.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke cliëntondersteuning danwel vertrouwenspersoon dient te komen voor melders van kindermishandeling en seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk, die in samenwerking met de hulplijn seksueel misbruik van Slachtofferhulp Nederland en Meldpunt Misbruik RKK voor ondersteuning en begeleiding naar zorg, erkenning en maatschappelijke ondersteuning kan zorgen? Zo nee, waarom niet?
De bedoelde cliëntondersteuning wordt verzorgd door Slachtofferhulp Nederland. Via de Hulplijn Seksueel Misbruik wordt samen met melders gewerkt aan de vraagverduidelijking, het doorgeleiden naar professionele hulp en de verdere begeleiding in het zoekproces naar hulp. Desgewenst kunnen melders ook in contact worden gebracht met een slachtofferorganisatie waar bijvoorbeeld middels lotgenotenbijeenkomsten ondersteuning geboden wordt.
Het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat dagelijks 30 migranten illegaal de grens worden overgezet naar Servië?1
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van geweld tegen vluchtelingen. In Europese regelgeving, inclusief de Schengengrenscode, staan duidelijke richtlijnen hoe om te gaan met vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken. Het EU-acquis, in het bijzonder de Procedurerichtlijn, is ook duidelijk wat betreft het bieden van de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen. Het kabinet benadrukt dit ook in de verschillende Europese overleggen en in bilaterale contacten.
Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. De Commissie doet dit ook getuige de verschillende procedures die de Commissie op dit gebied tegen Hongarije heeft gestart die ook hebben geleid tot zaken voor het Europese Hof van Justitie. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen daar op aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit dan ook zal doen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen van deze problematiek op de voet en spreekt betrokken lidstaten daar bij gelegenheid op aan.
In het geval van een illegale grensoverschrijding bestaat veelal de mogelijkheid tot een versnelde overdrachtsprocedure naar het land waaruit een onderdaan van een derde land illegaal de EU in is gereisd. Dit gebeurt op basis van bilaterale maar ook Europese terug- en overnameovereenkomsten. Dat is ook het geval bij Servië. Onderdanen uit derde landen die door de buurlanden worden overgedragen aan Servië, worden ook door de Servische autoriteiten geaccepteerd en opvang geboden omdat de meerderheid van deze zaken nog in Servië een lopende asielaanvraag heeft. Daarnaast merkt het kabinet op dat onderdanen uit derde landen die vanuit Servië op illegale wijze de EU weer proberen in te reizen via Hongarije en Kroatië, in Servië de mogelijkheid is geboden om een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Bent u bereid Hongarije en Kroatië over het schenden van het VN Vluchtelingenverdrag, door het illegaal de grens overzetten van vluchtelingen, aan te spreken en mogelijk in Europees verband stappen te zetten? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het politiegeweld dat gebruikt wordt tegen de vluchtelingen op de Balkanroute? Welke stappen gaat u hiertegen, mogelijk in Europees verband, ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vluchtelingen verblijven momenteel in Servië en hoeveel adequate opvangplekken zijn er? Waar schiet de opvang tekort?
Volgens schattingen van de Servische overheid verblijven 7.500 asielzoekers op Servisch grondgebied. Bijna 6.500 asielzoekers zijn opgevangen in officiële opvangcentra. Naar aanleiding van de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute heeft Servië met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en zijn maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Volgens de Servische autoriteiten zijn er voldoende plekken.
Hoewel er nog officiële opvangplekken beschikbaar en aangeboden zijn, kiest een groep van ca. 1.000 tot 1.300 asielzoekers er nog altijd voor om daar geen gebruik van te maken. Zij verblijven in onofficiële kampen in Belgrado en aan de Servisch-Hongaarse grens. De Servische autoriteiten hebben (tijdelijke) opvangplekken georganiseerd voor deze groep asielzoekers voor het geval dat zij daar alsnog gebruik van willen maken. Het onlangs geopende centrum in Obrenovac nabij Belgrado is een belangrijke stap vooruit in dezen, aangezien UNHCR en de Servische autoriteiten met succes enkele honderden asielzoekers hebben aangemoedigd om in het nieuwe opvangcentrum te verblijven. Het centrum biedt ruimte voor maximaal 550 personen en er wordt gewerkt aan vergroting van de capaciteit tot 850 personen.
Bent u voornemens stappen te zetten in Europees verband om ervoor te zorgen dat vluchtelingen in Servië de nodige zorg, opvang en middelen krijgen om de winter te doorstaan?
De Europese Commissie heeft in de aanloop naar de winter de nodige stappen gezet en volgt de situatie nauwlettend. Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de beantwoording van vergelijkbare vragen ingezonden op 11 januari 2017.2 In aanvulling daarop, heeft de Europees Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing tijdens zijn bezoek aan Belgrado op 22 januari jl. aanvullende financiële steun toegezegd. Daarmee komt de totale Europese steun in relatie tot de migratiecrisis op € 44 miljoen.
Bent u bereid om ten aanzien van de meest kwetsbare vluchtelingen, zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen, in Servië extra stappen te zetten en er zo voor te zorgen dat zij niet langer in erbarmelijke omstandigheden hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou dit voor een aantal kinderen ook bijvoorbeeld hervestiging naar Nederland kunnen zijn?
Nederland zet het instrument van hervestiging vooral in om de meest kwetsbare vluchtelingen te hervestigen vanuit regio’s waar hen eerste opvang wordt geboden (o.a. Turkije, Libanon, Jordanië, Kenia), om zo ook de druk op de gastgemeenschappen daar te verlichten. Dit met, in de visie van het kabinet, samen met investeren in opvang in de regio en aanpakken van grondoorzaken, leiden tot een vermindering van gevaarlijke overtochten naar Europa inclusief doorreis via landen als Servië. Over de invulling van het nationale hervestigingskader en de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de verantwoordelijkheden onder de EU-Turkije Verklaring is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd.
Het kabinet ziet, in het licht van genoemd nationaal hervestigingskader, geen reden om te beginnen met hervestiging vanuit Servië naar Nederland. Volgens de Servische overheid is er, o.a. met steun van UNHCR, voldoende adequate opvangcapaciteit beschikbaar om alle migranten onder de juiste omstandigheden op te vangen. Met MATRA-middelen steunt de ambassade de opvang van minderjarige alleenstaande migranten waarbij onder andere Save the Children en Stichting Nidos zijn betrokken. Het is van belang om door verbetering van de omstandigheden in de buurlanden van Servië te voorkomen dat mensen doorreizen naar Servië.
Acht u de behandeling van vluchtelingen door Servië verenigbaar met de mensenrechtenstandaarden van de Europese Unie? Zo ja, hoe dan? Zo nee, welke invloed heeft dit op de onderhandelingen met Servië over het lidmaatschap van de Europese Unie?
Naar oordeel van UNHCR en de Commissie heeft Servië de afgelopen maanden met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en heeft maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Daarnaast biedt de EU Servië als kandidaat-lidstaat de nodige ondersteuning als onderdeel van het toetredingsproces. Via o.a. het instrument voor pretoetredingssteun zijn verschillende projecten gestart en uitgevoerd om de Servische asiel- en migratiewetgeving in lijn te brengen met het EU-acquis. Via een (lopend) twinningproject adviseert ook Nederland de Servische migratieautoriteiten.
Door de migratiestroom langs de Westelijke Balkanroute is Servië geconfronteerd met een groot aantal migranten dat op irreguliere wijze via Servië de EU wil bereiken. Servië probeert al geruime tijd de migranten die in informele opvanglocaties verblijven te overtuigen om zich op een rustige en gecontroleerde manier te laten overplaatsen naar bestaande officiële opvangcentra. Zoals gesteld, is er nu sprake van een groep die weigert in te gaan op de aanbiedingen van de Servische overheid omdat zij er, mogelijk met het oog op een poging om door te reizen naar de EU, de voorkeur aan geven in Belgrado te blijven boven een verblijf in een officiële opvanglocatie buiten de stad. Ook zouden onder migranten geruchten de ronde doen over uitzettingen naar Bulgarije.
Wat is uw reactie op de stelling van directeur Pim Kraan van Save the Children dat de EU-Turkije deal smokkelaars een steviger greep heeft gegeven op een enorm winstgevende business waarin steeds gevaarlijkere tactieken worden gevolgd om de autoriteiten te omzeilen?
Een van de grootste successen van de EU-Turkije Verklaring is dat het cynische verdienmodel van criminele smokkelaars juist hard is geraakt. De significante daling van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden vanuit Turkije bevestigt dat aanzienlijk minder mensen gebruik maken van de diensten van criminele smokkelaars. Daarnaast pakt Turkije, mede naar aanleiding van de EU-Turkije Verklaring, de smokkelindustrie in Turkije veel harder aan.3
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute inderdaad een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest Europa. Dit komt echter niet door de EU-Turkije Verklaring, maar doordat verschillende landen langs de Westelijke Balkanroute maatregelen hebben getroffen op grond van veelal bestaande nationale en Europese regelgeving met betrekking tot grensbeheer al dan niet op basis van de Schengengrenscode. Daarmee is begin 2016 een einde gekomen aan de zogenoemde «doorwuifpraktijken». Tijdens de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute was daartoe ook opgeroepen.4 In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft.
Smokkelnetwerken richten zich ook op deze groep mensen. Nieuwe smokkeltrends worden steeds sneller geïdentificeerd en smokkelnetwerken worden opgerold. Door inspanningen van de nationale diensten in deze landen, maar ook door continue samenwerking met diensten van EU-lidstaten en onder coördinatie van Europol, worden smokkelaars met gerichte acties op deze route aangepakt.
Deelt u de mening dat veilige en legale routes zoals gezinshereniging, hervestiging, het beschikbaar stellen van humanitaire visa en private sponsoring op de lange termijn het meest effectieve middel zijn tegen smokkelaars? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen en bent u bereid hier in Europees verband het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat is volgens u, in het licht van de averechtse gevolgen van de Turkijedeal, dan wel de oplossing tegen smokkelaars?
Zoals ook in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis5 is verwoord, meent het kabinet dat de opvang en bescherming van vluchtelingen in de aanpalende regio en de gastgemeenschappen moet worden versterkt en de grondoorzaken van migratie moeten worden aangepakt. Door vluchtelingen en economische migranten dicht bij huis perspectief te bieden, zullen minder mensen de gevaarlijke, irreguliere tocht naar de EU ondernemen, al dan niet met behulp van criminele smokkelaars.
