De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
De strijd tegen ivoorhandel |
|
René Leegte (VVD), Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «China verbiedt ivoorhandel tijdelijk»1, «Ook Chinezen zelf moeten steeds minder van ivoor hebben»2 en «China doet ivoor in de ban, tijdelijk»?3 Zo ja, wat is uw reactie op hetgeen in deze artikelen naar voren wordt gebracht?
Ja. Het feit dat China steeds actiever wordt in de strijd tegen illegale handel van ivoor is bemoedigend. Ook bemoedigend is dat de kennis onder de Chinese bevolking over de kwalijke effecten van handel in ivoor toeneemt en dat Chinezen zelf, mede daardoor, in toenemende mate bereid zijn luxe goederen zoals ivoor op te geven. Afname van de vraag naar ivoor is uiteindelijk het beste middel om de handel te bestrijden
Bent u het eens met de NGO's Traffic en Environmental Investigation Agency dat hier sprake is van window dressingomdat de Britse kroonprins op bezoek komt in China? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de maatregel, een tijdelijk verbod op de handel in ivoor, als een erkenning van China dat ook destinatielanden een grote verantwoordelijkheid hebben om wildlife crime tegen te gaan. Eerder wees China vooral naar handhaving in Afrika als oplossing. Ik vind dit een belangrijk signaal.
Tegelijkertijd hoop ik, gezien de reikwijdte van het besluit, alleen bewerkt ivoor, en de tijdsduur van voorlopig 1 jaar, dat dit een eerste stap is. Positief is wel dat de genomen maatregel in het verlengde ligt van eerdere maatregelen zoals de vernietiging van illegaal gewonnen ivoor en het actief waarschuwen van Chinese toeristen in Afrika.
Hoe hebben zich de laatste jaren de volgende zaken ontwikkeld: a. verlies aan biodiversiteit in Afrika door stroperij; b. verlies aan toeristische inkomsten in Afrika als gevolg van stroperij; c. bijdrage aan financiering van internationaal terrorisme als gevolg van stroperij?
In 2013 zijn volgens een rapport van CITES 20.000 olifanten gedood door stroperij. Dit is een afname ten opzichte van 2012 maar dit aantal is nog steeds schrikbarend hoog. Het monitoringsysteem van het CITES Secretariaat (MIKE) geeft 4 hoofdoorzaken voor een toename van stroperij: verlies van habitat (conflict tussen olifant en mens voor leefgebied), niveau van corruptie in een land, levensstandaard in een land en het voorkomen van gewapende conflicten.
Het voortbestaan van populaties Afrikaanseolifantenblijft bedreigd door de grote aantallen olifanten die gedood worden door stroperij voor hun ivoor.
Ten aanzien van de gevolgen voor toerisme is het beeld niet eenduidig. Voor savannegebieden met lodges en dergelijke is een toename van de stroperij een aantasting van het imago als toeristische bestemming en kan het toeristen afschrikken.
TRAFFIC stelt dat er «sterke aanwijzingen» zijn dat in een aantal gevallen de revenuen verkregen uit stroperij ten goede zijn gekomen aan rebellengroeperingen. Als dit waar blijkt te zijn, is dat een zorgwekkende ontwikkeling. Vooralsnog lijkt die bijdrage echter nog beperkt. Het zijn vooral criminele netwerken die het geld van illegale handel opstrijken.
Welke acties, in volgorde van noodzaak en te verwachten effectiviteit, zijn nodig om illegale stroperij effectief te bestrijden? Waar ziet de regering haar meest effectieve bijdrage?
In december 2013 heeft de internationale gemeenschap 14 «urgent measures» opgesteld waar met prioriteit op ingezet moet worden. In februari 2014 zijn deze maatregelen opgenomen in de politieke verklaring van Londen. Nederland heeft zowel de «urgent measures» als de Londen-verklaring ondertekend. De kern van zowel de maatregelen als de verklaring is de noodzaak die eruit spreekt om in de gehele keten actief te zijn bij de bestrijding van stroperij en illegale handel. Het gaat dan om de stroperij in gebieden in Afrika, het vervoer van Afrika naar Azië en vraagreductie in Azië. De projecten die het Ministerie van Economische Zaken in het kader van wildlife crime heeft opgezet (TK 28 286-724) zijn gebaseerd op de «urgent measures» en beogen in de gehele keten een duidelijke stap te zetten in het tegengaan van de illegale handel.
Hoe denkt de regering de mede dankzij het amendement Smaling-Leegte4 vrijgemaakte middelen in te zetten om stroperij en illegale handel verder in te dammen?
De uitwerking van voornoemd amendement vindt plaats in nauw overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken.
De middelen vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de bestrijding van wildlife crime zullen worden ingezet in aanvulling op programma’s gericht op natuurbeheer en regulering van de handel in bedreigde diersoorten, alsmede die in het kader van vrede en veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Het accent zal daarbij liggen op het vergroten van de weerbaarheid van gemeenschappen waar stroperij plaatsvindt, versterking van de rechtshandhaving en reductie van de vraag naar levende exemplaren van bedreigde diersoorten en producten als ivoor, hoorn van neushoorn en delen van leeuwen en andere roofdieren. Hierbij zullen lokale partijen en internationaal opererende maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Hoe kan China aangemoedigd worden zich langdurig te committeren aan het door het land zelf ondertekende CITES-verdrag dat internationale handel in ivoor verbiedt?
China voldoet aan haar verplichtingen in het kader van het CITES-verdrag. Tijdens de Conferentie van Partijen in Bangkok in 2013 is China opgedragen een «national ivory action plan» op te stellen. Tijdens de vergaderingen van het CITES Standing Committee (jan 2016) wordt dit plan na evaluatie door het CITES Secretariaat door de internationale gemeenschap beoordeeld. Als zou blijken dat China tekort schiet, kunnen door CITES maatregelen genomen worden.
In het «national ivory action plan» komen handhaving en de verwevenheid van de nationale markt voor ivoor met de illegale internationale handel nadrukkelijk aan de orde.
Nederland blijft de ontwikkelingen in China, ook in Europees kader, actief volgen.
Hoe ziet u de binnenlandse druk tegen ivoorhandel in China? Hoe representatief is het onderzoek van het International Fund for Animal Welfare en kan dit onderzoek worden gebruikt richting de Chinese autoriteiten?
Ik juich het toe dat ook binnen China het besef toeneemt dat de illegale handel in ivoor moet stoppen.
Een groot aantal ngo’s rapporteert over de situatie in China. Deze rapporten zijn voor de internationale gemeenschap van groot belang om te toetsen of China zich aan zijn internationale afspraken houdt en welke acties door zowel landen als ngo’s genomen kunnen worden om de illegale handel in ivoor tegen te gaan. De rapporten bevestigen de eerdergenoemde trend en tonen het belang aan van goede informatievoorziening om de illegale handel in ivoor tegen te gaan.
Activiteiten van netbeheerbedrijven op de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Erik Ziengs (VVD), Bart de Liefde (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Allego is een vreemde eend op de laadpalenmarkt»?1
Ja.
In hoeverre vindt u dat de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s tot wasdom is gekomen? Wat vindt u er in dat licht van dat het netwerkbedrijf Alliander via dochteronderneming Allego -indirect de overheid – volop actief is op de laadpalenmarkt voor elektrische auto’s?
In de markt voor het laden van elektrische auto’s beginnen twee gescheiden deelmarkten uit te kristalliseren: laadpaalexploitatie en laaddiensten. Een laadpaalexploitant, zoals Allego, beheert laadpalen en stelt deze ter beschikking aan service providers die de laaddiensten aan eindgebruikers aanbieden. De marktstructuur is onder andere in ontwikkeling voor wat betreft de interoperabiliteit, de mate waarin een laadpaalexploitant aan alle service providers zijn laadpalen ter beschikking stelt. Zo zijn er bedrijven die laaddiensten met eigen laadpalen aanbieden en hun laadpalen niet voor andere service providers openstellen. Het aantal laadpalen groeit gestaag, maar er is nog een grote doorgroei nodig omdat het aantal elektrische auto’s nog een grote groei zal doormaken.
Wat betreft de rol van het netwerkbedrijf is van belang om onderscheid te maken tussen de gereguleerde taken van de netbeheerder en commerciële taken die binnen het netwerkbedrijf kunnen worden uitgevoerd. Netbeheerders mogen alleen wettelijke taken uitvoeren. Concurrerende activiteiten horen niet in het gereguleerde domein van de netbeheerder plaats te hebben (concurrentieverbod). Tot eind 2013 hebben netbeheerders via hun gezamenlijke stichting E-Laad laadpalen aangelegd. Die activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Ook het beheer van bestaande palen wordt niet uit de tarieven betaald en valt dus buiten het gereguleerde domein van de netbeheerder.
Andere bedrijven binnen de groep waar een netbeheerder deel van uit maakt kunnen marktactiviteiten ondernemen die nauw aansluiten bij de netwerkinfrastructuur.
Onder de activiteiten die netwerkbedrijven kunnen ontplooien, valt ook laadpaalexploitatie. Voorts mogen netwerkbedrijven vanuit de netbeheerder geen kruissubsidie ontvangen voor hun activiteiten, dienen zij deze voor de integrale kostprijs aan te bieden en mogen zij geen activiteiten ontplooien die in strijd zijn met het belang van het netbeheer.
Geconstateerd kan worden dat er op de energiemarkt allerlei nieuwe diensten ontstaan. Daarbij rijst ook de vraag welke activiteiten netwerkbedrijven mogen ontplooien. Om die reden verduidelijk ik in mijn wetsvoorstel STROOM de regels en scherp hen gedeeltelijk aan. Hier ga ik nader op in bij vraag 6.
In hoeverre denkt u dat de markt met betrekking tot het verstrekken van bijvoorbeeld financiering onderscheid maakt tussen netbeheerders, moederbedrijven en dochterondernemingen?
Een marktpartij, die overweegt een langdurige of grote transactie overeen te komen met een dochteronderneming van een netwerkbedrijf, zal zich oriënteren op de risico’s die de transactie met dat bedrijf met zich mee kan brengen, bijvoorbeeld voor wat betreft faillissement en aansprakelijkheid. Aannemelijk is dat men zich ook oriënteert op de juridische en organisatiestructuur van het bedrijf, de mogelijkheden van aansprakelijkstelling en de financiële vooruitzichten van de verwante bedrijven en het moederbedrijf.
Waarom vindt u de plaatsing van laadpalen «geen taak van een netbeheerder», terwijl u tegelijkertijd ook vindt dat een netwerkbedrijf deze activiteit, en andere niet-wettelijke taken, «kan uitvoeren in concurrentie met andere marktpartijen»? Denkt u dat aan de uitspraak van de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat «o.a. aan Allego geen voordelen toegekend mogen worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, zoals informatie, communicatie maar ook financiering», wordt voldaan? Waarom denkt u dat? Deelt u de mening dat de plaatsing van laadpalen geen taak is van netbeheerders en ook niet van netwerkbedrijven?
Een netbeheerder mag niet discrimineren bij zijn dienstverlening tussen klanten, onder wie het gelieerde netwerkbedrijf. Dat is in de wet geregeld en daar ziet de ACM op toe. Tegelijkertijd scherp ik de regelgeving aan via het wetsvoorstel STROOM. Hier ga ik nader op in bij vraag 5 en 6.
De beoordeling of aan een individueel netwerkbedrijf zoals Allego voordelen toegekend worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, is aan de ACM. Ik heb de ACM geïnformeerd dat u vragen heeft gesteld over de activiteiten van Allego.
Ten aanzien van de vraag of de plaatsing van laadpalen een taak is van de het netwerkbedrijf verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als netwerkbedrijven commerciële activiteiten uitvoeren er altijd een risico op een ongelijk speelveld is, doordat zij voordelen die de netbeheertaken bieden elders kunnen aanwenden in het concern? Vindt u dat risico wenselijk? Waarom neemt u dit risico?
Ja, dat risico is aanwezig. Om die reden zijn in de wet waarborgen opgenomen om dit risico te beperken. De belangrijkste bepaling in dit kader stelt dat een netbeheerder andere bedrijven in zijn groep niet bevoordeelt boven andere ondernemingen waarmee die bedrijven in concurrentie treden en kent de netbeheerder deze bedrijven evenmin anderszins voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn. In het wetsvoorstel STROOM, dat in het voorjaar van 2015 aan uw Kamer zal worden gezonden, scherp ik de regels verder aan. Zoals opgenomen in de beleidsbrief STROOM (Kamerstuk 31 510, nr. 49), zal ik in het wetsvoorstel opnemen dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Door een dergelijke heldere afbakening wordt een eerlijke kostentoedeling tussen netbeheerders en netwerkbedrijven gestimuleerd. Bovendien zal worden bepaald dat netbeheerders informatie, die nuttig is voor de energietransitie, geanonimiseerd actief openbaar moeten maken. Alle marktpartijen – waaronder het netwerkbedrijf- kunnen dan in gelijke mate van deze informatie gebruik maken. Ten slotte wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan deze transparante kostentoedeling. Hierdoor wordt het risico beperkt dat een netbeheerder een zusterbedrijf oneigenlijk bevoordeelt.
Wilt u eerst concrete signalen over bevoordeling van laadpaalactiviteiten van netwerkbedrijven afwachten, alvorens u tot actie overgaat? Of bent u bereid vanuit het voorzorgsbeginsel nu de regels aan te passen en netwerkbedrijven te verbieden zich in concurrentie met marktpartijen bezig te houden met het plaatsen van laadpalen?
