Het artikel 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen «kerst», maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Wanneer werd bij u bekend dat deze gekkigheid zou gaan plaatsvinden binnen uw ministerie en wat vond u daar op dat moment van?
Het CAK is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s zijn onafhankelijk en vallen hiërarchisch gezien niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister. Het Ministerie van VWS telt in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet welke interne activiteiten er gaan plaatsvinden.
Waarom organiseert het CAK überhaupt een iftar binnen een overheidsorganisatie?
Ik begrijp dat er al geruime tijd bij ministeries en concernorganisaties iftars plaatsvinden.
Wat zijn de kosten van het iftarfeestje en wie draait er voor deze kosten op?
De kosten van de iftar bedragen € 920 en vallen binnen de reguliere begroting van het CAK.
Gebeuren dit soort activiteiten (iftar en (gescheiden) bidden) ook bij andere uitvoeringsorganen van het ministerie? Bent u van plan om hier nader onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is er sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Deelt u de mening dat het organiseren van een iftar en het samen (gescheiden) bidden afbreuk doet aan de neutrale status van overheidsorganisaties?
Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Is het u bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarbij vooral NIET gegeten of gedronken wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom refereert u daar dan naar bij uw uitleg op X?
Het is mij bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarop niet gegeten of gedronken wordt. Ter afsluiting van Jom Kippoer wordt het vasten doorbroken met een lange toon op de sjofar. Veel Joden gaan daarna samen thuis een maaltijd eten.
Het bericht dat mensen in levensbedreigende situaties nog te lang op een ambulance moeten wachten |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambulances vaak te lang onderweg in levensbedreigende situaties»?1 2
Ja.
In de gemeente Nunspeet blijkt dat 1 op de 7 ambulances langer dan een kwartier onderweg is, hoe kan dat vanwege het feit dat er in Nunspeet een ambulancepost op een vakantiepark is gecreëerd? Kunt u aangeven of de gemeente deze locatiekosten betaald, of Witte Kruis B.V die de ambulancedienst voor haar rekening neemt?
In artikel 4 van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd kan worden bereikt door een ambulance.3 Dat betekent echter niet dat er altijd een ambulance op de standplaats aanwezig hoeft te zijn.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Witte Kruis Noord- en Oost-Gelderland (hierna: Witte Kruis) heeft mij laten weten dat de standplaats in Nunspeet bezet is wanneer er voldoende capaciteit is in de regio. In andere gevallen is deze onderweg in verband met zijn strategische positionering voor de regio. Dat is vaker het geval in de avond- en nachturen, wanneer er minder beschikbare capaciteit is. In verband met een strategische positionering in de regio kan het soms langer duren voordat de ambulance in Nunspeet is.
De kosten voor de ambulancepost worden gezamenlijk gedragen door Witte Kruis en de gemeente Nunspeet.
Is post Nunspeet een parate ambulancepost of is post Nunspeet alleen een VWS-locatie (voorwaardenscheppend)? Hoe is de personele bezetting van post Nunspeet eruit, kunt u een volledige uiteenzetting (24/7) geven?
Witte Kruis geeft aan dat de post in Nunspeet een voorwaardenscheppende post (VWS-post) is. Dit betekent dat het geen vaste standplaats is voor ambulances, maar een strategische locatie waar ambulances worden gestationeerd wanneer de overige ambulances in de regio al zijn ingezet. De post wordt bezet wanneer er voldoende capaciteit beschikbaar is in de regio.
Is u bekend dat in de grensregio’s de cijfers ontbreken over inzet van de Duitse ambulancediensten en traumaheli op Nederlands grondgebied, alsmede de cijfers van inzet van Nederlandse diensten op Duits grondgebied? Kunt u ervoor zorgen dat deze cijfers alsnog beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. De buitenlandse ambulance (eenheden) hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die de zorg overneemt om bijvoorbeeld medicatie toe te dienen of een vrije ademweg te creëren.
Ook als er een Duitse traumahelikopter wordt ingezet, verloopt dat altijd naast de inzet van een Nederlandse ambulance. De traumahelikoper wordt ingezet om een arts en verpleegkundige zo snel mogelijk naar de plaats te vervoeren om spoedeisende, specialistische en medische hulp te verrichten. De inzet van een traumahelikopter is een aanvulling op de reguliere ambulancezorg. Ik beschik niet over informatie over het aantal inzetten van Duitse traumahelikopters.
De inzet van buitenlandse ambulances in Nederland is relatief klein en heeft geen grote impact op de gemiddelde responstijd van de regio. In 2023 waren er 8 spoedinzetten van Nederlandse ambulances in Duitsland, zo heb ik van het RIVM vernomen. Deze cijfers worden echter niet meegenomen in prestatieanalyses omdat deze uitgaat van het geografische gebied van de RAV.
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het aantal spoedritten is gestegen sinds de invoering van de triagesystemen (NTS en ProQa) en wat dat voor impact heeft op de aanrijtijden van ambulances?
De triagesystemen (NTS en ProQA) zijn in bijna alle meldkamers in de periode 2012–2013 ingevoerd. Het RIVM heeft mij laten weten dat het aantal spoedritten (A1 en A2) in 2013 816.071 betrof. In 2023 is het aantal spoedritten opgelopen naar 1.146.529. Dat is een groei van 40,5% over 10 jaar, en een jaarlijkse cumulatieve groei van ongeveer 3,5%. Over deze periode is het aantal ambulances toegenomen van 744 naar 967.4 Dat is een groei van 30% over 10 jaar, ofwel een jaarlijkse cumulatieve groei van 2,7%.
In percentages is het aantal spoedritten sterker toegenomen dan het aantal ambulances. Het is moeilijk te zeggen wat de precieze impact van het triagesysteem is op de aanrijtijden van de ambulances. Zo hangen de aanrijtijden bijvoorbeeld af van de gelijktijdigheid van spoedeisende inzetten, en drukte in de acute zorgketen (zoals bij de huisartsenpost of spoedeisende hulp).
Dit jaar wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. In de evaluatie zal breder naar dit aspect worden gekeken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Ambulancediensten proberen al jaren door middel van VWS-ritten en computersystemen de 15 minuten norm te halen. Ondanks dat wordt de norm nog steeds vaak overschreden, hoe is dit mogelijk?
Voldoende personele bezetting is een uitdaging voor de sector. Maar ook verkeerssituaties, weersomstandigheden en bijvoorbeeld drukte elders in de keten, zoals bij de huisartsenpost of op de spoedeisende hulp, kunnen de responstijd negatief beïnvloeden.
De sector zelf doet veel om betere aanrijtijden te realiseren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het strategisch positioneren van ambulances een constant proces onder aansturing van de meldkamer ambulancezorg. Van Ambulancezorg Nederland heb ik vernomen dat de strategische positionering in positieve zin bijdraagt aan het verbeteren van de responstijden. Specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin door verschillende factoren mee te wegen in het maken van de keuze of er sprake moet zijn van een VWS-rit en zo ja, naar welke plek. Dat doet de software op basis van historische inzetdata, verkeersomstandigheden, positie-informatie van overige ambulances en andere relevante informatie.
De ambulancesector werkt daarnaast sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de grootst mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is – in tegenstelling tot de streefnorm van 15 minuten in 95% van de A1-inzetten – medisch onderbouwd. De ambulance rukt in het geval van A0-urgentie uit met de hoogst mogelijke spoed. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt (A0-urgentie) de ambulance ook echt sneller ter plaatse is.
Dat neemt niet weg dat, ondanks alle maatregelen, het de ambulancesector niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen.
Zoals aangegeven wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen dit jaar geëvalueerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of aanpassingen in de regelgeving wenselijk zijn.
De onmiddellijke vacaturestop vanwege miljoenenbezuinigingen en concurrentie van zelfstandige behandelklinieken bij het OLVG |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onmiddellijke vacaturestop bij OLVG vanwege miljoenenbezuinigingen»?1
Ja.
Herkent u de situatie die in het artikel wordt geschetst? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik herken het beeld in het artikel dat het OLVG, maar ook andere zorgorganisaties, kampen met personeelstekorten. Dit is het grootste probleem in zorg en welzijn. Ook de vraag naar verpleegkundigen is groot. Met de inzet uit het regeerprogramma doe ik er alles aan wat in mijn macht ligt om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden. Mijn grootste prioriteit is de aanpak om de administratieve lasten voor medewerkers te halveren naar maximaal 20% van de werktijd. Ook wil ik stimuleren dat medewerkers op de juiste manier wordt ingezet, waarbij de minste inzet van medewerkers het uitgangspunt moet worden. Innovaties die de inzet van medewerkers verminderen, en tegelijk de belasting voor de patiënt of cliënt doen afnemen, dragen hieraan bij. Tot slot zet ik in op het vergroten van vakmanschap en werkplezier, zodat medewerkers zich kunnen ontwikkelen en graag in de zorg willen en blijven. Ik werk hiervoor samen met het veld een leidraad uit die werkgevers handvatten biedt om de in-en doorstroom van professionals te bevorderen, en de uitstroom te beperken. Het is daarnaast aan ziekenhuizen zelf om te bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering inrichten en welke vacatures zij open stellen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak in het artikel «dat er veel concurrentie van zelfstandige behandelklinieken is»?
Zelfstandige behandel centra (zbc’s) leveren een bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen. Zbc’s zijn daarmee een aanvulling op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen universitair medische centra, topklinische ziekenhuizen, stads- en streekziekenhuizen en zbc’s in een gelijk speelveld. Hier zet ik de komende periode op in met afspraken in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Het jaarlijks onderzoek van BDO Accountants & Adviseurs concludeert dat een toenemend aantal ziekenhuizen financiële problemen heeft, kunt u aangeven wat hiervan de invloed van zelfstandige behandelklinieken is? Zo nee, waarom niet?2
Ik beschik niet over cijfers die inzicht geven in de invloed van zbc’s op de financiële resultaten van ziekenhuizen. De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door verschillende factoren bepaald. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten. Daarnaast zijn, zoals in alle zorgsectoren, ook bij de ziekenhuizen, verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Het is daarom aan aanbieders om op basis van een regionale visie op de inrichting van het zorglandschap de bedrijfsvoering van de zorgorganisatie toekomstbestendig in te richten, en aan verzekeraars en aanbieders om in het verlengde daarvan passende contractafspraken te maken. Ik sta voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, waarin dus expliciet plek is voor meerdere soorten aanbieders van medisch specialistische zorg, naast en met elkaar. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Deelt u de mening dat een toenemend aantal zelfstandig behandelklinieken, een negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste- en tweedelijnszorg? Zo nee, waarom niet?
Het geluid dat zbc’s in dezelfde vijver van personeel vissen als de ziekenhuizen, is mij bekend en komt vaker naar voren. Ik beschik echter niet over specifieke data in dit kader. Van ZKN, de branchevereniging van klinieken in Nederland, heb ik begrepen dat pensioendata van PFZW waarover zij beschikking hebben, aantoont dat er een kleine uitstroom is van medewerkers van ziekenhuizen naar klinieken. En dat om die reden het toenemend aantal zbc’s op dit moment nog geen negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste – en tweedelijnszorg. Ik ben voornemens om in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord afspraken te maken over een evenwichtig, toegankelijk en stuurbaar speelveld.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor het commissiedebat arbeidsmarktbeleid in de zorg, gepland op 19 december 2024, aan de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht dat zorgverzekeraars medicijnen uit het buitenland niet altijd vergoeden |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mag medicijnen in buitenland bestellen, al is dat volgens verzekeraar niet de bedoeling»?1
Ik heb het artikel gelezen en ben ermee bekend.
Klopt het dat volgens Europese regels het Nederlandse tarief voor het betreffende medicijn moet worden vergoed indien patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland dit middel uit een ander EU-land halen of daar bestellen?
Nee, dat hangt af van de Europese regels die een patiënt kiest voor de vergoeding van een medicijn. Voorts hangt de vergoeding af van de door de patiënt gekozen polis (bijvoorbeeld een combinatie- of naturapolis).
Op basis van de Europese Patiëntenrichtlijn, die is omgezet in de Nederlandse Zorgverzekeringswet, kan een medicijn met een internationaal recept uit een ander Europees land vergoed worden. Op basis van de Zorgverzekeringswet (met daarin de overgenomen regels uit de Patiëntenrichtlijn) kan zowel een patiënt met een combinatiepolis als een naturapolis zich wenden tot een niet-gecontracteerde aanbieder, daaronder dus ook een buitenlandse apotheek. Wat de hoogte is van de vergoeding die de zorgverzekeraar verstrekt voor deze zorg bepaalt de zorgverzekeraar op basis van de gekozen polis(voorwaarden). Mijn advies is daarom dat de patiënt vooraf duidelijkheid vraagt aan zijn zorgverzekeraar, op basis van zijn zelf gekozen polis. Ik wil met mijn advies voorkomen dat patiënten achteraf voor een verrassing van een hoge rekening komen te staan als de zorgverzekeraar op basis van de polis niet de volledige kosten vergoedt.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland het betreffende medicijn zelf in een ander EU-land halen of bestellen en zij deze dan niet vergoed krijgen?
Daarvan zijn mij geen gegevens bekend.
Waarom trok de Europese Commissie in maart van dit jaar haar kritiek op het Nederlandse beleid in en wat is er sinds maart veranderd?
Dat is mij niet meegedeeld door de Europese Commissie; ik ga er daarmee vanuit de Commissie op basis van mijn eerdere antwoordbrief heeft geconcludeerd dat Nederland aan de Patiëntenrichtlijn voldoet. Er is sinds maart niets veranderd in de nationale regels naar aanleiding van de Patiëntenrichtlijn.
