Bent u de mening toegedaan dat de constatering uit uw kabinetsreactie dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie «hun rollen onder bijzondere omstandigheden [vervullen] waarbij alertheid en veiligheidsbewustzijn hoog in het vaandel staan»1, strookt met de bevindingen van de Audit Dienst Rijk (ADR) in zijn rapport Beveiligingsproces van staatsgeheime vertrouwelijke informatie bij NCTV en politie2? Zo ja, kunt u dit onderbouwen aan de hand van het ADR-rapport?
Zoals u in de kabinetsreactie heeft kunnen lezen ben ik van mening dat de NCTV en de politie een belangrijke rol spelen bij het veilig houden van ons land. Zij beschikken daartoe over een specifieke informatiepositie. Tegelijkertijd, zoals ook in de brief aan uw Kamer gemeld, onderschrijf ik de boodschap van de ADR dat de informatiebeveiliging beter kan en moet volledig en worden de aanbevelingen omarmd. Sinds de aanhoudingen zijn er binnen de NCTV en politie direct maatregelen getroffen. Het gaat dan om zowel noodmaatregelen als gelijktijdig ingezette maatregelen gericht op de lange(re) termijn. De aanbevelingen die de ADR in haar rapport heeft gedaan zijn, voor zover die nog niet waren meegenomen als onderdeel van de reeds getroffen maatregelen, weer integraal meegenomen in het continue verbeterproces.
De omvangrijke stappen die sinds de aanhoudingen en naar aanleiding van het ADR rapport zijn gezet illustreren dat de aanbevelingen door zowel de NCTV als de politie met de nodige urgentie en zorgvuldigheid zijn opgepakt en zullen blijven worden opgepakt.
Voor een gedetailleerde toelichting daarop verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december aan uw Kamer is gestuurd. Zoals gemeld in deze Kamerbrief, heb ik ervaren dat de onderzochte organisaties de urgentie voelen en de aanbevelingen van de ADR adequaat hebben opgepakt.
Wat maakte dat, zoals de ADR stelt, rapportages over het toezicht op beveiligingsmaatregelen binnen de NCTV geen impact hadden en niet door het managementteam (MT) van de NCTV werden gelezen? Wat maakte dat het MT geen baseline van beveiligingsmaatregelen liet inrichten, niet aanstuurde op compartimentering en het need-to-know-principe en geen controles op de beveiligingsmaatregelen liet uitvoeren? Wat zegt dit over het belang dat het management van de NCTV hecht aan beveiliging? Hoe kon deze werkcultuur ontstaan?
Het toezicht op informatiebeveiliging is, in lijn met de aanbevelingen van de ADR, versterkt. Dit heeft voor het MT van de NCTV prioriteit en er zijn door de NCTV dan ook zowel ten aanzien van de digitale als fysieke verwerking van bijzondere informatie belangrijke stappen gezet. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de NCTV sinds 8 april 2024 een accreditatie heeft ontvangen voor de duur van 1 jaar die ziet op het digitale systeem waarmee bijzondere informatie wordt verwerkt.
ok is binnen elke afdeling opnieuw bepaald welke functionaris welke rechten heeft en zijn de meest verstrekkende rechten, zoals printen, beperkt tot enkele medewerkers. Daarbij wordt scherp gecontroleerd, aan de hand van een PDCA (Plan, Do, Check, Act)-cyclus die momenteel wordt ingericht, of gestelde regels worden gevolgd, of dit ordentelijk gebeurt en of er verdere verbeteringen te treffen zijn. Om dit structureler te borgen is onder meer een afdeling in oprichting die moet gaan toezien op Risicomanagement en Compliance binnen de NCTV. Ook wordt het beveiligingscoördinator (BVC)-cluster versterkt. Tot slot is een toezichtsplan opgesteld en zal dit jaarlijks worden geüpdatet. De taken in het toezicht worden daarin meegenomen. Een jaarlijkse bespreking door het managementteam van de resultaten van dit toezicht maakt hiervan onderdeel uit. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Was het bij het MT van de NCTV bekend dat, naar uw kabinetsreactie, de NCTV voor het vervullen van haar rol in de bescherming van onze (nationale) veiligheid bijzondere informatie verwerkt en daarmee een interessant doelwit voor statelijke en niet-statelijke actoren is? Zo ja, wat maakte dat uit het rapport van de ADR is op te maken dat binnen het MT een volledig gebrek aan aandacht leek te zijn voor de beveiliging van die bijzondere informatie? Kunnen we hieruit opmaken dit dat de bescherming van onze (nationale) veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV? Zo nee, waar blijkt dat dan uit?
Ik weerspreek de conclusie dat de bescherming van onze nationale veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV. Het veilig houden van ons land is juist waar de NCTV en haar medewerkers zich hard voor inzetten. Dat bestaat uit meer dan informatiebeveiliging alleen. Dat neemt niet weg dat, zoals de ADR ook concludeert, er meer aandacht voor informatiebeveiliging nodig is.
Er is, zoals aangegeven in de Kabinetsreactie van 13 december 2024, een andere aanpak en bewustzijn over de hele breedte van de omgang met bijzondere informatie bij de NCTV en de politie nodig. Daar zijn omvangrijke stappen toe gezet. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 en de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Wat doet het met de geloofwaardigheid van dreigingsbeelden mede opgesteld door de NCTV, zoals het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 uit 2022, als de NCTV blijkens de bevindingen van de ADR niet handelde naar de door zichzelf hoog ingeschatte dreiging vanuit statelijke actoren en niet de benodigde basismaatregelen trof om zich tegen de inlichtingenactiviteiten daarvanuit te weren?
De analyses van de NCTV komen op een zorgvuldige wijze tot stand, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie van partners, als de AIVD, MIVD, de Politie en open bronnen waaronder online en offline media en wetenschappelijke literatuur. De analyses komen tot stand volgens een validatieproces, waarbij zowel intern als extern een inhoudelijke beoordeling op kwaliteit plaatsvindt.
Kunt u alle documenten aan de Kamer verstrekken over de beveiligingssituatie van de NCTV die in de afgelopen tien jaar bij de NCTV, de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) of de Minister van JenV zijn aangeleverd?
Gelet op de omvang van het informatieverzoek en de zorgvuldigheid waarmee dit verzoek behandeld dient te worden is het niet gelukt dit af te ronden voor het verstrijken van de termijn van de beantwoording. Uw Kamer wordt op een later moment en in ieder geval voor het debat nader geïnformeerd.
Zijn er meer rapporten door de ADR over de NCTV geschreven in de afgelopen tien jaar? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
De ADR doet regulier bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook de NCTV onderdeel van is, audits. Dit betreft de jaarlijkse auditrapporten bij het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en onderzoeken op verzoek van de NCTV of departementale leiding. De openbaar gemaakte rapporten van de ADR over onderwerpen die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV zijn hier te vinden: ADR-rapporten ministerie van Justitie en Veiligheid | Rijksoverheid | Rijksoverheid.nl
Voor wat betreft onderzoeken op verzoek van de NCTV heeft de ADR er een groot aantal uitgevoerd in de afgelopen tien jaar, variërend van de Beleidsdoorlichting van Artikel 36.23 tot Pentesten op bijvoorbeeld websites of systemen. Vanwege de veiligheidsrisico’s zijn de ICT-onderzoeken zoals de Pentesten niet openbaar gemaakt.
Welke acties gaat u ondernemen om het toezicht op de NCTV op de lange termijn te verbeteren?
Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het toezicht op de informatiebeveiliging bij de NCTV te versterken. Deze maatregelen zijn onderdeel van een continu proces middels een PDCA-cyclus. Voor een uitgebreide toelichting op die maatregelen verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden. Daarnaast wijs ik op het herhaalonderzoek dat door de ADR zal worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt over de uitkomsten daarvan geïnformeerd.
Zijn er NCTV-medewerkers geweest die op basis van vertrouwen extra ruimte kregen om zich niet aan alle geldende beveiligingsmaatregelen te houden, zoals dat ze vanuit huis met staatsgeheimen mochten werken? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Op welk niveau is daar toestemming voor gegeven?
Alle medewerkers van de NCTV moeten zich bij hun werkzaamheden aan de voorwaarden houden die op basis van wet- en regelgeving gelden. Het is soms noodzakelijk en daarmee dus ook binnen de geldende wet- en regelgeving mogelijk gemaakt om onder strikte voorwaarden staatsgeheime informatie buiten de NCTV (en andere overheidspartijen) te verwerken, bijvoorbeeld ten behoeve van overleggen of informatie-uitwisseling. Dat was het en dat is het nu ook. Het ADR Rapport geeft duidelijk aan dat betere voorbereiding nodig is op mogelijk misbruik van gerechtvaardigde toegang tot bijzondere informatie. Die conclusie onderschrijf ik en daartoe zijn ook maatregelen getroffen. Tegelijkertijd valt nooit volledig uit te sluiten dat iemand met beroepshalve gerechtvaardigde toegang niet goed met bijzondere informatie omgaat.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in vertrouwelijke of staatsgeheime informatie van de NCTV op gegevensdragers verzamelden en mee naar huis namen?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in een eigen schaduwadministratie bijhielden van Nederlandse personen of organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NCTV in 2021 dat hij zich niet herkende in het «geschetste beeld van een medewerker die een eigen harde schijf mee zou nemen» en dat het «medewerkers niet toegestaan [is] privéapparaten aan te sluiten op werkcomputers»3? Had de NCTV op dat moment inderdaad geen zicht op het gebruik van eigen gegevensdragers of apparatuur door medewerkers binnen de organisatie? Is er nog nadere informatie in deze context waarover de Kamer geïnformeerd moet worden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, had de bewuste medewerker toestemming voor het gebruik van een beperkt aantal specifieke datadragers die vanuit de werkgever waren verstrekt. Datadragers werden in het algemeen onder andere gebruikt ten behoeve van presentaties die medewerkers moesten geven, of transport van documenten, als dit niet op een andere manier kon. In die gevallen ging het doorgaans om niet-gerubriceerde informatie. Medewerkers die door de werkgever uitgegeven datadragers nodig hadden, moesten deze via een specifieke procedure aanvragen. Deze aanvraag en uitgifte werd vastgelegd. De journalist in kwestie stelde tijdens het interview echter dat er sprake zou zijn van het gebruik van een eigen harde schijf. Het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf, zou een veiligheidsincident zijn. Dit is, op basis van de toen beschikbare informatie, zorgvuldig uitgelopen door de NCTV. Op basis daarvan is geconcludeerd dat er geen sprake was van het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf. Uw Kamer heeft op dit onderwerp alle reeds bekende informatie ontvangen. Dat misbruik van datadragers in zijn algemeenheid nadere aandacht had verdiend, onderschrijf ik. Om deze reden worden datadragers alleen nog beperkt in noodzakelijke gevallen en onder toezicht uitgegeven en is de administratie daarvan en monitoring daarop aangescherpt.
Hoe kijkt u aan tegen het handelen van de BVA van het Ministerie van JenV tot aan het moment dat het lek bekend werd? Hoe kon het dat de BVA in de nota uit 2022 geen opmerking maakte over de gedateerde basis van de beveiligingsmaatregelen van de NCTV, noch over het ontbreken van Stg-accreditatie? Hoe kon het daarnaast dat de BVA geen maatregelen trof wanneer NCTV-analisten geen rechtsgeldige VGB hadden? Kwam dit enkel door het gebrek van een (voldoende) eigenstandige informatiepositie van de BVA, of zijn er ook situaties geweest waarin de BVA niet of onvoldoende geacteerd heeft wanneer daar wel aanleiding toe was? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, blijkt uit het rapport dat de BVA van JenV niet altijd over een (voldoende) eigenstandige informatiepositie beschikte en bepaalde beveiligingsincidenten door de eerste of tweede lijn niet als zodanig herkend en dus gemeld werden. Hierdoor kon onvoldoende invulling worden gegeven aan de toezichthoudende taak van de BVA. De BVA zal daartoe tot andersoortige toezicht komen op en samenwerking met alle onderdelen van het departement die met bijzondere informatie werken.
De BVA van JenV zal daartoe in de reguliere overleggen die periodiek worden gevoerd met alle JenV organisatieonderdelen, waaronder beveiliging van de NCTV, structureel meer aandacht besteden aan diverse onderwerpen, waaronder de omgang met bijzondere informatie. Doel daarvan is dat de BVA zelf meer informatie ophaalt bij de organisaties binnen het departement waar gewerkt wordt met bijzondere informatie en op basis daarvan aandachtspunten in de informatiebeveiliging identificeert. De versterking van de samenwerking tussen de BVA en NCTV zal prioriteit hebben, mede gelet op de te nemen stappen richting de accreditatie van de digitale verwerking van bijzondere informatie en de fysieke context waarbinnen dat gebeurt binnen de NCTV in 2025 en ten aanzien van de vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken.
Daar is de afgelopen periode reeds invulling aan gegeven. De BVA van JenV is nauw betrokken bij de maatregelen die worden ingericht om de informatiebeveiliging bij de NCTV, mede naar aanleiding van het ADR Rapport, te verbeteren. Het VIR, VIR-BI en de BIO gelden daarbij als uitgangspunt. Aan de hand daarvan wordt ook door de BVA van JenV de voortgang getoetst. De BVA heeft daarin een eigenstandige informatiepositie en adviseert ten aanzien van de invulling die wordt gegeven aan maatregelen.
Hoe wordt de Beveiligingsautoriteit (BVA) van J&V aangestuurd en aan wie legt deze verantwoording af? In welke mate is de BVA in staat om onafhankelijk te handelen? Welke mogelijkheden had en heeft de BVA om in geval van misstanden te escaleren?
De BVA van JenV is beheersmatig ondergebracht bij de directie Informatievoorziening en Inkoop. Deze directie valt onder de Hoofddirecteur bedrijfsvoering. De Beveiligingsautoriteit JenV stuurt het Bureau BVA aan Conform het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, heeft BVA een onafhankelijke positie en rechtstreeks toegang tot de secretaris-generaal.Voor de maatregelen die zijn genomen ter versterking van het derdelijns toezicht vanuit de BVA binnen JenV verwijs ik naar de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage.
In het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, zijn verder de formele positie, taken en bevoegdheden van onder andere de BVA Rijk, BVA en BVC zijn vastgelegd. Daarin is vastgelegd dat de BVA kaderstellende, adviserende en toezichthoudende rol over de integrale beveiliging van het departement. In algemene zin geldt dat de BVA’s functioneel worden aangestuurd door de BVA Rijk. De BVA kan aanwijzingen geven en/of maatregelen (laten) treffen.
Hoe kan met het oog op de in het ADR-rapport genoemde misstanden in de toekomst worden gegarandeerd dat de BVA van JenV als derdelijns toezichthouder tijdig op de hoogte is van beveiligingsfouten en deze mitigeert?
Zie antwoord vraag 12.
Is het functioneren van het BVA-stelsel conform artikel 11 van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 drie jaar na inwerkingtreding (oftewel 1 januari 2024) geëvalueerd4? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wilt u het stelsel op korte termijn alsnog laten evalueren, de controle op de verwerking van staatsgeheim gerubriceerde informatie hiervoor expliciet als aandachtspunt meegeven en de Kamer over de resultaten informeren?
In 2023 is vanuit het BVA-beraad gestart met de evaluatie van het BVA-stelsel. De evaluatie is nog niet afgerond door onderbezetting en personeelswisseling. BVA-rijk is verantwoordelijk voor de evaluatie van het BVA-stelsel en in 2025 wordt dit alsnog opgepakt. Toezicht op het VIR-BI (waaronder staatsgeheimen) is hier onderdeel van. Resultaten zullen zo ver als mogelijk gedeeld worden met uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Daarnaast is relevant om te vermelden dat ook intensivering van het toezicht is voorgenomen. In 2025 zal dat zijn beslag krijgen. Waarbij wordt vermeld dat de belangrijkste winst bij de beveiliging van staatsgeheimen in eerste instantie te vinden is in het bieden van (betere en Rijksbrede) voorzieningen en hogere bewustwording. Aanvullend is het VIR-BI geëvalueerd om te bezien of de regelgeving aanscherping of verduidelijking behoeft. Deze actualisatie is in het eerste kwartaal van 2024 gestart en is nagenoeg gereed. Naar verwachting wordt het in april gepubliceerd.
In welke mate hebben klokkenluiders binnen de NCTV en het CTER-cluster van de politie voldoende mogelijkheden om misstanden binnen de eigen organisatie op het gebied van insider threat en het ontbreken van beveiligingsmaatregelen aan te kaarten, en genieten zij genoeg bescherming?
Op basis van de Wet bescherming klokkenluiders kunnen werkenden een melding van een vermoedelijke misstand doen bij de werkgever (intern) of bij een aangewezen bevoegde autoriteit (extern; waarbij het Huis voor klokkenluiders geldt als een last resort als er geen andere bevoegde autoriteit is). In de Wet bescherming klokkenluiders zijn diverse beschermingsmaatregelen opgenomen. Zo mogen melders van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld door hun werkgever tijdens en na de behandeling van hun melding. Daarnaast schrijft de Wet bescherming klokkenluiders voor dat werkgevers en bevoegde autoriteiten meldingen vertrouwelijk moeten behandelen en de identiteit van de melder in beginsel geheim moeten houden.
Voor de NCTV als onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid geldt bij vermoedens van misstanden de meldprocedure volgens de CAO Rijk (zie: 13.2 Voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand). Voor politieambtenaren, waaronder het CTER-cluster, zijn regels over het melden van een vermoeden van een misstand opgenomen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Binnen het klokkenluidersmeldpunt van de politie werken een aantal vertrouwenspersonen met verschillende screeningsniveaus. Hierdoor kunnen ook meldingen vanuit het werkgebied van CTER met deze functionarissen besproken worden. Voor werkzaamheden die zien op het uitvoeren van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt een specifieke procedure bij de Afdeling Klachtbehandeling van de CTIVD.
Hier voeg ik aan toe dat in de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders6 het voorstel is opgenomen om een apart meldkanaal op te zetten voor het melden van geheime (staats)informatie bij de Tweede Kamer of de Algemene Rekenkamer (voorstel 6). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegezegd dat zij in het voorjaar van 2025 met een stand-van-zakenbrief onder meer ingaat op de voorstellen uit de initiatiefnota van het lid Omtzigt.7
Daarnaast geldt dat op grond van het VIRBI 2013 (artikel 8, lid 1) elke ambtenaar verplicht is de Beveiligingsautoriteit (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie.
Uw Kamer heeft recent de motie van het lid Van Waveren aangenomen die de regering verzoekt te onderzoeken welke aanvullende waarborgen in de Wet bescherming klokkenluiders of in de uitvoering van de wet nodig zijn om klokkenluiders bij de veiligheids- en opsporingsdiensten in het kader van de anonimiteit en de veiligheid beter te beschermen en dit te betrekken bij het wetsvoorstel aanpassing Wet bescherming klokkenluiders.8 De Minister van BZK zal de Kamer hier verder over informeren.
Is de klokkenluidersregeling in het domein van staatsgeheim gerubriceerde informatie voldoende ingericht? Welke mogelijkheden zijn er op dit gebied voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 16.
Van hoeveel gegevensdragers met daarop staatsgeheim gerubriceerde informatie is op dit moment nog onbekend waar deze zich bevinden? Hoe schat u de impact hiervan in op onze nationale veiligheid?