In het wetsvoorstel STROOM verduidelijk ik de regelgeving over de activiteiten van netwerkbedrijven en de afbakening van de netbeheerder. De regel hierbij is dat een netbeheerder alleen gereguleerde activiteiten uitvoert. Andere activiteiten (zoals laadpaalexploitatie) dienen in vrije mededinging in het netwerkbedrijf plaats te hebben. Ik wil de begrenzing van het activiteitenveld van de netwerkbedrijven helderder vastleggen om zo duidelijkheid voor marktpartijen te creëren. Het werkgebied van de netwerkbedrijven zal beperkt blijven om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen.
Om eerlijke concurrentie tussen de netwerkbedrijven en de overige marktpartijen te bevorderen neem ik in het wetsvoorstel de regel op dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Voorts wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan een transparante kostentoedeling.
Deelt u de mening dat informatie die is verkregen uit de activiteiten van publieke organisaties gedeeld moet worden met de markt, zodat iedereen hiervan kan leren? Deelt u de mening dat dit ook geldt voor alle informatie die netbeheerders verkrijgen uit de taken die zij verrichten?
Ja, deze mening deel ik. In de beleidsbrief STROOM is aangekondigd dat netbeheerders informatie die nuttig is voor de energietransitie geanonimiseerd actief openbaar moeten maken.
Het terugvorderen van de kosten van gestolen elektriciteit |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het arrest van het hof Arnhem in hoger beroep inzake de poging van Liander (en Continuon, een van haar rechtsvoorgangers) tot vordering van schadevergoeding inzake illegaal afgetapte stroom ten behoeve van een illegale hennepkwekerij?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van het gerechtshof dat alle grieven falen, oftewel dat Liander niet gerechtigd is om over illegaal afgetapte elektriciteit terug te vorderen: de btw over de kosten van de feitelijk geleverde elektriciteit, de btw over de kosten van het transport daarvan en de btw over de Regulerende energiebelasting (REB) over de feitelijk geleverde elektriciteit? Hoe kan deze schade wel met succes worden gevorderd?
De rechter geeft aan dat er geen btw verschuldigd is over illegaal afgetapte elektriciteit. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn rechtspraak2 bepaald dat diefstal van een goed voor de btw-heffing geen belaste levering van een goed is. Dit geldt voor ieder geval van diefstal, zowel voor elektriciteit als voor ieder ander goed of consumptiegoed.
Hierdoor kan geen btw worden geheven over elektriciteit die gestolen is.
Er is ook geen sprake van schade voor de netbeheerder wat betreft de btw.
De netbeheerder is geen btw verschuldigd over de illegaal afgetapte elektriciteit. De kale elektriciteitsprijs kan de netbeheerder wel als schade terugvorderen, evenals de kosten van het transport van elektriciteit. De netbeheerder is ook geen energiebelasting verschuldigd in geval van illegaal afgetapte elektriciteit. Deze belasting is verschuldigd door degene die de stroom illegaal heeft afgetapt.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een stimulans is om elektriciteit illegaal af te tappen, aangezien de dief door het niet te hoeven betalen van bovengenoemde kosten goedkoper uit is dan degene die eerlijk voor zijn nutsvoorziening betaalt (en dus wel gewoon de onder vraag 2 genoemde kosten afdraagt)? Hoe verhoudt zich dit met uw rechtsgevoel?
Of het nu gaat om elektriciteit of een willekeurig ander goed: over gestolen goederen wordt geen btw geheven omdat diefstal van goederen geen belastbaar feit is in de zin van artikel 3 van de wet op de omzetbelasting 1968.3 Het feit dat er geen btw kan worden geheven betekent niet dat diefstal in Nederland wordt geaccepteerd. Diefstal is immers een misdrijf waarvoor door de rechter een gevangenisstraf kan worden opgelegd van ten hoogste vier jaar of een boete van de vierde categorie (tot € 20.250). Iemand die illegaal stroom aftapt loopt dus het risico op strafrechtelijke vervolging. Dat is geen stimulans om illegaal stroom af te tappen.
Wat vindt u in het licht van deze uitspraak van de taak die netbeheerders hebben om fraude te bestrijden en diefstal van elektriciteit en gas tegen te gaan? Worden zij door deze uitspraak naar uw mening voldoende gesteund? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw in rekening kan brengen betekent niet dat de netbeheerders niet worden gesteund bij het terugdringen van het illegaal aftappen van stroom. Het illegaal aftappen van stroom leidt tot schade voor de netbeheerder. Als hij deze schade niet kan verhalen dan moeten de kosten hiervan door alle afnemers in Nederland gedragen worden. Het is daarom goed dat netbeheerders in samenwerking met het politie en justitie maatregelen hebben genomen om het illegaal aftappen van stroom zoveel mogelijk te beperken. Dit doen zij onder andere door het monitoren van netverliezen en het zo snel mogelijk afsluiten van fraudeurs. Netbeheerders werken met politie en justitie samen in het Platform Energie Diefstal. Dit samenwerkingsverband heeft onder meer geleid tot de introductie van een hennepgeurkaart om mensen kennis te laten maken met de geur van hennep. Zo worden burgers betrokken bij het opsporen van illegale hennepkwekerijen.
Daarnaast proberen netbeheerders altijd om schade te verhalen en kan het OM strafrechtelijke vervolging instellen tegen illegale afnemers van elektriciteit.
Wat vindt u ervan dat de netbeheerder niets anders kan doen dan de gemaakte kosten die volgens deze uitspraak niet kunnen worden verhaald op de dief om te slaan over alle afnemers van elektriciteit? Vindt u het te verdedigen dat andere afnemers van elektriciteit meebetalen aan de kostenpost van illegale aftap? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw kan vorderen betekent niet dat deze kosten worden omgeslagen over alle afnemers. Een netbeheerder draagt namelijk geen btw af over gestolen elektriciteit. Er is dus geen sprake van kosten die de netbeheerder via de tarieven over afnemers socialiseert.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) voortaan alle gemaakte kosten, inclusief btw, moeten terugbetalen? Bent u bereid daartoe de wet te wijzigen of andere actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) alle gemaakte kosten, terugbetalen aan de netbeheerder. De btw behoort niet tot die kosten. De btw-regelgeving kan op dit punt niet worden aangepast. De nationale btw-regels zijn gebaseerd op de btw-richtlijn, die iedere lidstaat verplicht is om te zetten in nationale wet- en regelgeving. Er bestaat binnen dit EU-kader geen ruimte om diefstal wel te belasten met btw.
De strijd tegen ivoorhandel |
|
René Leegte (VVD), Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «China verbiedt ivoorhandel tijdelijk»1, «Ook Chinezen zelf moeten steeds minder van ivoor hebben»2 en «China doet ivoor in de ban, tijdelijk»?3 Zo ja, wat is uw reactie op hetgeen in deze artikelen naar voren wordt gebracht?
Ja. Het feit dat China steeds actiever wordt in de strijd tegen illegale handel van ivoor is bemoedigend. Ook bemoedigend is dat de kennis onder de Chinese bevolking over de kwalijke effecten van handel in ivoor toeneemt en dat Chinezen zelf, mede daardoor, in toenemende mate bereid zijn luxe goederen zoals ivoor op te geven. Afname van de vraag naar ivoor is uiteindelijk het beste middel om de handel te bestrijden
Bent u het eens met de NGO's Traffic en Environmental Investigation Agency dat hier sprake is van window dressingomdat de Britse kroonprins op bezoek komt in China? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de maatregel, een tijdelijk verbod op de handel in ivoor, als een erkenning van China dat ook destinatielanden een grote verantwoordelijkheid hebben om wildlife crime tegen te gaan. Eerder wees China vooral naar handhaving in Afrika als oplossing. Ik vind dit een belangrijk signaal.
Tegelijkertijd hoop ik, gezien de reikwijdte van het besluit, alleen bewerkt ivoor, en de tijdsduur van voorlopig 1 jaar, dat dit een eerste stap is. Positief is wel dat de genomen maatregel in het verlengde ligt van eerdere maatregelen zoals de vernietiging van illegaal gewonnen ivoor en het actief waarschuwen van Chinese toeristen in Afrika.
Hoe hebben zich de laatste jaren de volgende zaken ontwikkeld: a. verlies aan biodiversiteit in Afrika door stroperij; b. verlies aan toeristische inkomsten in Afrika als gevolg van stroperij; c. bijdrage aan financiering van internationaal terrorisme als gevolg van stroperij?
In 2013 zijn volgens een rapport van CITES 20.000 olifanten gedood door stroperij. Dit is een afname ten opzichte van 2012 maar dit aantal is nog steeds schrikbarend hoog. Het monitoringsysteem van het CITES Secretariaat (MIKE) geeft 4 hoofdoorzaken voor een toename van stroperij: verlies van habitat (conflict tussen olifant en mens voor leefgebied), niveau van corruptie in een land, levensstandaard in een land en het voorkomen van gewapende conflicten.
Het voortbestaan van populaties Afrikaanseolifantenblijft bedreigd door de grote aantallen olifanten die gedood worden door stroperij voor hun ivoor.
Ten aanzien van de gevolgen voor toerisme is het beeld niet eenduidig. Voor savannegebieden met lodges en dergelijke is een toename van de stroperij een aantasting van het imago als toeristische bestemming en kan het toeristen afschrikken.
TRAFFIC stelt dat er «sterke aanwijzingen» zijn dat in een aantal gevallen de revenuen verkregen uit stroperij ten goede zijn gekomen aan rebellengroeperingen. Als dit waar blijkt te zijn, is dat een zorgwekkende ontwikkeling. Vooralsnog lijkt die bijdrage echter nog beperkt. Het zijn vooral criminele netwerken die het geld van illegale handel opstrijken.
Welke acties, in volgorde van noodzaak en te verwachten effectiviteit, zijn nodig om illegale stroperij effectief te bestrijden? Waar ziet de regering haar meest effectieve bijdrage?
In december 2013 heeft de internationale gemeenschap 14 «urgent measures» opgesteld waar met prioriteit op ingezet moet worden. In februari 2014 zijn deze maatregelen opgenomen in de politieke verklaring van Londen. Nederland heeft zowel de «urgent measures» als de Londen-verklaring ondertekend. De kern van zowel de maatregelen als de verklaring is de noodzaak die eruit spreekt om in de gehele keten actief te zijn bij de bestrijding van stroperij en illegale handel. Het gaat dan om de stroperij in gebieden in Afrika, het vervoer van Afrika naar Azië en vraagreductie in Azië. De projecten die het Ministerie van Economische Zaken in het kader van wildlife crime heeft opgezet (TK 28 286-724) zijn gebaseerd op de «urgent measures» en beogen in de gehele keten een duidelijke stap te zetten in het tegengaan van de illegale handel.
Hoe denkt de regering de mede dankzij het amendement Smaling-Leegte4 vrijgemaakte middelen in te zetten om stroperij en illegale handel verder in te dammen?
De uitwerking van voornoemd amendement vindt plaats in nauw overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken.
De middelen vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de bestrijding van wildlife crime zullen worden ingezet in aanvulling op programma’s gericht op natuurbeheer en regulering van de handel in bedreigde diersoorten, alsmede die in het kader van vrede en veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Het accent zal daarbij liggen op het vergroten van de weerbaarheid van gemeenschappen waar stroperij plaatsvindt, versterking van de rechtshandhaving en reductie van de vraag naar levende exemplaren van bedreigde diersoorten en producten als ivoor, hoorn van neushoorn en delen van leeuwen en andere roofdieren. Hierbij zullen lokale partijen en internationaal opererende maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Hoe kan China aangemoedigd worden zich langdurig te committeren aan het door het land zelf ondertekende CITES-verdrag dat internationale handel in ivoor verbiedt?
China voldoet aan haar verplichtingen in het kader van het CITES-verdrag. Tijdens de Conferentie van Partijen in Bangkok in 2013 is China opgedragen een «national ivory action plan» op te stellen. Tijdens de vergaderingen van het CITES Standing Committee (jan 2016) wordt dit plan na evaluatie door het CITES Secretariaat door de internationale gemeenschap beoordeeld. Als zou blijken dat China tekort schiet, kunnen door CITES maatregelen genomen worden.
In het «national ivory action plan» komen handhaving en de verwevenheid van de nationale markt voor ivoor met de illegale internationale handel nadrukkelijk aan de orde.
Nederland blijft de ontwikkelingen in China, ook in Europees kader, actief volgen.
Hoe ziet u de binnenlandse druk tegen ivoorhandel in China? Hoe representatief is het onderzoek van het International Fund for Animal Welfare en kan dit onderzoek worden gebruikt richting de Chinese autoriteiten?
Ik juich het toe dat ook binnen China het besef toeneemt dat de illegale handel in ivoor moet stoppen.
Een groot aantal ngo’s rapporteert over de situatie in China. Deze rapporten zijn voor de internationale gemeenschap van groot belang om te toetsen of China zich aan zijn internationale afspraken houdt en welke acties door zowel landen als ngo’s genomen kunnen worden om de illegale handel in ivoor tegen te gaan. De rapporten bevestigen de eerdergenoemde trend en tonen het belang aan van goede informatievoorziening om de illegale handel in ivoor tegen te gaan.
De gevolgen van windenergiegebieden op zee voor de visserij |
|
Hayke Veldman (VVD), René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wind op zee- kavels Borssele»1 en de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele?
Ja.
Wat is de economische schade voor de beroepsvisserij als gevolg van de twee windparken in het windenergiegebied Borssele?
In het Nationaal Waterplan (NWP) is het gebied Borssele sinds 2009 aangewezen als een voor windenergie geschikt gebied. Daarmee was sindsdien voorzienbaar dat er windenergie zou kunnen komen. In het NWP is opgenomen dat het kabinet prioriteit geeft aan activiteiten van nationaal belang, waaronder duurzame (wind)energie. Bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit in het gebied Borssele worden andere activiteiten, zoals visserij, wel betrokken. De gevolgen voor de visserij worden kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief beoordeeld. De conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau milieueffectrapport kavelbesluiten Borssele is hierbij de eerste stap. In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de effecten op de visserij worden beschreven. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven wat de effecten zullen zijn.