Waarom raadt u patiënten aan om met zorgverzekeraars te overleggen in plaats van zorgverzekeraars op te roepen zich aan de regels voor grensoverschrijdende zorg te houden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel 'Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat ‘medisch zorglandschap’ van 20 maart 2025' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat «medisch zorglandschap» van 20 maart 2025»?1
Deelt u de mening dat andere belanghebbende partijen zoals de spoedeisende hulpartsen (NVSHA), regionale ziekenhuizen (SAZ), huisartsen (LHV), verloskundigen (KNOV) en relevante burgemeesters (GRZ) daarbij betrokken moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hoe wilt u voorkomen dat er nog meer vertraging optreedt bij de invoering van budgetfinanciering? Welke mogelijke beren op de weg voorziet u nog bij het opstellen van een aanwijzing of de uitvoering daarvan in een veld dat vaak vrij autonoom kan opereren?
Hoe en per wanneer worden regionale ziekenhuizen geraakt door de volumenormen en welke ziekenhuizen worden dan het meest geraakt?
Deelt u de opvatting dat het beter is om eerst budgetfinanciering in te voeren en daarna de volumenormen vast te stellen, met als doel te zorgen voor meer stabiliteit en zekerheid voor de regionale ziekenhuizen? Zo ja, wat wordt dan uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Wanneer gaat u nou eindelijk eens de aangenomen moties uitvoeren om het ziekenhuis Heerlen volwaardig open te houden?
Het bericht dat mensen in levensbedreigende situaties nog te lang op een ambulance moeten wachten |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambulances vaak te lang onderweg in levensbedreigende situaties»?1 2
Ja.
In de gemeente Nunspeet blijkt dat 1 op de 7 ambulances langer dan een kwartier onderweg is, hoe kan dat vanwege het feit dat er in Nunspeet een ambulancepost op een vakantiepark is gecreëerd? Kunt u aangeven of de gemeente deze locatiekosten betaald, of Witte Kruis B.V die de ambulancedienst voor haar rekening neemt?
In artikel 4 van de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd kan worden bereikt door een ambulance.3 Dat betekent echter niet dat er altijd een ambulance op de standplaats aanwezig hoeft te zijn.
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Witte Kruis Noord- en Oost-Gelderland (hierna: Witte Kruis) heeft mij laten weten dat de standplaats in Nunspeet bezet is wanneer er voldoende capaciteit is in de regio. In andere gevallen is deze onderweg in verband met zijn strategische positionering voor de regio. Dat is vaker het geval in de avond- en nachturen, wanneer er minder beschikbare capaciteit is. In verband met een strategische positionering in de regio kan het soms langer duren voordat de ambulance in Nunspeet is.
De kosten voor de ambulancepost worden gezamenlijk gedragen door Witte Kruis en de gemeente Nunspeet.
Is post Nunspeet een parate ambulancepost of is post Nunspeet alleen een VWS-locatie (voorwaardenscheppend)? Hoe is de personele bezetting van post Nunspeet eruit, kunt u een volledige uiteenzetting (24/7) geven?
Witte Kruis geeft aan dat de post in Nunspeet een voorwaardenscheppende post (VWS-post) is. Dit betekent dat het geen vaste standplaats is voor ambulances, maar een strategische locatie waar ambulances worden gestationeerd wanneer de overige ambulances in de regio al zijn ingezet. De post wordt bezet wanneer er voldoende capaciteit beschikbaar is in de regio.
Is u bekend dat in de grensregio’s de cijfers ontbreken over inzet van de Duitse ambulancediensten en traumaheli op Nederlands grondgebied, alsmede de cijfers van inzet van Nederlandse diensten op Duits grondgebied? Kunt u ervoor zorgen dat deze cijfers alsnog beschikbaar komen? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. De buitenlandse ambulance (eenheden) hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die de zorg overneemt om bijvoorbeeld medicatie toe te dienen of een vrije ademweg te creëren.
Ook als er een Duitse traumahelikopter wordt ingezet, verloopt dat altijd naast de inzet van een Nederlandse ambulance. De traumahelikoper wordt ingezet om een arts en verpleegkundige zo snel mogelijk naar de plaats te vervoeren om spoedeisende, specialistische en medische hulp te verrichten. De inzet van een traumahelikopter is een aanvulling op de reguliere ambulancezorg. Ik beschik niet over informatie over het aantal inzetten van Duitse traumahelikopters.
De inzet van buitenlandse ambulances in Nederland is relatief klein en heeft geen grote impact op de gemiddelde responstijd van de regio. In 2023 waren er 8 spoedinzetten van Nederlandse ambulances in Duitsland, zo heb ik van het RIVM vernomen. Deze cijfers worden echter niet meegenomen in prestatieanalyses omdat deze uitgaat van het geografische gebied van de RAV.
Kunt u cijfermatig aangeven in welke mate het aantal spoedritten is gestegen sinds de invoering van de triagesystemen (NTS en ProQa) en wat dat voor impact heeft op de aanrijtijden van ambulances?
De triagesystemen (NTS en ProQA) zijn in bijna alle meldkamers in de periode 2012–2013 ingevoerd. Het RIVM heeft mij laten weten dat het aantal spoedritten (A1 en A2) in 2013 816.071 betrof. In 2023 is het aantal spoedritten opgelopen naar 1.146.529. Dat is een groei van 40,5% over 10 jaar, en een jaarlijkse cumulatieve groei van ongeveer 3,5%. Over deze periode is het aantal ambulances toegenomen van 744 naar 967.4 Dat is een groei van 30% over 10 jaar, ofwel een jaarlijkse cumulatieve groei van 2,7%.
In percentages is het aantal spoedritten sterker toegenomen dan het aantal ambulances. Het is moeilijk te zeggen wat de precieze impact van het triagesysteem is op de aanrijtijden van de ambulances. Zo hangen de aanrijtijden bijvoorbeeld af van de gelijktijdigheid van spoedeisende inzetten, en drukte in de acute zorgketen (zoals bij de huisartsenpost of spoedeisende hulp).
Dit jaar wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen geëvalueerd, waarbij onderzocht wordt of de wet in de praktijk doeltreffend is in het borgen van kwaliteit en continuïteit van ambulancezorg. In de evaluatie zal breder naar dit aspect worden gekeken. Ik verwacht dat deze evaluatie eind dit jaar wordt afgerond.
Ambulancediensten proberen al jaren door middel van VWS-ritten en computersystemen de 15 minuten norm te halen. Ondanks dat wordt de norm nog steeds vaak overschreden, hoe is dit mogelijk?
Voldoende personele bezetting is een uitdaging voor de sector. Maar ook verkeerssituaties, weersomstandigheden en bijvoorbeeld drukte elders in de keten, zoals bij de huisartsenpost of op de spoedeisende hulp, kunnen de responstijd negatief beïnvloeden.
De sector zelf doet veel om betere aanrijtijden te realiseren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het strategisch positioneren van ambulances een constant proces onder aansturing van de meldkamer ambulancezorg. Van Ambulancezorg Nederland heb ik vernomen dat de strategische positionering in positieve zin bijdraagt aan het verbeteren van de responstijden. Specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin door verschillende factoren mee te wegen in het maken van de keuze of er sprake moet zijn van een VWS-rit en zo ja, naar welke plek. Dat doet de software op basis van historische inzetdata, verkeersomstandigheden, positie-informatie van overige ambulances en andere relevante informatie.
De ambulancesector werkt daarnaast sinds oktober vorig jaar met een vernieuwde urgentie-indeling met daarin een categorie voor de grootst mogelijke spoed: de A0-urgentie. Welke spoedsituatie wel en niet in deze categorie valt, is – in tegenstelling tot de streefnorm van 15 minuten in 95% van de A1-inzetten – medisch onderbouwd. De ambulance rukt in het geval van A0-urgentie uit met de hoogst mogelijke spoed. Wanneer er andere ambulances dichterbij zijn, worden zij van hun rit afgehaald en direct naar deze noodsituatie geleid. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van tussentijdse bevindingen aan dat wanneer elke minuut telt (A0-urgentie) de ambulance ook echt sneller ter plaatse is.
Dat neemt niet weg dat, ondanks alle maatregelen, het de ambulancesector niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen.
Zoals aangegeven wordt de Wet ambulancezorgvoorzieningen dit jaar geëvalueerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of aanpassingen in de regelgeving wenselijk zijn.
Het artikel 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen «kerst», maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Wanneer werd bij u bekend dat deze gekkigheid zou gaan plaatsvinden binnen uw ministerie en wat vond u daar op dat moment van?
Het CAK is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s zijn onafhankelijk en vallen hiërarchisch gezien niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister. Het Ministerie van VWS telt in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet welke interne activiteiten er gaan plaatsvinden.
Waarom organiseert het CAK überhaupt een iftar binnen een overheidsorganisatie?
Ik begrijp dat er al geruime tijd bij ministeries en concernorganisaties iftars plaatsvinden.
Wat zijn de kosten van het iftarfeestje en wie draait er voor deze kosten op?
De kosten van de iftar bedragen € 920 en vallen binnen de reguliere begroting van het CAK.
Gebeuren dit soort activiteiten (iftar en (gescheiden) bidden) ook bij andere uitvoeringsorganen van het ministerie? Bent u van plan om hier nader onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is er sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Deelt u de mening dat het organiseren van een iftar en het samen (gescheiden) bidden afbreuk doet aan de neutrale status van overheidsorganisaties?
Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Is het u bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarbij vooral NIET gegeten of gedronken wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom refereert u daar dan naar bij uw uitleg op X?
Het is mij bekend dat Jom Kippoer een Joodse heilige dag is waarop niet gegeten of gedronken wordt. Ter afsluiting van Jom Kippoer wordt het vasten doorbroken met een lange toon op de sjofar. Veel Joden gaan daarna samen thuis een maaltijd eten.
De onmiddellijke vacaturestop vanwege miljoenenbezuinigingen en concurrentie van zelfstandige behandelklinieken bij het OLVG |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onmiddellijke vacaturestop bij OLVG vanwege miljoenenbezuinigingen»?1
Ja.
Herkent u de situatie die in het artikel wordt geschetst? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ik herken het beeld in het artikel dat het OLVG, maar ook andere zorgorganisaties, kampen met personeelstekorten. Dit is het grootste probleem in zorg en welzijn. Ook de vraag naar verpleegkundigen is groot. Met de inzet uit het regeerprogramma doe ik er alles aan wat in mijn macht ligt om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden. Mijn grootste prioriteit is de aanpak om de administratieve lasten voor medewerkers te halveren naar maximaal 20% van de werktijd. Ook wil ik stimuleren dat medewerkers op de juiste manier wordt ingezet, waarbij de minste inzet van medewerkers het uitgangspunt moet worden. Innovaties die de inzet van medewerkers verminderen, en tegelijk de belasting voor de patiënt of cliënt doen afnemen, dragen hieraan bij. Tot slot zet ik in op het vergroten van vakmanschap en werkplezier, zodat medewerkers zich kunnen ontwikkelen en graag in de zorg willen en blijven. Ik werk hiervoor samen met het veld een leidraad uit die werkgevers handvatten biedt om de in-en doorstroom van professionals te bevorderen, en de uitstroom te beperken. Het is daarnaast aan ziekenhuizen zelf om te bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering inrichten en welke vacatures zij open stellen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak in het artikel «dat er veel concurrentie van zelfstandige behandelklinieken is»?
Zelfstandige behandel centra (zbc’s) leveren een bijdrage aan het verminderen van wachtlijsten voor eenvoudigere, zogeheten laagcomplexe ingrepen. Zbc’s zijn daarmee een aanvulling op de zorg die in ziekenhuizen wordt geleverd. Maar het is niet de bedoeling dat de ene partij voor het leveren van zorg een gunstiger uitgangspositie heeft dan de andere. Dat vraagt een goede balans tussen universitair medische centra, topklinische ziekenhuizen, stads- en streekziekenhuizen en zbc’s in een gelijk speelveld. Hier zet ik de komende periode op in met afspraken in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord.
Het jaarlijks onderzoek van BDO Accountants & Adviseurs concludeert dat een toenemend aantal ziekenhuizen financiële problemen heeft, kunt u aangeven wat hiervan de invloed van zelfstandige behandelklinieken is? Zo nee, waarom niet?2
Ik beschik niet over cijfers die inzicht geven in de invloed van zbc’s op de financiële resultaten van ziekenhuizen. De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door verschillende factoren bepaald. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten. Daarnaast zijn, zoals in alle zorgsectoren, ook bij de ziekenhuizen, verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Het is daarom aan aanbieders om op basis van een regionale visie op de inrichting van het zorglandschap de bedrijfsvoering van de zorgorganisatie toekomstbestendig in te richten, en aan verzekeraars en aanbieders om in het verlengde daarvan passende contractafspraken te maken. Ik sta voor een evenwichtig zorglandschap, waarin grote ziekenhuizen, kleine ziekenhuizen en zbc’s elkaar versterken en samenwerken, waarin dus expliciet plek is voor meerdere soorten aanbieders van medisch specialistische zorg, naast en met elkaar. Ik wil met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken maken om te komen tot een evenwichtig zorglandschap, waarbij gelijkwaardigere toegang tot zorg dichtbij huis voor patiënten een uitgangspunt is.
Deelt u de mening dat een toenemend aantal zelfstandig behandelklinieken, een negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste- en tweedelijnszorg? Zo nee, waarom niet?
Het geluid dat zbc’s in dezelfde vijver van personeel vissen als de ziekenhuizen, is mij bekend en komt vaker naar voren. Ik beschik echter niet over specifieke data in dit kader. Van ZKN, de branchevereniging van klinieken in Nederland, heb ik begrepen dat pensioendata van PFZW waarover zij beschikking hebben, aantoont dat er een kleine uitstroom is van medewerkers van ziekenhuizen naar klinieken. En dat om die reden het toenemend aantal zbc’s op dit moment nog geen negatief effect heeft op de arbeidsmarkt binnen de reguliere eerste – en tweedelijnszorg. Ik ben voornemens om in het aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord afspraken te maken over een evenwichtig, toegankelijk en stuurbaar speelveld.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor het commissiedebat arbeidsmarktbeleid in de zorg, gepland op 19 december 2024, aan de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht dat zorgverzekeraars medicijnen uit het buitenland niet altijd vergoeden |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mag medicijnen in buitenland bestellen, al is dat volgens verzekeraar niet de bedoeling»?1
Ik heb het artikel gelezen en ben ermee bekend.