Dat betekent niet dat de EU en de lidstaten geen verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van vluchtelingen. Via hervestiging kan vluchtelingen de mogelijkheid worden geboden om op een veilige en gecontroleerde wijze naar Europa te komen. Door middel van hervestiging, herplaatsing en nareis is de afgelopen jaren een substantiële groep vluchtelingen naar Nederland gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar de meest recente gegevens in de IND-Asylum Trends en de reguliere rapportages van de Europese Commissie m.b.t. de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, het JBZ-hervestigingskader en de EU-Turkije Verklaring.6 Uit deze gegevens blijkt ook dat Nederland hierin relatief voorop loopt. Het is van primair belang dat ook andere lidstaten in dezen hun verantwoordelijkheid nemen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat smokkelaars hard dienen te worden aangepakt. Nederland zet zich daarom ook expliciet in voor een grotere rol van Europol in de hotspots en een intensivering van de samenwerking tussen opsporingsdiensten van Europese lidstaten, Europol en van derde landen. Dat gebeurt onder andere via het EMPACT-project van Europol.
Het bericht dat de UNHCR gehinderd wordt door Turkije in de monitoring van de vluchtelingendeal |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN struggles to monitor fate of readmitted Syrians in Turkey»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) geen «ongehinderde en voorspelbare toegang tot uitzendcentra in Turkije en het opvangcentrum in Duzici» heeft, ondanks de formele garanties die gemaakt zijn in het kader van de vluchtelingendeal?2
Zoals u bekend hecht het kabinet zeer aan de nauwe samenwerking met internationale organisaties als UNHCR en IOM in de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en heeft het zich daarvoor steeds ingezet. Toegang tot migranten die onder de Verklaring zijn teruggekeerd hoort daar wat het kabinet betreft ook bij. De toegang tot de opvanglocaties is reeds een terugkerend onderwerp in politieke en hoogambtelijke contacten van Nederland en de Europese Commissie met Turkije.
Zoals ook uit de vierde voortgangsrapportage van de Europese Commissie over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijkt, is hun ook toegang verleend tot de verschillende centra en opvangkampen. Daarnaast delen de Turkse autoriteiten ook informatie over de teruggekeerde migranten. Het kabinet merkt dan ook op dat er geen sprake is van een systematische weigering. Tegelijkertijd is het kabinet geen deelgenoot van de beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de toegang in specifieke gevallen te ontzeggen. Nederland zal dan ook bij de Commissie blijven bepleiten dat regelmatige toegang deel uitmaakt van de gezamenlijke aanpak, en dat daarvoor bij de reguliere rapportage aandacht bestaat.
Waarom heeft Turkije de toegang tot het opvangcentrum in Duzici de UNHCR meermaals ontzegd?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er begin november slechts 12 van de 82 Syriërs die vanuit Griekenland zijn teruggestuurd, een tijdelijke verblijfsstatus hebben gekregen?4 Wat zijn de actuele data?
In de vierde voortgangsrapportage over de EU-Turkije Verklaring, rapporteerde de Europese Commissie dat alle teruggekeerde Syriërs (t.t.v. voortgangsrapportage betrof dat 42 Syriërs) zijn opgevangen in een vluchtelingenkamp en weer zijn geregistreerd t.b.v. de speciale tijdelijke beschermingsmaatregel voor Syriërs. Tien personen zijn vrijwillig teruggekeerd naar Syrië.
Het kabinet herkent niet dat Syrische vluchtelingen onvoldoende worden beschermd. Op grond van de tijdelijke beschermingsmaatregel genieten zij vergelijkbare rechten als onder het VN-Vluchtelingenverdrag. Turkije biedt hun, met ondersteuning van de EU via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije, onder andere opvang, gezondheidszorg, toegang tot onderwijs en een cashcardprogramma waarmee vluchtelingen maandelijks een bedrag ter beschikking krijgen om naar eigen inzicht te besteden aan zaken als boodschappen, kleding, of woon-, onderwijs- en medische kosten.
Hoeveel teruggestuurde Syrische vluchtelingen worden op dit moment onvoldoende beschermd in Turkije? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er vorig jaar 176 vluchtelingen aan de grens met Turkije zijn doodgeschoten?5 Is dit te rijmen met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de vluchtelingendeal? Hoe wordt er voorkomen dat er nog meer mensen worden doodgeschoten? Hoe ziet u uw eigen rol daarin als trekker van de vluchtelingendeal?
Zoals aan uw Kamer geschreven in het schriftelijk overleg inzake migratiebeheer EU-Turkije (d.d. 17 mei 2016, Kamerstuk 21 501-20 nr. 1141), is de Turks-Syrische grens ruim 900 km lang en grenst zij direct aan een actief conflictgebied in Syrië. Met UNHCR heeft het kabinet begrip voor de complexe veiligheidsvraagstukken waarmee de Turkse autoriteiten zich geconfronteerd zien, zoals grensoverschrijdingen door «foreign fighters» en smokkel van o.a. wapens. Daarnaast wijst het kabinet op de uitdagingen die er zijn om berichten over schietincidenten bevestigd te krijgen. Het kabinet kan noch het genoemde aantal, noch de status bevestigen van personen die aan de grens zouden zijn omgekomen.
In datzelfde schriftelijk overleg schreef het kabinet dat ten aanzien van de veiligheid van vluchtelingen in Turkije en het respecteren van de materiële vereisten van het VN-Vluchtelingenverdrag, UNHCR en migratiediensten van verschillende lidstaten het Turkse Directoraat-Generaal Migratiemanagement ondersteunen in zijn ontwikkeling door technisch advies en trainingen aan te bieden.
Acht u de bovenstaande voorbeelden als een schending van de vluchtelingendeal door Turkije? Zo ja, op welke wijze gaat u deze schending aankaarten?
Zie antwoorden op vragen 2,3 en 6.
Hoeveel vluchtelingen zijn er in het kader van de vluchtelingendeal in totaal teruggestuurd vanuit Griekenland naar Turkije?
Volgens gegevens van de Europese Commissie zijn tot en met 25 januari jl. 851 migranten teruggekeerd naar Turkije.
Hoeveel van de 2,7 miljoen vluchtelingen in Turkije hebben inmiddels een werkvergunning?
Volgens cijfers van het Turkse Ministerie van Arbeid hebben ca. 18.000 Syriërs een werkvergunning aangevraagd. Daarvan zijn ca 13.000 aanvragen toegekend, waarvan ca. 5.000 aan vluchtelingen. Dat is een stijging van ca. 2.000 sinds het verschijnen van de vierde voortgangsrapportage over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, waarvan uw Kamer als deel van het verslag van de JBZ-Raad van 8–9 december 2016 (Kamerstuk 32 317 nr. 453 d.d. 13 december 2016) een appreciatie ontving.
Herinnert u zich dat u tijdens het mondelinge vragenuur van 5 april jl. zei: «Het gaat ook niet om bruine ogen. Ik wijs er wel op dat het nagevraagd is en dat daar vervolgens van Turkse kant een persverklaring uit voortgekomen is. Niettemin is het van belang om juist dit soort elementen zeer precies te bekijken, omdat het ook voor de Nederlandse regering van belang is dat de afspraken die gemaakt zijn met Turkije gebaseerd zijn op internationale standaarden»? Bent u bereid om nu opnieuw de bovengenoemde elementen van de uitvoering van de deal, en de mogelijkheden van de monitoring daarop, zeer precies te bekijken?
Ja, deze elementen zijn terugkerende onderwerpen in politieke en hoogambtelijke contacten met Turkije van Nederland en de Europese Commissie, die de uitvoering van de afspraken tussen de EU en Turkije monitort.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer te worden van kinderrechtschendingen? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren te vergroten dan de kinderen terug te sturen?
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Hoe zijn het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u met elkaar verenigbaar?
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door ze terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden.
Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat als de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Mocht het niet lukken om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen, wordt onderzocht of adequate opvang in een (particuliere of van overheidswege) opvanginstelling voorhanden is.
Voor Afghanistan geldt op dit moment dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn. Ik zie daarom geen noodzaak voor speciale tolken voor gesprekken met (Afghaanse) amv’s.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Naast deze maatregelen, kan het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor alleenstaande minderjarigen die niet in Europa mogen blijven ook bijdragen aan het tegengaan van illegale migratie en smokkel van deze groep omdat het laat zien dat dit niet loont. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand.
De locatie Zeewolde voor de middengolfzender |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat de locatie Zeewolde historisch is opgericht en getuned op de frequentie AM1008 en dat grote middengolffrequenties zoals deze zich lastig laten verplaatsen? Erkent u dat qua hoogte en inrichting geen andere locaties beschikbaar zijn en/of direct inzetbaar zijn in Nederland die qua technische en economische voorwaarden vergelijkbaar zijn met uitzending van de frequentie AM1008 vanaf de bestaande zendmast in Zeewolde?1
Het zendstation in Zeewolde is in 1980 opgericht als vervanging van het middengolfzendstation in Lopik ten behoeve van uitzendingen voor de publieke omroep op de frequenties 747 en 1.008 kHz. Op deze frequenties werden respectievelijk de programma’s van Hilversum II en Hilversum I uitgezonden. Vanaf de jaren ’80 is Radio 5 gaan uitzenden via deze middengolffrequenties. Eerst via de 1008 kHz, later via de 747 kHz. Sinds 2007 zendt Groot Nieuws Radio (hierna: GNR) uit via de 1.008 kHz.
In 2015 is de NPO gestopt met het uitzenden van Radio 5 via de middengolf. Als gevolg daarvan is de toenmalige zenderoperator van de NPO en GNR – KPN Broadcast Services (hierna: KPN) – gestopt met de middengolfdienstverlening en is de huurovereenkomst met NOVEC per 1 september 2015 opgezegd. Een andere zenderoperator – Broadcast Partners (hierna: BP) – heeft vervolgens de dienstverlening (voor GNR) overgenomen. NOVEC geeft aan dat BP en NOVEC in 2015 een (tijdelijke) huurovereenkomst hebben gesloten voor de duur van 2 jaar, zonder optie tot verlenging.
Zoals gezegd zijn de zendmasten in Zeewolde opgericht in 1980, een tijd dat middengolfradio nog een andere (belangrijker) rol speelde in de samenleving dan tegenwoordig. FM-radio was nog in ontwikkeling, (wettige) commerciële radiostations bestonden nog niet, net als moderne technieken zoals digitale etherradio (DAB+) en radio via internet.
Daarnaast is de installatie in Zeewolde ooit opgericht om de rechten die Nederland heeft voor beide middengolffrequenties effectief te kunnen benutten: 2x 1.096 kW (EMRP).2 GNR gebruikt nu ca. 1x 100 kW (EMRP). Nu het radiolandschap zo sterk is veranderd, is het niet zinvol om (alleen) uit te gaan van de historische context. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het juist dat de zendmast in Zeewolde door u in 2005 is aangemerkt als een «ontwijfelbaar niet-dupliceerbare» zendmast? Klopt het dat de mast juist om die reden ondergebracht werd in het staatsmastenbedrijf NOVEC? Deelt u de opvatting dat de bestaande zendmast daarmee feitelijk een lokaal monopolie vormt waarvan de exploitant van AM1008 afhankelijk is en dat daarvoor geen bestaand alternatief beschikbaar is dat economisch of technisch gelijkwaardig is aan de zendmast in Zeewolde?