In de conceptnotitie Reikwijdte en Detailniveau staat geschreven dat de visgronden met een heel klein percentage afnemen ten opzichte van het totale hiervoor beschikbare gebied (p. 26); deelt u de mening dat het percentage van het totale gebied niet relevant is, omdat de zee niet homogeen is? Graag een toelichting.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Met de visserijsector is overigens afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven.
In hoeverre houdt u rekening met het moeten omvaren als gevolg van de aanleg van de windparken en de daarmee gepaard gaande hogere energiekosten? Bent u bereid de werkelijke en volledige economische schade voor de visserijsector als gevolg van de windparken inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In het uiteindelijke milieueffectrapport zullen de voor het kavelbesluit relevante effecten, waaronder indien relevant de economische effecten op de visserij, worden beschreven. Het omvaren kan één van deze effecten zijn.
Men is voornemens een onderzoek te doen om de doorvaart voor boten met een lengte kleiner dan 24 meter toe te staan; bent u bereid om ook onderzoek te doen of de doorvaart van kotters met een lengte van ongeveer 42 meter toegestaan kan worden, net zoals bij windparken in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, waarom is de regelgeving in Nederland dan strenger dan in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek?
Op 12 december 2014 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). In de bijbehorende ontwerp Beleidsnota Noordzee is als uitkomst van onderzoeken naar doorvaart opgenomen dat het de intentie en gedachte is om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte, onder voorwaarden die handhaafbaar moeten zijn en moeten leiden tot een acceptabel niveau van «Search and Rescue»-mogelijkheden. Het gevraagde onderzoek is dus reeds gedaan. De maatvoering van 24 meter sluit aan bij een gebruikelijke grens die binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wordt gehanteerd. Het is ook de maximum maat voor Eurokotter. Daarmee is deze grens voor de handhaving en regelgeving eenvoudiger.
De situatie is in de landen aan de Noordzee divers. Bijvoorbeeld in België is en wordt de komende jaren doorvaart van de windparken helemaal niet toegestaan. In het Verenigd Koninkrijk is geen grens gesteld voor de omvang van de schepen die door de windparken mogen varen. De Nederlandse overheid zit hier tussenin en vindt het niet wenselijk om grote schepen in windparken toe te staan, vanwege de schade die ontstaat als grote schepen tegen windturbines aanvaren of aandrijven.
De nog uit te voeren onderzoeken in 2015 betreffen testen met betrekking tot de handhaafbaarheid en «Search and Rescue»-mogelijkheden. Op basis van de testresultaten zal eind 2015 een definitief besluit worden genomen over het al dan niet toestaan van doorvaart en medegebruik. De visserijsector is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in Nationaal Waterplan 2016–2021 en bij de kavelbesluiten.
Activiteiten van netbeheerbedrijven op de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Erik Ziengs (VVD), Bart de Liefde (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Allego is een vreemde eend op de laadpalenmarkt»?1
Ja.
In hoeverre vindt u dat de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s tot wasdom is gekomen? Wat vindt u er in dat licht van dat het netwerkbedrijf Alliander via dochteronderneming Allego -indirect de overheid – volop actief is op de laadpalenmarkt voor elektrische auto’s?
In de markt voor het laden van elektrische auto’s beginnen twee gescheiden deelmarkten uit te kristalliseren: laadpaalexploitatie en laaddiensten. Een laadpaalexploitant, zoals Allego, beheert laadpalen en stelt deze ter beschikking aan service providers die de laaddiensten aan eindgebruikers aanbieden. De marktstructuur is onder andere in ontwikkeling voor wat betreft de interoperabiliteit, de mate waarin een laadpaalexploitant aan alle service providers zijn laadpalen ter beschikking stelt. Zo zijn er bedrijven die laaddiensten met eigen laadpalen aanbieden en hun laadpalen niet voor andere service providers openstellen. Het aantal laadpalen groeit gestaag, maar er is nog een grote doorgroei nodig omdat het aantal elektrische auto’s nog een grote groei zal doormaken.
Wat betreft de rol van het netwerkbedrijf is van belang om onderscheid te maken tussen de gereguleerde taken van de netbeheerder en commerciële taken die binnen het netwerkbedrijf kunnen worden uitgevoerd. Netbeheerders mogen alleen wettelijke taken uitvoeren. Concurrerende activiteiten horen niet in het gereguleerde domein van de netbeheerder plaats te hebben (concurrentieverbod). Tot eind 2013 hebben netbeheerders via hun gezamenlijke stichting E-Laad laadpalen aangelegd. Die activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Ook het beheer van bestaande palen wordt niet uit de tarieven betaald en valt dus buiten het gereguleerde domein van de netbeheerder.
Andere bedrijven binnen de groep waar een netbeheerder deel van uit maakt kunnen marktactiviteiten ondernemen die nauw aansluiten bij de netwerkinfrastructuur.
Onder de activiteiten die netwerkbedrijven kunnen ontplooien, valt ook laadpaalexploitatie. Voorts mogen netwerkbedrijven vanuit de netbeheerder geen kruissubsidie ontvangen voor hun activiteiten, dienen zij deze voor de integrale kostprijs aan te bieden en mogen zij geen activiteiten ontplooien die in strijd zijn met het belang van het netbeheer.
Geconstateerd kan worden dat er op de energiemarkt allerlei nieuwe diensten ontstaan. Daarbij rijst ook de vraag welke activiteiten netwerkbedrijven mogen ontplooien. Om die reden verduidelijk ik in mijn wetsvoorstel STROOM de regels en scherp hen gedeeltelijk aan. Hier ga ik nader op in bij vraag 6.
In hoeverre denkt u dat de markt met betrekking tot het verstrekken van bijvoorbeeld financiering onderscheid maakt tussen netbeheerders, moederbedrijven en dochterondernemingen?
Een marktpartij, die overweegt een langdurige of grote transactie overeen te komen met een dochteronderneming van een netwerkbedrijf, zal zich oriënteren op de risico’s die de transactie met dat bedrijf met zich mee kan brengen, bijvoorbeeld voor wat betreft faillissement en aansprakelijkheid. Aannemelijk is dat men zich ook oriënteert op de juridische en organisatiestructuur van het bedrijf, de mogelijkheden van aansprakelijkstelling en de financiële vooruitzichten van de verwante bedrijven en het moederbedrijf.
Waarom vindt u de plaatsing van laadpalen «geen taak van een netbeheerder», terwijl u tegelijkertijd ook vindt dat een netwerkbedrijf deze activiteit, en andere niet-wettelijke taken, «kan uitvoeren in concurrentie met andere marktpartijen»? Denkt u dat aan de uitspraak van de toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat «o.a. aan Allego geen voordelen toegekend mogen worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, zoals informatie, communicatie maar ook financiering», wordt voldaan? Waarom denkt u dat? Deelt u de mening dat de plaatsing van laadpalen geen taak is van netbeheerders en ook niet van netwerkbedrijven?
Een netbeheerder mag niet discrimineren bij zijn dienstverlening tussen klanten, onder wie het gelieerde netwerkbedrijf. Dat is in de wet geregeld en daar ziet de ACM op toe. Tegelijkertijd scherp ik de regelgeving aan via het wetsvoorstel STROOM. Hier ga ik nader op in bij vraag 5 en 6.
De beoordeling of aan een individueel netwerkbedrijf zoals Allego voordelen toegekend worden vanuit de netbeheerder die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is, is aan de ACM. Ik heb de ACM geïnformeerd dat u vragen heeft gesteld over de activiteiten van Allego.
Ten aanzien van de vraag of de plaatsing van laadpalen een taak is van de het netwerkbedrijf verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als netwerkbedrijven commerciële activiteiten uitvoeren er altijd een risico op een ongelijk speelveld is, doordat zij voordelen die de netbeheertaken bieden elders kunnen aanwenden in het concern? Vindt u dat risico wenselijk? Waarom neemt u dit risico?
Ja, dat risico is aanwezig. Om die reden zijn in de wet waarborgen opgenomen om dit risico te beperken. De belangrijkste bepaling in dit kader stelt dat een netbeheerder andere bedrijven in zijn groep niet bevoordeelt boven andere ondernemingen waarmee die bedrijven in concurrentie treden en kent de netbeheerder deze bedrijven evenmin anderszins voordelen toe die verder gaan dan in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn. In het wetsvoorstel STROOM, dat in het voorjaar van 2015 aan uw Kamer zal worden gezonden, scherp ik de regels verder aan. Zoals opgenomen in de beleidsbrief STROOM (Kamerstuk 31 510, nr. 49), zal ik in het wetsvoorstel opnemen dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Door een dergelijke heldere afbakening wordt een eerlijke kostentoedeling tussen netbeheerders en netwerkbedrijven gestimuleerd. Bovendien zal worden bepaald dat netbeheerders informatie, die nuttig is voor de energietransitie, geanonimiseerd actief openbaar moeten maken. Alle marktpartijen – waaronder het netwerkbedrijf- kunnen dan in gelijke mate van deze informatie gebruik maken. Ten slotte wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan deze transparante kostentoedeling. Hierdoor wordt het risico beperkt dat een netbeheerder een zusterbedrijf oneigenlijk bevoordeelt.
Wilt u eerst concrete signalen over bevoordeling van laadpaalactiviteiten van netwerkbedrijven afwachten, alvorens u tot actie overgaat? Of bent u bereid vanuit het voorzorgsbeginsel nu de regels aan te passen en netwerkbedrijven te verbieden zich in concurrentie met marktpartijen bezig te houden met het plaatsen van laadpalen?
In het wetsvoorstel STROOM verduidelijk ik de regelgeving over de activiteiten van netwerkbedrijven en de afbakening van de netbeheerder. De regel hierbij is dat een netbeheerder alleen gereguleerde activiteiten uitvoert. Andere activiteiten (zoals laadpaalexploitatie) dienen in vrije mededinging in het netwerkbedrijf plaats te hebben. Ik wil de begrenzing van het activiteitenveld van de netwerkbedrijven helderder vastleggen om zo duidelijkheid voor marktpartijen te creëren. Het werkgebied van de netwerkbedrijven zal beperkt blijven om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen.
Om eerlijke concurrentie tussen de netwerkbedrijven en de overige marktpartijen te bevorderen neem ik in het wetsvoorstel de regel op dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Voorts wil ik bezien in hoeverre duidelijker boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan een transparante kostentoedeling.
Deelt u de mening dat informatie die is verkregen uit de activiteiten van publieke organisaties gedeeld moet worden met de markt, zodat iedereen hiervan kan leren? Deelt u de mening dat dit ook geldt voor alle informatie die netbeheerders verkrijgen uit de taken die zij verrichten?
Ja, deze mening deel ik. In de beleidsbrief STROOM is aangekondigd dat netbeheerders informatie die nuttig is voor de energietransitie geanonimiseerd actief openbaar moeten maken.
Het terugvorderen van de kosten van gestolen elektriciteit |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het arrest van het hof Arnhem in hoger beroep inzake de poging van Liander (en Continuon, een van haar rechtsvoorgangers) tot vordering van schadevergoeding inzake illegaal afgetapte stroom ten behoeve van een illegale hennepkwekerij?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van het gerechtshof dat alle grieven falen, oftewel dat Liander niet gerechtigd is om over illegaal afgetapte elektriciteit terug te vorderen: de btw over de kosten van de feitelijk geleverde elektriciteit, de btw over de kosten van het transport daarvan en de btw over de Regulerende energiebelasting (REB) over de feitelijk geleverde elektriciteit? Hoe kan deze schade wel met succes worden gevorderd?
De rechter geeft aan dat er geen btw verschuldigd is over illegaal afgetapte elektriciteit. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn rechtspraak2 bepaald dat diefstal van een goed voor de btw-heffing geen belaste levering van een goed is. Dit geldt voor ieder geval van diefstal, zowel voor elektriciteit als voor ieder ander goed of consumptiegoed.
Hierdoor kan geen btw worden geheven over elektriciteit die gestolen is.
Er is ook geen sprake van schade voor de netbeheerder wat betreft de btw.
De netbeheerder is geen btw verschuldigd over de illegaal afgetapte elektriciteit. De kale elektriciteitsprijs kan de netbeheerder wel als schade terugvorderen, evenals de kosten van het transport van elektriciteit. De netbeheerder is ook geen energiebelasting verschuldigd in geval van illegaal afgetapte elektriciteit. Deze belasting is verschuldigd door degene die de stroom illegaal heeft afgetapt.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een stimulans is om elektriciteit illegaal af te tappen, aangezien de dief door het niet te hoeven betalen van bovengenoemde kosten goedkoper uit is dan degene die eerlijk voor zijn nutsvoorziening betaalt (en dus wel gewoon de onder vraag 2 genoemde kosten afdraagt)? Hoe verhoudt zich dit met uw rechtsgevoel?
Of het nu gaat om elektriciteit of een willekeurig ander goed: over gestolen goederen wordt geen btw geheven omdat diefstal van goederen geen belastbaar feit is in de zin van artikel 3 van de wet op de omzetbelasting 1968.3 Het feit dat er geen btw kan worden geheven betekent niet dat diefstal in Nederland wordt geaccepteerd. Diefstal is immers een misdrijf waarvoor door de rechter een gevangenisstraf kan worden opgelegd van ten hoogste vier jaar of een boete van de vierde categorie (tot € 20.250). Iemand die illegaal stroom aftapt loopt dus het risico op strafrechtelijke vervolging. Dat is geen stimulans om illegaal stroom af te tappen.
