Het bericht ‘Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire’ |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire?»1
Ja.
Herkent u de problematiek die in het interview wordt geschetst en hoe beoordeelt u deze?
Zowel ouders en kinderen als gemeenten hebben bij het kabinet aangegeven dat zij problemen ervaren bij de brede ondersteuning. Het kabinet heeft oog voor de signalen van de gemeenten en vindt dat ouders en kinderen heldere verwachtingen mogen hebben over wat er wel en niet mogelijk is binnen de ondersteuning die gemeenten bieden op de vijf leefgebieden. Deze is er immers om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Binnenkort vindt er een bestuurlijk overleg plaats met de VNG en het Ministerie van SZW om deze problemen te bespreken. In de volgende voortgangsrapportage zult u verder geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit overleg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niet-gedupeerden een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die is bedoeld voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en zo onnodig druk wordt gelegd op de ondersteuning vanuit de gemeenten?
In de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is opgenomen dat zowel gedupeerde ouders als ouders die in de eerste toets niet als gedupeerd zijn aangemerkt, in principe tot en met de integrale beoordeling brede ondersteuning kunnen ontvangen. De brede ondersteuning wordt na de ontvangst van een negatieve beschikking bij de integrale beoordeling na een periode van 30 dagen afgebouwd, zodat gedupeerde ouders zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund. Het is dan ook onwenselijk dat mensen voor wie bij de integrale beoordeling is vastgesteld dat ze niet gedupeerd zijn een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die specifiek bedoeld is voor gedupeerde ouders. Ouders die niet-gedupeerd blijken, moeten zo snel mogelijk worden doorverwezen naar reguliere hulp binnen de gemeente.
Hoe beoordeelt u de inschatting en de beoordeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er ruim 20.000 niet-gedupeerden zijn die zich wel hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde en het systeem mede daardoor vastloopt? Wat zijn de laatste cijfers?
Voor alle ouders die zich hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde is er tot en met de integrale beoordeling recht op brede ondersteuning vanuit de woongemeente. Voor ouders die niet gedupeerd blijken te zijn na de integrale beoordeling stopt het recht op deze ondersteuning. Ook voor ouders die na de eerste toets niet-gedupeerd zijn en zich afmelden voor de integrale beoordeling stopt het recht op brede ondersteuning. Gemeenten kunnen de brede ondersteuning pas beëindigen als UHT deze gegevens heeft gedeeld. Voor deze niet-gedupeerden is reguliere gemeentelijke ondersteuning beschikbaar. Niet gedupeerden worden, zoals benoemd in antwoord 3, binnen de gemeente warm overgedragen naar deze reguliere ondersteuning.
De verwachting is dat grofweg 45.000 ouders gedupeerd blijken te zijn wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond. Dat houdt ook in dat wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond er zo’n 24.000 ouders na de integrale beoordeling niet gedupeerd zijn. Daarnaast hebben gemeenten ook te maken met kinderen en jongeren en ex-toeslagpartners die recht hebben op brede ondersteuning.
Gemeenten hebben terecht hun twijfels geuit over de volledigheid van de gegevens met betrekking tot niet-gedupeerden die zij ontvangen. Er is daarom actie ondernomen om deze problemen aan te pakken door de knelpunten op te lossen rondom het verstrekken van gegevens van personen die een afwijzende beschikking hebben ontvangen en door het optimaliseren van de tweewekelijkse gegevensdeling met gemeenten.
Welke maatregelen worden getroffen om niet-gedupeerden zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, zodat de inzet op de daadwerkelijk (zwaarst) gedupeerden kan worden gericht? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen mensen die (zeer) waarschijnlijk niet-gedupeerd zijn en mensen die twijfelgevallen zijn?
Of een ouder wel of niet gedupeerd is, wordt definitief vastgesteld bij de integrale beoordeling. UHT is de afgelopen jaren fors opgeschaald zodat meer integrale beoordelingen kunnen worden gedaan en de wachttijd verkort wordt. Om vervolgens de behandeling zo vlot mogelijk te laten verlopen, hebben persoonlijk zaakbehandelaren (PZB’ers) meer ruimte gekregen in de beoordeling en is de informatie voor en afstemming met ouders tijdens de integrale beoordeling verbeterd. Deze versnelling zorgt ervoor dat 57.000 integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 worden afgerond en de resterende aanmeldingen in de loop van 2025.
Ouders die vermoedelijk niet gedupeerd zijn krijgen een versnelde afhandeling van de integrale beoordeling. Daarmee wordt de wachtrij kleiner en hoeven ouders die vermoedelijk wel gedupeerd zijn minder lang te wachten. Evident niet-gedupeerden (aanmelders zonder kinderen) zijn ook benaderd met de vraag om hun aanvraag in te trekken. Tevens is er een urgentieroute waarbij gemeenten, het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) en het Ondersteuningsteam Buitenland (OTB) urgente casussen kunnen voordragen voor prioriteit, om zo een snelle aanpak te waarborgen.
Gegevens van niet-gedupeerden worden nu direct na de integrale beoordeling verstrekt aan gemeenten, waardoor onnodige druk op de ondersteuning van gedupeerden wordt vermeden. Deze gegevensuitwisseling is geoptimaliseerd en vindt tweewekelijks plaats. Voor ouders wiens brede ondersteuning afloopt, wordt deze in een periode van 30 dagen aangepast en afgebouwd, met mogelijke doorverwijzing naar reguliere hulp door de gemeente.
Waar ziet u nog mogelijkheden om dit sneller en beter te doen?
De afhandeling van de integrale beoordelingen is steeds meer op stoom gekomen: eind april is voor ruim 61% van de ouders de integrale beoordeling gedaan (inclusief afmeldingen). Planning is dat in het eerste kwartaal van 2025 circa 57.000 integrale beoordelingen zijn afgehandeld, dat betreft bijna 85% van het aantal aangemelde ouders. De rest van de integrale beoordelingen wordt in de loop van 2025 afgehandeld. Met deze prognose is de uitvoering van de integrale beoordeling in elk geval gebaat bij het doorzetten van de ingezette koers. Grote aanpassingen in de uitvoering van de integrale beoordeling hebben het aannemelijke risico in zich dat ze niet bijdragen aan versnelling, maar juist leiden tot vertraging en onzekerheid.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in gevallen waar het evident is dat het geen gedupeerde van de toeslagenaffaire betreft, geen integrale beoordeling te doen of deze versneld af te ronden? Zo nee, waarom niet? Zou het mogelijk zijn om een dergelijk geval achteraan de rij aan te laten sluiten bij gemeentelijke ondersteuning, om de (zwaarst) gedupeerden eerder en beter te ondersteunen?
Elke ouder die zich aanmeldt heeft wettelijk recht op een integrale beoordeling, ook als deze bij de eerste toets voorlopig niet als gedupeerde is aangemerkt. Het komt namelijk voor dat ouders na een negatieve eerste toets in de integrale beoordeling alsnog gedupeerd blijken te zijn. Zoals bij antwoord 5 is toegelicht, krijgen ouders die op basis van een aantal criteria vermoedelijk niet gedupeerd zijn een versnelde afhandeling of wordt aan hen voorgesteld om hun aanvraag in te trekken in het geval van evident niet-gedupeerden, zodat de wachtrij voor mogelijk wel gedupeerde ouders korter wordt. Gemeenten, OTB en IPW hebben de mogelijkheid om ouders aan te dragen voor urgentie bij de integrale beoordeling, als zij dit gezien de situatie van de ouder nodig achten. Op dit moment wordt met de oudercommissie, gemeenten, VNG en het Ministerie van SZW verkend welke mogelijkheden er zijn om de brede ondersteuning aan ouders te verbeteren, zowel op korte als op lange termijn.
Kunnen gemeenten een rol spelen bij het signaleren van niet-gedupeerden die in afwachting van de integrale beoordeling een beroep doen op de voorzieningen die bedoeld zijn voor gedupeerden van de toeslagaffaire? Zo ja, hoe kunt u ze hierbij ondersteunen? Zo nee, waarom niet en wat is ervoor nodig om dit wel mogelijk te maken?
Gedupeerdheid wordt vastgesteld in de integrale beoordeling. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze beoordeling ligt bij UHT. Gemeenten kunnen deze beoordelingen niet uitvoeren. Om gemeenten te ondersteunen bij het leveren van de brede ondersteuning en niet-gedupeerden uit het proces te halen wordt ingezet op het zo snel mogelijk afronden van de integrale beoordelingen en het optimaliseren van de gegevenslevering aan gemeenten.
Waar ziet u de grootste knelpunten bij gemeenten in de ondersteuning van gedupeerden? Ziet u mogelijkheden om deze op korte termijn te verhelpen? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting van dhr. Heijkoop dat het gemeenten aan kaders voor aanvragen en een afbakening in de tijd ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is onderdeel van het eerdergenoemde bestuurlijk overleg waarover in de volgende voortgangsrapportage zult worden geïnformeerd. Gemeenten kunnen ook zelfstandig inkadering geven aan het bieden van brede ondersteuning. Door de VNG is ook een handreiking gepubliceerd over hoe gemeenten invulling kunnen geven aan de brede ondersteuning.2 Het ontbreken van strikte kaders en afbakening in de tijd kwam aanvankelijk voort uit de wens van de gemeenten zelf. Om gemeenten de mogelijkheid te geven om maatwerk toe te passen en zo optimaal te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van hun inwoners. Het streven was en is om flexibiliteit te bieden in het ondersteuningsproces, wat in veel gevallen waardevol is gebleken.
Wat vindt u van het idee van gemeenten om deze kaders in samenspraak met de gedupeerde ouders te ontwikkelen en welke elementen acht u daarbij van belang?
Het idee van gemeenten om kaders in samenspraak met gedupeerde ouders te ontwikkelen is zeer waardevol. Het is belangrijk ouders hierbij te betrekken om ervoor te zorgen dat de ondersteuningsmaatregelen aansluiten bij hun behoeften. Belangrijke elementen die hierbij van belang zijn, omvatten transparantie, open communicatie en duidelijkheid over wat wel kan en niet kan binnen de brede ondersteuning. Binnen de brede ondersteuning hebben gemeenten ook de vrijheid om op gemeentelijk niveau bepaalde kaders te ontwikkelen.
Hoe kijkt u aan tegen de oprichting van een landelijk expertisecentrum voor trauma en zorg?
De toeslagenaffaire heeft een diepgaande emotionele en mentale impact gehad op de gedupeerden en hun naasten. Mentaal welzijn is essentieel voor een nieuwe start en voor het perspectief op emotioneel herstel. Om gedupeerde ouders met dergelijke problemen te kunnen bijstaan, is specifieke expertise vereist die momenteel niet voorhanden is en bovendien lastig lokaal te organiseren is. Bij het bestuurlijk overleg wordt er dan ook besproken welke mogelijkheden er zijn om recht te doen aan de behoefte van ouders op dit vlak, zonder daarbij de uitvoerbaarheid en doelmatigheid uit het oog te verliezen. In de volgende voortgangsrapportage wordt teruggekomen op de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg.
Het bericht ‘Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda heeft uitgesproken de «antihomoseksualiteitswet 2023» niet terug te draaien?
Het kabinet is zeer teleurgesteld dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda de Anti-Homosexuality Act niet onconstitutioneel heeft verklaard. Hoewel enkele elementen uit de wet ongrondwettelijk zijn verklaard en dus zullen worden verwijderd uit de wetstekst, blijft de Anti-Homosexuality Act verder van kracht. De wet is discriminerend, leidt tot uitsluiting en kan leiden tot geweld.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Oeganda?
Ja, het kabinet is van mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Vorig jaar heeft het kabinet, in reactie op het invoeren van de wet, dan ook aanpassingen doorgevoerd in de ontwikkelingssamenwerking met Oeganda.
Zo heeft het kabinet de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet door af te zien van financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma en door beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma op te schorten. Zie verder de antwoorden op vragen 5–7.
Is het kabinet, dan wel de ambassade, nu of eerder in het traject in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Nederland is veelvuldig in contact getreden met de Oegandese regering in aanloop naar de totstandkoming van de wet (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Klink met kernmerk 2023Z05176 d.d. april 2023).
Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in september 2023, en marge van de AVVN in New York, haar zorgen over deze wetgeving kenbaar gemaakt aan de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken. Ook in de periode tussen aanname van de wet en de uitspraak van het Hof heeft de waarnemend Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dit gedaan in een gesprek met de Oegandese Minister van Justitie in februari 2024. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Zaken daags na de uitspraak van het Hof de teleurstelling van het kabinet in persoon kenbaar gemaakt aan de vice-president van Oeganda. Ook op ambtelijk niveau wordt in contact met Oegandese overheidsvertegenwoordigers doorlopend aandacht gevraagd voor de negatieve gevolgen van de wet en worden onze zorgen overgebracht. Tevens is samen met andere EU-lidstaten na de uitspraak van het Hof een verklaring gepubliceerd waarin wordt benadrukt dat de wet tegen internationale mensenrechtenwetgeving in gaat en de EU zich zal blijven inzetten voor alle Oegandezen, ongeacht seksuele oriëntatie of gender identiteit.
De betreffende vertegenwoordigers van de Oegandese overheid hebben aangegeven dat ze ons standpunt begrijpen en accepteren, maar dat ze ook te maken hebben met een parlementair proces en de uitspraak van hun rechterlijke macht. Zij zijn ook kritisch op de reacties van Nederland en andere Westerse landen op het instellen van de wet. In diplomatiek contact wordt gewezen op de invloed van Westerse groepen die lobbyen voor de totstandkoming van deze wetgeving en tevens op de «dubbele standaarden» die Westerse landen zouden hanteren door zich kritisch uit te spreken over de wet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland financieel steun verleent aan Oeganda en zo ja, om hoeveel euro per jaar dit gaat? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er door de Nederlandse overheid de afgelopen 10 jaar geïnvesteerd is in de rechtsstaat van Oeganda? Welke positieve resultaten heeft dit opgeleverd?
Het kabinet heeft, middels de voorgenoemde aanpassingen in de ontwikkelingssamenwerking, de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet. Zo is, als ook genoemd in het antwoord op vraag 3, de financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma stopgezet en zijn de beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma opgeschort.
Nederland investeerde over de periode van 2013–2023 gemiddeld 60 miljoen euro per jaar in Oeganda. Deze investeringen worden gedaan via multilaterale instellingen, de Wereldbank, internationale ngo’s, lokale ngo’s en de private sector. De bijdragen aan VN organisaties die ook actief zijn in Oeganda (bijv. UNHCR) zijn hierin niet meegenomen.
In de periode 2013–2023 heeft Nederland in totaal 73,3 miljoen euro geïnvesteerd op het gebied van veiligheid en rechtsorde. 17,8 miljoen euro hiervan betrof directe steun aan de centrale Oegandese overheid door middel van het Justice Law and Order(JLOS) programma. De Nederlandse investeringen op het gebied van veiligheid en rechtsorde hebben over de jaren positieve resultaten opgeleverd. Bijvoorbeeld, in 2021 hebben bijvoorbeeld 352.000 mensen toegang tot recht verkregen via met Nederlandse steun tot stand gekomen centra waar politie, openbaar aanklagers en rechtbanken samenkomen en beschikbaar zijn voor publiek. In een brief aan uw Kamer op 19 oktober 2022 zijn u de laatst behaalde resultaten van het JLOS-programma toegekomen.
Heeft Nederland in het kader van de «antihomoseksualiteitswet 2023» projecten in Oeganda stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5. In reactie op de aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft het kabinet in 2023 het Orange Knowledge Programme beurzen voor Oegandese overheidsvertegenwoordigers gepauzeerd, alsook de gesprekken met de Oegandese overheid over mogelijke vervolgsteun aan JLOS gestaakt.
Door de steun aan JLOS te stoppen heeft het kabinet het signaal afgegeven dat Nederland opkomt voor het waarborgen van mensenrechten en in het bijzonder van lhbtiq+-personen. Ook wordt hiermee voorkomen dat Nederland instituties steunt die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze wet.
Bent u voornemens om na dit bericht (meer) projecten in Oeganda stop te zetten?
Nee. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van andere programma’s (die de Oegandese centrale overheid niet rechtstreeks steunen) de Oegandese bevolking juist zal benadelen. O.a om die reden vindt het kabinet het stopzetten van programma’s met lokale en internationale organisaties gericht op andere thema’s, zoals de opvang in de regio, de private sector en voedselzekerheid, niet wenselijk. Dit zou ook niet in het belang zijn van Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van perspectief aan migranten en vluchtelingen in de regio om de noodzaak om door te reizen te verkleinen. Het kabinet vindt het belangrijk om het maatschappelijk middenveld (waaronder organisaties die opkomen voor de rechten van lhbtiq+), ngo’s en multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties te blijven steunen. Zij werken onder andere aan projecten die de negatieve effecten van deze wet mitigeren of die bijdragen aan inclusieve toegang tot recht en gezondheid. Ook zijn deze organisaties actief op het gebied van andere prioriteiten als het voorkomen van radicalisering of illegale geldstromen.
Het kabinet heeft de projecten met directe (financiële) steun aan de centrale Oegandese overheid reeds stopgezet in 2023.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland de LHBTIQ+-gemeenschap in Oeganda steunt? Gaan er bijvoorbeeld middelen vanuit het Mensenrechtenfonds naar partnerorganisaties in Oeganda?
Ja, het kabinet steunt de lhbtiq+-gemeenschap in hun streven naar een menswaardig bestaan in Oeganda. Het kabinet blijft daartoe ook projecten steunen die de positie lhbtiq+-gemeenschap en het maatschappelijk middenveld versterken.
Zowel het ministerie in Den Haag als de Nederlandse ambassade in Kampala overleggen doorlopend met partners die in de Oegandese context werken om de situatie van de lhbtiq+-gemeenschap te verbeteren. Hierbij staan de behoeften van de Oegandese lhbtiq+-gemeenschap voorop.
Vanuit verschillende partnerschappen ondersteunt het kabinet diverse activiteiten in Oeganda, die zich richten op het verbeteren van de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda, alsmede hun toegang tot gezondheid, incl. op hiv/aids. Zo ondersteunt Nederland vanuit het budget voor Mondiale Gezondheid en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten twee programma’s die bijdragen aan toegang voor de lhbtiq+-gemeenschap tot de publieke gezondheidszorg en aan de gecoördineerde reactie van het maatschappelijk middenveld op de wet en de bredere anti-lhbtiq+-sentimenten in de samenleving.
Vanuit het Mensenrechtenfonds werkt de Nederlandse ambassade in Oeganda nauw samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers, door o.a. financiële, juridische en logistieke steun te verlenen aan deze mensenrechtenverdedigers die in direct gevaar verkeren.
Hiernaast staat de Nederlandse ambassade in Kampala in contact met de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda en steunt deze. Zo reikte de Nederlandse ambassade in december nog een ambassade Mensenrechtentulp met bijgaande financiële ondersteuning uit aan een lhbtiq+-mensenrechtenverdediger die samenwerkt met ouders van lhbtiq+-personen om meer begrip en bondgenoten voor de gemeenschap te genereren.
Daarnaast steunt de ambassade, samen met andere donoren, een programma dat zich richt op het bredere maatschappelijk middenveld. Dit programma levert een bijdrage aan de versterking van de democratische waarden en de bescherming en bevordering van de maatschappelijke ruimte en de mensenrechten. Gezien de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en na aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft Nederland eind 2023 besloten om de bijdrage aan dit programma te verhogen.
Deelt u de mening dat het juist nu van groot belang is om de LHBTQI+ gemeenschap in Oeganda te steunen en kunt u er in dit kader alles aan doen om te voorkomen dat middelen die ten goede komen aan LHBTQI+-projecten in Oeganda worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe staat het met het besluit van de Wereldbank om het verlenen van nieuwe leningen aan Oeganda op te schorten als reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? En kunt u aangeven wat het effect van dit laatste bericht hierop gaat zijn? Zijn er daarnaast nog andere maatregelen mogelijk die de Wereldbank kan nemen in dit kader? Zo ja, waar bestaan deze maatregelen uit?
Het besluit van de Wereldbank van 8 augustus 2023 is nog altijd van kracht. De Wereldbank werkt samen met de Oegandese overheid aan maatregelen om discriminatie en uitsluiting in door de Wereldbank gefinancierde projecten te voorkomen. Die onderhandelingen zijn grotendeels afgerond. De uitspraak door het Hof zal hierop enige invloed hebben, omdat sommige problematische clausules van de oorspronkelijke wet nu ongrondwettelijk zijn verklaard. De Wereldbank werkt ook aan een mechanisme om te toetsen of de te nemen maatregelen in de praktijk ook effectief zijn.
Het kabinet wil deze onderhandelingen en de toets afwachten, zodat kan worden vastgesteld of deze in voldoende mate bescherming bieden.
Ziet u nog mogelijkheden voor andere internationale organisaties om hun steun aan de Oegandese regering te verminderen in reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? Zo ja, op welke wijze zou dit kunnen worden geïmplementeerd?