De vraag die in 2005 aan de orde was, betrof de vraag welke masten in het destijds op te richten mastenbedrijf NOVEC geplaatst zouden worden. In het mastenbedrijf zouden masten worden geplaatst die als «ontwijfelbaar niet-dupliceerbaar» beschouwd konden worden. Met niet-dupliceerbare infrastructuur werd infrastructuur bedoeld die voor een marktpartij moeilijk of niet aan te leggen was. Ter invulling van dit criterium is advies gevraagd aan de toenmalige OPTA (nu: ACM). OPTA heeft toen geadviseerd om masten met een werkelijke hoogte hoger dan 40 meter als niet-dupliceerbaar aan te merken. Dit is de reden dat het station in Zeewolde toen als niet-dupliceerbaar is aangemerkt. Het al dan niet aangemerkt zijn als niet-dupliceerbaar staat los van de vraag of deze masten al dan niet ontmanteld kunnen worden. Eerder zijn ook al middengolfmasten ontmanteld die destijds als niet-dupliceerbaar waren aangemerkt. Het gaat dan om de middengolfmasten in Lopik en Heinenoord.
Klopt het dat het nog altijd niet mogelijk of in ieder geval niet bepaald eenvoudig is om op korte termijn een vergunning te krijgen voor de oprichting van nieuwe opstelplaatsen voor een middengolfzender van gelijke aard en omvang, onder andere vanwege het risico op storingen?
Zoals ook uit de beantwoording van vraag 1 kan worden opgemaakt, gaat het bij de zendinstallatie in Zeewolde om een zeer grote installatie. Het station is inmiddels niet meer in gebruik op de wijze waarvoor het ooit was opgericht. De vraag kan dan ook gesteld worden of een alternatief voor GNR technisch en economisch volledig vergelijkbaar dient te zijn met Zeewolde, of dat een niet (geheel) vergelijkbaar alternatief ook een optie zou kunnen zijn. Luisteraars hebben tegenwoordig – anders dan in 2007 – immers ook de mogelijkheid op andere manieren naar GNR te luisteren, bijvoorbeeld via DAB+, internet of de kabel.
Aangezien BP en naar verwachting ook GNR sinds medio 2015 bekend waren met de op 31 augustus 2017 eindigende huurovereenkomst voor het opstelpunt Zeewolde, had het op hun weg gelegen de afgelopen anderhalf jaar te kijken naar alternatieven om door te gaan op de middengolf.
Deelt u de mening dat de alternatieve locatie die door de eigenaar is voorgesteld (een stuk grond in Lopik, zonder zendmast) geen serieuze of met Zeewolde vergelijkbare optie is, omdat zich op dat stuk grond nog geen zendmast bevindt, er een mede door u ondertekend convenant ligt dat plaatsing van nieuwe zendmasten en ingebruikname van nieuwe middengolffrequenties in dat gebied juridisch uitsluit, het oprichten van een nieuwe mast bijzonder prijzig is en dat dit bovendien naar alle waarschijnlijkheid ook zou stuiten op bovengenoemde vergunningsproblemen en maatschappelijke bezwaren?
Zoals ik eerder heb toegezegd, zal ik de alternatieven met GNR en BP bespreken, waarbij ook aan de orde zal komen waarom het door NOVEC voorgestelde alternatief door hen niet als zodanig wordt erkend. Omdat het inmiddels over aanzienlijk lagere vermogens gaat dan de oorspronkelijke middengolfuitzendingen in Lopik en het convenant (van 2004) zag op het beëindigen van storingen op apparatuur door de zendvermogens in Lopik te verlagen, hoeft het convenant, indien gebruik gemaakt wordt van lagere vermogens, volgens NOVEC geen belemmering te vormen. NOVEC heeft aangegeven dat de storingsklachten vanuit de aanpalende woonwijk na het verlagen van het zendvermogen aanzienlijk zijn afgenomen. De laatste jaren dat Radio Maria vanaf deze locatie uitzond, zijn er geen klachten meer bij NOVEC binnengekomen.
Indien GNR daadwerkelijk belangstelling heeft voor deze of een andere alternatieve locatie, zal onderzocht moeten worden wat haalbaar is en wat nodig is om dit te realiseren. Agentschap Telecom kan hierbij behulpzaam zijn.
Kunt u of kan het mastenbedrijf garanderen dat uiterlijk 1 september 2017 op het genoemde stuk grond een zendmast in bedrijf kan zijn genomen dat qua bereik en technische en economische voorwaarden ten minste gelijkwaardig is aan de huidige mast in Zeewolde? Zo nee, deelt u de opvatting dat het stuk grond zonder zendmast niet kan worden aangemerkt als een daadwerkelijk vergelijkbaar alternatief dat per 1 september 2017 inzetbaar is?
Zie het antwoord op de vragen 1, 3 en 4.
Deelt u de mening dat in deze situatie de verantwoordelijkheid voor het vinden van een geschikte opstelplaats niet alleen bij de vergunninghouder kan worden gelegd, maar dat in elk geval de masteigenaar en wellicht ook de lokale overheid en uw ministerie een deel van de verantwoordelijkheid dragen voor het vinden van een oplossing?
Nee, het is aan de vergunninghouder zelf om – al dan niet met hulp van derden – te zorgen voor een geschikt opstelpunt of, in het geval een bestaand opstelpunt niet langer beschikbaar is, te zoeken naar een alternatief. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2016, strekt mijn verantwoordelijkheid zich uit tot de uitgifte van vergunningen voor het gebruik van frequenties.3 Dat de masteigenaar in dit geval suggesties aandraagt voor een alternatief, valt te prijzen, maar een verplichting daartoe bestaat niet. In genoemde brief wordt ook aangegeven dat het Ministerie van Economische Zaken bereid is om te helpen bij het zoeken naar een alternatief. Dat betekent bijvoorbeeld dat Agentschap Telecom kan beoordelen of een nieuwe locatie frequentie-technisch geschikt is.
Is het juist dat artikel 3.24 van de Telecommunicatiewet ook betrekking heeft op het antenne-opstelpunt in Zeewolde?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat er inmiddels een officieel verzoek tot geschilbeslechting over deze zaak aanhangig is gemaakt bij ACM. Gedurende lopende juridische procedures kan ik geen inhoudelijke uitspraken over de desbetreffende zaak doen.
Zo ja, klopt het dat als de vergunninghouder of de zenderoperator een redelijk verzoek tot medegebruik voor de mast indient en de bij wet voorgeschreven redelijke vergoeding voor dat gebruik wil betalen, de eigenaar ook wettelijk verplicht is om medegebruik van de mast te verlenen, aangezien het immers een zogenaamde essentiële faciliteit of in elk geval een voor de frequentie AM1008 noodzakelijke voorziening betreft waarvan uitzending afhankelijk is en waarvoor geen vergelijkbare alternatieven bestaan of op korte termijn op te richten zijn? Bent u bereid om de zendmasteigenaar op nakoming van deze verplichting aan te spreken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als de eigenaar van de zendmast in Zeewolde niet bereid is om volgens artikel 3.24 van de Telecommunicatiewet medegebruik te verlenen, maar daar wel vraag naar bestaat en dat ook technisch mogelijk is, het primair op zijn pad ligt en niet op dat van de vergunninghouder om met een alternatief te komen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Aangezien de masteigenaar NOVEC (indirect) eigendom is van de staat, en de uitzendvergunning ook wordt verleend door de staat, is het dan niet bij uitstek aan u of het staatsbedrijf om een passend en vergelijkbaar alternatief te bieden voor of het in de lucht houden van het huidige opstelpunt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u op de hoogte van de bewering van de zendmasteigenaar dat middengolf een eindige techniek is, zodat hierin geen maatschappelijk belang meer schuilt en medegebruik volgens de Telecommunicatiewet artikel 3.24 daarom niet langer verplicht zou zijn? Deelt u de mening dat het niet aan de eigenaar van de mast is (een private partij) om zich een mening te vormen over het maatschappelijk belang van uitzendingen via middengolf, maar dat het primair aan de politiek is om te bepalen? Met het verlengen van de middengolf-vergunning geeft u toch aan dat middengolf nog steeds van belang is en niet achterhaald is, zoals de eigenaar van de mast beweert?2
In mijn brief aan uw Kamer van 26 juni 2015 heb ik aangegeven dat het gebruik van de middengolf steeds verder terugloopt. Dat proces is al een aantal jaren gaande en de verwachting is dat de interesse in hoogvermogen middengolfradio in de komende jaren verder zal afnemen.5 Dit is de reden geweest om een nieuw beleid voor de middengolf te introduceren. Inmiddels worden vergunningen uitgegeven voor laagvermogen middengolfradio. Het voordeel hiervan is dat frequenties meerdere malen in Nederland ingezet kunnen worden. Gelet op het aantal aanvragen dat inmiddels is ingediend voor laagvermogen middengolfradio, kan gesteld worden dat het nieuwe beleid in een behoefte voorziet.
Bent u bereid om in overleg met zendmasteigenaar NOVEC, vergunninghouder Groot Nieuws Radio (GNR) en haar zenderoperator Broadcast Partners te overleggen om een passende en werkbare overeenstemming te bereiken over voortzetting van het gebruik van de bestaande zendmast in Zeewolde, onder aanname dat GNR en haar operator bereid zijn om de hiertoe bij wet vereiste redelijke vergoeding te voldoen?
Zoals ik eerder heb toegezegd, ben ik bereid om – vanuit de rollen en verantwoordelijkheden zoals beschreven in deze antwoorden – in overleg te treden met de diverse betrokken partijen om de verschillende alternatieven en scenario’s te bespreken. Op 31 januari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met GNR en BP. Op 23 februari 2017 is gesproken met NOVEC.
De overname van PostNL-loketten door DHL en Sandd |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het artikel «DHL en Sandd nemen taken PostNL-loketten in Bruna-winkels over»?1
Ik heb kennis genomen van de nieuwsberichten omtrent deze ontwikkeling. Uit het aangehaalde artikel blijkt dat DHL en Sandd voornemens zijn een aantal PostNL-lokketten in Bruna-winkels over te nemen. Van de zijde van PostNL wordt gesteld dat zij momenteel naar tevredenheid samenwerkt met Bruna-winkeliers. Ik begrijp van PostNL dat het bedrijf zich samen met Bruna op dit moment aan het beraden is hoe deze samenwerking verder uit te bouwen. Daaruit maak ik op dat de onderhandelingen nog gaande zijn en dat er nog geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan over de dienstverlening van PostNL via Bruna-winkels.
Hoe groot is het aantal dienstverleningspunten van PostNL in Nederland en hoe groot is het aandeel dat met het besluit van Bruna verloren dreigt te gaan?