Klopt het dat volgens Europese regels het Nederlandse tarief voor het betreffende medicijn moet worden vergoed indien patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland dit middel uit een ander EU-land halen of daar bestellen?
Nee, dat hangt af van de Europese regels die een patiënt kiest voor de vergoeding van een medicijn. Voorts hangt de vergoeding af van de door de patiënt gekozen polis (bijvoorbeeld een combinatie- of naturapolis).
Op basis van de Europese Patiëntenrichtlijn, die is omgezet in de Nederlandse Zorgverzekeringswet, kan een medicijn met een internationaal recept uit een ander Europees land vergoed worden. Op basis van de Zorgverzekeringswet (met daarin de overgenomen regels uit de Patiëntenrichtlijn) kan zowel een patiënt met een combinatiepolis als een naturapolis zich wenden tot een niet-gecontracteerde aanbieder, daaronder dus ook een buitenlandse apotheek. Wat de hoogte is van de vergoeding die de zorgverzekeraar verstrekt voor deze zorg bepaalt de zorgverzekeraar op basis van de gekozen polis(voorwaarden). Mijn advies is daarom dat de patiënt vooraf duidelijkheid vraagt aan zijn zorgverzekeraar, op basis van zijn zelf gekozen polis. Ik wil met mijn advies voorkomen dat patiënten achteraf voor een verrassing van een hoge rekening komen te staan als de zorgverzekeraar op basis van de polis niet de volledige kosten vergoedt.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten bij geneesmiddeltekorten in Nederland het betreffende medicijn zelf in een ander EU-land halen of bestellen en zij deze dan niet vergoed krijgen?
Daarvan zijn mij geen gegevens bekend.
Waarom trok de Europese Commissie in maart van dit jaar haar kritiek op het Nederlandse beleid in en wat is er sinds maart veranderd?
Dat is mij niet meegedeeld door de Europese Commissie; ik ga er daarmee vanuit de Commissie op basis van mijn eerdere antwoordbrief heeft geconcludeerd dat Nederland aan de Patiëntenrichtlijn voldoet. Er is sinds maart niets veranderd in de nationale regels naar aanleiding van de Patiëntenrichtlijn.
Waarom raadt u patiënten aan om met zorgverzekeraars te overleggen in plaats van zorgverzekeraars op te roepen zich aan de regels voor grensoverschrijdende zorg te houden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wie stopt de zorgcowboys? Met slimme trucjes weten ze vaak ongezien megawinst te verstoppen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van het Algemeen Dagblad en Pointer blijkt dat fraude in de zorg onverminderd blijft bestaan en dat «zorgcowboys» steeds slimmer worden en het toezicht is afgenomen?
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds meer geslepen te worden in het ontwijken van de regels. We moeten daarbij onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Ik wil de eerlijke boodschap meegeven dat we niet alle mazen kunnen dichten. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Inmiddels wordt het geschatte fraudebedrag jaarlijks geschat op 10 miljard euro, welke concrete acties onderneemt u om deze fraude een halt toe te roepen? Wat zijn de resultaten van deze acties tot dusver?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel. Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Kunt u de aanwijzingen van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de AVG bevestigen? Zo ja, wat gaat u aan deze aanwijzing doen? Zo nee, gaat u hierop actie ondernemen?
Binnen het huidige wettelijke kader is zorgvuldige en effectieve samenwerking en gegevensuitwisseling niet mogelijk. Dit komt onder andere door het ontbreken van eenduidige grondslagen voor gegevensverwerking. En bijvoorbeeld door de onduidelijkheid over de positie, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het samenwerkingsverband IKZ. De Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Ten slotte heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt. Deze wet zal naar verwachting per 1 januari 2026 in werking treden.
Deelt u de mening dat zorgcowboys altijd een weg weten te vinden om megawinsten te maken en deze proberen te verbergen, en dat het beter is dit soort constructies te weren uit de zorg? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken en deze proberen te verbergen. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerder genoemde Wibz, waarbij ik vanzelfsprekend ook de door de Kamer aangenomen motie van het lid Bushoff inzake excessieve winstuitkeringen2 zal betrekken. Mijn streven is om dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het begrotingsdebat VWS?
Ja.
Het bericht dat tieners geen vaccinaties meer krijgen in verband met de aanpassing van het Rijksvaccinatieprogramma per 2025. |
|
René Claassen (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht 'Kinderen van 4 en 9 jaar krijgen geen vaccinaties meer: nieuwe planning beschermt beter»?1
Met het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermen we de samenleving, en kinderen in het bijzonder, tegen ernstige infectieziekten. De recente uitbraken van mazelen en kinkhoest onderstrepen het belang van hiervan.
In 2022 heeft de Gezondheidsraad (GR) het RVP geëvalueerd en geadviseerd over hoe het RVP kan worden geoptimaliseerd. Bij dit advies heeft de GR verschillende uitgangspunten gehanteerd, waaronder het streven naar een optimale en zo langdurig mogelijke bescherming.
De GR adviseert om alle vaccinaties in het RVP te behouden en bij een aantal vaccinaties het moment waarop deze worden gegeven te verschuiven. Een concreet voorbeeld hiervan is de vaccinatie tegen bof, mazelen en rode hond (BMR). De tweede BMR vaccinatie wordt nu gegeven op een leeftijd van 9 jaar, en de GR adviseert om deze te verschuiven naar een leeftijd van 2–4 jaar. Met deze en andere verschuivingen wordt de bescherming beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft besloten om het GR advies over te nemen en aan het RIVM de opdracht gegeven om dit advies te implementeren. Daar is en wordt door de betrokken partijen hard aan gewerkt, zodat vanaf 1 januari 2025 de eerste kinderen gevaccineerd worden volgens het nieuwe, geoptimaliseerde vaccinatieschema. Ik onderschrijf het belang hiervan en ben blij dat hier op korte termijn mee wordt gestart.
Hoe hoog wordt het risico op het krijgen van de bof op tienerleeftijd? Hoe hoog was het risico eerst?
Het is niet (in algemene zin) te zeggen hoe hoog de kans op het krijgen van bof op dit moment is en hoe hoog de kans op het krijgen van bof zal worden op tienerleeftijd wanneer de 2de BMR-vaccinatie van 9 jaar naar 2–4 jaar verschuift. Het aantal bofgevallen varieert namelijk per jaar, aangezien bof veelal voorkomt in uitbraken: in de afgelopen tien jaar (2013–2022) waren er bij tieners tussen de 0 en 22 gemelde bofgevallen per jaar. Daarnaast is het primaire doel van bof-vaccinatie niet het voorkomen van ziekte, maar het voorkomen van complicaties door bof.
De bij tieners gemelde bofgevallen betroffen voornamelijk gevaccineerde tieners, en het beloop was over het algemeen mild.
Afnemende immuniteit is de voornaamste oorzaak van bof bij gevaccineerde tieners en (jong)volwassenen. Daarom heeft de GR overwogen om de 2de BMR-vaccinatie later te geven dan met 9 jaar of een 3de dosis aan te bieden op oudere leeftijd. De GR concludeert echter dat het nut van deze beide opties onvoldoende duidelijk is op basis van de beschikbare informatie. Vanzelfsprekend zullen de gevolgen van het vervroegen van de 2e BMR-vaccinatie nauwgezet worden gemonitord zodat de vaccinatiestrategie – als dat nodig blijkt – kan worden aangepast.
Kunt u toelichten waarom dat risico wordt genomen met juist kinderen in de tienerleeftijd op het krijgen van de bof?
Vaccinatie tegen de bof is in een combinatievaccin beschikbaar, namelijk het BMR-vaccin. Combinatievaccins bieden voordelen, omdat voor de bescherming tegen meerdere ziektes minder prikken nodig zijn. Het betekent ook dat er afwegingen moeten worden gemaakt over de verschillende ziektes waartegen de combinatievaccins beschermen. Bij de weging van de optimale timing van vaccinatie tegen de bof, speelt ook de optimale timing van vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee.
De GR geeft in zijn advies aan dat op basis van de ziektelast (uitgedrukt in de optelsom van verloren gezonde levensjaren door ziekte en invaliditeit) en vroegtijdige sterfte door de ziekte, de ziektelast van mazelen hoger is dan die van bof, zowel op populatie- als op individueel niveau. Voor het vaststellen van de optimale leeftijd voor de 2de BMR vaccinatie, stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen daarom voorop en adviseert om de 2de BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar 2–4 jaar.
Kunt u tevens toelichten wanneer het risico onaanvaardbaar is geweest en wat betekent dit dan voor die kinderen die de ziekte doorgemaakt hebben en moeten leven met de gevolgen daarvan?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 speelt bij de optimale timing van de vaccinatie tegen bof, ook de optimale timing van de vaccinatie tegen mazelen en rode hond mee. De reden hiervoor is dat vaccinatie tegen bof (en mazelen en rode hond) alleen beschikbaar is in een combinatievaccin.
De ziektelast van mazelen is hoger dan de ziektelast van bof. Om die reden stelt de GR het belang van het tegengaan van mazelen voorop en adviseert om de tweede BMR vaccinatie te verschuiven van 9 jaar naar een leeftijd van 2–4 jaar. Ik onderschrijf dit advies.
Het artikel 'Einde Co-Med zorgelijk voor artsen en patiënten: ’Niemand neemt me aan, want niemand heeft plek'' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in NRC «Einde Co-Med zorgelijk voor artsen en patiënten: «Niemand neemt me aan, want niemand heeft plek»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de overdracht van het patiëntendossier naar de vervangende huisarts niet is geregeld? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft op 24 juni een bevel opgelegd aan Co-Med Zorg B.V. om volledige medewerking te geven aan het noodplan van de zorgverzekeraars en te zorgen voor directe (tijdelijke) inzage in het patiëntendossier van patiënten die een andere, door de zorgverzekeraars aangewezen, zorgaanbieder willen. Vervolgens heeft de inspectie echter geconstateerd dat Co-Med Zorg B.V. niet of niet volledig aan het bevel heeft voldaan.
Om te bewerkstelligen dat alsnog wordt voldaan aan het bevel heeft de inspectie op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd (https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2024/07/03/inzage-in-patientendossiers-co-med-mogelijk). Dit heeft erin geresulteerd dat op dit moment inzage en overdracht van patiëntendossiers mogelijk is. De inspectie heeft daarnaast een aantal professionals aangewezen om inzage en overdracht mogelijk te maken binnen het noodscenario van de zorgverzekeraars. Door het grote aantal patiënten en structurele oplossingen die al zijn gerealiseerd op sommige locaties worden veel verzoeken tot overdracht gedaan. Daarbij dient een toestemmingsformulier van de patiënt te worden overgelegd. Er wordt hard gewerkt om de gevraagde dossiers zo spoedig mogelijk over te dragen. De IGJ heeft mij laten weten dat zij deze situatie dagelijks monitort om de toegang tot huisartsenzorg te garanderen.
Kunt u toelichten of de verplichte overdracht van patiëntengegevens inmiddels geregeld is? Zo nee, waarom niet en welke stappen kunt u ondernemen om dit alsnog te bespoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat inmiddels voor iedere patiënt een vervangende huisarts is geregeld? Zo ja, hoe is dit momenteel ingeregeld? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft mij laten weten dat in iedere regio met een Co-Med praktijk zorgverzekeraars, regionale huisartsenorganisaties en lokale huisartsen actief samenwerken aan de tijdelijke oplossing zodat zorg voor patiënten met een zorgvraag beschikbaar blijft. De oplossing verschilt per regio. In sommige regio’s wordt de oplossing geboden door lokale huisartsen, in andere regio’s wordt de oplossing geboden door Arene samen met lokale huisartsen. Er wordt op dit moment door betrokken partijen hard gewerkt aan een structurele oplossing in samenspraak met de curator.
Gaat u ervoor zorgen dat iedereen in Nederland fysiek bij een huisarts terecht kan en niet alleen afhankelijk is van een digitale huisarts? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot een huisarts in de buurt. Het aantal huisartsen is de afgelopen jaren toegenomen, maar deze toename zie ik niet terug in het aantal praktijk houdende huisartsen. Ik wil daarom stimuleren dat huisartsen zoveel mogelijk werken met een vaste patiëntenpopulatie, door onder andere het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap. Daarnaast zet ik mij in lijn met het hoofdlijnenakkoord in op een sterke, brede eerstelijnszorg. Dit is belangrijk om bijvoorbeeld de administratieve lasten bij zorgaanbieders te verlagen zodat zij zich meer kunnen richten op de zorgverlening. Digitale levering van zorg biedt soms ook kansen, maar dit kan nooit het primaire en enige uitgangspunt zijn. Met de ruimte die ontstaat door het inzetten van digitale middelen kunnen we juist ook ruimte creëren voor een fysiek bezoek aan de huisarts wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om met voorrang te kijken naar het stimuleren van het praktijkhouderschap voor huisartsen? Zo nee, waarom niet?
Een vaste arts-patiëntrelatie leidt tot de beste kwaliteit van (huisartsen)zorg, een hogere levensverwachting en minder doorverwijzingen naar de tweedelijnszorg. Daarom vind ik het belangrijk dat iedereen in Nederland een vaste huisarts heeft. Het praktijkhouderschap is een mooie vorm om een vaste arts-patiëntrelatie in te vullen, maar dit kan ook met een huisarts in loondienst. Ik zal mij inzetten om, samen met alle partijen in het veld, deze vaste relatie tussen huisarts en patiënt te bevorderen, door onder andere het praktijkhouderschap aantrekkelijker te maken.
Kunt u garanderen dat mensen zonder emailadres ook zorg kunnen krijgen? Zo ja, waaruit blijkt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4 verschilt het tijdelijke noodplan per regio. Arene is daarbij een belangrijke partij die zorg op afstand biedt en samenwerkt met lokale huisartsen die fysiek onderzoek kunnen doen als dat nodig is. Arene maakt daarbij gebruik van een app waarbij het van belang is dat de zorgvrager over een e-mailadres beschikt. Het team van assistenten van Arene is echter ook telefonisch bereikbaar. Het telefoonnummer is te vinden op de speciale website die Arene heeft opgezet voor patiënten van Co-Med.