Alle internationale organisaties en bilaterale ontwikkelingspartners in Oeganda nemen het risico op discriminatie en uitsluiting als gevolg van de anti-homoseksualiteit wet serieus. Onder leiding van de Wereldbank en VN stemmen zij onderling af hoe zij discriminatie en uitsluiting het beste kunnen voorkomen in hun programma’s. Daarbij worden ook mensenrechten- en lhbtiq+-organisaties actief betrokken. Ook internationale en bilaterale ontwikkelingspartners houden, net als Nederland, rekening met het niet benadelen van de Oegandese bevolking in de afweging tot het eventueel stopzetten van programma’s.
Is er vanuit de Equal Rights Coalition, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, druk uitgeoefend op Oeganda om de «antihomoseksualiteitswet 2023» in te trekken? Zo ja, waar bestond deze druk uit?
In antwoord op uw eerdere vragen, dat u op 4 juli 2023 is toegekomen (2023Z09656), is het kabinet hier reeds op ingegaan. Sindsdien is de situatie in Oeganda binnen de Equal Rights Coalition meermaals besproken, meest recent tijdens de internationale diplomatie-werkgroep van 20 maart jl.
Leden van de Equal Rights Coalition hebben onder andere afspraken gemaakt over het bilateraal adresseren van de zorgen over de wet en het onderling delen van de uitkomsten hiervan. Zo is ook informatie uitgewisseld tussen een aantal lhbtiq+-gezanten en mensenrechtenambassadeurs van gelijkgezinde landen.
Is het instellen van de «antihomoseksualiteitswet 2023» in strijd met internationale verdragen waar Oeganda partij is? Zo ja, om welke verdragen gaat het en zal Nederland dit bij Oeganda onder de aandacht brengen?
Ja, de Anti-Homosexuality Act is, zoals ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten verklaard heeft, in strijd met diverse internationale verdragen op het gebied van mensenrechten waar Oeganda partij is. In het bijzonder het strafbaar stellen van consensuele seksuele relaties, en de mogelijke toepassing van de doodstraf daarop. Nederland heeft de zorgen hierover op diverse momenten en niveaus opgebracht – zie tevens het antwoord op vraag 4 – en zal dit blijven doen.
Hoe wordt er met de Verenigde Staten of andere landen samengewerkt om Oeganda te bewegen om haar antihomowet in te trekken?
Er is doorlopende intensieve samenwerking met gelijkgezinde bilaterale partners en multilaterale partners en VN over de druk op de lhbtiq+-gemeenschap en de gevolgen van de wet. Daarbij gaat het om gezamenlijke analyses, delen van informatie over de gevolgen van de wet en ondersteuning aan de lhbtiq+-gemeenschap, en over de dialoog met de overheid.
Ziet u een risico op eventuele precedentwerking van antihomowetgeving in andere landen? Zo ja, wat kan Nederland of de internationale gemeenschap doen om dit te voorkomen?
Ja, het kabinet ziet het risico op precedentwerking. In verscheidene landen zijn homoseksuele handelingen strafbaar onder het strafrecht. Daarnaast neemt het aantal landen met antihomowetgeving helaas niet af, maar juist toe. Voorbeelden van landen waar discussies worden gevoerd over dergelijke wetten of uitsluiting van lhbtiq+ in zijn algemeenheid zijn Burundi, Ghana, Ethiopië, Kenia, Malawi, Mali, Niger, Senegal, Tanzania en Zambia.
Het meest recente voorbeeld in Afrika, vergelijkbaar met Oeganda, betreft Ghana. De Ghanese bevolking ontvangt ontwikkelingshulp via maatschappelijke organisaties. In Ghana ligt het voorstel tot deze wetgeving nog bij de rechterlijke macht. In dit proces moet nog een uitspraak worden gedaan en moet de wet nog worden ondertekend door de President.
Het kabinet is van mening dat elke actie afgestemd moet worden met de betreffende lhbtiq+-gemeenschap. Zij kennen zowel hun eigen behoeften als de lokale contexten het beste en derhalve weegt hun advies zwaar voor het kabinet.
Zijn er meer landen in Afrika die ontwikkelingssteun ontvangen en tegelijkertijd ook antihomowetten willen invoeren of afgelopen periode hebben ingevoerd?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de zogenaamde Human Sexual Rights and Family Values wet is aangenomen door het parlement van Ghana.
Mensenrechtenexperts, waaronder de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, wijzen op de verdragen en afspraken waar Ghana partij bij is en die in strijd zijn met deze wetgeving, waaronder het Afrikaans handvest voor de rechten van de mens en de volkeren en van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast lijken bepalingen in deze wet op gespannen voet te staan met in de Ghanese Grondwet beschermde mensenrechten.
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Op dit moment is de wet weliswaar aangenomen door het parlement, maar nog niet bekrachtigd door de president. Desalniettemin is het kabinet bezorgd dat het debat over de Proper Human Sexual Rights en Ghanaian Family Values wet al heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
De mensenrechtensituatie, waaronder de rechten van lhbti+’ers, is regelmatig onderwerp van bilaterale gesprekken met Ghana. De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Accra hebben bij vertegenwoordigers van de Ghanese overheid tijdens eerdere ontmoetingen de zorgen van het kabinet uitgesproken over de bescherming van minderheden in Ghana. Nederland verleent verder steun aan organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Ghana.
Ook in EU-kader is tijdens het reguliere partnerschapsdialoog met Ghana meermaals de zorg uitgesproken over de mensenrechten van leden van de lhbtiq+-gemeenschap.
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nederland draagt bij aan de verbetering van de positie van lhbtiq+ door het Ghanese maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen te steunen. Er is vanuit Nederland en de EU geen directe financiering via de Ghanese overheid voor specifiek de lhbtiq+-gemeenschap.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland hier meermaals met de regering van Ghana over gesproken en zijn visie duidelijk gemaakt. In de diplomatieke contacten met de Ghanese autoriteiten zal Nederland zijn zorgen blijven uitspreken.
Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die er gezamenlijk over in gesprek gaan met de Ghanese regering. In dit verband is er ook contact geweest met de autoriteiten nadat de wet door het parlement werd aangenomen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Accra de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met verschillende (Ghanese) ngo’s. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Accra contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en naar hun ideeën over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop. De huidige inschatting is dat publiekelijke uitspraken door Nederland in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties kunnen hebben.
Zie tevens het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een groep volksvertegenwoordigers van vooral de oppositiepartij NDC. De ambassade heeft, mede omdat dit vanwege bestaande sentimenten van buitenlandse inmenging op dit dossier negatief zou kunnen uitwerken, geen contacten met de parlementsleden die de wet hebben ingediend. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet van ontwikkelingssamenwerking in Ghana (combinatieland handel en OS) is gericht op de wederzijdse belangen tussen Ghana en Nederland waaronder handel, investeringen, het tegengaan van terrorisme, het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en het versterken van het maatschappelijk middenveld. De financiering hiervoor loopt via maatschappelijke organisaties en multilaterale organisaties.
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Als het wetgevingsproces is afgerond zal het kabinet steun aan bestaande en toekomstige programma’s zo nodig opnieuw bekijken.
Het bericht ‘OM ‘gesprek aangegaan’ met Silvania’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OM «gesprek aangegaan» met Silvania» d.d. 18 april 20231 en het persbericht d.d. 3 april 2023 waarin het Curaçaose Ministerie van Financiën aangeeft dat het voornemens is om het invorderingsbeleid van de Belastingdienst aan te passen?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat enerzijds de nog te innen belasting in het eigen land wordt kwijtgescholden terwijl er aan de andere kant een beroep op Nederland wordt gedaan om met Nederlands belastinggeld hervormingsprojecten in Curaçao te financieren? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het bericht waar naar verwezen wordt behoeft enige nuancering. De wijziging in het invorderingsbeleid betreft geen kwijtschelding van belastingschulden. Het Curaçaose fiscale invorderingsrecht biedt voor kwijtschelding overigens ook geen wettelijke basis. Wel kunnen belastingaanslagen verjaren door de invordering minimaal vijf jaar te staken. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de Ontvanger der Belastingen, niet bij de Minister van Financiën of de belastinginspecteur.
Op Curaçao is de actieve invordering van een aantal belastingaanslagen door de Curaçaose Ontvanger gestaakt.
Het betreft oudere aanslagen van voor 2018, aanslagen die in het verleden ambtshalve zijn opgelegd aan belastingplichtigen die zijn ontbonden en vereffend of die niet meer op Curaçao woonachtig zijn, dan wel aanslagen die zijn verjaard. Aanslagen naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, schulden van ANG 1 miljoen of hoger die door de belastingplichtige wel kunnen worden betaald en aanslagen waarvan de verschuldigde bedragen reeds op een derdenrekening zijn gestort, worden nog steeds actief ingevorderd. Curaçao verwijst in dit verband naar onderzoeken van de OESO waarbij de kans dat oudere aanslagen succesvol worden ingevorderd afneemt naarmate de tijd verstrijkt. Curaçao geeft aan te verwachten dat de wijziging van het invorderingsbeleid een positief effect zal hebben op de belastingcompliance, omdat in geval van betalingsverzuim sneller actie kan worden ondernomen door de belastingdienst. Uiteraard zou het eveneens invorderen van oude belastingschulden bijdragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën.
De zogenoemde belastingcompliance is een onderdeel van het Landspakket met hervormingen onder thema C Belastingen. In de laatste Uitvoeringsrapportage over de voortgang van de hervormingen3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenwerking tussen de Tijdelijke Werkorganisatie en Curaçao en dat de voortgang van een ander deel van de hervormingen op Thema C een punt van zorg is. Ik ga hierover in gesprek met Curaçao in de aanloop op de volgende uitvoeringsagenda die eind juni zal worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het alsnog invorderen van belastingschulden van 2017 en ouder kan bijdragen aan het op orde brengen van de Curaçaose begroting? Zo ja, zal u hierover met de regering van Curaçao in gesprek treden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de wettelijke basis is voor het niet meer actief invorderen van belastingschulden op Curaçao vanaf het jaar 2017 en eerder en wat de status is van dit besluit/voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er sinds het soortgelijke besluit genomen in 2015 in de tussentijd gedaan door de regering van Curaçao om de benodigde hervormingen door te voeren en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om hierop aan te dringen?
Inderdaad zijn ook in 2015 de debiteuren- en invorderingsbestanden van de Curaçaose Ontvanger op een vergelijkbare wijze opgeschoond. Vóór de periode van het Landspakket was Nederland niet betrokken bij de belastingcompliance. Binnen het Landspakket onder Thema C wordt sinds 2020 gewerkt aan verhoging van de belastingcompliance en aan het optimaliseren en moderniseren van de belastingdienst om de efficiëntie van de inning te verhogen Daarmee kan de aanleiding tot opschoning worden weggenomen. Op dit vlak heeft Curaçao inmiddels voortgang geboekt, waardoor de belastingbaten in 2022 hoger waren dan begroot.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst de benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen nu wel worden doorgevoerd? En wat is daar voor nodig?
In het landspakket onder Thema C wordt, zoals in mijn antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven, door de TWO samen met Curaçao gewerkt aan deze hervormingen met betrekking tot het belastingstelsel, de belastingcompliance, de belastingdienst en de Douane. Waar nodig en waar door Curaçao verzocht, wordt daarbij ondersteuning geboden. De fiscale aangelegenheden zijn een autonome aangelegenheid van de landen van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om deze benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen randvoorwaardelijk te maken aan verdere financiële bijstand van de hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de activiteiten binnen het Landspakket in samenhang moeten worden bezien en dat de voortgang zou moeten worden verbeterd op de onderdelen van het Landspakket die thans geen positieve beoordeling hebben. Dit geldt voor een aantal onderdelen van thema C Belastingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpassing van het invorderingsbeleid op Curaçao zich tot de meest recente brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten waarin wordt gesteld dat de begroting van Curaçao nog onvoldoende voldoet aan normen genoemd in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)?3
De brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) heeft betrekking op de begroting 2023 en de komende jaren. Het Cft beveelt onder meer aan de belastingbaten hoger te ramen dan nu in de begroting is opgenomen. De wijziging van het invorderingsbeleid heeft echter na vaststelling van de begroting plaatsgevonden en is derhalve niet meegenomen in het Cft-advies bij de vastgestelde begroting 2023.
Het bericht ‘In Gambia dreigt genitale verminking weer legaal te worden’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In Gambia dreigt genitale verminking weer legaal te worden»?1
Deelt u de mening dat vrouwelijke genitale verminking nooit zou mogen voorkomen en dat er alles aan gedaan moet worden om te voorkomen dat vrouwen tegen hun wil worden besneden en zo ja, wat doet de Nederlandse overheid om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven op welke schaal er ook nu al vrouwelijke genitale verminking plaatsvindt in Gambia?
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Gambia en in het bijzonder aan de Gambiaanse overheid?
Heeft u op enige wijze contact met de Gambiaanse overheid en Gambiaanse organisaties over de wet die vrouwenbesnijdenis nu nog verbiedt, maar dreigt te worden teruggedraaid? Zo ja, waar bestaat dit contact uit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Heeft Nederland in het kader van de ontwikkelingen met betrekking tot vrouwelijke genitale verminking in Gambia eventuele lopende projecten stopgezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Kunt u aangeven of de Nederlandse overheid in contact staat met «Safe Hands for Girls», een Gambiaanse organisatie die zich inzet voor het stoppen van vrouwelijke genitale verminking, of enige andere organisatie op dit gebied in het kader van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten? Zo ja, waar bestaat dit contact uit? Draagt de Nederlandse overheid financieel bij aan deze organisatie(s)? Ziet u mogelijkheden om dit verder te intensiveren gelet op deze nieuwe ontwikkeling?
Bent u net als de VN-rapporteur voor geweld tegen vrouwen bang voor een wereldwijd precedent van landen die wetgeving over meisjesbesnijdenis naar het voorbeeld van Gambia kunnen terugdraaien? Zijn er al die het voorbeeld van Gambia dreigen te volgen?
Bent u voornemens om op VN-niveau en EU-niveau aandacht te vragen voor vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, op welke termijn en op welke manier bent u van plan dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven in welke landen vrouwelijke genitale verminking nog steeds is toegestaan en op welke wijze dit wordt betrokken bij de Nederlandse inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en financiering van overheidsprojecten?
Ziet u het als risico dat in Nederland wonende vrouwen en meisjes in Gambia genitaal verminkt worden? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Het bericht ‘Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire’ |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire?»1
Ja.
Herkent u de problematiek die in het interview wordt geschetst en hoe beoordeelt u deze?
Zowel ouders en kinderen als gemeenten hebben bij het kabinet aangegeven dat zij problemen ervaren bij de brede ondersteuning. Het kabinet heeft oog voor de signalen van de gemeenten en vindt dat ouders en kinderen heldere verwachtingen mogen hebben over wat er wel en niet mogelijk is binnen de ondersteuning die gemeenten bieden op de vijf leefgebieden. Deze is er immers om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Binnenkort vindt er een bestuurlijk overleg plaats met de VNG en het Ministerie van SZW om deze problemen te bespreken. In de volgende voortgangsrapportage zult u verder geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit overleg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niet-gedupeerden een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die is bedoeld voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en zo onnodig druk wordt gelegd op de ondersteuning vanuit de gemeenten?
In de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is opgenomen dat zowel gedupeerde ouders als ouders die in de eerste toets niet als gedupeerd zijn aangemerkt, in principe tot en met de integrale beoordeling brede ondersteuning kunnen ontvangen. De brede ondersteuning wordt na de ontvangst van een negatieve beschikking bij de integrale beoordeling na een periode van 30 dagen afgebouwd, zodat gedupeerde ouders zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund. Het is dan ook onwenselijk dat mensen voor wie bij de integrale beoordeling is vastgesteld dat ze niet gedupeerd zijn een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die specifiek bedoeld is voor gedupeerde ouders. Ouders die niet-gedupeerd blijken, moeten zo snel mogelijk worden doorverwezen naar reguliere hulp binnen de gemeente.
Hoe beoordeelt u de inschatting en de beoordeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er ruim 20.000 niet-gedupeerden zijn die zich wel hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde en het systeem mede daardoor vastloopt? Wat zijn de laatste cijfers?
Voor alle ouders die zich hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde is er tot en met de integrale beoordeling recht op brede ondersteuning vanuit de woongemeente. Voor ouders die niet gedupeerd blijken te zijn na de integrale beoordeling stopt het recht op deze ondersteuning. Ook voor ouders die na de eerste toets niet-gedupeerd zijn en zich afmelden voor de integrale beoordeling stopt het recht op brede ondersteuning. Gemeenten kunnen de brede ondersteuning pas beëindigen als UHT deze gegevens heeft gedeeld. Voor deze niet-gedupeerden is reguliere gemeentelijke ondersteuning beschikbaar. Niet gedupeerden worden, zoals benoemd in antwoord 3, binnen de gemeente warm overgedragen naar deze reguliere ondersteuning.
De verwachting is dat grofweg 45.000 ouders gedupeerd blijken te zijn wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond. Dat houdt ook in dat wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond er zo’n 24.000 ouders na de integrale beoordeling niet gedupeerd zijn. Daarnaast hebben gemeenten ook te maken met kinderen en jongeren en ex-toeslagpartners die recht hebben op brede ondersteuning.
Gemeenten hebben terecht hun twijfels geuit over de volledigheid van de gegevens met betrekking tot niet-gedupeerden die zij ontvangen. Er is daarom actie ondernomen om deze problemen aan te pakken door de knelpunten op te lossen rondom het verstrekken van gegevens van personen die een afwijzende beschikking hebben ontvangen en door het optimaliseren van de tweewekelijkse gegevensdeling met gemeenten.
Welke maatregelen worden getroffen om niet-gedupeerden zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, zodat de inzet op de daadwerkelijk (zwaarst) gedupeerden kan worden gericht? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen mensen die (zeer) waarschijnlijk niet-gedupeerd zijn en mensen die twijfelgevallen zijn?
Of een ouder wel of niet gedupeerd is, wordt definitief vastgesteld bij de integrale beoordeling. UHT is de afgelopen jaren fors opgeschaald zodat meer integrale beoordelingen kunnen worden gedaan en de wachttijd verkort wordt. Om vervolgens de behandeling zo vlot mogelijk te laten verlopen, hebben persoonlijk zaakbehandelaren (PZB’ers) meer ruimte gekregen in de beoordeling en is de informatie voor en afstemming met ouders tijdens de integrale beoordeling verbeterd. Deze versnelling zorgt ervoor dat 57.000 integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 worden afgerond en de resterende aanmeldingen in de loop van 2025.
Ouders die vermoedelijk niet gedupeerd zijn krijgen een versnelde afhandeling van de integrale beoordeling. Daarmee wordt de wachtrij kleiner en hoeven ouders die vermoedelijk wel gedupeerd zijn minder lang te wachten. Evident niet-gedupeerden (aanmelders zonder kinderen) zijn ook benaderd met de vraag om hun aanvraag in te trekken. Tevens is er een urgentieroute waarbij gemeenten, het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) en het Ondersteuningsteam Buitenland (OTB) urgente casussen kunnen voordragen voor prioriteit, om zo een snelle aanpak te waarborgen.
Gegevens van niet-gedupeerden worden nu direct na de integrale beoordeling verstrekt aan gemeenten, waardoor onnodige druk op de ondersteuning van gedupeerden wordt vermeden. Deze gegevensuitwisseling is geoptimaliseerd en vindt tweewekelijks plaats. Voor ouders wiens brede ondersteuning afloopt, wordt deze in een periode van 30 dagen aangepast en afgebouwd, met mogelijke doorverwijzing naar reguliere hulp door de gemeente.
Waar ziet u nog mogelijkheden om dit sneller en beter te doen?
De afhandeling van de integrale beoordelingen is steeds meer op stoom gekomen: eind april is voor ruim 61% van de ouders de integrale beoordeling gedaan (inclusief afmeldingen). Planning is dat in het eerste kwartaal van 2025 circa 57.000 integrale beoordelingen zijn afgehandeld, dat betreft bijna 85% van het aantal aangemelde ouders. De rest van de integrale beoordelingen wordt in de loop van 2025 afgehandeld. Met deze prognose is de uitvoering van de integrale beoordeling in elk geval gebaat bij het doorzetten van de ingezette koers. Grote aanpassingen in de uitvoering van de integrale beoordeling hebben het aannemelijke risico in zich dat ze niet bijdragen aan versnelling, maar juist leiden tot vertraging en onzekerheid.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in gevallen waar het evident is dat het geen gedupeerde van de toeslagenaffaire betreft, geen integrale beoordeling te doen of deze versneld af te ronden? Zo nee, waarom niet? Zou het mogelijk zijn om een dergelijk geval achteraan de rij aan te laten sluiten bij gemeentelijke ondersteuning, om de (zwaarst) gedupeerden eerder en beter te ondersteunen?