Eind 2016 waren er ongeveer 2.800 pakket- en dienstverleningspunten van PostNL. PostNL verwacht te groeien naar circa 3.000 punten in 2018. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt er nog gesproken over hoe de samenwerking met Bruna er in de toekomst uit zal gaan zien.
Heeft de sluiting van deze postpunten verband met de eerder door PostNL opgelegde tariefsverlaging?2
Naar ik begrijp zijn de onderhandelingen met Bruna nog gaande. PostNL opereert in een geliberaliseerde postmarkt. Of er postpunten worden gesloten of niet en de redenen waarom dat al dan niet gebeurt, is aan de betrokken marktpartijen.
Wat waren de gevolgen voor de dienstverlening van PostNL toen Albert Heijn haar postpunten in het begin van 2016 sloot?3 Heeft u een indicatie van het aantal klachten dat hierover is ingediend?
ACM is de partij die toezicht houdt op de uitvoering van de postregelgeving. Er zijn mij geen signalen van ACM of anderszins bekend waaruit blijkt dat de sluiting van de postpunten bij Albert Heijn gevolgen heeft gehad voor de universele postdienst (UPD). Eventuele wijzigingen in locaties waar postpunten gevestigd zijn, betekent ook niet dat dit de facto leidt tot een afname van het dienstverleningspuntenbestand van PostNL. Het zogenaamde shop-in-shop-concept dat PostNL hanteert, is dynamisch van aard; er kunnen meerdere redenen zijn waarom er van tijd tot tijd naar vervangende locaties dient te worden gezocht. PostNL kan ter vervanging nieuwe dienstverleningspunten realiseren bij andere ondernemers. Het minimum wordt bepaald door de wettelijke eisen.
Uit het aangehaalde nieuwsbericht blijkt ook dat de dienstverlening is verhuisd naar andere locaties binnen een straal van 1 kilometer van de Albert Heijn-locatie.
Welke gevolgen heeft de sluiting van deze kantoren bij Bruna voor ouderen en minder valide mensen?
Ik verwijs allereerst naar mijn antwoord op vraag 1. Op grond van de Postwet heeft PostNL als verlener van de UPD de verplichting om voor een netwerk van dienstverleningspunten te zorgen. Voor de geografische spreiding van deze dienstverleningspunten gelden wettelijke eisen. Het is aan PostNL om de inrichting van dit netwerk binnen de wettelijke kaders nader te bepalen. Ten aanzien van de beschikbaarheid van postdienstverleningspunten dient PostNL daarbij rekening te houden met de behoeften van kwetsbare gebruikers. PostNL dient hiertoe advies te vragen aan organisaties die de belangen van kwetsbare gebruikers behartigen.
PostNL heeft in dit kader een klankbordgroep ingericht waarin ANBO, Unie KBO, de Protestants Christelijke Ouderen Bond, de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen, Ieder(in), VNG en het RIVM zetelen. Deze klankbordgroep heeft afspraken gemaakt op welke wijze rekening dient te worden gehouden met de positie van kwetsbare gebruikers. Voorts overlegt PostNL in het kader van haar zogenaamde locatiebeleid met regionale en plaatselijke belangengroepen en gemeenten over praktische implementatie van de vestigingseisen. ACM houdt toezicht op de uitvoering van de wettelijke eisen.
Hoe wordt de continuïteit van de dienstverlening, zoals in het Postbesluit 2009 is vastgelegd, gehandhaafd en wordt bij de beoordeling van de dienstverleningspunten de positie van kwetsbare groepen specifiek betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Welke methoden heeft u om u ervan te verzekeren dat het voorzieningenniveau voor kwetsbare groepen op peil blijft?
Op grond van de Postwet dient PostNL als verlener van de UPD jaarlijks aan ACM te rapporteren over de uitvoering van de UPD. In deze rapportage dienen onder meer de resultaten van regelmatige metingen van de kwaliteit te worden vermeld. De kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het Postbesluit en de Postregeling. Dit betreft onder meer het aantal dienstverleningspunten en de verspreiding van dienstverleningspunten. De rapportage aan ACM dient vergezeld te gaan van een meting van de kwaliteit door een onafhankelijke en deskundige instelling. ACM betrekt in haar beoordeling van PostNL de wettelijke kwaliteitseisen, waaronder de wijze waarop de belangen van kwetsbare gebruikers zijn geborgd.
Zijn exclusiviteitsbedingen, die zowel PostNL als Sandd hanteren bij contracten voor hun dienstverleningspunten, volgens u reëel als dienstverlening voortvloeiende uit de universele postdienst (UPD) hiermee in het gedrang komt?
PostNL dient binnen de wettelijke kaders een aantal dienstverleningspunten te realiseren. Van belang is dat het PostNL vrijstaat om zelf invulling te geven aan deze verplichting. ACM is verantwoordelijk voor het toezicht hierop. Ik heb geen indicaties dat PostNL niet op een adequate wijze aan de UPD-verplichtingen zou voldoen. In september 2015 heeft ACM in het kader van een klacht van de Vereniging van Postale en Bancaire Retailers uitsluitsel gegeven over het gebruik van exclusiviteitsbedingen door PostNL. ACM gaf toen aan geen reden te zien voor nader onderzoek.
Het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers?1
De afgelopen maanden hebben we op verschillende manieren gezien dat er vreemdelingen zijn die op oneigenlijke gronden een beroep doen op het asielrecht. Daarbij veroorzaakt een aantal van hen veel overlast in en rond de opvanglocaties. Dit is voor mij aanleiding geweest om met een pakket maatregelen te komen, om het beleid voor asielzoekers uit veilige landen van herkomst aan te scherpen, in het bijzonder voor hen die zich misdragen. De maatregelen bestaan onder andere uit snellere asielprocedures, snellere Dublinprocedures; minder opvang, eerder in vreemdelingenbewaring stellen, beëindiging van de financiële terugkeerondersteuning, stimuleren van vertrek uit Nederland en een gecoördineerde integrale lokale aanpak.2
Kleven er volgens u risico’s aan het hanteren van de Dublin-afspraken wanneer het gaat om criminele- of overlastveroorzakende groepen of individuen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De Dublinverordening is juist een instrument om asielshoppen tegen te gaan. Dankzij deze verordening heeft de IND de mogelijkheid om een asielverzoek niet in behandeling te nemen indien de asielzoeker bijvoorbeeld al in een ander Dublinland een asielprocedure heeft doorlopen. Tegelijk biedt de verordening de ruimte om een dergelijk asielverzoek wel in de nationale procedure te behandelen als dat opportuun wordt geacht.
Sinds 1 maart 2016 worden de asielaanvragen van asielzoekers uit veilige landen versneld en met voorrang door de IND behandeld (spoor 2 van het sporenbeleid). Dit heeft er inmiddels toe geleid dat nu gemiddeld binnen 10 werkdagen, na aanmelding van de asielzoeker afkomstig uit een veilig land van herkomst, een (negatieve) beslissing op het asielverzoek is genomen. Per 1 augustus 2016 ontvangen ook personen met Dublinindicaties afkomstig uit de Westelijke-Balkan deze snelle inhoudelijke afwijzing van hun asielverzoek, in plaats van een Dublinbeschikking, waarna wordt ingezet op terugkeer. Ten aanzien van asielzoekers uit Marokko en Algerije zou het verkiezen van een snelle inhoudelijke afwijzing boven een Dublinprocedure echter niet opportuun zijn. Het inhoudelijk afwijzen van de aanvraag in Nederland betekent ook dat wij verantwoordelijk worden voor de terugkeer van de vreemdeling. Zoals u bekend werken de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten onvoldoende mee aan in het bijzonder gedwongen terugkeer. Dit laatste is voor het kabinet aanleiding om deze regeringen te benaderen, ook met het oog op het terugnemen van hun onderdanen. Zodra in dit proces de essentiële stappen zijn gezet, zal ik zeker overwegen of het snel inhoudelijk afwijzen van het asielverzoek van een Marokkaan of Algerijn te verkiezen is boven het starten van een Dublinprocedure.
Welke andere oplossingen zijn er volgens u te vinden voor de EU- en de Schengenlanden in het bijzonder, indien er (grote) risico’s kleven aan het hanteren van de Dublin-afspraken in dergelijke gevallen?
De meest duurzame oplossing is terugkeer naar het herkomstland. Met verschillende herkomstlanden, m.n. op de Westelijke Balken en de Kaukasus, zijn hier aanvullende afspraken over gemaakt en verloopt deze samenwerking over het algemeen goed. Zoals bekend zet ik mij samen met collega’s in het kabinet er ook voor in om vergelijkbare afspraken te kunnen maken met een aantal Noord-Afrikaanse landen. Met hen voeren wij op basis van onze brede relaties met deze landen een intensieve dialoog, gericht op bestendige samenwerking op het gebied van migratie, nadrukkelijk inclusief medewerking aan gedwongen terugkeer.3
Doordat meerdere landen in Europa worden geconfronteerd met onvoldoende medewerking aan terugkeer en we gezamenlijk meer invloed hebben op herkomstlanden, ligt een gezamenlijke Europese aanpak richting landen van herkomst inderdaad voor de hand. Het zonder meer opvoeren van de druk op herkomstlanden zal niet per definitie altijd leiden tot betere medewerking aan terugkeer. De terugkeerproblematiek is complex en de oorzaken voor knelpunten in de samenwerking verschillen per land. Europa zal daarom per land moeten beoordelen welke aanpak effectief kan zijn en op basis daarvan kiezen voor een inzet waarbij in principe alle instrumenten van de brede relaties kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van de besprekingen in de verschillende JBZ-raden maar ook o.a. de Europese Raad van 15 december 2016 zet de Europese Commissie en in het bijzonder de Hoge Vertegenwoordiger van het Gemeenschappelijk Buitenlandbeleid zich hier voor in.4 Zo is de Europese Commissie met Tunesië begonnen met de onderhandelingen van een Europese Terug- en Overnameovereenkomst en worden de gesprekken met Marokko hierover hervat. Daarbij wil ik niet verbloemen dat de problematiek rond gedwongen vertrek naar deze landen complex is en een lange geschiedenis kent. Ondanks onze bilaterale en Europese inzet moet er daarom rekening mee worden gehouden dat niet alle knelpunten op het gebied van terugkeer snel kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er meer gezamenlijke Europese druk op de landen van herkomst zoals Marokko en Tunesië moet komen om hun onderdanen terug te nemen? Wat gebeurt er al op dit gebied en hoe kan volgens u de druk het beste worden opgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Om hoeveel overlastgevers gaat het en kunt u aangeven wat voor overlast zij veroorzaken?