Het ADR rapport geeft aan dat onduidelijk is wat er met de uitgegeven USB-sticks is gebeurd, waar deze zich bevinden en welke informatie daarop is opgeslagen. Het ADR rapport geeft aan dat volgens de administratie circa 200 USB sticks in omloop zijn die mogelijk staatsgeheime informatie bevatten. In het ADR Rapport is tevens opgenomen dat de NCTV heeft aangegeven dat het aantal lager is dan 200. Feit blijft dat de administratie niet op orde was. Bij het uitgeven van USB’s werd dit vaak wel geregistreerd, maar bij inname is dit niet altijd het geval geweest. Daardoor ontbreken exacte getallen hoeveel van deze USB’s zijn ingeleverd en/of vernietigd, waar een aantal USB’s zich bevinden en wat er op deze dragers stond. Die onzekerheid is bij bijzondere informatie zeer onwenselijk. Het moet altijd duidelijk zijn waar bijzondere informatie op welk moment is. Ook moet altijd geborgd worden dat bijzondere informatie na gebruik weer op de juiste manier wordt opgeslagen of vernietigd. Daarom zijn maatregelen getroffen om het proces omtrent het gebruik van gegevensdragers te verbeteren.
Ter nadere context geef ik nog het volgende mee. Het gaat om USB-sticks die tot september 2021 bij de NCTV werden gebruikt om bijvoorbeeld presentaties op te slaan die ergens anders gegeven moesten worden. Het ging hierbij veelal om presentaties voor gemeenten en lokale partners om de dreiging te duiden, waarbij geen staatsgeheime informatie werd gebruikt. Een zeer beperkt aantal werd daadwerkelijk gebruikt voor staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld om informatie over te zetten van het interdepartementale staatsgeheime netwerk dat in beheer is bij de AIVD, op het netwerk voor de staatsgeheime informatie binnen de NCTV. Dit zijn twee stand alone netwerken die niet op elkaar aangesloten zijn. Verder is het van belang om te melden dat het om USB’s gaat die beveiligd waren met een wachtwoord. Mocht een USB vermist raken, dan is de informatie dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk. Ook passen deze USB-sticks sinds september 2021 niet meer op het staatsgeheime netwerk. De informatie die erop staat is dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk en ze kunnen niet meer gebruikt worden om informatie van de huidige systemen af te halen.
Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er geen signalen zijn die erop wijzen dat de nationale veiligheid (en/of de vitale infrastructuur) acuut gevaar loopt.
Van hoeveel Nederlandse burgers (exact of naar schatting) is via dit lek persoonlijke informatie bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Ik begrijp de zorgen van uw Kamer. In algemene zin geldt dat op het moment dat duidelijk is dat er informatie over individuen bij een datalek betrokken zijn, er conform de wettelijke regelgeving moet worden bepaald of er maatregelen getroffen dienen te worden. Dat vereist concreet inzicht om welke informatie het dan gaat. In het voorliggende geval geldt dat niet met zekerheid vast te stellen is welke informatie naar buiten is gebracht of welke informatie waar terecht is gekomen. Dat betekent dat er niet met zekerheid is vast te stellen op basis van welke documenten een risico-inschatting gemaakt moet worden.
Er is vooralsnog bij mijn departement geen aanleiding geweest om over te gaan tot het informeren van personen in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat bij nieuwe informatie waar relevant dit opnieuw en doorlopend gewogen zal worden. Wel is er bijzondere aandacht besteed aan de gevolgen van de casus voor de (positie van) medewerkers binnen de relevante organisaties. De risico’s voor de politie zijn in kaart gebracht en waar nodig zijn maatregelen in de operatie getroffen om deze risico’s te beheersen.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag ook naar het antwoord op vragen 23 en 24.
Welke overige informatie is bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Deze vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek en daar kan ik niet op ingaan.
Wat betekent dit lek voor de persoonlijke situatie en veiligheid van de Nederlandse burgers in kwestie? Hoe beoordeelt u de rechtspositie van deze burgers? Hoe schat u het risico in dat hun informatie door de Marokkaanse diensten als chantagemateriaal gebruikt kan worden? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 19.
Van hoeveel van deze burgers waren de gegevens zonder geldend wettelijk kader door de NCTV verworven?
Het is van belang om twee onderwerpen van elkaar te scheiden, namelijk het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie en de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 29, 30 en 35. Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door de NCTV geldt dat hierover op verschillende momenten met uw Kamer is gecommuniceerd.9 Dit heeft geleid tot de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat al deze burgers conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geïnformeerd worden over het feit dat hun gegevens betrokken zijn bij een datalek? Verwacht u dat burgers voor dit feit gecompenseerd moeten worden?
Op het moment dat er sprake is van een datalek kan er melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Toen de oud-medewerkers van de NCTV werden aangehouden, had de NCTV geen zicht op welke documenten precies onrechtmatig in bezit waren van betrokkenen en of deze documenten persoonsgegevens bevatten. Om die reden is er destijds geen melding van een datalek gedaan door de NCTV aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Echter, gelet op de informatie die inmiddels is gedeeld in het openbaar, schat de NCTV op dit moment de kans reëel in dat er tussen de gegevens van de NCTV ook persoonsgegevens zitten. Om die reden is er recent alsnog een melding van een datalek gedaan. In hoeverre personen geïnformeerd moeten worden en indien nodig de wijze waarop, zal worden afgestemd met de Autoriteit Persoonsgegevens. Hierbij is van belang op te merken dat op dit moment nog niet kan worden aangegeven welke gegevens dit exact behelst. Dit is ook in de melding aangegeven.
De politie heeft bij de Autoriteit Persoonsgegevens formeel melding gedaan van het datalek. Ten tijde van de melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens was er geen zicht op welke documenten en persoonsgegevens van burgers al dan niet betrokken waren bij het datalek. Uit het gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens toentertijd is derhalve niet voortgevloeid dat de politie burgers moest informeren.
Heeft u hierover contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat is uit de gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Zie antwoord vraag 23.
Zijn het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI 2013) en de Rubriceringsregeling Politie 2015 ooit geëvalueerd? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, acht u in het kader van de door de ADR onderzochte lekken van toegevoegde waarde om dit wel te doen?
Het VIR-BI wordt op dit moment onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. De resultaten daarvan zullen met uw Kamer worden gedeeld.
De politie heeft begin 2025 haar Rubriceringsregeling geactualiseerd. De nieuwe rubriceringsregeling sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. De politie is weliswaar geen onderdeel van de Rijksoverheid, maar op het gebied van informatiebeveiliging is nu gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleid van de Rijksoverheid. Dit omdat informatie steeds meer wordt verwerkt in ketenverband en het van belang is om in de keten dezelfde terminologie te hanteren en eenzelfde mate van beveiliging toe te passen op vergelijkbare rubriceringsniveaus.
Kunt u een overzicht geven van waar binnen de overheid sinds de invoering van het VIRBI 2013 onderzoek is gedaan door instanties als de ADR, de Algemene Rekenkamer (ARK) of de National Security Authority (NSA)5 naar de verwerking van nationaal gerubriceerde informatie of internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie)?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Wel merk ik op dat het Beveiligingsautoriteiten-beraad, waar de beveiligingsautoriteiten van alle departementen aan deelnemen, naar aanleiding van dit incident heeft besloten om een Rijksbreed onderzoek te starten naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen. Het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie, de Council Security Rules12 van de Europese Raad (EC) en de C-M(2002)/49 van de NAVO dienen hierbij als toetsingskader.
Kunt u een overzicht geven van de sinds de invoering van het VIRBI 2013 geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie, zoals de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in systemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken6?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe frequent worden de overheidssystemen voor de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie gecontroleerd door instanties als de ADR, de ARK en de NSA? Kunt u aangeven wanneer elk van de departementen die gerubriceerd materiaal verwerken voor het laatst in het kader hiervan extern zijn onderzocht?
Ik kan alleen ingaan op de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ADR Rapport dat op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden is het meest recente onderzoek dat naar de beveiliging van bijzondere informatie bij de NCTV en politie is uitgevoerd. Zoals aangegeven is het BVA-Beraad een rijksbreed onderzoek gestart naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen.
De ADR kan, vanuit haar rol als huis auditor van de Rijksoverheid, gevraagd worden door de systeemeigenaar om een audit onderzoek uit te voeren naar het stelsel van de beveiliging van het te accrediteren informatiesysteem. Het staat de systeemeigenaar echter vrij om eventueel een andere audit organisatie hiervoor te benaderen. Daarnaast heeft de ADR, vanuit haar taak inzake Comptabiliteitswet, de mogelijkheid om beheeronderzoeken uit te voeren naar financiële systemen.
De ARK hanteert eigen kaders t.a.v. van uitvoer van haar controlerende taak. Audits die zij verrichten zijn merendeel op een hoger abstractieniveau en worden vaak ook gebaseerd op uitkomsten van eerdere ADR audits.
De NSA heeft een toezichthoudende rol t.a.v. de wijze waarop de beveiliging van gerubriceerde informatie van internationale herkomst is beveiligd. Naast dat de NSA wordt geconsulteerd tijdens het accreditatieproces van dergelijke informatiesystemen, heeft de NSA een eigenstandige verantwoordelijkheid hierin.
De NSA voert, bijvoorbeeld voortkomend uit de vigerende internationale regelgeving, (periodiek) controle uit op de beveiliging indien het nieuwe systemen betreft, bij wijzigingen die raken aan de beveiliging van bestaande systemen of wanneer de NSA dit nodig acht.
De EU en NAVO inspecteren Nederland ongeveer eens per vijf tot zeven jaar. De laatste inspecties dateren (respectievelijk) uit 2013 en 2019.
Kunt u aangeven wat de vigerende wet- en regelgeving is van elk van de typen gerubriceerde informatie die in Nederland verwerkt worden, zoals nationaal gerubriceerde informatie, informatie met een rubricering van partnerlanden, en EU-, NAVO- en ESA-gerubriceerde informatie?
De wet- en regelgeving die in elk geval van toepassing is op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn:
Deze wet- en regelgeving is waar nodig uitgewerkt in nadere onderliggende (beleids)regels. Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden die los staan van de nationale accreditatieregimes die in algemene zin gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daar zijn aanvullende maatregelen voor nodig. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015.
Kunt u voor elk van deze typen aangeven door wie en hoe hier a) toestemming/accreditatie voor wordt verleend; en b) toezicht op wordt gehouden?
Zoals vastgelegd in het VIR-BI mogen alleen personen die daartoe zijn geautoriseerd bijzondere informatie behandelen of inzien voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taak. Wie welke informatie mag inzien is derhalve afhankelijk van de specifieke taak en daarmee niet per type informatie inzichtelijk te maken. Voor de opbouw van het toezicht op bijzondere informatie alsmede de maatregelen die zijn getroffen teneinde dit toezicht te versterken verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden.
Hoe wijken deze regimes van toestemming/accreditatie en toezicht af van hoe EU-partnerlanden als Frankrijk en Duitsland deze hebben ingericht, zowel voor nationaal als internationaal gerubriceerde informatie?
Er is geen overzicht voorhanden van de regimes die van toepassing zijn in de verschillende lidstaten en de wijze waarop invulling is gegeven aan relevante internationale regelgeving. Het is daarnaast niet aan mij om uitspraken te doen over de (waardering van) regimes van andere partnerlanden of instellingen in relatie tot onze eigen regimes.
Zijn deze regimes naar uw inzicht zowel in theorie als in praktijk passend gezien o.a. door de NCTV opgestelde dreigingsbeelden? Zo ja, wat is uw onderbouwing daarvoor? Zo nee, welke verbeteringen bent u van plan door te voeren?
Zie antwoord vraag 31.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport «Digitale Kroonjuwelen» van Twynstra Gudde dat «centraal, nationaal toezicht noodzakelijk is om tot een adequaat en uniform niveau van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens, documenten en registraties van Nationaal Belang te komen», waarbij «het toezicht zou kunnen worden ingericht vergelijkbaar met het toezicht op de beveiliging van gerubriceerde informatie van de EU en de NAVO» en «ingezet [wordt] op een initiële accreditatie van de betreffende beveiliging bij de overheidspartijen vóóraf, aangevuld door periodieke inspecties»7?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Kamerbrief van 29 juni 2023 waarin de (toenmalig) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Digitalisering en Koninkrijksrelaties het rapport aan uw Kamer heeft aangeboden.
Naast nationaal gerubriceerde informatie, welke typen internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie) verwerken de NCTV en de politie? Waren die allemaal in scope voor het onderzoek van de ADR? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden dan de accreditatieregimes die nationaal gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt nationaal gerubriceerde informatie. Daarnaast vindt gegevensuitwisseling plaats binnen de EU (zie ook antwoord bij vraag14.
Voor de scope van het ADR onderzoek verwijs ik naar hetgeen daarover opgenomen in het ADR rapport.
Kunt u aangeven wat per type gerubriceerde informatie de onderliggende grondslag/toestemming/accreditatie is op basis waarvan de NCTV en/of de politie deze verwerkt?
Ik verwijs voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid naar het antwoord op vraag 29. Alle nationaal gerubriceerde informatie (stg-gerubriceerd) kan worden gedeeld met een overheidspartij, waarvan de ruimtes en de systemen die worden gebruikt voor de verwerving en verwerking van stg-informatie moeten zijn geaccrediteerd en medewerkers in het bezit moeten zijn van een verklaring van geen bezwaar (VGB). Deze accreditatie vindt plaats door de secretaris-generaal van een departement op advies van de beveiligingsautoriteit binnen dat departement.
Voor EU en NAVO-gerubriceerde informatie geldt dat deze accreditatie ook door de secretaris-generaal van een departement moet worden afgegeven op advies van de BVA van het departement, maar dat hiervoor ook een positief oordeel door de National Security Authority (NSA) moet worden afgegeven. Deze rol is voor het civiele domein belegd bij de AIVD. Periodiek wordt door zowel EU als NAVO-inspecteurs getoetst of ontvangende partijen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Internationaal gerubriceerde informatie die niet valt binnen EU- of NAVO-rubricering is een afweging van de verzendende partij zelf. Die bepaalt welke partijen onder welke voorwaarden informatie mogen ontvangen en verwerken.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden ter beschikking gesteld aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. Bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden nadere regels gesteld over de ter beschikkingstelling van politiegegevens, alsmede over de verdere verwerking en de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door ontvangstgerechtigde autoriteiten of internationale organen en instanties, en over de ontvangst van politiegegevens vanuit andere lidstaten van de Europese Unie.
De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015. Deze is in 2025 geactualiseerd en sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. In de rubriceringsregeling is een vertaaltabel opgenomen, zodat informatie die binnen de EU wordt uitgewisseld op een vergelijkbaar niveau en met vergelijkbare maatregelen wordt behandeld door de politie.
Welk van deze typen gerubriceerde informatie zijn mogelijk gecompromitteerd in de door de ADR onderzochte lekken?
Er wordt rekening gehouden met het feit dat alle typen gerubriceerde informatie in meer of mindere mate zijn gecompromitteerd.
Wat is er tot het moment van onderzoek door de ADR vanuit het toezicht aan audits en inspecties geweest? Welke maatregelen hebben de NCTV en de politie over de jaren genomen op basis van die audits en inspecties?
De BVA van het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de NCTV en de verwerking van informatie, zoals ook geschetst in het antwoord op de vragen 12 en 14. De BVA brengt daarbij vanaf 2019 in principe ieder jaar de bevindingen van dit toezicht samen in een toezichtsnota. Dit is evenwel niet voor ieder jaar gebeurd in de afgelopen jaren. De NCTV is begin 2023 begonnen met het project digitale weerbaarheid om de informatiebeveiliging te verbeteren. Dit resulteerde er onder andere in dat het eerste geactualiseerde beleid in januari 2024 vastgesteld werd binnen de NCTV. De werking van het beleid en de maatregelen wordt vormgegeven in een PDCA (Plan-Do-Check-Act) -cyclus zoals is uiteengezet in de genoemde kabinetsreactie op het ADR-rapport van 13 december.
Bij de politie is de derdelijns toezichthoudende taak belegd bij de concern audit. Door de concern audit zijn in de afgelopen jaren aanbevelingen gedaan, maar deze zijn niet altijd opgevolgd door de politie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het ADR-rapport zal de politie de doorwerking van interne audits versterken. De korpsleiding zal toezien op de opvolging en borging van aanbevelingen die door concern audit worden gedaan. Tevens zal de politie bezien of de expertise van concern audit kan worden versterkt door politiemensen uit de operationele werkpraktijk toe te voegen aan audits op informatiebeveiliging.
Wat is zowel in het heden als op de lange termijn de impact van de lekken op de slagkracht en internationale reputatie van Nederlandse instanties als de I&V-diensten, bijvoorbeeld doordat bronnen en partnerlanden terughoudender zijn geworden in samenwerking? Wat voor maatregelen zijn er genomen om deze impact te minimaliseren?
Over operationele aangelegenheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. Het is ook niet aan mij om te speculeren over de internationale reputatie.
In hoeverre bent u bereid om een onafhankelijke commissie samen te stellen die het proces van herstel en bewustwording bij de NCTV kan begeleiden?
De ADR heeft de afgelopen maanden onafhankelijk onderzoek bij de NCTV en politie uitgevoerd. Voor de komende tijd is het belangrijk de vinger aan de pols te houden. Ik heb de ADR gevraagd om een aanvullend onderzoek te doen bij de NCTV naar de opvolging van de aanbevelingen en waar nodig aanvullende aanbevelingen te doen.
De ADR heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn en te verwachten na 12 maanden een goed beeld van te kunnen geven. De politie gaat de aanbevelingen opnemen in de interne auditcyclus en zal aan de ADR rapporteren over de voortgang. Uw Kamer zal vanzelfsprekend over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord. Mede gelet op de omvangrijkheid van de set zijn daar waar opportuun vragen in samenhang beantwoord.
De brief 'Stand van zaken huisvesting CTIVD' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Schoof , Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Bent u het eens met de stelling dat, nu het huisvestingsprobleem rondom de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) (voorlopig) opgelost is, de taken en bevoegdheden van de inlichtingendiensten die tijdelijk zijn stilgelegd, maar volgens de Tweede Kamer wel noodzakelijk zijn voor onze nationale veiligheid, opgepakt kunnen worden?1 Zo ja, vanaf wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke Wet wordt, zoals eerder aan de Kamer gemeld, thans in overleg met de CTIVD gedeeltelijk toegepast. In overleg tussen de diensten en de CTIVD zijn afspraken gemaakt over de bevoegdhedendie, ondanks de huisvestingsproblematiek en het daarmee samenhangende personeelstekort bij de CTIVD, inmiddels al ingezet kunnen worden onder de Tijdelijke Wet. Per brief is 4 september jl. met de Kamer gedeeld dat voor een aantal bestaande bevoegdheden de Tijdelijke wet voorziet in een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD, met bindende bevoegdheden (Kenmerk: Kamerstukken II, 2023–2024, 36 263, nr. 44). Een aantal van deze bevoegdheden wordt nu nog toegepast onder het toezichtsregime van de huidige Wiv 2017 en nog niet onder het regime van de Tijdelijke Wet, maar over de toepassing van deze bevoegdheden en het benodigde toezicht daarop voeren de Commissie en de diensten continu overleg.