Elke ouder die zich aanmeldt heeft wettelijk recht op een integrale beoordeling, ook als deze bij de eerste toets voorlopig niet als gedupeerde is aangemerkt. Het komt namelijk voor dat ouders na een negatieve eerste toets in de integrale beoordeling alsnog gedupeerd blijken te zijn. Zoals bij antwoord 5 is toegelicht, krijgen ouders die op basis van een aantal criteria vermoedelijk niet gedupeerd zijn een versnelde afhandeling of wordt aan hen voorgesteld om hun aanvraag in te trekken in het geval van evident niet-gedupeerden, zodat de wachtrij voor mogelijk wel gedupeerde ouders korter wordt. Gemeenten, OTB en IPW hebben de mogelijkheid om ouders aan te dragen voor urgentie bij de integrale beoordeling, als zij dit gezien de situatie van de ouder nodig achten. Op dit moment wordt met de oudercommissie, gemeenten, VNG en het Ministerie van SZW verkend welke mogelijkheden er zijn om de brede ondersteuning aan ouders te verbeteren, zowel op korte als op lange termijn.
Kunnen gemeenten een rol spelen bij het signaleren van niet-gedupeerden die in afwachting van de integrale beoordeling een beroep doen op de voorzieningen die bedoeld zijn voor gedupeerden van de toeslagaffaire? Zo ja, hoe kunt u ze hierbij ondersteunen? Zo nee, waarom niet en wat is ervoor nodig om dit wel mogelijk te maken?
Gedupeerdheid wordt vastgesteld in de integrale beoordeling. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze beoordeling ligt bij UHT. Gemeenten kunnen deze beoordelingen niet uitvoeren. Om gemeenten te ondersteunen bij het leveren van de brede ondersteuning en niet-gedupeerden uit het proces te halen wordt ingezet op het zo snel mogelijk afronden van de integrale beoordelingen en het optimaliseren van de gegevenslevering aan gemeenten.
Waar ziet u de grootste knelpunten bij gemeenten in de ondersteuning van gedupeerden? Ziet u mogelijkheden om deze op korte termijn te verhelpen? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting van dhr. Heijkoop dat het gemeenten aan kaders voor aanvragen en een afbakening in de tijd ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is onderdeel van het eerdergenoemde bestuurlijk overleg waarover in de volgende voortgangsrapportage zult worden geïnformeerd. Gemeenten kunnen ook zelfstandig inkadering geven aan het bieden van brede ondersteuning. Door de VNG is ook een handreiking gepubliceerd over hoe gemeenten invulling kunnen geven aan de brede ondersteuning.2 Het ontbreken van strikte kaders en afbakening in de tijd kwam aanvankelijk voort uit de wens van de gemeenten zelf. Om gemeenten de mogelijkheid te geven om maatwerk toe te passen en zo optimaal te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van hun inwoners. Het streven was en is om flexibiliteit te bieden in het ondersteuningsproces, wat in veel gevallen waardevol is gebleken.
Wat vindt u van het idee van gemeenten om deze kaders in samenspraak met de gedupeerde ouders te ontwikkelen en welke elementen acht u daarbij van belang?
Het idee van gemeenten om kaders in samenspraak met gedupeerde ouders te ontwikkelen is zeer waardevol. Het is belangrijk ouders hierbij te betrekken om ervoor te zorgen dat de ondersteuningsmaatregelen aansluiten bij hun behoeften. Belangrijke elementen die hierbij van belang zijn, omvatten transparantie, open communicatie en duidelijkheid over wat wel kan en niet kan binnen de brede ondersteuning. Binnen de brede ondersteuning hebben gemeenten ook de vrijheid om op gemeentelijk niveau bepaalde kaders te ontwikkelen.
Hoe kijkt u aan tegen de oprichting van een landelijk expertisecentrum voor trauma en zorg?
De toeslagenaffaire heeft een diepgaande emotionele en mentale impact gehad op de gedupeerden en hun naasten. Mentaal welzijn is essentieel voor een nieuwe start en voor het perspectief op emotioneel herstel. Om gedupeerde ouders met dergelijke problemen te kunnen bijstaan, is specifieke expertise vereist die momenteel niet voorhanden is en bovendien lastig lokaal te organiseren is. Bij het bestuurlijk overleg wordt er dan ook besproken welke mogelijkheden er zijn om recht te doen aan de behoefte van ouders op dit vlak, zonder daarbij de uitvoerbaarheid en doelmatigheid uit het oog te verliezen. In de volgende voortgangsrapportage wordt teruggekomen op de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg.
Het bericht ‘Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «Oeganda handhaaft een van de strengste antihomowetten ter wereld»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda heeft uitgesproken de «antihomoseksualiteitswet 2023» niet terug te draaien?
Het kabinet is zeer teleurgesteld dat het Grondwettelijk Hof in Oeganda de Anti-Homosexuality Act niet onconstitutioneel heeft verklaard. Hoewel enkele elementen uit de wet ongrondwettelijk zijn verklaard en dus zullen worden verwijderd uit de wetstekst, blijft de Anti-Homosexuality Act verder van kracht. De wet is discriminerend, leidt tot uitsluiting en kan leiden tot geweld.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Oeganda?
Ja, het kabinet is van mening dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Vorig jaar heeft het kabinet, in reactie op het invoeren van de wet, dan ook aanpassingen doorgevoerd in de ontwikkelingssamenwerking met Oeganda.
Zo heeft het kabinet de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet door af te zien van financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma en door beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma op te schorten. Zie verder de antwoorden op vragen 5–7.
Is het kabinet, dan wel de ambassade, nu of eerder in het traject in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Nederland is veelvuldig in contact getreden met de Oegandese regering in aanloop naar de totstandkoming van de wet (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Klink met kernmerk 2023Z05176 d.d. april 2023).
Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in september 2023, en marge van de AVVN in New York, haar zorgen over deze wetgeving kenbaar gemaakt aan de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken. Ook in de periode tussen aanname van de wet en de uitspraak van het Hof heeft de waarnemend Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dit gedaan in een gesprek met de Oegandese Minister van Justitie in februari 2024. Daarnaast heeft de Minister van Buitenlandse Zaken daags na de uitspraak van het Hof de teleurstelling van het kabinet in persoon kenbaar gemaakt aan de vice-president van Oeganda. Ook op ambtelijk niveau wordt in contact met Oegandese overheidsvertegenwoordigers doorlopend aandacht gevraagd voor de negatieve gevolgen van de wet en worden onze zorgen overgebracht. Tevens is samen met andere EU-lidstaten na de uitspraak van het Hof een verklaring gepubliceerd waarin wordt benadrukt dat de wet tegen internationale mensenrechtenwetgeving in gaat en de EU zich zal blijven inzetten voor alle Oegandezen, ongeacht seksuele oriëntatie of gender identiteit.
De betreffende vertegenwoordigers van de Oegandese overheid hebben aangegeven dat ze ons standpunt begrijpen en accepteren, maar dat ze ook te maken hebben met een parlementair proces en de uitspraak van hun rechterlijke macht. Zij zijn ook kritisch op de reacties van Nederland en andere Westerse landen op het instellen van de wet. In diplomatiek contact wordt gewezen op de invloed van Westerse groepen die lobbyen voor de totstandkoming van deze wetgeving en tevens op de «dubbele standaarden» die Westerse landen zouden hanteren door zich kritisch uit te spreken over de wet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland financieel steun verleent aan Oeganda en zo ja, om hoeveel euro per jaar dit gaat? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er door de Nederlandse overheid de afgelopen 10 jaar geïnvesteerd is in de rechtsstaat van Oeganda? Welke positieve resultaten heeft dit opgeleverd?
Het kabinet heeft, middels de voorgenoemde aanpassingen in de ontwikkelingssamenwerking, de directe steun aan de centrale Oegandese overheid stopgezet. Zo is, als ook genoemd in het antwoord op vraag 3, de financiering van het Justice Law and Order(JLOS) programma stopgezet en zijn de beurzen voor overheidsvertegenwoordigers onder het Orange Knowledge Programma opgeschort.
Nederland investeerde over de periode van 2013–2023 gemiddeld 60 miljoen euro per jaar in Oeganda. Deze investeringen worden gedaan via multilaterale instellingen, de Wereldbank, internationale ngo’s, lokale ngo’s en de private sector. De bijdragen aan VN organisaties die ook actief zijn in Oeganda (bijv. UNHCR) zijn hierin niet meegenomen.
In de periode 2013–2023 heeft Nederland in totaal 73,3 miljoen euro geïnvesteerd op het gebied van veiligheid en rechtsorde. 17,8 miljoen euro hiervan betrof directe steun aan de centrale Oegandese overheid door middel van het Justice Law and Order(JLOS) programma. De Nederlandse investeringen op het gebied van veiligheid en rechtsorde hebben over de jaren positieve resultaten opgeleverd. Bijvoorbeeld, in 2021 hebben bijvoorbeeld 352.000 mensen toegang tot recht verkregen via met Nederlandse steun tot stand gekomen centra waar politie, openbaar aanklagers en rechtbanken samenkomen en beschikbaar zijn voor publiek. In een brief aan uw Kamer op 19 oktober 2022 zijn u de laatst behaalde resultaten van het JLOS-programma toegekomen.
Heeft Nederland in het kader van de «antihomoseksualiteitswet 2023» projecten in Oeganda stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5. In reactie op de aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft het kabinet in 2023 het Orange Knowledge Programme beurzen voor Oegandese overheidsvertegenwoordigers gepauzeerd, alsook de gesprekken met de Oegandese overheid over mogelijke vervolgsteun aan JLOS gestaakt.
Door de steun aan JLOS te stoppen heeft het kabinet het signaal afgegeven dat Nederland opkomt voor het waarborgen van mensenrechten en in het bijzonder van lhbtiq+-personen. Ook wordt hiermee voorkomen dat Nederland instituties steunt die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze wet.
Bent u voornemens om na dit bericht (meer) projecten in Oeganda stop te zetten?
Nee. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van andere programma’s (die de Oegandese centrale overheid niet rechtstreeks steunen) de Oegandese bevolking juist zal benadelen. O.a om die reden vindt het kabinet het stopzetten van programma’s met lokale en internationale organisaties gericht op andere thema’s, zoals de opvang in de regio, de private sector en voedselzekerheid, niet wenselijk. Dit zou ook niet in het belang zijn van Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om het bieden van perspectief aan migranten en vluchtelingen in de regio om de noodzaak om door te reizen te verkleinen. Het kabinet vindt het belangrijk om het maatschappelijk middenveld (waaronder organisaties die opkomen voor de rechten van lhbtiq+), ngo’s en multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties te blijven steunen. Zij werken onder andere aan projecten die de negatieve effecten van deze wet mitigeren of die bijdragen aan inclusieve toegang tot recht en gezondheid. Ook zijn deze organisaties actief op het gebied van andere prioriteiten als het voorkomen van radicalisering of illegale geldstromen.
Het kabinet heeft de projecten met directe (financiële) steun aan de centrale Oegandese overheid reeds stopgezet in 2023.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland de LHBTIQ+-gemeenschap in Oeganda steunt? Gaan er bijvoorbeeld middelen vanuit het Mensenrechtenfonds naar partnerorganisaties in Oeganda?
Ja, het kabinet steunt de lhbtiq+-gemeenschap in hun streven naar een menswaardig bestaan in Oeganda. Het kabinet blijft daartoe ook projecten steunen die de positie lhbtiq+-gemeenschap en het maatschappelijk middenveld versterken.
Zowel het ministerie in Den Haag als de Nederlandse ambassade in Kampala overleggen doorlopend met partners die in de Oegandese context werken om de situatie van de lhbtiq+-gemeenschap te verbeteren. Hierbij staan de behoeften van de Oegandese lhbtiq+-gemeenschap voorop.
Vanuit verschillende partnerschappen ondersteunt het kabinet diverse activiteiten in Oeganda, die zich richten op het verbeteren van de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda, alsmede hun toegang tot gezondheid, incl. op hiv/aids. Zo ondersteunt Nederland vanuit het budget voor Mondiale Gezondheid en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten twee programma’s die bijdragen aan toegang voor de lhbtiq+-gemeenschap tot de publieke gezondheidszorg en aan de gecoördineerde reactie van het maatschappelijk middenveld op de wet en de bredere anti-lhbtiq+-sentimenten in de samenleving.
Vanuit het Mensenrechtenfonds werkt de Nederlandse ambassade in Oeganda nauw samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers, door o.a. financiële, juridische en logistieke steun te verlenen aan deze mensenrechtenverdedigers die in direct gevaar verkeren.
Hiernaast staat de Nederlandse ambassade in Kampala in contact met de lhbtiq+-gemeenschap in Oeganda en steunt deze. Zo reikte de Nederlandse ambassade in december nog een ambassade Mensenrechtentulp met bijgaande financiële ondersteuning uit aan een lhbtiq+-mensenrechtenverdediger die samenwerkt met ouders van lhbtiq+-personen om meer begrip en bondgenoten voor de gemeenschap te genereren.
Daarnaast steunt de ambassade, samen met andere donoren, een programma dat zich richt op het bredere maatschappelijk middenveld. Dit programma levert een bijdrage aan de versterking van de democratische waarden en de bescherming en bevordering van de maatschappelijke ruimte en de mensenrechten. Gezien de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en na aanname van de Anti-Homosexuality Act heeft Nederland eind 2023 besloten om de bijdrage aan dit programma te verhogen.
Deelt u de mening dat het juist nu van groot belang is om de LHBTQI+ gemeenschap in Oeganda te steunen en kunt u er in dit kader alles aan doen om te voorkomen dat middelen die ten goede komen aan LHBTQI+-projecten in Oeganda worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe staat het met het besluit van de Wereldbank om het verlenen van nieuwe leningen aan Oeganda op te schorten als reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? En kunt u aangeven wat het effect van dit laatste bericht hierop gaat zijn? Zijn er daarnaast nog andere maatregelen mogelijk die de Wereldbank kan nemen in dit kader? Zo ja, waar bestaan deze maatregelen uit?
Het besluit van de Wereldbank van 8 augustus 2023 is nog altijd van kracht. De Wereldbank werkt samen met de Oegandese overheid aan maatregelen om discriminatie en uitsluiting in door de Wereldbank gefinancierde projecten te voorkomen. Die onderhandelingen zijn grotendeels afgerond. De uitspraak door het Hof zal hierop enige invloed hebben, omdat sommige problematische clausules van de oorspronkelijke wet nu ongrondwettelijk zijn verklaard. De Wereldbank werkt ook aan een mechanisme om te toetsen of de te nemen maatregelen in de praktijk ook effectief zijn.
Het kabinet wil deze onderhandelingen en de toets afwachten, zodat kan worden vastgesteld of deze in voldoende mate bescherming bieden.
Ziet u nog mogelijkheden voor andere internationale organisaties om hun steun aan de Oegandese regering te verminderen in reactie op het invoeren van de «antihomoseksualiteitswet 2023»? Zo ja, op welke wijze zou dit kunnen worden geïmplementeerd?
Alle internationale organisaties en bilaterale ontwikkelingspartners in Oeganda nemen het risico op discriminatie en uitsluiting als gevolg van de anti-homoseksualiteit wet serieus. Onder leiding van de Wereldbank en VN stemmen zij onderling af hoe zij discriminatie en uitsluiting het beste kunnen voorkomen in hun programma’s. Daarbij worden ook mensenrechten- en lhbtiq+-organisaties actief betrokken. Ook internationale en bilaterale ontwikkelingspartners houden, net als Nederland, rekening met het niet benadelen van de Oegandese bevolking in de afweging tot het eventueel stopzetten van programma’s.
Is er vanuit de Equal Rights Coalition, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, druk uitgeoefend op Oeganda om de «antihomoseksualiteitswet 2023» in te trekken? Zo ja, waar bestond deze druk uit?
In antwoord op uw eerdere vragen, dat u op 4 juli 2023 is toegekomen (2023Z09656), is het kabinet hier reeds op ingegaan. Sindsdien is de situatie in Oeganda binnen de Equal Rights Coalition meermaals besproken, meest recent tijdens de internationale diplomatie-werkgroep van 20 maart jl.
Leden van de Equal Rights Coalition hebben onder andere afspraken gemaakt over het bilateraal adresseren van de zorgen over de wet en het onderling delen van de uitkomsten hiervan. Zo is ook informatie uitgewisseld tussen een aantal lhbtiq+-gezanten en mensenrechtenambassadeurs van gelijkgezinde landen.
Is het instellen van de «antihomoseksualiteitswet 2023» in strijd met internationale verdragen waar Oeganda partij is? Zo ja, om welke verdragen gaat het en zal Nederland dit bij Oeganda onder de aandacht brengen?
Ja, de Anti-Homosexuality Act is, zoals ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten verklaard heeft, in strijd met diverse internationale verdragen op het gebied van mensenrechten waar Oeganda partij is. In het bijzonder het strafbaar stellen van consensuele seksuele relaties, en de mogelijke toepassing van de doodstraf daarop. Nederland heeft de zorgen hierover op diverse momenten en niveaus opgebracht – zie tevens het antwoord op vraag 4 – en zal dit blijven doen.
Hoe wordt er met de Verenigde Staten of andere landen samengewerkt om Oeganda te bewegen om haar antihomowet in te trekken?
Er is doorlopende intensieve samenwerking met gelijkgezinde bilaterale partners en multilaterale partners en VN over de druk op de lhbtiq+-gemeenschap en de gevolgen van de wet. Daarbij gaat het om gezamenlijke analyses, delen van informatie over de gevolgen van de wet en ondersteuning aan de lhbtiq+-gemeenschap, en over de dialoog met de overheid.
Ziet u een risico op eventuele precedentwerking van antihomowetgeving in andere landen? Zo ja, wat kan Nederland of de internationale gemeenschap doen om dit te voorkomen?
Ja, het kabinet ziet het risico op precedentwerking. In verscheidene landen zijn homoseksuele handelingen strafbaar onder het strafrecht. Daarnaast neemt het aantal landen met antihomowetgeving helaas niet af, maar juist toe. Voorbeelden van landen waar discussies worden gevoerd over dergelijke wetten of uitsluiting van lhbtiq+ in zijn algemeenheid zijn Burundi, Ghana, Ethiopië, Kenia, Malawi, Mali, Niger, Senegal, Tanzania en Zambia.
Het meest recente voorbeeld in Afrika, vergelijkbaar met Oeganda, betreft Ghana. De Ghanese bevolking ontvangt ontwikkelingshulp via maatschappelijke organisaties. In Ghana ligt het voorstel tot deze wetgeving nog bij de rechterlijke macht. In dit proces moet nog een uitspraak worden gedaan en moet de wet nog worden ondertekend door de President.
Het kabinet is van mening dat elke actie afgestemd moet worden met de betreffende lhbtiq+-gemeenschap. Zij kennen zowel hun eigen behoeften als de lokale contexten het beste en derhalve weegt hun advies zwaar voor het kabinet.
Zijn er meer landen in Afrika die ontwikkelingssteun ontvangen en tegelijkertijd ook antihomowetten willen invoeren of afgelopen periode hebben ingevoerd?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel «parlement Ghana akkoord met wet die lhbti's celstraf oplevert»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Ghanese parlement nu met een meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om zich te identificeren als lhbti+’er en daarnaast ook het vormen of financieren van een lhbti-gemeenschap strafbaar stelt?
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de zogenaamde Human Sexual Rights and Family Values wet is aangenomen door het parlement van Ghana.
Mensenrechtenexperts, waaronder de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, wijzen op de verdragen en afspraken waar Ghana partij bij is en die in strijd zijn met deze wetgeving, waaronder het Afrikaans handvest voor de rechten van de mens en de volkeren en van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast lijken bepalingen in deze wet op gespannen voet te staan met in de Ghanese Grondwet beschermde mensenrechten.
Hoe kijkt u aan tegen een mogelijke heksenjacht op lhbti+’ers in Ghana nu in de aangenomen wet wordt aangemoedigd om lhbti+’ers aan te geven bij de Ghanese autoriteiten?2
Op dit moment is de wet weliswaar aangenomen door het parlement, maar nog niet bekrachtigd door de president. Desalniettemin is het kabinet bezorgd dat het debat over de Proper Human Sexual Rights en Ghanaian Family Values wet al heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Ghana, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers, te verbeteren?
De mensenrechtensituatie, waaronder de rechten van lhbti+’ers, is regelmatig onderwerp van bilaterale gesprekken met Ghana. De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Accra hebben bij vertegenwoordigers van de Ghanese overheid tijdens eerdere ontmoetingen de zorgen van het kabinet uitgesproken over de bescherming van minderheden in Ghana. Nederland verleent verder steun aan organisaties die zich inzetten voor mensenrechten in Ghana.
Ook in EU-kader is tijdens het reguliere partnerschapsdialoog met Ghana meermaals de zorg uitgesproken over de mensenrechten van leden van de lhbtiq+-gemeenschap.
Ontvangt de Ghanese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+’ers in Ghana? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nederland draagt bij aan de verbetering van de positie van lhbtiq+ door het Ghanese maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen te steunen. Er is vanuit Nederland en de EU geen directe financiering via de Ghanese overheid voor specifiek de lhbtiq+-gemeenschap.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Ghanese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Voor aanname van de wet door het parlement heeft Nederland hier meermaals met de regering van Ghana over gesproken en zijn visie duidelijk gemaakt. In de diplomatieke contacten met de Ghanese autoriteiten zal Nederland zijn zorgen blijven uitspreken.