Het COA treedt waar nodig op en houdt in de gaten op welke locaties de overlast speelt en treedt waar nodig in overleg met het lokaal bestuur. Andersom geldt dit ook: indien het lokaal gezag overlast ervaart kunnen zij in contact treden met de vreemdelingenketen. In voorbereiding op de maatregelen rondom de jaarwisseling is bezien hoe groot de groep overlastgevende asielzoekers is. Daarbij is gekeken naar personen die de afgelopen twee jaar overlast hebben gepleegd. Hieruit is het beeld gekomen dat het gaat om enkele honderden overlastgevende asielzoekers. Zoals op 17 januari 2017 aan uw Kamer is gecommuniceerd, is er tijdens de jaarwisseling uiteindelijk 340 maal een vreemdelingrechtelijke maatregel – gebiedsgebod- opgelegd aan overlastgevende asielzoekers. Het soort overlast varieert, maar gaat met name om zaken zoals verbale en non – verbale agressie, geweld tegen personen, intimidatie, bedreiging, vandalisme of diefstal.
Welke mogelijkheden hebben burgemeesters nu al, los van strafrechtelijke vervolging, om deze overlastgevers aan te pakken?
De burgemeester heeft verschillende mogelijkheden om deze overlastgevers aan te pakken. Hij kan maatregelen treffen in het kader van het handhaven van de openbare orde. Op basis van de Gemeentewet kan hij onder andere een gebiedsverbod en/of meldplicht opleggen aan overlastgevende asielzoekers.
Het snel en gericht aanpakken van overlastgevende vreemdelingen, niet alleen strafrechtelijk maar ook vreemdelingrechtelijk en bestuursrechtelijk vraagt om een intensieve samenwerking van de partners in de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en het lokaal bestuur. Zoals ik op 13 december aan de Tweede Kamer heb laten weten, is in Groningen en Ter Apel die intensieve samenwerking gerealiseerd met een casusgerichte aanpak. De opzet is dat de overlastgevers vanaf het allereerste moment in het vizier komen van de partijen die in het casusoverleg zitten. Vervolgens zal de overlast tegen worden gegaan door gerichte inzet van de in deze brief beschreven maatregelen. Bijvoorbeeld door versneld afwijzen van het asielverzoek, opleggen van een maatregel door het COA (ontzeggen van opvang), strafrechtelijke inzet en het in vreemdelingenbewaring stellen. Er is sprake van een gecoördineerde integrale lokale aanpak door de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en het bestuur. Ik stimuleer deze casusgerichte aanpak op andere plekken in Nederland waar ernstige overlast wordt ervaren, en zeg de medewerking van de vreemdelingketen daarbij toe.
Deelt u de mening van de burgemeesters dat er een razendsnelle procedure mogelijk moet zijn voor asielzoekers uit «veilige landen»? Zo ja, zijn daarvoor beleidsveranderingen nodig?
Zoals aangegeven in het antwoord op uw vraag 2 hebben we nu al een snelle procedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit veilige landen van herkomst, het zogeheten Spoor 2. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de heer Azmani een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht te verkennen hoe herhaalde aanvragen en asielaanvragen van migranten afkomstig uit veilige landen sneller, met als uitgangspunt binnen één dag, afgedaan kunnen worden.5 Over de wijze van uitwerking van deze motie zal ik u zo spoedig mogelijk informeren.
Russische hackers die gebruikmaken van Nederlandse server |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Russische hackers gebruik zouden hebben gemaakt van een Nederlandse server?1
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over specifieke casussen. We worden als bewindspersonen langs geëigende kanalen geïnformeerd over ontwikkelingen en incidenten.
Het kabinet zal uw Kamer blijven informeren over ontwikkelingen omtrent cyberdreigingen, onder meer via het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) en de jaarverslagen van de AIVD.
In algemene zin kan worden aangegeven dat het kabinet, onder meer in het CSBN 2016 heeft geconstateerd dat statelijke actoren steeds meer inzetten op digitale middelen voor spionage-, beïnvloedings- en sabotagedoeleinden. Zoals in jaarverslagen van de AIVD is vermeld wordt Nederland misbruikt als doorvoerhaven voor digitale aanvallen. Nederland beschikt over veel bandbreedte, een van ’s werelds grootste internetknooppunten en legio mogelijkheden voor het huren van server(ruimte)s.
Op welke manier gaat u zich hierover uitgebreid op de hoogte laten stellen? Bent u bereid ook de Kamer hierover op de hoogte te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat dit soort aanvallen niet kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Wat wordt ondernomen teneinde dergelijke aanvallen zoveel mogelijk te voorkomen?
Het wijdverspreide en steeds toenemende gebruik van digitale technologie maakt het onmogelijk om alle digitale aanvallen te voorkomen. Wat betreft het voorkomen van dergelijke aanvallen, voor zover zij zijn gericht op politieke partijen, verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 2 in de beantwoording van de vragen van de van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken van 23 januari 2017.2 Het verhogen van bewustzijn rondom cybersecurity neemt hierin een belangrijke plaats in.
Verwezen zij in dit verband ook naar het bij uw Kamer aanhangige voorstel voor een nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Met de modernisering van deze wet zal de overheid op grotere schaal zicht kunnen krijgen op digitale aanvallen, daardoor de reikwijdte daarvan eerder kunnen vaststellen en beter in staat zijn tegenmaatregelen te treffen.
Klopt het dat spionnen gebruik hebben gemaakt van kwetsbaarheden in het mailverkeer van de Amerikaanse Democratische partij? Hoe worden dergelijke kwetsbaarheden in het Nederlandse mailverkeer voorkomen of opgelost?
Ten aanzien van de Russische activiteiten en intenties jegens de Amerikaanse presidentsverkiezingen verwijs ik naar het openbare rapport dat de Amerikaanse inlichtingengemeenschap op 6 januari jl.publiceerde.
Zoals ook aangegeven in reactie op eerdere vragen van de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken met name vraag 2, zijn politieke partijen zelf primair verantwoordelijk voor het organiseren van hun informatiebeveiliging. Wel werkt het kabinet, zoals eveneens is aangegeven, permanent aan het vergroten van het bewustzijn rondom cybersecurity, in het bijzonder ook in relatie tot de verkiezingen in maart 2017. Zo is er in dat verband bijvoorbeeld vanuit de NCTV, in samenwerking met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, contact met politieke partijen over hun digitale veiligheid.
Eritrese ambassades |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Eritrese ambassade in Den Haag bij vragen om verlenging van het Eritrese paspoort aan Eritreeërs vraagt een spijtbetuigingsformulier voor het verlaten van het land te ondertekenen en dat zij 2% over de verworven inkomsten, in de landen waar hij/zij sinds het verlaten van Eritrea werkzaam zijn geweest, moeten betalen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De kwestie van de 2% diasporabelasting heeft reeds geruime tijd de aandacht van het Kabinet.
Het laatste Algemeen Ambtsbericht Eritrea (uit juli 2015) maakt melding van het feit dat deserteurs, dienstweigeraars en soms ook personen die Eritrea illegaal hebben verlaten, en die bij Eritrese ambassades een paspoort willen verkrijgen, naast het betalen van de 2% diaspora-belasting ook een spijtbetuiging moeten tekenen. Het onderzoeksrapport «Niets is wat het lijkt», uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aangeboden aan uw Kamer per brief van 15 december jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 125) maakt eveneens melding van het tekenen van spijtbetuigingen. Naar aanleiding van deze rapporten heeft het Kabinet om nadere opheldering gevraagd bij de Eritrese ambassade (in Brussel, want aldaar zetelt de ambassadeur) over het tekenen van spijtbetuigingen op de Eritrese ambassade in Den Haag.
De ambassade reageerde op 12 januari en meldt dat hier sprake is van formulier «B4/4.2» van het Eritrese Ministerie van Immigratie en Naturalisatie dat moet worden ondertekend door elke burger die illegaal is uitgereisd en die in strijd met de Eritrese immigratiewetgeving in het buitenland verblijft. Door ondertekening van het formulier accepteren betrokkenen hun verantwoordelijkheid voor hun illegale uitreis en herstellen zij hun recht op gebruikmaking van consulaire diensten, aldus de Eritrese ambassade. Ook geeft de ambassade aan dat zij hiermee de betrokkenen de verantwoordelijkheid opleggen voor elke andere misdaad, indien begaan, voordat zij Eritrea verlieten.
Het staat mensen vrij het formulier niet te accepteren, maar zij kunnen dan geen gebruik maken van consulaire diensten. De Eritrese ambassade ontkent dat degenen die spijt hebben betuigd bij terugkeer naar Eritrea gevaar lopen.
Het Kabinet acht de koppeling van consulaire dienstverlening aan het tekenen van spijtbetuigingsformulieren laakbaar. Overigens verplicht het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen (1963) een staat niet tot het verlenen van consulaire diensten.
Bent u bereid dit probleem aan te kaarten bij de Eritrese overheid en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u dit in Europees verband doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU uiten al geruime tijd in contacten met Eritrea grote zorgen over de mensenrechtensituatie. De laatste jaren zijn daar toenemende zorgen bijgekomen over de inning van de zogenaamde diaspora-belasting en over situaties van druk en intimidatie waarmee die inning gepaard zou gaan.
In de brief van 15 december jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 125) heeft de Minister van Buitenlandse Zaken evenwel gemeld dat Eritrea, volgens de Externe Volkenrechtelijke Adviseur, in beginsel het recht heeft belasting te heffen en/of te innen van zijn onderdanen in het buitenland, mits de inning niet gepaard gaat met dwang en/of bedreiging. In reactie daarop heeft het Kabinet, in aanvulling op de sanctieregeling Eritrea, op 26 oktober 2016 een ministeriële regeling vastgesteld die de inning van diasporabelasting door Eritrea verbiedt wanneer deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere strafbare feiten (nr. MinBuZa-2016.707235; Staatscourant 2016, nr. 58321).
Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn Eritrese ambtgenoot Saleh in augustus jl. verzocht de heffing van de 2% diasporabelasting een halt toe te roepen. Deze nam daar goede nota van. De kwestie van die belasting wordt voortdurend aan de orde gesteld bij de Eritrese regering en ambassade in de diverse contacten die plaatsvinden op verschillende niveaus, onder meer in reactie op motie 109 van de leden Azmani en Sjoerdsma (Kamerstuk 22 831, nr. 109). Tenslotte laat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in reactie op motie 119 van het lid Karabulut (Kamerstuk 22 831, nr. 119), momenteel een studie uitvoeren naar de Eritrese diasporabelasting in een aantal Europese landen. De Kamer zal over de bevindingen van die studie worden geïnformeerd.
Naast het uiten van zorgen over de inning van de diasporabelasting zal in toekomstige contacten ook zorg worden uitgesproken over het gebruik van de spijtbetuigingsformulieren. Ook zal het Kabinet bij Europese partners sonderen of er draagvlak bestaat om de zorgen omtrent de spijtbetuigingsformulieren op Europees niveau aan te kaarten bij de Eritrese autoriteiten en de Kamer daarover informeren.