Wat vindt u in het licht van deze uitspraak van de taak die netbeheerders hebben om fraude te bestrijden en diefstal van elektriciteit en gas tegen te gaan? Worden zij door deze uitspraak naar uw mening voldoende gesteund? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw in rekening kan brengen betekent niet dat de netbeheerders niet worden gesteund bij het terugdringen van het illegaal aftappen van stroom. Het illegaal aftappen van stroom leidt tot schade voor de netbeheerder. Als hij deze schade niet kan verhalen dan moeten de kosten hiervan door alle afnemers in Nederland gedragen worden. Het is daarom goed dat netbeheerders in samenwerking met het politie en justitie maatregelen hebben genomen om het illegaal aftappen van stroom zoveel mogelijk te beperken. Dit doen zij onder andere door het monitoren van netverliezen en het zo snel mogelijk afsluiten van fraudeurs. Netbeheerders werken met politie en justitie samen in het Platform Energie Diefstal. Dit samenwerkingsverband heeft onder meer geleid tot de introductie van een hennepgeurkaart om mensen kennis te laten maken met de geur van hennep. Zo worden burgers betrokken bij het opsporen van illegale hennepkwekerijen.
Daarnaast proberen netbeheerders altijd om schade te verhalen en kan het OM strafrechtelijke vervolging instellen tegen illegale afnemers van elektriciteit.
Wat vindt u ervan dat de netbeheerder niets anders kan doen dan de gemaakte kosten die volgens deze uitspraak niet kunnen worden verhaald op de dief om te slaan over alle afnemers van elektriciteit? Vindt u het te verdedigen dat andere afnemers van elektriciteit meebetalen aan de kostenpost van illegale aftap? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het feit dat de netbeheerder geen btw kan vorderen betekent niet dat deze kosten worden omgeslagen over alle afnemers. Een netbeheerder draagt namelijk geen btw af over gestolen elektriciteit. Er is dus geen sprake van kosten die de netbeheerder via de tarieven over afnemers socialiseert.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) voortaan alle gemaakte kosten, inclusief btw, moeten terugbetalen? Bent u bereid daartoe de wet te wijzigen of andere actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat elektriciteitsdieven (en gasdieven) alle gemaakte kosten, terugbetalen aan de netbeheerder. De btw behoort niet tot die kosten. De btw-regelgeving kan op dit punt niet worden aangepast. De nationale btw-regels zijn gebaseerd op de btw-richtlijn, die iedere lidstaat verplicht is om te zetten in nationale wet- en regelgeving. Er bestaat binnen dit EU-kader geen ruimte om diefstal wel te belasten met btw.
Investeringen van Nederlandse bedrijven in de Palestijnse gebieden |
|
Han ten Broeke (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse investeerders Palestina tussen twee vuren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring dat diplomatiek getouwtrek aan Nederlandse zijde heeft geleid tot ontmoediging van investering in de Palestijnse gebieden?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in het Financiële Dagblad en de daarin genoemde verklaring. Het is aan de individuele bedrijven om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet spreekt Nederlandse bedrijven aan op het ontplooien van activiteiten in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen en levert geen diensten ten behoeve van dergelijke activiteiten.
Deelt u de mening dat als ondernemers willen investeren in Israël en/of de Palestijnse gebieden, zij zich niet ontmoedigd mogen voelen door de Nederlandse staat, zolang hun investering niet bijdraagt aan de uitbouw of instandhouding van nederzettingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het verlengde van de motie-Van der Staaij/Voordewind2 en de eerdere inzet in het kader van de handelsmissies – waar het bedrijf in kwestie zelf ook aan heeft deelgenomen – contact op te nemen met het bedrijf in kwestie en te benadrukken dat er van Nederlandse zijde niet alleen geen bezwaren spelen, maar dat de Nederlandse regering investering in Israël en de Palestijnse gebieden juist aanmoedigt?
Het kabinet spant zich in voor nauwere economische samenwerking met Israël en de Palestijnse gebieden. Het bilateraal samenwerkingsforum van december jl. heeft hiervoor een goede basis gelegd, waar op zal worden voortgebouwd.
Het kabinet treedt echter niet in de beslissingen van individuele bedrijven over hun economische activiteiten, dit geldt derhalve ook voor het besluit van Merford om de joint venture met zijn Palestijnse partner op te schorten.
Het rapport Dark side of Coal van PAX |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de kritische reacties van Glencore en Drummond op het rapport de Dark side of Coal van PAX?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aantijging van de betrokken bedrijven dat PAX geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en het bedrijf niet in staat heeft gesteld om inhoudelijke bemerkingen voor publicatie kenbaar te maken?
Alle betrokken partijen onderschrijven expliciet het principe van hoor- en wederhoor. Ik heb kennis genomen van de opvatting van Drummond en Glencore dat zij zich niet gehoord voelen in het rapport van PAX. Tevens begrijp ik dat Pax deze mening van Drummond en Glencore niet deelt2. Hoor- en wederhoor is van groot belang voor de effectiviteit van maatschappelijke dialoog.
Deelt u de mening dat de wijze waarop PAX deze twee internationale mijnbouwbedrijven verdacht maakt een negatief effect kan hebben op hun bereidwilligheid om toekomstige stakeholdergesprekken te voeren met Nederlandse NGO’s en samen te werken met Bettercoal (kennelijk zijn deze bedrijven bij voorbaat verdacht en handelen zij niet juist)?
Ik zie een dialoog als een belangrijk, constructief en toekomstgericht instrument om problemen op te lossen. Ik moedig (lokale) overheden, bedrijven en ngo’s aan om zich open en eerlijk op te stellen.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van zowel de bedrijven als Pax om zich actief in te blijven zetten voor de dialoog.
Deelt u de mening dat PAX geen extra subsidie van de overheid zou moeten ontvangen om de kosten van een rechtszaak te kunnen financieren als blijkt dat PAX inderdaad geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, ook niet als dit leidt tot een faillissement van PAX?
In extra subsidie om kosten van een rechtszaak te financieren is niet voorzien.
Kunt u toelichten wat de gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zegt over hoor- en wederhoor bij de publicatie van gegevens over bedrijven die een bedrijf ook schade toe kunnen brengen?
De Nederlandse niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties die lid zijn van branchevereniging Partos hebben een eigen (gedetailleerdere) Partos gedragscode3 ontwikkeld en ondertekend. In deze code (met nalevingsprocedure en klachtenregeling) staat onder meer dat hoor en wederhoor moet worden toegepast waar dit geboden is voor het verwerven van feiten.
Er is geen algemeen geldende – en juridisch afdwingbare – gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties.
Op internationaal niveau zijn maatschappelijke organisaties de «Istanbul Principles for Civil Society Organizations» Development Effectiveness»4 overeengekomen. Deze principes vormen een nuttige leidraad voor transparantie, wederzijdse verantwoording en integriteit.
Als de eigen gedragscode niet wordt nageleefd, zou dit dan gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking vanuit het ministerie?
Leidend bij subsidieverstrekking zijn de rechten en plichten van maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals die zijn verwoord in subsidiebeschikkingen. Het al dan niet naleven van die verplichtingen is mede bepalend voor eventuele gevolgen in de financiering vanuit het ministerie. Naar analogie van de plaats die de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben binnen het bedrijfsleven-instrumentarium zullen de (door de VN erkende) Istanbul Principles een plaats krijgen in het toekomstige subsidie-instrumentarium voor maatschappelijke organisaties. Daarmee doe ik recht aan het toegezegde tijdens het Algemeen Overleg over internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 2 juli jl. om bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan vergelijkbare principes te houden.
De brandstoffenmix |
|
Remco Dijkstra (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
In uw antwoord op eerdere vragen over de duurzame brandstoffenmix schrijft u dat de tank-to-wheel-benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden1; ook olieraffinage valt onder het Emissions trading system (ETS); kunt u uitleggen wat het principiële verschil is tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel en tevens aangeven waarom er binnen elektriciteit wel sprake zou zijn van dubbeltelling van emissies en bij olieraffinage niet?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik het voorbeeld gegeven van elektriciteit, die tot op heden altijd binnen Europa wordt opgewekt en waarvan de emissies onder het ETS vallen. Dezelfde redenering gaat inderdaad op voor raffinage: voor zover deze zich binnen Europa afspeelt, vallen de hiermee gepaard gaande CO2-emissies ook onder het ETS. Er is dus geen principieel verschil op dit punt. In beide gevallen vindt dubbeltelling plaats als we emissies van transport well-to-wheel zouden gaan toerekenen.
Kunt u dit verschil cijfermatig duidelijk maken, zodat inzichtelijk wordt hoe de dubbeltelling van CO2-uitstoot er in een well-to-wheel-benadering uitziet?
In bijgevoegde tabel3 wordt een overzicht gegeven van de CO2-uitstoot over de keten van een elektrische auto en een benzine/dieselauto. In de tabel wordt aangegeven welke processtappen onder de well-to-tank, tank-to-wheel en well-to-wheel CO2-uitstoot vallen. Bij de elektrische auto’s treden alle CO2-emissies in het well-to-tank deel op. Bij een benzine- of dieselauto bedraagt de well-to-tank CO2-uitstoot ca. 20% van de tank-to-wheel CO2-uitstoot. Tot slot wordt in de tabel aangegeven welke emissies onder het ETS vallen.
Zowel bij een elektrische auto als bij een benzine/dieselauto valt een deel van de well-to-wheel emissies onder het ETS. Er is geen principieel verschil tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel emissies. Zowel bij elektriciteitsopwekking als bij olieraffinage is sprake van dubbeltelling van emissies als van de well-to-wheel benadering zou worden uitgegaan. Wel is bij een elektrische auto het aandeel van de ETS CO2-emissies in de well-to-wheel CO2-emssies groter dan bij een benzine/dieselauto.
Dit voorbeeld gaat over een elektrisch voertuig op stroom uit de Nederlandse stroommix om het mechanisme van het dubbeltellen duidelijk te maken. Ik merk daarbij op dat in elk geval de openbaar toegankelijke laadpunten voorzien worden van groene stroom.
Is het desgewenst mogelijk om over de uitkomst van het visietraject te zijner tijd een second opinion uit te voeren, als blijkt dat «power to gas»-oplossingen als beste uit de bus komen, dit om iedere schijn van onpartijdigheid te bevorderen?
Het visietraject is een open stakeholderproces waaraan 130 organisaties deelnemen vanuit NGO’s, brandstofproducenten, voertuigfabrikanten, overheid en wetenschappelijke instellingen. Voor de oplevering van de visie is reeds een review voorzien. Verder wordt het visieproces technisch-wetenschappelijk ondersteund door een kennisconsortium van TNO, CE Delft en ECN.
Daarnaast zal op basis van het nieuwe Clean Power for Transport pakket van de Europese Commissie een verplichting gaan gelden voor lidstaten om nationale plannen (visies) op te stellen voor (alternatieve) brandstoffen in transport en zal er een driejaarlijkse herijking van die plannen moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het visieproces dat wij nu uitvoeren in opdracht van het SER Energieakkoord een driejaarlijks terugkerende opdracht wordt, waarin alle ontwikkelpaden en oplossingen die nu door alle stakeholders zijn benoemd opnieuw beoordeeld zullen worden op hun merites.
Duurzame brandstofmix |
|
René Leegte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat er een werkgroep «visie duurzame brandstofmix» is opgericht, onder andere voor de uitwerking van het SER Energieakkoord?
Ja, dat klopt. In het Energieakkoord voor duurzame groei hebben partijen onder andere afgesproken een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de toekomstige brandstoffenmix.
Deelt u – in het licht van het feit dat in het Energieakkoord staat dat gekeken zal worden naar een «tank to wheel»-oplossing en niet naar een «well to wheel»-oplossing – de mening dat CO2-uitstoot een mondiaal vraagstuk is dat aandacht binnen de hele keten verdient en niet alleen een oplossing die in de praktijk zal neerkomen op elektrisch rijden of rijden op waterstof? Hoe zorgt u ervoor dat er een oplossing voor CO2-uitstoot komt met een mondiale impact, zonder het wegdrukken van de CO2-uitstoot zoals gebeurt in een «tank to wheel»-benadering?
Uiteraard deel ik uw mening dat CO2-uitstoot een mondiaal vraagstuk is. Daarom is een actief nationaal en internationaal klimaatbeleid nodig. Bij de ontwikkeling van de visie wordt aangesloten bij de in het kader van het klimaatbeleid gemaakte afspraken. De tank-to-wheel benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden. Ik geef u een voorbeeld: de CO2-emissies van de productie van elektriciteit (en dus ook van uit elektriciteit geproduceerde waterstof) vallen onder het ETS-plafond, en worden daar dus reeds verantwoord. De tank-to-wheel benadering laat het proces van elektriciteitsopwekking buiten beschouwing. De well-to-wheel benadering omvat het hele proces, inclusief de elektriciteitsopwekking. De CO2-uitstoot van de elektriciteitsopwekking zou in de well-to-wheel benadering worden dubbelgeteld.
Desalniettemin wordt in het visietraject door de verschillende stakeholders de discussie gevoerd over well-to-wheel versus tank-to-wheel en dit zal een plek krijgen in de visie.
Hoe wordt, in het licht van bovenstaande, voldoende keuzevrijheid voor de consument gegarandeerd?
In het Energieakkoord is afgesproken dat de sector mobiliteit en transport in 2030 maximaal 25 Mton CO2 mag uitstoten. De ambitie dat de CO2-uitstoot van deze sector in 2050 met minimaal 60% is gereduceerd ten opzichte van 1990 is omarmd. In het visietraject naar een duurzame brandstoffenmix wordt met stakeholders verkend op welke wijze deze doelstellingen het beste behaald kunnen worden. Hiervoor wordt een gezamenlijk beeld ontwikkeld van onder andere de technologieontwikkeling, energiedragers en nieuwe mobiliteitsopties. Marktperspectief, keuzevrijheid en betaalbaarheid voor de gebruiker zijn daarbij belangrijke elementen.