Daarnaast is Nederland in Ghana aangesloten bij een groep van gelijkgezinde landen die er gezamenlijk over in gesprek gaan met de Ghanese regering. In dit verband is er ook contact geweest met de autoriteiten nadat de wet door het parlement werd aangenomen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+’ers in Ghana te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Nederland heeft, als covoorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Ghana meermaals geagendeerd.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Accra de kwestie nauwgezet en onderhoudt contact met verschillende (Ghanese) ngo’s. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Accra contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en naar hun ideeën over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Bent u voornemens om, net als de Verenigde Staten, Ghana op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Ghana, de gevoeligheid van het onderwerp, de autonomie van het Ghanese parlement, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Ghana voorop. De huidige inschatting is dat publiekelijke uitspraken door Nederland in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties kunnen hebben.
Zie tevens het antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Ghanese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een groep volksvertegenwoordigers van vooral de oppositiepartij NDC. De ambassade heeft, mede omdat dit vanwege bestaande sentimenten van buitenlandse inmenging op dit dossier negatief zou kunnen uitwerken, geen contacten met de parlementsleden die de wet hebben ingediend. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Ghana stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet van ontwikkelingssamenwerking in Ghana (combinatieland handel en OS) is gericht op de wederzijdse belangen tussen Ghana en Nederland waaronder handel, investeringen, het tegengaan van terrorisme, het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en het versterken van het maatschappelijk middenveld. De financiering hiervoor loopt via maatschappelijke organisaties en multilaterale organisaties.
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Als het wetgevingsproces is afgerond zal het kabinet steun aan bestaande en toekomstige programma’s zo nodig opnieuw bekijken.
Het bericht ‘OM ‘gesprek aangegaan’ met Silvania’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OM «gesprek aangegaan» met Silvania» d.d. 18 april 20231 en het persbericht d.d. 3 april 2023 waarin het Curaçaose Ministerie van Financiën aangeeft dat het voornemens is om het invorderingsbeleid van de Belastingdienst aan te passen?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat enerzijds de nog te innen belasting in het eigen land wordt kwijtgescholden terwijl er aan de andere kant een beroep op Nederland wordt gedaan om met Nederlands belastinggeld hervormingsprojecten in Curaçao te financieren? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het bericht waar naar verwezen wordt behoeft enige nuancering. De wijziging in het invorderingsbeleid betreft geen kwijtschelding van belastingschulden. Het Curaçaose fiscale invorderingsrecht biedt voor kwijtschelding overigens ook geen wettelijke basis. Wel kunnen belastingaanslagen verjaren door de invordering minimaal vijf jaar te staken. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de Ontvanger der Belastingen, niet bij de Minister van Financiën of de belastinginspecteur.
Op Curaçao is de actieve invordering van een aantal belastingaanslagen door de Curaçaose Ontvanger gestaakt.
Het betreft oudere aanslagen van voor 2018, aanslagen die in het verleden ambtshalve zijn opgelegd aan belastingplichtigen die zijn ontbonden en vereffend of die niet meer op Curaçao woonachtig zijn, dan wel aanslagen die zijn verjaard. Aanslagen naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, schulden van ANG 1 miljoen of hoger die door de belastingplichtige wel kunnen worden betaald en aanslagen waarvan de verschuldigde bedragen reeds op een derdenrekening zijn gestort, worden nog steeds actief ingevorderd. Curaçao verwijst in dit verband naar onderzoeken van de OESO waarbij de kans dat oudere aanslagen succesvol worden ingevorderd afneemt naarmate de tijd verstrijkt. Curaçao geeft aan te verwachten dat de wijziging van het invorderingsbeleid een positief effect zal hebben op de belastingcompliance, omdat in geval van betalingsverzuim sneller actie kan worden ondernomen door de belastingdienst. Uiteraard zou het eveneens invorderen van oude belastingschulden bijdragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën.
De zogenoemde belastingcompliance is een onderdeel van het Landspakket met hervormingen onder thema C Belastingen. In de laatste Uitvoeringsrapportage over de voortgang van de hervormingen3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenwerking tussen de Tijdelijke Werkorganisatie en Curaçao en dat de voortgang van een ander deel van de hervormingen op Thema C een punt van zorg is. Ik ga hierover in gesprek met Curaçao in de aanloop op de volgende uitvoeringsagenda die eind juni zal worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het alsnog invorderen van belastingschulden van 2017 en ouder kan bijdragen aan het op orde brengen van de Curaçaose begroting? Zo ja, zal u hierover met de regering van Curaçao in gesprek treden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de wettelijke basis is voor het niet meer actief invorderen van belastingschulden op Curaçao vanaf het jaar 2017 en eerder en wat de status is van dit besluit/voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er sinds het soortgelijke besluit genomen in 2015 in de tussentijd gedaan door de regering van Curaçao om de benodigde hervormingen door te voeren en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om hierop aan te dringen?
Inderdaad zijn ook in 2015 de debiteuren- en invorderingsbestanden van de Curaçaose Ontvanger op een vergelijkbare wijze opgeschoond. Vóór de periode van het Landspakket was Nederland niet betrokken bij de belastingcompliance. Binnen het Landspakket onder Thema C wordt sinds 2020 gewerkt aan verhoging van de belastingcompliance en aan het optimaliseren en moderniseren van de belastingdienst om de efficiëntie van de inning te verhogen Daarmee kan de aanleiding tot opschoning worden weggenomen. Op dit vlak heeft Curaçao inmiddels voortgang geboekt, waardoor de belastingbaten in 2022 hoger waren dan begroot.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst de benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen nu wel worden doorgevoerd? En wat is daar voor nodig?
In het landspakket onder Thema C wordt, zoals in mijn antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven, door de TWO samen met Curaçao gewerkt aan deze hervormingen met betrekking tot het belastingstelsel, de belastingcompliance, de belastingdienst en de Douane. Waar nodig en waar door Curaçao verzocht, wordt daarbij ondersteuning geboden. De fiscale aangelegenheden zijn een autonome aangelegenheid van de landen van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om deze benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen randvoorwaardelijk te maken aan verdere financiële bijstand van de hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de activiteiten binnen het Landspakket in samenhang moeten worden bezien en dat de voortgang zou moeten worden verbeterd op de onderdelen van het Landspakket die thans geen positieve beoordeling hebben. Dit geldt voor een aantal onderdelen van thema C Belastingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpassing van het invorderingsbeleid op Curaçao zich tot de meest recente brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten waarin wordt gesteld dat de begroting van Curaçao nog onvoldoende voldoet aan normen genoemd in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)?3
De brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) heeft betrekking op de begroting 2023 en de komende jaren. Het Cft beveelt onder meer aan de belastingbaten hoger te ramen dan nu in de begroting is opgenomen. De wijziging van het invorderingsbeleid heeft echter na vaststelling van de begroting plaatsgevonden en is derhalve niet meegenomen in het Cft-advies bij de vastgestelde begroting 2023.
Het bericht ‘Zelensky wil actie tegen Russische gokbedrijven op Curaçao’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zelensky wil actie tegen Russische gokbedrijven op Curaçao»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat Oekraïne een aantal op Curaçao gevestigde gokbedrijven op de sanctielijst heeft geplaatst? Zo ja, in hoeverre is dit onderwerp van gesprek tussen u en uw Curaçaose ambtsgenoot?
Nederland is gehouden aan VN- en EU-sancties. Oekraïne neemt sancties op zelfstandige basis aan. De op gokbedrijven gerichte sancties zijn door Oekraïne niet actief gedeeld met Nederland. Nederland heeft kennisgenomen van de door Oekraïne gepubliceerde sanctielijst. Zelfstandig door derde landen aangenomen sancties zijn normaliter geen onderwerp van gesprek tussen Nederland en Curaçao, maar naar aanleiding van het bovengenoemde artikel is er wel contact geweest met Curaçao.
Waaruit bestaat het in het artikel benoemde contact van het Minister van Buitenlandse Zaken met Oekraïne en andere internationale partners en wat is de inzet vanuit Nederland m.b.t. de opgelegde sancties aan gokbedrijven gevestigd op Curaçao? Kan er een nadere toelichting worden gegeven op wie de andere internationale partners zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voortdurend in gesprek met Oekraïne en andere gelijkgestemde landen (o.a. EU-lidstaten, G7-leden) over maatregelen om de druk op Rusland zo groot mogelijk te maken.
Specifiek over deze maatregelen vindt nader contact met Oekraïne plaats om de precieze inhoud en reikwijdte vast te stellen. Ook is er aanvullend contact met de Curaçaose autoriteiten omdat het in eerste instantie aan de bevoegde autoriteiten aldaar is om de huidige situatie verder in kaart te brengen en eventuele stappen te overwegen.
Kunt u aangeven in hoeverre er toezicht plaatsvindt op gokbedrijven die via brievenbusfirma’s op Curaçao zijn gevestigd? Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren getroffen om het toezicht op gokbedrijven op Curaçao te verbeteren? Welke maatregelen heeft u zelf getroffen en welke maatregelen zijn getroffen door het land Curaçao?
Curaçao is een autonoom land binnen het Koninkrijk en heeft eigen kansspelwet- en regelgeving. De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van alle kansspelen vallen binnen de autonomie van het land Curaçao. Dit geldt ook voor toezicht en handhaving op de trustsector in Curaçao. Nederland heeft hierin geen rol, er zijn zodoende ook geen maatregelen getroffen door Nederland.
Wel zijn de hervormingen van de kansspelsector onderdeel van het gezamenlijk afgesproken landspakket Curaçao. Dit betreft maatregelen H2 en H192. De uitvoering van de maatregelen ligt bij Curaçao. Curaçao en Nederland – via de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO) – monitoren gezamenlijk de voortgang van de hervormingsmaatregelen. Nederland toetst aan de afspraken in het Landspakket en verleent op een aantal gebieden technische assistentie.
De overheid van Curaçao werkt onder deze maatregelen aan nieuwe kansspelwetgeving waarin onder andere een einde moet komen aan het master – sublicentiesysteem. Ook wordt er onder de nieuwe wet voorzien in een nieuwe toezichthouder op de kansspelen met meer bevoegdheden dan de huidige. Beoogd wordt dat deze toezichthouder ook toezicht gaat houden op de offshore kansspelsector in het land.
Heeft u een idee hoeveel gokbedrijven een Curaçaose licentie hebben? Kunt u aangeven of er naast de gokbedrijven die door Follow the Money worden genoemd nog meer gokbedrijven gevestigd op Curaçao op de sanctielijst van Oekraïne staan? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om dit aantal in kaart te brengen?
Er zijn vijf bedrijven met een licentie van de Curaçaose overheid (masterlicenties). De vijf masterlicentiehouders hebben hun licentie gedeeld met vele andere bedrijven (sub licentiehouders). De overheid van Curaçao heeft slechts beperkt inzicht in de aantallen sublicentiehouders en van wie deze bedrijven zijn. De namen van de vijf masterlicentiehouders komen zelf niet voor op de sanctielijst van Oekraïne. In aanloop naar de inwerkingtreding van de nieuwe Landsverordening op de Kansspelen zet Curaçao stappen om beter inzicht te krijgen in de aanbieders van offshore kansspelen die worden aangeboden onder Curaçaose (sub)licenties. Onder de nieuwe Landsverordening worden alle partijen vergunningplichtig waardoor een duidelijker beeld ontstaat.
Heeft u een idee hoe hoeveel sublicenties er door masterlicentiehouders op Curaçao worden uitgegeven? Hoe is het toezicht hierop geborgd en hoe kan dit toezicht beter vorm worden gegeven?
De huidige werkwijze van de offshore kansspelsector vanuit Curaçao wordt gekenmerkt door een niet transparant systeem van master- en sublicentiehouders. De masterlicenties zijn door de overheid verstrekt, maar de sublicenties niet. Het is onduidelijk hoeveel vergunningen er precies verleend zijn, wie de vergunninghouders zijn en in welke landen deze aanbieders actief zijn. Een gebrek aan toezicht houdt een dergelijke werkwijze mede in stand.
Curaçao onderkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt daarom, als onderdeel van het Landspakket Curaçao, aan het opstellen van nieuwe kansspelwetgeving die onder andere voorziet in de oprichting van een nieuwe toezichthouder, de Curaçao Gaming Authority (CGA), die ook toezicht zal gaan houden op de offshore kansspelsector. Ook moet er onder de nieuwe wet een einde komen aan het master-sub-licentiesysteem en zullen alle geïnteresseerde bedrijven een (nieuwe) vergunning aan moeten vragen bij de CGA als opvolger van de Curaçao Gaming Controle Board (CGCB). Op deze manier zal de overheid van Curaçao beter toezicht kunnen houden en inzicht hebben in wie de vergunningshouders zijn.
Kunt u aangeven wat precies de criteria zijn voor de sancties die door Oekraïne worden opgelegd richting bedrijven die «tegen het belang van Oekraïne» hebben gehandeld? Is de Nederlandse regering voornemens om zelf maatregelen te nemen of sancties aan bedrijven met Russische banden gevestigd op Curaçao op te leggen, conform de oproep van Oekraïne aan Europese landen om ook maatregelen te nemen? Indien dit het geval is, waar bestaan deze maatregelen uit?
Oekraïne neemt sancties op zelfstandige basis aan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt aanvullend nader contact met Oekraïne plaats om de precieze inhoud en reikwijdte van de maatregelen verder in kaart te brengen. Voorts doet Curaçao nader onderzoek naar de genoemde bedrijven. Indien dit niet leidt tot vervolgstappen waar deze wel op zijn plaats zouden zijn, kan ook ander instrumentarium worden overwogen, zoals het verkennen van EU-sancties.
Spaanse autoriteiten hebben de afgelopen twee jaar voor 87 miljoen euro aan boetes opgelegd aan gokbedrijven die op Curaçao gevestigd zijn omdat deze bedrijven zich niet aan de regels hebben gehouden. Hoe staat het met de invoering van een onafhankelijke toezichthouder voor online kansspelen op Curaçao? Kunt u een overzicht geven van de contacten die Nederland en Curaçao hierover hebben gevoerd en wat is het huidige standpunt van Curaçao met betrekking tot het invoeren van een onafhankelijke toezichthouder?
Curaçao faciliteert een offshore kansspelsector. Dit houdt in dat aanbieders met een Curaçaose vergunning overal ter wereld online kansspelen aan mogen bieden, behalve in Curaçao zelf. Een aantal aanbieders vanuit Curaçao richt zich echter ook op jurisdicties waar een vergunningplicht is, zoals Nederland en Spanje. Wanneer een aanbieder vanuit Curaçao zonder lokale vergunning aanbiedt in een land met een vergunningplicht, dan is dat aanbod daar illegaal. Vergunde jurisdicties, zoals Nederland en Spanje, houden zelf toezicht en handhaven op illegaal aanbod in hun land en kunnen op grond van de eigen wetgeving bijvoorbeeld boetes opleggen.
Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 6 is het toezicht op de offshore kansspelsector in Curaçao door de huidige toezichthouder ontoereikend. Er wordt door Curaçao, als onderdeel van de hervormingen in het Landspakket Curaçao, gewerkt aan een nieuwe Landsverordening op de Kansspelen. In deze nieuwe landsverordening zal ook worden voorzien in een onafhankelijke toezichthouder op de kansspelsector, de Curaçao Gaming Authority.
Nederland en Curaçao hebben geregeld contact over de hervorming van de kansspelsector zoals afgesproken in het landspakket. Gestreefd wordt om deze hervorming voor het eind van 2023 te effectueren. In de Uitvoeringsrapportages wordt verslag gedaan van de werkzaamheden die zijn verricht en de resultaten die zijn behaald in het kader van de afspraken op het gebied van de hervorming van de landbased en online goksector. Deze Uitvoeringsrapportages worden ieder kwartaal ter informatie aan de Kamer gestuurd.
Heeft u een idee hoeveel belasting op Curaçao gevestigde gokbedrijven aan Curaçao afdragen en of er sprake is van constructies waardoor er minder belasting wordt afgedragen dan eigenlijk zou moeten? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of Curaçao aan te sporen hiernaar onderzoek te doen? Ziet u daarnaast mogelijkheden om de winst die door gokbedrijven op Curaçao wordt gemaakt meer ten goede te laten komen aan Curaçao?
Vanwege de autonomie van Curaçao binnen het Koninkrijk, heeft Nederland geen eigen inzicht noch kan of wil het onderzoek laten doen naar belastingafdrachten in het land. De keuze voor een belastingsysteem en de gewenste belastingopbrengsten is aan Curaçao. Het is wel algemeen bekend dat veel gokbedrijven gebruik maken van het territorialiteitsstelsel, waardoor de effectieve belastingdruk laag is. Een van de doelstellingen in het Landspakket bij de hervorming van de kansspelsector is het verhogen van de inkomsten van de overheid, onder andere via licentievergoedingen.
Bent u bereid om er bij uw Curaçaose ambtsgenoot op aan te dringen om te kijken naar trustkantoren op Curaçao en hun relatie met gokbedrijven die op de sanctielijst van Oekraïne staan?
De Minister van Financiën van Curaçao heeft naar aanleiding van deze Kamervragen een brief gestuurd naar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit dit schrijven blijkt dat de Minister de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten heeft aangeschreven en heeft verzocht om verder onderzoek te doen naar de relatie tussen de gokbedrijven en de op de Oekraïense sanctielijst genoemde bedrijven.
Bent u bereid het toezicht op de Curaçaose goksector te agenderen bij het eerstvolgende Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) en de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Het toezicht op de Curaçaose kansspelsector is een autonome aangelegenheid van het Curaçao. Het JVO gaat over de gezamenlijke inzet op rechtshandhaving binnen het Koninkrijk. Agendering bij het JVO is daarom niet gepast. De hervorming van de kansspelsector is een onderdeel van het Landspakket Curaçao. Curaçao en Nederland, via de TWO, monitoren gezamenlijk de voortgang van de hervormingsmaatregelen. De Kamer wordt over de voortgang hiervan ieder kwartaal geïnformeerd via de Uitvoeringsrapportages. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland moet omhoog, zegt Onderwijsinspectie’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwaliteit kinderopvang Caribisch Nederland moet omhoog, zegt Onderwijsinspectie»?1
Ja, ik ken het bericht. Laat ik vooropstellen dat de kwaliteit, en in het bijzonder de veiligheid en gezondheid, van de kinderopvang te allen tijde gewaarborgd moet zijn. Zoals ook blijkt uit de onderstaande beantwoording is het kabinet hier met de openbare lichamen en kinderopvangorganisaties van de BES hard mee aan de slag.
Welke oorzaken liggen eraan ten grondslag dat de kwaliteit van de kinderopvang op Caribisch Nederland tot dusver achter is gebleven? Zijn deze structureel?
Op 4 april jl. heb ik uw Kamer, mede namens de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, mijn beleidsreactie op het eindrapport bestandsopname kwaliteit kinderopvang van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gestuurd.2 Daarin heb ik aangegeven dat ik de conclusie van de inspectie volledig onderschrijf: de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland moet verbeteren om volledig te kunnen voldoen aan de eisen uit de bestaande eilandsverordeningen en de toekomstige eisen bij of krachtens het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES.
Gezien de startpositie van de kinderopvangorganisaties zijn de conclusies van het onderzoek van de inspectie goed te volgen. De kinderopvangorganisaties komen van ver. Veel kinderopvangorganisaties zijn vanuit huis begonnen met het aanbieden van kinderopvang met veel passie voor de kinderen.
Sinds de staatkundige transitie van 10 oktober 2010 is de verantwoordelijkheid voor kinderopvang in Caribisch Nederland belegd bij de openbare lichamen; de Europees Nederlandse wetgeving voor de kinderopvang geldt er niet. Bonaire had een Eilandsverordening Kinderopvang met daarin opgenomen kwaliteitseisen waaraan de organisaties moesten voldoen. Op St. Eustatius was er een verordening voor de dagopvang en op Saba was er geen verordening. Er vond nauwelijks toezicht op plaats. Bovendien waren er zeer beperkt overheidsmiddelen voor de kinderopvang beschikbaar gesteld. Gelet op de sociaaleconomische omstandigheden op de eilanden en de noodzaak om kinderopvang financieel toegankelijk te houden voor ouders die moesten werken, was de financiële ruimte om te investeren in goede kwaliteit van de opvang en medewerkers naar waarde te betalen, beperkt.
In 2019 is het programma BES(t) 4 kids gestart waarbij openbare lichamen en het Rijk samenwerken met de kinderopvangorganisaties aan het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang en het financieel toegankelijk maken van de kinderopvang. Dit werd vanaf 2020 ondersteund met de Tijdelijke subsidieregeling Financiering Kinderopvang Caribisch Nederland.
Het toezicht op de kwaliteit kreeg vorm vanaf 2020, toen binnen elk openbaar lichaam de herziene Eilandsverordening Kinderopvang in werking trad.