In november vorig jaar is de Kamer gemeld dat de planning erop was gericht de verhuizing van de CTIVD in januari mogelijk te maken. Inmiddels is de planning van de volledige werkzaamheden uitgewerkt en aanbesteed en is duidelijk dat de verhuizing eind maart zijn beslag zal krijgen.
In november is de Kamer tevens gemeld dat dat de CTIVD de werving van extra personeel ter hand nam. Met de aanstaande verhuizing in het vooruitzicht heeft de CTIVD gemeld de lopende personeelswerving te intensiveren. De toezichthouder en de diensten zullen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in overleg de instroom van personeel van de CTIVD gelijke tred laten houden met de toepassing van de hiervoor genoemde bevoegdheden. Daarmee wordt maximaal voortvarend toegegroeid naar volledige toepassing van de Tijdelijke Wet. Uitgangspunt is en blijft volledige toepassing van de Tijdelijke wet onder het noodzakelijke onafhankelijke toezicht, op de kortst mogelijke en voor alle partijen uitvoerbare termijn.
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
De 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos tussen 20-24 januari aanstaande |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Schoof , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Waarom stuurt het Nederlandse kabinet zo'n zware delegatie ten opzichte van die van andere landen naar de 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum?
Dit jaar zullen drie Nederlandse Ministers naar Davos afreizen voor het World Economic Forum (WEF): de Minister-President, de Minister van Defensie en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Dit is een kleinere delegatie dan die van vorig jaar, toen er zes leden namens het kabinet deelnamen. In vergelijking met delegaties van andere landen is dit een relatief kleine delegatie.
Welke sessies gaan deelnemers namens Nederland bijwonen?
De programma’s van de deelnemende bewindspersonen zijn op dit moment nog niet volledig afgerond. Er vindt nog overleg plaats met het WEF over de invulling ervan.
Wat ligt er in Davos concreet op tafel om aan deel te nemen en/of om over te spreken?
Het hoofdthema van de jaarlijkse vergadering van het WEF is «Collaboration for the intelligent age». Op uitnodiging van het WEF nemen de bewindspersonen deel aan sessies die aansluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. De meeste WEF-sessies worden live gestreamd en zijn na afloop terug te kijken op de website van het WEF. Er zijn ook WEF-sessies met een vertrouwelijk karakter. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de programma’s van de bewindspersonen.
Wat is het doel van de aanwezigheid van leden van het Nederlandse kabinet?
De jaarlijkse vergadering van het WEF biedt een nuttig platform voor de uitwisseling van ideeën, onderzoeksresultaten en inzichten over actuele thema’s tussen politici, wetenschappers, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het bedrijfsleven en ngo’s. De bijeenkomst biedt ook een goede gelegenheid om in bilaterale gesprekken met internationale leiders en het bedrijfsleven specifieke onderwerpen te bespreken die van belang zijn voor Nederland.
Worden er namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten intenties/convenanten/verdragen gesloten en/of andere afspraken gemaakt? Zo ja, waar gaan die over? Welk mandaat hebben de aanwezigen?
Er zullen tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF geen intenties, convenanten of verdragen worden gesloten of afspraken met een rechtsgeldig of anderszins politiek karakter worden gemaakt namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten.
In welke overleg met de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest?
Er worden voor de jaarlijkse vergadering van het WEF geen politieke besluiten voorbereid, waarover vooraf overleg met de Tweede Kamer had moeten plaatsvinden.
Welk besluit van de ministerraad ligt hieraan ten grondslag?
De bewindspersonen maken zelfstandig de afweging om wel of niet deel te nemen aan de jaarlijkse vergadering van het WEF in Davos. Er ligt geen besluit van de ministerraad aan ten grondslag.
Kan het kabinet garanderen dat er geen enkele afspraak gemaakt wordt, welke niet eerst aan de Tweede Kamer ter besluitvorming wordt voorgelegd?
De jaarlijkse vergadering van het WEF is enkel een platform voor de uitwisseling van ideeën over oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF worden er geen politieke besluiten genomen of internationale afspraken gemaakt, waarvoor instemming van de Tweede Kamer nodig is.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens afgereisd wordt naar Davos?
Ja.
Het Brusselse Lobbyschandaal. |
|
van Waveren , Pieter Omtzigt (NSC), Thom van Campen (VVD) |
|
Schoof |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat de Europese Commissie via het EU LIFE Programme NGO’s heeft gesubsidieerd om te lobbyen voor haar eigen klimaat- en milieuplannen bij Europarlementariërs?1
Kunt u aangeven of de toenmalige Eurocommissaris voor Klimaat in enig contact met de Nederlandse regering melding heeft gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
Kunt u toelichten in hoeverre de Nederlandse regering op de hoogte was van deze «lobbycontracten» tussen de Europese Commissie en de NGO’s?
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitvoerende macht (via de Europese Commissie) de wetgevende macht (het Europees Parlement) middels deze schaduwlobby beïnvloedt en daarmee dus de scheiding der machten ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van de contracten die tussen 2012 en nu zijn gesloten en die gericht zijn op beïnvloeding, om zo het vertrouwen te herstellen door middel van transparantie?
Bent u op de hoogte van het feit dat er in het wetsvoorstel voor het LIFE Programme, dat is voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad, geen melding wordt gemaakt van dergelijke «lobbycontracten»?
Deelt u de mening dat het problematisch is dat de Eurocommissaris het parlement en de Raad niet volledig heeft ingelicht over deze bijzondere uitvoering van de verordening?
Kunt u bij de Europese Commissie aandringen op openbaarmaking van het type NGO’s of andere organisaties waarmee vergelijkbare «lobbycontracten» zijn afgesloten, bijvoorbeeld in het kader van het migratiedebat of economische vraagstukken?
Kunt u aangeven welke Nederlandse NGO's, of NGO's met een Nederlandse afdeling, betrokken waren bij dergelijke lobbycontracten?
Wilt u er met het kabinet op toezien dat de Europese Commissie, conform de uitspraken van Eurocommissaris Serafin, spoedig met strenge regels komt om dit soort lobbypraktijken met belastinggeld te voorkomen? En kunt u delen in hoeverre u deze maatregelen voldoende acht?
In hoeverre maken Nederlandse ministeries gebruik van dit soort «lobbycontracten» met tussenpartijen om eigen wetgeving te beïnvloeden, of hebben zij dit gedaan sinds 2010?
Heeft de regering in de afgelopen vijf jaar opdrachten gegeven of ingehuurd voor het onderhouden van parlementaire contacten aan personen of organisaties buiten de Rijksdienst, met uitzondering van vervanging bij ziekte? Zo ja welke opdrachten zijn dit geweest? Graag een volledig overzicht per opdracht.
Is er de afgelopen vijf jaar door een ministerie of uitvoeringsorganisatie opdracht of subsidie gegeven voor beïnvloeding of lobby, gericht op een specifieke partij, fractie of politicus of een groep partijen, fracties of politici?
Zo ja, kunt u voor elk geval specifiek aangeven wat het doel van de lobby was en op wie die gericht werd?
Indien onbekend, bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijke contractuele eisen en (subsidie)sturing vanuit het ministerie met als doel beïnvloeding van beleid, tot en met 2012? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u een overzicht geven van subsidiebesluiten en opdrachten van het Rijk met als doel beleidsbeïnvloeding per ministerie over de afgelopen 8 jaar? Zo ja, binnen welke termijn kunnen we dit verwachten?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Het artikel 'Rechter wijst meer dan ? 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire' |
|
Wingelaar , Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , Sandra Palmen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechter wijst meer dan € 500.000 toe aan gedupeerde vader in toeslagenaffaire» uit het Financieel Dagblad?1
Kunt u op deze uitspraak reflecteren? Lukt het om ernstig gedupeerden tijdig en goed te helpen?
Hoeveel verzoeken tot aanvullende vergoedingen zijn er ingediend bij de Commissie Werkelijk Schade? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgehandeld? Hoe lang is op dit moment de wachttijd bij de Commissie Werkelijke Schade?
In hoeveel gevallen adviseerde de Commissie Werkelijke Schade een aanvullende vergoeding?
In hoeveel gevallen nam de Dienst Toeslagen dit advies over? In hoeveel gevallen niet?
Hoeveel bezwaren zijn er gemaakt tegen de overgenomen adviezen van de Dienst Toeslagen?
Hoeveel bezwaren zijn toegekend en hoeveel niet?
Wat zijn de gronden van bezwaar?
Welke beroepsgronden worden aangevoerd?
Hoeveel lopende rechtszaken zijn er op dit moment nog in het toeslagenschandaal? Kunt u een uitsplitsing maken van het soort zaken dat speelt, zoals te laat beslissen of het niet verschaffen van de volledige dossiers?
Kunt u een uitsplitsing geven van de dwangsommen en schadevergoedingen die zijn uitbetaald in 2024? Om hoeveel zaken gaat het en om hoeveel geld gaat het?
Hoeveel verwacht u in 2025 te moeten uitbetalen? Wat vindt u daarvan?
Is het herstelproces op dit moment beheersbaar?
Kunt u aangeven bij welke andere overheidsdiensten er forse rechterlijke dwangsommen en schadevergoedingen worden betaald en wat daarvan de ontwikkeling is over de afgelopen drie jaar? Kunt u in ieder geval daarbij ingaan op de IND, het UWV en de Belastingdienst?
Kunt u deze vragen een dag voor het debat over de parlementaire enquête fraudebeleid en dienstverlening beantwoorden? Kunt u, indien vraag 14 op die dag niet geheel precies is beantwoord, wel alvast een indicatie geven van de feiten die u dan bekend zijn?
De brief van de NORTH group |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Karremans , Schoof |
|
Hoe beoordeelt u de bijgevoegde brief en wetenschappelijke onderbouwing van de NORTH group inzake de veiligheid en effectiviteit van de gemodificeerde mRNA-producten voor COVID-19?1
Het Nederlandse vaccinatiebeleid is gestoeld op onafhankelijke wetenschappelijke advisering. Signaleringen over vaccins worden doorlopend gemonitord en onderzocht. Als hiertoe aanleiding is, wordt passende actie ondernomen om de veiligheid van vaccinaties te waarborgen. In de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over COVID-19-vaccinatie zijn mijn ambtsvoorgangers al uitgebreid ingegaan op de zorgen die in de genoemde brief worden geuit. Hieronder heb ik in mijn beantwoording verwijzingen naar deze eerdere antwoorden opgenomen.
Erkent u dat de injecties tegen COVID-19 nooit zijn getest op hun vermogen om virusoverdracht te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) d.d. 12 oktober 2022.2
Erkent u dat COVID-19-injecties een ongekend aantal gemelde bijwerkingen, alsmede sterfgevallen, tot gevolg hadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op het aantal gemelde bijwerkingen verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 25 juli 2022.3 Er is brede wetenschappelijke consensus dat de COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en overlijden.
Erkent u dat analyses door meerdere, onafhankelijke wetenschappers wijzen op variabele en buitensporige hoeveelheden residueel plasmide-DNA in de producten van Pfizer en Moderna, welke nooit in op de markt gebrachte flacons terecht hadden mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Ik onderschrijf deze analyses niet. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 17 april4 en 3 oktober 2023.5 Ook verwijs ik naar de reactie die de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) heeft gegeven naar aanleiding van berichtgeving over dit onderwerp.6
Bent u bereid tot het onmiddellijk beëindigen van het gebruik van gemodificeerde mRNA-injecties tegen COVID-19, alsook het initiëren van een terugroepactie van deze producten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de naleving van voorschriften, wijze van goedkeuring en gebruik van de mRNA-injecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze van goedkeuring en het gebruik van COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer voorzien in wetenschappelijk bewijs dat de stelling, dat er absoluut geen risico is op schade aan menselijk DNA, onweerlegbaar onderbouwt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van de juiste hulpstoffen (enzymen), kunnen zowel het mRNA als eventuele stukjes plasmide-DNA die achtergebleven kunnen zijn in het vaccin niet binnendringen tot de celkern van de lichaamscellen, waar het DNA zich bevindt. De vaccins kunnen het menselijk DNA dus niet veranderen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 6 maart 2023.7
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos tussen 20-24 januari aanstaande |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Schoof , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Waarom stuurt het Nederlandse kabinet zo'n zware delegatie ten opzichte van die van andere landen naar de 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum?
Dit jaar zullen drie Nederlandse Ministers naar Davos afreizen voor het World Economic Forum (WEF): de Minister-President, de Minister van Defensie en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Dit is een kleinere delegatie dan die van vorig jaar, toen er zes leden namens het kabinet deelnamen. In vergelijking met delegaties van andere landen is dit een relatief kleine delegatie.
Welke sessies gaan deelnemers namens Nederland bijwonen?
De programma’s van de deelnemende bewindspersonen zijn op dit moment nog niet volledig afgerond. Er vindt nog overleg plaats met het WEF over de invulling ervan.
Wat ligt er in Davos concreet op tafel om aan deel te nemen en/of om over te spreken?
Het hoofdthema van de jaarlijkse vergadering van het WEF is «Collaboration for the intelligent age». Op uitnodiging van het WEF nemen de bewindspersonen deel aan sessies die aansluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. De meeste WEF-sessies worden live gestreamd en zijn na afloop terug te kijken op de website van het WEF. Er zijn ook WEF-sessies met een vertrouwelijk karakter. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de programma’s van de bewindspersonen.
Wat is het doel van de aanwezigheid van leden van het Nederlandse kabinet?
De jaarlijkse vergadering van het WEF biedt een nuttig platform voor de uitwisseling van ideeën, onderzoeksresultaten en inzichten over actuele thema’s tussen politici, wetenschappers, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het bedrijfsleven en ngo’s. De bijeenkomst biedt ook een goede gelegenheid om in bilaterale gesprekken met internationale leiders en het bedrijfsleven specifieke onderwerpen te bespreken die van belang zijn voor Nederland.
Worden er namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten intenties/convenanten/verdragen gesloten en/of andere afspraken gemaakt? Zo ja, waar gaan die over? Welk mandaat hebben de aanwezigen?
Er zullen tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF geen intenties, convenanten of verdragen worden gesloten of afspraken met een rechtsgeldig of anderszins politiek karakter worden gemaakt namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten.
In welke overleg met de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest?
Er worden voor de jaarlijkse vergadering van het WEF geen politieke besluiten voorbereid, waarover vooraf overleg met de Tweede Kamer had moeten plaatsvinden.
Welk besluit van de ministerraad ligt hieraan ten grondslag?
De bewindspersonen maken zelfstandig de afweging om wel of niet deel te nemen aan de jaarlijkse vergadering van het WEF in Davos. Er ligt geen besluit van de ministerraad aan ten grondslag.
Kan het kabinet garanderen dat er geen enkele afspraak gemaakt wordt, welke niet eerst aan de Tweede Kamer ter besluitvorming wordt voorgelegd?
De jaarlijkse vergadering van het WEF is enkel een platform voor de uitwisseling van ideeën over oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF worden er geen politieke besluiten genomen of internationale afspraken gemaakt, waarvoor instemming van de Tweede Kamer nodig is.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens afgereisd wordt naar Davos?
Ja.
De juridische stappen van vicepremier Mona Keijzer inzake het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om haar niet te vervolgen voor groepsbelediging. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Schoof |
|
Is het besluit van vicepremier Keijzer om juridische stappen te ondernemen tegen het OM-besluit vooraf besproken en afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze bespreking? Zo nee, waarom niet?1
Acht het kabinet het wenselijk dat een vicepremier, tevens Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, betrokken is bij een juridische procedure tegen het OM?
Deelt het kabinet het oordeel van het OM, namelijk dat de uitingen van mevrouw Keijzer in de uitzending van Sophie & Jeroen op zichzelf beledigend zijn over een groep op grond van ras en godsdienst? Zo nee, waarom niet?
Deelt het kabinet de conclusie van het OM dat mevrouw Keijzer zich in beginsel schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Is het kabinet het eens met het volgende citaat van mevrouw Keijzer: «[w]at je ziet is dat veel asielmigranten komen uit landen met een islamitisch geloof. We weten dat daar Jodenhaat, ja, onderdeel is bijna van de cultuur»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert het kabinet dit?
Vindt het kabinet, net als mevrouw Keijzer, ook dat «mensen die uit die landen komen, die krijgen dat op een andere manier mee dan wij dat meekrijgen», refererend aan antisemitisme- en Holocausteducatie? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Is het kabinet het eens met de uitspraak van mevrouw Keijzer dat «bij mensen in die landen antisemitisme op een veel andere manier in de cultuur zit dan die bij ons»? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Deelt het kabinet het standpunt van mevrouw Keijzer «dat bij mensen met een islamitisch geloof antisemitisme vaak onderdeel is van de cultuur»? Zo ja, kan het kabinet aangeven waarop het dit baseert? Zo nee, wat vindt het kabinet van deze uitspraak?
Deelt het kabinet de mening dat mevrouw Keijzer voortaan moet stoppen met het stigmatiseren, polariseren en discrimineren van Nederlandse burgers op grond van hun ras en godsdienst?
Bent u de mening toegedaan dat de constatering uit uw kabinetsreactie dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie «hun rollen onder bijzondere omstandigheden [vervullen] waarbij alertheid en veiligheidsbewustzijn hoog in het vaandel staan»1, strookt met de bevindingen van de Audit Dienst Rijk (ADR) in zijn rapport Beveiligingsproces van staatsgeheime vertrouwelijke informatie bij NCTV en politie2? Zo ja, kunt u dit onderbouwen aan de hand van het ADR-rapport?
Zoals u in de kabinetsreactie heeft kunnen lezen ben ik van mening dat de NCTV en de politie een belangrijke rol spelen bij het veilig houden van ons land. Zij beschikken daartoe over een specifieke informatiepositie. Tegelijkertijd, zoals ook in de brief aan uw Kamer gemeld, onderschrijf ik de boodschap van de ADR dat de informatiebeveiliging beter kan en moet volledig en worden de aanbevelingen omarmd. Sinds de aanhoudingen zijn er binnen de NCTV en politie direct maatregelen getroffen. Het gaat dan om zowel noodmaatregelen als gelijktijdig ingezette maatregelen gericht op de lange(re) termijn. De aanbevelingen die de ADR in haar rapport heeft gedaan zijn, voor zover die nog niet waren meegenomen als onderdeel van de reeds getroffen maatregelen, weer integraal meegenomen in het continue verbeterproces.
De omvangrijke stappen die sinds de aanhoudingen en naar aanleiding van het ADR rapport zijn gezet illustreren dat de aanbevelingen door zowel de NCTV als de politie met de nodige urgentie en zorgvuldigheid zijn opgepakt en zullen blijven worden opgepakt.
Voor een gedetailleerde toelichting daarop verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december aan uw Kamer is gestuurd. Zoals gemeld in deze Kamerbrief, heb ik ervaren dat de onderzochte organisaties de urgentie voelen en de aanbevelingen van de ADR adequaat hebben opgepakt.
Wat maakte dat, zoals de ADR stelt, rapportages over het toezicht op beveiligingsmaatregelen binnen de NCTV geen impact hadden en niet door het managementteam (MT) van de NCTV werden gelezen? Wat maakte dat het MT geen baseline van beveiligingsmaatregelen liet inrichten, niet aanstuurde op compartimentering en het need-to-know-principe en geen controles op de beveiligingsmaatregelen liet uitvoeren? Wat zegt dit over het belang dat het management van de NCTV hecht aan beveiliging? Hoe kon deze werkcultuur ontstaan?