Klopt het dat, indien een Eritreeërs met een verblijfsvergunning ervoor kiezen niet aan de eisen van de Eritrese ambassade te voldoen en zij dus niet langer over een Eritrees paspoort beschikken, zij geen verlenging van de Nederlandse verblijfsvergunning kunnen krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat de Nederlandse regering dan de facto Eritreeërs ertoe dwingt aan de eisen van de Eritrese ambassade te voldoen?
Bij de verlenging van een asielvergunning wordt niet de eis gesteld dat een vreemdeling een paspoort overlegt van het land van herkomst. Bij de verlenging van een reguliere vergunning wordt deze eis, uitzonderingen daargelaten, in het algemeen wel gesteld. Hierbij merk ik op dat verreweg de meeste van de in Nederland verblijvende Eritreeërs een asielvergunning hebben.
Hoe kan een Eritreeër toch zijn/haar Nederlandse verblijfsvergunning verlengen als hij/zij niet aan de eisen van spijtbetuiging en het betalen van de belasting van de Eritrese ambassade wil voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat sommige andere Europese landen de beschikking over Eritrese documenten van de ambassade, welke vaak lastig te verkrijgen zijn wegens onwil van de ambassade of van de vluchteling om aan dergelijke eisen te voldoen, niet meeweegt in de asielprocedure? Zo ja, welke landen zijn dat en waarom voert Nederland niet ook een dergelijk beleid?
Zoals uit bovenstaand antwoord volgt, stelt Nederland, indien het handelt om een asielprocedure, deze eisen ook niet. Ik verwacht ook dat andere Europese landen op deze wijze handelen. Het zou immers in strijd zijn met het Vluchtelingenverdrag om de eis te stellen dat iemand die asiel aanvraagt zich moet wenden tot de autoriteiten van het land waarvandaan hij gevlucht is.
Bent u bekend met het feit dat de Eritrese ambassade in Den Haag daarnaast veelal Eritrese vrouwen weigert te helpen waardoor zij geen asiel kunnen verkrijgen in Nederland en terugkeer ook niet mogelijk gemaakt wordt? Zo ja, welke acties neemt u hierop? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of dit inderdaad een probleem is en daarover de Kamer te informeren?
Het is niet bekend dat de Eritrese ambassade in algemene zin Eritrese vrouwen niet zou helpen. Het onderzoeksrapport van de DSP groep, dat aan uw Kamer is verstuurd per brief van 16 december jl., maakt melding van een beperkt aantal individuele zaken waarin de asielaanvragen zouden zijn afgewezen en waarin betrokkenen ook niet zouden kunnen terugkeren naar het land van herkomst, omdat de Ethiopische noch de Eritrese autoriteiten de betreffende (vrouwelijke) vreemdelingen zouden erkennen als onderdanen. Omdat mij onbekend is om welke concrete zaken het gaat, kan ik hierover echter geen oordeel geven. Zoals in de beantwoording hiervoor aangegeven hoeft de omstandigheid dat de Eritrese ambassade hen weigert te helpen op zichzelf geen belemmering voor de asielprocedure te vormen. Indien in een voorkomend uitzonderlijk geval aannemelijk is dat, ondanks de inspanningen van de vreemdeling het vertrek uit Nederland niet mogelijk is, kan dat – wanneer aan alle daartoe geldende voorwaarden is voldaan – dit leiden tot een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Concrete zaken kunnen onder de aandacht van de IND worden gebracht.
Deelt u de mening dat het inhumaan is asielzoekers, aan wie medewerking door de ambassade van het land van herkomst aan bijvoorbeeld terugkeer wordt geweigerd, opvang te ontzeggen? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of dit nu wél gebeurt en deze groep te helpen? Zo nee, waarom niet?
Een ieder die geen recht meer heeft op verblijf dient Nederland te verlaten na afloop van de vertrektermijn. De vreemdeling is in beginsel zelf verantwoordelijk voor dit vertrek. Het uitgangspunt van het Kabinet is dat dit zoveel mogelijk zelfstandig of vrijwillig gebeurt. Om dit te stimuleren biedt de Nederlandse overheid – in samenwerking met de Internationale Organisatie Migratie en het maatschappelijk middenveld – ondersteuning aan. Deze ondersteuning bestaat uit hulp bij het wegnemen van praktische belemmeringen en ondersteuning voor de herintegratie in het land van herkomst. De ervaring leert dat zodra iemand zelfstandig wil vertrekken het eigenlijk niet uitmaakt naar welk land van herkomst dat is. In vrijwel alle gevallen wordt dan meegewerkt door de autoriteiten van de landen van herkomst. Wanneer een vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek zal de Dienst Terugkeer & Vertrek in veel gevallen de vreemdeling ook onderdak bieden in een vrijheidsbeperkende locatie. In die uitzonderlijke gevallen dat een vreemdelingen inderdaad geen medewerking krijgt van de autoriteiten van het land van herkomst kan een beroep worden gedaan op het buitenschuldbeleid met de daarbij behorende voorzieningen.
Op welke wijze heeft u de afgelopen jaren al kenbaar gemaakt aan de Eritrese overheid dat deze gang van zaken niet door Nederland geaccepteerd wordt? Heeft u contact gehad met de Eritrese ambassade in Nederland? Zo ja, hoe is dit contact verlopen en welke uitkomst had dit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Alleenstaande minderjarig vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van Save the Children getiteld «Young invisible enslaved, the child victims at the heart of trafficking and exploitation in Italy»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De cijfers met betrekking tot de aantallen minderjarige migranten die aankomen in Italië zijn zorgwekkend en de verhalen van individuele slachtoffers van mensenhandel in dit rapport zijn hartverscheurend. Ieder kind dat slachtoffer wordt van mensenhandel is er één teveel.
Hoe kan het dat met name het aantal minderjarige Nigeriaanse vrouwen dat Europa via Italië binnenkomt met 300% gestegen is tussen 2014 en 2015?
Allereerst wil ik benadrukken dat de stijging van 300% gaat over Nigeriaanse vrouwen in het algemeen. Minderjarige Nigeriaanse vrouwen vallen onder deze categorie.
In het rapport van Save the Children wordt ingegaan op mogelijke oorzaken voor de grote aantallen minderjarige Nigeriaanse vrouwen die via Italië Europa binnenkomen. Veelal komen de vrouwen uit de buitenwijken van grote steden of van het platteland, zijn ze opgegroeid in grote families terwijl één ouder of beide ouders afwezig zijn. Onder andere hun slechte jeugd, waar mishandeling relatief vaak voorkomt, en de kansloze vooruitzichten in eigen omgeving maken dat zij de stap naar Europa wagen. Ook komt het voor dat ze door hun families weggestuurd worden, of verkocht worden aan mensenhandelaren om op die manier aan geld te komen. Italië is het eindpunt van de hoofdroute die mensenhandelaren gebruiken.
Klopt het dat Nederland, Duitsland en België de hoofdeindbestemmingen binnen Europa voor mensenhandelaren zijn? Deelt u de mening dat deze landen dan een extra verantwoordelijkheid hebben voor dit probleem? Zo ja, bent u bereid het voortouw te nemen met deze landen samen te werken teneinde dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De meest recente cijfers van de Europese Commissie geven aan dat in 2014 Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Roemenië in absolute aantallen de meeste (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel hebben geregistreerd.2 Dit hoeft echter niet te betekenen dat in deze landen het probleem het grootst is. Het zou ook zo kunnen zijn dat deze landen de meeste mogelijke slachtoffers van mensenhandel aantreffen, omdat ze de meeste aandacht aan de aanpak ervan besteden. De Europese Commissie geeft bovendien aan dat de statistieken van de verschillende lidstaten niet te vergelijken zijn, vanwege de verschillen in gehanteerde definities en criteria voor registratie (zoals registratie van formeel erkende slachtoffers ten opzichte van registratie van alle mogelijke slachtoffers). Het is daarom niet mogelijk om te bepalen wat de hoofdeindbestemmingen voor mensenhandelaren zijn binnen Europa.
De Nederlandse politie heeft reeds een aantal jaar geleden een leidende rol genomen in de Europese Unie (EU) als het gaat om de aanpak van mensenhandel. Nederland is namelijk de zogenaamde «co-driver» van het EU-project om de operationele samenwerking tegen mensenhandel te versterken, EMPACT THB.3 Het Verenigd Koninkrijk is de «driver». Aan EMPACT THB doen 25 lidstaten mee, twee niet-EU landen en daarnaast organisaties als Eurojust, Frontex, Cepol en Interpol. Het geheel wordt ondersteund door Europol. Mensenhandel van minderjarigen is één van de sub-projecten van EMPACT THB, waar Nederland ook aan deelneemt. De actieleider van dit sub-project, Spanje, heeft recent een tweedaagse conferentie over dit onderwerp georganiseerd. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen. Er is specifieke aandacht voor de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Naast het uitwisselen van informatie en kennis via Europol en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken, wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Hieraan gaat het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) bijdragen.
Wat is uw reactie op het feit dat de op twee na grootste groep alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in Italië aankomt, afkomstig is uit Albanië? Op welke manier werkt de Europese Unie (EU) samen met Albanië om dit probleem aan te pakken en hoe speelt dit mee bij het mogelijke EU-lidmaatschap van Albanië?
De Europese Commissie geeft in het meest recente uitbreidingspakket over de voortgang van (potentiële) kandidaat-lidstaten met betrekking tot de lidmaatschapsverplichtingen aan dat de Albanese autoriteiten meer inspanningen moeten leveren om onder andere het toenemend aantal ongegronde asielaanvragen in EU-lidstaten te verminderen. De toetredingsonderhandelingen met Albanië kunnen pas worden geopend wanneer het land geloofwaardige en tastbare vooruitgang in de implementatie van de noodzakelijke justitiële hervormingen boekt. Voor het kabinet is volstrekt helder dat Albanië nog niet klaar is voor het openen van de toetredingsonderhandelingen. In dat kader zal de aandacht van zowel de Europese Commissie als van het kabinet zeker ook blijven uitgaan naar de wijze waarop Albanië invulling zal geven aan de verplichtingen van het EU Acquis op het gebied van migratie, met inbegrip van de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer (dreigen te) worden van mensenhandel en uitbuiting.
Kunt u uiteenzetten op welke specifieke wijze mensenhandel wordt tegengegaan in Italië en op de Balkanroute?