Sindsdien zijn kinderopvangorganisaties serieus aan de slag met het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang en moeten ze de omslag maken naar een professionele organisatie. Voor een groot deel van de kinderopvangorganisaties is dit een stevige uitdaging, naast de andere uitdagingen waar ze mee te maken hebben (personeelstekort, verbeteren van het opleidingsniveau, administratieve verplichtingen). In dat opzicht ben ik verheugd met de stappen die zijn gezet om de kwaliteit (verder) te verbeteren.
Ik merk dat er een stimulerende werking uitgaat van het toezicht van de inspectie. Kinderopvangorganisaties zijn, naar aanleiding van de bevindingen van de inspectie, bezig om de aandachtspunten serieus op te pakken. Het geeft mij het vertrouwen dat kinderopvangorganisaties de komende jaren zich blijven inzetten om het gewenste kwaliteitsniveau te realiseren.
Hoe beschouwt u door kinderopvanginstellinghouders gemaakte opmerkingen dat er lokale inspecteurs betrokken moeten worden bij het uitvoeren van de inspectie?
In het kader van de bestandsopname heeft de inspectie samengewerkt met lokale inspecteurs op de eilanden. Er is een waarderingskader opgesteld waarin de eisen uit de eilandsverordeningen zijn opgenomen. De lokale inspecteurs hebben bij alle locaties een onderzoek uitgevoerd, onder auspiciën van de inspectie. Dit onderzoek betreft eisen omtrent administratie, personeel, accommodatie en veiligheid & gezondheid. De inspectie heeft ook de locaties bezocht. De inspectie heeft het kinderopvangproces beoordeeld, waaronder het pedagogisch- en educatief handelen, en de kwaliteitszorg. Op basis van de gezamenlijke bevindingen zijn de rapporten per locatie door de inspectie opgesteld en gedeeld met de locaties.
Zijn er bepaalde sancties opgelegd naar aanleiding van de conclusies van de Onderwijsinspectie? Zo ja, zou u deze uiteen kunnen zetten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de bestaande eilandsverordeningen zijn de openbare lichamen verantwoordelijk voor de handhaving; de inspectie heeft die bevoegdheid niet. Het openbaar lichaam kan overgaan tot tijdelijke of structurele sluiting van een locatie, middels het (tijdelijk) intrekken van de exploitatievergunning. Dit instrument zal alleen in uitzonderlijke gevallen worden ingezet, namelijk als de veiligheid of gezondheid van de kinderen in het geding is. Tot op heden was dit niet het geval en is er door het openbaar lichaam niet overgegaan tot sancties.
De inspectie heeft wel de mogelijkheid om een herstelopdracht te geven als houders van kinderopvangorganisaties niet aan de eisen voldoen. Houders van kinderopvangorganisaties moeten, naar aanleiding van de herstelopdracht, binnen een bepaald termijn voldoen aan de eisen. Daarbij houdt de inspectie rekening met «grace periods» in de exploitatievergunning: houders van kinderopvangorganisatie hebben extra tijd gekregen om aan eisen op het gebied van huisvesting en opleiding te voldoen. Herstelopdrachten met betrekking tot eisen die zien op het gebied van veiligheid en gezondheid dienen zo snel mogelijk te worden opgepakt, anders zal de inspectie het openbaar lichaam adviseren om te handhaven. Verder werkt de inspectie risicogericht: op locaties waar herstelafspraken zijn gemaakt onderzoekt zij vaker of de geconstateerde verbeterpunten binnen de afgesproken termijnen zijn opgepakt.
Hoe worden de conclusies van de Onderwijsinspectie bij het lopende wetsvoorstel met betrekking tot de kinderopvang in Caribisch Nederland betrokken?
Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven is het rapport van de inspectie voor mij geen aanleiding om het ingediende wetsvoorstel Wet kinderopvang BES aan te passen. In het wetsvoorstel is rekening gehouden met het ontwikkelpad dat kinderopvangorganisaties doorlopen. Zo is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet kinderopvang BES en in het nader rapport aangekondigd dat voor de nadere regels met betrekking tot opleidings- en huisvestingseisen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden voorzien in een overgangsregeling. Verder geldt dat de meeste kwaliteitseisen die bij of krachtens het wetsvoorstel zullen worden gesteld overeenkomen met de kwaliteitseisen uit de bestaande eilandsverordeningen. Daarnaast kan de inspectie door middel van stimulerend toezicht en het handhavingsinstrument «herstelopdracht» kinderopvangorganisaties aanzetten tot kwaliteitsverbetering.
Hoe beschouwt u de beweging om meer kinderopvangcapaciteit te creëren in Caribisch Nederland terwijl de basiskwaliteit nog niet op orde blijkt te zijn? Komt de kwaliteit hierdoor niet nog meer onder druk te staan?
Eerder heb ik al aangegeven dat de kwaliteit van de opvang en in het bijzonder de veiligheid en gezondheid, van de kinderopvang te allen tijde gewaarborgd moet zijn.
In mijn beleidsreactie heb ik opgenomen dat ik met de openbare lichamen in gesprek ga over de aanbeveling «streng aan de poort». Ik deel het uitgangspunt van de inspectie dat een nieuwe locatie aan de voorwaarden die in de bestaande eilandsverordening of, na inwerkingtreding, in de wet zijn opgenomen moet voldoen om te kunnen starten. Als op voorhand duidelijk is dat een kinderopvangorganisatie niet in staat is om aan deze eisen te voldoen dan is het onwenselijk om de organisatie toe te laten tot het kinderopvangstelsel.
Het bericht ‘Regering Curaçao is het oneens met hof en wil niet dat huwelijk wordt opengesteld’ |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de regering van Curaçao in cassatie wil gaan tegen een gerechtelijke uitspraak van Het Gemeenschappelijke Hof van Justitie met betrekking tot het openstellen van het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht?1, 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat het van het grootste belang is dat alle inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden en dus ook Curaçao, de mogelijkheid hebben om met een partner van hetzelfde geslacht te kunnen trouwen? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Ik ben het daar zeker mee eens. Ik vind het ook van groot belang dat overal binnen het Koninkrijk zorg wordt gedragen voor de verwezenlijking van de fundamentele mensenrechten. De keerzijde is echter dat die verwezenlijking in beginsel aan de autonome landen zelf is. Wat wel uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt, is dat er een positieve verplichting op staten rust die het huwelijk niet openstellen voor partners van gelijk geslacht. Deze positieve verplichting houdt in dat er een alternatief, zoals bijvoorbeeld een vorm van een geregistreerd partnerschap, wettelijk moet worden verankerd. Een contractuele lappendeken, zoals het EHRM het noemt, is niet gelijkwaardig aan een wettelijk stelsel. Veel rechtsgevolgen van het huwelijk zijn immers niet contractueel te bereiken. Deze verplichting geldt ook voor de landen binnen het Koninkrijk.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering de afgelopen jaren heeft gedaan op het gebied van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht in haar relaties met de autonome landen?
In 2010 is het Pink Orange Akkoord gesloten tussen de lhbtiq+ organisaties binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Het Ministerie van OCW ondersteunde deze Pink Orange Alliantie van 2012 tot 2017 door middel van subsidies voor emancipatie. Hiermee zijn jaarlijks verschillende activiteiten op de eilanden georganiseerd voor emancipatie van de lhbtiq+ gemeenschap. Ook met het huidige emancipatiebeleid wordt ingezet op de voortzetting van het Pink Orange Akkoord. Deze heeft tot doel om de lhbtiq+ organisaties te versterken om zo gelijke rechten en acceptatie van lhbtiq+ personen in het Caribische gebied te verwezenlijken. De Minister van OCW heeft als coördinerend Minister voor emancipatie tijdens zijn bezoek aan Aruba, Bonaire en Curaçao in januari 2023 tevens aandacht gevraagd voor de gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap.
Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) zijn er onder andere verschillende gesprekken gevoerd met diverse op de landen gevestigde belangenpartijen. Daarnaast heeft BZK in 2022 een subsidie gegeven aan de organisatie van het Pride festival op Curaçao waar ook een medewerker van de Nederlandse Vertegenwoordiging, namens BZK, heeft gespeecht. Ook heb ik het onderwerp in het kader van de toezegging3 aan het lid Dittrich in verschillende overleggen met de landen ter sprake gebracht.
Verder wordt er bij de dienstreizen van bewindslieden steeds meer aandacht gevraagd voor de (geschiedenis van de) lhbtiq+ gemeenschap op de eilanden. Zo is de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk meegenomen op een tour door Otrabanda op Curaçao waarbij stilgestaan werd bij de uitdagingen voor de gemeenschap.
Heeft u contact gehad met de Curaçaose regering over het voornemen om in cassatie te gaan tegen de gerechtelijke uitspraak? Zo ja, op welke wijze?
Ja, er is contact geweest met de Curaçaose regering over de beweegredenen om cassatie in te stellen. Het al dan niet instellen van cassatie blijft wel een aangelegenheid van het land zelf. Aruba heeft overigens nog geen beslissing genomen over het wel of niet instellen van cassatie.
Kunt u een indicatie geven van het geschatte aantal huwelijken van personen van hetzelfde geslacht dat doorgang zou kunnen vinden als de gerechtelijke uitspraak van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie gehandhaafd blijft? Zo ja, hoe groot is dit aantal?
Een grove schatting zou zijn dat het om tientallen huwelijken zou gaan.
Wat vind u van het feit dat een geregistreerd partnerschap op Aruba wel mogelijk is voor personen van hetzelfde geslacht, maar dit op Curaçao niet het geval is?3
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven: het is in beginsel aan het autonome land zelf om zorg te dragen voor de verwezenlijking van de fundamentele mensenrechten. Ook heb ik de positieve verplichting die uit de jurisprudentie van het EHRM volgt benoemd. Aruba heeft een eerste stap gezet met het wettelijk verankeren van een geregistreerd partnerschap. Al is hierbij wel de kanttekening te plaatsen dat het op dit moment nog niet helemaal een volwaardige vervanging is van het huwelijk daar de rechtsgevolgen nog niet hetzelfde zijn. Overigens is door het Hof geoordeeld dat ook Aruba het discriminatieverbod heeft geschonden door partners van gelijk geslacht uit te sluiten van het huwelijk.
Naast de schending van het discriminatieverbod, heeft het Hof geoordeeld dat Curaçao ook de door het EHRM bepaalde positieve verplichting heeft geschonden. Dit baart mij zorgen. Van belang is dat zij de mensenrechten in dit kader in ieder geval borgen. Feit is immers dat er iets zal moeten gebeuren. Ik zal de uitkomst hiervan nauwgezet volgen.
Wat is volgens u de impact van de uitspraak van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie op de andere landen binnen het Koninkrijk? Hoe ziet u de dialoog met de autonome landen binnen het Koninkrijk op dit onderwerp in de toekomst?
Het Hof heeft op dezelfde datum ook vonnis gewezen in een Arubaanse zaak, met dezelfde conclusie. Uw vraag lijkt dan met name te zien op de impact van deze uitspraken op Sint Maarten. Mocht dit vonnis overeind gehouden worden door de Hoge Raad dan heeft dit zeker impact op Sint Maarten, daar de wettelijke kaders gelijkluidend zijn als op Aruba en Curaçao. De dialoog wordt op dit moment gevoerd in het kader van de toezegging aan het lid Dittrich. Dit heeft door de gevolgen en beperkingen van COVID vertraging opgelopen.
Het bericht dat de Britten een wetsvoorstel hebben ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Brits wetsvoorstel ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte over de voornemens van de Britten om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid geeft Brexit-afspraken tussen de Europese Unie en Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en wat is de inzet van de Europese Unie?
Ja, ik was van dit voornemen op de hoogte en ik heb ook actie ondernomen, net als de Europese Commissie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 komt het VK de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol) niet in zijn totaliteit na. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, met als doel om praktische oplossingen te vinden voor problemen die bij de implementatie zijn geconstateerd. Helaas hebben deze gesprekken tot dusver niet tot een oplossing geleid. In deze gesprekken werd begin dit jaar duidelijk dat de Britse regering overwoog om unilateraal maatregelen te nemen die de werking van het Protocol zouden kunnen ondermijnen. Aangezien de Commissie deze gesprekken in nauwe samenspraak met de Raad voert, hebben deze signalen mij ook bereikt. Soortgelijke signalen werden bevestigd in gesprekken met het VK, waaronder in mijn gesprekken met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. De mogelijke unilaterale maatregelen van de Britse regering werden concreet via achtereenvolgens de Queen’s Speech (Britse equivalent van de troonrede) op 10 mei jl., de verklaring van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss in het Britse parlement met de intentie om met een wetsvoorstel te komen dat wijzigingen kan aanbrengen aan de toepassing van het Protocol op 17 mei jl., en de publicatie en start van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel op 13 juni jl. De inzet van de Britse regering om het Protocol aan te passen is overigens niet nieuw. In een eerder gepresenteerd beleidsdocument van juli 20213 gaf het VK haar toekomstvisie op het Protocol, waaruit al bleek dat de Britse regering onder meer inzet op het wegnemen van de grenscontroles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Het kabinet heeft de afgelopen periode in de EU en in de contacten met het VK zijn zorgen uitgesproken over iedere vorm van unilaterale actie en de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke oplossing duidelijk kenbaar gemaakt. Het kabinet heeft daarbij benadrukt dat het cruciaal is dat het VK zich houdt aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Ook heeft het kabinet steun uitgesproken aan de Commissie. Het is van belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Commissie hierover hervat, temeer omdat de Commissie richting het VK heeft aangegeven dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput. Dit komt overeen met de inzet van de Commissie die gecommitteerd blijft om gezamenlijk aan oplossingen te werken voor de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren. Ik heb er zodoende tevens bij de Britse Minister van Buitenlandse zaken Truss op aangedrongen de gesprekken met de Commissie, die sinds februari jl. stilliggen, zo spoedig mogelijk te hervatten. Deze boodschap is op alle niveaus en in samenspraak met internationale partners kracht bijgezet.
Vorige maand werd al duidelijk dat de Britten de grenscontroles wilde afschaffen op goederen die naar Noord-Ierland worden verscheept, heeft u of de Europese Unie tussentijd actie ondernomen op deze berichtgeving? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen, met name op het gebied van handel(sbetrekkingen), voor de Europese Unie en voor Nederland zijn als dit Britse wetsvoorstel aangenomen zou worden?
De Britse regering heeft de «Northern Ireland Protocol Bill»4 op 13 juni jl. ingediend bij het Britse Lagerhuis. Het wetsvoorstel is in strijd met een groot aantal onderdelen van het Protocol, waaronder afspraken over naleving van douaneformaliteiten, controles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland, staatssteunregels en de rol van het Europese Hof van Justitie. Het wetsvoorstel zal – indien aangenomen in deze vorm – een aanzienlijk deel van het Protocol buiten toepassing stellen. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting een aantal maanden in beslag nemen. Het is op voorhand niet te zeggen of het wetsvoorstel daadwerkelijk wordt omgezet in wetgeving en hoe de finale versie van de wet eruit komt te zien. De exacte implicaties van uiteindelijke wetgeving, onder andere op het gebied van handel, zijn dus momenteel niet in te schatten.
Wel staat vast dat de intentie van de Britse regering om eenzijdig de eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet na te komen tot juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid leiden. Dit is zorgelijk, temeer omdat Noord-Ierse belanghebbenden bij het Protocol juist gebaat zijn bij juridische zekerheid en voorspelbaarheid. Het is daarom van groot belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Europese Commissie hervat om zo tot een gezamenlijke oplossing binnen de kaders van het Protocol te komen. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. De EU heeft zich het recht voorbehouden alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord door het VK te bewerkstelligen. De Commissie bereidt zich in nauwe samenspraak met de Raad voor op elk mogelijk scenario.
Wat zijn de gevolgen voor Ierland als dit Britse wetvoorstel wordt aangenomen?
Het Protocol is na jaren van intensieve onderhandelingen overeengekomen als oplossing om drie doelen te verenigen: 1) de bescherming van het Goede Vrijdag (Belfast-) akkoord, 2) het voorkomen van een harde grens op het Ierse eiland, en 3) het beschermen van de integriteit van de interne markt van de EU. Het wetsvoorstel van de Britse regering – indien aangenomen in de huidige vorm – druist in tegen de internationaalrechtelijke verplichtingen van het VK en verstoort de balans tussen voornoemde doelen. Dit is niet alleen voor Ierland, als medewaarborger van het Goede Vrijdagakkoord en direct buurland van het VK, maar voor alle lidstaten een groot punt van zorg. De EU zal zich maximaal inspannen om samen met het VK aan oplossingen te werken die de balans tussen de doelen van het Protocol weet te bewaren. Alle lidstaten, inclusief Nederland, steunen de Europe Commissie in haar aanpak en tonen zich solidair met Ierland.
Wat zijn de mogelijkheden voor de Europese Unie om deze inbreuk op de Europese interne markt te voorkomen? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2 en 3 steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om de gesprekken met het VK te hervatten om zo een gezamenlijke oplossing te vinden binnen de kaders van het Protocol. Het kabinet vindt het een constructieve stap dat de Commissie de op 13 oktober jl. gepubliceerde non-papers op het gebied van Sanitaire en Fytosanitaire (SPS) goederen en douane in meer detail heeft uitgewerkt5 om richting het VK en Noord-Ierse belanghebbenden te benadrukken dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput en snel gerealiseerd kunnen worden. Het hervatten van de gesprekken ziet het kabinet als meest kansrijke weg om met het VK te komen tot volledige implementatie van het Protocol, waarmee de integriteit van de interne markt van de EU gewaarborgd is. Dit vereist politieke wil en maximale inzet van beide zijden. Het is in dat licht zorgwekkend dat het VK op het moment van schrijven niet bereid is om gesprekken met de Commissie over mogelijke oplossingen te hervatten.
In reactie op de start van de parlementaire behandeling van de «Northern Ireland Protocol Bill» heeft de Commissie aangekondigd om een volgende stap te zetten in de in maart 2021 gestarte inbreukprocedure vanwege het niet-nakomen van het Protocol op het gebied van vrij verkeer van goederen en reizen met gezelschapsdieren. Het gaat om het uitvaardigen van een zogenaamd met redenen omkleed advies (reasoned opinion), een formeel verzoek van de Commissie om voornoemde schendingen van het Protocol op te lossen. Indien het VK hier niet binnen twee maanden op reageert, kan de Commissie besluiten een zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Daarnaast heeft de Commissie op dezelfde dag twee nieuwe inbreukprocedures gestart, vanwege schendingen van het Protocol met betrekking tot het aanleveren van handelsdata en het bouwen en bemensen van de faciliteiten voor controles op SPS-goederen en de uitvoering van deze controles.
Het nemen van deze juridische stappen doet recht aan de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK in combinatie met de weigering van het VK om de gesprekken met de Commissie over de implementatie van het Protocol te hervatten. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. Hierbij kan worden gedacht aan het starten van nieuwe inbreukprocedures, het initiëren van een arbitrageprocedure onder het Terugtrekkingsakkoord, het beperken van beleidsmatige samenwerking met het VK of andere stappen die op basis van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst en het Terugtrekkingsakkoord mogelijk, proportioneel en effectief worden geacht. De ratificatie en implementatie van het Terugtrekkingsakkoord was immers een noodzakelijke voorwaarde voor het aangaan van een toekomstige relatie met het VK. De EU behoudt zich het recht voor alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord te bewerkstelligen.
Ik wens hierbij te benadrukken dat een gezamenlijke oplossing de voorkeur geniet. Het kabinet steunt het hierboven uiteengezette tweesporenbeleid – dialoog en druk – van de Commissie op alle niveaus, in nauwe samenspraak met internationale partners. Het kabinet hanteert daarbij de leidende principes van EU-eenheid, solidariteit, respect voor internationaal recht, zoals het nakomen van afspraken die onderdeel zijn van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, en bescherming van de integriteit van de interne markt van de EU, bij de inzet op een positief en stabiel partnerschap met het VK.
Welke mogelijke maatregelen kan de Europese Unie nemen als het Verenigd Koninkrijk de handelsafspraken eenzijdig opzegt? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de Brits-Nederlandse relatie door dit voorgestelde wetsvoorstel? Bespreekt u deze ontwikkelingen met uw Britse ambtgenoot? Wat zijn de uitkomsten van de bilaterale contacten tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk over deze ontwikkelingen?
Het VK blijft ook na uittreding uit de Europese Unie een belangrijke partner en bondgenoot waarmee op pragmatische wijze wordt samengewerkt, onder andere op het gebied van handel, klimaat, en vrede en veiligheid. Het is van belang dat deze samenwerking past binnen de kaders van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst als fundament van de bilaterale relatie met het VK na de Brexit. Voor het kabinet blijft het in letter en geest nakomen van beide akkoorden van groot belang. Het wetsvoorstel van de Britse regering waarmee grote delen van het Protocol eenzijdig buiten toepassing kunnen worden gesteld, ondermijnt het wederzijds vertrouwen dat noodzakelijk is om uitdagingen op het wereldtoneel gezamenlijk aan te gaan. Nederland zet het EU-geluid dan ook in alle bilaterale contacten kracht bij door het VK op te roepen zich te houden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Dit doe ik bijvoorbeeld ook in de bilaterale gesprekken die ik voer met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. Een verbetering van de relatie tussen EU en VK, inclusief een oplossing ten aanzien van de problemen met het Protocol, zal meer ruimte bieden om het volledig potentieel van de bilaterale relatie te benutten. Dit vereist politieke wil en maximale inspanning van alle partijen.
