De pandemische paraatheid van Nederland in het licht van recente internationale ontwikkelingen en aangekondigde bezuinigingen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Wiersma |
|
Bent u bekend met het artikel «Virus maakt opmars in China, beelden van volle ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Eyeing Potential Bird Flu Outbreak, Biden Administration Ramps Up Preparedness»?2
Ja.
Kunt u reageren op de beslissing van de Verenigde Staten om extra geld toe te wijden aan pandemische paraatheid, in het licht van recente virusuitbraken?
Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid, het US Department of Health and Human Services (HHS), heeft 17 januari jl. bekend gemaakt dat het 590 miljoen dollar zal investeren in de ontwikkeling van een mRNA-gebaseerd vaccin van het farmaceutische bedrijf Moderna voor de mogelijke inzet tegen pandemische influenza, waaronder ook ten behoeve van een H5N1 mRNA vaccin tegen de vogelgriep. Deze investering komt bovenop eerdere steun van de Amerikaanse overheid aan het bedrijf in 2023 om een mRNA vaccin te ontwikkelen tegen pandemische influenza. De ontwikkeling van nieuwe vaccins is een belangrijk onderdeel van de paraatheid en respons tegen toekomstige grootschalige uitbraken van infectieziekten. In die zin juich ik dergelijke investeringen toe, ook omdat in de Verenigde Staten op dit moment een uitbraak van vogelgriep onder melkkoeien plaatsvindt.
Een vaccin wordt pas ingezet als er een uitbraak van een virus als vogelgriep is. Ik ben van mening dat het erg belangrijk is om ook aan de preventieve kant de monitoring en surveillance systemen optimaal in te zetten en maatregelen te treffen om een uitbraak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op Europees niveau zijn in de afgelopen jaren gezamenlijke aanbestedingen gedaan in beschikbaarheidscontracten voor de productie van pandemische griepvaccins, om in tijd van crisis snel te kunnen beschikken over grote hoeveelheden vaccins, en in noodvoorraden en productiecapaciteit voor op eiwit gebaseerde vaccins tegen de in de EU vigerende variant van de vogelgriep. Ons land neemt aan deze contracten deel. Ten slotte heeft de Europese Commissie beschikbaarheidscontracten afgesloten met een aantal Europese fabrikanten voor de productie van ruim 325 miljoen vaccins, waaronder eiwit gebaseerde vaccins, vector gebaseerde vaccins en ook mRNA vaccins. Ten slotte investeert de Europese Unie ook in belangrijke mate in de ontwikkeling van EU-samenwerking rondom en in de ontwikkeling van nieuwe vaccins. Hiervoor was in 2024 ruim 149 miljoen euro beschikbaar.3
Kunt u aangeven of en hoe er overleg plaatsvindt met uw Europese collega’s over deze mondiale pandemische ontwikkelingen?
Na de Covid-19 pandemie is er op Europees niveau een uitbreiding van wet- en regelgeving en instrumenten geweest. Zo is in 2022 de verordening Ernstige Grensoverschrijdende Gezondheidsbedreigingen (EU-verordening EU/2022/2371) aangenomen, met daarin een versterking van instrumenten, structuren en mechanismen op het vlak van preventie, paraatheid en respons, met name ook rondom infectieziekten en een mogelijke pandemie. Ook is er een Europees noodkader vastgesteld door de Raad (Raadsverordening EU/2022/2372), met daarin opschalingsmogelijkheden om de beschikbaarheid van medische producten te borgen in crisistijd. De EU heeft daarmee aanvullende, coördinerende en ondersteunende bevoegdheden gekregen, waarmee zij ook de lidstaten in de gelegenheid stelt om samenwerking waar dat wenselijk wordt geacht te versterken.
Onder de EU-verordening is ook het EU-gezondheidsbeveiligingscomité operationeel dat meerdere keren per maand overlegt over gezondheidsbedreigingen binnen de EU, maar ook daarbuiten zoals over de verspreiding van de vogelgriep in de Verenigde Staten, en infectieziekten als mpox en Marburg in Afrika. Het Ministerie van VWS neemt hieraan deel. Daarbij wordt informatie gedeeld door EU-agentschappen zoals het Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Ook de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (DG HERA) draagt hieraan bij en wordt er nauw samengewerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Waar nodig kunnen er via opinies en aanbevelingen op EU-niveau acties ondernomen worden.
Op deze wijze houdt het Ministerie van VWS samen met internationale collega’s een vinger aan de pols. Wanneer nodig kan er op Raadsniveau worden opgeschaald, zowel binnen de EU-gezondheidsraad als via het geïntegreerde politieke crisisrespons mechanisme van de Raad (IPCR).
Wat zijn volgens u momenteek de belangrijkste knelpunten in de pandemische paraatheid van Nederland en welke maatregelen gaat u nemen om deze aan te pakken?
De COVID-19-pandemie leerde ons dat we beter voorbereid moeten zijn op potentiële pandemieën. Daarom heeft het Ministerie van VWS het beleidsprogramma pandemische paraatheid gestart waarin ook de lessen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die hebben aangegeven waar de belangrijkste knelpunten zaten, zijn betrokken. In de afgelopen jaren is hard ingezet op het versterken van onze paraatheid, zoals te lezen in de voortgangsbrief over het programma4 en in de reactie op de rapporten van de OVV.5 Hier zijn het ministerie en verschillende veldpartijen nog volop mee bezig. Tegelijkertijd moeten wij paraat staan voor ander onheil dat op ons afkomt, zoals hybride conflicten, een natuurramp of een nieuwe pandemie. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Doel is om ten tijde van crisis, ontwrichting en conflict de publieke, curatieve en langdurige gezondheidszorg in Nederland voor zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk toegankelijk te houden, met een daarbij passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid, waar uw Kamer op 6 december jl. per brief over is geïnformeerd, wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. In dit traject wordt ook de weerbaarheidsopgave voor de zorg nader geconcretiseerd. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, fungeren tevens als fundament voor basis noodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken.
Herkent u de zorgen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland niet voorbereid is op een volgende pandemie? Zo ja, welke zorgen deelt u? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS herkent de zorgen van de OVV. Welke ramp zich ook voordoet: we moeten in alle gevallen paraat en weerbaar zijn. We leven in een tijd waarin we worden geconfronteerd met allerlei dreigingen die ook onze gezondheid en toegang tot zorg kunnen raken. Denk aan dreigingen van conflicten, natuurrampen of pandemieën. Het is belangrijk dat we voor crises paraat en weerbaar zijn. Daarbij staat centraal dat – wat er ook gebeurt – zoveel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen van passende kwaliteit. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt. De zorg speelt daarin een belangrijke rol.
Het streven is om de maatregelen die zijn gestart in het kader van pandemische paraatheid en even noodzakelijk zijn in voor basisnoodzorg in het kader van weerbaarheid, voort te zetten. Zoals eerder aangegeven wordt er gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig. Het Ministerie van VWS verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder.
Kunt u inzicht geven in de concrete stappen die u heeft gezet om alternatieve financiering te vinden voor de Nederlandse pandemische paraatheid gezien de eerder aangekondigde bezuiniging van 300 miljoen euro en welke opties worden momenteel overwogen?
De bezuinigingen op pandemische paraatheid lopen de komende jaren op en zullen in 2029 het volledige bedrag van 300 miljoen omvatten. De 50 miljoen die in 2025 moest worden bezuinigd op pandemische paraatheid, is ingevuld door een aantal beleidsvoornemens die in 2025 zouden starten «on hold» te zetten. Oftewel: er start in 2025 geen nieuw beleid, maar al het beleid dat al loopt, gaat gewoon door. Het Ministerie van VWS verwacht u na de voorjaarsnota, medio 2025, meer duidelijkheid te kunnen geven over de middelen voor 2026 en verder. U kunt ervan op aan dat deze opgave de volle aandacht heeft.
Hoe verhoudt de bezuiniging op zorgstages zich tot de noodzaak van voldoende zorgpersoneel voor een goede pandemische paraatheid?
Het Stagefonds is bedoeld om meer stageplekken te creëren en hiermee de instroom in de zorg te vergroten. Daarmee is het ook van invloed op de beschikbaarheid van zorgpersoneel bij een crisis, zoals een pandemie. De Algemene Rekenkamer heeft in haar Verantwoordingsonderzoek 2022 geconcludeerd dat het stopzetten van de subsidie via het Stagefonds waarschijnlijk geen directe gevolgen zal hebben voor het aantal stageplaatsen in de zorg. Zorginstellingen hechten voor zichzelf en voor het brede maatschappelijk belang waarde aan het aanbieden van stageplaatsen voor werving van personeel. Daarmee is het aanbieden van stages onderdeel van het strategische personeelsbeleid van zorginstellingen en niet primair afhankelijk van de subsidie. Uit het onderzoek blijkt dat de subsidie niet nauw verbonden is aan het aantal stageplaatsen. De grootste uitdaging bij het creëren van meer stageplekken is niet het gebrek aan financiële middelen, maar een tekort aan stagebegeleiders. Extra geld vanuit het Stagefonds zou dit structurele probleem niet oplossen. Daarmee draagt het Stagefonds te weinig bij aan het aan het beschikbaar hebben van voldoende zorgpersoneel voor het leveren van goede reguliere zorg, maar ook voor het leveren van zorg ten tijde van crises.
Kunt u aangeven welke stappen u onderneemt om de vaccinatiebereidheid in Nederland te vergroten als onderdeel van de pandemische paraatheid?
In het licht van de gedaalde vaccinatiegraden zet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport in op het vergroten van het vertrouwen in vaccinaties. Bijvoorbeeld door voorlichting over vaccinaties beter te laten aansluiten op de behoeften van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt.
Hiertoe wordt, onder voorbehoud van goedkeuring van de VWS-begroting door de Eerste Kamer, met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het intensiveren van de wijkgerichte aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen.6 Omdat het in een mogelijke volgende pandemie opnieuw nodig kan zijn om in korte tijd veel mensen te vaccineren, draagt het versterken van het vertrouwen in vaccinaties ook bij aan de pandemische paraatheid.
Ten aanzien van de vaccinatiebereidheid geven experts aan dat succesvol vaccineren tijds-en arbeidsintensief is, hoe verhoudt dit zich tot de bezuinigingen op onder andere de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)?
Het kabinet zet volop in op preventie om de gezondheid van alle Nederlanders te beschermen en te bevorderen. Vaccinatie is hier een belangrijk onderdeel van. Op de uitvoering van vaccinatieprogramma’s wordt door het kabinet niet bezuinigd. Sterker nog, er wordt – indien de VWS-begroting wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer – dit jaar meer geïnvesteerd.
Kunt u reageren op het advies van experts, zoals de regionaal directeur van WHO Europa, om maatregelen te nemen tegen luchtwegvirussen zoals thuisblijven bij verkoudheidsklachten en het dragen van mondkapjes op drukke plekken?
Deze adviezen komen in grote lijnen overeen met het advies dat ook door het RIVM wordt gegeven en zijn dus herkenbaar. Het RIVM-advies luidt als volgt:
Kunt u aangeven of recent pandemiestimulaties zijn uitgevoerd om de paraatheid van zorginstellingen te testen en zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken?