Ik kan u alleen informeren over de samenwerking op het gebied van mensenhandel tussen Nederland enerzijds en Italië en de Balkanlanden anderzijds. Wanneer in een opsporingsonderzoek naar mensenhandel in Nederland blijkt dat er verbanden zijn met een ander land, wordt doorgaans samenwerking gezocht. Als het gaat om de Balkanlanden is er bij het onderzoek 13Oceans naar criminele uitbuiting van kinderen een Gemeenschappelijk Onderzoeksteam4 opgezet met Bosnië-Herzegovina en Oostenrijk. Bij dit onderzoek is ook samengewerkt met Kroatië. Kroatië en Slovenië nemen daarnaast deel aan EMPACT THB. Met Italië werkt Nederland ook samen in het kader van EMPACT THB. Italië heeft veel opsporingsonderzoeken lopen naar mensenhandel en is een actieve deelnemer aan EMPACT THB.
Speciaal met het oog op de gezamenlijke aanpak van mensensmokkel en -handel is in Italië een verbindingsmagistraat van het Openbaar Ministerie geplaatst. Er bevindt zich daar ook een Liaison Officer van de politie. In november 2015 heeft de ministerraad zijn goedkeuring gegeven aan een pakket maatregelen om mensensmokkel harder aan te pakken waaronder de versterking van het liaison netwerk van de nationale politie en de Koninklijke Marechaussee op het thema zwaar georganiseerde migratie(gerelateerde) criminaliteit. Hiertoe heeft de Koninklijke Marechaussee onder andere een flexibele Liaison Officer (FILO) migratie criminaliteit aangesteld die zich focust op Italië, Albanië en Oostenrijk. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een thematische FILO Balkan aangesteld met een focus op migratiecriminaliteit. Tenslotte heeft de nationale politie een Liaison Officer in Servië geplaatst die zich met diverse vormen van voorkomende criminaliteit in Servië, Slovenië, Bosnië en Montenegro bezig houdt.
Staatloosheid |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er een klacht tegen Nederland bij de Verenigde Naties is ingediend door een staatloos kind dat in Nederland is geboren?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ben er door een advocaat van op de hoogte gebracht dat hij namens een minderjarige, op grond van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, een verzoekschrift heeft ingediend bij het Mensenrechtencomité van de VN.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de vorderingen in deze zaak?
Het verzoekschrift is door het Mensenrechtencomité niet voor reactie aan de regering toegezonden. Mocht dat in de toekomst gebeuren, dan zal eerst de procedure zijn beloop moeten krijgen. Na afloop daarvan zal een samenvatting van de zienswijze van het Comité worden opgenomen in de rapportage internationale mensenrechtenprocedures, die de Kamer jaarlijks wordt toegezonden.
Wat is nu de huidige stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel aangaande de staatloosheiderkenningsprocedure en wanneer valt de volgende stap te verwachten? Waarom duurt het zo lang voordat het wetsvoorstel gereed is om bij de Kamer ingediend te worden?
Het wetsvoorstel is recent in consultatie gebracht, de consultatietermijn liep tot 28 november jl. Het voorstel zal, naar verwachting begin 2017, na verwerking van de consultatiereacties, via de ministerraad worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Wat verwacht u dat staatlozen in de tussentijd, totdat het wetsvoorstel voor een staatloosheiderkenningsprocedure van kracht is, doen? Op welke manier kunnen zij een bijdrage leveren aan de samenleving en werken aan hun toekomst?
De meerderheid van de staatlozen in Nederland is in het bezit van een verblijfsvergunning, of heeft een asielaanvraag gedaan. De verblijfsstatus is van belang voor de vraag of men toegang heeft tot voorzieningen en een bijdrage kan leveren aan de samenleving in de zin van het volgen van een opleiding of het hebben van een bepaalde baan, niet de nationaliteit of het ontbreken hiervan.
Ingevolge de regelgeving op basis van het koppelingsbeginsel geldt bovendien een toegang tot onderwijs voor leerplichtige kinderen en toegang tot jeugdzorg ongeacht verblijfsstatus voor minderjarigen, toegang tot rechtsbijstand en tot zorg in een aantal omstandigheden. Ook staatlozen zonder verblijfstitel komen hiervoor in aanmerking.
Een groot deel van de staatlozen in Nederland beschikt over documenten op basis waarvan zij hun staatloosheid kunnen aantonen en momenteel als staatloos kunnen worden ingeschreven in de basisregistratie personen. Zij hebben de vaststellingsprocedure niet nodig om hun staatloosheid aan te kunnen tonen.
Een substantieel deel van de staatlozen in Nederland zijn staatlozen in situ (geboren en/of getogen in Nederland en vanaf geboorte staatloos). Het andere deel is als migrant naar Nederland gekomen. Staatlozen kunnen op dezelfde gronden als andere vreemdelingen in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning of een asielvergunning. Dat onzekerheid over de uitkomst van de verblijfsprocedure het lastig maakt om het leven in te richten is voor staatlozen niet anders dan voor andere vreemdelingen.
Indien is vastgesteld dat terugkeer naar het land van herkomst of eerder verblijf buiten de schuld van betrokkene niet mogelijk is, waarbij de staatloosheid een complicerende factor kan vormen, kan betrokkene in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning.
Welke concrete problemen en ontwikkelingsachterstanden levert de huidige jarenlange onzekerheid op voor staatlozen, en dan met name voor kinderen? Op welke manier waarborgt Nederland hun mensenrechten op dit moment?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom krijgen staatlozen die niet kunnen worden uitgezet naar een ander land, omdat zij immers de nationaliteit niet bezitten, geen buitenschuldvergunning? Deelt u de mening dat het niet bezitten van een nationaliteit per definitie buiten de eigen schuld is en dat niet gevraagd kan worden van mensen om van willekeurige andere landen papieren te verkrijgen aangezien dat kansloos is?
Ook van uitgeprocedeerde staatlozen kan worden verwacht dat zij terugkeren naar het land van herkomst of eerder verblijf. Het gebeurt ook met enige regelmaat dat men terugkeert en in het betreffende land wordt toegelaten, ondanks het gegeven dat men niet de nationaliteit van het betreffende land heeft. Alleen staatlozen die zijn uitgeprocedeerd en die buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst of eerder verblijf, kunnen in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning.
Het niet bezitten van een nationaliteit is niet per definitie een omstandigheid waar iemand niets aan kan doen. Het komt voor dat mensen uit eigen keuze een nationaliteit opgeven in de situatie dat het land van nationaliteit dit toestaat ook als men daardoor staatloos wordt. En het komt voor dat ouders, die hun nationaliteit zouden kunnen doorgeven aan hun staatloos geboren kind door het te laten registreren, hiervan bewust afzien.
Zullen mensen die nu als «nationaliteit onbekend» geregistreerd staan zich, nadat het wetsvoorstel van kracht is zich ook op de jaren dat zij als «nationaliteit onbekend» geregistreerd zijn, kunnen beroepen in de procedure teneinde Nederlander te worden?
Voor versnelde naturalisatie op grond van artikel 8, eerste lid, onder c, en vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepalend of de verzoeker in de drie jaren direct voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft gehad. Verder dient de verzoeker op het moment van het verzoek vastgesteld staatloos te zijn.
Dit betekent dat men documenten bezit op grond waarvan men als staatloos is ingeschreven in de basisregistratie personen, ofwel dat de staatloosheid wordt vastgesteld na inwerkingtreding van het wetsvoorstel volgens de daarin voorgestelde procedure. Dit kan via de civiele rechter door middel van de nieuwe vaststellingsprocedure of de staatloosheid kan door de Minister van Veiligheid en Justitie (de IND) zonder gerechtelijke tussenkomst worden aangenomen (als er bijv. sprake is van een uitspraak van een buitenlandse rechter). De jaren dat een persoon met nationaliteit onbekend geregistreerd heeft gestaan zijn niet relevant. Van belang is dat op het moment van het verzoek vaststaat dat betrokkene staatloos is en dat hij tenminste drie jaar onafgebroken voorafgaande aan het verzoek op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven.
De mate waarin Nederlandse verzekeraars zich inzetten voor toegang van mensen in arme landen tot medicijnen |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op de lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer als het gaat om gezondheid? Kunt u tevens reageren op het feit dat vijf van de daarin genoemde verzekeraars de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet hebben ondertekend? Welke redenen hebben deze verzekeraars u gegeven om deze Index niet te ondertekenen?1
De lage scores van de Nederlandse verzekeringsbranche in de Eerlijke Geldwijzer en de Eerlijke Verzekeringswijzer op het gebied van gezondheid zijn teleurstellend. Vijf van de tien genoemde verzekeringsmaatschappijen in de Eerlijke Verzekeringswijzer hebben de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index niet ondertekend. Vier van hen, Aegon, NN, Legal & General en Allianz, zijn in contact met de Access to Medicine Foundation en overwegen de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen.
Vier verzekeraars, Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd, hebben de Investeerdersverklaring al ondertekend en zijn actieve deelnemers in het werk van de Access to Medicine Foundation. Zij namen onder meer deel aan het dataverzamelingsproces voor de 2016 Index. Drie van de genoemde verzekeringsbedrijven, NN, Allianz en ASR, zijn lid van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO).
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de in 2014 gedane toezegging om het Verbond van Verzekeraars uit te nodigen «om te bespreken hoe de Access to Medicine Index onder verzekeraars bredere bekendheid en toepassing kan krijgen»?2
Er is een gesprek geweest met het Verbond van Verzekeraars. Hoofdonderwerp was de betrokkenheid van het Verbond bij ontwikkeling van pensioenen voor de informele sector in ontwikkelingslanden. En marge hiervan is de Access to Medicine Index kort besproken.
Heeft u tijdens deze gesprekken afspraken gemaakt met het Verbond van Verzekeraars om zich in te spannen voor een betere toegang van mensen in arme landen tot medicijnen?
Er zijn geen concrete afspraken hierover gemaakt.
Echter, het Verbond van Verzekeraars heeft samen met de overheid in 2015 het initiatief genomen om een IMVO-convenant af te sluiten. In dit convenant zullen ook afspraken gemaakt worden over de bijdrage die verzekeraars kunnen leveren aan de Sustainable Development Goals (SDGs). De overheid zal hierbij de doelstelling over gezondheid (SDG 3), waaronder de toegang tot medicijnen, agenderen. In dit verband zal de Access to Medicine Index aan de orde worden gesteld, teneinde hieraan onder verzekeraars bredere bekendheid te kunnen geven.
Welke inspanningen hebben Nederlandse verzekeraars sinds de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp ondernomen om deze toegang te verbeteren? Kunt u bevestigen dat Aegon, Delta Lloyd, Generali, Legal & General en NN Group nauwelijks inspanningen hebben gepleegd om hun investeringsbeleid te verbeteren?3
Alle verzekeraars zijn op enigerlei wijze actief op het terrein van het vergroten van de toegang van mensen in arme landen tot medicijnen. Achmea, VIVAT, APG en Delta Loyd zijn ondertekenaars van de Investeerdersverklaring en zijn actieve deelnemers aan het werk van de Access to Medicine Foundation. ASR, Aegon, NN, Legal & General en Allianz hebben bij de Access to Medicine Foundation informatie gevraagd en onderzoeken wat de mogelijkheid zijn voor hun bedrijf om de Investeerdersverklaring te ondertekenen.
Bent u bereid om de verzekeraars die slecht scoren op duurzaamheid aan te sporen tot spoedige actie om hun beleid op orde te brengen? Hoe gaat u hieraan invulling geven?
Ja. Binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant van de verzekeringssector worden in overleg met de sector, NGO’s en vakbonden om afspraken gemaakt over de naleving van de OESO Richtlijnen en de UNGPs en over de gezamenlijke inzet om risico’s op bijvoorbeeld milieuverontreiniging en mensenrechtenschendingen aan te pakken en te voorkomen. Onderdeel van deze besprekingen zijn de mogelijke verbeteringen van het IMVO beleid van verzekeraars.
Hoe kunnen Nederlandse verzekeraars hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegankelijkheid van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven?
Het investeringsbeleid van verzekeraars is primair de verantwoordelijkheid van die verzekeraars. Zij kunnen hun invloed als investeerder inzetten voor een betere toegang van mensen in arme landen tot de producten van farmaceutische bedrijven door de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Index te ondertekenen. Zij investeren dan in farmaceutische bedrijven die werken aan het toegankelijker maken van medicijnen voor arme mensen.
Hoe beoordeelt u de reactie van Aegon op haar onverminderd slechte score op de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat die slechte score gebaseerd is «op het gebrek aan beleidsvoornemens van Aegon als internationale verzekeraar»4? Deelt u de mening dat een goed beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij uitstek dient te worden uitgedrukt in beleidsvoornemens?
De reactie van Aegon heeft betrekking op de manier waarop de Eerlijke Verzekeringswijzer tot de score is gekomen. Het is aan deze twee betrokken partijen om hierover te oordelen.
Ja, het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO Richtlijnen en de UNGPs naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven IMVO beleidsvoornemens dienen te hebben.
Krijgt dit onderwerp aandacht in het IMVO-convenant van de verzekeringssector dat volgens uw meest recente berichtgeving begin 2017 afgerond zou moeten zijn? Zo niet, bent u bereid hierover opnieuw met het Verbond van Verzekeraars in gesprek te gaan?
De afspraken in het IMVO-convenant van de verzekeringssector zullen gericht zijn op het hele verantwoord beleggingsbeleid van de verzekeraars. Dit beleid is van toepassing op alle beleggingen door verzekeraars, waaronder beleggingen in de farmaceutische bedrijven.
Welke rol ziet u voor De Nederlandsche Bank (DNB) weggelegd om te bevorderen dat verzekeraars hun beleggingen verduurzamen?
Het opstellen en uitvoeren van het beleggingsbeleid is een taak van de verzekeraars zelf. Daarbij moeten verzekeraars zich aan de bijbehorende wet- en regelgeving houden, waaronder de vereiste om alle relevante risico’s te managen (Besluit Prudentiële regels Wft, art. 23).
De Nederlandsche Bank houdt er toezicht op dat verzekeraars zich aan dit besluit en andere prudentiële wet- en regelgeving houden. De Nederlandsche Bank heeft de afgelopen jaren haar aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s en Environmental, Social, Governance-aspecten van financiële activa vergroot, waarvan het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de op handen zijnde energietransitie en het onderzoek naar duurzaam beleggen bij pensioenfondsen getuigen. Voor 2017 is klimaatrisico’s één van de toezichtthema’s bij De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank wil onder andere de mogelijkheid van een klimaatrisico-stresstest onderzoeken en een nadere analyse maken van de mogelijke impact van de fysieke risico’s van klimaatverandering voor de verplichtingenkant van de balansen van verzekeraars. Daarnaast neemt De Nederlandsche Bank ook deel aan het Sustainable Insurance Forum. Dit internationaal overleg brengt verschillende verzekeringstoezichthouders, het United Nations Environment Programme (UNEP) en de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) samen om ervaringen en best practices te delen, alsook kennis op het gebied van een duurzame verzekeringssector te vergroten.
Naast de toegenomen aandacht voor Environmental, Social, Governance-risico’s, speelt De Nederlandsche Bank een bredere faciliterende en katalyserende rol in de sector als het gaat om duurzaamheid. De Nederlandsche Bank heeft daartoe onder andere het Platform voor Duurzame Financiering opgericht, welke de koepelorganisaties van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders bij elkaar brengt, tezamen met de Ministeries van Financiën en Infrastructuur en Milieu, de Autoriteit Financiële Markten en het Sustainable Finance Lab. Dit Platform streeft naar cross-sectorale coördinatie en kennisdeling, alsook het gezamenlijk uitwerken van duurzaamheidsonderwerpen.
Uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoorden op eerdere vragen: bent u het, afgezien van de beoordeling van de schriftelijke verklaringen van de heer Witteveen door de voorzieningenrechter en het gerechtshof, ermee eens dat de heer Witteveen wegens zijn ervaringen in Rwanda uniek gepositioneerd is om het rechtssysteem in Rwanda te beoordelen? Klopt het dat de heer Witteveen nog niet eerder door de betrokken ambtenaren op het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bevraagd? Acht u het niet wenselijk dat de ervaringen van Witteveen worden betrokken bij uw beoordeling over deze zaak? Zo nee, waarom niet?1
Ik zie geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de uitlevering te herzien. De heer Witteveen heeft in de schriftelijke stukken die zijn ingebracht in de uitleveringsprocedure uitgebreid uiteen gezet wat zijn bevindingen waren. Hierbij is ook de «Bandora-zaak» behandeld. Deze ervaringen en bevindingen van de heer Witteveen zijn door de betrokken ambtenaren van mijn ministerie al meegenomen in de beoordeling over de uitleveringszaak. Er is regelmatig informeel contact geweest tussen de betrokken ambtenaren en de heer Witteveen, waarin de heer Witteveen zijn bevindingen naar voren heeft gebracht. De bevindingen van de heer Witteveen heb ik bij mijn oordeel betrokken, maar hebben mijn conclusie niet gewijzigd. Ook het Gerechtshof concludeert dat het niet aannemelijk is dat de betrokken personen een reëel risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering.
Is de observatie van de heer Witteveen over de uitleveringszaak die onder de Transfer Law is berecht en die bekend staat als de Bandora-zaak, reden om uw eerdere conclusie in antwoord op de eerdere vragen, namelijk dat u het niet aannemelijk vindt dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die uitlevering in de weg zouden staan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is een uitgebreider uitleveringsonderzoek uit te voeren naar model van de Bandora-zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, gelet op de bevindingen van de heer Witteveen dat getuigen a décharge hoofdzakelijk buiten Rwanda verblijven en daarbij dat de getuigen in Rwanda zelf niet voor de verdediging durven te verklaren, een nieuwe overweging te maken of berechting in Nederland niet mogelijk dan wel meer wenselijk zou zijn?
Nee. Dit is reeds meegewogen in de uitleveringsprocedure.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u tot uitzetting overgaat?
De voorzieningenrechter heeft in kort geding van 11 november jl. bevestigd dat het gerechtshof Den Haag reeds een uitspraak heeft gedaan in deze zaken en dat de vragen van Uw Kamer en de bevraging van Witteveen door de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie op 10 november jl. geen nieuwe feiten bevatten, die aan de uitlevering van deze twee personen met de Rwandese nationaliteit in de weg zouden staan. De heren Iyamuremye en Mugimba zijn op 12 november 2016 uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.
Speelt het een rol dat Nederland gastland is geweest voor het Rwanda tribunaal?
Nee. Overigens is Nederland geen gastland geweest voor het Rwandatribunaal. Dit tribunaal was gevestigd in Arusha, Tanzania.
Kunt u nagaan wanneer in de Engelse uitleveringszaak naar Rwanda uitspraak in hoger beroep wordt verwacht?
Ja, de Britse zaak wordt deze maand voorgezet in Groot-Brittannië. Op 8 december wordt het onderzoek ter zitting naar verwachting gesloten. De uitspraak wordt in het voorjaar van 2017 verwacht.
De zeer hoge uitkering aan de topman van NXP bij de verkoop van het bedrijf |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de topman van NXP 428 miljoen Amerikaanse dollar overhoudt aan de verkoop van het bedrijf door na de voltooiing van de verkoop zijn (bonus)aandelen en toegekende optierechten te verzilveren?1
Ik begrijp dat er ophef is ontstaan over dit nieuws. Ik heb geen oordeel over de in de media genoemde hoogte van het bedrag dat de uitvoerend bestuurder van NXP zou overhouden aan de aangekondigde overname van NXP indien hij zijn opties zou verzilveren en zijn aandelen zou verkopen.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Past een dergelijk bedrag bij verantwoord besturen en staat het in uw ogen in verhouding tot wat deze topman heeft bijgedragen aan het bedrijf?
Het is aan de bij de vennootschap betrokkenen om te beoordelen of deze bezoldiging verantwoord is en of het in verhouding staat tot de bijdrage van de bestuurders aan het bedrijf. De aandeelhouders van NXP hebben het bezoldigingsbeleid, waaronder toekenning van aandelen en opties, vastgesteld. NXP stelt in het bestuursverslag dat de combinatie van deze beloningscomponenten aan de uitvoerend bestuurder, gecombineerd met de verplichting om een bepaald aantal aandelen in NXP te houden, bijdraagt aan het doel om lange termijn investeringen in de vennootschap te bevorderen. De op aandelen gebaseerde bezoldiging strekt ertoe om de belangen van bestuurders in lijn te laten zijn met die van de aandeelhouders (zie NXP bestuursverslag 2015). De uitvoerend bestuurder is sinds 2009 aangetreden en jaarlijks herbenoemd.
Ziet u mogelijke risico’s van een dergelijke exorbitant hoge beloning, zoals een eenzijdige focus op de korte termijn? Deelt u de mening van diverse beleggersverenigingen dat «opties als beloningsinstrument tot uitwassen kunnen leiden»?2
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 3 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.
Wat is uw mening over de volgende stelling van de directeur van de belangenvereniging van grote beleggers Eumedion: «De casus toont weer aan dat de wettelijke afroomregeling zo lek is als een mandje»? Bent u bereid om zijn suggestie om de gang van zaken bij NXP te betrekken bij de evaluatie van de claw-back regeling over te nemen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 9 tot en met 11 en op vragen 13 tot en met 16 van Kamerlid Klein.
Wilt u de Kamer tegelijk met de antwoorden op deze vragen een compleet overzicht sturen van de subsidiebedragen die NXP heeft ontvangen van de overheid, waarmee wordt bedoeld een volledige lijst van alle subsidies aan het bedrijf die bekostigd zijn uit publieke middelen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van Kamerleden Nijboer en Kerstens.