Deelt u de mening dat telefonische of digitale consulten geen vervanging mogen zijn van reguliere zorg? Zo nee, waarom niet?
In de eerstelijn kunnen digitale hulpmiddelen ingezet worden waar dit van meerwaarde is en op zo’n manier dat de kwaliteit en de kernwaarden van zorg geborgd blijven. Het is aan de zorgaanbieder, in overleg met de patiënt, in welke vorm zij zorg leveren. Een telefonisch of andere vorm van digitaal consult kan onderdeel zijn van dit arsenaal. Dit is ook in lijn met de afspraken in de visie eerstelijnszorg 2030 en in het IZA. Passende inzet van digitalisering kan in voorkomende gevallen de dienstverlening richting patiënten verbeteren en vergemakkelijken maar ook de druk op de huisarts verlichten, zeker bij laagcomplexe zorgvragen, maar het kan nooit het primaire en enige uitgangspunt zijn.
Het bericht ‘Crisis in Meldkamer Oost Nederland: ‘ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crisis in Meldkamer Oost Nederland: «ik zou mijn familie niet aan 112 toevertrouwen»», welke op 2 juni jl. gepubliceerd is in de Gelderlander, Tubantia en de Stentor?1
Ja.
Deelt u de meing dat de lange wachttijden bij de aanname van 112-meldingen, zoals geschetst in het artikel, onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Als je 112 belt in een noodsituatie dan wil je ook zo snel mogelijk geholpen worden.
De ambulancesector en ik werken aan het optimaliseren van de inzet van hun personeel in de meldkamer. Ik werk bijvoorbeeld aan een aanpassing van de regelgeving zodat daar ook niet-verpleegkundigen, die wel bekwaam zijn, de 112-oproepen mogen aannemen.
Daarnaast krijgt de meldkamer ambulancezorg veel oproepen binnen van personen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag of zelfs van mensen met een niet- acute zorgvraag. Dat bleek ook uit een pilot met zorgcoördinatie in Midden-Nederland. Uit retrospectief onderzoek bleek daar dat 48% van de bellers 112 onterecht als ingang had gekozen voor hun zorgvraag.2 Die mensen hebben wel zorg of een advies nodig, maar dat kan beter op een andere plek geregeld worden. Bijvoorbeeld bij de huisarts, de huisartsenpost (HAP), de VVT-instelling of een advies via thuisarts.nl.
Met zorgcoördinatie zet ik mij ervoor in dat mensen met een niet-levensbedreigende acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen, op de juiste plek en door de juiste zorgverlener. Dat moet ook bijdragen aan het ontlasten van 112.
Naast deze acties om de zorgvraag beter te stroomlijnen, zetten de meldkamerpartijen en ik ons ook in om de meldingen die bij 112 binnenkomen sneller af te handelen. De meldkamervoorzieningen en 112-systemen zijn erop ingericht om oproepen bij drukte automatisch om te kunnen leiden naar regio’s die nog wel capaciteit hebben. De meldkamerpartijen, ondersteund door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), onderzoeken momenteel of en zo ja, hoe het systeem nog verder geoptimaliseerd kan worden om wachttijden zoveel mogelijk te beperken.
Ziet u inmiddels ook de gevaren voor het gebruik van PTT en C2000 naast elkaar, zoals door ons aangekaart in het commissiedebat acute zorg? Zo nee, waarom niet?
De communicatiesystemen C2000 en Push-to-Talk (PTT) kunnen naast elkaar bestaan. De systemen zijn bedoeld voor toepassing in verschillende situaties. Bij de inrichting van de nieuwe meldkamer Oost-Nederland heeft het Bestuurlijk Meldkamer Beraad (BMB) het verzoek voorgelegd gekregen om niet-spoed meldkamertaken op drie decentrale locaties te huisvesten. Het BMB heeft op 6 oktober 2022 besloten hiermee akkoord te gaan. Daarbij is gekeken naar welke voorzieningen nodig zijn voor de decentrale aansluitpunten. Omdat het op de decentrale locaties gaat om de aanname, intake en uitgifte van niet-acute meldingen, heeft het BMB vastgesteld dat de decentrale aansluitpunten geen C2000-aansluiting nodig hebben. Wel is op deze decentrale locaties een C2000-portofoon aanwezig voor communicatie met de andere hulpdiensten. Het is aan de regionale (zorg)partijen om binnen de gestelde kaders voor de meldkamers nadere invulling te geven aan de inrichting van de decentrale locaties ten behoeve van het afhandelen van niet-spoedeisende zorgvragen. De regionale ambulancevoorziening is dus verantwoordelijk voor het communicatiesysteem van de decentrale locaties (Hengelo, Zwolle en Arnhem). Na een zorgvuldige afweging heeft de regionale ambulancevoorziening gekozen voor een specifieke app van Push-To-Talk, die voldoet aan de door hen gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Dit communicatiesysteem wordt gebruikt binnen de ambulancedienst. Als deze PTT-app niet werkt, kunnen andere communicatiemiddelen worden gebruikt, zoals de fysieke portofoon met C2000 die aanwezig is op de decentrale locaties en reguliere telefonie. Voor multi-inzet vindt de communicatie met politie en brandweer altijd via C2000 plaats.
Was u voor het verschijnen van het hierboven genoemde artikel reeds op de hoogte gesteld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) van de soms gevaarlijk lange wachttijden op de Meldkamer Oost-Nederland (MKON)? Zo ja, wat heeft u er concreet aan gedaan om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten aandacht te hebben voor de personele bezetting op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland, en de gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg. De IGJ geeft aan dat de betrokken regionale ambulancevoorzieningen inspanningen leveren op het vlak van werving en opleiding om de personele bezetting op peil te krijgen en de continuïteit van zorg te borgen. De IGJ houdt momenteel geïntensiveerd toezicht op de meldkamer ambulancezorg Oost-Nederland. Vanwege dit lopende traject kan de IGJ hier nu geen verdere informatie over geven.
Wat gaat de u er aan doen om de structurele onderbezetting met voorrang te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Gaat u gehoor geven aan onze oproep om meer tafels toe te voegen om extra centralisten aan te kunnen trekken, zoals dit bedoeld was in het oorspronkelijke plan? Zo nee, waarom niet?
Er is geen tekort aan meldkamertafels. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het echter nodig om in het kader van zorgcoördinatie te verkennen of het mogelijk is om onder dezelfde continuïteitswaarborgen de meldkamerfunctie ambulancezorg, geheel of gedeeltelijk, buiten de meldkamer uit te voeren. Daarom geven wij aan de partijen in het meldkamerveld de mogelijkheid dit te onderzoeken door middel van pilots. Hiervoor zijn samen met alle meldkamerpartijen kaders en randvoorwaarden opgesteld, waarover de Minister van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer op 27 oktober 2023 hebben geïnformeerd3. Die kaders en randvoorwaarden moeten ervoor zorgen dat de pilots ordentelijk verlopen en voor alle partijen in het meldkamerveld werkbaar en beheersbaar zijn, zonder nadelige gevolgen voor de burger. Ook wordt onderzocht wat dit betekent voor de samenwerking met en tussen de andere disciplines op de gezamenlijke meldkamer. Aan de hand van de pilots wordt besloten hoe de meldkamerfunctie ambulancezorg in de toekomst kan worden gepositioneerd.
Deelt u de mening dat de huidige problematiek op de MKON met de bijbehorende risico’s niet zijn uit te leggen aan alle 3,2 miljoen inwoners van het gebied wat door MKON gedekt wordt? Zo nee, waarom niet?
Het is uiteraard onwenselijk als je moet wachten bij 112 om geholpen te worden. Daarom zet ik mij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, met zorgcoördinatie ervoor in dat mensen met een acute zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg krijgen. Daarnaast werken de ambulancesector en ik aan het optimaliseren van het inzet van hun personeel in de meldkamer. Ook werken we aan het optimaliseren van de meldkamersystemen.
Gaat u de aangenomen motie over de spoedeisende communicatie tussen meldkamers en hulpverleners van alle hulpdiensten op elkaar afstemmen uitvoeren? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?2
Uiteraard vind ik het ook belangrijk dat communicatie tussen hulpverleners en met de meldkamer goed op elkaar is afgestemd. Afstemming tussen de hulpdiensten voor de optimalisatie van het gebruik en de werking van C2000 vindt voortdurend plaats. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervoor een Taskforce in het leven geroepen. De optimalisatie vindt plaats langs vier actielijnen: het verder optimaliseren van de radiodekking; de aanpak van gebieden met verminderde dekking; de gebruikers centraal en handelingsperspectief en innovatie. Ik zal u per brief nader informeren over de uitvoering van de motie.
Het artikel ‘Onderzoek onthult: ziekenhuizen missen menselijke prestaties als oorzaak medische fouten’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Zorgvisie «Onderzoek onthult: ziekenhuizen missen menselijke prestaties als oorzaak medische fouten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij analyses naar medische fouten gemaakt voor, tijdens en na de operatie de verschillen in «menselijke prestaties» meegewogen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De IGJ is al geruime tijd bekend met het feit dat menselijke factoren een rol kunnen spelen bij calamiteiten. De IGJ stelt zich op het standpunt dat het cruciaal is om verdiepende vragen te stellen over de context waarbinnen deze mensen handelen en zo de gebeurtenis te doorgronden. Op die manier zou voor het voetlicht moeten komen welke organisatorische en psychische factoren een rol gespeeld hebben bij de gebeurtenis. Dit kan op vele manieren. De IGJ stuurt daarbij aan op een open en lerende cultuur bij de zorgaanbieders (conform andere sectoren) en gebruikt meerdere strategieën om zorgaanbieders hierin te stimuleren. Veel zorgaanbieders maken steeds vaker gebruik van de FRAM-methodiek2 bij hun calamiteitenonderzoek. Het toezicht van de IGJ volgt deze beweging en de afgelopen jaren is de focus van inspectie verschoven naar wat er nu daadwerkelijk van een gebeurtenis geleerd is. Voor meer informatie verwijs ik naar het verslag van een webinar «Verbeteren in vizier»3 en «Incidententoezicht: nadruk op leren en verbeteren4».
Deelt u de mening dat er daardoor dus ook weinig verbetermaatregelen op dat gebied van menselijke prestaties zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet.
Zoals bij vraag 2 beschreven is de context waarin het menselijk handelen heeft plaatsgevonden belangrijk. De IGJ ziet door haar manier van werken bewustwording in de ziekenhuizen. Daarnaast blijkt uit de ronde langs de ziekenhuizen dat uiteindelijk veel meer is ondernomen om herhaling van een calamiteit te voorkomen. Wel lijkt er nog ruimte voor verbetering te zijn door na verloop van tijd de effectiviteit van de genomen maatregelen in kaart te brengen en daarop te reflecteren. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder(s) om ervoor te zorgen dat de zakelijke inhoud van de rapportage met de betrokken burgers wordt gedeeld. De richtlijn calamiteiten rapportage en bestuurlijke reactie is geen in te vullen format maar een handleiding waarin de inspectie de aspecten benoemt die aan de orde moeten komen. Ik hecht er hier nog aan om op te merken dat zorgaanbieders zelf eindverantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg en daarom wettelijk verplicht zijn calamiteiten te melden bij de inspectie. Bij deze verantwoordelijkheid past ook het continu verbeteren van de zorg. Hoeveel voorzorgsmaatregelen een zorgaanbieder ook neemt, calamiteiten zijn niet altijd te voorkomen. Zorg is immers mensenwerk. Belangrijk is dat een zorgaanbieder van een calamiteit leert. Van een zorgaanbieder wordt verwacht dat er zorggedragen wordt voor een open werkklimaat, waarin van fouten geleerd wordt en waarin men elkaar aanspreekt en waar ook verbetermaatregelen op het gebied van menselijke prestaties worden meegenomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen genoegen zou moeten nemen met het niet beoordelen van prestaties door persoonlijke of organisatiefactoren in hun onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de IGJ te bewegen deze factoren wel mee te laten wegen in hun onderzoeken?
Zoals uit vraag 2 blijkt heeft de IGJ al aangegeven dat zij reeds langere tijd al voortschrijdend inzicht heeft.
Deelt u de mening dat de IGJ erop toe zou moeten zien dat verbetermaatregelen altijd moeten leiden tot kwalitatief betere zorg en daarom niet akkoord moet gaan met vage, niet meetbare verbetervoorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen zodat de IGJ deze vage verbetermaatregelen niet meer accepteert?
De IGJ vraagt om SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) verbetermaatregelen en toetst deze tijdens eerder beschreven gesprekken.
Kunt u uitleggen waarom binnen risicosectoren zoals de luchtvaart en de olie- en gasindustrieën, bij de analyses na calamiteiten de verschillen in prestaties door persoonlijke of organisatiefactoren zoals moeheid en het werkproces wel meewegen, maar dat dit in de zorgsector niet het geval is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het inzicht in het belang van een open en lerende cultuur heeft de veiligheid in de luchtvaart verbeterd. Op dit punt kan de zorgsector leren van de luchtvaart en de olie en gasindustrie. Veiligheid is ook voor zorgverleners en zorgbestuurders een belangrijk punt: zij willen namelijk heel graag veilige en passende zorg leveren aan hun patiënten. Want, zoals we weten, is de impact van calamiteiten voor patiënten en nabestaanden groot en is de impact die een (bijna) incident of calamiteit heeft op een zorgverlener eveneens groot. Ook zorgverleners verdienen na ingrijpende gebeurtenis peer support. Daarom werken ziekenhuizen, maar ook de IGJ, hard aan het creëren van een open cultuur waarin openlijk spreken over incidenten (waaronder ook bijv. moeheid en of persoonlijke en of organisatiefactoren) gaat behoren tot het normale gedragspatroon. Alleen op deze manier kan geleerd worden van incidenten en calamiteiten.
Over de tijd (2007, 2012 en 2020) monitort het Nivel de patiëntveiligheidscultuur in de Nederlandse ziekenhuizen5. Hieruit blijkt dat deze cultuur zich in de afgelopen jaren ziekenhuizen heeft ontwikkeld van een bureaucratische cultuur richting een meer proactieve veiligheidscultuur.
In de afgelopen jaren heeft ook het perspectief van Safety II in de zorg een vlucht genomen. Hierbij past ook de ontwikkeling van een open cultuur en psychologische veiligheid om praktijksituaties – waaronder calamiteiten – vanuit een brede benadering bespreekbaar te maken. Daarnaast krijgt ook het persoonlijk welzijn van de arts en het effect hiervan op klinische prestaties aandacht in de opleiding tot medisch specialist en wordt hier ook onderzoek naar gedaan. Bij het Amsterdam UMC kunnen artsen in opleiding de cursus «Fit to perform» volgen waarbij de relatie tussen persoonlijke vitaliteit en professionele prestaties centraal staat6.
Bent u alsnog bereid prestatievariabiliteit in analyses na calamiteiten in de zorg mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit dan voor elkaar krijgen?
Ik deel uw mening dat de prestatievariabiliteit een belangrijk punt is. In de aanpak van het landelijke programma Tijd voor Verbinding7, welke gefinancierd wordt vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, speelt de human factor kant ten aanzien van patiëntveiligheid een grote rol. Daarnaast loopt er bij ZonMw een programma rondom Safety II8. Dit programma, waarbij 23 projecten zijn gefinancierd via ZonMw, bevindt zich in een afrondende fase. Het gedachtegoed van Safety II heeft als uitgangspunt de menselijke prestaties. Juist omdat het mensenwerk is gaat het zo vaak goed in de zorg, is de gedachte. (Ervaren) professionals zijn namelijk in staat om verantwoord af te wijken de voorgeschreven werkwijze in protocollen als de individuele situatie daar om vraagt. Safety II gaat daarbij uit van een positieve benadering: analiseer waarom het zo vaak goed gaat in complexe situaties en leer daarvan met elkaar. Human factors spelen daarin een grote rol. Safety II maakt dus een omgekeerde analyse dan in het artikel genoemd: juist doordat goede zorgverlening mensenwerk is met bijbehorende prestatievariabiliteit worden fouten voorkómen en gaat het zo vaak toch goed in complexe situaties.
Het weigeren openbaar te maken van declaraties zorgbestuurders |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ziekenhuisbestuurder houden zich niet aan declaratie afspraken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat als informatie niet gedeeld wordt, men dus eigenlijk iets te verbergen heeft?
Dat ziekenhuisbestuurders niet transparant zijn over hun declaraties betekent niet per sé dat zij iets te verbergen hebben. Ik verwacht wel dat ziekenhuisbestuurders hun declaraties en het onkostenbeleid openbaar gaan maken. Dat past bij transparantie over hoe er met publieke middelen wordt omgegaan en het kan ook iedere schijn tegengaan dat men iets te verbergen heeft. Ook de NVZ, NVZD en NVTZ hebben hun leden opgeroepen dit te doen.
Deelt u de mening dat ten alle tijden over publieke middelen verantwoording moet worden afgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om af te dwingen dat inzage komt in het declaratiegedrag van ziekenhuisbestuurders?
Zoals ook in eerdere beantwoording aangegeven, vind ik dat bestuurders van zorginstellingen transparant dienen te zijn over hoe zij omgaan met publieke middelen. Ik ga met betrokken branche- en beroepsorganisaties (BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ) in gesprek over hoe de transparantie rondom declaraties gerealiseerd kan worden.
Kunt u nog volhouden dat het declaratiegedrag van bestuurders de verantwoording is van de bestuurders zelf, zoals u in vorige beantwoording van vragen over declaratiebgedrag aangaf, nu zorgbestuurders weerstand bieden tegen transparant bestuur?
Bestuurders en toezichthouders hebben zelf afgesproken om het declaratiebeleid en de onkosten van de raad van bestuur openbaar te maken. Zij zijn dus in de eerste plaats zelf aan zet om de afspraken na te leven en te laten zien dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Ook ligt hier een belangrijke rol voor branche- en beroepsverenigingen om raden van bestuur en raden van toezicht te stimuleren deze regels na te leven en hier handvatten voor te bieden.
Ik ga in overleg met betrokken partijen en zal ook de geschetste weerstand daar agenderen.
Bent u bereid een wetsvoorstel te maken, waarin zorgbestuurders verplicht worden verantwoording af te leggen over wat met door de Nederlanders betaalde zorgpremies en belastingen gedaan wordt?
Ik vind een wet om dit te regelen een ultimum remedium. Ik hecht er veel meer waarde aan dat deze transparantie uit het veld zelf komt en ga daarom met de BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ in gesprek.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eindelijk eens haar taken serieus oppakt om toezicht te houden op het declaratiegedrag van zorgbestuurders?
De Governancecode Zorg is een privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. Zowel de NZa als de IGJ hebben geen directe wettelijke grondslag om hierop te handhaven. Echter, de IGJ en NZa beschouwen de Governancecode Zorg wel als een breed gedragen veldnorm en gebruiken deze als zodanig in hun toezicht.
Wilt u voorkomen dat in de beantwoording van bovenstaande vragen u de verantwoordelijkheid bij derden legt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4. De verantwoordelijkheid voor het onkostenbeleid en de transparantie van declaraties ligt in de allereerste plaats bij bestuurders en toezichthouders zelf. Zij hebben zich met hun lidmaatschap aan de brancheorganisaties gecommitteerd aan de Governancecode Zorg en zijn verplicht deze na te leven. Ik ben net als u verbaasd over de terughoudendheid van sommige ziekenhuisbestuurders om declaraties openbaar te maken en maatschappelijke verantwoording af te leggen. Daarom zal ik met de branche- en beroepsverenigingen in gesprek gaan.
De levensgevaarlijke situatie die kan ontstaan bij de sluiting van de geboortezorg in Zoetermeer |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zoetermeer vreest «levensbedreigende situaties» als sluiting geboortezorg in ziekenhuis doorgaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden naar de gevolgen van de sluiting van de afdeling verloskunde in het Haga Ziekenhuis Zoetermeer?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door GGD Haaglanden. Ik heb van het HagaZiekenhuis begrepen dat zij de uitkomsten van het rapport zal meenemen bij de uiteindelijke besluitvorming. In april 2024 neemt het HagaZiekenhuis een voorgenomen besluit over hoe de geboortezorg in de Zoetermeerse regio ook in de toekomst goed, veilig, bereikbaar én betaalbaar kan worden georganiseerd.
In totaal worden/zijn drie onderzoeken uitgevoerd waarin verschillende aspecten worden belicht die meegenomen worden om tot een zorgvuldig besluit te komen. Het Netwerk Acute Zorg West (NAZW) heeft een impactanalyse gemaakt over de effecten op de capaciteit en bedrijfsvoering voor de geboortezorg in de regio bij acute sluiting van geboortezorg in HagaZiekenhuis Zoetermeer. De GGD heeft in opdracht van de gemeente Zoetermeer de effecten op zwangeren en hun baby’s onderzocht bij sluiting. Onderzoeksbureau SiRM kijkt in opdracht van het HagaZiekenhuis hoe de geboortezorg toekomstbestendig kan worden ingericht. SiRM levert dit onderzoek begin april met een advies aan de raad van bestuur op.
Vanuit het HagaZiekenhuis heeft men laten weten dat het GGD-rapport met aandacht gelezen wordt en dat de uitkomsten meegewogen zullen worden in de besluitvorming in april. Ook spreekt het HagaZiekenhuis met andere ziekenhuizen in de regio, zorgpartners en zorgverzekeraars over dit onderwerp. Mocht het ziekenhuis het voorgenomen besluit nemen om de afdeling acute verloskunde te sluiten, dan zullen alle stappen uit de procedure van de AMvB acute zorg worden gevolgd, onder andere betrokkenheid van gemeenten en inwoners.2
Waarom staat u toe dat de levens van 1.100 baby’s per jaar in gevaar komen door de aangekondigde sluiting van de afdeling verloskunde of springt u voor deze pasgeborenen in de bres?
Het HagaZiekenhuis heeft nog geen besluit genomen over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer. Er wordt hiervoor een zorgvuldig proces doorlopen waarbij de uitkomsten van drie onderzoeken worden meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming. Daarnaast is de aanname in de vraag onjuist dat de levens van 1100 baby’s in gevaar komen als de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer zou sluiten. Een eventuele sluiting van de afdeling acute verloskunde in Zoetermeer kan alleen aan de orde zijn als de toegankelijkheid van kwalitatief goede verloskundige (ziekenhuis)zorg in de regio op een andere manier geregeld is.
Deelt u de zorgen over de toegenomen reistijd voor zwangere vrouwen, de capaciteitsproblemen in de omliggende locaties en de druk op de ambulancediensten? Zo nee, waarom niet?
De drie onderzoeken die in het antwoord op vraag 2 zijn genoemd geven inzicht in onder meer de gevolgen voor onder andere de toegenomen reistijd, de capaciteit bij omliggende locaties en ambulancedienste. Het HagaZiekenhuis zal deze en andere aspecten meenemen in de besluitvorming. Het is aan het HagaZiekenhuis om, in overleg met de zorgverzekeraars en met betrokkenheid van gemeenten en inwoners, op basis hiervan een zorgvuldige afweging te maken over de toekomst van de geboortezorg in Zoetermeer. De zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen voor de verzekerden in de regio.
Komt de sluiting van de afdeling verloskunde voort uit geldgebrek of kostenbesparing? Zo ja, bent u bereid een financiële oplossing te zoeken?
Er is nog geen besluit genomen over de toekomst van geboortezorg in Zoetermeer. Over het algemeen is te zeggen dat verschillende aspecten bepalen of zorg goed, betaalbaar en toegankelijk kan worden georganiseerd. Dat is veel breder dan de kosten. Voorbeelden hiervan zijn de kwaliteit van zorg, de arbeidsmarkt, de benodigde faciliteiten, het zorgaanbod in de omgeving en het profiel van het ziekenhuis. Zorgverzekeraars, die verantwoordelijk zijn voor de zorginkoop en daarmee voor de financiering van de zorg, zijn nauw betrokken bij de besluitvorming. Er is hier geen rol of verantwoordelijkheid voor de Minister voor Medische Zorg.
Bent u het ermee eens dat dit opnieuw een voorbeeld is om de acute verloskunde en de gehele acute zorgketen buiten de marktwerking te plaatsen en te bekostigen op basis van beschikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende vormen van beschikbaarheidsbekostiging. Een beschikbaarheidbijdrage, zoals die er nu is voor de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, is een subsidie die vanuit de overheid in uitzonderlijke gevallen voor bepaalde aangewezen vormen van zorg wordt toegekend. Zoals in de Kamerbrief3 bij de aanbieding van het advies bekostiging acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is geschetst, biedt een beschikbaarheidbijdrage geen garantie dat de zorg ook daadwerkelijk wordt aangeboden. Dat is aan de zorgaanbieder. Ook is het geen oplossing voor een personeelstekort of eventuele financiële problemen van ziekenhuizen.
De NZa adviseert daarom een andere vorm van beschikbaarheidsbekostiging voor de SEH-zorg, namelijk budgetbekostiging. Met deze wijze van bekostigen wordt de inkooprol van zorgverzekeraars behouden en is er de mogelijkheid tot lokaal maatwerk en passende inkoop van de acute zorg. Dit kan bijdragen aan de borging van samenhang in de inkoop van de betreffende zorg en aanpalende zorg in de regio. Voordat hierover een goede afweging kan worden gemaakt, is eerst beter begrip nodig van de potentiële gevolgen voor de praktijk, zoals de administratieve lasten. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief is aangegeven, is het aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over het vervolgproces.
Vindt u het niet passend om, aangezien u het besluit over een eventuele wijziging in de bekostiging van de acute zorg aan een nieuw kabinet overlaat, te zorgen dat er voorlopig geen sluitingen meer plaatsvinden?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het aan het bestuur van een ziekenhuis om, in samenwerking met de zorgverzekeraar, besluiten te nemen over wijzigingen in het zorgaanbod. Ze zijn daarbij gebonden aan de geldende normen en verplicht om de procedure uit de AMvB acute zorg te volgen, inclusief betrokkenheid van belanghebbenden zoals gemeenten. Ik heb als Minister geen rol en geen juridische instrumenten om een sluiting te voorkomen.
Het toenemend geweld tegen zorgverleners |
|
Max Aardema (PVV), René Claassen (PVV), Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende artikel «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp, we willen hulp van politie en de politiek»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het debat uit januari 2023 waarin uw voorganger stelde dat zorgverleners hun werk gewoon veilig moeten kunnen doen, zonder te worden uitgescholden, te worden belaagd, te worden aangevallen of te worden geïntimideerd, online of fysiek? Wat zijn deze woorden waard? Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ja, ik ben bekend met dit debat uit januari 2023. En ik ben van mening dat zorgverleners gewoon veilig hun werk moeten kunnen doen. Dat is helaas niet altijd het geval en daarom ga ik door met de aanpak van agressie in de zorg.
Dit doe ik op verschillende punten. Ten aanzien van agressie is de werkgever primair verantwoordelijk om voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer te zorgen. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Verder is het van belang dat in de sector het gesprek gevoerd wordt over de normstelling. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gehad met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Tot slot wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elk van de tien politie-eenheden is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren Veilig Publieke Taak van politie en/of het Openbaar Ministerie (OM). De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
De aanpak van agressie, of het nu in de zorg is of in andere delen van de maatschappij, is een taai vraagstuk dat niet van de ene op de andere dag, of binnen een jaar, kan worden opgelost. Wat ik wel kan doen is het actief onder de aandacht blijven brengen en over de hele linie – preventie, opvang en nazorg, het gesprek over de norm en het doen van aangifte – activiteiten ondersteunen of op gang brengen.
Hebben er naar aanleiding van dit debat gesprekken plaatsgevonden met de sector, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het verbeteren van de aanpak van agressie in de zorg verlopen? Zo ja, wanneer en met wie en wat zijn de gemaakte afspraken?
Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. In het voorjaar en de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over ervaringen met en eventuele knelpunten in de nazorg aan zorgmedewerkers die met agressie te maken hebben gekregen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt in september stonden drempels rondom aangifte doen op de agenda. De opbrengsten daarvan zijn meegenomen in de voorbereidingen van de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid.
Met (regionale) medewerkers van de politie en het OM worden gesprekken gevoerd over een bijdrage aan de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid. Uit elke politie-eenheid is inmiddels een positieve reactie van de politie, het OM of beide.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende aangiftes en hoe deze zijn afgedaan door justitie? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van het aantal incidenten van geweld en agressie en het stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid binnen een beroepsgroep is een belangrijke verantwoordelijkheid van de werkgever.
Aangiften van agressie en geweld waarbij medewerkers met een publieke taak slachtoffer zijn, worden geregistreerd met een apart label «Veilige Publieke Taak» door de politie en het Openbaar Ministerie, omdat hiervoor specifiek beleid is ontwikkeld voor de behandeling van deze aangiften en de vervolging daarvan (de Eenduidige Landelijke Afspraken). Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beroepsgroepen (zorg, openbaar vervoer, rechters, officieren van justitie, notarissen, scheidsrechters, politici, medewerkers van energieleveranciers, drinkwaterleveranciers en andere nutsvoorzieningen, medewerkers van gemeenten, provincies, Rijk, et cetera) vanwege de diversiteit aan publieke taken. Op basis van de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie is het dus niet mogelijk de cijfers uit te splitsen naar het aantal aangiften en afdoeningen van agressie en geweld specifiek tegen zorgmedewerkers.
In 2021 registreerde de politie 3271 aangiften waarbij het label «Veilig Publieke Taak» is geregistreerd. In 2022 registreerde de politie 3498 aangiften met het label «Veilig Publieke Taak». In 2023 registreerde de politie 3561 aangiften met dit label. In de genoemde aantallen zijn de aangiften die gaan over geweld tegen politieambtenaren niet meegenomen.
Het Openbaar Ministerie (OM) registreert jaarlijks de instroom van verdachten die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak. In 2021 stroomden 9893 verdachten binnen die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak en in 2022 stroomden 9911 verdachten in. Daarbij dient meegegeven te worden dat in de cijfers van het OM ook de instroom van verdachten is meegenomen die verdacht worden van geweld tegen politieambtenaren.
Over 2022 is bekend dat in 58% van de Veilige Publieke Taak-zaken de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld. De overige 42% wordt afgehandeld door het OM. Van de 42% wordt 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het gaat dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot wordt 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan circa 45% vanwege het ontbreken van wettelijk bewijs. Het sepotpercentage is minder dan gemiddeld.
Is het doen van aangifte van agressie tegen zorgmedewerkers door werkgevers inmiddels de norm geworden? Zo nee, waarom niet?
Mijn streven is dat de werkgevers de aangiften doen en niet de slachtoffers zelf, omdat de agressie en het geweld bij de uitoefening van het werk heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer treedt dan op als getuige. Hierdoor valt veel last bij slachtoffers weg en is er een duidelijke signaalwerking dat werkgevers achter hun medewerkers staan. Uiteraard doet de werkgever alleen aangifte na toestemming van het slachtoffer en ook kan het slachtoffer besluiten toch zelf de aangifte te doen. De werkgever heeft dus niet alleen een belangrijke taak in het voorzien in een veilige werkomgeving voor de medewerkers door het nemen van preventieve maatregelen, maar heeft ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij het doen van meldingen en aangiften als agressie of geweld tegen de medewerkers heeft plaatsgevonden.
In een deel van de Cao’s is opgenomen dat de werkgever beleid ontwikkelt en implementeert omtrent aangifte doen, de werknemer ondersteunt bij aangifte doen en/of aangifte doet namens de werknemer. Dat betekent nog niet dat het de algemene norm is dat de werkgever aangifte doet namens de werknemer. Daar is dus ruimte voor verbetering. Ik streef er daarom naar om het doen van aangifte, en het liefst aangifte door de werkgever, te bevorderen. Ik organiseer regionale bijeenkomsten waar werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en knelpunten in het aangifteproces te bespreken met het doel ze weg te nemen. Daarnaast heb ik een podcast laten maken waarin politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Er wordt in die podcast veel informatie gegeven over het aangifteproces. Ook de rol van de werkgever komt daarbij aan de orde.
Hoe vaak is de 200% straf voor geweld tegen zorgverleners toegepast?
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) vormt het handelingskader voor de politie en het Openbaar Ministerie als het gaat om de opvolging van aangiften van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak. Hierin staan onder andere afspraken over een harde daderaanpak. Op basis van de ELA, de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen en de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering hanteert het OM een 200% hogere strafeis als uitgangspunt.
Op dit moment wordt via het WODC een onderzoek uitgevoerd dat enerzijds beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen voor delicten tegen mensen met een veilig publieke taak worden bepaald door officieren van justitie en rechters en anderzijds beoogt inzicht te bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze delicten. Ook kijkt het onderzoek naar de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
Wat is de voortgang van de aangenomen motie over met brancheorganisaties en werkgevers ervaringen en knelpunten bij de zorg voor beschadigde werknemers in kaart brengen? En van de aangenomen motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers?2 3
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met brancheorganisaties of sociaal fondsen in de ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, apothekerszorg, GGZ, ziekenhuizen, UMC’s en ambulancezorg. Deze gesprekken zijn inmiddels afgerond.
Er komt een aantal rode draden uit die gesprekken naar voren. Verschillende gesprekspartners geven aan dat de impact van agressie en eventuele schade afhankelijk is van zowel de aard en ernst van de agressie als van de persoon. Agressie heeft vele vormen en het komt bij iedereen anders aan. De opvang is dan ook maatwerk.
De wijze van opvang is gevarieerd, in grote lijnen begint het met intercollegiale opvang en/of opvang door de leidinggevende. Een tweede stap is een nazorgteam, een bedrijfsopvangteam, opvang door bedrijfsmaatschappelijk werk of de arboarts. Dit kan zowel intern als extern belegd zijn. De laatste stap is de gespecialiseerde opvang. Soms kiest een slachtoffer ook voor een andere route bijvoorbeeld lotgenotencontact.
Geen van de partijen heeft duidelijke signalen over knelpunten in de opvang en de nazorg. Over het algemeen zijn procedures en protocollen aanwezig. Gesprekspartners geven echter ook aan dat het verschilt per werkgever hoe deze worden gebruikt en/of opgevolgd. Dit is ook afhankelijk van de affiniteit die de Raad van Bestuur van de betreffende instelling hier mee heeft, van het MT, de cultuur binnen de organisatie en de individuele leidinggevende. Binnen individuele organisaties kunnen er dus wel knelpunten zijn. De primaire verantwoordelijkheid om dit goed op te pakken ligt bij de werkgevers zelf. Ik ondersteun werkgevers hierbij door subsidiegelden beschikbaar te stellen aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om aan de slag te gaan met de (door) ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Een ander punt dat door een deel van de gesprekspartners wordt genoemd is dat er ten aanzien van agressie een cultuur heerst van «het hoort er bij». Dat betekent ook dat mensen niet altijd een beroep doen op nazorg. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gekregen met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen: wat is wel en niet acceptabel, wat hoort er wel en niet bij? Door dit gesprek te voeren wordt ook de bewustwording op gang gebracht dat agressie niet normaal is.
Voor wat betreft de motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers kan ik uw Kamer meegeven dat in de Eenduidig Landelijke Afspraken staat opgenomen dat de politie en het Openbaar Ministerie hoge prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van verdachten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder zorgmedewerkers. Dit jaar worden de Eenduidig Landelijke Afspraken geëvalueerd. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Hoe staat het met de voortgang van de aangenomen motie over het taakstrafverbod bij delicten tegen zorgmedewerkers?4
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.5 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Op welke termijn kunnen de betreffende wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht aangepast worden zodat alle geweldsdelicten tegen politieagenten, brandweerlieden of ambulancepersoneel niet meer kunnen worden bestraft met alleen een taakstraf, geldboete en/of voorwaardelijke gevangenisstraf?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met steekwerende vesten en (body)camera's? Zo nee, waarom niet? Welk alternatief kunt u de ziekenhuizen bieden in plaats van particuliere beveiliging?
Ja, ik vind het ernstig dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met dergelijk materiaal. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Helaas komt het echter voor dat er agressie plaatsvindt in ziekenhuizen en dat de aanwezigheid van beveiligers gewenst is. Het is aan ziekenhuizen zelf of ze particuliere beveiliging inhuren of beveiligers in dienst nemen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de beveiliging van ziekenhuizen, inclusief steekwerende vesten en camera’s?
Nee, ik heb hier geen overzicht van tot mijn beschikking.
Vindt u net als uw voorganger dat zorginstanties deze beschermingsmiddelen zelf moeten ophoesten, ten koste van gelden die ingezet kunnen worden aan patiënten die daadwerkelijk zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Waar ligt de grens voor u?
Ja, die mening deel ik. Individuele zorginstellingen geven geld uit aan verschillende zaken die niet met de directe patiëntzorg te maken hebben. Ik ga niet over de uitgaven van individuele zorginstellingen.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken inzake de ontwikkeling en het inzetten van het opleggen van een verplichte anti-agressiecursus aan hen die geweld plegen jegens zorgverleners?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Kunnen zorgverleners inmiddels weigeren om iemand te behandelen die geweld tegen hen heeft gebruikt? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om dat te bewerkstelligen?
Alleen als er een gewichtige reden aanwezig is kunnen zorgverleners de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
Wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen» is in de wet niet uitgewerkt. Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG6.
Deze richtlijn is inmiddels een aantal jaar van kracht. Ik ben voornemens in gesprek te gaan met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
Verder is het zo dat in verschillende ziekenhuizen wordt gewerkt met het gele en rode kaartensysteem. Iemand die zich onacceptabel heeft gedragen krijgt een gele kaart, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode wordt ontzegd bij herhaling van dergelijk gedrag. De politie wordt op de hoogte gesteld dat er een gele kaart is uitgereikt. Bij zeer ernstige vormen van ongewenst gedrag kan een rode kaart worden uitgereikt, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode is ontzegd. Er wordt aangifte gedaan en de politie wordt op de hoogte gesteld van het uitreiken van de rode kaart. Dat geldt ook voor mensen die al een gele kaart hebben en zich binnen een bepaalde periode weer onacceptabel gedragen. Er is wel een uitzondering op de ontzegging van de toegang, namelijk als er sprake is van acute nood. Er gaat echter wel een krachtig signaal uit van een gele of rode kaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarkbeleid in de zorg op 6 maart 2024?
Ja, dat kan ik.
Het toenemend ernstig medicijntekort in Nederland |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de diverse berichten over het alsmaar toenemend medicijntekort in Nederland?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in deze situatie terecht is gekomen? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op alle gebieden die volgens u aanleiding zijn voor dit geneesmiddelentekort? Zo nee, waarom niet?
Nederland is de afgelopen tijd geconfronteerd met toenemende tekorten aan geneesmiddelen. Dit is in lijn met internationale ontwikkelingen3; de geneesmiddelenmarkt blijkt niet in staat tekorten te voorkomen. Deze problemen zijn niet nieuw; de geneesmiddelentekorten zijn de afgelopen jaren wel toegenomen. De redenen voor tekorten zijn complex en variëren van onverwachte stijgingen in de vraag tot productie- en kwaliteitsproblemen, fabriekssluitingen of -verplaatsingen, knelpunten in de toeleveringsketens en mogelijk negatieve effecten van prijs- en vergoedingsinstrumenten. Ook grotere ontwikkelingen zoals de toenemende welvaart in de wereld en de vergrijzing, en de daarmee samenhangende stijgende vraag naar geneesmiddelen, spelen een rol in beschikbaarheidsproblemen.
Kunt u inzicht geven in de ontstane gezondheidsschade bij patiënten? Bijvoorbeeld (maar niet limitatief), onder- of overdosering ten gevolge van afwijkende doseringen en/of de medicatievorm, of simpelweg omdat geen alternatieve medicatie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Volgens Farmanco4 is er in 99% van de gevallen van tekorten een oplossing te vinden, door middel van bijvoorbeeld een geneesmiddel in een andere sterkte, een therapeutisch alternatief of door middel van import. Het kwantificeren van eventuele schade is niet mogelijk omdat dit per patiënt kan verschillen en niet wordt bijgehouden.
Wat is uw boodschap aan al die (ernstig) zieke mensen die momenteel verstoken blijven van hun medicatie?
Het is zeer onwenselijk als patiënten hun geneesmiddel niet gelijk kunnen meekrijgen bij de apotheek. Geneesmiddelentekorten zijn ook zeer belastend voor zorgverleners (apothekers en artsen) die een alternatief moeten zoeken als een geneesmiddel niet beschikbaar is. Ik deel de breed gevoelde zorgen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen. Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen periode genomen om te voorkomen dat mensen verstoken blijven van hun medicatie?
Ik richt mij aan de ene kant op het tijdig signaleren en handelen op ontstane tekorten. Zo steun ik veldpartijen, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd met het operationeel team geneesmiddelentekorten, waarin partijen bij dreigende tekorten snel schakelen om deze te voorkomen of te mitigeren. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt zodat geneesmiddelen op de markt blijven. Zo hebben leveranciers en zorgverzekeraars onlangs afspraken gemaakt over hoe het preferentiebeleid beter ingericht kan worden om de negatieve effecten op de beschikbaarheid van geneesmiddelen te mitigeren. Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor mijn volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer5 6 7.
Hoe komt het dat u er niet in geslaagd bent om dit ernstige probleem op te lossen? Kunt u een gedetailleerde toelichting op iedere uitgevoerde interventie geven met daarbij de reden waarom deze interventie niet tot een oplossing heeft geleid?
Tekorten zijn een multifactorieel probleem. Er is niet één oorzaak aan te wijzen. Zo hebben zaken als productieproblemen, vanwege complexe processen of het feit dat de ketens wereldwijd zijn verspreid, kwaliteitsdefecten en verhoogde vraag invloed op tekorten. Uiteindelijk zijn marktpartijen zelf verantwoordelijk voor het juist produceren en het leveren van geneesmiddelen aan de patiënt. Mijn inzet is erop gericht om het systeem zo goed mogelijk in te richten om marktpartijen hierin te faciliteren. Sinds 1 januari 2024 is de aangepaste gekwantificeerde voorraadverplichting van kracht, waardoor leveranciers en groothandelaren verplicht zijn om twee maanden voorraad aan te houden. Het doel van deze voorraden is niet om tekorten op te lossen, maar deze op te vangen zodat er meer tijd is om alternatieven te vinden of, bij kortstondige tekorten, deze te voorkomen. Ik deel de breed gevoelde zorgen om meer te doen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen.
Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Europese en internationale maatregelen die ik inzet zijn van de lange termijn en zullen niet meteen effect hebben.
Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven. Voor mijn inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer8.
Welke andere maatregelen neemt u om het geneesmiddelentekort op te lossen en waarom zijn deze maatregelen wel effectief?
Zie antwoord vraag 6.
Geven de geneesmiddeltekorten aanleiding om het preferentiebeleid aan te passen, bijvoorbeeld door twee of drie middelen als preferent aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ik kijk zeker ook naar de rol van het preferentiebeleid bij het bestrijden van tekorten. Het preferentiebeleid draagt bij aan de betaalbaarheid van geneesmiddelen en kan door het vergroten van de voorspelbaarheid juist ook bijdragen aan de beschikbaarheid. Nu de invloed van het preferentiebeleid op de markt toeneemt omdat het volume van geneesmiddelen dat onder het preferentiebeleid valt toeneemt, zie ik dat het risico op nadelige effecten groeit. Met leveranciers en zorgverzekeraars ben ik hierover in gesprek. Deze partijen hebben inmiddels eerste afspraken gemaakt over aanpassing van het preferentiebeleid om de nadelige effecten te mitigeren en hiermee een bijdrage te leveren aan het verkleinen van de risico’s op beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen in Nederland. Zo hebben partijen afgesproken om de mogelijkheid te bieden om prijzen aan te passen in het geval van overmachtssituaties, slimmer te tenderen om onbedoelde verschraling van de markt tegen te gaan en het risico op boetes bij niet verwijtbare leveringsproblemen te verminderen. Deze afspraken zijn er onder andere op gericht om het aantrekkelijk te maken voor meerdere leveranciers van een product om op de markt te blijven.
Indien patiënten zelf op zoek gaan naar hun noodzakelijke medicijnen in het buitenland, worden deze dan door de zorgverzekeraar vergoed? Zo nee, waarom niet?
Het uit het buitenland betrekken van geneesmiddelen is een taak van groothandelaren en apothekers. Wanneer er een tekort van een geneesmiddel is, kan een geneesmiddel worden geïmporteerd uit het buitenland. Dit kan plaatsvinden via parallelimport, waarbij een geneesmiddel dat gelijk of nagenoeg gelijk is aan een in Nederland geregistreerd geneesmiddel, geïmporteerd wordt uit een andere EU-lidstaat. In het geval van parallelimport wordt het geneesmiddel vergoed vanuit het basispakket, met inachtneming van de mogelijke toepassing van de eigen bijdrage en het eigen risico. In sommige gevallen is er geen in Nederland geregistreerd alternatief geneesmiddel beschikbaar voor het geneesmiddel dat in tekort is. In dat geval kan een niet in Nederland geregistreerd geneesmiddel via een tekortenbesluit van de IGJ worden geïmporteerd.
Deze geneesmiddelen worden volledig vergoed vanuit de zorgverzekering, met inachtneming van het eigen risico.
Als een patiënt zelf geneesmiddelen uit het buitenland wil halen en deze vergoed wil krijgen, dient de patiënt dit van te voren af te stemmen met zijn zorgverzekeraar.
Waarom heeft u niet al in 2020 geprobeerd de medicijnproductie in Nederland te behouden en mogelijk zelfs uit te breiden, ondanks het feit dat de gevolgen ervan werden voorzien?3
De geneesmiddelenmarkt bestaat uit internationaal opererende spelers. Dit, en de complexiteit en mondiale afhankelijkheden binnen de productieketens, maken Europees optrekken nodig. Ik zet mij daarom met andere landen in Europees en internationaal verband in om de grootste, ongewenste, afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens voor geneesmiddelen te verminderen. De Commissie neemt hiertoe nu, mede op aandringen van Nederland, belangrijke eerste stappen. Zij brengt in kaart waar meer productie in de EU mogelijk wenselijk is, door het identificeren van de afhankelijkheden voor de meest kritieke geneesmiddelen en het oprichten van een Critical Medicine Alliance.
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Mijn beleid richt zich nationaal, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), op het beter laten functioneren van deze markt, om zo de productie van geneesmiddelen in Nederland te stimuleren door het ecosysteem van bedrijven en academici te ondersteunen. Ik noem als voorbeeld de oprichting van expertisecentrum FAST en mijn steun aan het Nationale Groeifonds voorstel PharmaNL. Tenslotte heb ik me, binnen mijn mogelijkheden, tot het uiterste ingezet om een sluiting van een Leidse medicijnproducent te voorkomen, waarna deze fabriek kon worden behouden.
Wat gaat u doen om de productie van medicatie in Nederland te verbeteren?
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Nationaal zet ik, zoals genoemd, daarom in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZK in op een goed innovatieklimaat en het daarmee stimuleren van de ontwikkeling en productie van medische producten. Ik merk hierbij op dat geneesmiddelenproductie een complexe internationale keten kent; van grondstoffen, tussenproducten, werkzame stoffen, tot de uiteindelijke formulering hiervan, bijvoorbeeld in de vorm van een tablet in een verpakking voor de Nederlandse markt. In Nederland en zelfs niet in de EU kunnen we alle geneesmiddelen produceren zonder gebruik te maken van grond- en hulpstoffen in de mondiale toeleveringsketens. Productie van het eindproduct in Nederland garandeert daarmee niet dat tekorten altijd voorkomen kunnen worden.
Verder werk ik op dit moment met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) en het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) aan een overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest belangrijke en kwetsbare geneesmiddelen. Dit overzicht vormt een goede basis voor het gesprek met de farmaceutische sector in Nederland, over welke mogelijkheden zij zien, binnen hun eigen rol en verantwoordelijkheid, in het borgen van voldoende beschikbaarheid van deze middelen.
Bent u bereid te investeren om de productie van medicatie in Nederland te stimuleren?
Ik investeer, zoals genoemd, met de Minister van EZK, in een goed innovatieklimaat in Nederland voor de ontwikkeling en productie van geneesmiddelen. Diverse Nationale Groeifondsvoorstellen dragen hier ook aan bij, bijvoorbeeld het project PharmaNL. Verder dring ik in EU-verband aan op investeringen in het stimuleren van productie in de EU, daar waar risicovolle, strategische, afhankelijkheden bestaan in de productieketens voor kritieke geneesmiddelen.
Door schaarste van bepaalde medicatie gaat de voorkeur van de fabrikant er naaruit om te leveren aan de ons omringende landen; bent u het ermee eens dat daarmee het preferentiebeleid doorschiet? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord dat ik op vraag 8 heb gegeven.
Het bericht 'Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuistop Maastricht declareert: yoga op het strand van San Diego en het land door met privéchauffeurs»?1
Ja.
Wat is uw mening over het in dit artikel opgenoemde declaratiegedrag van deze bestuurders? Keurt u dit gedrag ook af? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. De vergoeding van onkosten gemaakt door leden van raden van bestuur van zorginstellingen is een aangelegenheid tussen raad van toezicht en raad van bestuur. Ik vind het daarbij belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daar ook transparantie over bieden. Tegen die achtergrond vind ik het positief dat de raad van bestuur van het MUMC+ heeft aangegeven het eigen declaratiebeleid kritisch onder de loep te nemen.
Is dit gedrag in strijd met afspraken over hoe bestuurders omgaan met publieke middelen? Zo nee, vindt u dat hierover duidelijkere kaders moeten worden afgesproken?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 geef ik geen oordeel over individuele casuïstiek. Wel merk ik op dat het MUMC+ is aangesloten bij de NFU en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijft. Hierin is onder andere bepaald dat de raad van toezicht beleid opstelt omtrent onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur en toeziet op de naleving en openbaarmaking van dit beleid.
Indien dit wel indruist tegen gemaakte afspraken, hetzij wettelijke kaders dan wel andersoortige afspraken bent u bereid de bestuurders hierop publiekelijk aan te spreken?
Zoals hierboven aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht van zorginstellingen om beleid te maken over de vergoeding van onkosten en de raad van bestuur aan te spreken op de naleving hiervan.
Deelt u de mening dat dit soort signalen afbreuk doen aan alles waar de zorg voor zou moeten staan?
Ik ben van mening dat bestuurders en toezichthouders bij de aanwending van publieke middelen het maatschappelijk belang te allen tijde voorop dienen te stellen. Het declaratiegedrag van bestuurders valt hier ook onder. Het bieden van transparantie over de gemaakte onkosten biedt de mogelijkheid om ook publiekelijk verantwoording af te leggen. Binnen de NFU en in de Governancecode Zorg is afgesproken om transparant te zijn over de declaraties van bestuurders.
Deelt u de mening dat dit soort signalen, waarin iedere euro telt om de juiste zorg te kunnen geven aan mensen, afbreuk doen aan het vertrouwen in zorgbestuurders om het juiste te doen voor zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u als Minister bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar declaratiegedrag van deze bestuurders?
Het ligt niet op mijn weg hier een onderzoek naar in te stellen. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken hun onkostenvergoedingen openbaar te maken. Dat geldt dus ook voor de Universitair Medische Centra. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code. De onkostenvergoedingen zijn dus voor iedereen inzichtelijk en er kan publiekelijk verantwoording over worden afgelegd.
Bent u op de hoogte of dit soort declaratiegedrag ook voorkomt bij andere zorgbestuurders? Zijn daarover signalen en of meldingen bij u bekend? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in bredere zin het declaratiegedrag van zorgbestuurders te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zou dit onderzoek kunnen starten en wanneer zou de kamer over de uitkomsten kunnen worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Het niet vergoeden van revalidatietherapie voor een ernstig ziek kind |
|
Fleur Agema (PVV), René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mensen schrijven soms: «Laat die jongen toch doodgaan, want anders gaan de zorgkosten nog meer omhoog»?1
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Laat ik beginnen dat ik intens meeleef met de ouders uit het artikel. Het is zwaar om ouders te zijn van een ernstig ziek kind. De ouders zijn in een zeer complexe situatie terechtgekomen. De rechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zorgverzekeraar de door de ouders gewenste behandeling in Amerika niet hoeft te vergoeden. Zoals u zult begrijpen, kan ik mij niet in dit juridisch geschil mengen. Vandaar dat ik onderstaande vragen in algemene zin zal beantwoorden.
Om voor een behandeling in aanmerking te komen vanuit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De eerste stap is dat de zorgverlener aan de hand van medische criteria kijkt naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en de medische indicatie vaststelt. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Hierbij baseert de zorgverlener zich bij voorkeur op de richtlijnen of kwaliteitstandaarden van de beroepsgroep.
De volgende stap is dat de specifieke behandeling moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk, dus aantoonbaar effectief en werkzaam is bij de vastgestelde indicatie (artikel 2.1 lid 2 Besluit zorgverzekering). Daarnaast spelen ook andere pakketcriteria een rol in de afweging of zorg deel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om de zorg collectief te verzekeren en of de zorg kosteneffectief en uitvoerbaar is. Als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan de zorg vanuit de Zvw worden vergoed.
Tot slot kan planbare ziekenhuiszorg in het buitenland onder bepaalde voorwaarden vanuit de Zvw worden vergoed. Hiervoor is vereist dat de verzekerde een verwijzing van een zorgprofessional heeft om de behandeling in het buitenland te ondergaan, de zorg in het buitenland voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en dat de zorgverzekeraar vooraf toestemming voor de behandeling heeft verleend.
Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom worden deze ouders nergens gehoord en moeten ze diep in de eigen buidel tasten, aangevuld met crowdfunding acties om een noodzakelijke behandeling voor hun kind te krijgen? Waarom draaien deze ouders zelf op voor medisch noodzakelijke zorg voor hun kind? Wat is het verplicht verzekerd zijn waard voor deze ouders? Wat is het verplicht voor zorg verzekerd zijn waard voor deze jonge jongen die voordat hij een zeldzame polio-achtige virusziekte kreeg, volkomen gezond was?
Uit het artikel maak ik op dat de belanghebbenden een crowdfunding actie willen starten ter financiering van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter. Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval. Ik kan daarom de vragen alleen in algemene zin beantwoorden.
Op grond van de Zvw heeft een verzekerde de keuze om een geschil met een zorgverzekeraar voor te leggen aan de onafhankelijke Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ) of aan de rechter.
De geschillencommissie van de SKGZ is een toegankelijk alternatief voor een rechter. Voor de behandeling van een geschil wordt door de SKGZ een beperkte bijdrage gevraagd. Een procedure bij rechter brengt doorgaans meer kosten met zich mee. Het is aan de belanghebbenden om te beslissen naar welke rechtsgang hun voorkeur uitgaat. De SKGZ kan, indien gewenst, de belanghebbenden hierover adviseren.
Bent u op de hoogte van het personeelsgebrek bij ziekenhuizen en revalidatiecentra waardoor de veiligheid van de gezondheid van dit kind dat intensieve zorg nodig heeft niet gewaarborgd kan worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Mij zijn geen signalen bekend dat revalidatiecentra en ziekenhuizen wegens personeelsgebrek hun taken niet naar behoren kunnen uitoefenen.
Hoe rijmt u het niet krijgen van noodzakelijke zorg voor deze jongen met toegankelijke en veilige zorg, terwijl het zorgstelsel dat wel zou moeten garanderen?
Hoewel ik – als gezegd – niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat uitsluitend een zorgprofessional op grond van medische criteria kan beoordelen of een verzekerde, gelet op zijn medische klachten, in aanmerking komt voor een specifieke behandeling. Deze behandeling moet daarnaast voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk dus aantoonbaar effectief zijn en werkzaam zijn bij de vastgestelde indicatie. Pas dan kan een behandeling voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komen.
Zorg die door de veldpartijen als effectief wordt aangemerkt, stroomt rechtstreeks in het «open» deel van het basispakket. Op deze wijze kunnen innovatieve behandelingen snel bij de patiënt terechtkomen. Als er twijfels zijn over de effectiviteit, kan het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) gevraagd worden om een duiding. Het Zorginstituut kan ook uit eigen beweging overgaan tot het duiden van zorg. Dit gebeurt vaak op basis van signalen die het Zorginstituut ontvangt over de pakketwaardigheid van die zorg.
Voor bepaalde vormen van zorg geldt een «gesloten» of «beheerste» instroom.
Dan wordt nieuwe zorg door het Zorginstituut getoetst op pakketwaardigheid.
Op basis van deze beoordeling brengt het Zorginstituut advies uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over opname in het basispakket. Voorbeelden hiervan zijn de extramurale geneesmiddelen en (dure) intramurale geneesmiddelen die in de sluis zijn geplaatst.
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, wordt planbare zorg in het buitenland vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden vergoed.
Begrijpt u dat ouders met een kind dat intensieve medische verzorging nodig heeft, naast een grote gebruikelijke ouderlijke kindverzorging veel medische handelingen op zich nemen en door dat tijdbeslag in de knel komen met andere ouderlijke verplichtingen zoals voor een betaalde baan, het gezinsleven en dergelijke? Zo ja, zouden deze mensen niet op meer zorg moeten kunnen rekenen?
Het is begrijpelijk dat ouders zoveel als mogelijk aanwezig en betrokken willen zijn bij de verzorging van hun ernstig zieke kind. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kan zorg vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden worden vergoed.
Wat vindt u van de gang van zaken dat de zorgverzekeraar verwacht van het ziekenhuis dat deze de zorg levert, het ziekenhuis dat niet kan en dan aan de ouders vraagt om het zelf te regelen met een persoonsgebonden budget (pgb) of met verpleegkundigen die al via de thuiszorg in dienst zijn bij het kind?
Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
In algemene zin is het uitsluitend de zorgprofessional die beoordeelt of een verzekerde aangewezen is op een specifieke behandeling (de zogenaamde medische indicatie). Vervolgens dient deze behandeling te voldoen aan het wettelijke vereiste van stand van wetenschap en praktijk en daarmee aantoonbaar effectief zijn om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen.
Zou dit niet allemaal simpel op te lossen zijn, dat indien er afspraken worden gemaakt tussen ouders, behandelaars en het ziekenhuis, de zorgverzekeraar daarin mee zou moeten gaan? Dat is toch beter voor de medische veiligheid van het kind en zijn gelijk de kosten gedekt?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom krijgt deze jongen door al deze toestanden met verzekeraar en ziekenhuis in ons land niet de optimale kans op een zo hoog mogelijke mate van herstel? Indien dat gaat over kosten, het zo ernstig ziek en zorgbehoevend blijven, kost toch ook veel geld? Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat deze jongen geen optimale kans op herstel krijgt? Zo ja, wat gaat u doen om hem wel een optimale kans in eigen land of in het buitenland te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat indien een revalidant meer zelfstandig kan doen, zijn of haar kwaliteit van leven stijgt en dat door het vroegtijdig starten van revalidatie, complicaties voorkomen kunnen worden en de algehele kosten voor de maatschappij drastisch verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het normaal dat in Nederland ouders naar de rechter moeten stappen om de behandeling voor hun kind vergoed te krijgen?
Als een verzekerde een geschil heeft met een zorgverzekeraar over de vergoeding van een behandeling biedt de Zvw de verzekerde de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. De toegang tot de SKGZ is in vergelijking met de burgerlijke rechter een laagdrempelige voorziening.
De behandeling is in Nederland wel goedgekeurd en wordt wel vergoed bij andere indicaties, wat moet er gebeuren om de indicatie uit te breiden naar die van deze jongen?
Ik kan niet verifiëren wat de in de vraag genoemde «behandeling» inhoudt en of en onder welke voorwaarden deze behandeling tot het basispakket is toegelaten. Bovendien kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In algemene zin merk ik op dat het uitsluitend aan zorgprofessionals is om te bepalen of een patiënt een medische indicatie heeft voor een specifieke behandeling. Vervolgens zal de zorgprofessional in samenspraak met de patiënt beslissen welke effectieve behandeling voor de patiënt meerwaarde heeft.
Waarom bestaat er geen versnelde procedure voor zieke kinderen, die niet eindeloos kunnen wachten totdat de effectiviteit van de behandeling onomstotelijk is vastgesteld?
Als algemene regel geldt dat alleen zorg die aantoonbaar effectief is ofwel zorg die voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, onderdeel is van het basispakket op grond van de Zvw.
Met de subsidieregeling Veelbelovende zorg is het mogelijk een tijdelijke financiering te krijgen voor behandelingen die veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Het Zorginstituut en ZonMW voeren deze regeling uit. De beroepsgroep kan hiertoe een aanvraag indienen om mogelijk aanspraak te maken op subsidie om onderzoek uit te voeren. Daarbij worden zowel de zorg- als de onderzoekskosten gesubsidieerd.
Wat moet er gebeuren om deze behandeling vergoed te krijgen of deze nu in Nederland of in het buitenland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de effectieve behandeling van deze zeldzame polio-achtige virusziekte voor deze jongen bij het Kennedy Krieger Institute in Baltimore, een internationaal erkend revalidatie ziekenhuis, niet vergoed of mogelijk gemaakt? Kunt u bewerkstelligen dat dat wel gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat deze zorg- en revalidatiemethode in Nederland mogelijk wordt, om kinderen en jongvolwassenen met ruggenmergletsel, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of met een beroerte te helpen naar een toekomst, die gezonder, zelfstandiger, onafhankelijker en daarenboven als bonus ook nog eens goedkoper is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de zorgverzekeraar aan te dringen op een coulanceregeling voor de behandelkosten, gezien de schrijnende situatie van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft de rechter in eerste aanleg de zorgverzekeraar in het gelijk gesteld. De behandeling in Amerika hoeft niet door de zorgverzekeraar te worden vergoed. Ik kan mij niet mengen in een juridische procedure.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat de reeds aangeschafte hulpmiddelen voor deze jongen weer verkocht moeten worden om de procedure in hoger beroep te kunnen betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden dat deze jongen, die ondanks het ernstige verloop van de ziekte die dit zeldzame polio achtige virus bij hem veroorzaakte, het nog steeds erg goed doet op school, perspectief krijgt op een toekomst met minder beperkingen?
Ik kan geen uitspraken doen over een individueel geval. In algemene zin geldt dat iedereen in Nederland toegang heeft tot zorg in het basispakket. Dit is het pakket van verzekerde zorg waar iedereen recht op heeft. Het is aan de zorgprofessional om op basis van zorginhoudelijke criteria te bezien of een patiënt redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Het bericht dat ouderen niet of nauwelijks contact kunnen krijgen met hun zorgverzekeraar (CZ) |
|
René Claassen (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht «Twee weken bellen en niemand van CZ aan de lijn, meneer Conjarts (85) is het zat: «Dit is ziekmakend»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het belangrijk dat alle verzekerden bij vragen op een laagdrempelige wijze contact kunnen opnemen met hun zorgverzekeraar. Gegeven de huidige personeelstekorten kan ik voorstellen dat de telefonische bereikbaarheid van zorgverzekeraars op dit moment onder druk staat. Het is daarom belangrijk dat gezocht wordt naar andere manieren waarop verzekerden contact kunnen opnemen met hun zorgverzekeraar. Dit kan de drukte bij de callcenters verminderen, waardoor juist verzekerden die minder digitaal vaardig zijn eerder geholpen kunnen worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
Weet u of deze problematiek alleen bij CZ aan de orde is, of is dit een breed probleem bij alle zorgverzekeraars?
Er zijn mij verder geen specifieke meldingen rondom deze problematiek bekend. CZ heeft mij laten weten zelf telefonisch contact te hebben gezocht met meneer Conjarts. Ook gaven zij aan dat, gegeven de huidige personeelstekorten, een goede telefonische bereikbaarheid een uitdaging is. CZ zet daarom steeds meer in op digitalisering, door bijvoorbeeld de introductie van een «live chat». Zij hoopt hiermee dat de digitaal vaardige verzekerden van de digitale contactmogelijkheden gebruik maken, waardoor het callcenter ontlast wordt. Ik weet dat andere zorgverzekeraars ook inzetten op (het uitbreiden van) hun digitale contactmogelijkheden. Dergelijke initiatieven dragen eraan bij dat verzekerden die digitaal minder vaardig zijn, sneller telefonisch geholpen kunnen worden.
Deelt u de mening dat iedereen evenveel recht heeft op adequate service, antwoorden bij hulpvragen etc. van zorgverzekeraars, ongeacht hun digitale vaardigheden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u van andere belangenorganisaties (bijvoorbeeld van de Ouderenbond of de Patiëntenfederatie Nederland) meldingen gekregen van deze problematiek? Zo ja, welke waren dat en wat was uw reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben zorgverzekeraars hun beperkte bereikbaarheid voor klanten met beperkte digitale vaardigheden als zorgenpunt bij het ministerie aangekaart? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp aan te kaarten bij Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Welke interventies zijn reeds ingezet en of worden in de nabije toekomst ingezet om de brug tussen de digitale wereld en mensen die de digitale ontwikkelingen niet kunnen bijbenen, te verkleinen?
Voor veel mensen is zaken regelen met publieke dienstverleners niet eenvoudig. Daarom is het nodig dat de digitale dienstverlening wordt verbeterd én meer lokale plekken worden gerealiseerd waar mensen hierin worden geholpen. Dit gebeurt via de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s), waar we informatie geven over publieke dienstverlening en uitleggen hoe toegang verkrijgen tot de overheid werkt. De bibliotheken, die de uitvoer van de IDO’s verzorgen, bieden cursussen en oefenmateriaal aan om te digitale vaardigheden te verbeteren. Ook versterken we lokale netwerken door een ketensamenwerking te stimuleren tussen gemeenten, maatschappelijke partners en private partijen om digitale inclusie te bevorderen. Daarnaast richten we overheidsbrede loketten in waar mensen geholpen worden die iets moeten regelen met de overheid en hier zelf niet uitkomen.
Naast hulp en ondersteuning stelt de overheid mensen in staat om hun digitale vaardigheden te verbeteren. Dit gebeurt onder meer via het interdepartementale actieprogramma «Tel mee met Taal» van de Ministeries van OCW, SZW, BZK en VWS. Dit programma richt zich op het verbeteren van basisvaardigheden van volwassenen: taal, rekenen en digitale vaardigheden. Met Tel mee met Taal krijgen gemeenten via de WEB-middelen jaarlijks 85 miljoen euro voor het aanbieden van cursussen voor burgers in bibliotheken, buurthuizen en ROC’s.
Verder wordt er in samenwerking met de Alliantie Digitaal Samenleven onderzoek gedaan naar een integrale aanpak voor het vinden en verbinden van vraag en aanbod rondom digitaal zorgaanbod. Dit zorgt voor de bevordering van lokale samenwerking tussen zorg, welzijn en het ondersteuningsnetwerk voor basis, -digitale en gezondheidsvaardigheden in gemeenten.
Tot slot zijn er ook nog hulplijnen waar mensen terecht kunnen met vragen, zoals de DigiHulplijn (0800-1508) en de Helpdesk Digitale Zorg. De Digihulplijn is een gratis telefonische hulplijn voor iedereen die er digitaal niet uitkomt. Voor specifieke vragen over digitale zorg is er de Helpdesk Digitale Zorg.
Indien reeds maatregelen genomen zijn, hoe succesvol zijn deze maatregelen? Zijn deze onderzocht en welke verbetervoorstellen zijn er gedaan? Monitort het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze verbetervoorstellen?
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal veranderingen in gang gezet om het bereik van de IDO’s te vergroten. Hierbij gaat het om het inrichten van een regierol voor gemeenten en inzet op IDO’s buiten de muren van de bibliotheek. Deze maatregelen laten inmiddels hun effect in de praktijk zien: het aantal vragen dat wordt gesteld in het IDO stijgt. In de eerste drie kwartalen van 2023 zijn 51.097 vragen geregistreerd. Ter vergelijking: van 2019 tot met 2022 werden er ruim 71.000 vragen geregistreerd in totaal, waarvan 46.102 in 2022.
De geboden hulp in het IDO is vooral praktisch van aard: hulp bij het installeren van een app (DigiD), het aanvragen van een account of hulp bij het invullen van formulieren. Ook wordt er vaak gezamenlijk met de bezoeker informatie opgezocht op de computer. IDO-medewerkers geven aan dat bezoekers in hoge mate tevreden zijn: zij waarderen met name het persoonlijke contact en de tijd die genomen wordt om hen te helpen.
Het huidige programma Tel mee met Taal loopt tot en met 2024. In de Kamerbrief van 14 juli j.l. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bevindingen van de tussentijdse evaluatie.2 Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie loopt momenteel een verkenning over hoe de rol van gemeenten in de aanpak van basisvaardigheden er na 2024 verder uit kan zien. De Tweede Kamer wordt in de tweede helft van 2024 geïnformeerd over de voortgang.
Van de DigiHulplijn wordt maandelijks gemonitord hoeveel mensen bellen en waarover zij vragen stellen.
Wat kunt u op korte termijn doen om mensen als meneer Conjarts te helpen?
Zie antwoord vraag 7.