Het toezicht op informatiebeveiliging is, in lijn met de aanbevelingen van de ADR, versterkt. Dit heeft voor het MT van de NCTV prioriteit en er zijn door de NCTV dan ook zowel ten aanzien van de digitale als fysieke verwerking van bijzondere informatie belangrijke stappen gezet. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de NCTV sinds 8 april 2024 een accreditatie heeft ontvangen voor de duur van 1 jaar die ziet op het digitale systeem waarmee bijzondere informatie wordt verwerkt.
ok is binnen elke afdeling opnieuw bepaald welke functionaris welke rechten heeft en zijn de meest verstrekkende rechten, zoals printen, beperkt tot enkele medewerkers. Daarbij wordt scherp gecontroleerd, aan de hand van een PDCA (Plan, Do, Check, Act)-cyclus die momenteel wordt ingericht, of gestelde regels worden gevolgd, of dit ordentelijk gebeurt en of er verdere verbeteringen te treffen zijn. Om dit structureler te borgen is onder meer een afdeling in oprichting die moet gaan toezien op Risicomanagement en Compliance binnen de NCTV. Ook wordt het beveiligingscoördinator (BVC)-cluster versterkt. Tot slot is een toezichtsplan opgesteld en zal dit jaarlijks worden geüpdatet. De taken in het toezicht worden daarin meegenomen. Een jaarlijkse bespreking door het managementteam van de resultaten van dit toezicht maakt hiervan onderdeel uit. Voor een uitgebreide toelichting hierop verwijs ik naar de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Was het bij het MT van de NCTV bekend dat, naar uw kabinetsreactie, de NCTV voor het vervullen van haar rol in de bescherming van onze (nationale) veiligheid bijzondere informatie verwerkt en daarmee een interessant doelwit voor statelijke en niet-statelijke actoren is? Zo ja, wat maakte dat uit het rapport van de ADR is op te maken dat binnen het MT een volledig gebrek aan aandacht leek te zijn voor de beveiliging van die bijzondere informatie? Kunnen we hieruit opmaken dit dat de bescherming van onze (nationale) veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV? Zo nee, waar blijkt dat dan uit?
Ik weerspreek de conclusie dat de bescherming van onze nationale veiligheid van ondergeschikt belang was voor het MT van de NCTV. Het veilig houden van ons land is juist waar de NCTV en haar medewerkers zich hard voor inzetten. Dat bestaat uit meer dan informatiebeveiliging alleen. Dat neemt niet weg dat, zoals de ADR ook concludeert, er meer aandacht voor informatiebeveiliging nodig is.
Er is, zoals aangegeven in de Kabinetsreactie van 13 december 2024, een andere aanpak en bewustzijn over de hele breedte van de omgang met bijzondere informatie bij de NCTV en de politie nodig. Daar zijn omvangrijke stappen toe gezet. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 en de kabinetsreactie van 13 december 2024 en de bijbehorende bijlage.
Wat doet het met de geloofwaardigheid van dreigingsbeelden mede opgesteld door de NCTV, zoals het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 uit 2022, als de NCTV blijkens de bevindingen van de ADR niet handelde naar de door zichzelf hoog ingeschatte dreiging vanuit statelijke actoren en niet de benodigde basismaatregelen trof om zich tegen de inlichtingenactiviteiten daarvanuit te weren?
De analyses van de NCTV komen op een zorgvuldige wijze tot stand, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie van partners, als de AIVD, MIVD, de Politie en open bronnen waaronder online en offline media en wetenschappelijke literatuur. De analyses komen tot stand volgens een validatieproces, waarbij zowel intern als extern een inhoudelijke beoordeling op kwaliteit plaatsvindt.
Kunt u alle documenten aan de Kamer verstrekken over de beveiligingssituatie van de NCTV die in de afgelopen tien jaar bij de NCTV, de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) of de Minister van JenV zijn aangeleverd?
Gelet op de omvang van het informatieverzoek en de zorgvuldigheid waarmee dit verzoek behandeld dient te worden is het niet gelukt dit af te ronden voor het verstrijken van de termijn van de beantwoording. Uw Kamer wordt op een later moment en in ieder geval voor het debat nader geïnformeerd.
Zijn er meer rapporten door de ADR over de NCTV geschreven in de afgelopen tien jaar? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
De ADR doet regulier bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waar ook de NCTV onderdeel van is, audits. Dit betreft de jaarlijkse auditrapporten bij het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en onderzoeken op verzoek van de NCTV of departementale leiding. De openbaar gemaakte rapporten van de ADR over onderwerpen die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV zijn hier te vinden: ADR-rapporten ministerie van Justitie en Veiligheid | Rijksoverheid | Rijksoverheid.nl
Voor wat betreft onderzoeken op verzoek van de NCTV heeft de ADR er een groot aantal uitgevoerd in de afgelopen tien jaar, variërend van de Beleidsdoorlichting van Artikel 36.23 tot Pentesten op bijvoorbeeld websites of systemen. Vanwege de veiligheidsrisico’s zijn de ICT-onderzoeken zoals de Pentesten niet openbaar gemaakt.
Welke acties gaat u ondernemen om het toezicht op de NCTV op de lange termijn te verbeteren?
Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het toezicht op de informatiebeveiliging bij de NCTV te versterken. Deze maatregelen zijn onderdeel van een continu proces middels een PDCA-cyclus. Voor een uitgebreide toelichting op die maatregelen verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden. Daarnaast wijs ik op het herhaalonderzoek dat door de ADR zal worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt over de uitkomsten daarvan geïnformeerd.
Zijn er NCTV-medewerkers geweest die op basis van vertrouwen extra ruimte kregen om zich niet aan alle geldende beveiligingsmaatregelen te houden, zoals dat ze vanuit huis met staatsgeheimen mochten werken? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Op welk niveau is daar toestemming voor gegeven?
Alle medewerkers van de NCTV moeten zich bij hun werkzaamheden aan de voorwaarden houden die op basis van wet- en regelgeving gelden. Het is soms noodzakelijk en daarmee dus ook binnen de geldende wet- en regelgeving mogelijk gemaakt om onder strikte voorwaarden staatsgeheime informatie buiten de NCTV (en andere overheidspartijen) te verwerken, bijvoorbeeld ten behoeve van overleggen of informatie-uitwisseling. Dat was het en dat is het nu ook. Het ADR Rapport geeft duidelijk aan dat betere voorbereiding nodig is op mogelijk misbruik van gerechtvaardigde toegang tot bijzondere informatie. Die conclusie onderschrijf ik en daartoe zijn ook maatregelen getroffen. Tegelijkertijd valt nooit volledig uit te sluiten dat iemand met beroepshalve gerechtvaardigde toegang niet goed met bijzondere informatie omgaat.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in vertrouwelijke of staatsgeheime informatie van de NCTV op gegevensdragers verzamelden en mee naar huis namen?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er situaties bij de NCTV geweest waarbij toegestaan of gedoogd werd dat medewerkers tegen de beveiligingsregels in een eigen schaduwadministratie bijhielden van Nederlandse personen of organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NCTV in 2021 dat hij zich niet herkende in het «geschetste beeld van een medewerker die een eigen harde schijf mee zou nemen» en dat het «medewerkers niet toegestaan [is] privéapparaten aan te sluiten op werkcomputers»3? Had de NCTV op dat moment inderdaad geen zicht op het gebruik van eigen gegevensdragers of apparatuur door medewerkers binnen de organisatie? Is er nog nadere informatie in deze context waarover de Kamer geïnformeerd moet worden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, had de bewuste medewerker toestemming voor het gebruik van een beperkt aantal specifieke datadragers die vanuit de werkgever waren verstrekt. Datadragers werden in het algemeen onder andere gebruikt ten behoeve van presentaties die medewerkers moesten geven, of transport van documenten, als dit niet op een andere manier kon. In die gevallen ging het doorgaans om niet-gerubriceerde informatie. Medewerkers die door de werkgever uitgegeven datadragers nodig hadden, moesten deze via een specifieke procedure aanvragen. Deze aanvraag en uitgifte werd vastgelegd. De journalist in kwestie stelde tijdens het interview echter dat er sprake zou zijn van het gebruik van een eigen harde schijf. Het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf, zou een veiligheidsincident zijn. Dit is, op basis van de toen beschikbare informatie, zorgvuldig uitgelopen door de NCTV. Op basis daarvan is geconcludeerd dat er geen sprake was van het gebruik van een eigen harde schijf, dus een privéschijf. Uw Kamer heeft op dit onderwerp alle reeds bekende informatie ontvangen. Dat misbruik van datadragers in zijn algemeenheid nadere aandacht had verdiend, onderschrijf ik. Om deze reden worden datadragers alleen nog beperkt in noodzakelijke gevallen en onder toezicht uitgegeven en is de administratie daarvan en monitoring daarop aangescherpt.
Hoe kijkt u aan tegen het handelen van de BVA van het Ministerie van JenV tot aan het moment dat het lek bekend werd? Hoe kon het dat de BVA in de nota uit 2022 geen opmerking maakte over de gedateerde basis van de beveiligingsmaatregelen van de NCTV, noch over het ontbreken van Stg-accreditatie? Hoe kon het daarnaast dat de BVA geen maatregelen trof wanneer NCTV-analisten geen rechtsgeldige VGB hadden? Kwam dit enkel door het gebrek van een (voldoende) eigenstandige informatiepositie van de BVA, of zijn er ook situaties geweest waarin de BVA niet of onvoldoende geacteerd heeft wanneer daar wel aanleiding toe was? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2024, blijkt uit het rapport dat de BVA van JenV niet altijd over een (voldoende) eigenstandige informatiepositie beschikte en bepaalde beveiligingsincidenten door de eerste of tweede lijn niet als zodanig herkend en dus gemeld werden. Hierdoor kon onvoldoende invulling worden gegeven aan de toezichthoudende taak van de BVA. De BVA zal daartoe tot andersoortige toezicht komen op en samenwerking met alle onderdelen van het departement die met bijzondere informatie werken.
De BVA van JenV zal daartoe in de reguliere overleggen die periodiek worden gevoerd met alle JenV organisatieonderdelen, waaronder beveiliging van de NCTV, structureel meer aandacht besteden aan diverse onderwerpen, waaronder de omgang met bijzondere informatie. Doel daarvan is dat de BVA zelf meer informatie ophaalt bij de organisaties binnen het departement waar gewerkt wordt met bijzondere informatie en op basis daarvan aandachtspunten in de informatiebeveiliging identificeert. De versterking van de samenwerking tussen de BVA en NCTV zal prioriteit hebben, mede gelet op de te nemen stappen richting de accreditatie van de digitale verwerking van bijzondere informatie en de fysieke context waarbinnen dat gebeurt binnen de NCTV in 2025 en ten aanzien van de vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken.
Daar is de afgelopen periode reeds invulling aan gegeven. De BVA van JenV is nauw betrokken bij de maatregelen die worden ingericht om de informatiebeveiliging bij de NCTV, mede naar aanleiding van het ADR Rapport, te verbeteren. Het VIR, VIR-BI en de BIO gelden daarbij als uitgangspunt. Aan de hand daarvan wordt ook door de BVA van JenV de voortgang getoetst. De BVA heeft daarin een eigenstandige informatiepositie en adviseert ten aanzien van de invulling die wordt gegeven aan maatregelen.
Hoe wordt de Beveiligingsautoriteit (BVA) van J&V aangestuurd en aan wie legt deze verantwoording af? In welke mate is de BVA in staat om onafhankelijk te handelen? Welke mogelijkheden had en heeft de BVA om in geval van misstanden te escaleren?
De BVA van JenV is beheersmatig ondergebracht bij de directie Informatievoorziening en Inkoop. Deze directie valt onder de Hoofddirecteur bedrijfsvoering. De Beveiligingsautoriteit JenV stuurt het Bureau BVA aan Conform het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, heeft BVA een onafhankelijke positie en rechtstreeks toegang tot de secretaris-generaal.Voor de maatregelen die zijn genomen ter versterking van het derdelijns toezicht vanuit de BVA binnen JenV verwijs ik naar de Kabinetsreactie en bijbehorende bijlage.
In het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021, zijn verder de formele positie, taken en bevoegdheden van onder andere de BVA Rijk, BVA en BVC zijn vastgelegd. Daarin is vastgelegd dat de BVA kaderstellende, adviserende en toezichthoudende rol over de integrale beveiliging van het departement. In algemene zin geldt dat de BVA’s functioneel worden aangestuurd door de BVA Rijk. De BVA kan aanwijzingen geven en/of maatregelen (laten) treffen.
Hoe kan met het oog op de in het ADR-rapport genoemde misstanden in de toekomst worden gegarandeerd dat de BVA van JenV als derdelijns toezichthouder tijdig op de hoogte is van beveiligingsfouten en deze mitigeert?
Zie antwoord vraag 12.
Is het functioneren van het BVA-stelsel conform artikel 11 van het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021 drie jaar na inwerkingtreding (oftewel 1 januari 2024) geëvalueerd4? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wilt u het stelsel op korte termijn alsnog laten evalueren, de controle op de verwerking van staatsgeheim gerubriceerde informatie hiervoor expliciet als aandachtspunt meegeven en de Kamer over de resultaten informeren?
In 2023 is vanuit het BVA-beraad gestart met de evaluatie van het BVA-stelsel. De evaluatie is nog niet afgerond door onderbezetting en personeelswisseling. BVA-rijk is verantwoordelijk voor de evaluatie van het BVA-stelsel en in 2025 wordt dit alsnog opgepakt. Toezicht op het VIR-BI (waaronder staatsgeheimen) is hier onderdeel van. Resultaten zullen zo ver als mogelijk gedeeld worden met uw Kamer door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Daarnaast is relevant om te vermelden dat ook intensivering van het toezicht is voorgenomen. In 2025 zal dat zijn beslag krijgen. Waarbij wordt vermeld dat de belangrijkste winst bij de beveiliging van staatsgeheimen in eerste instantie te vinden is in het bieden van (betere en Rijksbrede) voorzieningen en hogere bewustwording. Aanvullend is het VIR-BI geëvalueerd om te bezien of de regelgeving aanscherping of verduidelijking behoeft. Deze actualisatie is in het eerste kwartaal van 2024 gestart en is nagenoeg gereed. Naar verwachting wordt het in april gepubliceerd.
In welke mate hebben klokkenluiders binnen de NCTV en het CTER-cluster van de politie voldoende mogelijkheden om misstanden binnen de eigen organisatie op het gebied van insider threat en het ontbreken van beveiligingsmaatregelen aan te kaarten, en genieten zij genoeg bescherming?
Op basis van de Wet bescherming klokkenluiders kunnen werkenden een melding van een vermoedelijke misstand doen bij de werkgever (intern) of bij een aangewezen bevoegde autoriteit (extern; waarbij het Huis voor klokkenluiders geldt als een last resort als er geen andere bevoegde autoriteit is). In de Wet bescherming klokkenluiders zijn diverse beschermingsmaatregelen opgenomen. Zo mogen melders van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld door hun werkgever tijdens en na de behandeling van hun melding. Daarnaast schrijft de Wet bescherming klokkenluiders voor dat werkgevers en bevoegde autoriteiten meldingen vertrouwelijk moeten behandelen en de identiteit van de melder in beginsel geheim moeten houden.
Voor de NCTV als onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid geldt bij vermoedens van misstanden de meldprocedure volgens de CAO Rijk (zie: 13.2 Voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand). Voor politieambtenaren, waaronder het CTER-cluster, zijn regels over het melden van een vermoeden van een misstand opgenomen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Binnen het klokkenluidersmeldpunt van de politie werken een aantal vertrouwenspersonen met verschillende screeningsniveaus. Hierdoor kunnen ook meldingen vanuit het werkgebied van CTER met deze functionarissen besproken worden. Voor werkzaamheden die zien op het uitvoeren van de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt een specifieke procedure bij de Afdeling Klachtbehandeling van de CTIVD.
Hier voeg ik aan toe dat in de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders6 het voorstel is opgenomen om een apart meldkanaal op te zetten voor het melden van geheime (staats)informatie bij de Tweede Kamer of de Algemene Rekenkamer (voorstel 6). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegezegd dat zij in het voorjaar van 2025 met een stand-van-zakenbrief onder meer ingaat op de voorstellen uit de initiatiefnota van het lid Omtzigt.7
Daarnaast geldt dat op grond van het VIRBI 2013 (artikel 8, lid 1) elke ambtenaar verplicht is de Beveiligingsautoriteit (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie.
Uw Kamer heeft recent de motie van het lid Van Waveren aangenomen die de regering verzoekt te onderzoeken welke aanvullende waarborgen in de Wet bescherming klokkenluiders of in de uitvoering van de wet nodig zijn om klokkenluiders bij de veiligheids- en opsporingsdiensten in het kader van de anonimiteit en de veiligheid beter te beschermen en dit te betrekken bij het wetsvoorstel aanpassing Wet bescherming klokkenluiders.8 De Minister van BZK zal de Kamer hier verder over informeren.
Is de klokkenluidersregeling in het domein van staatsgeheim gerubriceerde informatie voldoende ingericht? Welke mogelijkheden zijn er op dit gebied voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 16.
Van hoeveel gegevensdragers met daarop staatsgeheim gerubriceerde informatie is op dit moment nog onbekend waar deze zich bevinden? Hoe schat u de impact hiervan in op onze nationale veiligheid?
Het ADR rapport geeft aan dat onduidelijk is wat er met de uitgegeven USB-sticks is gebeurd, waar deze zich bevinden en welke informatie daarop is opgeslagen. Het ADR rapport geeft aan dat volgens de administratie circa 200 USB sticks in omloop zijn die mogelijk staatsgeheime informatie bevatten. In het ADR Rapport is tevens opgenomen dat de NCTV heeft aangegeven dat het aantal lager is dan 200. Feit blijft dat de administratie niet op orde was. Bij het uitgeven van USB’s werd dit vaak wel geregistreerd, maar bij inname is dit niet altijd het geval geweest. Daardoor ontbreken exacte getallen hoeveel van deze USB’s zijn ingeleverd en/of vernietigd, waar een aantal USB’s zich bevinden en wat er op deze dragers stond. Die onzekerheid is bij bijzondere informatie zeer onwenselijk. Het moet altijd duidelijk zijn waar bijzondere informatie op welk moment is. Ook moet altijd geborgd worden dat bijzondere informatie na gebruik weer op de juiste manier wordt opgeslagen of vernietigd. Daarom zijn maatregelen getroffen om het proces omtrent het gebruik van gegevensdragers te verbeteren.
Ter nadere context geef ik nog het volgende mee. Het gaat om USB-sticks die tot september 2021 bij de NCTV werden gebruikt om bijvoorbeeld presentaties op te slaan die ergens anders gegeven moesten worden. Het ging hierbij veelal om presentaties voor gemeenten en lokale partners om de dreiging te duiden, waarbij geen staatsgeheime informatie werd gebruikt. Een zeer beperkt aantal werd daadwerkelijk gebruikt voor staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld om informatie over te zetten van het interdepartementale staatsgeheime netwerk dat in beheer is bij de AIVD, op het netwerk voor de staatsgeheime informatie binnen de NCTV. Dit zijn twee stand alone netwerken die niet op elkaar aangesloten zijn. Verder is het van belang om te melden dat het om USB’s gaat die beveiligd waren met een wachtwoord. Mocht een USB vermist raken, dan is de informatie dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk. Ook passen deze USB-sticks sinds september 2021 niet meer op het staatsgeheime netwerk. De informatie die erop staat is dus niet zomaar voor een ieder toegankelijk en ze kunnen niet meer gebruikt worden om informatie van de huidige systemen af te halen.
Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er geen signalen zijn die erop wijzen dat de nationale veiligheid (en/of de vitale infrastructuur) acuut gevaar loopt.
Van hoeveel Nederlandse burgers (exact of naar schatting) is via dit lek persoonlijke informatie bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Ik begrijp de zorgen van uw Kamer. In algemene zin geldt dat op het moment dat duidelijk is dat er informatie over individuen bij een datalek betrokken zijn, er conform de wettelijke regelgeving moet worden bepaald of er maatregelen getroffen dienen te worden. Dat vereist concreet inzicht om welke informatie het dan gaat. In het voorliggende geval geldt dat niet met zekerheid vast te stellen is welke informatie naar buiten is gebracht of welke informatie waar terecht is gekomen. Dat betekent dat er niet met zekerheid is vast te stellen op basis van welke documenten een risico-inschatting gemaakt moet worden.
Er is vooralsnog bij mijn departement geen aanleiding geweest om over te gaan tot het informeren van personen in lijn met de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast geldt vanzelfsprekend dat bij nieuwe informatie waar relevant dit opnieuw en doorlopend gewogen zal worden. Wel is er bijzondere aandacht besteed aan de gevolgen van de casus voor de (positie van) medewerkers binnen de relevante organisaties. De risico’s voor de politie zijn in kaart gebracht en waar nodig zijn maatregelen in de operatie getroffen om deze risico’s te beheersen.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag ook naar het antwoord op vragen 23 en 24.
Welke overige informatie is bij de Marokkaanse inlichtingen- en/of veiligheidsdienst terecht gekomen?
Deze vraag ziet op het strafrechtelijk onderzoek en daar kan ik niet op ingaan.
Wat betekent dit lek voor de persoonlijke situatie en veiligheid van de Nederlandse burgers in kwestie? Hoe beoordeelt u de rechtspositie van deze burgers? Hoe schat u het risico in dat hun informatie door de Marokkaanse diensten als chantagemateriaal gebruikt kan worden? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 19.
Van hoeveel van deze burgers waren de gegevens zonder geldend wettelijk kader door de NCTV verworven?
Het is van belang om twee onderwerpen van elkaar te scheiden, namelijk het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie en de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV. Voor een nadere toelichting op het wettelijk kader voor het verwerken van staatsgeheime informatie verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 29, 30 en 35. Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door de NCTV geldt dat hierover op verschillende momenten met uw Kamer is gecommuniceerd.9 Dit heeft geleid tot de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat al deze burgers conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geïnformeerd worden over het feit dat hun gegevens betrokken zijn bij een datalek? Verwacht u dat burgers voor dit feit gecompenseerd moeten worden?
Op het moment dat er sprake is van een datalek kan er melding worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Toen de oud-medewerkers van de NCTV werden aangehouden, had de NCTV geen zicht op welke documenten precies onrechtmatig in bezit waren van betrokkenen en of deze documenten persoonsgegevens bevatten. Om die reden is er destijds geen melding van een datalek gedaan door de NCTV aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Echter, gelet op de informatie die inmiddels is gedeeld in het openbaar, schat de NCTV op dit moment de kans reëel in dat er tussen de gegevens van de NCTV ook persoonsgegevens zitten. Om die reden is er recent alsnog een melding van een datalek gedaan. In hoeverre personen geïnformeerd moeten worden en indien nodig de wijze waarop, zal worden afgestemd met de Autoriteit Persoonsgegevens. Hierbij is van belang op te merken dat op dit moment nog niet kan worden aangegeven welke gegevens dit exact behelst. Dit is ook in de melding aangegeven.
De politie heeft bij de Autoriteit Persoonsgegevens formeel melding gedaan van het datalek. Ten tijde van de melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens was er geen zicht op welke documenten en persoonsgegevens van burgers al dan niet betrokken waren bij het datalek. Uit het gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens toentertijd is derhalve niet voortgevloeid dat de politie burgers moest informeren.
Heeft u hierover contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat is uit de gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Zie antwoord vraag 23.
Zijn het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI 2013) en de Rubriceringsregeling Politie 2015 ooit geëvalueerd? Zo ja, wilt u de resultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, acht u in het kader van de door de ADR onderzochte lekken van toegevoegde waarde om dit wel te doen?
Het VIR-BI wordt op dit moment onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. De resultaten daarvan zullen met uw Kamer worden gedeeld.
De politie heeft begin 2025 haar Rubriceringsregeling geactualiseerd. De nieuwe rubriceringsregeling sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. De politie is weliswaar geen onderdeel van de Rijksoverheid, maar op het gebied van informatiebeveiliging is nu gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het beleid van de Rijksoverheid. Dit omdat informatie steeds meer wordt verwerkt in ketenverband en het van belang is om in de keten dezelfde terminologie te hanteren en eenzelfde mate van beveiliging toe te passen op vergelijkbare rubriceringsniveaus.
Kunt u een overzicht geven van waar binnen de overheid sinds de invoering van het VIRBI 2013 onderzoek is gedaan door instanties als de ADR, de Algemene Rekenkamer (ARK) of de National Security Authority (NSA)5 naar de verwerking van nationaal gerubriceerde informatie of internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie)?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Wel merk ik op dat het Beveiligingsautoriteiten-beraad, waar de beveiligingsautoriteiten van alle departementen aan deelnemen, naar aanleiding van dit incident heeft besloten om een Rijksbreed onderzoek te starten naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen. Het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie, de Council Security Rules12 van de Europese Raad (EC) en de C-M(2002)/49 van de NAVO dienen hierbij als toetsingskader.
Kunt u een overzicht geven van de sinds de invoering van het VIRBI 2013 geconstateerde onvolkomenheden op het gebied van de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie, zoals de door de ARK geconstateerde onvolkomenheden in systemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken6?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe frequent worden de overheidssystemen voor de verwerking van nationaal of internationaal gerubriceerde informatie gecontroleerd door instanties als de ADR, de ARK en de NSA? Kunt u aangeven wanneer elk van de departementen die gerubriceerd materiaal verwerken voor het laatst in het kader hiervan extern zijn onderzocht?
Ik kan alleen ingaan op de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ADR Rapport dat op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden is het meest recente onderzoek dat naar de beveiliging van bijzondere informatie bij de NCTV en politie is uitgevoerd. Zoals aangegeven is het BVA-Beraad een rijksbreed onderzoek gestart naar de wijze waarop het beleid omtrent en toezicht op de omgang met bijzondere informatie, specifiek staatsgeheime informatie, is ingeregeld en geborgd bij de verschillende departementen.
De ADR kan, vanuit haar rol als huis auditor van de Rijksoverheid, gevraagd worden door de systeemeigenaar om een audit onderzoek uit te voeren naar het stelsel van de beveiliging van het te accrediteren informatiesysteem. Het staat de systeemeigenaar echter vrij om eventueel een andere audit organisatie hiervoor te benaderen. Daarnaast heeft de ADR, vanuit haar taak inzake Comptabiliteitswet, de mogelijkheid om beheeronderzoeken uit te voeren naar financiële systemen.
De ARK hanteert eigen kaders t.a.v. van uitvoer van haar controlerende taak. Audits die zij verrichten zijn merendeel op een hoger abstractieniveau en worden vaak ook gebaseerd op uitkomsten van eerdere ADR audits.
De NSA heeft een toezichthoudende rol t.a.v. de wijze waarop de beveiliging van gerubriceerde informatie van internationale herkomst is beveiligd. Naast dat de NSA wordt geconsulteerd tijdens het accreditatieproces van dergelijke informatiesystemen, heeft de NSA een eigenstandige verantwoordelijkheid hierin.
De NSA voert, bijvoorbeeld voortkomend uit de vigerende internationale regelgeving, (periodiek) controle uit op de beveiliging indien het nieuwe systemen betreft, bij wijzigingen die raken aan de beveiliging van bestaande systemen of wanneer de NSA dit nodig acht.
De EU en NAVO inspecteren Nederland ongeveer eens per vijf tot zeven jaar. De laatste inspecties dateren (respectievelijk) uit 2013 en 2019.
Kunt u aangeven wat de vigerende wet- en regelgeving is van elk van de typen gerubriceerde informatie die in Nederland verwerkt worden, zoals nationaal gerubriceerde informatie, informatie met een rubricering van partnerlanden, en EU-, NAVO- en ESA-gerubriceerde informatie?
De wet- en regelgeving die in elk geval van toepassing is op het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn:
Deze wet- en regelgeving is waar nodig uitgewerkt in nadere onderliggende (beleids)regels. Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden die los staan van de nationale accreditatieregimes die in algemene zin gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daar zijn aanvullende maatregelen voor nodig. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden uitgewisseld met de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015.
Kunt u voor elk van deze typen aangeven door wie en hoe hier a) toestemming/accreditatie voor wordt verleend; en b) toezicht op wordt gehouden?
Zoals vastgelegd in het VIR-BI mogen alleen personen die daartoe zijn geautoriseerd bijzondere informatie behandelen of inzien voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taak. Wie welke informatie mag inzien is derhalve afhankelijk van de specifieke taak en daarmee niet per type informatie inzichtelijk te maken. Voor de opbouw van het toezicht op bijzondere informatie alsmede de maatregelen die zijn getroffen teneinde dit toezicht te versterken verwijs ik naar de kabinetsreactie en bijbehorende bijlage die op 13 december 2024 aan uw Kamer is toegezonden.
Hoe wijken deze regimes van toestemming/accreditatie en toezicht af van hoe EU-partnerlanden als Frankrijk en Duitsland deze hebben ingericht, zowel voor nationaal als internationaal gerubriceerde informatie?
Er is geen overzicht voorhanden van de regimes die van toepassing zijn in de verschillende lidstaten en de wijze waarop invulling is gegeven aan relevante internationale regelgeving. Het is daarnaast niet aan mij om uitspraken te doen over de (waardering van) regimes van andere partnerlanden of instellingen in relatie tot onze eigen regimes.
Zijn deze regimes naar uw inzicht zowel in theorie als in praktijk passend gezien o.a. door de NCTV opgestelde dreigingsbeelden? Zo ja, wat is uw onderbouwing daarvoor? Zo nee, welke verbeteringen bent u van plan door te voeren?
Zie antwoord vraag 31.
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport «Digitale Kroonjuwelen» van Twynstra Gudde dat «centraal, nationaal toezicht noodzakelijk is om tot een adequaat en uniform niveau van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens, documenten en registraties van Nationaal Belang te komen», waarbij «het toezicht zou kunnen worden ingericht vergelijkbaar met het toezicht op de beveiliging van gerubriceerde informatie van de EU en de NAVO» en «ingezet [wordt] op een initiële accreditatie van de betreffende beveiliging bij de overheidspartijen vóóraf, aangevuld door periodieke inspecties»7?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Kamerbrief van 29 juni 2023 waarin de (toenmalig) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Digitalisering en Koninkrijksrelaties het rapport aan uw Kamer heeft aangeboden.
Naast nationaal gerubriceerde informatie, welke typen internationaal gerubriceerde informatie (zoals informatie met een rubricering van partnerlanden of EU-, NAVO- of ESA-gerubriceerde informatie) verwerken de NCTV en de politie? Waren die allemaal in scope voor het onderzoek van de ADR? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van EU-, NAVO-, en ESA-gerubriceerde informatie merk ik op dat hiervoor andere accreditatieregimes gelden dan de accreditatieregimes die nationaal gelden voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Sinds de aanhoudingen is daarom het beleid binnen de NCTV dat EU en NAVO informatie in principe niet kan en mag worden verwerkt. Daar waar verwerking nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken en/of de nationale veiligheid is de NCTV in overleg met de BVA, mede met het oog op het verkrijgen van een accreditatie voor het verwerken van deze informatie.
De politie verwerkt nationaal gerubriceerde informatie. Daarnaast vindt gegevensuitwisseling plaats binnen de EU (zie ook antwoord bij vraag14.
Voor de scope van het ADR onderzoek verwijs ik naar hetgeen daarover opgenomen in het ADR rapport.
Kunt u aangeven wat per type gerubriceerde informatie de onderliggende grondslag/toestemming/accreditatie is op basis waarvan de NCTV en/of de politie deze verwerkt?
Ik verwijs voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid naar het antwoord op vraag 29. Alle nationaal gerubriceerde informatie (stg-gerubriceerd) kan worden gedeeld met een overheidspartij, waarvan de ruimtes en de systemen die worden gebruikt voor de verwerving en verwerking van stg-informatie moeten zijn geaccrediteerd en medewerkers in het bezit moeten zijn van een verklaring van geen bezwaar (VGB). Deze accreditatie vindt plaats door de secretaris-generaal van een departement op advies van de beveiligingsautoriteit binnen dat departement.
Voor EU en NAVO-gerubriceerde informatie geldt dat deze accreditatie ook door de secretaris-generaal van een departement moet worden afgegeven op advies van de BVA van het departement, maar dat hiervoor ook een positief oordeel door de National Security Authority (NSA) moet worden afgegeven. Deze rol is voor het civiele domein belegd bij de AIVD. Periodiek wordt door zowel EU als NAVO-inspecteurs getoetst of ontvangende partijen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Internationaal gerubriceerde informatie die niet valt binnen EU- of NAVO-rubricering is een afweging van de verzendende partij zelf. Die bepaalt welke partijen onder welke voorwaarden informatie mogen ontvangen en verwerken.
De politie verwerkt gegevens ter uitvoering van de politietaak op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). Politiegegevens kunnen worden ter beschikking gesteld aan de bevoegde autoriteiten in andere lidstaten van de Europese Unie of aan organen en instanties daarvan. Bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden nadere regels gesteld over de ter beschikkingstelling van politiegegevens, alsmede over de verdere verwerking en de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door ontvangstgerechtigde autoriteiten of internationale organen en instanties, en over de ontvangst van politiegegevens vanuit andere lidstaten van de Europese Unie.
De Wpg eist dat er passende informatiebeveiligingsmaatregelen worden getroffen. Daar wordt o.a. invulling aan gegeven door gebruik te maken van de Rubriceringsregeling politie 2015. Deze is in 2025 geactualiseerd en sluit nu beter aan bij de rubriceringsregeling van de Rijksoverheid: het VIR-BI. In de rubriceringsregeling is een vertaaltabel opgenomen, zodat informatie die binnen de EU wordt uitgewisseld op een vergelijkbaar niveau en met vergelijkbare maatregelen wordt behandeld door de politie.
Welk van deze typen gerubriceerde informatie zijn mogelijk gecompromitteerd in de door de ADR onderzochte lekken?
Er wordt rekening gehouden met het feit dat alle typen gerubriceerde informatie in meer of mindere mate zijn gecompromitteerd.
Wat is er tot het moment van onderzoek door de ADR vanuit het toezicht aan audits en inspecties geweest? Welke maatregelen hebben de NCTV en de politie over de jaren genomen op basis van die audits en inspecties?
De BVA van het Ministerie van Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de NCTV en de verwerking van informatie, zoals ook geschetst in het antwoord op de vragen 12 en 14. De BVA brengt daarbij vanaf 2019 in principe ieder jaar de bevindingen van dit toezicht samen in een toezichtsnota. Dit is evenwel niet voor ieder jaar gebeurd in de afgelopen jaren. De NCTV is begin 2023 begonnen met het project digitale weerbaarheid om de informatiebeveiliging te verbeteren. Dit resulteerde er onder andere in dat het eerste geactualiseerde beleid in januari 2024 vastgesteld werd binnen de NCTV. De werking van het beleid en de maatregelen wordt vormgegeven in een PDCA (Plan-Do-Check-Act) -cyclus zoals is uiteengezet in de genoemde kabinetsreactie op het ADR-rapport van 13 december.
Bij de politie is de derdelijns toezichthoudende taak belegd bij de concern audit. Door de concern audit zijn in de afgelopen jaren aanbevelingen gedaan, maar deze zijn niet altijd opgevolgd door de politie. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het ADR-rapport zal de politie de doorwerking van interne audits versterken. De korpsleiding zal toezien op de opvolging en borging van aanbevelingen die door concern audit worden gedaan. Tevens zal de politie bezien of de expertise van concern audit kan worden versterkt door politiemensen uit de operationele werkpraktijk toe te voegen aan audits op informatiebeveiliging.
Wat is zowel in het heden als op de lange termijn de impact van de lekken op de slagkracht en internationale reputatie van Nederlandse instanties als de I&V-diensten, bijvoorbeeld doordat bronnen en partnerlanden terughoudender zijn geworden in samenwerking? Wat voor maatregelen zijn er genomen om deze impact te minimaliseren?
Over operationele aangelegenheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. Het is ook niet aan mij om te speculeren over de internationale reputatie.
In hoeverre bent u bereid om een onafhankelijke commissie samen te stellen die het proces van herstel en bewustwording bij de NCTV kan begeleiden?
De ADR heeft de afgelopen maanden onafhankelijk onderzoek bij de NCTV en politie uitgevoerd. Voor de komende tijd is het belangrijk de vinger aan de pols te houden. Ik heb de ADR gevraagd om een aanvullend onderzoek te doen bij de NCTV naar de opvolging van de aanbevelingen en waar nodig aanvullende aanbevelingen te doen.
De ADR heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn en te verwachten na 12 maanden een goed beeld van te kunnen geven. De politie gaat de aanbevelingen opnemen in de interne auditcyclus en zal aan de ADR rapporteren over de voortgang. Uw Kamer zal vanzelfsprekend over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord. Mede gelet op de omvangrijkheid van de set zijn daar waar opportuun vragen in samenhang beantwoord.
Klopt het dat de politiek assistent van de Minister van Asiel en Migratie niet door de screening van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) is gekomen?1
Waar richt deze screening zich op, wat is de gebruikelijke doorlooptijd van een dergelijke screening en wat kunnen aanleidingen zijn om niet door deze screening te komen?
Wat is de huidige procedure rondom screening van politiek assistenten en op welke wijze is deze gewijzigd in de afgelopen tien jaar?
Is de AIVD-screening inmiddels afgerond of loopt deze nog? In het geval van het tweede, wat is de beoogde afrondingstermijn?
Welke consequenties zijn er verbonden aan het geval dat een politiek assistent niet door de AIVD-screening komt?
Klopt het dat de betreffende (aspirant) politiek assistent wel onderdeel is van WhatsAppgroepen met ambtenaren waarin mogelijk ook gevoelige informatie wordt gedeeld? Wat zijn de formele regels die hierop zien?
Is het gebruikelijk dat politiek assistenten toegang hebben (bijvoorbeeld door deelname aan WhatsAppgroepen) tot departementale of vertrouwelijke informatie terwijl hun screening nog loopt?
Welke afspraken zijn er met de betreffende politiek assistent rondom geheimhouding?
Is het eerder voorgekomen dat aspirant-politiek assistenten niet door de AIVD-screening zijn gekomen?
Klopt het dat er ondertussen meerdere woordvoerders zijn vertrokken van het Ministerie van Asiel en Migratie?
Klopt het dat er momenteel geen woordvoerders actief zijn bij het Ministerie van Asiel en Migratie?
Wat zijn de gevolgen van de afwezigheid van woordvoerders voor de informatievoorziening richting het maatschappelijk middenveld, zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en op welke wijze beïnvloedt dat het functioneren van het ministerie?
Op welke manier vult de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties haar verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap in ten aanzien van de personele instabiliteit rondom de Minister van Asiel en Migratie?
Staat u nog steeds achter uw uitspraken over de motie van het lid Becker van 6 december jl. tijdens uw persconferentie dat «het voor het kabinet duidelijk is dat er geen opvattingen van mensen met een migratieachtergrond bijgehouden zullen worden.» Zo nee, waarom niet?
Vorige week heeft de Staatssecretaris van Participatie en Integratie een beantwoording van Kamervragen van het lid Ergin (DENK) naar de Kamer verzonden waarin het kabinet nogmaals heeft toegelicht hoe zij deze motie beschouwt en wat het onderzoek behelst. Deze beantwoording was mede namens de Minister-President en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming. U wordt dan ook naar deze beantwoording van 10 december jl.1 verwezen. Zie ook de beantwoording van vraag 2 en 3 hieronder.
Deelt het kabinet de opvatting van de Staatssecretaris Rechtsbescherming die hij op 8 december jl. in Dit is Thijs deed dat de motie van het lid Becker in strijd is met het verbod op discriminatie? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris rechtsbescherming heeft in het genoemde vraaggesprek gesproken over het belang van de vrijheid van godsdienst. Onderscheid op basis van godsdienst is vanzelfsprekend nooit geoorloofd. Het kabinet heeft de motie ook nooit als zodanig geïnterpreteerd.
Het kabinet heeft de motie zo geïnterpreteerd dat het aankomende onderzoek dat het SCP in 2025 gaat starten het uitgangspunt is. Hierbij wordt er geen onderscheid tussen mensen met en zonder een migratieachtergrond gemaakt, daar het onderzoek naar sociaal-culturele oriëntaties de gehele bevolking in Nederland betreft. De motie is met deze interpretatie van het kabinet geapprecieerd, waarna «oordeel kamer» is gegeven en in stemming is gebracht. U wordt verwezen naar de schriftelijke reactie (d.d. 26 november 2024) op de moties en vragen van het wetgevingsoverleg van 25 november 20242 voor meer informatie over deze appreciatie.
Hoe rijmt het kabinet de uitspraken van de Minister-President en de Staatssecretaris Rechtsbescherming met uitspraken van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die aangaf de wensen van de Kamer mee te nemen en deze motie oordeel Kamer gaf?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de tegenstrijdige uitspraken van de drie voornoemde bewindspersonen over deze motie? Op welke wijze wordt de eenheid van kabinetsbeleid hersteld?
Het kabinet constateert geen breuk in de eenheid van kabinetsbeleid. Het uitgangspunt van het kabinet, zoals ook herhaaldelijk uitgedragen, is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen met en zonder migratieachtergrond.
Wat bedoelt het kabinet precies met de uiting dat het kabinet de uitvoering van de motie van het lid Becker «heel zorgvuldig ter hand zal worden genomen»? Is het kabinet voornemens de motie slechts gedeeltelijk uit te voeren, of blijft het kernverzoek van de motie (gericht op mensen met een migratieachtergrond) in stand? En hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Staatssecretaris Rechtsbescherming dat deze motie in strijd is met het verbod op discriminatie?
Vanuit het onderzoek dat het SCP in het kader van het meerjarige onderzoekstraject «Samenleven in Meervoud» zal gaan uitvoeren, zal worden bezien op welke wijze het kabinet de Kamer de gevraagde informatie kan aanbieden, met inachtneming van de relevante wettelijke kaders. Indien nodig, zal hiertoe nader overleg met het SCP plaatsvinden.
Erkent het kabinet dat het uitvoeren van deze motie het schadelijke beeld versterkt dat bepaalde groepen in Nederland niet loyaal zouden zijn aan «Nederlandse normen en waarden»? Zo nee, waarom niet? Wat gaat het kabinet doen om deze stigmatisering en groeiende maatschappelijke zorgen tegen te gaan?
In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. heeft het kabinet getracht een duidelijk en feitelijk beeld te scheppen van de wijze waarop zij de Kamer van de gevraagde informatie beoogt te voorzien, de aansluiting die wordt gezocht bij onafhankelijk SCP-onderzoek hieromtrent en wat dit onderzoek wel en vooral ook níet behelst.
Zoals eerder aangegeven wordt er aansluiting gezocht bij onafhankelijk onderzoek onder de totale Nederlandse bevolking. Het kabinet hoopt dan ook dat met deze beantwoording, alsook die van de vragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. er meer helderheid is verschaft en zorgen zijn weggenomen.
Het kabinet zet zich onverminderd in voor goede integratie en de open en vrije samenleving. Een goede informatiepositie – waar het SCP-onderzoek aan bijdraagt – over waar eventuele belemmeringen zitten om o.a. gelijkwaardig en inclusief te kunnen samenleven, is daarvoor onontbeerlijk.
Is het kabinet zich bewust van het risico dat het uitvoering geven aan deze motie een precedent schept voor beleid dat specifiek gericht is op culturele en religieuze opvattingen van bepaalde groepen? Hoe verhoudt dit zich tot de belofte om gelijkheid en inclusiviteit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het kabinet kennisgenomen van de reactie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) waarin hij het kabinet oproept om geen uitvoering te geven aan deze motie, omdat het een «rechtstreekse aanval op het gelijkheidsbeginsel» zou zijn? Deelt het kabinet dit standpunt van de NCDR en hoe weegt zij dit mee in haar standpunt over de uitvoering van deze motie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de reactie van de NCDR. Zie voor het overige de beantwoording van de vragen 2, 3, 5, 6 en 7.
Is het kabinet gelet op de uitspraken van de Minister-President, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en het standpunt van de NCDR bereid het standpunt over deze motie te herzien? Zo nee, hoe rechtvaardigt het kabinet deze motie in het licht van de juridische, ethische en maatschappelijke bezwaren?
Zie de beantwoording van vraag 1 t/m 8 en de beantwoording van de vragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl. De motie is aangenomen door de Kamer, waarmee het kabinet is verzocht de gevraagde informatie aan te leveren. Vanuit het eerdergenoemde SCP-onderzoek zal het kabinet bezien op welke wijze dit gedaan kan worden, indachtig de relevante wettelijke kaders.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar voor dinsdag 17 december 2024 beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen en de Kamer zo spoedig mogelijk van beantwoording te kunnen voorzien, zijn de vragen mede namens alle drie de bewindspersonen beantwoord. Daarbij zijn sommige vragen samengetrokken en/of is er verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin (DENK) van 10 december jl.
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
De brief 'Stand van zaken huisvesting CTIVD' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Schoof , Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Bent u het eens met de stelling dat, nu het huisvestingsprobleem rondom de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) (voorlopig) opgelost is, de taken en bevoegdheden van de inlichtingendiensten die tijdelijk zijn stilgelegd, maar volgens de Tweede Kamer wel noodzakelijk zijn voor onze nationale veiligheid, opgepakt kunnen worden?1 Zo ja, vanaf wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke Wet wordt, zoals eerder aan de Kamer gemeld, thans in overleg met de CTIVD gedeeltelijk toegepast. In overleg tussen de diensten en de CTIVD zijn afspraken gemaakt over de bevoegdhedendie, ondanks de huisvestingsproblematiek en het daarmee samenhangende personeelstekort bij de CTIVD, inmiddels al ingezet kunnen worden onder de Tijdelijke Wet. Per brief is 4 september jl. met de Kamer gedeeld dat voor een aantal bestaande bevoegdheden de Tijdelijke wet voorziet in een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD, met bindende bevoegdheden (Kenmerk: Kamerstukken II, 2023–2024, 36 263, nr. 44). Een aantal van deze bevoegdheden wordt nu nog toegepast onder het toezichtsregime van de huidige Wiv 2017 en nog niet onder het regime van de Tijdelijke Wet, maar over de toepassing van deze bevoegdheden en het benodigde toezicht daarop voeren de Commissie en de diensten continu overleg.
In november vorig jaar is de Kamer gemeld dat de planning erop was gericht de verhuizing van de CTIVD in januari mogelijk te maken. Inmiddels is de planning van de volledige werkzaamheden uitgewerkt en aanbesteed en is duidelijk dat de verhuizing eind maart zijn beslag zal krijgen.
In november is de Kamer tevens gemeld dat dat de CTIVD de werving van extra personeel ter hand nam. Met de aanstaande verhuizing in het vooruitzicht heeft de CTIVD gemeld de lopende personeelswerving te intensiveren. De toezichthouder en de diensten zullen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in overleg de instroom van personeel van de CTIVD gelijke tred laten houden met de toepassing van de hiervoor genoemde bevoegdheden. Daarmee wordt maximaal voortvarend toegegroeid naar volledige toepassing van de Tijdelijke Wet. Uitgangspunt is en blijft volledige toepassing van de Tijdelijke wet onder het noodzakelijke onafhankelijke toezicht, op de kortst mogelijke en voor alle partijen uitvoerbare termijn.
Het niet uitnodigen van zzp-vertegenwoordigers bij het Catshuis-overleg met de sociale partners van 21 november jl. |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Schoof , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van het lid Aartsen van 20 september jl. over het niet betrekken van zelfstandigen zonder personeel (zzp-)organisaties bij de totstandkoming van het regeerprogramma?1
Ja.
Welke organisaties waren er uitgenodigd voor het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl.? Klopt het dat zzp-organisaties niet zijn uitgenodigd voor dit overleg met sociale partners?
21 november jl. heeft op het Catshuis een overleg plaatsgevonden met de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en de voorzitters van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties (FNV, CNV, VCP, VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland), verenigd in de Stichting van de Arbeid (StvdA). Deze organisaties hebben onder hun leden ook zelfstandigen. Er zijn voor dit overleg echter geen organisaties uitgenodigd die enkel zelfstandigen vertegenwoordigen.
Wat is de reden dat zzp-organisaties niet zijn uitgenodigd voor het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. ondanks de eerdere vragen van de VVD-fractie over het standaard betrekken en volwaardig erkennen van zzp-organisaties als onderdeel van de sociale partners?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de stem van zelfstandigen goed vertegenwoordigd is in de contacten van het kabinet met de polder. De Minister van SZW voert daarom regelmatig gesprekken met zelfstandigenorganisaties over beleid dat hun raakt, zoals de wetsvoorstellen Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Baz) en Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) en de handhaving op schijnzelfstandigheid. Ook vanuit de StvdA worden zelfstandigenorganisaties betrokken bij voor hen relevante vraagstukken. Evenzo worden bijvoorbeeld jongeren- of ouderenorganisaties, brancheorganisaties, of pensioenuitvoerders betrokken als zij belanghebbenden zijn.
Tegelijkertijd zijn er ook overleggen in de polder waarbij de onderwerpen van meer algemeen sociaaleconomische aard zijn en het aangewezen is centrale organisaties uit te nodigen. Het Catshuisoverleg op 21 november jl. was daar een voorbeeld van.
Deelt u de mening dat zzp’ers en hun vertegenwoordigers een volwaardig onderdeel zijn van de sociale partners? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het kabinet bereid om bij ieder overleg dat zij voert met «de polder» en «de sociale partners» ook vertegenwoordigers van zzp’ers uit te nodigen voor deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Beleid dat raakt aan zelfstandigen kan niet tot stand komen zonder dat zelfstandigen, als volwaardige gesprekspartners, hierbij betrokken worden. Zoals bij vraag 3 is aangegeven gebeurt dit in de praktijk ook.
Wat het kabinet betreft maakt dat het echter niet noodzakelijk dat zelfstandigen altijd, en ongeacht de agenda, bij ieder gesprek met de sociale partners worden uitgenodigd. Een breed sociaaleconomisch overleg op hoofdlijnen van beleid – zoals het recente Catshuisoverleg – voert het kabinet in principe met de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. Zoals gezegd hebben deze organisaties ook zelfstandigen in hun achterban.
Is het kabinet ermee eens dat het door het kabinet gebruikte argument, dat zzp’ers onderdeel zijn van de SER en in die hoedanigheid door de SER worden vertegenwoordigd, een zeer zwak en oneerlijk argument is aangezien werkgeversorganisaties en vakbonden óók in de SER zitten en zij wel standaard separaat worden uitgenodigd? Zo nee, waarom niet?
Wat het kabinet betreft is de redenering andersom. Het kabinet voert breed sociaaleconomisch overleg primair met de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. In sommige gevallen is het handig en verstandig als hierbij ook de SER-voorzitter aansluit.
Dat neemt niet weg dat het goed is dat zzp-organisaties binnen de SER een duidelijker gemarkeerde positie hebben gekregen, ondermeer via het aanwijzen van zetels in de Raad voor zzp-organisaties.
Welke onderwerpen zijn er zoal besproken tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl.? Was er van tevoren een agenda opgesteld? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zijn er notulen of verslagen gemaakt van dit overleg? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Het kabinet hecht waarde aan een goede relatie met de Stichting van de Arbeid en de SER, voor advisering over, en afstemming van sociaaleconomisch beleid, ook vanwege de vertaling naar cao-afspraken op sectoraal- en bedrijfsniveau. In sommige gevallen, zoals bij de afspraken over de vroegpensioenregeling leiden dit soort overleggen tot concrete uitkomsten, waar het kabinet de Kamer in dat geval uiteraard over informeert. In dit geval betrof het een informele uitwisseling, zonder specifieke agenda, noch formeel verslag, die vooral gericht was op het bouwen aan een constructieve relatie richting de verdere regeerperiode van dit kabinet.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het arbeidsmarktpakket van het kabinet en het SER-MLT advies? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
In het kader van de informele uitwisseling van aandachtspunten is stilgestaan bij de stand van zaken van het arbeidsmarktpakket, waar uw Kamer bij brief van 22 november jl. over geïnformeerd is2. Er is afgesproken hierover in 2025 verder te spreken.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het opheffen van het handhavingsmoratorium van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is in algemene zin stilgestaan bij de opheffing van het handhavingsmoratorium en de vragen die leven over de (mate van) handhaving per 1 januari a.s. Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat de Minister van SZW vertegenwoordigers van zelfstandigen in oktober apart gesproken heeft over de wet Vbar en de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het wetsvoorstel Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) en een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering van zelfstandigen? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is kort stilgestaan bij de uitvoeringsproblemen van de BAZ, waar uw Kamer ook over geïnformeerd is bij de brief van 22 november jl.3 Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat op 7 november jl. apart bij de uitvoeringsproblematiek is stilgestaan in een overleg van de Minister van SZW met de Stichting van de Arbeid en vertegenwoordigers van zelfstandigen.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over de wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) en wetgeving over de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is in algemene zin stilgestaan bij de stand van zaken van het wetsvoorstel Vbar, mede in relatie tot het bredere arbeidsmarktpakket. Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat de Minister van SZW vertegenwoordigers van zelfstandigen in oktober apart gesproken heeft over de wet Vbar en de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over pensioenonderwerpen die raken aan de positie van zelfstandigen? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Nee, dit is niet aan de orde geweest.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in het Uber versus FNV-arrest? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Nee, dit is niet aan de orde geweest.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. vanuit het kabinet uitvoering gegeven aan de motie Smals/Van Beukering-Huijbregts2 om zzp’ers ook onderdeel uit te laten maken van de Stichting van de Arbeid? Zo nee, waarom niet?
Het overleg van 21 november jl. betrof een overleg met de Stichting van de Arbeid, niet over de Stichting van de Arbeid.
De StvdA is een privaatrechtelijke organisatie, waarbij het bestuur zelf bepaalt welke organisaties aangesloten (kunnen) zijn. Overigens heeft de StvdA eerder (naar aanleiding van de motie Smals / Van Beukering-Huijbregts) laten weten zichtbaarder te zullen maken langs welke wegen de belangen van zelfstandigen worden meegenomen en te bezien of een meer structureel overleg met zelfstandigenorganisaties een meerwaarde kan hebben5. In dit kader heeft de StvdA onder meer aangegeven samen met enkele zelfstandigenorganisaties themabijeenkomsten te organiseren, bijvoorbeeld over het thema duurzame inzetbaarheid. Daarnaast hebben de bij de Stichting aangesloten organisaties met regelmaat overleg met zelfstandigenorganisaties. Tegelijkertijd blijft de positie van zelfstandigen in de polder wel een aandachtspunt voor het kabinet, ook in de contacten met de Stichting en de SER.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Congres VS eist inzage in ASML-export naar China' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Beljaarts , Schoof , Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Congres VS eist inzage in ASML-export naar China»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de China-commissie van het Huis van Afgevaardigden aan vijf technologiebedrijven met het verzoek om gevoelige details over export prijs te geven?
Het Select Committee on the Chinese Communist Party van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden heeft schriftelijke vragen gesteld aan de vijf grote producenten van halfgeleiderapparatuur, waaronder ASML. Volgens het Select Committee is de insteek om beter begrip te krijgen van de stroom van halfgeleiderproductieapparatuur naar China en de bijdrage van deze apparatuur aan de Chinese halfgeleidersector2. Het staat leden van het Huis van Afgevaardigden, evenals andere volksvertegenwoordigers, vrij om vragen te stellen aan private partijen. Het is aan ASML om te besluiten over de beantwoording.
Bent u hierover met de Amerikaanse autoriteiten in gesprek? Zo ja, wat is uw inzet in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten, hoewel het schriftelijke verzoek van de Amerikaanse volksvertegenwoordiging komt. Over de inhoud van die gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Bent u bekend met andere Nederlandse of Europese bedrijven die voor deze commissie hebben moeten verschijnen? Zo ja, welke en welke consequenties had dit?
Voor zover het kabinet bekend hebben geen Nederlandse bedrijven een uitnodiging gehad om voor het Select Committee te verschijnen. Het verzoek aan ASML en de andere vier grote bedrijven betreft schriftelijke vragen, geen verzoek om voor het Select Committeete verschijnen.
Kunt u een inschatting geven van de mogelijke effecten op het wereldwijde concurrentievermogen van Nederland en Europa met betrekking tot chiptechnologie indien ASML zou ingaan op het verzoek van de China-commissie?
Nee, op basis van de schriftelijke vragen kan een dergelijke inschatting niet gemaakt worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat ASML zelf over zijn beantwoording.
Deelt u de mening dat exportcontroles niet bedoeld zijn voor economische doeleinden? Zo ja, hoe rijmt u dit met de steeds strenger wordende restricties van de Verenigde Staten, die bovendien een negatief effect hebben op de omzet van het belangrijkste techbedrijf van Europa? Bent u bereid de Verenigde Staten hierop aan te spreken?
Exportcontrole dient om de (inter)nationale veiligheid te versterken en ongewenst eindgebruik te voorkomen. Elk land maakt een eigen analyse in hoeverre bepaalde export een risico vormt voor de (inter)nationale veiligheid. Zowel Nederland als de VS hebben veiligheidszorgen met betrekking tot de ongecontroleerde export van geavanceerde halfgeleidertechnologie, en hebben daartoe eigenstandige maatregelen genomen. Deze maatregelen hebben een economisch (neven)effect in Nederland en daarbuiten. Het kabinet onderhoudt contact met partners hierover, waaronder de VS. Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Heeft u aanleiding te denken dat er striktere exportrestricties nodig zijn op ASML-machines om levering van chips voor de Russische oorlogsindustrie te voorkomen? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Het voorkomen van de levering van strategische goederen, waaronder halfgeleiderproductieapparatuur, aan Rusland is een prioriteit voor het kabinet. Zoals beschreven in de antwoorden van 18 oktober jl. op vragen van Kamerleden Van den Burg en Kamminga3, is de algemene indruk dat de Russische militaire industrie nog steeds in hoge mate afhankelijk is van geïmporteerde westerse onderdelen. Het voorkomen dat de uitvoer van strategische goederen en diensten de Russische oorlogsindustrie ten goede komt, verloopt primair via het sanctie-instrumentarium. Bij de uitvoering van (nationale) exportcontrolemaatregelen wordt ook altijd gekeken naar het risico op omzeiling van sancties. Het kabinet heeft hierbij ook prioriteit voor het tegengaan van omzeiling van sancties. Wanneer wijzigingen in regelgeving aan de orde zijn, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat ASML een pion wordt in de Amerikaanse economische strijd met China?
Nederland neemt eigenstandig beslissingen ter bescherming van de nationale veiligheid, zoals op het gebied van exportcontrole. Ten aanzien van de economische positie van Nederland en Europa is het van belang dat een sterke industriële basis wordt behouden en versterkt. Een sterkere eigen positie in de chipsector zorgt ervoor dat we weerbaarder zijn tegen eventuele verstoringen van economische, geopolitieke of andere aard. Daarom heeft Nederland ook het initiatief genomen voor een Europese «Coalition of the Willing» op het gebied van halfgeleiders. De Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken zijn ook aan de slag om de Nederlandse inzet rondom een EU halfgeleider-strategie en een mogelijke herziening van de EU Chips Act verder vorm te geven. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van het Draghi-rapport en moet zorg dragen voor de versterking van het EU concurrentievermogen. U wordt binnenkort nader geïnformeerd over dit traject.
Verwacht u op korte of middellange termijn additionele exportrestricties voor ASML-machines vanuit de Verenigde Staten? Zo ja, lopen hierover gesprekken en wat is de Nederlandse inzet in deze gesprekken?
Het is aan de VS om uitspraken te doen over (toekomstige) Amerikaanse regelgeving. Nederland heeft contact met de VS, en met andere landen, over exportcontrole. Over de inhoud van deze gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Welke maatregelen hebt u in voorbereiding als vanuit de Verenigde Staten nieuwe exportrestricties worden opgelegd aan ASML?
ASML heeft vestigingen in de VS en is dus mede gehouden aan Amerikaanse regelgeving, net als Amerikaanse bedrijven opererend in Nederland mede gehouden zijn aan Nederlandse regelgeving.
In gesprekken met VS en andere partners wordt gesproken over het zo effectief mogelijk voeren van exportcontrolebeleid om de gedeelde veiligheidszorgen te adresseren, en tevens het gelijke speelveld in acht te nemen en verstoring van waardeketens te minimaliseren. Uiteindelijk gaat elk land over de eigen exportcontrolemaatregelen.
Ziet u mogelijkheden om het anti-dwang instrument in te zetten en bent u bereidt dit in Brussel te bespreken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, neemt Nederland eigenstandig maatregelen op basis van veiligheidszorgen. Het kabinet ziet in dit verband geen aanleiding om het anti-dwang instrument in te zetten.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u kennisnemen van de meegestuurde brief?1
Ja. De brief is voor beantwoording doorgezonden aan de verantwoordelijk bewindspersoon.
Kunt u namens het kabinet reageren op meegestuurde brief?
U treft mijn reactie hieronder.
Na het vertrek van Staatssecretaris Achahbar heeft een groot aantal fracties in de Tweede Kamer door middel van een brandbrief2 aan de Minister-President haar zorgen geuit over mogelijke vertraging die de hersteloperatie oploopt. Ook hebben deze fracties opgemerkt dat de opstelling van de vertrekkend Staatssecretaris de voornaamste reden was dat «er weer een klein beetje groeiend vertrouwen leek te ontstaan dat de hersteloperatie zich in de goede richting zou gaan bewegen.» Als nieuwe bewindspersoon op deze portefeuille reageer ik op deze brief.
Bij mijn hoorzitting heb ik aangegeven in te zetten op versnellen en verslimmen van de hersteloperatie, met daarbij veel aandacht voor het luisteren naar gedupeerde ouders. Mijn voorgangster heeft geconstateerd dat de hersteloperatie op onderdelen vastloopt en stelde een andere, meer mensgerichte benadering voor. Herstel vormgeven op een integrale manier, waarbij de wensen en noden van de gedupeerde centraal staan. Ik onderschrijf deze insteek en heb veel waardering voor de lijn die mijn voorgangster heeft ingezet.
Ik heb daarbij aandacht voor het verleden, het heden en de toekomst van toeslagen. Onder andere door de toeslagenaffaire is het vertrouwen van burgers in de overheid afgenomen. Dit leidt er onder meer toe dat zij minder of geen gebruik meer willen of durven te maken van voorzieningen die juist bedoeld zijn om hen te helpen, zoals toeslagen of andere vormen van inkomensondersteuning. Door open, eerlijke gesprekken te voeren en samen met ouders en hun gezin, ketenpartners en andere belanghebbenden te werken aan structurele oplossingen, kunnen we bouwen aan een toekomst waarin transparantie en rechtvaardigheid voorop staan. Vanuit mijn eigen portefeuille doe ik dat zowel via de hersteloperatie als door de komende jaren verder te gaan met verbeteringen in en hervorming van het huidige toeslagenstelsel.
De hersteloperatie is erop gericht om gedupeerden en hun gezin ruimhartig te compenseren voor gemaakte fouten, de geleden schade te vergoeden en hen in staat te stellen verder te gaan met hun leven. Om de op onderdelen vastgelopen hersteloperatie vlot te trekken is door mijn voorgangster een spoedadviescommissie ingesteld.3 Deze commissie heeft tot taak om, met oog voor de behoeften van de gedupeerden, te onderzoeken op welke wijze de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen kan worden versneld en verbeterd en hoe eventuele knelpunten daarin op korte termijn kunnen worden weggenomen. De commissie, onder leiding van Chris van Dam, is half november van start gegaan. De commissie heeft inmiddels laten weten op 23 januari haar rapport uit te brengen en ik zie uit naar de aanbevelingen.
Mijn voorgangster heeft al een eerste stap gezet in het meer mensgericht en versneld uitvoeren van de hersteloperatie met de aankondiging van de pilot Totaalherstel.4 Hierbij gaan het Instituut Publieke Waarden (IPW) en de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) samen zorg dragen voor een integrale totaalaanpak die de mens centraal stelt. Deze pilot richt zich specifiek op nabestaanden van overleden gedupeerden; een relatief kleine en overzichtelijke, maar wel diverse groep binnen de hersteloperatie. Momenteel wordt door IPW en UHT een concreet plan van aanpak opgesteld, in samenwerking met alle andere betrokken organisaties. Deze maand wordt gestart met de eerste nabestaanden. Gedurende de uitvoering van de pilot wordt gekeken of deze werkwijze kan worden uitgebreid naar andere groepen gedupeerden.
Op 10 december jl. is het centraal aanmeldpunt voor schadeherstel van start gegaan.5 Er is gestart met een grootschalige praktijktest met een diverse groep van ca. 500 ouders. Daarnaast is op 10 december ook een praktijktest gestart voor de digitale schadevergoedingsroute met maximaal 200 ouders.
Als zich geen onvoorziene belemmeringen voordoen, zal het aanmeldportaal in de tweede helft van januari definitief open gaan voor alle gedupeerden met aanvullende schade. De praktijktest van de digitale schaderoute wordt in de tweede helft van januari geëvalueerd.
In het regeerprogramma is afgesproken dat alle Integrale Beoordelingen (IB’s) eind 2025 zijn afgerond en dat alle gedupeerde ouders hun aanvullende schade uiterlijk 2027 gecompenseerd krijgen. Die ambitie onderschrijf ik volledig. Tegelijk is in de laatste Voortgangsrapportage (over de periode mei t/m aug. 2024) een aantal zorgpunten benoemd. Deze zijn niet nieuw. Het betreft de achterstanden in de bezwaarafhandeling, het verstrekken van dossiers en de noodzakelijke opschaling van de aanvullende schadeherstelroutes. Hier wordt hard aan gewerkt. Zo zijn er sinds deze voortgangsrapportage stappen gezet in het verhogen van de productiviteit en capaciteit van de CWS. En na een bij de verwachtingen achterblijvende (her)start neemt het aantal schadestaten via de SGH inmiddels toe. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat het gewenste niveau van productiviteit en capaciteit in de schaderoutes nog niet op niveau is. In de volgende Voortgangsrapportage Hersteloperatie Toeslagen wordt hier nader over gerapporteerd. Uw Kamer ontvangt de volgende Voortgangsrapportage medio februari 2025.
Ik wil uw Kamer aanmoedigen om zich persoonlijk te laten informeren over de werkzaamheden van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door de mensen die daar werken. Hiervoor kan een op maat gemaakt werkbezoek worden georganiseerd of kan UHT met een presentatie naar uw Kamer komen.
Vanuit mijn rol als Staatssecretaris Herstel en Toeslagen wil ik bijdragen aan een beter toekomstig stelsel van inkomensondersteuning. In het regeerprogramma is opgenomen dat de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders en is er niet langer sprake van voorschotten voor ouders, noch van terugvorderingen.
Ook voor de andere toeslagen zet het kabinet in op structurele oplossingen. Vorige maand heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal actuele ontwikkelingen bij Dienst Toeslagen.6
Daarnaast werkt dit kabinet aan een herziening van het belasting- en toeslagenstelsel. Dat is de eerste stap richting een eenvoudiger stelsel, dat beter aansluit bij mensen, meer zekerheid geeft en waarin (meer) werken loont. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een eerste inhoudelijke brief met enkele varianten en keuzeopties, als startpunt voor een parlementaire dialoog.
De toeslagenaffaire is een bladzijde in onze geschiedenis die we niet mogen, willen en kunnen vergeten, maar op een gegeven moment wel om moeten slaan. Het proces van herstel van dit collectieve overheidsfalen is voor iedere ouder en ieder gezin anders. Samen met uw Kamer zet ik mij deze kabinetsperiode maximaal in om alle gedupeerden en hun gezinnen het onrecht voorbij te helpen.
Staatssecretaris Jansen en de veiligheid op de werkvloer op het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Barry Madlener (PVV), Schoof , Judith Uitermark (NSC) |
|
Klopt het dat er namens 175 ambtenaren een brandbrief richting Staatssecretaris Jansen is gestuurd over de veiligheid op de werkvloer en over zijn eerdere uitspraken tijdens het begrotingsdebat over de «minder Marokkanen»-uitspraak van de heer Wilders? Zo ja, wat was de boodschap van deze ambtenaren aan de Staatssecretaris?1
Ja. In de brief spraken de ambtenaren zich expliciet uit tegen de «minder Marokkanen»-uitspraak. Zij doen dat, omdat ze niet willen dat het als onverschilligheid of instemming geïnterpreteerd kan worden als zij dit punt onbenoemd laten.
Klopt het dat er op 6 november 2024 ook een interne mail vanuit de ondernemingsraad is verstuurd waarin deze aangeeft begrip te hebben voor de emoties, zorgen en onrust bij medewerkers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) naar aanleiding van de uitspraken van de Staatssecretaris en naar aanleiding van uit verschillende hoeken ontvangen signalen over het gevoel van een onveilig werkklimaat en een onveilige sfeer bij het ministerie? Zo ja, wat was de strekking van de inhoud van deze mail?2
Ja, op 6 november heeft de ondernemersraad een nieuwsbrief gestuurd. Hierin benoemen zij een aantal zaken. Zo spreekt de ondernemingsraad begrip uit voor de impact die de woorden van de Staatssecretaris van IenW en de daarmee samenhangende artikelen hebben. Ook wordt de waarde van diversiteit binnen de organisatie nogmaals benadrukt. De Minister en Staatssecretaris van IenW hebben diezelfde boodschap op 8 november jl. onderstreept in hun beantwoording van schriftelijke vragen van het lid De Hoop3. In de nieuwsbrief geeft de ondernemingsraad aan tegelijkertijd ook oog te hebben voor de collega’s die openlijk aangeven op welke partij men heeft gestemd en zich wellicht door alle gebeurtenissen van de daar voorafgaande weken niet prettig voelen.
Klopt het dat zeker twee ambtelijke adviseurs van Staatssecretaris Jansen zich vanwege zijn omstreden uitspraken recentelijk ziek hebben gemeld? Zo ja, welke opvolging is hier tot op heden aan gegeven?3
Over interne individuele personele aangelegenheden doen wij geen uitspraken.
Zijn er naast de twee in NRC genoemde ambtelijke adviseurs van Staatssecretaris Jansen nog andere medewerkers binnen het Ministerie van IenW die zich ziek hebben gemeld, veranderd zijn van baan/functie of zijn gestopt als gevolg van de manier van werken en/of de uitspraken van Staatssecretaris Jansen (te denken aan adviseurs, beleidsmedewerkers, secretaresses, chauffeurs, etc.)?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indachtig het feit dat ons berichten bereiken dat medewerkers zich niet veilig voelen expliciet als gevolg van racistische en/of discriminatoire uitspraken door Staatssecretaris Jansen, herkent u deze berichten op basis van alle meldingen en de brandbrief?
Alle meldingen en de brandbrief worden serieus genomen. De Staatssecretaris van IenW heeft meerdere gesprekken gevoerd met ambtenaren over de zorgen die zij hebben geuit. Het is daarbij goed om nogmaals te benadrukken dat hij reeds afstand heeft genomen van zijn optreden in de uitzending van WNL. Naast de gesprekken die de Staatssecretaris heeft gevoerd, heeft ook de bestuursraad van het ministerie alle medewerkers uitgenodigd om met de bestuursraad in gesprek te gaan. In deze gesprekken is het belang van een werkomgeving waarin iedereen zich veilig voelt en op een integere manier kan werken benadrukt. Binnen IenW wordt hier een continue dialoog over gevoerd, waarbij we elkaar blijven uitdagen, ondersteunen en aanspreken om deze waarden in de praktijk te brengen.
Indachtig het feit dat premier Schoof tijdens de persconferentie van 11 november heeft aangegeven dat «Zo’n brief niet uit het niets ontstaat», welke actie gaat er ondernomen worden vanuit het Ministerie van Algemene Zaken en/of het Ministerie van Binnenlandse Zaken? En welke rollen ziet u daarbij weggelegd voor de premier als leider van het kabinet en voor de Minister van Binnenlandse Zaken die verantwoordelijk is voor rijksdiensten en voor het uitbannen van racisme en discriminatie?
De secretaris-generaal van het Ministerie van IenW is belast met de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, conform het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. Het is primair aan de Minister en Staatssecretaris van IenW om, in samenspraak met de secretaris-generaal, het open gesprek aan te gaan met de ambtelijke organisatie en met de ambtenaren die de brandbrief hebben gestuurd, om te zorgen dat er sprake is van een veilig klimaat op het Ministerie van IenW. Indien dit in onderdelen in de organisatie niet zo wordt ervaren dan dient dit te worden hersteld. De bestuursraad van IenW heeft hier in de afgelopen maanden veel inzet op gepleegd en zal dit ook in het nieuwe jaar blijven doen.
Zoals de Minister-President in zijn persconferentie op 15 november 2024 heeft uitgesproken, strijdt dit kabinet tégen racisme, tegen antisemitisme en tegen discriminatie en vóór een Nederland waar iedereen in vrijheid kan leven. In dat kader worden ook de adviezen van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme die discriminatie en racisme in alle sectoren van de Nederlandse samenleving onderzoekt, zeer serieus genomen.
Herinnert u zich dat premier Schoof tijdens de persconferentie van 11 november heeft aangegeven dat hij denkt dat Staatssecretaris Chris Jansen, samen met Minister Barry Madlener, het gevoel van een veilig werkklimaat kan herstellen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat? Waarop is dit gevoel gebaseerd en welke zekerheden en/of garanties heeft hij hiervoor gekregen vanuit de IenW bewindspersonen en het personeel dat de brandbrief heeft gestuurd?
Dit is gebaseerd op gesprekken in het kabinet met als uitkomst dat dit kabinet een kabinet wil zijn voor alle Nederlanders en ook wil blijven.
Herinnert u zich dat premier Schoof tijdens de persconferentie van 11 november heeft aangegeven dat hij verwacht dat er een open gesprek in de ambtelijke organisatie met zowel Staatssecretaris Jansen als Minister Madlener gevoerd zal worden waarin er weer veiligheid geboden moet worden? Erkent de premier hiermee dat dit nu niet het geval is?
De ambtenaren die de brandbrief hebben verstuurd hebben zorgen over een onveilig werkklimaat. Daarom is het goed dat de Staatssecretaris van IenW en de bestuursraad van IenW hierover verschillende gesprekken hebben gevoerd met medewerkers. Ook in 2025 zal hier nadrukkelijk inzet op worden gepleegd.
Hoe gaat de premier na, in navolging op zijn uitspraken tijdens de persconferentie van 11 november, of en hoe het vertrouwen en de veiligheid op de werkvloer binnen IenW weer terugkeert? Wat gaat u doen als dit niet het geval is?
De Minister-President staat in nauw contact met de bewindspersonen van IenW en, via de secretaris-generaal van Algemene Zaken, ook met de ambtelijke organisatie van IenW. De Minister-President heeft vertrouwen in dat de gesprekken die gevoerd zijn en de gesprekken die nog gevoerd gaan worden.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen de Minister-President en/of de Minister van Binnenlandse Zaken met Staatssecretaris Jansen naar aanleiding van de berichten vanuit medewerkers over een onveilige werksfeer? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u een tijdlijn geven van alle momenten dat er melding is gemaakt binnen IenW of daarbuiten van een onveilig werkklimaat binnen IenW en specifiek rondom Staatssecretaris Jansen? Welke actie is er tot op heden ondernomen om de veiligheid op de werkvloer binnen IenW en specifiek rondom Staatssecretaris Jansen te garanderen?
Er is op dit punt geen tijdlijn bijgehouden. Er vinden, in lijn met antwoord 5, meerdere gesprekken plaats tussen de Staatssecretaris en ambtenaren die hun zorgen hebben geuit en tussen de bestuursraad en medewerkers. Daarnaast voeren leidinggevenden op verschillende niveaus binnen het Ministerie van IenW eveneens gesprekken over het belang van een sociaal veilige werkomgeving.
Hoe verhoudt deze brandbrief zich tot de eerdere melding vanuit een vijftigtal ambtenaren met een migratieachtergrond richting de Minister van Binnenlandse Zaken waarin zij hun zorgen uiten en dringend verzoeken om structurele maatregelen te treffen tegen institutioneel racisme, discriminatie en etnisch profileren binnen de rijksoverheid? Welke opvolging is hier tot op heden aan gegeven?
De aan de Minister van BZK geadresseerde brandbrief van bezorgde ambtenaren in verband met racisme binnen de Rijksoverheid betreft signalen over een breed scala van ervaringen met racisme op de werkvloer van de Rijksoverheid. De signalen van deze brandbrief liggen (helaas) in het verlengde van twee rijksbrede onderzoeken die dit jaar zijn gedeeld met de Kamer: de Personeelsenquête Rijk en het Focusgroepenonderzoek over ervaren racisme binnen de Rijksoverheid. De Minister van BZK zal op korte termijn een brief aan de Kamer sturen waarin een reactie op de brandbrief is opgenomen.