Wat is daarbij de huidige en toekomstige bijdrage van de vele verschillende potentiële brandstoffen? In hoeverre dragen zij bij aan de totale doelstelling voor duurzame energie? Komt er inzicht via een kosten/baten-afweging?
Dit is precies het onderwerp van het nu lopende visietraject. In de visie zullen de verschillende brandstoffen en hun bijdrage aan de doelen van de mobiliteit- en transportsector worden beschreven. Ik zal de visie na de zomer aan uw Kamer toesturen.
Dit najaar zal op basis van de visie een actieplan worden opgesteld met daarin het handelingsperspectief voor overheid en bedrijfsleven. Aan dit actieplan ligt een afweging van kosten en baten ten grondslag.
Hoe worden andere milieu-effecten, zoals de effecten die bijvoorbeeld ontstaan bij de productie, het gebruik en latere verwerking/recycling van accu’s bij elektrische voertuigen, meegenomen in de werkzaamheden van de werkgroep?
Het primaire doel van het Energieakkoord is de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Waar mogelijk wordt gestreefd naar vermindering van andere ongewenste (milieu)effecten. Deze effecten dienen in goede onderlinge verhouding aan de orde te komen, waarbij ik doel op evenwichtige aandacht voor de milieueffecten van zowel nieuwe toepassingen als conventionele toepassingen.
Aan de brandstoftafel «Wegvervoer Duurzaam Elektrisch», een van de werkgroepen in dit visietraject, is aandacht voor het «tweede leven» van batterijen. Door een tweede leven als stationaire opslag van energie, wordt de milieuprestatie verbeterd. Verwerking en recycling zijn feitelijk pas aan de orde na het tweede leven van de batterijen, maar zijn al wel onderwerp in de Werkgroep Batterijen van het project Elektrisch Vervoer en zullen ook een plek krijgen in de visie.
Klopt het dat de voorzitter van een werkgroep «duurzaam wegvervoer gasvormig» binnen dit project lobbyist is van Pon, een bedrijf met grote belangen in het rijden op gas?1
De voorzitter van de brandstoftafel «Wegvervoer Duurzaam Gasvormig» is werkzaam bij Pon. De voorzitters van de zes brandstoftafels komen veelal uit het veld.
Deelt u de mening dat er met de keuze van de genoemde voorzitter het gevaar bestaat dat er binnen deze werkgroep vooral gekeken zal worden naar «power to gas»-oplossingen?
Nee, deze mening deel ik niet. Alle gasvormige brandstoffen worden aan deze tafel besproken.
Op welke manier kunt u zorgen voor een onafhankelijk voorzitter van een werkgroep «duurzaam wegvervoer gasvorming», die niet lobbyist is van een bedrijf met grote belangen in elektrisch rijden en/of rijden op gas, om daarmee een breed gedragen en objectieve uitkomst van het onderzoek te waarborgen?
In dit visietraject is een grote groep stakeholders intensief betrokken. De brede betrokkenheid van partijen met diverse belangen borgt dat alle belangen op tafel komen en heeft als voordeel dat het draagvlak voor de uitkomst en de realiteitszin ervan wordt versterkt. Naast stakeholders is er ook betrokkenheid van kennisinstituten en planbureaus. Op deze wijze wordt een breed gedragen en objectieve uitkomst van de visie geborgd.
Avonturen van netbeheerders |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verzet tegen Duits avontuur Alliander»1 en «Nutsbedrijf Alliander ziet toch af van Duits avontuur»?2
Ja. De berichtgeving had betrekking op de beoogde overname door de Nederlandse regionale netbeheerder Alliander van een gasnetwerk in Berlijn. Inmiddels hebben de publieke aandeelhouders van Alliander deze overname afgewezen.
Bij de splitsing van energiebedrijven was het idee marktwerking te bevorderen aan de productiekant en om het leidingennet in overheidshanden te houden juist om de energievoorziening te waarborgen; wat vindt u in dit licht van het feit dat regionale netbeheerders in het buitenland op overnamepad gaan of overwegen te gaan? Deelt u de mening dat zo’n buitenlandse investering een risico met zich meedraagt?
Een belangrijk doel van de regelgeving is om goed netbeheer en de bijbehorende noodzakelijke investeringen in Nederland te waarborgen. Om die reden is in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet bepaald dat alle aandelen van een netbeheerder berusten bij publieke aandeelhouders. De netbeheerder mag niet in concurrentie treden en er moet worden voldaan aan de financiële ratio’s van het Besluit financieel beheer netbeheerder.
De ACM stelt de maximumtarieven vast die de netbeheerders in rekening kunnen brengen, waarbij gekeken wordt naar de noodzakelijke investeringen in het distributienet. Tevens is vastgelegd dat een netwerkbedrijf, waar een netbeheerder onderdeel van uitmaakt, geen activiteiten mag verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van het beheer van het net in Nederland. Ingevolge de Wet Onafhankelijk Netbeheer (WON) kan er bovendien geen sprake zijn van productie, handel en levering van elektriciteit en gas door een Nederlands netwerkbedrijf. De WON-artikelen zijn evenwel onverbindend hangende de lopende procedure bij de Hoge Raad. Activiteiten in het buitenland door een Nederlands regionaal netwerkbedrijf zijn niet op voorhand strijdig met deze wettelijke eisen. Ze vragen wel om een zorgvuldige toetsing aan het wettelijke kader en afweging van de belangen en risico’s die aan de activiteiten verbonden zijn.
De Nederlandse regionale netwerkbedrijven zijn in handen van Nederlandse decentrale overheden. Als aandeelhouders hebben zij een belangrijke rol in het toezien op de activiteiten van het netwerkbedrijf en van de netbeheerder die daar onderdeel van uitmaakt. De beoordeling van investeringen in het buitenland is primair aan het bedrijf en de aandeelhoudende gemeenten en provincies. Zij maken een eigenstandige afweging waar en waarin het best geïnvesteerd kan worden, rekening houdend met de wettelijke kaders, publieke belangen (zoals waardebehoud, de kwaliteit van de netwerken en werkgelegenheid) en de financiële risico’s van zo’n investering. Deze afweging is voor de overname van het Berlijnse gasnetwerk door Alliander negatief uitgevallen.
Klopt het dat de aandeelhouders en klanten opdraaien voor de eventuele verliezen die worden geleden op de buitenlandse investering? Voor zover de aandeelhouders de eventuele verliezen nemen, leidt dit dan tot hogere lokale lasten of minder publieke voorzieningen?
Exploitatieresultaten van de netbeheerder en van andere bedrijfsonderdelen van het netwerkbedrijf (waaronder die in het buitenland) resulteren in meer of minder winst van het netwerkbedrijf. In lijn met het voorgaande is de beoordeling of netwerkbedrijf Alliander «kapitaal over heeft», en de eventuele aanwending daarvan, aan de publieke aandeelhouders van het bedrijf. Zij oordelen ook in hoeverre de maximaal door de ACM toegestane tariefruimte door de netbeheerder wordt benut of dat met lagere tarieven – en daarmee mogelijk lagere resultaten – kan worden volstaan.
Winst kan (deels) worden uitgekeerd aan de aandeelhouders in de vorm van dividend. Indien de inkomsten uit dividend tegenvallen (over een langere periode), dan zou dat negatieve gevolgen kunnen hebben voor het publieke voorzieningen- en lastenniveau in de desbetreffende gemeente of provincie. Hierop zijn echter vele factoren van invloed, dus zeker is dat niet en omgekeerd (meer inkomsten uit dividend) kan natuurlijk ook.
De kosten van activiteiten van een netwerkbedrijf in het buitenland mogen in ieder geval niet ten laste vallen van de tarieven voor het netbeheer in Nederland. ACM ziet er op toe dat alleen de kosten van het (Nederlandse) netbeheer, verrekend worden via de tarieven. Door deze waarborgen en de genoemde wettelijke vereisten dragen Nederlandse afnemers van de netbeheerder geen gevolgen van eventuele verliezen in het buitenland door het netwerkbedrijf.
In hoeverre komt de buitenlandse expansiedrift doordat Alliander kapitaal over heeft? Betekent dit dat de tarieven voor het netbeheer in Nederland te hoog zijn of de investeringen van Alliander in het netwerk te laag? Kunnen de kapitaallasten van buitenlandse investeringen niet beter worden ingezet voor lagere tarieven in Nederland voor de klanten van de netbeheerder?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de reden voor buitenlandse expansie is om meer elektrische laadpalen uit te kunnen rollen? Zou u dit kwalificeren als een commerciële activiteit en daarmee dus geen taak voor een netbeheerder?
Ik zie geen aanleiding om deze veronderstelling te onderschrijven. De plaatsing van laadpalen is geen taak van de netbeheerder. Het netwerkbedrijf kan deze activiteit eventueel uitvoeren in concurrentie met andere marktpartijen.
Netbeheerder Alliander vindt schaalvergroting nodig voor de eigen organisatie; deelt u die opvatting? Waarom zou schaalvergroting precies nodig zijn? Graag een toelichting.
Alliander voorziet een sterk veranderende energiemarkt in de nabije toekomst, waardoor grote investeringen in het distributienet noodzakelijk zullen zijn. In de visie van Alliander kan een grotere omvang van de organisatie leiden tot schaalvoordelen en synergie, en daarmee tot lagere kosten.
De eerste verantwoordelijkheid voor de strategie van de onderneming ligt, zoals hierboven aangegeven, bij de onderneming zelf en haar aandeelhouders. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening in Nederland ondersteun ik de ambitie van Alliander (en overigens ook van andere netwerkbedrijven) om tijdig te anticiperen op te verwachten ontwikkelingen op energiegebied en hun streven naar vernieuwing.
Een groeistrategie kan daar onderdeel van uitmaken, evenals verdere samenwerking tussen Nederlandse netbeheerders en met andere stakeholders uit het energieveld, mits dit leidt tot verbetering van de efficiëntie en van de dienstverlening aan de klant. De wettelijke randvoorwaarden waarbinnen deze ambities vorm kunnen krijgen, heb ik in mijn antwoorden hierboven aangegeven.
Wat vindt u van het idee van verdere samenwerking van Alliander met een andere Nederlandse netbeheerder?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden heeft u om de expansiedrift van Nederlandse netbeheerders te beteugelen? In hoeverre overweegt u die mogelijkheden in te zetten?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. De publieke aandeelhouders van de netwerkbedrijven zijn primair aan zet. Zolang er wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor goed netbeheer in Nederland zie ik geen aanleiding om in te grijpen.
Nationale subsidies voor hernieuwbare energie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «The end is near for national renewable energy subsidy schemes in the EU»?1
Ja.
Wat betekent het als het Hof van Justitie de hier aangehaalde uitspraak van de Advocaat-Generaal (zaak Ålands Vindkraft) bevestigt? Zijn lidstaten dan verplicht hun stimuleringsmaatregelen voor duurzame energie open te stellen voor in het buitenland geproduceerde energie en wat betekent dit voor de SDE+?
Indien het Hof van Justitie de conclusie van de Advocaat-Generaal geheel onderschrijft, zal richtlijn 2009/28/EU (verder: richtlijn hernieuwbare energie) gewijzigd moeten worden. Op dit moment geeft de richtlijn hernieuwbare energie (artikel 3 lid 3) mogelijkheden voor het aanbrengen van territoriale beperkingen in steunregelingen. Deze mogelijkheden zullen ongeldig worden verklaard omdat er dan sprake zou zijn van een inbreuk op het vrij verkeer van goederen.
In bovenstaand scenario zal een lidstaat, wanneer zij gekozen heeft om de opwekking van hernieuwbare energie te steunen en daarbij territoriale grenzen hanteert, haar steunregeling moeten aanpassen zodat de steunregeling geen territoriale beperkingen meer oplegt. Deze aanpassing moet binnen twee jaar na uitspraak van het Hof van Justitie in werking treden.
Daarnaast zal het in zijn geheel volgen van de conclusies van de A-G door het Hof tot gevolg hebben dat de uitvoering van de richtlijn hernieuwbare energie EU-breed ter discussie komt te staan. In dat geval ben ik voornemens om met de andere lidstaten en de Europese Commissie in gesprek te gaan over de gevolgen van de uitspraak.
Hoe beoordeelt u de stelling dat bijvoorbeeld een Deense of Britse offshore windproducent in aanmerking kan komen voor Nederlandse overheidssteun – uit de SDE+ – voor een project buiten Nederland? Kan dat als er sprake is van statistische overdracht of alleen bij fysieke levering van stroom? Welke kansen en bedreigingen ziet u om de Nederlandse nationale doelstelling voor hernieuwbare energie in te vullen via de import van elektriciteit uit andere landen?
De Europese Commissie dringt al langere tijd aan op samenwerking tussen lidstaten en eventuele derde landen. Zo geeft de richtlijn hernieuwbare energie diverse mogelijkheden om via «samenwerkingsmechanismen» of «flexibele mechanismen» projecten uit andere lidstaten te steunen. Ook is er in november 2013 een richtsnoer gepubliceerd waarbij deze samenwerkingsmechanismen centraal staan. Tot op heden zijn er slechts enkele lidstaten die van deze mogelijkheden gebruik maken.
Op 24 mei 2012 heeft mijn voorganger de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de mogelijkheden voor «import» van hernieuwbare energie (Kamerstukken II 2011/12, 31 239, nr. 137). Daarmee wordt een deel van de doelstelling van een lidstaat in een andere lidstaat gerealiseerd. De samenwerkingsmechanismen bieden mogelijkheden om de doelstelling tegen lagere kosten te halen dan wat nationaal mogelijk is. Andere landen hebben mogelijk meer potentieel aan relatief goedkope duurzame energie beschikbaar. Bij samenwerking tussen lidstaten is fysieke levering van de geproduceerde elektriciteit van de «exporterende» naar de «importerende» lidstaat geen vereiste. De hernieuwbare energie wordt bij samenwerkingsprojecten tussen lidstaten administratief overgedragen. Bij samenwerking met derde landen (buiten de EU) moet de geproduceerde elektriciteit wel fysiek getransporteerd worden naar EU-grondgebied. Daarnaast worden in de brief verschillende kansen en aandachtspunten benoemd waar rekening mee moet worden gehouden bij nadere uitwerking van dit vraagstuk.