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun voorbereiding op crises omstandigheden, inclusief het opstellen van hun opleidings-, trainings- en oefen- (OTO) programma en het bepalen van scenario’s voor oefeningen binnen de eigen organisatie. In algemene zin wordt er gewerkt aan het versterken van samenwerking en kennisdeling om de pandemische paraatheid verder te verbeteren. Voorbeelden van recente trainingen en oefeningen met een pandemisch scenario zijn het scholen van medewerkers van de High Level Isolation Unit in het Radboudumc, het oefenen van de inzet van de isolatieboxen van het Calamiteitenhospitaal, (boven) regionale oefeningen van GGD-organisaties in verschillende regio’s, de ondersteuning bij de ontwikkeling van een leermodule infectieziektebestrijding en een ketenoefening op basis van Viraal Hemoragisch Koorts (VHK) in Noord-Nederland. Binnen veel zorginstellingen is infectiepreventie een vast onderdeel van standaard scholingen voor medewerkers, denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van persoonlijke beschermende maatregelen. Komende tijd wordt er regionaal en landelijk verder gewerkt aan het actualiseren en generiek maken van plannen voor coördinatie en samenwerking in onder andere een pandemisch scenario. In het najaar van 2025 staat een landelijke oefening gepland om het landelijke plan te oefenen. Ook regionaal zijn er oefeningen gepland die gericht zijn op (keten) samenwerking.
Wat is de stand van zaken met de vogelgriepuitbraak in Nederland?
Na bijna een jaar zijn sinds 18 november weer drie besmettingen met het hoogpathogene vogelgriepvirus geconstateerd. De Deskundigengroep Dierziekten heeft op 29 januari 2025 een nieuwe risicobeoordeling uitgevoerd, waarin wordt aangegeven dat de kans dat een pluimveebedrijf besmet raakt, op dit moment hoog is. Daarbij is de mate van onzekerheid groot. Het blijft daarom van belang dat we ons blijven voorbereiden op mogelijke uitbraken van vogelgriep en maatregelen nemen om de kans op een uitbraak te verkleinen.
Is het risico op een (dodelijke) vogelgriepbesmetting voor Nederlandse pluim- en rundveehouders vergelijkbaar met dat van pluim- en rundveehouders in de Verenigigde Staten? Zo ja, Kunt u toelichten of u naar aanleiding van het bericht uit Louisiana, over het eerste dodelijke slachtoffer van de vogelgriep door contact met pluimvee3, van plan bent extra maatregelen te nemen?
In Nederland heb ik geen aanwijzingen voor vogelgriep bij runderen (Kamerstuk 28 807, nr. 303). Het risico voor Nederlandse rundveehouders is daarom niet vergelijkbaar met rundveehouders in de Verenigde Staten (VS). Onder pluimvee zijn er nog af en toe uitbraken in Nederland. Het is lastig te beoordelen of het risico voor Nederlandse pluimveehouders vergelijkbaar is met die van pluimveehouders uit de VS. Dit is onder andere afhankelijk van het type virus, de infectiedruk en de mate van blootstelling. De H5N1-variant die in de VS rondgaat komt in Nederland, en in de rest van Europa, op dit moment niet voor. Daarnaast wordt in Nederland met de monitoring en Early Warning systematiek hoogpathogene vogelgriep (HPAI) in pluimvee snel opgespoord en wordt het besmette pluimvee vaak binnen een dag geruimd door de NVWA om de kans op verspreiding zo klein mogelijk te houden. Het Ministerie van LVVN blijft in samenwerking met het Ministerie van VWS de ontwikkelingen hieromtrent volgen.
De casus waarnaar u verwijst betreft een persoon met een leeftijd boven de 65 jaar met een onderliggende ziekte. Deze persoon was blootgesteld geweest aan besmette wilde vogels en hobby pluimvee. Er waren geen aanwijzingen voor mens-op-mens transmissie. Deze casus is besproken in het Signaleringsoverleg-Zoönosen en de experts hebben geen aanleiding gezien om aanvullende veterinaire of volksgezondheidsmaatregelen te adviseren.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat pluimveebedrijven zich niet in de buurt van waterrijke gebieden vestigen, om zo besmettingen en uitbraken te minimaliseren?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat er een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridische analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Erkent u dat een hoge veedichtheid het risico op het ontstaan en verspreiden van zoönose, zoals de vogelgriep, vergroot? Zo ja, kunt u afzonderlijk antwoord geven op de vragen 17, 18 en 19?
In 2023 is het rapport «Preventie van efficiënte transmissie van zoönotische ziektekiemen tussen veehouderijen» aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 683, nr. 273). Dit rapport is opgesteld door een expertgroep onder leiding van de voorzitter van het Netherlands Centre for One Health. De experts geven aan dat het algemene beeld is dat een hoge bedrijfsdichtheid de kans op tussenbedrijfstransmissie vergroot. In dit rapport wordt met modellering wetenschappelijk onderbouwd dat een hogere bedrijfsdichtheid van pluimveebedrijven de kans op tussenbedrijfstransmissie van het vogelgriepvirus vergroot. Vanwege dit verhoogde risico worden bij (dreigende) uitbraken aanvullende maatregelen getroffen in deze gebieden.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat de pluimveedichtheid in een gebied op een dusdanig niveau is dat de kans op besmetting tussen bedrijven gering is?
Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. De NVWA handelt ook zeer snel bij verdenkingen van vogelgriep. Bij een besmetting wordt direct geruimd. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk. Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, wordt daarnaast momenteel een impactanalyse uitgevoerd naar structuurmaatregelen in waterrijke gebieden en pluimveedichte gebieden. Dat betreft een eventueel verbod op nieuwvestiging en/of uitbreiding van pluimveebedrijven in deze gebieden. Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)). Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat gemengde bedrijven extra maatregelen nemen om intersoortelijke transmissies te voorkomen?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van zoönosen en dierziekten volledig te voorkomen. Het beleid is er wel op gericht om het risico op uitbraken en verspreiding zoveel mogelijk te verlagen. Bij een uitbraak van vogelgriep onder het pluimvee op een bedrijf waar ook varkens en/of rundvee wordt gehouden, wordt ook standaard onderzoek naar vogelgriep gedaan bij de varkens en/of het rundvee op het bedrijf. Tot nu toe is nog nooit vogelgriep bij varkens en runderen vastgesteld in Nederland.
Voor pluimveebedrijven wordt op korte termijn een verplicht bioveiligheidsplan ingevoerd. Daarin zijn specifieke aandachtspunten opgenomen voor gemengde bedrijven. Op termijn wordt het bioveiligheidsplan ook voor andere sectoren uitgerold.
De landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging kunnen er ook toe leiden dat gemengde bedrijven stoppen. Het is vooraf moeilijk te voorspellen wat het effect hiervan zal zijn op het aantal gemengde bedrijven.
Welke stappen neemt u om te zorgen dat veebedrijven, zoals pluimvee en rundvee, een laag risico hebben elkaars dieren te besmetten? Kijkt u daarbij naar mogelijkheden om te zorgen dat veebedrijven zich niet dicht bij elkaar vestigen, en zo de veedichtheid van verschillende soorten te verkleinen?
We hebben in Nederland een goed monitoringsysteem waarmee signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig kunnen worden opgespoord en opgevolgd. Sinds 2003 is de basismonitoring (uitgevoerd door Royal GD) operationeel, met als doel het opsporen van uitbraken van bekende en onbekende ziekteverwekkers of aandoeningen bij landbouwhuisdieren. Nieuwe verschijnselen en veranderende trends worden door de basismonitoring opgemerkt en zorgvuldig geanalyseerd.
Daarnaast worden bij iedere uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers en/of varkens aanwezig zijn, de herkauwers en/of varkens gescreend op vogelgriep. Ook is het verplicht om een positieve laboratoriumuitslag van vogelgriep bij zoogdieren te melden bij de NVWA.
Bij verdenkingen of uitbraken van dierziekten waarbij meerdere diersoorten gevoelig zijn voor de ziekteverwekker, kunnen (preventieve) maatregelen getroffen worden die toezien op alle gevoelige diersoorten, bijvoorbeeld een bezoekersverbod, hygiënemaatregelen of een vervoersverbod.
In het antwoord op vraag 15 en 17 is aangegeven dat er nu een impactanalyse wordt uitgevoerd naar structuurmaatregelen voor pluimveebedrijven in o.a. pluimveedichte gebieden. Dergelijke maatregelen zijn ingrijpend en vergen een stevige onderbouwing en nieuwe wettelijke bevoegdheden. Er worden geen vergelijkbare ruimtelijke maatregelen verkend voor andere veehouderijen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk gezien de actuele en mondiale pandemische ontwikkelingen te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Krap zesje voor ondernemersklimaat: ‘Het gaat de verkeerde kant op' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Krap zesje voor ondernemersklimaat: «Het gaat de verkeerde kant op»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de tijd van praten over regeldruk nu wel voorbij is en dat het écht tijd is voor actie?
Ja, daar ben ik het mee eens, daarom zet dit kabinet zich sterk in voor het verminderen van regeldruk. Ik heb onlangs het Actieprogramma Minder Druk Met Regels2 naar uw Kamer gestuurd. Dit is – in tegenstelling met hoe dit het geval was bij voorgaande kabinetten – niet langer slechts een regeldrukprogramma, maar een actieprogramma. Dit actieprogramma biedt verschillende nieuwe acties (zoals een bewustwordingscampagne en gesprekken met toezichthouders en uitvoerders), instrumenten (zoals het regeldruk-reductieprogramma met een Ministeriële Stuurgroep, een ondernemersgezant en de voorliggende uitbreiding van het mandaat van het Adviescollege Toetsing Regeldruk ATR) en intensiveert op bepaalde punten reeds bestaande instrumenten (zoals de inzet op regelgeving vanuit de EU, doorontwikkeling van de Bedrijfseffectentoets en de MKB-toets) gericht op het voorkomen van regeldruk. Voor een meer uitgebreide beschrijving verwijs ik u graag naar dit Actieprogramma dat ik op 9 december naar uw Kamer heb gestuurd. Verder heb ik op 9 december de OndernemersTop georganiseerd. Daar kwamen thema’s aan bod die van groot belang zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder ook regeldruk. De OndernemersTop was de eerste in een reeks activiteiten die gericht zijn op de versterking van het ondernemingsklimaat in Nederland. Het kabinet zal samen met ondernemers, beleidsmakers en andere betrokkenen het Pact verder uitwerken. Hier zal het thema «regeldruk» ook onderdeel van zijn. Het doel is om het Pact voor de zomer van 2025 op te leveren.
Welke concrete doelstelling verbindt u aan uw actieplan Minder Druk Met Regels? Op welke termijn moet deze doelstelling zijn behaald?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma de volgende doelstelling opgenomen: het kabinet dringt regeldruk voor bedrijven terug en maakt het eenvoudiger om aan regels te kunnen voldoen. De doelstelling is dat de regeldruk voor ondernemers merkbaar daalt gedurende deze kabinetsperiode zodat ze zich beter kunnen richten op hun primaire processen.
Het Actieprogramma Minder Druk Met Regels biedt gerichte acties om onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving te voorkomen en onnodige regeldruk in bestaande regelgeving aan te pakken. Om onnodige regeldruk te voorkomen wordt bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Instellingswet Adviescollege Toetsing Regeldruk dat ik bij uw Kamer heb ingediend het mandaat van ATR verstevigd en worden de taken uitgebreid, zodat ATR onder andere in een vroege fase kan adviseren over EU-regelgeving, bij de totstandkoming van een zogenaamd BNC-fiche, (afkorting van Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), waarin de regering haar appreciatie van een nieuw voorstel van de Europese Commissie geeft. Dit is nodig, omdat het grootste deel van de regeldrukkosten voortvloeit uit EU-regelgeving. Het is dus belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en het Nederlandse standpunt formuleert.
Bestaande regeldruk verminderen kan met het regeldruk-reductieprogramma. Dat heeft specifiek als doel het reduceren van bestaande onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mogelijk aanpakken van bestaande nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk. Met de Ministeriële Stuurgroep en de betreffende vakministers ga ik in de eerste tranche van dit programma gaan de slag met het Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM), regeldruk van de arbeidsomstandigheden wet- en regelgeving, de re-integratie van zieke werknemers en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, om de ervaren regeldruk te verlichten. Dit zijn dossiers waarvan bekend is dat ze voor veel regeldruk voor ondernemers zorgen. Er is vanuit de betrokken departementen commitment uitgesproken om deze prioritair aan te pakken.
Verder zal regeldruk ook een thema zijn van het Pact Ondernemingsklimaat. Via een Pact Ondernemingsklimaat wil ik het vertrouwen van ondernemers versterken en samen knelpunten in het ondernemingsklimaat inventariseren, benoemen en aanpakken. Voor de verdere uitwerking van het Pact heb ik een verkenner aangesteld, Vivienne van Eijkelenborg.
De ontwikkeling van de regeldruk wordt gemonitord via de website regeldrukmonitor.nl. uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Kunt u een concreet voorbeeld geven hoe één van de indicatorenbedrijven die zijn gebruikt voor het onderzoek naar regeldruk terugkomt in uw actieprogramma Minder Druk Met Regels?
In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels schets ik dat een Ministeriële Stuurgroep zich gaat bezig houden met onder andere het aanpakken van concrete knelpunten in regelgeving die onnodige regeldruk veroorzaken. De Ministeriële Stuurgroep behandelt nu vier dossiers. Bij drie van de vier dossiers, namelijk de Algemene verordening gegevensbescherming, de regelgeving over de arbeidsomstandigheden en de regels over re-integratie van zieke werknemers, gaat het om onderwerpen die uit het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek naar voren kwamen als belangrijke knelpunten. De MKB-indicatorbedrijvenaanpak is een analyse-instrument om geldende verplichtingen, regeldruk en knelpunten op het niveau van de ondernemer in kaart te brengen. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de regeldruk van een verplichting voor een MKB-indicatorbedrijf wordt aangepakt, dit doorwerkt voor alle bedrijven die aan deze verplichting moeten voldoen. Ter illustratie: de regels over re-integratie van zieke werknemers zijn door alle zes sectoren in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek (winkelambacht, horeca, bouw, retail, metaal en voedselmiddelenindustrie) als meest belastende verplichtingen genoemd. Doordat dit nu geagendeerd is in de eerste tranche van de Ministeriële Stuurgroep is hier dus goed zichtbaar dat de input van MKB-bedrijven in het indicatorbedrijvenonderzoek serieus wordt genomen en dat de betreffende regels op de agenda van het regeldruk-reductieprogramma terecht zijn gekomen.
Hanteert u een eenduidige definitie van «een nationale kop» en wordt deze definitie over alle ministeries gehanteerd?
Ik sluit niet uit dat er in de praktijk soms verschillende beelden zijn over wat precies bedoeld wordt met «een nationale kop». In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels is hierover opgenomen dat het uitgangspunt is dat EU-regelgeving lastenluw wordt geïmplementeerd en nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk, zoveel mogelijk worden vermeden. Lastenluwe implementatie is gedefinieerd in artikel 9.5 van Aanwijzingen voor Regelgeving, namelijk dat bij implementatie wordt gekozen voor de implementatiewijze die de minste lasten oplegt aan de door de regeling geraakte bedrijven. Als daarvan wordt afgeweken wordt dit expliciet vermeld in de toelichting en worden de overwegingen geschetst die tot deze keuze hebben geleid. Ik zal hier zelf scherp op letten en daarnaast zal ook ATR kritisch beoordelen of zo’n afwijking bij voorstellen voor regelgeving voldoende wordt gemotiveerd. In het Actieprogramma Minder Druk met Regels heb ik verder benoemd dat ik een bewustwordingscampagne voor Rijksambtenaren zal opstarten, om het belang van het tegengaan van regeldruk te onderstrepen en te zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Daarin zullen we ook dit uitgangspunt meenemen.
Uit uw brief komt naar voren dat ondernemers soms regeldruk ervaren omdat zij het nut van regels niet inzien, zoals bij de verplichting de CO2-uitstoot van het woon-werkverkeer van werknemers te rapporteren. Waarom kiest u er in uw actieprogramma niet voor om een betere uitleg te geven over waarom bepaalde regels er zijn, teneinde meer begrip voor deze regels op te brengen bij ondernemers?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 9 december 20243, is om rijksbreed succesvol te werken aan vermindering van regeldruk de inzet nodig van alle ambtenaren die betrokken zijn bij het opstellen en evalueren van nationale en Europese regelgeving. Via een bewustwordingscampagne wil het kabinet daarom het belang van het tegengaan van regeldruk onderstrepen en zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Aandacht voor uitleg over het hoe en waarom van regels lijkt mij een goede toevoeging aan de bewustwordingscampagne die momenteel verder uitgewerkt wordt.
Overigens wordt op dit moment via verschillende kanalen al gewerkt aan het uitleggen aan ondernemers van regels en het begrip kweken voor de achterliggende doelstellingen van regelgeving. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Ondernemersplein, maar ook op de website van RVO. Zo is er voor de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) een onderdeel van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) een navigator gemaakt. De navigator leidt een bedrijf door de ESRS, waardoor deze sneller weet wat er moet gebeuren.
Verder gaat het kabinet met de pilot van de «WetWijzer» na of met een AI-tool wetgeving inzichtelijk kan worden gemaakt voor ondernemers om hen te helpen snel inzicht te krijgen in de voor hen relevante wet- en regelgeving. Dankzij een combinatie van slimme zoektechnologie en generatieve AI kunnen ondernemers dan interactief vragen stellen en antwoorden krijgen over wet- en regelgeving. Op deze manier wordt het voor hen eenvoudiger te bepalen welke regels voor hun specifieke situatie gelden. Door het gebruik van AI kan ook een vertaalslag worden gemaakt in het begrijpelijk maken van de wetgeving. Na het doorlopen van de pilot gaat het kabinet na of deze oplossing in productie kan worden genomen.
Hoe gaat u er in EU-verband op toezien dat de nieuwe Europese Commissie haar doelstelling waarmaakt om de regeldruk met 25% te verminderen, zoals opgenomen in de Verklaring van Boedapest?
Dit is een belangrijk punt, want de EU creëert het overgrote deel van de ervaren regeldruk voor ondernemers. De afgelopen jaren werkte de Europese Commissie met jaarlijkse rapportages over de resultaten van het beleid om regeldruk te verminderen. Ik verwacht dat ook de nieuwe Europese Commissie in haar communicatie inzichtelijk maakt wat de inspanningen om regeldruk te verminderen hebben opgeleverd en zal erop letten dat dit daadwerkelijk gebeurt. Verder zet ik me er ook proactief voor in dat de juiste acties worden ondernomen door de Commissie om de doelstelling te halen. Zo heb ik tijdens de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van november 2024 aandacht gevraagd voor een non-paper dat op Nederlands initiatief samen met Italië, Tsjechië, Zweden en Denemarken is opgesteld. In dat paper hebben we suggesties gedaan voor een versterking van de algemene aanpak om regeldruk te verminderen. Ik heb bijvoorbeeld tijdens de RvC de Commissie opgeroepen om bij nieuwe regelgeving altijd een impact assessment uit te voeren en om bij significante wijzigingen de impact assessments te actualiseren. Het belang van gedegen impact assessments werd breed gedragen in de Raad. Ook heb ik de Raad en de Commissie opgeroepen om bij bestaande wetgeving regeldruk aan te pakken en rekening te houden met het cumulatieve effect van de verschillende stukken regelgeving. In dit kader heb ik ervoor gepleit dat de Commissie binnen de eerste 100 dagen van haar mandaat het EU-acquis van bestaande regelgeving doorlicht, om te zien op welke punten regeldruk kan worden verminderd.
Het is belangrijk dat er niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen, maar in alle Brusselse gremia waarin over EU-regelgeving wordt gesproken, voldoende aandacht is voor regeldruk. Om die reden heb ik bijvoorbeeld tijdens de Telecomraad van december 2024 voorgesteld om in een toekomstige Telecomraad stil te staan bij de regeldruk die veroorzaakt wordt door regelgeving in het digitale domein. Hierbij zouden lidstaten voorbeelden kunnen aandragen van juridische definities in wetgeving op digitaal gebied die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Ook zouden eventueel AI-taalmodellen kunnen worden gebruikt om te kijken of er kansen zijn om regels samen te voegen of te vereenvoudigen. Dit voorstel heeft in de Raad brede steun gekregen van een groot aantal lidstaten en van de aanwezige Eurocommissaris Virkkunen.
Tot slot ben ik ook van plan andere departementen er beter en vaker op te wijzen dat bij de onderhandelingen over EU-regelgeving goed rekening gehouden dient te worden met de gevolgen voor de regeldruk. Het hele kabinet heeft zich er immers met het regeerprogramma aan gecommitteerd om de regeldruk voor bedrijven terug te dringen. Zo kan Nederland zelf vaker de effecten van EU-voorstellen in kaart brengen als een impact assessment van de Europese Commissie ontbreekt of vragen onbeantwoord laat, terwijl er naar verwachting wel sprake is van regeldrukeffecten voor ondernemers. Voorts verwacht ik dat de nieuwe rol van ATR bij de totstandkoming van BNC-fiches de kwaliteit zal vergroten van de regeldruk-analyses die departementen maken van EU-voorstellen. Het is immers belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij de regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en een Nederlands standpunt formuleert. Daarom vindt het kabinet het van belang dat de adviezen van ATR nadrukkelijk worden meegewogen bij het opstellen van de BNC-fiches.
In uw kamerbrief over het actieprogramma Minder Druk Met Regels stelt u «met de VNG in gesprek» te willen over minder regels. Ziet u nog meer mogelijkheden om de regeldruk die afkomstig is vanuit gemeenten te verlagen?
Mijn ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werken samen in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027. Dit programma is gericht op verbetering van de dienstverlening en op de verbetering van de regelgeving voor bedrijven bij gemeenten.
Bij het onderdeel regelgeving is het doel om betere lokale regelgeving te bevorderen. Er lopen diverse projecten en activiteiten om dit te realiseren. Een activiteit is de aanpassing van de «toolkit regeldrukreductie» in 2025. Deze toolkit geeft gemeenten handvatten om regels en producten te evalueren en waar nodig te verbeteren. De VNG heeft daarnaast een signalerende rol met betrekking tot de regeldrukaanpak. Dit houdt in dat de VNG een vinger aan de pols houdt en zo concreet mogelijke knelpunten of kansen op het gebied van regeldruk in kaart brengt en terugkoppelt aan mijn ministerie. Ook gaat de VNG aan de slag met het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld via het Programma Ondernemersdienstverlening.
De VNG ontwikkelt hulpmiddelen voor gemeenten om opvolging te geven aan de signalen over regeldruk. Deze aspecten komen terug in projecten die zijn gestart op thema’s zoals vergunningsprocessen voor ondernemers, inkoop- en aanbestedingsbeleid of de Omgevingswet. Het gaat hierbij om voor de VNG en EZ belangrijke landelijke regelgeving, die door de VNG gemonitord wordt en waarbij de VNG haar signalerende rol, ook richting het ministerie, in het bijzonder oppakt.
Verder gaat het kabinet samen met medeoverheden, marktpartijen en woningcorporaties aan de slag om de stapeling van lokale regels en procedures bij woningbouw aan te pakken en regeldruk te verminderen in het programma STOER (Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving) van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Bent u in de overtuiging dat uw actieprogramma Minder Druk Met Regels gaat bijdragen aan een verbeterde score voor het ondernemersklimaat in Nederland, dat nu wordt beoordeeld met een magere zes en al jaren dalende is?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat het kabinet met dit actieprogramma een integrale en ambitieuze aanpak neerzet die een merkbaar verschil gaat maken voor ondernemers. Het beperken van regeldruk is één van de aspecten die zal bijdragen aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zodat ondernemers weer toekomen in waar ze goed in zijn: ondernemen.
De handhaving van schijnzelfstandigheid |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en de handhaving die er in 2026 gaat komen?
Om een overzicht te geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026, geven we eerst een toelichting op de opheffing van het handhavingsmoratorium op 1 januari jl. Het kabinet wil de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen door de Belastingdienst weer zo veel als mogelijk normaliseren. Het op 1 januari 2025 opgeheven handhavingsmoratorium draagt daaraan bij en betekent het volgende:
Concreet betekent dit dat het verschil in handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026 er als volgt uitziet:
In 2024 kon de Belastingdienst, net als nu en in de toekomst, handhaven. Dit betekende dat de Belastingdienst net als nu en in de toekomst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken deed, op verzoek vooroverleg voerde met opdrachtgevers en voorlichting gaf. Echter, indien de Belastingdienst bij een opdrachtgever constateerde dat er sprake was van schijnzelfstandigheid, kon de Belastingdienst in 2024 alleen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen (met een maximum van vijf jaren) als er sprake was van kwaadwillendheid. Als er geen sprake was van kwaadwillendheid gaf de Belastingdienst een aanwijzing. Als later bleek dat de opdrachtgever de aanwijzingen niet of in onvoldoende mate had opgevolgd, kon de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen tot het moment dat de aanwijzing was gegeven.
In 2025 zet de Belastingdienst de handhaving voort, maar nu kunnen er ook direct correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen worden opgelegd. Dit betekent dat de Belastingdienst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doet, op verzoek vooroverleg voert met opdrachtgevers en voorlichting geeft. In het kader van de zachte landing start de Belastingdienst in 2025 het risicogerichte toezicht op schijnzelfstandigheid in beginsel met een bedrijfsbezoek. De opdrachtgever wordt zo nodig gewaarschuwd voor risico’s op schijnzelfstandigheid. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen. Dit is hiervoor nader toegelicht.
Indien de Belastingdienst in 2025 constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Daarnaast legt de Belastingdienst over 2025 geen boetes op.
Vanaf 1 januari 2026 krijgt de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie verder vorm binnen de reguliere handhaving en vindt deze weer plaats zoals voor alle andere belastingmiddelen. De Belastingdienst zal dan, net als voorheen, bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doen, op verzoek vooroverleg voeren met opdrachtgevers en voorlichting geven. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie3 kiest de Belastingdienst uit een mix van handhavingsinstrumenten die het best bijdragen aan het bevorderen en behouden van het nalevingsgedrag van belastingplichtigen.
Ook in 2026 kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). Daarnaast zal de Belastingdienst vanaf 1 januari 2026 weer de normale regels voor het opleggen van boetes toepassen.4
Klopt het dat er ook bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid geen boetes opgelegd worden worden? Waarom is dit?
Naar aanleiding van de motie Flach-Aartsen5 worden over 2025 geen bestuurlijke boetes opgelegd. Voor ons staat de zachte landing in 2025 van het opheffen van het handhavingsmoratorium voorop. Daarom richten wij ons erop dat ondernemers de ruimte krijgen om het goed te doen en zich te houden aan wet- en regelgeving, zonder dat zij over 2025 direct risico lopen op een bestuurlijke boete. We hebben er daarom voor gekozen om over 2025 in het geheel geen bestuurlijke boetes op te leggen. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van bestuurlijke boetes.
Waarom is er besloten om bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid niet te beboeten?
De redenen waarom daarvoor is gekozen, zijn bij antwoord 2 vermeld. Overigens worden enkel over 2025 geen boetes opgelegd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de motie-Aartsen c.s.1 die de regering verzoekt om te focussen op de probleemgevallen waaronder evidente schijnzelfstandigheid door naheffingen op te leggen?
Het niet beboeten van kwaadwillendheid betekent niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Indien de Belastingdienst vaststelt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid legt de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen op, niet verder terug dan 1 januari 2025 tenzij er sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de wijze van handhaving in 2024 (en daarvoor), waarbij wel gehandhaafd werd op kwaadwillende onjuiste kwalificaties van de arbeidsrelatie, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boetes opgelegd konden worden?2
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, betekent het niet beboeten niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Het verschil is dat over 2024 (en daarvoor) wel bestuurlijke boetes konden worden opgelegd bij kwaadwillendheid, over 2025 kunnen geen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Dit is nader toegelicht in het antwoord op vraag 2. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van boetes.
Hoe verhoudt dit zich tot de situatie in 2024 (en daarvoor), waarbij gehandhaafd werd als aanwijzingen van de Belastingdienst niet werden opgevolgd, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boete opgelegd konden worden?
Indien de Belastingdienst constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst met ingang van 1 januari 2025 meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Ten aanzien van de boetes wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2. Wij hechten eraan om te benadrukken dat opdrachtgevers na een bedrijfsbezoek (of na een voorheen gegeven aanwijzing) meestal zelf aan de slag gaan met het veranderen van de bedrijfsvoering. Opdrachtgevers nemen bijvoorbeeld schijnzelfstandigen in loondienst of voeren wijzigingen van de manier waarop de opdracht wordt uitgevoerd door zodanig dat daadwerkelijk sprake is van een opdracht die wordt uitgevoerd door een zzp’er. In deze gevallen is het beboeten niet aan de orde.
Wordt er op kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid daarmee minder gehandhaafd in 2025 dan in het voorgaande jaar?
Nee, zoals hiervoor toegelicht wordt er net als voorgaande jaren risicogericht gehandhaafd op schijnzelfstandigheid.
Op welke momenten wordt er overgegaan op boekenonderzoek?
De inspecteur kan overgaan tot het instellen van een boekenonderzoek als ingeschat wordt dat er sprake is van grote risico’s op schijnzelfstandigheid en het risico dat de opdrachtgever blijft werken met schijnzelfstandigen. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen, bijvoorbeeld bij concrete risicosignalen die duiden op evidente schijnzelfstandigheid of als er bij controle op een ander belastingmiddel, bijvoorbeeld BTW, door de inspecteur schijnzelfstandigheid wordt geconstateerd. Ook in 2024 zijn boekenonderzoeken gedaan, en deze lopen mogelijk nog door. Tot slot kan de Belastingdienst samen met andere overheidsorganisaties een onderzoek starten.
Kunt u nadere duiding geven bij het besluit dat alle goedgekeurde modelovereenkomsten van kracht blijven tot eind 2029? Worden bestaande modelovereenkomsten die aflopen verlengd?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 6 september 20248 en het handhavingsplan 20259 heeft het kabinet besloten te stoppen met het beoordelen van modelovereenkomsten. Vanaf 6 september 2024 neemt de Belastingdienst geen nieuwe aanvragen of nieuwe verlengingen in behandeling. Zoals in de Kamerbrief van 6 september 2024 opgenomen, worden de lopende goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd. De laatste modelovereenkomst loopt eind 2029 af. Naar aanleiding van de motie Van Oostenbruggen10 zullen alle lopende, goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd worden tot eind 2029. Dit betekent dat de modelovereenkomsten die op 6 september 2024 waren goedgekeurd en die na 6 september 2024 maar voor eind 2029 zouden aflopen, geldig blijven tot eind 2029. Deze modelovereenkomsten worden niet verlengd maar blijven op grond van deze beslissing geldig tot eind 2029. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen zo de goedgekeurde overeenkomsten conform de wens van de Kamer langer gebruiken. Maar niet oneindig, omdat er dan geen sprake zou zijn van het uitfaseren van modelovereenkomsten. Een voorwaarde is uiteraard dat deze modelovereenkomsten voldoen aan wet- en regelgeving en jurisprudentie. Als dat niet meer het geval is, trekt de Belastingdienst de betreffende goedkeuring van de modelovereenkomst in. Verder kan de Belastingdienst een goedgekeurde modelovereenkomst intrekken als blijkt dat niet volgens de voorwaarden in de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden. De lopende goedgekeurde modelovereenkomsten bieden alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in de modelovereenkomst.
Om welke modelovereenkomsten gaat het? Kan het kabinet een volledig overzicht geven?
Het gaat om diverse soorten modelovereenkomsten. Er zijn algemene modelovereenkomsten, modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen en er zijn individuele modelovereenkomsten. Op de website van de Belastingdienst is dit nader toegelicht.11 Daarnaast is op de website van de Belastingdienst een register opgenomen van alle goedgekeurde modelovereenkomsten, de datum van goedkeuring en de geldigheidsduur ervan.12
Gaat er per 1 januari 2025 nog een vrijwarende werking uit van de modelovereenkomsten? Hoe zit dat per 1 januari 2026?
Net als voorheen en ook voor de toekomst (tot uiterlijk eind 2029) bieden goedgekeurde modelovereenkomsten zekerheid onder de voorwaarde dat opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in die modelovereenkomst (zie ook het antwoord op vraag13.
Hoe veel opdrachtgevers en werkenden maken er gebruik van een modelovereenkomst?
Het is niet bekend hoeveel opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van een modelovereenkomst. Dit wordt namelijk niet geregistreerd. Bovendien kunnen opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van de door de Belastingdienst gepubliceerde algemene modelovereenkomsten en van modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen.
Worden er ook modelovereenkomsten doorgezet voor opdrachtgevers c.q. platforms die betalen onder 32,24 euro per uur?
De systematiek van de modelovereenkomsten ging uit van het ontbreken van gezag of voor 1 januari 2024 het ontbreken van de plicht om de persoonlijk arbeid te verrichten. Daarbij speelde de hoogte van de beloning geen rol. De hoogte van de beloning is overigens slechts één van de elementen uit het Deliveroo-arrest dat ziet op de vraag of een arbeidsrelatie als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd. Het is dus niet zo dat er afhankelijk van een absoluut bedrag (ic 32,24 euro per uur) al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst. Overigens kunnen er vanaf 6 september 2024 geen modelovereenkomsten meer worden voorgelegd aan de Belastingdienst.
Volledigheidshalve merken wij op dat het rechtsvermoeden zoals dit in de conceptwetgeving van de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden is opgenomen civiele werking heeft en los staat van de modelovereenkomsten. De werkgevende heeft bij het rechtsvermoeden ook de mogelijkheid tot tegenbewijs dat op basis van de feiten en omstandigheden geen sprake is van een dienstbetrekking. Het wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden is (nog) geen geldende wetgeving.
Klopt het dat de Belastingdienst via een vooroverleg een adviserende heeft rol zonder dat daar rechten aan ontleend kunnen worden? Kan het kabinet uitleggen wanneer de Belastingdienst bij het vooroverleg aan het handhaven is en wanneer er geadviseerd wordt?
Nee, dat klopt niet. De Belastingdienst heeft geen adviserende rol bij vooroverleg. Een opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen een verzoek voor vooroverleg doen. Op de website van de Belastingdienst is toegelicht op welke wijze dat kan en aan welke voorwaarden voldaan moet worden.14 Voor een standpuntbepaling van de Belastingdienst zijn onder andere alle feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie van belang en het verzoek moet een eigen standpunt bevatten. Een verzoek moet daarom zo uitgebreid en goed mogelijk worden aangeleverd. Met vooroverleg wordt aan de Belastingdienst gevraagd of dit standpunt juist is. Een standpunt van de Belastingdienst op basis van vooroverleg geeft alleen zekerheid als de praktijk overeenkomt met hetgeen is aangeleverd.
Vooroverleg is een handhavingsinstrument, zoals toegelicht in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst.15 Handhaving omvat alle activiteiten die ervoor zorgen dat dat burgers en bedrijven de fiscale regels (kunnen en willen) naleven. Uitgangspunt zijn hierbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en – waar mogelijk – de samenwerking met private en publieke partijen. De Belastingdienst geeft de handhavingsregie vorm en inhoud door de inzet van een mix aan handhavingsinstrumenten. De Belastingdienst probeert hierbij proactief en in de actualiteit te handelen en problemen te voorkomen, in plaats van enkel reactief te zijn. Vooroverleg past binnen deze proactieve werkwijze.
Het Project Nieuwbouw RIVM. |
|
Reinder Blaauw (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat houden de eisen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) precies in, zoals die in de brief worden gesteld over de derde geschillenprocedure over de toedeling van de opgelopen vertraging als gevolg van onder andere de wijzigingen die nodig waren door de nieuwe eisen van de WHO?1
Deze eisen betreffen internationale, wetenschappelijk onderbouwde, veiligheidsvoorschriften rondom het omgaan en bewaren van materiaal dat (potentieel) is geïnfecteerd met het poliovirus. Deze veiligheidsvoorschriften zijn opgenomen in het «WHO Global Action Plan to Minimize Poliovirus Facility-Associated Risk» (GAP).2
Waarom heeft de WHO invloed op in hoeverre dit project uitgevoerd wordt en hoe groot is die invloed?
De genoemde GAP-eisen komen voort uit het – door WHO-lidstaten breed gedragen – doel om polio wereldwijd uit te roeien (eradicatie). Nederland draagt bij aan de eradicatie van polio, onder andere door onderzoek dat plaatsvindt bij het RIVM. Een onderdeel van het eradicatieprogramma van de WHO betreft de veiligheidseisen die gelden voor het werken met uitgeroeide poliovirussen. Nederland heeft zich – net als de andere WHO-lidstaten – gecommitteerd aan de Resolutie die hieraan ten grondslag ligt3 en heeft de GAP-eisen vertaald naar een wijziging van de Wet publieke gezondheid. 4
Nadat het contract voor de RIVM-nieuwbouw op 14 juli 2014 werd getekend, werd het «WHO Global Action Plan to Minimize Poliovirus Facility-Associated Risk» (GAP) vastgesteld door de Wereldgezondheidsvergadering (WHA). Het ontwerp van het RIVM-pand in Utrecht moest hierop worden aangepast. Dit was noodzakelijk omdat het RIVM een polioreferentie-laboratorium is. Voldoen aan de veiligheidseisen is noodzakelijk voor de accreditatie van dit referentielaboratorium.
De WHO heeft geen directe invloed op of en in hoeverre dit project wordt uitgevoerd. Er is alleen sprake van doorwerking van veiligheidseisen vanuit het «WHO Global Action Plan to Minimize Poliovirus Facility-Associated Risk».
Zou het consequenties hebben gehad als de staat deze eisen van de WHO niet had opgevolgd?
Het RIVM is een nationaal en internationaal polioreferentie-laboratorium (een «Polio Essential Facility», ook wel PEF genaamd). Het is vanzelfsprekend dat het RIVM als referentielaboratorium aan de internationale veiligheidseisen voldoet. Als niet aan de GAP-eisen zou worden voldaan, zou het RIVM haar accreditatie kwijtraken en kunnen de werkzaamheden op dit gebied niet worden voortgezet.
In hoeverre zou het voorkomen kunnen worden dat de staat door de derde geschillenprocedure 40,6 miljoen euro aan MEET Strukton moet betalen?
De derde geschillenprocedure ging over de toedeling van de opgelopen vertraging door MEET Strukton zelf, de COVID 19-pandemie en o.a. GAP-eisen. De Staat heeft 15 van de 40 maanden vertraging toebedeeld gekregen, MEET Strukton de overige 25 maanden. De kosten die samenhangen met de vertraging toebedeeld aan de Staat zijn tussen MEET Strukton en de Staat overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst voor in totaal 40,6 miljoen euro.
Het geschil is daarmee definitief afgedaan. Voorkomen van de betaling is dus niet van toepassing.
Gebeurt het vaker dat de WHO vergelijkbare eisen stelt bij vergelijkbare zaken en hoe vaak is dat al gebeurd?
De WHO geeft op het gebied van de volksgezondheid doorgaans algemene richtlijnen en adviezen (bijvoorbeeld over luchtkwaliteit en tabaksproducten). De WHO heeft daarmee geen (of een heel beperkte) invloed op bouwprojecten en/of vergelijkbare situaties. Het is immers aan de WHO-lidstaten zelf hoe zij dergelijke richtlijnen en adviezen vertalen naar de praktijk.
Het bericht ‘‘Den Haag laat kinderen op straat slapen’, woede over beperken opvang van dakloze gezinnen’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Mona Keijzer (BBB), Karremans |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Den Haag laat kinderen op straat slapen», woede over beperken opvang van dakloze gezinnen»1?
Hebt u contact met het college van Den Haag over de koerswijziging om niet-rechthebbende gezinnen in principe niet toe te laten tot de opvang? Zo nee, gaat u dat alsnog doen om te bespreken hoe kan worden voorkomen dat kinderen op straat belanden? Zo ja, wat was de strekking van het gesprek?
Wat zijn de oorzaken van de stijging van het aantal gezinnen in de opvang en de stijging van de kosten, die onevenredig zijn gestegen? Komen al deze gezinnen uit Den Haag of ziet u ook ontwikkelingen dat gezinnen van elders komen en kunt u deze verklaren?
In welke mate zijn de kosten voor de opvang van dak- en thuislozen in het algemeen en dakloze gezinnen de afgelopen jaren gestegen in Den Haag en wat is de prognose qua kostenontwikkeling de komende tijd? Wijkt Den Haag in de kostenontwikkeling af van andere (centrum)gemeenten? Als dat het geval is, hoe komt dat?
Waar moeten gezinnen heen als zij niet in de gezinsopvang en niet in een hotel of vakantielocatie worden opgevangen? Deelt u de mening dat de gemeente de verantwoordelijkheid houdt om hen een dak boven het hoofd te geven? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de overtuiging dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om besluiten te nemen die de belangen van het kind ten goede komen, onder andere op basis van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), het Europees Sociaal Handvest en art. 22 lid 2 Grondwet? Hoe geeft u daar in het kader van gezinnen in de opvang invulling aan?
Hoe is een besluit om niet-rechthebbende minderjarigen met hun ouder(s) niet op te vangen te rijmen met de landelijke ambitie dat er niemand meer onvrijwillig op straat slaapt in 2030? Hoe rijmt u dit bovendien met de aangenomen motie Ceder-Krul (29 325, nr. 178) om maatregelen in het Nationaal Actieplan Dakloosheid die specifiek gericht zijn op minderjarigen voorrang te geven?
Deelt u de mening dat het in het geval van de meest kwetsbaren, dakloze kinderen, geen pas geeft hen vanwege budgetproblemen op straat te zetten? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Bent u bekend met het feit dat verschillende gemeenten op basis van regiobinding bepalen of iemand Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gerechtigd is? Hoe verhoudt zich dat tot het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang van de Vereniging van de Nederlandse Gemeenten (VNG)? Is er wat u betreft een basis om iemand op basis van regiobinding uit te sluiten van de Wmo?
De opvang van dakloze gezinnen vindt veelal plaats in de centrumgemeenten maatschappelijke opvang; welke instrumenten heeft u om de opvang van dakloze gezinnen ook in regiogemeenten te stimuleren?
Kunt u aangeven of de situatie van (re)migrerende gezinnen die een beroep doen op de opvang specifiek in Den Haag speelt, of ook in andere plaatsen voorkomt?
Welke beleidsmatige en financiële consequenties zouden verbonden moeten worden als Den Haag een uitzondering is ten opzichte van andere (centrum)gemeenten?
Welke verantwoordelijkheid bent u bereid te nemen om het vraagstuk van niet-rechthebbende dakloze gezinnen met de bestuurders van de vier grote steden (G4) te bespreken en wanneer verwacht u een gezamenlijke oplossing te vinden?
Welke inzet pleegt u samen met gemeenten om structurele opvangplekken voor gezinnen te realiseren?
Welke inzet pleegt u samen met gemeenten om de doorstroming vanuit de opvang naar reguliere woonruimte te verbeteren?
Het artikel 'EO-directeur Arjan Lock kan dankzij nieuw statuut onbeperkt aanblijven voor jaarsalaris van ruim 200.000 euro' |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «EO-directeur Arjan Lock kan dankzij nieuw statuut onbeperkt aanblijven voor jaarsalaris van ruim 200.000 euro»?1
Bent u bekend met de nieuwe statuten van de Evangelische Omroep (EO)?2
Hoe beoordeelt u deze statuten?
Is er in het licht van de voorgenomen wijziging van de Mediawet contact geweest met de EO en specifiek over deze statuutwijziging?
Heeft u contact gehad met de directeur van de EO?
Klopt het dat u voornemens bent deze termijnen te begrenzen en hoe verhoudt deze statuutwijziging zich volgens u tot dat voornemen?
Bent u het ermee eens dat de timing van deze statuutwijziging gezien de voorgenomen hervormingen van de publieke omroep en het bestel hoogst opmerkelijk is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat statuutwijzigingen van deze aard een averechts effect kunnen hebben in de beeldvorming van de publieke omroep en een schadelijk effect kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, zodat snel duidelijkheid gegeven kan worden?
De tijdsplanning van het wetsvoorstel overgang pensioenaanspraken politieke ambtsdragers naar het nieuwe pensioenstelsel |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met de tijdsplanning van het wetsvoorstel overgang pensioenaanspraken politieke ambtsdragers naar het nieuwe pensioenstelsel van uw ambtsvoorganger?1
Kunt u toelichten waarom er nog geen concreet wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd om de pensioenen vanuit de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (APPA) onder het nieuwe pensioenstelsel te laten vallen?
Kunt u aangeven waarom het tijdsplan van uw ambtsvoorganger vertraging heeft opgelopen?
Wat is de reden dat dit traject niet direct na het sluiten van het pensioenakkoord in gang is gezet?
Hoe verklaart u dat politieke ambtsdragers op dit moment nog niet onder het nieuwe pensioenstelsel vallen, terwijl dit voor reguliere pensioendeelnemers al in gang is gezet?
Welke stappen moeten nog worden doorlopen voordat het wetsvoorstel voor de wijziging van de APPA-regeling kan worden ingediend bij de Tweede Kamer?
Wat is de huidige concrete tijdsplanning voor dit wetsvoorstel, uitgedrukt in maanden?
Hoe verhoudt de voortgang van deze wetswijziging zich tot de invoering van het nieuwe pensioenstelsel voor andere groepen?
Deelt u de mening dat het uitstel van deze wijziging lastig uit te leggen is aan de «gewone» pensioendeelnemers die al wel onder de nieuwe regels vallen?
Wat doet uw ministerie om de voortgang van deze wetswijziging te bespoedigen?
Wanneer wordt het wetsvoorstel uiterlijk bij de Tweede Kamer ingediend?
Het bericht dat criminele ronselaars hun slag slaan op scholen |
|
Songül Mutluer (PvdA), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
Kent u het bericht «Een op de zeven jongeren benaderd voor verboden klussen» van het AD van 18 januari jl.?1
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het aantal jongeren dat wordt benaderd voor criminele activiteiten via scholen is toegenomen?
Kunt u aangeven of er bepaalde gemeenten, specifieke regio's of schooltypen zijn waar dit probleem prominenter speelt? Zo ja, kunt u dat duiden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Hoe worden docenten en schoolpersoneel getraind om signalen van ronseling te herkennen en adequaat te handelen? En wordt dit standaard meegenomen in de opleidingen en trainingen? Waarom niet? Vindt u dat wel wenselijk?
Welke maatregelen bestaan er om te voorkomen dat jongeren op scholen worden geronseld voor criminele doeleinden? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen in het licht van bovengenoemde stijging?
Worden scholen op dit moment landelijk ondersteund in het herkennen en aanpakken van ronselpraktijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er een landelijke aanpak tegen het ronselen van jongeren op scholen moet komen waarbij de best practices van de Preventie met gezag-programma’s in meegenomen worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten na te gaan of en hoe op scholen waar de problematiek speelt vaker en gerichter jongerenwerkers kunnen worden gestationeerd om jeugdigen te ondersteunen, juist omdat dit nu niet altijd gebeurt?
Krijgt u, net zoals onze fracties, ook signalen van opdrachtgevers en zelfstandigen dat de Belastingdienst niet handhaaft conform de afgesproken handhavingsstrategie met eerst een waarschuwing voordat er een boekenonderzoek plaatsvindt, zodat opdrachtgevers nog kunnen corrigeren? Zo ja, wat behelzen deze signalen en wat heeft u daar mee gedaan? Zo nee, bent u bereid deze signalen nader te onderzoeken?
Hoeveel brieven heeft de Belastingdienst tot nu toe verstuurd in het kader van de handhaving van schijnzelfstandigheid na 1 januari 2025? Kunt u daar de Kamer een voorbeeldbrief van toen toekomen?
Hoeveel gesprekken heeft de Belastingdienst tot nu toe gevoerd in het kader van de handhaving van schijnzelfstandigheid na 1 januari 2025? Wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Is de Belastingdienst risicogericht op zoek naar mogelijke gevallen van evidente schijnzelfstandigheid? Kunt u deze werkwijze toelichten?
Hoeveel waarschuwingen heeft de Belastingdienst tot nu toe gegeven, voorafgaand aan een eventueel boekenonderzoek, in het kader van de handhaving van schijnzelfstandigheid na 1 januari 2025? Hoe ziet zo’n waarschuwing er in de praktijk uit? Wordt dit schriftelijk gedaan? Zo ja, kunt u de Kamer daar een voorbeeldbrief van doen toekomen? Zo nee, waarom niet en welke juridische grond heeft een waarschuwing dan zonder schriftelijke documentatie?
Indien een waarschuwing is gegeven, onder welke voorwaarden start de Belastingdienst vervolgens een boekenonderzoek? Op welke termijn wordt dit gestart? Wat wordt hierover medegedeeld aan de opdrachtgever en/of (schijn)zelfstandige?
Hoeveel boekenonderzoeken zijn er vanaf 1 januari 2025 gestart in het kader van de handhaving van schijnzelfstandigheid? Hoeveel boekenonderzoeken verwacht de Belastingdienst dit jaar af te kunnen doen, gegeven de handhavingscapaciteit?
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden en zou u dit willen doen voor het commissiedebat zzp van 12 maart 2025?
Het NOS-item 'Ondanks verbod toch gokreclame op Belgische voetbalshirts, 'kan ook hier gebeuren'' |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken |
|
Hebt u kennisgenomen van het NOS-item «Ondanks verbod toch gokreclame op Belgische voetbalshirts, «kan ook hier gebeuren»»?1
Herkent u het in dit bericht geschetste beeld dat in België wetgeving omzeild wordt die vergelijkbaar is met het Nederlandse verbod op gokreclames?
Deelt u onze vrees dat het aankomende verbod ook in Nederland op dergelijke slinkse manieren zal worden ontweken?
Hebt u in anticipatie hierop toch meer maatregelen getroffen om dit te voorkomen, en zo niet, welke maatregelen gaat u alsnog en op welke termijn treffen zodat het verbod niet ontweken wordt?
Herinnert u zich onze eerder ingezonden vragen (ingezonden op 23 september 2024 en door u beantwoord op 17 oktober 20242)? Heeft u sindsdien nieuwe inzichten opgedaan? Vindt u nog steeds dat de door u in die beantwoording genoemde wetsartikelen afdoende bescherming zullen bieden tegen vergelijkbare ongerijmdheden door de gokindustrie zoals nu in België het geval is?
Kunt u het citaat van de Nederlandse Kansspelautoriteit in het artikel – «We willen graag dat de wet wordt aangepast zodanig dat aanbieders wel de ruimte krijgen om reclame te maken, maar dat we de vormen van omzeiling die we nu in België zien, kunnen tegenhouden.» – toelichten? Dit citaat is te lezen als de wens om verruiming van de reclamemogelijkheden; klopt deze interpretatie en, zo ja, deelt u die wens, ondanks duidelijke Kameruitspraken?
Deelt u onze overtuiging dat jonge sportfans helemaal geen gokreclame moeten tegenkomen?
Bent u met ons van mening dat het geen pas geeft dat verscheidene voetbalclubs ondanks het aanstaande verbod toch, misschien wel tot de laatste dag dat het mag, gokreclames blijven faciliteren? Vindt u met deze vragenstellers dat dit weliswaar volgens de letter van de wet mag, maar in strijd is met de maatschappelijke verantwoordelijkheid die ook voetbalclubs hebben te nemen? Bent u bereid deze clubs hierop aan te spreken?
De beperkte toegang tot palliatieve zorg door de opstelling van de zorgverzekeraars |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van een wijkverpleegkundige over de doelmatigheidseisen van zorgverzekeraars, waardoor patiënten van sommige zorgverzekeraars geen toegang kunnen krijgen tot beschikbare palliatief terminale zorg?1
Wat is uw reactie op het artikel op de voorpagina van Trouw hierover op 30 januari 2025?2
Klopt het dat mensen niet thuis kunnen sterven terwijl zij dat wel willen en zorgaanbieders de noodzakelijke palliatieve zorg daarvoor niet kunnen bieden, vanwege het beleid van verzekeraars?
Heeft u cijfers over hoeveel mensen hier jaarlijks door worden geraakt?
Op welke manier zou het kostenbesparend zijn voor zorgverzekeraars om mensen in het ziekenhuis palliatieve zorg te laten krijgen i.p.v. thuis?
Is het toegestaan voor zorgverzekeraars om te dreigen met opzegging van het contract met een zorgaanbieder als die in de openbaarheid de negatieve consequenties van hun inkoopbeleid benoemt? Zo nee, wat zouden daar de consequenties van zijn?
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen mensen niet meer ongewenst in het ziekenhuis sterven, omdat het inkoopbeleid van zorgverzekeraars ervoor zorgt dat mensen geen palliatieve zorg thuis kunnen krijgen?
Klopt het dat organisaties die de gestelde doelmatigheid halen, patiënten met grote zorgvragen niet in zorg nemen? Kunt u dit toelichten?
Mogen zorgverzekeraars hun uurtarief bijstellen als er niet aan de doelmatigheidseisen is voldaan waardoor eind van het jaar geld moet worden terugbetaald terwijl de zorg wel is geboden?
Hoe vaak worden naheffingen opgelegd door zorgverzekeraars omdat zorgorganisaties volgens de verzekeraar teveel palliatieve zorg zouden hebben verleend?
Deelt u de mening dat hoe lang het duurt tot iemand overlijdt zich niet in schema’s laat gieten en dat de zorg gegeven moet worden die nodig is?
Deelt u de stelling dat het absurd en onwenselijk is dat het uitmaakt bij welke verzekeraar je bent verzekerd of je palliatieve zorg krijgt, welke zorg dat is en hoeveel zorg vergoed wordt? Kunt u dit toelichten?
Wat is uw reactie op het genoemde voorbeeld van een vrouw van 80 jaar die niet in aanmerking kwam voor palliatieve zorg, en daarvoor in de laatste twee dagen van haar leven aangewezen was op haar 80-jarige buurvrouw?
Bent u het eens met de wijkverpleegkundigen die aangeven dat de toets van verzekeraars een toonbeeld is van kilheid en boekhoudersmentaliteit?
Deelt u de mening dat de toets van verzekeraars een gevolg is van marktwerking in de zorg en dat het belang van mensen die in de laatste fase van hun leven zorg nodig hebben hierbij niet voorop staat?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de enige toets die wordt gedaan in de palliatieve zorg moet zijn dat de persoon de zorg krijgt die nodig is? Hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het artikel 'Hogere lonen hoeven inflatievuur niet op te stoken' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Beljaarts |
|
Herinnert u zich de motie Bontenbal/Marijnissen (36 410, nr. 73)1 die vroeg om het opstellen van een plan om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten?2
Herinnert u zich de brief van de Staatssecretaris van Financiën, waarin het standpunt van het kabinet was dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, en dat dus geen aanvullende maatregelen nodig zijn?
Herinnert u zich de brief van de Minister van Economische Zaken waarin staat dat Nederland onderaan bungelt op de ranglijst van regelingen rondom medewerkersparticipatie binnen startups en scale-ups, en dat het risico ten opzichte van de mogelijke beloning voor de medewerker in Nederland bijna drie keer zo hoog ligt als in enkele onderzochte andere landen?
Is het u bekend dat België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een fiscaal voordeel bieden voor financiële werknemersparticipatie in de vorm van winstdeling, aandelen of certificaten van aandelen?
Is het u bekend dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zelfs verdergaande regelingen hebben en het in die landen hoog op de politieke agenda staat?
Deelt u de analyse van veel economen, waaronder die van De Nederlandsche Bank, dat het aandeel van lonen in het verdiende bedrijfsinkomen al lange tijd te laag is?
Deelt u de mening dat ons nationale stelsel van loonvorming een weeffout kent, namelijk dat verbeteringen in arbeidsvoorwaarden grotendeels vooraf worden vastgelegd in cao’s die vaak langer dan een jaar doorlopen, waarmee het aandeel van arbeid in het bedrijfsresultaat altijd achter de feiten aanloopt?
Deelt u de mening dat er een belangrijk voordeel zit aan beloning via medewerkersparticipatie, omdat dit, in tegenstelling tot cao-loonsverhogingen, niet-inflatie verhogend werkt, aangezien deze beloningen mee-ademen met het bedrijfsresultaat, en dat het dus verstandig kan zijn om arbeidsbeloningen ook voor een deel uit winstdeling te laten bestaan?
Deelt u de mening dat ondanks dat er voor bedrijven schijnbaar geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, het stimuleren hiervan meerdere belangrijke voordelen heeft, juist in het licht van inflatie-uitdagingen?
Deelt u de mening dat het expliciet stimuleren van medewerkersparticipatie, ongeacht in welke vorm, wél kan zorgen voor meer bekendheid van deze optie? Zou dit tevend een duwtje in de rug kunnen zijn voor bedrijven om de mogelijkheid ook echt te gaan aanbieden en voor werknemers om hier om te vragen?
Bent u bereid de voordelen van medewerkersparticipatie te onderschrijven, de buitenlandse regelingen te onderzoeken op elementen die ook in Nederland zouden kunnen werken, met sociale partners nogmaals te bespreken hoe dit verder gebracht kan worden en concrete voorstellen te doen om in Nederland werknemersparticipatie actief aan te jagen?
Het aantal verhuizingen van kinderen in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
Bent u bekend met het rapport «Van cijfer naar stem, ervaringen van jongeren rondom doorplaatsingen in jeugdzorg»1 van het Verwey-Jonker instituut in opdracht van Stichting Het Vergeten Kind? Herkent u deze cijfers? Zo nee, heeft u een ander beeld of andere cijfers?
Erkent u dat jongeren baat hebben bij stabiliteit en dat dit ook in lijn is met het VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, bent u bereid om dit soort essentiële zaken beter te monitoren zodat er een landelijk beeld komt van de trend en hierop bijgestuurd kan worden? Is het een optie om dit periodiek in beeld te laten brengen door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Herinnert u zich het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan2,» uit januari 2020 waarin soortgelijke thema’s werden onderzocht? Herinnert u zich ook de beloften in debatten en Kamervragen waarin uw ambtsvoorganger stelt dat er verbetering moet komen in het aantal keer dat kinderen doorverhuizen en de aangekondigde verbeteringen in de actieprogramma’s?
Is er in uw ogen voldoende gedaan om de eerdere aangekondigde verbetermaatregelen waar te maken? Wat is er concreet bereikt? Is in de afgelopen jaren door uw ministerie ook actief gestuurd op het verminderen van het aantal doorplaatsingen? Zo ja, op welke manier?
Wat vindt u ervan dat één van de oplossingsrichtingen die uw ambtsvoorganger begin 2020 presenteerde ging over betere onderlinge afspraken tussen gemeenten, terwijl de uitwerking daarvan pas zit in het wetsvoorstel Verbetering Beschikbaarheid Jeugdzorg, dat pas komend voorjaar (dus ruim 5 jaar later) in de Tweede Kamer wordt besproken?3 Of heeft u gemeenten op een andere manier opgedragen om specifieke afspraken te maken om doorplaatsingen tegen te gaan?
Wat vindt u ervan dat uit de steekproef blijkt dat jongeren gemiddeld zes keer zijn doorgeplaatst in hun leven? En dat één op acht jongeren zelfs meer dan tien keer heeft moeten verhuizen? Deelt u de mening dat dit haaks staat op het Kinderrechtenverdrag?
Bent u voornemens om dit daadwerkelijk te verbeteren? Zo ja, wat zijn uw concrete maatregelen en doelen? Wanneer worden de resultaten en effecten hiervan zichtbaar?
Wat is er destijds gebeurd met het voornemen om een gezamenlijk plan te maken om het aantal verplaatsingen tussen residentiële instellingen te verminderen, zoals beschreven in het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren»? Is dit plan er gekomen? Waar is het te vinden en hoe is het concreet uitgevoerd?
Kunt u reageren op de negen aanbevelingen die professionals en jongeren in het rapport doen om doorplaatsingen te verminderen of te stoppen en om de omstandigheden rondom een doorplaatsing te verbeteren? Kunt u per aanbeveling aangeven of u opvolging gaat geven en zo ja, op welke manier?
Heeft u ook gelezen dat veel jongeren nauwelijks inspraak hebben en vaak niet weten wat de reden is van verhuizing? Hoe kan het dat jongeren soms pas laat worden geïnformeerd? Deelt u de mening dat ook dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdragen en de Jeugdwet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen en de inspraak van jongeren in praktijk te waarborgen?
Kunt u reageren op de bevinding van de onderzoekers dat veel van de jongeren geen of weinig steun hebben ervaren en veelal ook een informele steunfiguur ontbrak, terwijl ook hier al regelmatig Kameruitspraken zijn gedaan?
Deelt u de mening dat het behalve schrijnend, ook niet in lijn is met het Kinderrechtenverdrag, dat een deel van de jongeren aangeeft dat ze soms al hun vrienden verliezen en het contact met broertjes en zusjes verslechtert bij een doorplaatsing?
Gaat u naar aanleiding van de eerder ingediende motie van de leden Van Nispen en Westerveld over het samenplaatsen van broertjes en zusjes actief monitoren of dit in de praktijk gebeurt?4
Deelt u de mening dat beschikbaarheidsfinanciering en vaste teams kunnen helpen om het aantal doorplaatsingen te verminderen en te zorgen voor meer vaste gezichten en minder wisselende hulpverleners per kind? Bent u al bezig met de uitvoering van de motie van de leden Dobbe en Westerveld die vraagt om «landelijke regie te pakken op de wijze van financiering en om beschikbaarheidsfinanciering de standaard te maken»?5
Hoe kan het dat alle onderwerpen in bovenstaande vragen al eerder door ons of andere Kamerleden zijn aangekaart, en dat gedane beloftes niet zijn nagekomen of onvoldoende effect hebben gesorteerd? Wat gaat u doen om te voorkomen dat over 5 jaar dezelfde vragen worden gesteld?
Het rapport ‘Takers, not makers’ |
|
Jimmy Dijk , Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
Bent u bekend met het recente rapport «Takers, not makers», waaruit blijkt dat het vermogen van miljardairs in 2024 drie keer sneller is gestegen dan het jaar ervoor?1
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat een meerderheid van de nieuwe miljardairs onder de 30 jaar hun rijkdom aan erfenissen dankt in plaats van aan eigen ondernemerschap?
Deelt u de mening dat een systeem waarbij vermogen meer loont dan arbeid bijdraagt aan toenemende ongelijkheid en een gebrek aan sociale rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er in Nederland wat u betreft op dit moment sprake van een dergelijke situatie?
Hoe verklaart u dat de rijkste één procent van de Nederlandse huishoudens bijna een kwart van het totale vermogen bezit? Welke beleidsmaatregelen zijn momenteel in werking of worden door u ontwikkeld om deze ongelijkheid te verminderen?
Wat is uw reactie op de constatering dat in Nederland bijna de helft van de rijksten op de Quote 500-lijst hun vermogen (deels) geërfd hebben? Welk effect heeft dit op de ongelijkheid in Nederland? Welke stappen bent u bereid te nemen om zulke disproportioneel grote erfelijke vermogensconcentraties van miljoenen en miljarden in te perken?
Kunt u kwantificeren hoeveel geld de Nederlandse overheid jaarlijks misloopt door belastingontwijking van multinationals en superrijken? Hoeveel geld lopen overheden hierdoor wereldwijd mis?
Welke concrete stappen heeft het kabinet sinds de start van deze kabinetsperiode genomen om belastingontwijking tegen te gaan? Welke stappen is het kabinet nog van plan te nemen?
Is het kabinet bereid om het belastingstelsel grondig te herzien, zodat vermogen ten minste even zwaar wordt belast als arbeid, zoals 72% van de Nederlanders volgens recente peilingen wenst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Overweegt u om het tarief op miljoenenerfenissen te verhogen, zoals in het rapport wordt voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Wat is uw mening over de adviezen in het rapport Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling op dit gebied?2
Hoe verklaart u dat rijke, westerse bedrijven nog altijd jaarlijks miljarden dollars aan waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika door middel van onder andere onrechtvaardige contracten, handelsrelaties en uitbuiting? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf om deze mondiale ongelijkheid te bestrijden?
Hoe verhoudt deze onttrekking zich tot de opstelling van Nederland ten aanzien van de nieuwe internationale doelstelling voor klimaatfinanciering van 300 miljard, wat volgens experts zelfs nog veel te laag is gelet op de mondiale opgave en ongelijkheid tussen de verschillende landen?
Deelt u de mening dat de groeiende economische ongelijkheid een politieke keuze is en dat beleidsmaatregelen zoals hogere belastingen op vermogen en winst en het tegengaan van belastingontwijking eerlijk en noodzakelijk zijn?
Deelt u de mening dat in een democratie het hebben van veel vermogen je niet extra macht en invloed zou mogen geven? Zo ja, welke aanvullende maatregelen overweegt u om de invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken?
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de invoering van een vermogensbelasting en andere bewezen effectieve en innovatieve manieren om extreme vermogensconcentratie tegen te gaan?
Op welke wijze is het kabinet van plan gehoor te geven aan de oproep in het rapport om economische ongelijkheid structureel te verminderen en de belastingdruk eerlijker te verdelen?3
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Gebrekkige handhaving van milieuregels in Noord- en Midden-Limburg |
|
Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Noord- en Midden-Limburg onder vuur om handhaving milieuregels»?1
Hoe beoordeelt u het feit dat Noord- en Midden-Limburg als enige Nederlandse regio geen aparte omgevingsdienst heeft die controleert of bedrijven zich aan milieuregels houden? Is dit naar uw oordeel een wenselijke situatie?
Bent u ervan overtuigd dat de regio Noord- en Midden-Limburg er de afgelopen vijf jaar naar behoren in is geslaagd om aan haar wettelijke taak ten aanzien van de handhaving van milieuregels te voldoen? Hoe valt dit te controleren?
Acht u het aannemelijk dat de regio Noord- en Midden-Limburg, middels de regionale uitvoeringsdienst (RUD) Limburg-Noord, op tijd gaat voldoen aan de robuustheidseisen die gesteld worden aan omgevingsdiensten?
Welke stappen heeft u tot nu toe ondernomen om de regio Noord- en Midden-Limburg te helpen om aan de robuustheidscriteria te voldoen?
Werkt u samen met de provincie Limburg om erop aan te dringen dat de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg ertoe besluiten een volwaardige omgevingsdienst op te richten?
Het bericht dat krakers zich een bewoond appartement in Amsterdam hebben toegeëigend. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht dat 28 januari j.l. in De Telegraaf verscheen betreffende één of meerdere krakers die zich de woning van Paul Berden (22) hebben toegeëigend, nadat hij enkele dagen afwezig is geweest van zijn studentenwoning in Amsterdam?
Bent u ermee bekend dat Paul Berden al een aantal dagen machteloos staat tegenover de krakers, die zijn sloten hebben vervangen en ter provocatie zelfs een anarchistische krakersvlag uit het raam hebben gehangen?
Deelt u de opvatting dat er een ongekend gevaarlijk precedent wordt geschapen door deze zaak niet met spoed, dezelfde dag nog, af te handelen, de woning te ontruimen en de krakers gepast te straffen?
Kunt u toezeggen dat de krakers nog deze week verwijderd worden uit het pand zodat de rechtmatige bewoner er weer kan intrekken? Zo nee, waarom niet?
Is het gebruikelijk dat er meerdere dagen voorbijgaan voordat woningen worden ontruimd en de krakers worden gestraft in dergelijke gevallen – ook wanneer huurder en verhuurder tijdig aan de bel trekken met het huurcontract (e.a. bewijs) ter verificatie van eigendom? Zo ja, deelt de Minister de opvatting dat in het geval van Paul Berden en in soortgelijke gevallen sneller moet worden opgetreden, mede zodat het geen precedent schept voor krakers die hetzelfde van plan zijn als deze kraker(s)? Zo nee, hoe komt het dat het in dit geval zo lang duurt voordat deze jongen terug in zijn woning kan en de krakers worden gestraft en eventuele schade aan de woning of inboedel kan worden verhaald door de huurder en/of de verhuurder van de woning?
Komt Paul Berden niet het woonrecht toe? Zo ja, waarom wordt er dan niet voortvarender opgetreden tegen de krakers die zijn thuis zijn binnengedrongen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het einde van deze week, beantwoorden?
Het bericht ‘Alarmerende stijging aantal jongeren in gevangenis voor volwassenen: ‘Onwenselijk’' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Coenradie |
|
Klopt het dat er sprake is van een explosieve stijging van het aantal jongeren dat in een volwassenengevangenis terechtkomt, terwijl ze hun straf in jeugddetentie horen uit te zitten?1
Klopt het dat het in 2022 om 29 jongeren ging die hun straf in een volwassenengevangenis uitzitten terwijl ze hun straf eigenlijk in jeugddetentie horen uit te zitten en dat dit aantal in 2024 meer dan vertienvoudigd is naar 308 jongeren?
Klopt het dat dit is veroorzaakt door het structurele gebrek aan cellen, gevangenispersoneel en beschikbare jeugdhulp?
Kunt u aangeven wat u gaat doen, zowel op kort termijn als op langer termijn, om het aantal jongeren dat hun straf uitzit in een volwassengevangenis terwijl zij eigenlijk hun straf in jeugddetentie horen uit te zitten niet nog verder oploopt?
Kunt u aangeven op welk termijn u verwacht het structurele gebrek aan cellen, gevangenispersoneel en beschikbaar jeugdhulp op te lossen/te verminderen? Kunt u dit per gebrek aangeven?
Kunt u een reactie geven op de Inspectie Justitie en Veiligheid die zegt dat het «onwenselijk» is dat risicojongeren hun straf uitzitten in detentie voor volwassenen? En dat dit ook geldt voor de tijdelijk gecreëerde jongerenafdelingen in de gevangenissen van Zeist en Almelo. Ook op deze afdelingen zijn de zorg en begeleiding niet specifiek gericht op jongeren. Het personeel is niet speciaal opgeleid om deze doelgroep te begeleiden, aldus de Inspectie.
Bent u bekend met de Life Changing Group, die in de tijdelijk gecreëerde jongerenafdeling in de gevangenis van Zeist bijzonder goed werk verricht voor de jongeren die hier hun straf uitzitten?
Hoe kijkt u aan tegen het meer/vaker inzetten van de Life Changing Group in de tijdelijk gecreëerde jongerenafdelingen in de gevangenissen van Zeist en Almelo en de Life Changing Group hiertoe de benodigde financiële middelen te verstrekken?
Het artikel 'Rebels Backed by Rwanda Announce Capture of Key City in Eastern Congo' |
|
Derk Boswijk (CDA), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met met het artikel «Rebels Backed by Rwanda Announce Capture of Key City in Eastern Congo»?1
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de laatste stand van zaken met betrekking tot de humanitaire situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC) ten gevolge van de recente opmars van M23? Wat kan het kabinet (meer) doen om acute humanitaire noden te lenigen?
Welke stappen onderneemt het kabinet om bij te dragen aan een duurzame oplossing voor het conflict? Is het kabinet op dit moment betrokken bij het stimuleren van een politieke dialoog tussen de strijdende partijen, bijvoorbeeld via de Verenigde Naties (VN) of de Europese Unie (EU)?
Onderkent het kabinet de rol die Rwanda speelt in dit conflict? In hoeverre is het kabinet ervan op de hoogte dat Rwanda mineralen uit de oostelijke DRC «witwast» en exporteert naar onder meer Europa?
Is het kabinet, gezien de recente ontwikkelingen in de oostelijke DRC, het gebrek aan transparantie rondom de daadwerkelijke Rwandese grondstoffenwinning2 en de breed gedeelde vermoedens dat een aanzienlijk deel van de door Rwanda geëxporteerde grondstoffen afkomstig is uit Oost-Congo,3 nog steeds van mening dat de in februari 2024 gesloten grondstoffendeal tussen de EU en Rwanda past binnen de strategische Europese inzet in de Grote Merenregio en bijdraagt aan het aanpakken van illegale handel en witwassen, inclusief het onderscheppen van gesmokkelde mineralen, evenals aan vrede en stabiliteit in de regio?
Is het kabinet bereid om de negatieve effecten van de grondstoffendeal onder de aandacht te brengen in Brussel, en haar invloed aan te wenden om de coherentie en transparantie van dergelijke overeenkomsten te verbeteren?
Vinden er in Europees verband gesprekken plaats over gerichte sancties tegen Rwandese functionarissen, zowel civiel als militair, die een directe betrokkenheid hebben bij M23? Zo niet, bent u bereid hier het gesprek over te gaan opstarten?
Hoe verhoudt de steun vanuit de European Peace Facility aan de antiterrorisme-activiteiten van het Rwandese leger in Mozambique zich tot de betrokkenheid van datzelfde leger in het oosten van de DRC? Bent u bereid in Brussel aan de orde te stellen of deze Europese steun, in het licht van de recente ontwikkelingen, moet worden voortgezet?
De onrust na het dodelijke steekincident op 2 januari in Den Dolder |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Karremans , Coenradie |
|
Bent u bekend met de toezegging die de Minister voor Rechtsbescherming in het najaar van 2017 tijdens een bijeenkomst ten overstaan van meer dan 200 Den Doldenaren heeft gezegd, namelijk dat de kliniek Fivoor voor 2025 zal vertrekken vanaf de huidige locatie, zoals de burgemeester van Zeist ook heeft aangegeven?1
Hoeveel (gedwongen) opnameplekken zijn er bij Fivoor in Den Dolder?
Hebben er in de afgelopen zeven jaar meer incidenten plaatsgevonden bij Fivoor in Den Dolder? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Hoeveel patiënten zitten bij Fivoor met en zonder veroordeling, en hoeveel zitten er «vrijwillig» om een veroordeling te voorkomen?
Zijn er patiënten met een tbs-veroordeling in de afgelopen zeven jaar geplaatst bij Fivoor in Den Dolder?
Welke criteria worden gehanteerd om te bepalen of een patiënt (dan wel onder begeleiding) op verlof mag bij Fivoor in Den Dolder?
Is er na 2017 contact gebleven tussen Fivoor, de gemeente Zeist en het ministerie ten aanzien van de leefbaarheid in Den Dolder, en zo ja, wat hield dat contact in?
Welke mogelijkheden ziet u en welke inzet doet u om de activiteiten van Fivoor in Den Dolder voor 01-01-2027 te verplaatsen dan wel te beëindigen?
Heeft u de mogelijkheid en bevoegdheid om Fivoor te dwingen tot een opnamestop voor de kliniek in Den Dolder? Zo ja, gaat u hier gebruik van maken?
Wat gaat u doen om de inwoners van Den Dolder het veiligheidsgevoel terug te geven?
Kunt u de toezegging van de Minister voor Rechtsbescherming gestand doen en toezeggen dat Fivoor in Den Dolder op 01-01-2027 de activiteiten op deze locatie beëindigt?
De bezuiniging op Vluchtelingenwerk |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister Faber bezuinigt miljoenen op juridische begeleiding van asielzoekers» en klopt dat bericht?1
Waarom is dit niet eerst met de Tweede Kamer besproken en aan de Kamer voorgelegd?
Wanneer is het besluit genomen en wanneer is Vluchtelingenwerk geïnformeerd over dit besluit?
Wat is de onderbouwing van het besluit om de subsidie aan Vluchtelingenwerk zo sterk in te korten?
Wat zijn de verwachte gevolgen van dat besluit?
Welke andere organisatie zou de taken die tot dusverre werden uitgevoerd door Vluchtelingenwerk met die subsidie dan gaan uitvoeren of is daar geen zicht op?
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft aangegeven dat dit grote gevolgen heeft voor de druk op de asielketen en ook extra druk legt op die organisatie?
Klopt het dat de IND taken moet overnemen van Vluchtelingenwerk? Zo ja, is de uitvoerbaarheid daarvan bekeken?
Is er een plan om de taken die nu worden uitgevoerd door Vluchtelingenwerk over te laten nemen door IND, COA en/of andere organisaties? Zo ja, kunt u dat plan aan de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Waarom is niet gekozen voor een overgangsperiode?
Kunt u deze vragen één-voor-één, uiterlijk 24 uur vóór aanvang van het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 5 februari a.s. beantwoorden?
De berichten ‘Driekwart gemeenten krijgt begroting niet rond, keuzes uitgesteld’ en ‘Zuid-Holland stemt in met begroting met groot gat’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met de berichten «Driekwart gemeenten krijgt begroting niet rond, keuzes uitgesteld» en «Zuid-Holland stemt in met begroting met groot gat»?1
Hoe reageert u op de constatering dat slechts een kwart van de gemeenten een sluitende begroting kan presenteren? Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van dit probleem?
Vindt u dat de begrotingsregels voldoende ruimte bieden aan medeoverheden om een gezonde meerjarenbegroting te kunnen opstellen? Bent u bereid met de medeoverheden te verkennen of meer flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van onder andere het inzetten van reserves?
Kunt u toelichten wat de geconstateerde ontwikkeling betekent voor het toezicht op gemeenten? In hoeverre vindt u dat extra coulance betracht zou moeten worden met het oog op de financiële opgave waar gemeenten voor staan?
Kunt u aangeven hoe het begrotingstoezicht op gemeenten zich verhoudt tot het begrotingstoezicht op provincies? In hoeverre komt de relatie tussen Rijk en provincies overeen met die tussen provincies en gemeenten?
Welk kader is er ter uitwerking van het toezicht op de begroting van de provincies? Hoe vaak komt het voor dat de begroting van provincies niet sluitend is en hoe gaat u met die situaties om?
Het bericht dat er wolven in Nederland verdwijnen en dat experts aanwijzingen voor stroperij zien. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , van Weel |
|
Bent u bekend met de berichten dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder natuurlijke verklaring is verdwenen?1
Deelt u de mening dat het een taak van de overheid is om elke (beschermde) diersoort te beschermen tegen illegale praktijken zoals stroperij?
Welke concrete stappen gaat u ondernemen en wanneer om vast te stellen of de genoemde verdwijningen van wolven het gevolg zijn van illegale praktijken zoals stroperij?
Deelt u de mening dat het feit dat sommige mensen openlijk vieren en aanmoedigen dat wolven worden gedood bijdraagt aan ophitsing en de kans verhoogt dat mensen op jacht gaan naar wolven? Zo nee, waarop baseert u zich dan?
Kunt u een overzicht geven van het aantal preventieve maatregelen dat is genomen tegen stroperij, waaronder specifiek op de Veluwe en in Zeeland, gezien daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen?
Welke maatregelen gaat u vragen van Nationaal Park De Hoge Veluwe, gezien het feit dat er daar opvallend veel wolven lijken te verdwijnen? Welke maatregelen gaat Nationaal Park De Hoge Veluwe treffen om de wolf te beschermen?
Wat is uw reactie op het feit dat mensen, waaronder wildlife-crime specialist Pauline Verheij, zich zorgen maken over de rol van jagers in de stroperij in Nederland en daarbuiten?
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige ecologen niet met naam in de krant willen uit angst voor de gevolgen van hun uitspraken over hun bevindingen?
Welke stappen gaan de Staatssecretaris en Minister zetten om ervoor te zorgen dat ecologen zich veilig voelen om hun werk te kunnen doen en te delen?
Welke stappen gaat u concreet zetten om stroperij te voorkomen en wanneer?
Hoe kan volgens u de overheid haar rol als hoeder van de rechtsstaat versterken door samen te werken met lokale gemeenschappen, natuurorganisaties en internationale partners om signalen van stroperij tijdig te detecteren en te voorkomen?
Welke boodschap geeft u af, en wat doet het met het vertrouwen in de overheid, als de burgers de indruk krijgen dat illegale praktijken, zoals stroperij, niet effectief worden aangepakt?
De uitzending De onmisbaren: Huisartsen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitzending De onmisbaren: Huisartsen?1
Kunt u aangeven hoeveel procent van de Nederlanders momenteel geen vaste huisarts heeft?
Kunt u inzicht geven in het aantal huisartsen in Nederland per jaar over de afgelopen tien jaar?
Kunt u aangeven in welke specifieke regio’s van Nederland dit probleem speelt en hierbij een prognose geven van de komende vijf tot tien jaar?
Wat is het gemiddelde aantal patiënten per huisarts en per huisartsenpraktijk, en verschillen deze aantallen per regio?
Kunt u aangeven hoeveel procent van de huidige huisartsenpraktijken problemen ervaart in het vinden van beschikbaarheid van geschikte praktijkruimte?
Kunt u inzicht geven in wat de belangrijkste obstakels zijn bij het vinden van geschikte huisvesting voor huisartsenpraktijken?
Hoe worden huisartsenpraktijken gefinancierd in termen van vastgoed, en wat zijn de gevolgen van hoge vastgoedkosten voor huisartsenpraktijken?
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten huisvesting voor huisartsen wordt meegenomen als onderdeel van nieuwbouwprojecten?
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-tarieven voor huisartsen zijn vastgesteld en in hoeverre deze tarieven bijdragen aan het aantrekken en behouden van huisartsen, vooral in regio's met tekorten?
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel huisartsen in Nederland werkzaam zijn, en deze opsplitsen waarnemers, artsen in loondienst en praktijkhouders?
Kunt u aangeven hoeveel jaar gemiddeld verstrijken tussen het afronden van de huisartsenopleiding en het moment waarop huisartsen kiezen voor praktijkhouderschap?
Kunt u inzicht geven in welke factoren ertoe leiden dat steeds meer huisartsen kiezen voor waarnemerschap in plaats van het praktijkhouderschap?
Welke voordelen en uitdagingen ziet u in huisartsen die kiezen voor duo-praktijkhouderschap?
Kunt u aangeven op welke wijze er aandacht besteed wordt aan het praktijkhouderschap in huisartsenopleidingen?
Kunt u inzicht geven hoe vaak tools zoalsthuisarts.nl en moetiknaardedokter.nl geraadpleegd worden door patiënten en hoeveel huisartsenpraktijken deze aanraden aan hun patiënten?