Klopt het dat de Britten met dit besluit ook af willen van de jurisdictie van het Europees Hof van Justitie en de betekenis hiervan?
De Britse regering stelt met dit wetsvoorstel een groot aantal aanpassingen aan de toepassing van het Protocol in het VK voor, waaronder het beperken van de rol van het Europees Hof van Justitie (hierna: EU HvJ) bij de implementatie van het Protocol. Bepalingen van het Protocol die rechtsmacht geven aan het EU HvJ in relatie tot het Protocol zouden voor het VK niet meer van toepassing zijn. Het gevolg zou onder andere zijn dat een rechtbank of tribunaal in het VK geen zaak meer aanhangig kan maken bij het EU HvJ en niet gebonden zou zijn aan uitspraken van het EU HvJ die gedaan zijn op, of na, de dag waarop de wet in werking zou treden.
Het eenzijdig wegnemen van de mogelijkheid van het EU HvJ om uitspraak te doen over de interpretatie van deze EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt, zorgt voor juridische onzekerheid en is in strijd met de afspraken in het Protocol. Het voornemen van de Britse regering om de rol van het EU HvJ in te perken zou aanpassing van de juridische kaders van het Protocol vergen. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit, nadrukkelijk ook met betrekking tot de rol van het EU HvJ, aangezien Noord-Ierland via het Protocol gebonden is aan specifieke onderdelen van EU-interne markt regelgeving.
Het bericht ‘Aruba heeft geen boodschap aan RMR en Cft: Geld vliegt de deur uit’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aruba heeft geen boodschap aan RMR en Cft: Geld vliegt de deur uit»1?
Ja.
Deelt u de mening dat de constateringen van het College finanieel toezicht (Cft) zeer zorgelijk zijn en zo nee, waarom niet?
Ja. De financieel-economische staat van het land is met een staatsschuld boven 100% BBP en een zeer kwetsbare economie zeer zorgelijk.
Wat zijn de financiële gevolgen van de stijgende overheidsschuld van Aruba en hoe beoordeelt u dat?
Indien de stijgende overheidsschuld het gevolg is van Nederlandse liquiditeitsleningen, zijn er niet of nauwelijks directe financiële gevolgen omdat Nederland over deze leningen met looptijd tot 10 oktober 2023 geen rente vraagt. Indirect kan een stijgende overheidsschuld de door Aruba te betalen rentetarieven doen toenemen. Dit kan onder meer een rol spelen als Aruba in 2023 en verder haar aflopende binnenlandse en buitenlandse schulden moet gaan herfinancieren.
Indien Aruba de RMR-besluitvorming en de CAft-adviezen niet opvolgt, kunnen de betalingsachterstanden van Aruba oplopen. Dit omdat het land in dat geval voor meer uitgaven verplichtingen aangaat dan dat ze aan liquide middelen in kas heeft of krijgt. Dit kan uitmonden in acute betalingsproblemen als crediteuren hun tegoeden gaan opeisen en Aruba hier niet aan kan voldoen.
Hoe verhoudt het Arubaanse beleid zich tot de gemaakte afspraken met Nederland op dit gebied?
Over het door Aruba gevoerde begrotingsbeleid loopt in kader van de Vastgestelde Begroting 2022 momenteel een artikel 11-procedure met een hoor- en wederhoor traject. Dit betreft de procedure die doorlopen wordt als het CAft van oordeel is dat de Begroting van Aruba niet voldoet aan de gestelde normen. Ik heb het bestuur van Aruba hiervoor aandacht gevraagd.
Ik wil de voltooiing van deze zorgvuldige procedure evenwel graag afwachten en de procedure niet met mijn beantwoording doorkruisen. Ik zal uw Kamer informeren zodra in de RMR-besluitvorming heeft plaats gevonden over het CAft-advies met betrekking tot de artikel 11-procedure.
Welk effect heeft het gevoerde beleid op de overeengekomen hervormingsagenda?
Wat het effect van het gevoerde begrotingsbeleid op de overeengekomen hervormingsagenda is, is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van de landen om voldoende middelen ter beschikbaar te stellen voor de uitvoering van de landspakketten.
Andersom is in de RMR afgesproken dat de landen de gevolgen van de uitvoering van de landspakketten meenemen in de begroting.
Bent u bereid het kabinet Wever-Croes aan te spreken op het gekozen meerjarig financieel beleid en hier consequenties aan te verbinden? Zo ja, aan welke consequenties denkt u dan en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer hier nog deze maand over informeren?
Dat is helaas niet gelukt. De beantwoording is deels meegenomen in het WGO van 4 juli jl.
De berichten ‘Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius’ en ‘Het ene Nederland is het andere niet’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius» en «Het ene Nederland is het andere niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de hospitainer geen adequate medische uitrusting bevatte en ook vanuit een praktisch oogpunt niet bruikbaar was voor het eiland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gezondheidscentrum SEHCF op Sint Eustatius had geen isolatiecapaciteit, en de hospitainer was bedoeld als isolatieruimte voor de eerste opvang van Covid-verdachte patiënten zodat de patiëntenstromen gescheiden konden worden. De hospitainer was voorzien van alle medische uitrusting die daarbij nodig was. Vanaf het begin van de pandemie was duidelijk dat bij een ernstiger verloop van een Covid-infectie de patiënten verplaatst zouden worden naar het Sint Maarten Medical Center (SMMC) ziekenhuis op Sint Maarten. Vanaf april 2020 is met ondersteuning van VWS een volledig ingericht intensive care (IC) centrum met gekwalificeerd personeel ingericht voor Covid-patiënten voor Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen gekwalificeerd personeel werd meegestuurd met de geleverde hospitainer?
Deze constatering klopt niet. De hospitainer is destijds toegevoegd aan de capaciteit van het ziekenhuis, zie 2. Er was gekwalificeerd personeel in SEHCF en op verschillende momenten tijdens de pandemie is extra personeel naar Sint Eustatius gestuurd. Vanaf het begin zijn er afspraken gemaakt met SEHCF en de lokale GGD dat Sint Eustatius bij een uitbraak op extra personele ondersteuning vanuit Nederland kon rekenen. Sint Eustatius heeft lang een containment strategie gehanteerd waardoor er in die fase weinig tot geen Covid-patiënten waren.
Kunt u het besluitvormingsproces van de benoeming van een nieuwe ziekenhuisdirecteur op Sint Eustatius en de gehanteerde criteria nader toelichten?
Er is geen nieuwe directeur bij SEHCF – zoals gesteld in het artikel – benoemd. VWS, het Openbaar Lichaam St. Eustatius (OLE) en SEHCF hebben destijds een intentieverklaring opgesteld waarin er tijdelijk ondersteuning van een Chief Medical Officer (CMO) is toegevoegd aan het management van het gezondheidscentrum.
Op welke manier zijn stakeholders op Sint Eustatius betrokken bij de benoeming van deze directeur en bij de levering van de hospitainer?
De hospitainer is gestuurd op verzoek van de regeringscommissaris op basis van een bijstandsverzoek. De CMO is aangesteld in samenspraak met de regeringscommissaris en de Raad van Toezicht (RvT) van SEHCF.
Is het mogelijk om een onderzoek te laten doen door gezondheidsexperts om de staat van de gezondheidszorg op Sint Eustatius te laten beoordelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
In algemene zin beoordeel ik de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in Caribisch Nederland als voldoende tot goed. Desalniettemin zijn er nog op een aantal terreinen achterstanden zichtbaar; nog niet overal is de zorg vergelijkbaar met Europees Nederlands niveau. Tegelijkertijd maken de discussies rondom de medische uitzendingen n.a.v. de recente sterfgevallen op Sint Eustatius duidelijk dat er in de uitvoering van het verwijsproces verbeteringen nodig zijn. In dat licht ben ik bereid om een onderzoek te doen naar de staat van de gezondheidszorg in Caribisch Nederland waarbij gekeken wordt naar de resultaten die bereikt zijn sinds 2010, met aandacht voor de wijze waarop de gezondheidszorg functioneert, welke verbeteringen gewenst zijn en wat er nodig is om door te groeien naar Europees Nederlands niveau qua aanbod en kwaliteit.
Bent u bereid in gesprek te gaan met eilandsraadsleden, eilandgedeputeerden en de gezaghebber met betrekking tot de gezondheidszorg op Sint Eustatius?
VWS heeft zeer regelmatig overleg met de regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris over de gezondheidszorg. VWS, het OLE en SEHCF hebben een intentieverklaring opgesteld met betrekking tot de verbeteringen van de gezondheidszorg op Sint Eustatius. VWS heeft afgelopen jaar ook gesprekken gevoerd met de eilandsraad van Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw bredere visie met betrekking tot de gezondheidszorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie 11
Wat is uw reflectie op de aanpak van de coronacrisis in het Caribische deel van het Koninkrijk tot nu toe?
Gedurende de hele pandemie is er intensief contact geweest tussen VWS en de overheids-, de gezondheidsautoriteiten en de ziekenhuizen van de verschillende eilanden in het Caribisch gebied. De gezamenlijke inzet was om de verspreiding van het coronavirus op de eilanden zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Daarnaast heeft VWS, samen met de landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, maximale inzet gepleegd om zorg te regelen voor elke inwoner van het Koninkrijk die dat nodig had, zowel Covid-zorg, als reguliere zorg en spoedzorg.
Met regelmatige brieven van de Minister van VWS over de Covid-aanpak is uw Kamer gedurende de gehele periode ook op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen rondom de pandemie in het Caribisch gebied. In deze brieven werd uw Kamer op de hoogte gehouden van de epidemiologische ontwikkelingen, de hulp en inzet die daarbij werd geboden om de publieke gezondheid en Covid (IC)ziekenhuiszorg te borgen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zowel de eilanden van Caribisch Nederland als de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten hebben ook deelgenomen aan het vaccinatieprogramma zoals dat in Europees Nederland is uitgerold. VWS heeft met een speciaal team, in samenwerking met het RIVM, de ministeries, de openbare lichamen, de afdelingen publieke gezondheid en de ziekenhuizen van alle eilanden in het Caribisch gebied ondersteund waar nodig.
Wilt u de Kamer informeren over het bovenstaande voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties in het najaar van 2022?
Ik zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling 2022 als antwoord op vraag 9 een brief sturen.
Het bericht ‘Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Superjachten van rijke Russen in beslag genomen door Frankrijk en Duitsland»?1
Ja.
Klopt het dat er ook in de wateren van Sint Maarten jachten van een of meer Russische oligarchen liggen?
In de Caribische regio bevinden zich meerdere schepen van Russische eigenaren, een deel daarvan verblijft periodiek ook regelmatig in de wateren van Sint Maarten.
Deelt u de mening dat dit gelet op de huidige situatie in Oekraïne en de ingestelde sancties tegen Rusland ongewenst is en bezien moet worden of deze in beslag genomen kunnen worden? Zo niet, kunt u toelichten waarom niet?
Alle landen binnen ons Koninkrijk zijn verplicht uitvoering te geven aan de sancties die door de EU zijn aangenomen. Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u reeds in contact getreden met de regering van Sint Maarten over deze kwestie?
Wij staan in contact met alle landen binnen het Koninkrijk op vlak van de uitvoering van het EU-sanctiebeleid, zo ook met de regering en ambtelijke diensten van Sint Maarten.
Heeft u in het verlengde van bovenstaande al gesproken met de Franse autoriteiten, die al jachten van Russische oligarchen die in hun wateren lagen, in beslag hebben genomen?
Nederland staat continu in nauw contact met partners binnen en buiten de EU over de oorlog in Oekraïne, inclusief de gecoördineerde sancties tegen Rusland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk om de sancties te implementeren en te handhaven.
Kunt u toelichten waarom een aantal landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, reeds actie hebben ondernomen en Sint Maarten nog niet?
De actie door Frankrijk en de onbevestigde actie door Duitsland tegen schepen van eigenaren die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, die zich bevinden in hun respectievelijke wateren, vloeien voort uit de sancties die door de EU zijn ingesteld.
Indien schepen van eigenaren, die voorkomen op de EU-sanctielijst voor individuen, zich bevinden in de wateren van Sint Maarten (of andere delen van het Koninkrijk) zal hiertoe actie worden ondernomen. Op dit moment is dit niet het geval.
Bent u het ermee eens dat we binnen het gehele Koninkrijk der Nederlanden er alles aan moeten doen om de ingestelde sancties uit te voeren en de druk op Rusland zo groot mogelijk te maken? Zo ja, hoe handelt het kabinet in samenwerking met het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Daar ben ik het mee eens. Dat is ook de reden dat wij de situatie in alle landen van ons koninkrijk nauwlettend in de gaten houden en hieromtrent voortdurend contact onderhouden met de diverse instanties binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn nader over te informeren over deze kwestie?
Ik zal de Kamer informeren indien er zich ontwikkelingen voordoen met betrekking tot dit onderwerp.
De nadelige gevolgen van het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië m.b.t. de invoer van aardappelpootgoed uit de EU. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is de Minister bekend met het artikel «Brexit funding should be used for seed potato sector -IFA» waarin genoemd wordt dat de Irish Farmers’ Association (IFA) pleit voor het gebruik van Brexit Adjustment Reserve (BAR)-financiering om de productie van Ierse pootaardappelen te stimuleren?1
Ja.
Is de Minister zich bewust van de handelsproblemen m.b.t. de pootgoedsector, ingezet door Brexit, en daarmee de grote impact voor de Nederlandse markt voor pootgoed- en consumptieaardappelen? Zo ja, erkent de Minister dat de nadelige gevolgen voor deze sector voornamelijk het midden- en kleinbedrijf en kleinere exportbedrijven financieel schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de handelsproblemen met betrekking tot de pootgoedsector als gevolg van Brexit. Brexit stelt in het algemeen het midden- en kleinbedrijven (mkb) voor flinke uitdagingen.2 De rijksoverheid heeft daarom afgelopen jaren communicatie over Brexit specifiek gericht op het mkb.
Is de Minister het eens dat dit voor deze sector niet alleen negatieve effecten heeft voor de export maar ook de doorontwikkeling van deze producten en daarmee de koppositie van Nederland als een van de meest innovatieve landen op dit gebied in gevaar brengt?
Deze ontwikkeling is niet behulpzaam voor de ontwikkeling van pootgoed en de koppositie van de pootaardappelsector. Tegelijkertijd is de Nederlandse pootaardappelsector erg innovatief en sterk aanwezig op de wereldmarkt. Die positie zie ik niet direct in gevaar komen.
Deelt de Minister de zienswijze dat, naast de nadruk van EU wet- en regelgeving op dynamic alignment, een uitzondering geboden zou moeten worden (derogatie) voor pootgoed met het Verenigd Koninkrijk en specifiek tussen Nederland en Schotland (wegens de overeenkomsten tussen Nederland en Schotland i.h.k.v. specifieke rassen en specifieke exportmarkten van pootgoed)? Zo ja, Is de Minister bereid om samen met Schotse regering op korte termijn op zoek te gaan naar samenwerking om middels deze stap impliciet de druk op beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk en de EU te vergroten?
Nee, ik deel deze zienswijze niet.
Kan de Minister specifieke duiding geven over de kansen voor een tijdelijke danwel permanente oplossing voor de export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk, op een termijn die uitkomst biedt voor het huidige seizoen voor pootgoed (komend voorjaar)?
In overleg met de Europese Commissie, andere-EU lidstaten en de Nederlandse pootgoedsector worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de mogelijkheden voor export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk verkend. Dit is echter uiterst complex en tijdrovend.
Kan de Minister specificeren welke vooruitgang er is geboekt aangaande de op 24 september 2021 – door voormalig Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten – genoemde verkenning van mogelijkheden naar het voorzien van een Brexitgerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven vanuit de BAR?
Zoals u in de brief aan uw Kamer over de nationale invulling van de Brexit Adjustment Reserve3 kunt lezen, legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan het internationaliseringsprogramma. De verschillende onderdelen en de bijbehorende interventies van het programma beogen een tijdelijke impuls te geven aan de internationale handel vanuit Nederland richting de belangrijkste handelsmarkten in de EU. Daarmee zal het programma de Nederlandse concurrentiepositie binnen post-Brexit Europa versterken. Het programma is gericht op de meest door Brexit geraakte bedrijven en sectoren. Door middel van individuele technische ondersteuning zal het programma maatwerk leveren zodat bedrijven zich aan kunnen passen aan de veranderde handelsstromen. Naast individuele ondersteuning zal ook collectieve ondersteuning geboden worden. Daarbij worden bedrijven uit de meeste getroffen (sub-)sectoren gezamenlijk en gericht ondersteund bij handelsbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld matchmaking, missies en beurzen) binnen de voor hun sector meest kansrijke alternatieve Europese doelmarkten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) uitvoerder van het programma.
Kan de Minister aangeven welke «voortdurende inzet» er getoond wordt vanuit het Ministerie van LNV op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen?
Vanuit het Ministerie van LNV wordt door het derdelandenteam voor fytosanitaire markttoegang gewerkt aan het openen van nieuwe markten en het openhouden van bestaande markten voor Nederlandse plantaardige producten. Dit gebeurt in samenwerking met de sector, de NVWA, de keuringsdiensten en landbouwraden. De internationale (beleids-)kaders waarin het derde landen team voor fytosanitaire markttoegang werkt zijn het Sanitaire en Fytosanitaire akkoord van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-SPS) en de standaarden van de Internationale Plantenbeschermingsovereenkomst (IPPC). Dit werk vereist bilaterale technische onderhandelingen en afstemming met derde landen en met de Europese Commissie. In de kern is de inzet erop gericht de mogelijkheden van markttoegang in derde landen te versterken door het verspreiden van ziekten en plagen tegen te gaan en het internationale vertrouwen in de Nederlandse fytosanitaire garantiesystemen te helpen vergroten.
Erkent de Minister dat aanspraak maken op de BAR voor de Nederlandse agrarische sector kansen biedt om Nederlandse boeren die zich bezigen met pootgoed financieel te ondersteunen? Zo nee, welke andere kansen voor financiële ondersteuning ziet de Minister aangaande deze kwestie?
De BAR is opgericht om de hardst geraakte sectoren en lidstaten te ondersteunen in hun aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit. Zoals in de brief van 11 februari jl. is aangegeven heeft het kabinet middelen ter beschikking gesteld om het bedrijfsleven te faciliteren in de aanpassing van hun operationele bedrijfsprocessen. De middelen komen beschikbaar via een aantal beoogde instrumenten waarvoor nog goedkeuring moet worden gegeven door de Europese Commissie. Zo zijn er regelingen beoogd voor nog te maken en reeds gemaakte eenmalige aanpassingskosten als gevolg van Brexit. Tenslotte is er het beoogde internationaliseringsprogramma, zie daarvoor het antwoord op vraag 6.
Kan de Minister bovenstaande vragen beantwoorden voor het commissiedebat Brexit / nieuwe relatie Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Het Politico interview van Eurocommissaris Reynders |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview van Eurocommissaris Reynders in Politico van 27 januari 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de rechtsstaatverordening nog niet direct toegepast kan worden nadat het Europese Hof van Justitie hier op 16 februari een oordeel over velt, en de toepassing hiermee over de Hongaarse verkiezingen van 3 april wordt getild?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Klopt het dat er na de uitspraak van het Hof nog een uitvoerige uitwisseling van gegevens en standpunten tussen de Europese Commissie en de Hongaarse regering nodig is voordat er daadwerkelijk overgegaan kan worden tot het inhouden van betalingen?
Dat klopt. De in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening beschreven procedure biedt verschillende mogelijkheden voor de Commissie om gegevens en standpunten met de betrokken lidstaat uit te wisselen.
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtstaatverordening begint formeel met de toezending van de schriftelijke kennisgeving door de Commissie op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie kan, op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening, zowel vóór als na het toezenden van de schriftelijke kennisgeving de lidstaat verzoeken om aanvullende informatie. De Commissie stuurde dergelijke informatieverzoeken reeds aan Polen en Hongarije op 18 november 2021. De Commissie ontving inmiddels uit beide lidstaten reactie.
Na de toezending van de schriftelijke kennisgeving heeft de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(5) van de MFK-rechtsstaatverordening minimaal één maand en maximaal drie maanden om opmerkingen te maken over de bevindingen van de Commissie en voorstellen te doen voor het nemen van corrigerende maatregelen in reactie op die bevindingen.
De Commissie besluit vervolgens op grond van artikel 6(6) van de MFK-rechtsstaatverordening binnen een indicatieve termijn van één maand, en in ieder geval binnen een redelijke termijn, of ze een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen wil voorleggen aan de Raad. Wanneer de Commissie voornemens is dit te doen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(7) van de MFK-rechtsstaatverordening eerst in de gelegenheid om binnen één maand zijn opmerkingen in te dienen, met name over de evenredigheid van de voorgenomen maatregelen.