In mijn brief van 31 oktober 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 31 239, nr. 171) heb ik aangegeven dat ik voornemens ben de systematiek verder uit te werken en het Besluit stimulering duurzame energieproductie aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes eventueel gebruikt kunnen worden om de nationale doelstelling hernieuwbare energie te realiseren. Uitwerking is complex en dient uiterst zorgvuldig te gebeuren.
Het gebruik van de Europese samenwerkingsmechanismes uit de richtlijn hernieuwbare energie sluit aan bij de wensen van de Europese Commissie en ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om van deze mechanismen gebruik te maken. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar 2014 nader geïnformeerd worden.
In hoeverre onderschrijft u de constatering van de Advocaat-Generaal dat grensoverschrijdende projecten zoals die tussen Noorwegen en Zweden kunnen bijdragen aan kostenreductie en het voorkomen van marktverstoringen tussen landen?
Ik onderschrijf de constatering van de Advocaat-Generaal dat grensoverschrijdende projecten een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de nationale doelstelling op een kosteneffectieve manier. Echter, uitwerking is complex en moet zorgvuldig gebeuren. Voor verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om het systeem van Garanties van Oorsprong om te bouwen in een EU-breed systeem waarin landen daadwerkelijk worden afgerekend op de hoeveelheid hernieuwbare energie die ze consumeren, in plaats van op de hoeveelheid hernieuwbare energie die ze op eigen bodem opwekken?
Het systeem voor garanties van oorsprong (gvo’s) is vastgelegd in de richtlijn hernieuwbare energie. Gvo’s zijn certificaten die het groene karakter van hernieuwbare energie verhandelbaar maken. De internationale handel in gvo’s is niet gekoppeld aan het behalen van de nationale streefcijfers voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen. Bij een wijziging van het systeem zoals in de vraag is aangegeven zal, gegeven het bovenstaande, waarschijnlijk een ander type certificaat moeten worden ontwikkeld.
Een EU-breed systeem waarin landen worden afgerekend op hun hernieuwbare energieconsumptie lijkt de facto op een Europese leveranciersverplichting. Dit systeem is op nationaal niveau uitgebreid onderzocht (Kamerstukken II 2012/13, 31 239, nr. 170). Daaruit is gebleken dat dit systeem een aantal belangrijke nadelen kent. Op EU-niveau kunnen die zich ook – en mogelijk zelfs sterker – voordoen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te pleiten voor een dergelijk systeem.
Indien de Europese Commissie hiertoe het initiatief neemt, zal ik beoordelen of een voorstel van de Europese Commissie op een efficiëntere wijze de ontwikkeling van hernieuwbare energie kan stimuleren. Op dit moment is mij niet bekend dat de Europese Commissie hieraan denkt.
Het artikel waarin de belangenorganisatie ICC wijst op risico’s van corruptie voor bedrijven |
|
René Leegte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Risico’s van corruptie ernstig onderschat»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen van de International Chamber of Commerce (ICC) omtrent corruptie vooral in opkomende markten?
Het kabinet deelt die zorgen en zet zich daarom in internationaal verband actief in voor de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren door onder andere in het kader van ontwikkelingssamenwerking hulp voor de rechtsstatelijke opbouw van enkele ontwikkelingslanden te bieden. Daarnaast worden Nederlandse ondernemers onder meer via economische voorlichting door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gewezen op de gevaren van omkoping en treedt Nederland als examinator op in evaluaties van andere landen in OESO- en VN-verband.
Hoe kijkt u aan tegen aangescherpte wetgeving van met name de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van corruptiebestrijding en de effecten voor in het bijzonder het MKB daar waar het de introductie van ketenaansprakelijkheid betreft?
Net als Nederland kennen de Verenigde Staten (VS) en het Verenigd Koninkrijk (VK) uitgebreide wetgeving ter bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren, mede op basis van het OESO-verdrag tegen omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties. In het Verenigd Koninkrijk is in 2010 een nieuwe anti-corruptiewet in werking getreden, de UK Anti-Bribery Act. Welke uitwerking deze Britse wetgeving in de praktijk precies heeft, zal de komende tijd moeten blijken.
De in de wetgeving van de VS en het VK opgenomen «ketenaansprakelijkheid» lijkt te betekenen dat een bedrijf de verantwoordelijkheid draagt om gepaste maatregelen te treffen en adequate procedures te implementeren om te waarborgen dat de natuurlijke- en rechtspersonen die binnen de invloedssfeer van het bedrijf vallen, zich conform het verbod op buitenlandse omkoping gedragen. Hoe ver deze ketenaansprakelijkheid in de praktijk reikt, is afhankelijk van een beoordeling van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval.
Indien sprake is van handelen te goeder trouw in die zin dat een onderneming gepaste maatregelen heeft getroffen en adequate procedures heeft geïmplementeerd ter bevordering van de integriteit van haar werknemers en contractanten, lijkt dit onder de Amerikaanse en Britse wetgeving een geldig verweer te kunnen opleveren. Een belangrijke vraag daarbij is of de vervolgde onderneming of bestuurder kan aantonen dat alle naar redelijkheid te verwachten maatregelen zijn genomen ter voorkoming van de situatie dat een werknemer of contractant een buitenlandse ambtenaar omkoopt.
De Nederlandse overheid erkent het belang om Nederlandse bedrijven, en in het bijzonder het MKB, voldoende bewust te maken van de consequenties van internationale anti-corruptiewetgeving. Zo heeft de Rijksoverheid, in samenwerking met onder andere MKB-Nederland en VNO-NCW, in 2012 de brochure «Eerlijk zakendoen, zonder corruptie» uitgegeven. In deze brochure voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt onder meer ingegaan op de reikwijdte van en de verplichtingen onder de Amerikaanse en Britse anti-corruptie strafwetgeving.
Welke ondersteuning krijgen bedrijven die te goeder trouw bovenbedoelde aangescherpte wetgeving overtreden en daardoor in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de kritiek van de ICC ten aanzien van de inspanningen van uw beider ministeries op het terrein van voorlichting aan Nederlanders die in het buitenland ondernemen, op het gebied van corruptie en de daarbij behorende risico’s en het onderzoek naar en de vervolging van fraude en corruptie? Welke inzet verricht u op dit gebied?
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat de ICC schetst. In het evaluatierapport van de OESO Anti-corruptiewerkgroep over de Nederlandse aanpak van buitenlandse omkoping van december 20122 complimenteerde de OESO Nederland juist met zijn inspanningen op het gebied van awareness raising. 3 Ter verdere verbetering is het ministerie van Buitenlandse Zaken sinds afgelopen november in gesprek met de ICC over de mogelijkheden tot samenwerking om meer bedrijven te kunnen bereiken.
Nu de Nederlandse bestrijding van corruptie ook vanuit andere internationale gremia dan de OESO recentelijk is geëvalueerd (Group of States against Corruption, GRECO4), en momenteel nog wordt geëvalueerd (Verenigde Naties en de Europese Commissie), is aan uw Kamer toegezegd5 dat de conclusies en aanbevelingen van de verschillende evaluaties op het terrein van corruptiebestrijding, waar mogelijk, met elkaar in samenhang worden bezien. Na afloop van deze evaluaties zal uw Kamer in een integrale beleidsreactie nader worden geïnformeerd.
Recentelijk heeft Nederland zich in de OESO Anti-corruptiewerkgroep tussentijds verantwoord over de mate en wijze van opvolging van een deel van de aanbevelingen uit het OESO-evaluatierapport uit 2012. De leden van de werkgroep oordeelden positief over de recente inspanningen die Nederland heeft gepleegd, onder andere op het terrein van opsporing en vervolging van buitenlandse omkoping. Voor details over de opvolging van de OESO-aanbevelingen verwijs ik naar de toegezegde integrale beleidsreactie.
Ernstige vervuiling door de productie van windmolens |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Groene Rekenkamer, «De dodelijke keerzijde van windenergie»?1
Ja.
In hoeverre klopt de bewering in het artikel dat de neodymium-magneten van de generatoren van de windmolens die in Nederland worden geplaatst, in China worden gemaakt in de stad Baotou?
Neodymium wordt ook gebruikt in bepaalde windturbines. Volgens de IEA is minder dan 1% van de wereldvraag naar neodymium afkomstig uit de windenergie-industrie.2 Neodymium wordt verder gebruikt in pc’s, batterijen, lampen, medische toepassingen, lasers, airbags, in speelgoed, elektronica (hoortoestellen, luidsprekers, mobiele telefoons), katalysatoren, in de glasindustrie, in LCD schermen enzovoort.
In bepaalde typen windturbines met permanente sterke magneten (er zijn ook windmolens met elektrische spoelen) wordt gebruik gemaakt van neodymium. De IEA schat in dat in 20% van deze windturbines neodymium gebruikt wordt, in de rest niet. De branchevereniging NWEA geeft aan dat voor de turbines die de laatste jaren in Nederland zijn geplaatst, geldt dat minder dan een vijfde neodymium bevat.
Neodymium wordt vooral gewonnen als «bijproduct» van de winning van ijzer. IEA geeft aan dat 97% van de winning van neodymium komt uit China. De fabriek uit Baotou is een van de producenten. Het is dus mogelijk dat in windmolens in Nederland neodymium uit Baotou bevat.
In hoeverre klopt het dat in Baotou het zeldzame aardmetaal neodymium wordt gescheiden van uranium en thorium, twee radioactieve materialen?
Volgens de beschikbare informatie van het producerend bedrijf wordt er inderdaad op deze wijze neodymium geproduceerd.
In hoeverre klopt het dat deze stoffen na winning en verwerking van neodymium samen met andere giftige chemicaliën worden gedumpt in nauwelijks beschermde bassins en meren?
Volgens beschikbare informatie maakt het betreffende bedrijf gebruik van een opslagterrein voor afval (tailing-material), inclusief een of meerdere reservoirs.
In hoeverre klopt het dat het grondwater ter plaatse wordt besmet met ioniserende straling, de lucht hoge concentraties giftige stoffen bevat en planten, dieren en mensen dodelijk ziek worden?
Volgens de Nederlandse ambassade in Beijing is er sprake van zorgwekkende berichtgeving van over het algemeen goed geïnformeerde persbureaus inzake de schadelijk gevolgen voor het ecosysteem van het afvalmanagement rondom dit productieproces.
Hoe kwalificeert u de gezondheidssituatie van de inwoners van Baotou? In hoeverre is dat het gevolg van de bouw van magneten voor Nederlandse windmolens en in hoeverre verslechtert de situatie aldaar als gevolg van een toename van de bouw van windmolens in Nederland?
Ik deel de zorgen over de schade die aan mens en milieu kan worden toegebracht wanneer de productie van neodymium op een niet-verantwoorde wijze plaatsvindt. Chinese autoriteiten zijn op de hoogte van de zorgen omtrent vervuiling en delen deze zorg. In de afgelopen paar jaar zijn door de Chinese overheid verschillende maatregelen genomen (instellen emissiestandaarden, opstellen inspectieprotocollen voor zeldzaamaardmetaalbedrijven enz.) om de ontwikkelingen in deze industrie te verbeteren. Nederland heeft bij monde van haar Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen (SGNH) hulp aangeboden bij het bestrijden van schadelijke gevolgen van de winning van grondstoffen.
Welke mogelijkheden bestaan er voor bedrijven of voor u om schadelijke milieueffecten in Baotou tot een halt te brengen?
Diverse Nederlandse bedrijven hebben kennis en kunde om de Chinese bedrijven bij te staan bij het voorkomen en bestrijden van vervuiling ten gevolge van mijnbouw. De SGNH en de Nederlandse Ambassade in Beijing hebben deze producten reeds onder de aandacht van de Chinese autoriteiten gebracht. Het is echter een besluit van Chinese zijde om daar wel of niet gebruik van te maken. Het heeft mijn blijvende aandacht.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
De stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB) |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB)?
De recente tariefstijging is in belangrijke mate veroorzaakt door enerzijds de kostenontwikkeling van de elektriciteitsproductie en anderzijds het langdurig verzuim van het bestuurscollege de tarieven kostendekkend vast te stellen. Het laatste is veeleer aanleiding geweest voor de spanning tussen WEB en Ecopower over de te verrekenen kosten.
Hoe groot is de subsidie uit Nederland die nodig was om de tariefstijging van energie op Bonaire te beperken?
EZ heeft in 2012 WEB € 5,5 miljoen ter beschikking gesteld en I&M € 2,3 miljoen voor de periode tot eind 2013. Het vorige kabinet heeft besloten tot een aansluitende tijdelijke voorziening te regelen in de aanstaande wet elektriciteits- en drinkwatervoorziening voor CN.
Is er nu een kostendekkend tarief voor de levering van energie op Bonaire?
Ja.
Zijn de betalingen van het WEB aan Ecopower nu volledig conform de facturering?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de «operationele audit» zoals aangegeven in de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
De audit van WEB is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk. Het belangrijkste beeld dat naar voren kwam was dat van een bijna failliet bedrijf dat geruime tijd geen diepte en onderhoudsinvesteringen heeft verricht. Belangrijke adviezen om de tarieven te verhogen, de kwaliteit van het management te verbeteren en te zorgen voor een oplossing van het conflict met Ecopower alsmede te zorgen voor een degelijke externe financiering zijn ter harte genomen en geëffectueerd.