Kunt u een overzicht geven van alle acties, pilots en maatregelen die worden genomen om institutioneel racisme, discriminatie en etnisch profileren binnen de rijksoverheid tegen te gaan?
Er loopt sinds een paar jaar een rijksbrede aanpak om discriminatie en racisme binnen en buiten de Rijksoverheid tegen te gaan. De Kamer is hierover eerder geïnformeerd.5 Aanleiding daarvoor waren het toeslagenschandaal en het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK). De financiële dekking van deze aanpak komt voort uit structureel toegekende «POK gelden» en zal worden gecontinueerd. Naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire zijn tevens middelen ter beschikking gesteld aan het College voor de Rechten van de Mens (CvRM) om bij te dragen aan de vermindering van discriminatie door uitvoeringsinstanties. Daarvoor ontwikkelde het College verschillende instrumenten, waaronder de e-cursus «Vooroordelen Voorbij». In 2021 is de Nationale Coördinator tegen discriminatie en racisme aangesteld, en in 2022 de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme.
Er is de afgelopen paar jaar al veel gedaan binnen de Rijksoverheid om discriminatie en racisme tegen te gaan, maar het is nog te versnipperd. Daarom wil het kabinet toe naar een meer integrale, gestructureerde aanpak op dit probleem en deze de komende paar jaar verbreden. Zie ook de kabinetsreactie bij het focusgroepenonderzoek naar racisme van 25 oktober jl.6
Welke opvolging is er gegeven (en gaat er nog gegeven worden) aan motie-Bamenga (Kamerstuk 30 950, nr. 422) die de regering verzoekt te bevorderen dat in de beoordelingscycli van alle ambtenaren met een leidinggevende functie de expliciete verantwoordelijkheid wordt opgenomen om actief zorg te dragen voor een veilige en inclusieve werkomgeving vrij van racisme en discriminatie? Wanneer zal dit geregeld zijn?
De Minister van BZK zal de Kamer begin 2025 over de stand van zaken hieromtrent informeren.
Op welke manier heeft de Minister van Binnenlandse Zaken tot op heden uitvoering gegeven aan haar uitspraak, gedaan tijdens het dertigledendebat over het bericht dat een op de tien rijksambtenaren racisme op de werkvloer ervaart, dat ze meer rijksbrede regie kan pakken bij het tegengaan van racisme en discriminatie? Hoe is dit tot op heden terug te zien?
De Minister van BZK heeft geconstateerd dat de aanpak op het tegengaan van discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid nog te versnipperd is. Om meer zicht op het scala van maatregelen bij departementen te krijgen, een meer gestructureerde en doelgerichte aanpak te bevorderen en meer te kunnen sturen, zal een rapportagemodel worden ontwikkeld. Deze beleids- en effectrapportage discriminatie en racisme zal periodiek door departementen worden opgeleverd. Zo geeft de hele Rijksoverheid inzicht in beleid, in de targets voor de inzet, en wordt het mogelijk om (bij) te sturen op het effect daarvan.
Welke opvolging is er tot op heden gegeven aan de aangenomen motie (Kamerstuk 30 950, nr. 423) die oproept tot een onderzoek naar de mogelijkheid om de Minister van Binnenlandse Zaken naast de coördinerende rol als aanjager tegen racisme en discriminatie ook meer doorzettingsmacht te geven?
De Minister van BZK zal op korte termijn de Kamer over de stand van zaken hieromtrent informeren.
Antisemitische incidenten |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , van Weel |
|
Hoeveel antisemitische incidenten zijn er gemeld in 2022, 2023 en 2024?1
De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2023 154 meldingen over antisemitisme, ten opzichte van 69 meldingen in 2022. De politie registreerde in 2023 880 gevallen van antisemitisme, tegen 549 in 2022. Daarbinnen nam het aantal gevallen van antisemitisme waarbij sprake was van geweld of bedreiging toe. In 2023 registreerde de politie 43 gevallen van gewelddadig antisemitisme, tegen 28 in 2022. In 80 van de door de politie geregistreerde gevallen ging het antisemitisme gepaard met bedreiging, tegen 54 in 2022.
In het jaar 2022 stroomde bij het Openbaar Ministerie (OM) in totaal 94 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 61 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 33 commune delicten met een discriminatieaspect. In het jaar 2023 stroomde bij het OM in totaal 181 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 122 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 59 commune delicten met een discriminatieaspect. Deze stijging ten opzichte van 2022 kan worden verklaard door het grote aantal ingestroomde voetbalzaken, waarbij door verdachten antisemitische leuzen werden geroepen en/of via internet werden verspreid.
Meld.Online Discriminatie ontving in 2023 in totaal meer meldingen dan in 2022 mede door inzet van een campagne om meer bekendheid te verkrijgen over het meldpunt. 114 meldingen betroffen antisemitisme, tegen 16 het jaar ervoor. Dat is 24% van het totaal aantal meldingen bij dit meldpunt.
Daarnaast publiceerde het CIDI op 9 april jl. de Monitor Antisemitische Incidenten 2023. Uit de Monitor 2023 blijkt dat het aantal meldingen, vergeleken met het voorgaande jaar, toenam van 155 naar 379 gemelde incidenten (toename van 245%). Hierbij is gebruikgemaakt van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in 2022, 2023 en 2024 veroordeeld is wegens antisemitisme?2
Uit de cijfers van het OM komt naar voren dat 87% van de specifieke discriminatiefeiten die in 2023 aan de rechtbank werden voorgelegd door het OM tot een rechterlijke veroordeling hebben geleid. Dit gaat om 80 specifieke discriminatiefeiten. In 2023 is daarnaast voor 45 specifieke discriminatiefeiten een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM. Wanneer het gaat om commune feiten met een discriminatieaspect is in 2023 63 keer een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM.
Voor de commune feiten met een discriminatieaspect geldt dat van de 119 feiten die in 2023 instroomden bij het OM en waar hetzelfde jaar een rechterlijke uitspraak volgde, 106 feiten tot een veroordeling leidde. Hierbij kan op basis van de OM-cijfers niet worden afgeleid of de rechtbank ook aannemelijk vond dat er sprake was van een discriminatieaspect, maar heeft de rechter in ieder geval het commune delict bewezenverklaard.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Door de strafrechter in eerste aanleg zijn, in zaken waarin één of meerdere feiten waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «discriminatie antisemitisme», in 2022 30 zaken, in 2023 45 zaken en in 2024 t/m september 35 zaken geweest waar één of meerdere feiten bewezen zijn verklaard. Dit kan gaan om allerlei soorten feiten waarbij het OM oordeelde dat sprake was van een antisemitische achtergrond. De rechter heeft niet geoordeeld over de vraag of dit echt zo was. Het initiatiefwetsvoorstel dat bij uw Kamer in behandeling is en een wettelijke strafverzwaringsgrond introduceert bij een discriminatoir aspect, zorgt ervoor dat de rechter zich expliciet moet uitspreken of het discriminatieaspect bewezenverklaard kan worden en dat dit ook zo geregistreerd kan worden.
Kunt u aangeven hoe hoog de straffen zijn die in die gevallen zijn opgelegd door de rechter of door de officier van justitie (strafbeschikking)?3
De straffen in deze zaken worden niet opgelegd puur vanwege het antisemitisme, maar voor een ander delict dat wordt gepleegd (zoals bijvoorbeeld mishandeling of vernieling) met een antisemitisch oogmerk of aspect. Gezien de zeer uiteenlopende delicten, is voor een gedegen zinvol antwoord op deze vraag apart onderzoek nodig.
Leidt een veroordeling vanwege antisemitisme tot het niet afgeven van bepaalde categorieën Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s)? Zo ja, kunt u aangeven bij welke veroordelingen welke VOG’s voor hoe lang niet worden afgegeven?
Elke VOG-beoordeling is maatwerk. Dit maakt het niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Justis is de screeningsautoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Bij de VOG-screening beoordeelt Justis of het justitiële verleden van de aanvrager, indien herhaald, een belemmering vormt voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd (het zogeheten objectieve criterium). Hierbij wordt bezien of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen feiten en de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. In elke functie kan namelijk sprake zijn van een ander risico, waarbij andere delicten relevant worden geacht. Vervolgens bekijkt Justis het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de VOG (het subjectieve criterium). Om te beoordelen of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving, worden de omstandigheden van het geval betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dat zijn in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Daarbij is nog van belang dat bij de VOG-beoordeling een terugkijktermijn wordt toegepast in het licht waarvan de belangenafweging plaatsvindt. De standaard terugkijktermijn is vier jaren voor volwassen en voor personen jongeren dan 23 twee jaren. Hierop geldt een aantal uitzonderingen, die zijn opgenomen in de beleidsregels.4
Leidt een veroordeling voor antisemitisme tot intrekken van de VOG van taxichauffeurs, die immers permanent gescreend worden? Zo ja, onder welke omstandigheden en zo nee, waarom niet?
Om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn, dient men te beschikken over een zogenaamde chauffeurskaart. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een chauffeurskaart is het hebben van een VOG. Nadat taxichauffeurs een VOG hebben gekregen worden zij continue gescreend. Bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag kijkt Justis naar meerdere risico’s, waaronder geweldsdelicten of delicten die hiermee verband houden zoals veroordelingen vanwege antisemitisme. Omdat elke VOG-aanvraag maatwerk is en afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan niet op voorhand worden aangegeven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór 13 november 2024, 10 uur?
Ja.
Het tijdens de aankomende informele Europese Raad aandringen op veiligheidsgaranties voor Oekraïne naar aanleiding van de verkiezingen in de Verenigde Staten. |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Schoof |
|
Bent u het ermee eens dat de Europese Unie (EU) voortrekker moet zijn om de veiligheid van Oekraïne te garanderen?
Nederland en de Europese Unie zullen er, samen met de NAVO, G7 en andere internationale partners alles moeten blijven doen om Oekraïne te steunen tegen de Russische agressie. Daar heeft de EU, samen met deze partners, een grote rol in.
De EU is een van de voortrekkers op steun voor Oekraïne en heeft zich in een veiligheidsarrangement met Oekraïne vastgelegd om het land in elk geval de komende tien jaar te blijven steunen.
Bent u bekend met de uitspraak van Donald Trump dat president Zelensky zelf mede-aanstichter is van de oorlog met Rusland en heeft gesuggereerd dat Oekraïne misschien een deel van het land moet opgeven om een deal te maken?
Het kabinet is bekend met mediaberichtgeving van deze strekking. Het is van belang om geen overhaaste conclusies te trekken over wijzigingen in VS beleid ten aanzien van Oekraïne. De betrekkingen tussen Nederland en de VS zijn hecht, en we zijn doorlopend met VS in gesprek over onze gedeelde belangen en de grote uitdagingen waar zowel de VS als de EU voor staan. Oekraïne is daarin een prioriteit. Deze gesprekken zullen we blijven voeren. VS leverde tot op heden veruit de meeste militaire steun. Militaire steun aan Oekraïne blijft onverminderd cruciaal.
Deelt u de mening dat de verkiezingsuitslag kan hebben gezorgd voor onrust onder de Oekraïense bevolking en aan het Oekraïense front?
De Oekraïense bevolking leeft al ruim 2,5 jaar in permanente angst en onrust ten gevolge van de nietsontziende Russische agressieoorlog. De verkiezingsuitslag wordt wereldwijd gevolgd, ook in Oekraïne. Er kan niet vooruitgelopen worden op het beleid van de VS ten aanzien van Oekraïne.
Bent u van mening dat aan Rusland duidelijk gemaakt moet worden dat de Europese steun onveranderd blijft en indien nodig alleen maar zal toenemen?
Het kabinet is van mening dat onverminderde Europese steun aan Oekraïne van groot belang is. De Europese Regeringsleiders hebben tijdens de Europese Raad van 17-18 oktober jl. de inzet van de EU herbevestigd om politieke, financiële, economische, humanitaire, militaire en diplomatieke steun aan Oekraïne te blijven verlenen zo lang als dat nodig is.
Bent u bereid tijdens de informele Europese Raad van 8 november 2024 aan te dringen op extra veiligheidsgaranties (inclusief financiële steun) voor Oekraïne vanuit de EU?
De Europese Unie heeft niet het mandaat om veiligheidsgaranties af te geven. Collectieve verdediging binnen de EU, artikel 42 lid 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) geldt alleen voor lidstaten. De EU heeft zich in een veiligheidsarrangement met Oekraïne vastgelegd om het land in elk geval de komende tien jaar te blijven steunen. NL zet zich in om voortgezette EU-steun aan Oekraïne te blijven verzekeren.
Kunt u deze vragen voor het begin van de informele Europese Raad van 8 november a.s. beantwoorden?
Ja.
Het (niet) openbaar maken van zakelijke belangen. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Schoof |
|
Klopt het dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst beschikt over aandelenbelangen in beursgenoteerde bedrijven en dat tijdens de kabinetsformatie de formateur en beoogd Minister-President toestemming hebben gegeven voor het besluit om deze niet openbaar te maken?1
In de bijlage bij zijn eindverslag van 1 juli jl. heeft de formateur de Kamer geïnformeerd over de gesprekken die hij voerde met de beoogde bewindslieden van het kabinet. De openbare weerslag van die gesprekken – ook ten aanzien van de regelingen die zijn getroffen ten aanzien van zakelijke en andere belangen van Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst- is weergegeven in diezelfde bijlage. Over de inhoud van de gesprekken zijn en worden overigens geen mededelingen naar buiten gedaan.
Voorde goede orde zij vermeld dat alle bewindspersonen van dit kabinet bij hun aantreden conform de vaststaande regels hun financiële en zakelijke belangen hebben gemeld en waar nodig op afstand gezet. Deze regels zijn helder en vooraf vastgesteld, juist om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen maar ook om de privacy van individuele bewindspersonen te waarborgen. De Minister-President ondersteunt deze lijn volledig en daarmee ook de positie van de Staatssecretaris. (Zie Kamerstukken II 2002/03 28 754, nr. 1 evenals Gedragscode integriteit bewindspersonen).
Bent u van mening dat bewindspersonen hun zakelijke of financiële belangen openbaar moeten maken, zeker waar de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan en zoals door de Kamer is uitgesproken in de motie-Sneller?2
Zoals uiteengezet in de reactie van het kabinet op de hiervoor genoemde motie (Kamerstukken II 2020/21, 35 925 III, nr. 12) is het aan de aangezochte bewindspersoon om te wegen, gelet op de zakelijke en financiële belangen en de te treffen voorziening, of de namen van de betrokken vennootschappen openbaar gemeld kunnen worden. De formateur kan in zijn gesprek met de aangezochte bewindspersoon kennis nemen van deze weging en deze zo nodig aan de orde stellen in het gesprek.
Op welke wijze en door wie wordt beoordeeld of het mogelijk is om de namen van betrokken vennootschappen openbaar te maken, welke adviezen zijn hierbij ingewonnen en op welke wijze kan hier controle op plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zijn zakelijke of financiële belangen een privéaangelegenheid en wanneer niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat enkel met het op afstand plaatsen het risico op belangenverstrengeling niet is weggenomen, aangezien bewindspersonen tijdens hun ambtsperiode nog altijd besluiten kunnen nemen die de waarde van hun aandelenportefeuille kunnen beïnvloeden?
In zijn algemeenheid kunnen kabinetsbesluiten ook gevolgen hebben voor leden van het kabinet. Maar in het geval dat het gaat om uitoefening van taken ten aanzien van een aangelegenheid waarbij een bewindspersoon persoonlijk en direct betrokken kan zijn, is hij of zij op grond van de Vervangingsregeling gehouden zich te laten vervangen door een in de regeling aangewezen andere bewindspersoon. Hiermee is het gesignaleerde risico ondervangen. Ook in die gevallen waarin het om belangen in specifieke vennootschappen gaat.
Deelt u de mening dat deze kwetsbaarheid extra optreedt, indien het om aandelen in specifieke vennootschappen gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de bevindingen van emeritus hoogleraar Huberts: «De eigen zakelijke belangen kunnen namelijk – «bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld» – van invloed zijn op de besluitvorming.» en «De afweging wat er wel en wat er niet openbaar moet worden zou niet bij de bewindspersoon zelf moeten liggen»?
De toenmalige Minister van BZK heeft de Kamer op 17 oktober 2023 geïnformeerd met een kabinetsreactie op deze en andere constateringen van GRECO in zijn zogenoemde Tweede nalevingsverslag. Het kabinet vermeldde daarin onder meer van mening te zijn dat voorop staat dat het de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon zelf is om hierin initiatief te nemen. Dit sluit aan bij het volgende. De Raad van State heeft in november 2022 op verzoek van de Minister van BZK voorlichting uitgebracht over de vraag in hoeverre het binnen de constitutionele grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid mogelijk is om een intern- of extern toezichts- en handhavingsmogelijkheid op te nemen voor integriteitsregels voor bewindspersonen. De Raad van State stelde in de voorlichting dat een extern sanctioneringsmechanisme indruist tegen de autonomie van het parlement om op basis van de vertrouwensregel zelfstandig een oordeel te vellen over een bewindspersoon. De Kamer is in december 2022 geïnformeerd dat het kabinet de voorlichting van de Raad van State opvolgt en geen extern sanctioneringsmechanisme instelt.
Wat is uw reactie op de conclusie van GRECO dat aanbeveling VII uit het rapport over «Voorkoming van corruptie en bevordering van integriteit binnen centrale overheden (hoogste bestuurlijke functies) en rechtshandhavingsinstanties» nog niet is opgevolgd als het aankomt op transparantie en publieke controle op financiële belangen, waar GRECO in het bijzonder wijst op het manco dat de verantwoordelijkheid voornamelijk ligt bij de bewindspersonen zelf, van wie verwacht wordt dat zij problematische belangen achterhalen?3
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt dit zich tot de ambitie zoals geformuleerd in het regeerprogramma om de aanbevelingen van GRECO ten aanzien van transparantie en corruptie over te nemen?
Het kabinet geeft hieraan onder meer invulling met de invoering van het Wetsvoorstel vervolgfuncties bewindspersonen en met de beschikbaarstelling van middelen hiervoor.
Op welke wijze is de vertrouwenspersoon voor bewindspersonen betrokken bij de afwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit om de financiële belangen niet openbaar te maken?
Een vertrouwenspersoon is geen toezichthouder maar staat op verzoek en in vertrouwen ten dienste aan individuele bewindslieden. Bij de formatie is hij niet betrokken.
Bent u van mening dat het beter zou zijn als een derde de afweging maakt of er een dragende motivering bestaat voor het niet openbaar maken van de financiële belangen?
Zie het antwoord op de vragen 7 en 8.
Op welke wijze is de premier voornemens het integriteitsbeleid voor (kandidaat-)bewindspersonen verder aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Sophie Hermans (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Beljaarts , Wiersma , van Weel , Eddy van Hijum (CDA), Judith Uitermark (NSC), Schoof , Barry Madlener (PVV), Fleur Agema (PVV), Caspar Veldkamp (NSC), Mona Keijzer (BBB), Marjolein Faber (PVV), Eppo Bruins (CU) |
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Sandra Beckerman , Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Ines Kostić (PvdD), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Harmen Krul (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Don Ceder (CU) |
|
Wiersma , Schoof , Beljaarts , Reinette Klever (PVV), Eelco Heinen (VVD), Eppo Bruins (CU), Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.