Daarna kan de Commissie op grond van artikel 6(9) van de MFK-rechtsstaatverordening een voorstel voor een uitvoeringsbesluit inzake passende maatregelen – zoals een schorsing of stopzetting van uitkering van EU-middelen – indienen bij de Raad.
De Raad besluit hierover met gekwalificeerde meerderheid, en stelt het uitvoeringsbesluit op grond van artikel 6(10) en overweging 26 van de MFK-rechtsstaatverordening in beginsel vast binnen één maand, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de termijn voor de vaststelling van het uitvoeringsbesluit met maximaal twee maanden kan worden verlengd voor bespreking in de Europese Raad.
De procedure zal daarmee naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen.
Hoe verhoudt deze vertraging zich tot eerdere uitspraken van het kabinet dat de vertraging rond toepassing van de rechtsstaatverordening te vergelijken is met een flitspaal die al aanstaat, maar waarbij het alleen nog even wachten is tot de boete wordt verzonden?
De procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening is zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Nederland is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat van de MFK-rechtsstaatverordening. Uw Kamer ontving hierover eerder een kabinetsappreciatie.2
Tijdens de Europese Raad van 10–11 december 2020 is de tekst van de MFK-rechtsstaatverordening niet gewijzigd. De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad wel aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.3
De beeldspraak over de flitspaal geldt onveranderd, en ziet op de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, en houdt in dat de Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat sinds 1 januari 2021 worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Hongaarse regering na de mogelijkheid om de verordening eerst aan het Hof voor te leggen op deze manier een nieuwe mogelijkheid krijgt om inhouding van betalingen te vertragen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening zo overeengekomen tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Het kabinet deelt het gevoel van urgentie, en blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Welke juridische mogelijkheden zijn er voor de Commissie om bij grote zorgen over de rechtsstaat hangende deze discussie toch al betalingen op te schorten en de «boetes» voor eerdere schending reeds te gaan vorderen?
Van het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium ontving uw Kamer een overzicht.4 Het kabinet blijft de Commissie aanspreken om haar rol als hoedster van de Verdragen consequent en proactief te vervullen, en op te treden om de rechtsstaat te beschermen, als fundament van EU-samenwerking. Het kabinet dringt er voortdurend bij de Commissie op aan om alle instrumenten die zij hiervoor tot haar beschikking heeft, in te zetten.
Bent u bereid om zich in EU-verband in te zetten voor een directe doorwerking van het vonnis zodra de uitspraak er ligt en in ieder geval betalingen aan Hongarije tot nader orde op te schorten?
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Het verslag van de Europese Rekenkamer 'EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan' |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Speciaal Verslag (nr. 01/2022) van de Europese Rekenkamer (ERK) «EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan: ondanks inspanningen nog steeds fundamentele problemen» gepubliceerd op 10 januari 20221?
Ja.
Hoe weegt u de conclusie van de ERK dat het optreden van de Europese Unie (EU) in de Westelijke Balkan weinig effect heeft gehad op het bevorderen van fundamentele hervormingen van de rechtsstaat in deze landen?
De bevindingen van de Europese Rekenkamer (ERK) zijn zorgwekkend. Het kabinet is van mening dat een goed functionerende rechtsstaat essentieel is voor welvaart en stabiliteit op lange termijn. De aanbevelingen van de ERK adresseren de belangrijkste tekortkomingen t.a.v. de huidige inzet en sluiten goed aan bij de reeds bestaande Nederlandse inzet op het versterken van de rechtsstaat, met aandacht voor de rol van maatschappelijk middenveld en media en gebruikmakend van conditionaliteit. Het kabinet neemt de conclusies en aanbevelingen van de ERK zeer serieus en zal deze actief gebruiken bij de huidige en toekomstige EU- en bilaterale inzet op rechtsstaatshervormingen in de Westelijke Balkan.
Deelt u de mening dat de bevindingen uitermate zorgwekkend zijn en een heroverweging van de wijze waarop we deze middelen inzetten vragen?
Ik deel de mening dat de bevindingen zorgwekkend zijn. Het kabinet neemt de conclusies en aanbevelingen van de ERK zeer serieus en zal hier actief gebruik van maken bij de huidige en toekomstige inzet op rechtsstaatshervormingen in de Westelijke Balkan. Zo zal het kabinet in EU kader (nog) meer inzetten op het versterken van de EU Rechtsstaatsmechanismen, steun voor het maatschappelijk middenveld betrokken bij hervormingen van de rechtsstaat en mediavrijheid, toepassing van conditionaliteit bij de toekenning van EU-fondsen en het verbeteren van projectrapportage en monitoring door de Europese Commissie, conform de aanbevelingen van de ERK.
Hoe kijkt u zelf naar de effectiviteit van de EU-steun voor rechtsstaat hervormingen en op welke wijze is vanuit Nederland opvolging gegeven aan eerdere signalen dat de effectiviteit onvoldoende is?
Het kabinet monitort de effectiviteit van EU-steun in de Westelijke Balkan intensief, met extra aandacht voor de hervormingen van de rechtsstaat. Het kabinet ziet er, conform de motie Kamminga/Amhaouch, (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2358), op toe dat de Commissie de voortgang op hervormingsterrein strikt monitort waarbij het kabinet zelf, o.a. via het rechtsstatelijkheidsnetwerk in de regio, een actieve rol speelt door monitoring en het leveren van input op de voortgangsrapporten van de Commissie. Bovendien benut het kabinet het rechtsstatelijkheidsnetwerk om tot een eigen appreciatie te komen voor de discussies en rapportages in EU-kader. In het geval van geen of onvoldoende vooruitgang verbindt het kabinet hier consequenties aan voor de Westelijke Balkan landen, zoals deze in het toetredingskader voorhanden zijn. Dit is tevens conform bovengenoemde motie. Het kabinet doet dit door coalitievorming met andere EU-lidstaten zodat er een stevige boodschap afgegeven wordt aan de Commissie, de (potentiële) kandidaat-lidstaten en andere partners. Daarnaast streeft het kabinet naar het frequenter inzetten van conditionaliteit bij de toekenning en tijdens de uitvoering van EU-fondsen.
Welke consequenties verbindt u aan dit rapport en ziet u mogelijkheden om de middelen zo aan te wenden dat ze wel effect genereren?
Het kabinet neemt de conclusies en aanbevelingen in het rapport zeer serieus en zet zich in om de effectiviteit van de EU-steun voor de rechtsstaat te vergroten. Allereerst zal het kabinet de bestaande inzet op conditionaliteit kracht bij zetten, in lijn met de hierboven genoemde aanbevelingen van de ERK.
Daarnaast kan ook de herziene uitbreidingsmethodologie een stap in de goede richting zijn, zoals de ERK ook stelt. In deze herziene methodologie krijgen hervormingen op rechtsstaatsterrein een centralere plaats in het proces. Door het expliciet maken van het belang van de rechtsstaat als basis voor een stabiel democratisch systeem, wordt meer nadruk gelegd op het belang van een solide democratisch fundament in de kandidaat-lidstaten. Hiermee worden de zorgen van het kabinet over terugval op het terrein van democratische waarden in een aantal landen in de Westelijke Balkan beter geadresseerd. Verder wordt voortgang op andere terreinen nog sterker gekoppeld aan voortgang op rechtsstaatsterrein. Alleen met voldoende stappen op rechtsstaatsterrein kunnen onderhandelingshoofdstukken in het toetredingsproces voorwaardelijk worden gesloten.
Denkt u dat de aanbevelingen die de ERK doet dat de Commissie het mechanisme voor het bevorderen van hervormingen van de rechtsstaat moet versterken, evenals de ondersteuning van maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media, gebruikmaken van conditionaliteit, en de verslaglegging over en de monitoring van projecten, voor verbetering kunnen zorgen?
Ik ben van mening dat implementatie van deze aanbevelingen tot een meer effectieve EU-inzet op rechtsstaatsterrein in de Westelijke Balkan kan leiden.
Indien het antwoord op vraag zes ja is, hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
De aanbevelingen van de ERK adresseren de belangrijkste tekortkomingen t.a.v. de huidige EU-inzet en sluiten goed aan bij de reeds bestaande Nederlandse inzet op het versterken van de rechtsstaat, met aandacht voor de rol van maatschappelijk middenveld en media en gebruikmakend van conditionaliteit. Het kabinet kan zich ook goed vinden in de aanbeveling om de verslaglegging over en de monitoring van de projecten door de Commissie te verbeteren. Het kabinet zal, mede op basis van het ERK rapport, bij zowel Commissie, EDEO als andere EU-lidstaten bepleiten dat prioriteit wordt gegeven aan de implementatie van de aanbevelingen.
Op welke wijze kan het toezicht op de inzet van deze middelen worden versterkt zodat er eerder in het proces kan worden bijgestuurd?
Het merendeel van de EU-steun in de Westelijke Balkan wordt gegenereerd via het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA). Bij de inwerkingtreding van IPA III in 2021 zijn prestaties van de (potentiële) kandidaat-lidstaten centraler komen te staan. Dit ziet het kabinet als een positieve ontwikkeling. De toegang tot fondsen wordt nu gebaseerd op criteria zoals de verwachte impact en voortgang op het gebied van rechtsstaat, fundamentele rechten en openbaar bestuur. Dit is onder meer mogelijk door de focus te verleggen van landenenveloppen naar het behalen van thematische doelen. Op deze wijze kunnen (potentiële) kandidaat-lidstaten die goede resultaten boeken beloond worden met extra EU-steun en de landen die minder voortgang tonen juist minder EU-steun krijgen; het more for more, less for lessprincipe. Het kabinet zal bij de discussie over de toekenning van deze fondsen inzetten op het verlenen van steun aan landen die hervormen en daarbij duurzame resultaten boeken. Wanneer gerechtvaardigd zal het kabinet tevens aandringen op opschorting/mindering van deze fondsen.
Bent u bereid met uw Europese collega’s een breed gesprek te voeren over het nut en effectiviteit van het uitgeven Europees gemeenschapsgeld en de Kamer hierin mee te nemen?
Het kabinet voert regelmatig gesprekken met Europese collega’s over het nut en de effectiviteit van het uitgeven van Europees gemeenschapsgeld. Het kabinet doet dit o.a. aan de hand van de ERK-rapporten, de gebruikelijke evaluatiecyclus van het Cohesiebeleid en binnenkort ook het Achtste Cohesierapport. Deze rapporten worden besproken in de RWG SMOR (Structurele Maatregelen en Outermost Regions) en de Raad Algemene Zaken Cohesie. In dit kader zal het kabinet ook gesprekken voeren m.b.t. de besteding van IPA- en eventuele andere Europese fondsen die ingezet worden ter versterking van de rechtsstaat in de Westelijke Balkan.
T.a.v. de impact van het EU-uitbreidingsbeleid, inclusief het IPA, wordt uw kamer regelmatig op de hoogte gehouden middels de kabinetsappreciaties van het jaarlijkse uitbreidingspakket van de Commissie. Tevens zal het kabinet u informeren d.m.v. de door uw kamer op 27 januari jl. verzochte kabinetsappreciatie van het ERK rapport.
Het bericht ‘French government protests EU Commissioner meeting with ‘Islamist’ NGO’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «French government protest EU commissioner meeting with «Islamist» NGO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Franse Minister voor Burgerschap Schiappa en de Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken Beaune dat de ontmoeting tussen FEMYSO en de Eurocommissaris voor Gelijkheid Dalli op zijn zachtst gezegd onwenselijk was? Sluit u zich bij deze uitspraken aan?
Het kabinet heeft op dit moment geen redenen om zich aan te sluiten bij deze uitspraken. Zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat islamistische organisaties als gesprekspartners worden betrokken bij de uitvoering of ontwikkeling van beleid, ook op Europees niveau? Zo ja, op welke wijze gaat u het Franse standpunt hierop dan ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet acht participatie van en consultatie met een divers maatschappelijk middenveld, inclusief religieuze organisaties, op nationaal, Europees en internationaal niveau waar mogelijk en relevant, van belang voor het bevorderen van een inclusieve dialoog en duurzame beleidsontwikkeling. Om een inclusieve dialoog te kunnen waarborgen dienen gesprekspartners uiteraard mensenrechten en het non-discriminatie beginsel te respecteren.
Klopt het dat de Haagse studentenvereniging MashriQ als «member organisation» verbonden is aan FEMYSO? Wat is de hoogte van de bijdrage en de bestuursbeurzen die MashriQ heeft ontvangen van de Haagse Hogeschool over de afgelopen vijf jaar?
Op de website van FEMYSO staat de Haagse studentenvereniging MashriQ niet vermeld als lid («member organisation»). De Haagse Hogeschool heeft aangegeven niet bekend te zijn met een dergelijke verbinding. De studentenvereniging MashriQ heeft volgens De Haagse Hogeschool nooit een bijdrage ontvangen; de instelling verstrekt geen directe bijdragen aan studentenverenigingen. De instelling geeft aan dat in de periode 2016–2021 bestuursleden van MashriQ die als student ingeschreven waren aan De Haagse Hogeschool in totaal € 10.086 aan bestuursbeurzen hebben ontvangen. Dit betrof vijf bestuursbeurzen in de jaren 2017 en 2018.
Klopt het dat de Moslimstudenten Associatie Nederland verbonden is als «member organisation» aan FEMYSO? Op welke manier heeft deze organisatie bijdrages ontvangen van onderwijsinstellingen of via sponsoring door de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde Landelijke Studentenvakbond?
Op de website van FEMYSO staat de Moslimstudenten Associatie Nederland inderdaad vermeld als lid («member organisation»). De Landelijke Studentenvakbond (LSVb) heeft laten weten nooit financiële steun te hebben verstrekt aan de Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA Nederland). De bond geeft aan wel een partnerschap met de MSA Nederland te hebben en hier ook achter te staan, omdat daarmee een bredere groep studenten kan worden bereikt en vertegenwoordigd.
De toekenning van bestuursbeurzen voor studentenverenigingen is een zaak van de instellingen. De koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) geeft aan dat de instellingen verschillende criteria hanteren bij het toekennen (en eventueel intrekken) van bestuursbeurzen vanuit hun profileringsfondsen. De keuzes en afwegingen worden zorgvuldig gemaakt, met oog voor de diversiteit aan studenten en typen verenigingen (gezelligheid, sport, levensbeschouwelijk, e.d.). Daarbij zijn altijd juristen van de instellingen betrokken en kunnen ook specifieke uitsluitingsgronden worden gehanteerd, bijvoorbeeld in geval van organisaties en activiteiten die gericht zijn op het in stand houden of bevorderen van discriminatie. Het is bij de UNL niet bekend of bestuurders van de Moslimstudenten Associatie Nederland op grond van deze door de instellingen geformuleerde en vastgelegde criteria moeten en kunnen worden uitgesloten.
Zijn er nog andere studie- of studentenverenigingen die aangesloten zijn bij FEMYSO die subsidies of bestuursbeurzen hebben ontvangen van Nederlandse onderwijsinstellingen? Zo ja, welke zijn dit en hoe hoog waren de bijdrages en bestuursbeurzen die de afgelopen vijf jaar aan deze verenigingen zijn verstrekt?
Uit de informatie op de website van FEMYSO kan opgemaakt worden dat er behalve de Moslimstudenten Associatie Nederland geen andere Nederlandse studie- of studentenverenigingen zijn aangesloten bij FEMYSO.
Vindt u het wenselijk dat er geld via het profileringsfonds van hoger onderwijsinstellingen of via de door het ministerie gesubsidieerde organisaties gaan naar studie- en studentenverenigingen die zich aangesloten hebben bij islamistisch gelieerde organisaties zoals FEMYSO? Zo nee, waarom niet?
Het profileringsfonds heeft als doel het financieel ondersteunen van studenten die door bijzondere omstandigheden studievertraging hebben opgelopen of naar verwachting zullen oplopen. Een bijzondere omstandigheid kan het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie zijn, maar ook activiteiten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het oordeel van het instellingsbestuur mede in het belang zijn van de instelling of van het onderwijs dat de student volgt. Het is aan de instelling om te bepalen welke organisaties of activiteiten zij wil ondersteunen. De keuzes en afwegingen bij het toekennen (en eventueel intrekken) van bestuursbeurzen vanuit het profileringsfonds worden zorgvuldig gemaakt, met oog voor de diversiteit aan studenten en typen verenigingen (gezelligheid, sport, levensbeschouwelijk, e.d.). Daarbij zijn altijd juristen van de instellingen betrokken en kunnen ook specifieke uitsluitingsgronden worden gehanteerd, bijvoorbeeld in geval van organisaties en activiteiten die de rechtsstaat ondermijnen, de rechtsgelijkheid van burgers niet onderschrijven of gericht zijn op het in stand houden of bevorderen van discriminatie.
Daarnaast subsidieert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bestuursfuncties bij de twee landelijke studentenbonden die de belangen van alle studenten behartigen.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse onderwijsinstellingen direct of indirect, bijvoorbeeld via het profileringsfonds of indirect via gesubsidieerde organisaties, subsidies, sponsoring of beurzen verlenen aan studentenorganisaties wanneer er signalen zijn dat deze de integratie zouden kunnen tegenwerken?
Het kabinet heeft er vertrouwen in dat onze instellingen voor hoger onderwijs uitstekend in staat zijn om aanvragen voor financiële ondersteuning voor studentenorganisaties kritisch te beoordelen op hun beoogde doelstellingen en daarbij ook bredere maatschappelijke criteria hanteren dan alleen onderwijsgerichte. Mochten er echter signalen zijn dat er activiteiten plaatsvinden die de rechtsstaat ondermijnen, de rechtsgelijkheid van burgers niet onderschrijven of gericht zijn op het in stand houden of bevorderen van discriminatie, dan zal de betreffende instelling daarop aangesproken worden.
In hoeverre heeft de Taskforce ongewenste buitenlandse beïnvloeding en problematisch gedrag zicht op mogelijke beïnvloeding via studie- en studentenverenigingen en bent u bereid de Taskforce hier mee aan de slag te laten gaan? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce PG & OBF) heeft tot doel de informatiepositie van het Rijk en gemeenten te versterken, het handelingsperspectief van gemeenten en Rijk te vergroten en ongewenste buitenlandse financiering tegen te gaan.
De Taskforce PG&OBF kan adviseren als er sprake is van gedrag van personen of groepen dat voornamelijk binnen de grenzen van de wet valt, maar tot aantasting en ondermijning van de democratische rechtsorde kan leiden of wanneer er sprake is van ongewenste buitenlandse financiering.
De Taskforce doet geen eigenstandig onderzoek naar personen of organisaties. Als er sprake zou zijn van problematisch gedrag of ongewenste buitenlandse financiering bij de genoemde, of andere, studie- en studentenverenigingen, dan kan de Taskforce gemeenten of het Rijk hierover adviseren. Hierin is leidend dat er dan sprake moet zijn van problematische gedragingen, waarbij ideologie op zichzelf nooit een reden is voor ingrijpen waarbij vrijheden worden beperkt.
Tegelijkertijd zet het kabinet in op het vergroten van de weerbaarheid van, onder andere, de islamitische gemeenschap en van vrouwen en jongeren in het bijzonder. Het kabinet vindt deze benadering momenteel het meest passend en doeltreffend.
Ontwikkelingen omtrent de Brexit met specifiek het Noord-Ierland protocol |
|
Roelien Kamminga (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn Europese concessies voldoende voor de Britten?»1
Ja.
Klopt het dat er nog geen overeenstemming is tussen de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de implementatie van het Noord-Ierland protocol?
De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol), als onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, overeengekomen als wederzijds acceptabele oplossing, die de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden respecteert, de integriteit van de interne markt van de EU beschermt en een harde grens op het Ierse eiland voorkomt. De EU en het VK zijn beide gebonden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen uit het Terugtrekkingsakkoord. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na2. De Europese Commissie en het VK zijn sinds de inwerkingtreding van het Terugtrekkingsakkoord continu in gesprek met als doel om gemaakte afspraken in het Protocol nader uit te werken binnen de afgesproken kaders. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Europese Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, om praktische oplossingen te vinden voor problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Op het moment van schrijven lopen deze gesprekken. Volledige implementatie van het Protocol blijft voor Nederland, net als voor de Europese Commissie, het einddoel.
Kunt u aangeven wat het precieze voorstel vanuit de Europese Commissie is waar in dit artikel naar wordt gerefereerd?
De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een viertal non-papers gepubliceerd met oplossingsrichtingen op de terreinen douane, sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS), medicijnen en betrokkenheid van Noord-Ierse belanghebbenden bij de governance van het Protocol. Deze voorstellen moeten worden gezien als reactie op de problemen met de implementatie van het Protocol, zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden tijdens gesprekken op verschillende niveaus. De non-papers bieden oplossingsrichtingen, nader uit te werken in gesprekken tussen de Europese Commissie en het VK, waarbij onder strikte voorwaarden, zoals functionerende grenscontroleposten en toegang van EU functionarissen tot de relevante databases, minder controles en formaliteiten nodig zijn bij de implementatie van het Protocol. Ten eerste stelt de Europese Commissie voor om certificeringsprocedures te kunnen versimpelen en fysieke checks te kunnen verminderen voor een afgebakende groep sanitaire en fytosanitaire (SPS) goederen bij export vanuit Groot-Brittannië (GB) naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI). Ten tweede gaat het om een nader uit te werken uitbreiding van het concept goods not at risk3, waardoor bedrijven voor bepaalde goederen aan minder douaneformaliteiten zouden hoeven te voldoen bij export vanuit GB naar eindgebruikers in NI. Ten derde zou de Europese Commissie met een wetsvoorstel kunnen komen dat het mogelijk moet maken dat wettelijke controles op medicijnen mogen worden uitgevoerd in GB in plaats van in NI/EU, aangevuld met een dialoog tussen experts om dubbele productielijnen voor medicijnen bestemd voor de NI-markt te voorkomen. Dit moet de beschikbaarheid van medicijnen in NI waarborgen. Ten vierde zouden Noord-Ierse belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en het Noord-Ierse parlement een grotere rol kunnen krijgen in de governance van het Protocol.
Deze non-papers identificeren enkel mogelijke oplossingsrichtingenen behoeven daarmee nadere uitwerking. De komende periode zal de Europese Commissie de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen. Dit doet de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad.
Klopt het dat de Europese Commissie onder meer aanbiedt dat het aantal controles en benodigde papierwerk voor transporten van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland sterk te reduceren? En kunt u aangeven of hiermee geen toename van fraude en import van ongewenst producten zal toenemen?
Het nader uitwerken van de oplossingsrichtingen, zoals hierboven beschreven m.b.t. sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) en douane, zou moeten leiden tot een vermindering van fysieke controles en versimpeling van benodigde formaliteiten voor een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd. Tegelijkertijd moet de integriteit van de interne markt van de EU beschermd worden en daarvoor moet het VK aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie bespreekt met het VK, als integraal onderdeel van het uitwerken van de oplossingsrichtingen, drie categorieën mitigerende maatregelen om de integriteit van de interne markt van de EU te waarborgen en zo een toename van fraude en import van ongewenste goederen te voorkomen. Allereerst worden enkel oplossingsrichtingen voorgesteld voor een afgebakende groep goederen die een zogenaamde eindgebruiker kent in NI, en vanuit NI niet verder wordt verplaatst naar de interne markt van de EU buiten NI, bijvoorbeeld goederen bestemd voor verkoop in supermarkten in NI. De Europese Commissie en het VK zullen nog nader uitwerken hoe gegarandeerd kan worden dat deze goederen niet op de interne markt buiten NI terecht kunnen komen, maar gedacht wordt aan specifieke labelling, het autoriseren van bepaalde bedrijven die voor de oplossingsrichtingen in aanmerking komen en specifieke procedures zodat deze goederenstroom eenvoudig geïdentificeerd kan worden. Ten tweede zullen de Europese Commissie en het VK nog nader werken aan een reactiemechanisme dat geactiveerd kan worden indien er problemen met een bepaald goed worden geconstateerd. Ten derde stelt de Europese Commissie voorwaarden aan het nader uitwerken en implementeren van voornoemde oplossingsrichtingen, zoals functionerende grenscontroleposten, toegang van EU-functionarissen tot de relevante databases om handelsstromen te kunnen monitoren en het naleven van EU-regelgeving m.b.t. technische vereisten voor productie van bepaalde goederen. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld om de huidige implementatie van het Protocol te verbeteren, waarbij volledige implementatie het einddoel blijft.
Welke risico’s ziet u voor integriteit van de interne markt door verminderde checks zoals binnenkomst van producten die niet aan de Europese standaarden voldoen, of van smokkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit volgens u het belangrijkste knelpunt in de onderhandelingen en hoe weegt u dat?
De komende periode zal de Europese Commissie intensief de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen op basis van voornoemde oplossingsrichtingen. Het VK heeft in aanloop naar en tijdens deze gesprekken meermaals verwezen naar diens toekomstvisie op het Protocol, zoals gepresenteerd in het zogenaamde Command Paper van 21 juli jl.4 Hierin stelt het VK een groot aantal aanpassingen van het Protocol voor met als doel 1) minder controles op goederen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland (NI), 2) mogelijkheid tot uiteenlopende standaarden voor goederen op de NI-markt, 3) een beperktere rol voor EU-instellingen bij de implementatie van het Protocol, met name voor het Europees Hof van Justitie. De voorstellen van het VK vergen aanpassing van de juridische kaders van het Protocol. De oplossingsrichtingen zoals geïdentificeerd door de Europese Commissie gaan uit van het maximaal benutten van de mogelijkheden die het Protocol biedt. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit. De inzet van de Europese Commissie is gericht op het met praktische oplossingen verhelpen van de problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Het kabinet steunt deze aanpak. Voornoemde maakt duidelijk dat, om tot een oplossing te komen, alle partijen zich maximaal zullen moeten inspannen.
Wat zijn de potentiele effecten voor de relatie met het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse bedrijven en instellingen die handel drijven met het Verenigd Koninkrijk?
Gelet op de brede belangen die Nederland in de relatie met het VK heeft, zowel vanuit EU als bilateraal en zowel beleidsmatig als economisch, steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Een duurzame oplossing en wederzijds vertrouwen kan bijdragen aan intensivering van handel tussen Nederland en het VK. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de geïdentificeerde oplossingsrichtingen m.b.t. sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS) en douane enkel van toepassing zijn op een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd en een zogenaamde eindgebruiker in NI kent. In hoeverre deze oplossingsrichtingen van toepassing zijn en effect hebben op het Nederlandse bedrijfsleven valt nader te bezien. Gezien de inkadering van de oplossingsrichtingen is het niet de verwachting dat deze significante effecten voor de handel met het VK voor het Nederlands bedrijfsleven met zich mee dragen.
Hoe ziet u de weg voorwaarts om uit deze ogenschijnlijke patstelling te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe weegt u de uitspraak van de Britse Brexit-Minister David Frost dat het Noord-Ierland protocol niet werkt?
De uitspraak van Minister Frost is in lijn met de toekomstvisie van het VK op het Protocol, zoals uiteengezet in het Command Paper van 21 juli jl.5 Het VK stelt hierin dat het Protocol moet worden aangepast om het functioneren ervan te verbeteren. Ik ben bekend met het standpunt van het VK. Het kabinet neemt de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren serieus en steunt de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Vicevoorzitter van de Europese Commissie Šefčovič onderstreepte bij de publicatie van voornoemde voorstellen dat zijn bezoek aan Noord-Ierland en Ierland op 9 en 10 september jl. de noodzaak heeft laten zien om met alle betrokken partijen te zoeken naar dergelijke oplossingen, binnen de kaders van het Protocol.
Kunt u aangeven wat het eventueel inroepen van artikel 16 van het protocol door het Verenigd Koninkrijk precies voor consequenties zou hebben?
Artikel 16 van het Protocol biedt de EU en het VK de mogelijkheid om, wanneer de toepassing van het Protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen of leidt tot verlegging van handelsverkeer, unilateraal passende vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen moeten qua reikwijdte en duur beperkt zijn tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen, en de werking van het Protocol zo min mogelijk verstoren. Mocht het VK onverhoopt vrijwaringsmaatregelen nemen die het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van het Protocol verstoort, dan kan de Unie evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen zolang die strikt noodzakelijk zijn.
Indien het VK op basis van artikel 16 vrijwaringsmaatregelen wil gaan instellen, dient het de EU, zoals opgenomen in annex 7 van het Terugtrekkingsakkoord6, hiervan onverwijld kennis te geven via het Gemengd Comité en daarbij alle daarvoor relevante informatie te overleggen. Vervolgens dient met het oog op het vinden van een oplossing overleg plaats te vinden tussen de EU en het VK in het Gemengd Comité. In principe kunnen de voorgenomen vrijwaringmaatregelen pas worden ingevoerd nadat een maand is verstreken sinds de kennisgeving ervan, tenzij het overleg tussen de EU en het VK eerder is afgesloten of wanneer uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijke maatregelen vereisen die slechts beperkt mogen zijn tot het oplossen van het geconstateerde probleem.
De precieze consequenties van dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven in het onverhoopte geval dat het VK zich op dit artikel beroept. De Europese Commissie stelt dat momenteel niet aan de voorwaarden voor het inroepen van artikel 16 kan zijn voldaan, zoals het VK beweert, aangezien de gevolgen toe te schrijven moeten zijn aan de toepassingvan het Protocol. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na.
Het Protocol is door de EU en het VK overeengekomen als oplossing om zowel de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden als de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen. Het inroepen van artikel 16 zal per definitie de balans tussen deze doelen verstoren. Voor het kabinet staat voorop dat dit voorkomen moet worden.
Kunt u nader ingaan op hoe de risico’s uit bovenstaande vraag Nederland kunnen raken?
De precieze consequenties wanneer het VK zich onverhoopt zou beroepen op artikel 16 zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven. Hiermee zijn dus ook de risico’s voor Nederland niet op voorhand duidelijk. Gelet op de doelen van het Protocol, namelijk het voorkomen van een grens op het Ierse eiland, het beschermen van de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden en het garanderen van de integriteit van de interne markt van de EU, is het voor alle partijen van groot belang om deze precaire balans niet te verstoren en de risico’s tot een minimum te beperken. De Europese Commissie houdt de Raad goed op de hoogte van de ontwikkelingen zodat de EU zich adequaat kan voorbereiden op elk mogelijk scenario.
Kunt u aangeven hoe het staat met de inbreukprocedure welke de Europese Unie vorig jaar is gestart?
Bij de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen twee inbreukprocedures, namelijk de inbreukprocedure van vorig jaar (2020) en de inbreukprocedure van dit jaar (2021), allebei in reactie op de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK.
In september 2020 publiceerde de Britse regering een wetsvoorstel, de Internal Market Bill, dat de Britse regering de mogelijkheid zou geven om op permanente basis af te wijken van de afspraken uit het Protocol. Dit zou in strijd zijn met het Protocol en het Terugtrekkingsakkoord. De Europese Commissie is in reactie hierop op 1 oktober 2020 een inbreukprocedure gestart. Op 8 december 2020 bereikten de Europese Commissie en het VK een akkoord over deze kwestie en heeft het VK de omstreden passages uit de Internal Market Bill geschrapt. Het was daarom voor de Europese Commissie niet noodzakelijk om de gestarte inbreukprocedure voort te zetten.
In maart 2021 is de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen het VK gestart, ditmaal in reactie op de aankondiging van het VK om de toepassing van het Protocol voor wat betreft het vrij verkeer van goederen en het reizen met gezelschapsdieren eenzijdig uit te stellen. Door dit besluit is volgens de Europese Commissie sprake van niet-nakoming van de bepalingen van het Protocol en van de verplichting om overeenkomstig het Terugtrekkingsakkoord te goeder trouw te handelen. Middels een aanmaningsbrief (letter of formal notice) heeft de Europese Commissie het VK opgeroepen spoedig maatregelen te treffen om de afspraken uit het Protocol na te leven. Op 14 mei jl. heeft het VK gereageerd op deze brief. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld8 hebben sindsdien intensieve gesprekken plaatsgevonden op zowel politiek als ambtelijk niveau, met als doel om tot nadere afspraken te komen over de implementatie. De Europese Commissie heeft tot nu toe geen verdere stappen gezet in deze inbreukprocedure (reasoned opinion), al behoudt zij zich het recht voor om dit in de toekomst alsnog te doen indien een gezamenlijke oplossing uitblijft.
Kunt u garanderen, zoals de Europese Commissie overigens ook al heeft gedaan, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie altijd blijft gelden als toezichthouder op de regels van de interne markt ook wanneer het protocol wordt aangepast? En wanneer daar toch aan getornd zou worden, hoe wordt dat dan besloten aan de zijde van de Europese Unie?
Het Europees Hof van Justitie is en blijft bevoegd uitspraak te doen over de interpretatie van EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt van de EU. Indien een gezamenlijke uitkomst van voornoemde gesprekken zou uitblijven, zal de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad volgende stappen bezien.
Het bericht 'Hof Polen: Pools recht weegt zwaarder dan Europees Recht' |
|
Agnes Mulder (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof dat het Pools recht zwaarder weegt dan het Europees recht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Poolse hof? Kunt u daarbij tevens ingaan op de algehele ontwikkelingen van de Poolse rechtsstaat en de zorgen die daarbij reeds bestaan?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en de motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Kunt u hierbij een chronologie voegen van de Poolse stappen die in strijd zijn met de Europese uitgangspunten rondom de rechtsstaat?
Het Hof heeft zich reeds meerdere malen uitgesproken over de rechtsstaat in Polen en geoordeeld dat de hervormingen van de rechterlijke macht in strijd zijn met het EU-recht.
Zo oordeelde het Hof op 24 juni 2019 in de zaak C-619/18 dat de Poolse wet gericht op de verlaging van de pensioensleeftijd van de rechters van het Pools Hooggerechtshof in strijd was met het principe dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven en daarmee ook met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Op 5 november 2019 stelde het Hof in zaak C-192/18 nogmaals een schending van de beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters vast, dit keer naar aanleiding van een verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties. Op 15 juli 2021 oordeelde het Hof dat het Poolse tuchtregime voor rechters, met betrokkenheid van de Tuchtkamer van het Poolse Hooggerechtshof, onverenigbaar is met het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid.
In de zaak over de zogenoemde Poolse «muilkorfwet» (C-204/21) zijn op 14 juli 2021 alle door de Commissie gevraagde voorlopige maatregelen toegewezen die onder meer zien op de opschorting met onmiddellijke ingang van de werkzaamheden van de tuchtkamer van het Hooggerechtshof in zaken die verband houden met de functie-uitoefening en rechtspositie van rechters. In deze zaak heeft het Hof op verzoek van de Commissie aan Polen op 27 oktober 2021 een dwangsom van 1 miljoen euro per dag opgelegd bij het niet naleven van deze voorlopige maatregelen. NL intervenieert in deze zaak aan de zijde van de CIE samen met gelijkgezinde lidstaten. De einduitspraak kan in de loop van volgend jaar worden verwacht.
Ook door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is uitspraak gedaan over de Poolse rechtsstaat. Op 21 mei 2021 heeft het EHRM geoordeeld dat het Poolse Constitutionele Tribunaal een gerecht is dat niet bij wet is ingesteld.
De recente uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal over de verhouding tussen Europees en nationaal recht wordt door de Commissie nog nader geanalyseerd. Na analyse zal de Commissie besluiten of ze voldoende grond ziet een inbreukprocedure te starten.
Kunt u aangeven wat deze uitspraak betekent voor de door de Europese Unie gestarte artikel 7 procedure tegen Polen?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Deelt u de zorgen van Eurocommissaris Didier Reynders over deze uitspraak, en welke risico’s ziet u voor de Europese Unie en Nederland?
Het kabinet deelt de zorgen van Eurocommissaris Reynders over de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. Toegang tot een onafhankelijke rechter en voorrang van EU-recht boven nationale wetgeving behoren tot de fundamenten van Europese samenwerking. De verwachting is dat deze uitspraak de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen nog verder aantast. De Europese interne markt, de justitiële samenwerking, maar ook zaken als klimaatsamenwerking zijn allemaal afhankelijk van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in alle 27 lidstaten.
Het is positief dat naast Eurocommissaris Reynders ook de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, zich heeft uitgesproken over de uitspraak. Zij heeft onder andere aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Kunt u aangeven wat het speelveld is in de Europese Unie, en hoe de verschillende landen hebben gereageerd op deze ontwikkeling in Polen?
Een groot aantal lidstaten heeft zijn zorgen uitgesproken over de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. De uitspraak kwam zowel bij de Raad van Algemene Zaken van 19 oktober jl. als bij de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. uitvoerig aan de orde. Voor meer informatie over het krachtenveld wordt verwezen naar de respectievelijke verslagen die aan beide Kamers zijn verzonden5.
Kunt u aangeven welke consequenties de uitspraak van het Poolse hof heeft voor het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat?
Met de beantwoording van deze vraag wordt tevens ingegaan op de vraag van de heer Amhaouch, gesteld tijdens het debat van 12 oktober jl. voorafgaande aan de Europese Raad.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, publiceerde het Tribunaal tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma6 en de motie-Ploumen7 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.8
Hoe weegt u de effecten van de uitspraak op het uitgangspunt dat uitspraken van het Europees Hof in Luxemburg voorrang hebben op nationale rechtspraak?
De uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal doet afbreuk aan het beginsel van voorrang van EU-recht. Dit is problematisch, aangezien het beginsel van voorrang een van de fundamenten vormt van de Europese samenwerking. Dit beginsel verzekert immers dat het Unierecht uniform wordt toegepast en nageleefd in de lidstaten. Hoe groot de effecten van de uitspraak op de doorwerking van het Unierecht in de praktijk zullen zijn, moet nog blijken.
Welke instrumenten heeft de Europese Commissie om in te grijpen?
Beide Kamers ontvangen op korte termijn per brief een overzicht van het beschikbare instrumentarium voor de bescherming van de rechtsstaat. In deze brief zal zowel het preventieve als het handhavende instrumentarium worden toegelicht, inclusief de beschikbare financiële instrumenten.
Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het starten van een juridische procedure zoals een inbreukprocedure of het inhouden van financiële middelen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat is de Nederlandse inzet in deze?
De voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, heeft in het Europees parlement op 19 oktober jl. aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de artikel 7-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten en om conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van deze uitspraak voor de beoordeling van de Poolse plannen voor middelen uit het Recovery and Resilliance Facility (RRF)? En welke mogelijkheden zijn er om deze middelen tegen te houden?
Polen diende zijn herstelplan in op 3 mei jl. Op grond van de RRF-Verordening heeft de Commissie in de regel twee maanden de tijd om een herstelplan te beoordelen aan de hand van de eisen uit de RRF-verordening en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad te publiceren. Het uitvoeringsbesluit over het herstelplan van Polen is nog niet gepubliceerd.
Eén van de eisen uit de RRF-verordening aan een herstelplan is dat alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen die deze landen in 2019 en 2020 hebben ontvangen in voldoende mate worden geadresseerd. Deze landspecifieke aanbevelingen hebben voor Polen o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en op rechterlijke onafhankelijkheid.
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Na de publicatie van een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 9 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
Kunt u aangeven welke eisen er aan de Poolse rechtsstaat zijn gesteld in de landenspecifieke aanbevelingen voor Polen in de afgelopen twee jaar? Kunt u ook aangeven welke verbeteringen van de rechtsstaat Polen heeft opgenomen in het hervormingsplan voor het RRF? En kunt u aangeven hoe de recente uitspraak van het Poolse hof zich hiertoe verhoudt?
Landspecifieke aanbevelingen hebben o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en in Polen ook op de rechterlijke onafhankelijkheid. Deze aanbevelingen zijn terug te vinden op de website van de Commissie10. De landspecifieke aanbeveling voor Polen in het kader van de rechtsstaat luidt als volgt: «Het investeringsklimaat versterken, met name door de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Zorgen voor doeltreffende openbare raadplegingen en betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming.» De recente ontwikkeling in Polen hebben de zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht alleen maar doen toenemen. Deze ontwikkeling heeft de Commissie er toe gebracht om zoals ook door Nederland bepleit, duidelijk stelling te nemen dat de goedkeuring van het plan ervan afhangt of Polen wel in voldoende mate tegemoet komt aan deze landspecifieke aanbeveling.
Welke mogelijkheden zijn er onder Richtlijn 2021/1060 van 24 juni 20212 over behoorlijk bestuur en controle over de uitgaven van EU-fondsen om betalingen stop te zetten, in het licht van de uitspraak van het Poolse Hof?
De Common Provisions Regulation bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en ook van de nadere regels van de met de Common Provisions Regulation samenhangende verordeningen.
De Commissie blijft op zoek naar mogelijkheden om Polen via de band van onder andere dit instrument aan te pakken. Nederland zal druk blijven uitoefenen op de Commissie om onder meer de eventuele mogelijkheden die de Common Provisions Regulation biedt volledig te benutten.
Kunt u aangeven welke acties Nederland bilateraal onderneemt richting Polen inzake deze uitspraak, en bent u bereid opheldering te vragen bij de Poolse ambassadeur in Nederland?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat betekent de uitspraak van het Poolse Hof voor de rechtszekerheid van Nederlandse staatsburgers en ondernemers in Polen, of voor Nederlandse bedrijven die zakendoen met Polen?
Het is op het moment van schrijven nog niet goed te overzien hoe verstrekkend de gevolgen van de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal zullen zijn voor Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven in Polen. Wel is zeker dat het niet meer vanzelfsprekend zal zijn dat Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven die te maken krijgen met het Poolse rechtssysteem kunnen rekenen op onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak die hen doeltreffende bescherming van hun EU-rechten kan bieden indien nodig.
Is de Minister-President bereid om de Poolse rechtsstaat en de uitspraak van het Poolse hof, te agenderen voor de aanstaande Europese Raad?
Ja. Zie voor het verloop van de bespreking het verslag van de Europese Raad van 21 en 22 oktober 2021 dat op 29 oktober jl. aan uw Kamer is verzonden.