Wat is de status van het onderzoek dat de Gezaghebber van Bonaire naar aanleiding van het conflict had aangegeven te zullen instellen naar de integriteit van bestuurders van het WEB?
De gezaghebber van Bonaire heeft in het najaar van 2012 voorgesteld een dergelijk onderzoek uit te voeren. Inmiddels is dit voornemen nader geconcretiseerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege met als doel om voor de toekomst lessen te trekken uit de wijze waarop deze mechanismen de afgelopen jaren hebben gefunctioneerd. Het onderzoek wordt naar verwachting dit najaar afgerond.
Ik vind het een belangrijk en positief signaal dat door het bestuur van Bonaire het initiatief is genomen om een dergelijk onderzoek uit te voeren in aanvulling op de stappen die het eilandbestuur in de afgelopen periode al heeft gezet om de governance rond WEB te versterken. Zo is recent een nieuw management aangetreden en heeft in samenspraak met de Rijksoverheid een aantal verschuivingen plaatsgevonden in de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Deelt u de mening dat er sprake is geweest van bestuurlijke onbehoorlijkheid van het bestuur van het WEB in de richting van ECO power en dat een integriteitsonderzoek dus essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het zakelijk conflict tussen WEB en Ecopower ingegeven door de voortdurende discrepantie tussen kosten en opbrengsten uit de tarieven. In algemene zin, en achteraf, kan worden gesteld dat het jammer is het bestuur van WEB en Ecopower niet eerder een oplossing hebben gezocht langs de weg van bemiddeling, arbitrage of de stap naar de rechter. Het is niet aan mij om te beoordelen of de betrokken bestuurders onbehoorlijk hebben gehandeld. Wel ondersteun ik, zoals aangegeven, het voornemen van het bestuurscollege om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken zodat de situatie die zich tussen Ecopower en WEB heeft voorgedaan in de toekomst kan worden voorkomen.
Bent u bereid, als er geen sprake is van een onderzoek van de zijde van de Gezaghebber, om dat integriteitsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat door onbehoorlijk bestuur van de zijde van het WEB een energiebedrijf in de problemen is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volledig voldoen van de rekening van Ecopower door WEB lijkt Ecopower op enig moment financieel in problemen te hebben gebracht wat repercussies had voor de continuïteit van de elektriciteitsproductie.
Deelt u de zorgen dat het WEB met opzet te weinig betaalde aan Ecopower om de prijs van het aandeel Ecopower te laten dalen om op die manier het bedrijf goedkoop op te kunnen kopen?
Daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. Er was in elk geval sprake van een zakelijk conflict dat door middel van een arbitrageprocedure is opgelost.
In hoeverre is er sprake van een failliet van Bonaire, aangezien het WEB een NV van de overheid is? Moet het openbaar lichaam Bonaire voor de kosten opdraaien die uit de arbitrage voortvloeiden.?
Van een failliet van Bonaire is geen sprake.
De eerder genoemde structurele discrepantie tussen kosten en tariefinkomsten is weggenomen door de tariefstijging, de bijdrage van EZ en I&M en door een degelijke externe financiering die de directie van WEB heeft verkregen.
Is er sprake van een artikel 12 gemeente, aangezien de begroting van Bonaire een dergelijke rekening niet zou kunnen betalen en Nederland is ingesprongen met een geldbedrag zoals genoemd in vraag 1?
De wet financiën openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba kent geen bepaling vergelijkbaar met artikel 12 van de financiële verhoudingswet. Op dit punt wijkt de financiële verhouding van het Rijk met de openbare lichamen dus af van de financiële verhouding van het Rijk met gemeenten. Bij de transitie is ervoor gekozen om het BES-fonds niet te integreren in het gemeentefonds. Ook is in het BES-fonds geen sprake van solidariteitsgedachte: elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen uitkering uit het fonds. Een fonds dat integraal onderdeel is van de Rijksbegroting en daar dus de solidariteit is belegd. Dit laatste vloeit logischerwijs ook voort uit het feit dat het slechts om drie eilanden gaat: Het ligt dan niet in de rede om eventuele financiële problemen van Bonaire te leggen bij de andere twee (kleine) eilanden. Verder kunnen departementen (net zoals bij gemeenten) doeluitkeringen verstrekken conform artikel 91 van de wet financiën BES; dat is wat het minister van Economische Zaken hier heeft gedaan.
Welke rol speelde het bestuurscollege in dit conflict tussen het WEB en Ecopower, gelet op het feit dat het WEB een NV van de overheid is? Welke rol speelde de gezaghebber om het conflict eerder te beslechten en op die manier het oplopen van de betalingsachterstand te voorkomen?
Het bestuurscollege heeft het ministerie van EZ medio 2011 gevraagd te bemiddelen in het conflict. Waar deze bemiddeling niet direct resultaat opleverde, heeft deze er wel toe geleid dat partijen zich hebben gebonden aan arbitrage.
Toen door het wegvallen van de stroomvoorziening in augustus 2011 de openbare orde in gevaar dreigde te komen, heeft de Gezaghebber het initiatief genomen de voorziening te herstellen en te borgen.
Welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot de oplossing zoals deze nu tot stand is gekomen? Waarom is de locatiekeuze juist op die plek gevallen? Waarom is er gekozen voor de combinatie van wind en energie die nog nergens anders in productie was?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge kosten van fossiele brandstof anderzijds, met wind elektriciteit duurzaam en voordelig worden opgewekt. Op Bonaire wordt circa 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. De twaalf windturbines zijn gesitueerd aan zee aan de noordkant van het eiland in een gedeelte dat onbewoond is en waar de windcondities gunstig zijn. Ik beschik niet over informatie welke afwegingen zijn gemaakt om tot deze aanpak te komen, inclusief de locatiekeuze. Ik beschik ook niet over informatie die aannemelijk maakt dat bij deze besluiten sprake is geweest ongewenste belangenverstrengeling. Ik verwijs in dit kader nogmaals naar het governance-onderzoek. Het betreft hier immers een onderwerp dat expliciet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam valt. Ik zal aan het bestuurscollege van Bonaire verzoeken om dit onderwerp bij dit onderzoek te betrekken.
Wie waren de beslissers om tot de verschillende besluiten te komen? Is er in die groep van beslissers een ongewenste samenloop van belangen die gescheiden hadden moeten zijn of de schijn van belangenverstrengeling in zich hebben?
Zie antwoord op vraag 14.
Is hier een rol weggelegd voor de Onderzoeksraad Integriteit Overheid? Zo ja, hoe gaat u die inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Neen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid is bevoegd ten aanzien van Rijk, politie, defensie, provincies en zbo’s. Daarnaast zal de onderzoeksraad met ingang van 1 januari 2014 naar alle waarschijnlijkheid ook het bevoegde externe meldpunt voor medewerkers uit de sector Gemeenten worden. De openbare lichamen op Caribisch Nederland alsmede Ecopower en het Water- en Energiebedrijf Bonaire vallen daar niet onder.
De impact van de veranderende Nederlandse energiemarkt |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overcapaciteit dwingt producenten centrales te sluiten»1 en de studie van PricewaterhouseCoopers (PwC) en IPA Energy + Water Economics (IPA) «Financial and economic impact of a changing energy market»?2
Ja.
Komen de belangrijkste inzichten en verwachtingen overeen met uw informatie en toekomstbeeld, met name de constatering dat zowel gas- als kolencentrales de komende jaren verliesgevend zijn, wanneer alle kosten worden meegerekend, en dat zelfs nieuwe kolencentrales hun investering niet terugverdienen en dat tot 2020 mogelijk 7,3 GW aan capaciteit uit de markt wordt genomen? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief over de Energiewende schets ik het volgende beeld van de markt voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland. Door de combinatie van een lager dan verwachte elektriciteitsvraag en de toegenomen import uit Duitsland hebben vrijwel alle conventionele elektriciteitscentrales in Nederland te maken met tegenvallende marktomstandigheden in de vorm van lagere elektriciteitsprijzen. Uit signalen van de markt blijkt dat met name gascentrales minder draaiuren kunnen maken. Gascentrales bevinden zich thans bovenin de «merit order» en worden daardoor als eerste uit de markt geduwd. Hierbij speelt ook mee dat de gasprijzen relatief hoog zijn ten opzichte van de kolenprijzen en dat de CO2-prijs laag is.
Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS: tussen 2010 en 2012 is de inzet van aardgas voor elektriciteitsproductie afgenomen van 664 PJ naar 507 PJ.3
Dit marktbeeld komt in grote lijnen overeen met het onderzoek van PwC en IPA. Binnen deze marktomstandigheden acht ik de verwachting van PwC dat er een sanering in het Nederlandse productiepark zal plaatsvinden reëel. In hoeverre die sanering daadwerkelijk zal plaatsvinden, op welke termijn en in welke omvang, is een zaak van de markt. Energiebedrijven maken daarbij hun eigen afwegingen op basis van hun kosten, inkomsten en marktverwachtingen.
Ik heb geen inzicht in winst- of verliesgevendheid van individuele elektriciteitscentrales. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van die centrales.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de bijstook van biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling voor duurzame energie in 2020?
Bij haar analyse van de milieu en natuureffecten van het regeerakkoord heeft het Planbureau voor de Leefomgeving geconcludeerd dat alle goedkopere opties, waaronder bij- en meestook van biomassa, vrijwel volledig moeten worden benut om de doelstelling te realiseren.4 Ik sluit dan ook geen enkele hernieuwbare energietechnologie uit voor de realisatie van de doelstelling. Conform de systematiek van de SDE+ bepaald de markt uiteindelijk hoe groot de bijdrage van specifieke technologieën is.
Welke negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s heeft de in dit rapport verwachte onvermijdelijke sanering van het huidige productiepark op korte en op langere termijn? Deelt u de conclusie dat de leveringszekerheid, gezien de blijvend slechte financiële resultaten van de sector, op lange termijn in gevaar kan komen in bepaalde scenario’s? Op welke wijze wilt u met de negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s omgaan, zoals de langetermijnrisico’s voor de leveringszekerheid? Wilt u (beleids)maatregelen treffen? Hoe wilt u voorkomen dat door de introductie van een capaciteitstarief in omringende landen ons investeringsklimaat, vergeleken met andere landen, verder verslechtert?
TenneT monitort de leveringszekerheid en brengt hierover jaarlijks een rapportage uit. Uit het meest recente rapport van TenneT blijkt dat de leveringszekerheid tot en met 2019 gewaarborgd is.
Ook tot 2027 verwacht TenneT (met een wat grotere onzekerheidsmarge) voldoende aanbod van elektriciteit om in de binnenlandse vraag te voorzien.5 Dit sluit aan bij de conclusie van PwC en IPA dat de leveringszekerheid niet in het geding is.
Ook ten aanzien van de betaalbaarheid verwacht ik geen directe negatieve consequenties van een eventuele sanering van het productiepark. Deze sanering is immers mede het gevolg van relatief lage elektriciteitsprijzen. Wel constateer ik een toenemend prijsverschil tussen Nederland en Duitsland, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Zie mijn brief over de Energiewende voor mijn beleidsmaatregelen in dezen.
Ten aanzien van het belang van een schone energievoorziening geldt dat het ETS zeker stelt dat de CO2-reductiedoelstelling wordt gehaald in de sectoren die onder het ETS vallen. De genoemde ontwikkelingen hebben dan ook geen effect op de totale CO2-uitstoot in Europa. Verder hebben PwC en IPA het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in hun analyses als uitgangspunt genomen. De geschetste ontwikkelingen doen hier dan ook geen afbreuk aan.
Een eventuele sanering van het Nederlandse productiepark kan negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid in de Nederlandse (conventionele) energiesector. Met de maatregelen zoals genoemd in mijn brief over de Energiewende beoog ik het gelijke speelveld tussen Nederland en de ons omringende landen te waarborgen.
Vindt u het getuigen van een stabiel en betrouwbaar investeringsklimaat dat het kabinet energieproducenten in 2004 heeft gevraagd te investeren in kolencentrales3 en dat deze nieuwe kolencentrales mede door de introductie van een nationale kolenbelasting hun investering niet zullen terugverdienen?
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt zijn investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor rekening en risico van marktpartijen. Zij treffen investeringen op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen, waarbij zij ook inschattingen maken ten aanzien van mogelijke veranderingen in het overheidsbeleid (reguleringsrisico). In het begrotingsakkoord van 26 april 2012 heeft een meerderheid in uw Kamer zich voorstander betoond van het schrappen van de inputvrijstelling voor kolencentrales. Het kabinet heeft die lijn gecontinueerd.
Deelt u de mening dat nationale maatregelen, zoals de kolentaks, om de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproducenten te verlagen onwenselijk zijn, omdat ze de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse energieproducenten verder verzwakken, midden in een recessie banen kosten en vanwege het zogenoemde «waterbedeffect» van het emissiehandelssysteem niet leiden tot CO2-reductie op Europees niveau?
Nederland is onderdeel van het Europese systeem voor de handel in CO2-emissies (ETS). De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen slechts tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem (het «waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet tot extra CO2-reductie in de EU, maar brengen wel extra kosten met zich mee voor Nederland. Ik acht dergelijke maatregelen daarom niet zinvol.
De drama’s in de textielindustrie in Bangladesh |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?
Volgens de Nederlandse brancheorganisaties voor textiel zijn er geen Nederlandse bedrijven bekend die producten laten maken in de fabriek die is ingestort.
Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?
Ik ben van mening dat extra Nederlandse regelgeving geen oplossing is voor de problematiek verbonden aan de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven verbeteringen bewerkstelligen door hun invloed in de keten aan te wenden voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?
Het is juist te stellen dat er voor de brand- en bouwveiligheid van fabrieken voldoende regelgeving bestaat, maar dat de handhaving van deze regels te wensen overlaat. Dit is deels te wijten aan een capaciteitsprobleem van de overheid (gebrekkige kennis en te weinig inspecteurs), maar ook corruptie is een probleem. Langere tijd heeft naleving geen prioriteit gehad bij de overheid in Bangladesh.
Mentaliteitsverandering bij de overheid ten aanzien van de urgentie om arbeidsomstandigheden en -veiligheid te verbeteren van arbeiders in de textielsector gaat geleidelijk. Dit proces is de laatste jaren op gang gekomen onder toenemende druk van onder andere de media, buitenlandse afnemers, overheden en maatschappelijk middenveld.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?
Met het oog op de EU als voornaamste afzetmarkt van de textielsector in Bangladesh trekt Nederland gezamenlijk op met andere EU- landen. De Nederlandse ambassadeur intervenieert gezamenlijk met andere EU- ambassadeurs richting de Bengaalse overheid om kwesties als brand- en bouwveiligheid bij de overheid aan de orde te stellen. Ook trekken de EU- ambassadeurs gezamenlijk op om alle betrokken partijen, waaronder Bengaalse overheid, werkgeversorganisaties, vakbonden, internationale afnemers en fabriekseigenaren, op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
De Nederlandse ambassade in Bangladesh gaat zich extra inzetten voor verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingsector. Nederland zal, samen met de Bengaalse Staatsecretaris voor Handel, de lokale donorgroep voor private sectorontwikkeling voorzitten. Deze groep zal alle donorinspanningen voor veilige arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh gaan inventariseren, coördineren en monitoren. Een inventarisatie van bestaande MVO-activiteiten en afspraken in de kledingsector is reeds uitgevoerd. Eén van de initiatieven is gericht op versterking van de reguliere arbeidsinspectie.
Een ander belangrijk recent initiatief is het Bangladesh Fire and Building Safety Accord waaraan steeds meer internationale modemerken zich committeren. Om overlap te voorkomen en synergie te vergroten tussen bestaande en nieuwe activiteiten, is de Nederlands-Bengaalse coördinatie van groot belang. Ook zal de donorgroep vinger aan de pols houden inzake de voortgang en te behalen resultaten. Nederland als voorzitter van de groep zal de politieke dialoog namens alle landen voeren met de overheid en werkgeversorganisaties.
Nederland zal als donor ook zelf gaan bijdragen door 9 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het verbeteren van de werkomstandigheden in de kledingfabrieken in Bangladesh. Het voorgenomen project is ter aanvulling van het Better Work project, een grootschalig project van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de International Finance Corporation voor naleving van arbeidsrechten, dat naar verwachting binnenkort van start zal gaan. De ambassade gaat het nieuwe project vormgeven met aanvullende financiële bijdragen van de internationale modemerken, zoals de ambassade ook gedaan heeft met een MVO waterzuiveringsprogramma in de textielsector. Mijn ministerie is in gesprek met de Nederlandse textielsector over hoe zij gaat deelnemen aan de Nederlandse inspanning in Bangladesh. De sector heeft voor dit doel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tot slot draagt Nederland reeds bij aan een aantal samenwerkingsprojecten in de textielsector waar ook de Bengaalse overheid bij betrokken is. Nederland heeft 200.000 euro toegezegd aan de ILO ter uitvoering van het Nationaal Actieplan Brandveiligheid in Bangladesh naar aanleiding van de brand eind vorig jaar in de Tazreen fabriek en ruim 20.000 euro aan het Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) voor acute noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de in april jl. ingestorte Savar fabriek.
Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?
Voor zover de ambassade na kan gaan, heeft de Bengaalse overheid aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw. Ook de eigenaren van de vijf kledingfabrieken die zich in het complex bevonden, zijn door de overheid aangeklaagd.
Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?
Ja, deze mening deel ik. De eerste verantwoordelijkheid voor het handhaven van
nationale regels voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken in Bangladesh ligt bij de Bengaalse overheid.
Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?
Ja, de Nederlandse overheid neemt deel aan de stakeholderdialoog van de Nederlandse textielsector. Doel van de dialoog is te komen tot een actieplan dat is gericht op verbeteringen in de keten van de textiel- en kledingindustrie. Concrete werkzaamheden binnen dit overleg zijn het gezamenlijk vaststellen van de belangrijkste problemen in de textielketen, de gewenste aanpak van deze problemen en afspraken over wie, wat, waar en hoe een bijdrage zal leveren aan de uitvoering van het actieplan. Uiteraard wordt hierbij waar dit kan, aangehaakt bij reeds bestaande internationale initiatieven. De textielsector zal op haar MVO-congres «Groen is de rode draad» op 20 juni het actieplan presenteren.
Ik heb waardering voor de inzet en initiatieven van de Nederlandse textielsector en voor de rol die maatschappelijke organisaties vervullen ook bij het agenderen van problemen. Alleen met alle partijen samen kunnen we tot een effectieve oplossing komen. Ik verwacht dat het actieplan ambitieuze en afrekenbare doelstellingen bevat om MVO-kwesties in de textielketen aan te pakken en te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?
Ja. Door samen te werken in initiatieven als BSCI en de Fair Wear Foundation kunnen bedrijven onderling informatie delen en creëren zij meer invloed in de keten om verbeteringen van arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Maar dit is niet voldoende. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Ook de internationale gemeenschap speelt een rol; bij het vaststellen en toezien op internationale standaarden en het verlenen van financiële en technische assistentie.
Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?
Ik ben van mening dat Europese en internationale samenwerking essentieel is in het vormgeven van beleid op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik wil het onderwerp in overleg met Commissaris Barnier een plek geven op de Europese (handels)agenda.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?
Ja.
Dat Polen en Tsjechie schakelaars aan de grens bouwen om de dump van wisselvallige windstroom uit Duitsland te keren |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat Polen en Tsjechië schakelaars aan de grens bouwen om de dump van wisselvallige windstroom uit Duitsland te keren?1
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse stroomvoorziening van deze Poolse en Tsjechische ontwikkeling?
Zou Nederland het voorbeeld van Polen en Tsjechië moeten volgen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse economie van het opvangen van het wisselvallige Duitse elektriciteitsaanbod?
Kunt u aangeven op welke wijze u met Duitsland in contact bent om negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie van de Duitse «Energiewende» te voorkomen?
Kent u ook het bericht waaruit blijkt dat de voormalig Noorse staatssecretaris voor milieu bekent spijt te hebben van haar windenergiebeleid?2
Welke lessen kunnen hieruit worden getrokken voor de Nederlandse situatie?
Zowel in Noorwegen als in Duitsland is er steeds meer lokaal verzet tegen de bouw van windmolens; wat is uw inschatting hierover wat betreft de situatie in Nederland, verwacht u ook in Nederland in toenemende mate verzet tegen windmolens? Zo ja, waarom en hoe denkt u daar mee om te gaan? Zo nee, waarom verwacht u dat niet? Wat maakt in uw ogen de Nederlandse situatie anders dan die in ons omringende landen?
De Pressemitteilung van het Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie in Duitsland over de stroomprijscompensatie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Pressemitteilung van het Bundesministerium für Witschaft und Technologie over de stroomprijscompensatie voor energie-intensieve bedrijven?1
Ja.
Wat is het verschil tussen Duitsland en Nederland in stroomprijscompensatie en wat zijn de consequenties van dit verschil?
De Duitse overheid heeft het voornemen gepubliceerd de elektriciteitsgrootgebruikers te gaan compenseren voor de CO2 kosten die de elektriciteitsproducenten aan haar doorberekenen. Bij die compensatie houden zij zich aan de door de Europese Commissie in mei 2012 opgestelde richtsnoeren staatsteun in het kader van het EU emissiehandelssysteem.
In Nederland is nog geen besluit genomen over de compensatie van de elektriciteitsgrootgebruikers. De concurrentiepositie van bedrijven is van zeer veel factoren afhankelijk. Als Nederland niet compenseert, treedt hierdoor op dit terrein een verstoring van het speelveld op voor de Nederlandse bedrijven die voor compensatie in aanmerking komen. Op de consequenties daarvan ga ik in bij de beantwoording van de volgende vraag.
Tast de Duitse stroomprijscompensatie de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven aan? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de Duitse industrie wordt gecompenseerd wordt het speelveld voor Nederlandse bedrijven verstoord. Die verstoring is overigens beperkt doordat de CO2-prijs slechts deels gecorrigeerd wordt en ook nog eens historisch laag is, namelijk tussen de 6–7 euro per ton CO2.
Het kabinet denkt op dit ogenblik na over een concrete invulling van de 375 mln. die vanaf 2014 beschikbaar is voor compensatie aan bedrijven ter compensatie van de SDE+ heffing. Bij de invulling wordt ook de concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren betrokken, waarbij onder andere gekeken wordt naar de kosten van indirecte effecten door het ETS. Verder zal het kabinet bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om bij de inzet van deze middelen verdere energiebesparing te realiseren. Op dit moment wil ik niet vooruit lopen op een precieze invulling van de 375 mln. De staatssecretaris van Financiën heeft reeds bij de behandeling van het Belastingplan in de Kamer gemeld dat de Kamer in het tweede kwartaal van 2013 geïnformeerd zal worden over de precieze invulling.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik per abuis aangegeven dat ik de compensatie van transporttarieven voor elektriciteit voor grootgebruikers bezie in het kadersvan de 375 mln. Euro compensatie voor de SDE+ heffing en compensatie van de indirecte effecten van ETS meeneem in de wetgevingsagenda STROOM. Dit moet precies andersom zijn. De compensatie van de transporttarieven neem ik mee in de wetgevingsagenda STROOM en de compensatie van de indirecte effecten van het ETS bezie ik in het kader van de compensatie van de SDE+ heffing.
Het rendement van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Hoogleraar: Windenergie brengt zijn geld nooit op»1?
Ja.
De betreffende hoogleraar stelt dat het rendement van windenergie negatief is; deelt u die analyse? Van welk rendement op investeringen in windenergie gaat u uit?
In het artikel wordt aangegeven, dat bij windenergie het rendement per euro negatief is. Op dit moment zijn grootschalige toepassingen van windenergie nog duurder dan toepassingen van fossiele energie. Vandaar dat windenergie, zoals bekend, ondersteund wordt via de SDE+ regeling. Bij deze observatie dient onderscheid gemaakt te worden tussen windenergie op zee en windenergie op land. Projecten voor windenergie op zee vergen op dit moment overal nog substantiële financiële bijdragen van de overheid, terwijl deze bijdragen voor projecten voor windenergie op land – afhankelijk van de specifieke locatie van het windpark- de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald zijn.
In de uitvoering van de SDE+ regeling wordt uitgegaan van de basisbedragen per energietechnologie, zoals deze jaarlijks door ECN worden geadviseerd. Voor wind op land bedragen deze voor 2012 9,6 €ct/kWh (uitgaande van turbines < 6 MW met 2 200 vollasturen). De productiekosten voor wind op zee liggen nog boven de 15 €ct/kWh. Bij de berekening van de basisbedragen voor windenergie wordt uitgegaan van een subsidieduur van 15 jaar. De duur van de in de berekeningen gehanteerde lening en de afschrijvingstermijnen zijn in beginsel gelijk aan de subsidieduur.
Voor de financiële randvoorwaarden is daarbij uit gegaan van een gemiddeld financieel totaalrendement van 7,8%, verdeeld over een gemiddeld rendement op eigen vermogen van 15% en op vreemd vermogen van 6%. Deze en de andere gehanteerde veronderstellingen bij de berekening van de voor 2012 geadviseerde basisbedragen zijn terug te vinden in de openbare publicatie «Basisbedragen in de SDE 2012» van ECN en KEMA (ECN-E-11–046 van juli 2011).
Kunt u in uw berekening aangeven wat de noodzakelijkheid van een backup-capaciteit heeft op het rendement van windenergie?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van eerdere vragen (vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel bij de Handelingen nr. 2815 van 15 juni 2011; vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel bij de Handelingen nr. 3440 van 30 augustus 2011; vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1574 van 11 februari 2010) waarin is beargumenteerd dat het effect windenergie op efficiency van de fossiele elektriciteitsproductie maximaal 2 – 3 % is. Overigens wordt dit maximale effect pas bereikt bij een aanmerkelijk hogere windaandeel dan het huidige aandeel van ca. 2000 MW opgesteld vermogen.
Deelt u de mening dat er geen schaalvoordelen te behalen zijn met windenergie?
Bij windenergie op land en op zee zijn schaalvoordelen te behalen in voorbereidingskosten en eventuele inkoopvoordelen bij componenten, constructie en netaansluiting. Bij grootschalige parken op zee kunnen zich – afhankelijk van de onderlinge afstand van de individuele windturbines in het parkontwerp – beperkte negatieve schaaleffecten optreden. Technische vernieuwingen, zoals toepassing van multi-terminal oplossingen voor combinatie van interconnectie en integratie van windparken zullen naar verwachting resulteren in substantiële mogelijkheden voor verdere kostprijsdaling. Ik teken daarbij aan dat algemeen verwacht wordt dat de kostprijs van fossiel gestookte eenheden op de langere termijn zal toenemen waardoor de concurrentiepositie van wind op land zal worden verbeterd.
Wat is uw reactie op de stelling dat de technologische vooruitgang van windenergie negatief is?
Ik deel deze observatie niet. Er is nog steeds sprake van technologische vooruitgang op het gebied van verbeterde aeroelasticiteit en grotere omvang van de rotorbladen, de rendementen van de turbines en de offshore kabel- en convertertechnologie.
Komt u tot dezelfde conclusie als de hoogleraar, namelijk dat overheden moeten stoppen met het subsidiëren van windenergie?
Nee. Dit kabinet heeft er nadrukkelijk voor gekozen om geen specifieke duurzame energie technologieën te subsidiëren, maar de ondersteuning te richten op de meest kostenefficiënte technieken. Het blijkt dat wind op land daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt.