Het bericht ‘Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua» van L11?
Ja.
Heeft het zwembad een regio functie voor sport, bewegen en zwemles?
Ja, het zwembad vervult een regionale functie, voornamelijk voor recreatief gebruik (meer dan 90%) en in mindere mate voor zwemlessen en andere doelgroep activiteiten.
Hoeveel kinderen en volwassenen krijgen zwemles in Mosaqua?
In 2022 waren er 10.960 leszwemmers. Dit is circa 4,4% van het totaal aantal bezoekers. Het is belangrijk op te merken dat dit aantal verwijst naar bezoeken, en niet noodzakelijkerwijs naar unieke deelnemers.
Is er voldoende capaciteit voor zwemles als het Mosaqua zwembad sluit? Zo ja, waar?
Ja, vanuit de omliggende gemeenten wordt aangegeven dat men geen belang heeft bij het behoud van een zwembad in Gulpen-Wittem. Er zijn voldoende alternatieve zwemvoorzieningen in de omliggende gemeenten of op korte afstand, ook in de grensregio’s van België en Duitsland.
Hoe vaak wordt dit zwembad gebruikt door doelgroepen voor wie het belangrijk is om voldoende te bewegen, zoals ouderen en kinderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 waren er in 2022 10.960 leszwemmers. Verder waren er nog 12.657 doelgroepenzwemmers. Zoals eerder benoemd zijn dit geen unieke deelnemers, maar wijst dit op het aantal bezoeken.
Welke alternatieven zijn er voor deze doelgroepen als Mosaqua zwembad sluit?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er voldoende alternatieven in de omliggende gemeenten voor deze doelgroepen.
Hoe past het sluiten van dit zwembad in de strategie om zwembaden te behouden?
In opdracht van de gemeente Gulpen-Wittem zijn verschillende toekomstscenario's voor de exploitatie van Mosaqua onderzocht, waarbij ook de mogelijkheid tot het behouden van zwemwater als maatschappelijke voorziening is overwogen. Uit deze analyses blijkt dat elke keuze financiële implicaties heeft, zeker gegeven de toekomstige demografische veranderingen binnen de gemeente en de regio. Ook de hoge operationele kosten en het significante onderhoud dat de komende jaren vereist zou zijn spelen een rol. In de gemeente Gulpen-Wittem is sprake van krimp, ontgroening en vergrijzing. Gulpen-Wittem is wat dit betreft een afspiegeling van de regio.
Deze factoren zijn van essentieel belang voor het begrijpen van de behoefte aan en het gebruik van dergelijke voorzieningen. De strategie voor het behoud van zwembaden richt zich daarom niet alleen op het in stand houden van bestaande faciliteiten, maar ook op het aanpassen van voorzieningen aan de veranderende behoeften en demografie van de regio. Dit is een lokale verantwoordelijkheid en afweging.
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Bart van Kent , Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De individuele studietoeslag |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe wordt in algemene zin omgesprongen met de toekenning van individuele studietoeslagen op grond van de Participatiewet?
De studietoeslag biedt een extra financieel steuntje in de rug aan mensen die door een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen naast een voltijdsopleiding. Voor deze groep is het vaak moeilijk om een opleiding te combineren met een bijbaan. Met de studietoeslag willen we hen stimuleren om toch een opleiding te volgen en zorgen we ervoor dat zij hun energie kunnen besteden aan de afronding ervan. Zo brengen wij hen zoveel mogelijk in een gelijke positie als mensen zonder medische beperking en krijgen zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
De studietoeslag wordt toegekend door gemeenten. We hebben daarom geen volledig beeld van hoe gemeenten omgaan met de toekenning van de studietoeslag. We monitoren onder meer het aantal studenten dat studietoeslag ontvangt. Dit aantal stijgt nog ieder jaar. In 2022, het jaar van de hervorming van de individuele studietoeslag naar de studietoeslag, is ook het aantal nieuwe toekenningen sterk gestegen. Volgens cijfers van het CBS ontvingen in 2020 3.770 studenten de individuele studietoeslag en in 2021 4.500 studenten. In 2022 ontvingen 6.190 studenten de individuele studietoeslag of de studietoeslag (door de invoering van de studietoeslag in april 2022 was er sprake van een overgangsjaar). Cijfers over 2023 worden dit najaar gepubliceerd door het CBS.
Daarnaast ontvangt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks circa vijf signalen van studenten, ouders, studiebegeleiders en belangenbehartigers over studietoeslag die niet wordt toegekend. Uit deze meldingen komt geen eenduidig beeld naar voren; de reden waarom de studietoeslag niet wordt toegekend, verschilt per geval.
Later dit jaar gaat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in het kader van de invoeringstoets voor de wet Uitvoeren Breed Offensief1, in gesprek met gemeenten, studenten en andere betrokkenen over hun ervaringen met de studietoeslag. U wordt op een later moment geïnformeerd over de uitkomsten.
Klopt het dat de individuele studietoeslag niet wordt toegekend als studenten een gedeelte van hun curriculum (studie, stage) van een Nederlandse onderwijsinstelling in het buitenland doorbrengen, ook als het een verplicht onderdeel van het curriculum betreft en Nederland de vaste woon- en verblijfplaats blijft? Zo ja, waarom?
Op grond van de Participatiewet hebben studenten ook tijdens een verblijf in het buitenland recht op studietoeslag, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor de studietoeslag. Zo moeten zij studiefinanciering ontvangen, moeten zij een woonplaats hebben in een gemeente in Europees Nederland en moet er, (in beginsel) naar het oordeel van een onafhankelijk arts, sprake zijn van een structurele medische beperking waardoor een bijbaan niet te combineren is met het volgen van een voltijdsopleiding.
Sinds de hervorming in 2022 is de studietoeslag geen vorm van bijstand meer. In tegenstelling tot het recht op bijstand vereist de studietoeslag niet dat de ontvanger gedurende de periode van ontvangst ervan continu in Nederland verblijft. Op zich verliest een student het recht op studietoeslag dus niet door een verblijf in het buitenland. Daar is dan een andere reden voor. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de student zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland. Het is aan de gemeente om dit te beoordelen. Voor dit oordeel is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de student zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij heeft de inschrijving in de Basisregistratie Personen voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis; ook de intentie van de student is van belang. En die intentie moet ook blijken uit daden. De student kan zijn of haar intentie om voor bepaalde en korte tijd (bijvoorbeeld een halfjaar) in het buitenland te verblijven aantoonbaar maken door bijvoorbeeld een retourticket te kopen of een kamer in Nederland aan te houden.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ziekte of beperking structureel in de weg staat aan bijverdienste naast de studie en daarom een individuele studietoeslag wordt toegekend deze óók moet worden voortgezet bij studiegerelateerd verblijf in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Iedere student, dus ook iedere student met een medische beperking, moet in staat zijn om zonder onnodige belemmeringen in het kader van de opleiding buitenlandervaring op te doen. De overheid kan voor studenten met een beperking zulke belemmeringen verminderen of wegnemen, met name door (extra) financiële steun en informatie te bieden. De studietoeslag draagt hieraan bij.
De inlichtingenplicht in de bijstand |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente trekt bijstand in van vrouw omdat ze «te weinig boodschappen» doet, rechter grijpt in»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de situatie waar een uitkeringsgerechtigde 10.000 euro moet terugbetalen en een boete krijgt opgelegd van ruim 1.200 euro omdat zij naar het oordeel van haar gemeente niet voldoende kan aantonen hoe zij haar levensmiddelen heeft betaald?
Bovengenoemde bedragen zijn, zeker voor een bijstandsgerechtigde, zeer hoge bedragen. Het is dan ook belangrijk dat het opleggen van een vordering en boete niet lichtvaardig gebeurt. Het is van belang dat er door gemeenten zorgvuldig wordt gehandeld en mensen de kans krijgen hun situatie uit te leggen. De gemeente heeft de plicht zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te doen. Dit wordt ook door de betreffende gemeente onderstreept.2 Daarbij past dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Het juridisch kader schrijft voor dat als er uiteindelijk wordt vastgesteld dat er te veel bijstand is betaald, er niet alleen een terugvordering van de te veel betaalde bijstand plaatsvindt maar in beginsel ook een boete wordt opgelegd als de betrokkene nalatig is geweest om de verandering te melden. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van deze boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. De gemeente kan in een aantal situaties ook volstaan met een waarschuwing. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt uiteraard geen boete opgelegd.
Deelt u de visie dat dit artikel het belang van de menselijke maat in de bijstand onderstreept?
Deze visie deel ik. Het gevoel overheerst dan dat de overheid vooral op de regels let en weinig oog heeft voor de menselijke maat of de complexe problemen waar mensen in de bijstand mee kampen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven vind ik het belangrijk dat het opleggen van vorderingen en boetes niet lichtvaardig gebeurt. In spoor 3 van het Programma Participatiewet in Balans wordt daarom gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid bij professionals uit verschillende lagen bij gemeenten. Met als doel dat zij de ruimte ervaren om naast de bijstandsgerechtigde te gaan staan en meer de ruimte te benutten die de wet hen daarbij biedt.3
Deelt u de opvatting dat de inlichtingenplicht op dit moment tot onwenselijke situaties leidt waarin onnodig hard wordt opgetreden wanneer informatie bijvoorbeeld onvolledig is?
Voor zover gemeenten zelf niet beschikken over actuele en relevante informatie, moet die van betrokkene zelf komen. Het niet tijdig melden van inkomsten die over langere periode zijn ontvangen kan leiden tot hoge terugvorderingen en boetes. Dit kan grote gevolgen hebben voor de betrokkene. Het is daarom van belang dat gemeenten zorgvuldig handelen en goed onderzoek doen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat voor mensen duidelijk is welke informatie van hen verwacht wordt. Het is aan de gemeente om hier actief en transparant over te communiceren.
Hoe beziet u de inlichtingenplicht in het licht van uw missie om de hardheden in de sociale zekerheid aan te pakken?
Met het programma Participatiewet in Balans wordt in de komende jaren de Participatiewet herzien om hardheden uit deze wet te halen. Deze nieuwe wet zal beter te begrijpen moeten zijn, eenvoudiger en moet passende ondersteuning met heldere rechten en plichten bieden. Een aantal uitgangspunten van de huidige wet, waaronder bijvoorbeeld de inlichtingenplicht, blijft echter onverminderd van kracht. De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht heeft als doel om de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren. De betrokkene heeft daarbij de meest actuele en relevante informatie in handen: de betrokkene weet zelf het beste of sprake is van inkomsten naast de uitkering en hoe hoog die inkomsten zijn. In het kader van preventie is daarbij van belang dat gemeenten duidelijke en goede informatie verstrekken over de verplichtingen. De gemeente moet, bij toekenning van een aanvraag, zorgen dat mensen op hun rechten en plichten in de uitkering worden gewezen. Ik vind het daarbij belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen kunnen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen onnodige fouten voorkomen worden.
Bent u van mening dat het wenselijk zou zijn om burgers wanneer een aanvraag of formulier onverhoopt onvolledig of incorrect is niet direct een terugvordering of boete op te leggen op grond van de inlichtingenplicht, maar hen in plaats daarvan uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek waarbij de menselijke maat leidend is?
Ik ben het ermee eens dat een constatering van een onjuistheid of onvolledigheid niet direct moet leiden tot een terugvordering of boete. Op het moment dat een onrechtmatigheid geconstateerd of vermoed wordt, dient een gemeente aanvullend onderzoek te doen, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Onderdeel daarvan is dat een betrokkene de gelegenheid wordt geboden om diens zienswijze kenbaar te maken. De gemeente betrekt dit vervolgens in de besluitvorming.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheid om de inlichtingenplicht om te zetten in een inlichtingenverzoek, waarbij de benodigde formulieren zoveel mogelijk met behulp van reeds bekende gegevens door gemeenten worden ingevuld en waarbij bij ontbrekende gegevens geen stukken worden opgevraagd, maar de burger wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om de aanvraag of het verzoek af te ronden?
In algemene zin ben ik er voorstander van om waar dat mogelijk is reeds bekende gegevens opnieuw te gebruiken. Deze gegevens moeten echter wel gecontroleerd worden op juistheid en volledigheid. Een dilemma dat hierbij speelt is dat actuele gegevens niet breed voorhanden zijn, terwijl een betrokkene zelf wel steeds beschikt over de gegevens van diens situatie. Ik vind het ongewenst dat er een hoger risico op terugvordering zou ontstaan omdat herbruikbare gegevenssets niet actueel zijn.
De mogelijkheid die u noemt ziet op de aanvraag van de bijstand. In het wetsvoorstel Participatiewet in Balans zijn enkele maatregelen opgenomen waardoor er, meer dan nu het geval is, gebruik gemaakt kan worden van reeds bekende gegevens bij de gemeente. Zo is de verkorte aanvraagprocedure opgenomen in het wetsvoorstel. Hiermee kunnen gemeenten een verkorte aanvraagprocedure inrichten en toepassen als mensen binnen 12 maanden na uitstroom uit de bijstand opnieuw een bijstandsuitkering aanvragen. Bij een verkorte aanvraagprocedure kan de gemeente gebruik maken van de gegevens die bekend zijn uit de eerdere bijstandsperiode als hierin geen wijzigingen zijn opgetreden. De gemeente verifieert de gegevens in de beschikbare administraties en zo nodig bij de aanvrager of de gegevens actueel en bruikbaar zijn.
Ook is de maatregel (automatisch) verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van de gegevens uit de Polisadministratie opgenomen. Door de mogelijkheid dat inkomen van de bijstandsgerechtigde (automatisch) kan worden verrekend op basis van gegevens uit de Polisadministratie, hoeven die gegevens niet meer actief door de bijstandsgerechtigde te worden aangeleverd. Daarom zal, naast dit wetsvoorstel, de Regeling uitzondering inlichtingenplicht worden aangepast zodat deze gegevens worden uitgezonderd van de actieve inlichtingenplicht.
De afhandeling van de misstanden in de danswereld en de omgang met slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Wieke Paulusma (D66), Inge van Dijk (CDA), Mohammed Mohandis (PvdA), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van VWS volgens slachtoffers te weinig doet om misstanden in de danswereld aan te pakken?1 Hoe kan het dat tegemoetkoming, excuses en traumazorg uitblijven? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de acties vanuit het Ministerie van OCW op dit dossier, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de versterking van de positie van dansers binnen opleidingen?
Wat is de stand van zaken met de afhandeling van de aangenomen moties van de Tweede Kamer hierover?2
Wat is uw reactie op de opmerkingen van slachtoffers dat de problemen alleen op papier worden opgelost, VWS de zorgplicht niet nakomt, er weinig vertrouwen is in de alliantie en de meldpunten, en de zwijgcultuur en machtsmisbruik in stand worden gehouden? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanpak sociale veiligheid die kunsthogescholen op dit moment ontwikkelen en de stappen die de sector zelf heeft gedaan in dit dossier?
Per wanneer kunnen slachtoffers rekenen op tegemoetkoming, excuses en ondersteuning bij psychische problematiek? Per wanneer zal zijn geregeld dat plegers van grensoverschrijdend gedrag niet meer in de sportsector kunnen werken om te voorkomen dat nieuwe slachtoffers worden gemaakt?
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
De gestegen prijzen van zwemles |
|
Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zwemles steeds duurder, experts vrezen voor zwemveiligheid» van Nieuwsuur van 11 mei jl.?1
Hoeveel gezinnen zijn financieel ondersteund bij het financieren van de zwemles door het Jeugdfonds Sport en Cultuur in 2024?
Hoeveel gezinnen hebben een aanvraag gedaan voor ondersteuning bij de financiering van zwemles in 2024?
Hoeveel kinderen zijn er in arme gezinnen die nu geen zwemdiploma hebben?
Hoeveel geld is er binnen het Jeugdfonds Sport en Cultuur beschikbaar voor zwemles voor kinderen uit gezinnen met weinig geld? Is dat geld specifiek voor zwemles geoormerkt of is dat ook bedoeld voor andere activiteiten?
Worden ouders met weinig geld actief benaderd met financiële ondersteuning voor zwemles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Hoeveel geld is er nodig om zwemles voor alle kinderen uit gezinnen met weinig geld te betalen?
Welke financiële regelingen zijn er voor ouders naast het Jeugdfonds Sport en Cultuur? Hoe weten ouders op welke regelingen zij allemaal recht hebben?
Bent u bereid om concrete en realistische doelen te stellen om het aantal kinderen zonder zwemdiploma te laten af nemen? Zo ja, naar welk percentage kinderen zonder zwemdiploma streeft u voor het einde van dit jaar? En per wanneer acht u het realistisch dat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen?
Het bericht dat geïnstalleerde trapliften vaak nog steeds niet voldoen aan het Bouwbesluit en dit tegenstrijdig is met valpreventie beleid. |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten negeren regels voor het veilig plaatsen van trapliften»?1 Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft nog steeds niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit, zoals voldoende ruimte om de voet neer te zetten, het hebben van een goede leuning en tenminste vijftig cm loopdoorgang?
Kunt u een reflectie geven op de situatie dat ook na het verschijnen van de handleiding voor het veilig plaatsen van trapliften, enkele gemeenten nog steeds voor een lift aan de muurzijde kiezen, waardoor niet aan het bouwbesluit wordt voldaan? In hoeverre is deze suboptimale keuze financieel ingegeven?
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten actief werken met de door uw ministerie gepubliceerde handleiding voor de juiste toepassing van de wetgeving bij het plaatsen van trapliften? In hoeverre hebben alle gemeenten toegezegd proactief met deze handleiding aan de slag te gaan? Op welke wijze gaat u gemeenten die de handleiding niet gebruiken stimuleren om dit wel te doen?
Deelt u de mening dat het proactief inzetten op het toepassen van de handleiding preventief kan zijn voor valincidenten bij mantelzorgers, familieleden en hulpverleners die ook graag veilig van een trap gebruik willen maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het negeren van regels voor het veilig plaatsen van trapliften, in grote tegenstrijdigheid is met de doelen van valpreventie? Zo nee, waarom niet? Het voorkomen van val-incidenten bij mantelzorgers, familieleden en hulpverleners door het veilig plaatsen van trapliften behoort toch ook tot de maatregelen ter voorkoming van de meest optimale continue zorg?
Deelt u de mening dat foutief geplaatste trapliften vervangen moeten worden door trapliften die wel aan de eisen van het bouwbesluit voldoen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Kan het proactief naleven van de handleiding voor de plaatsing van trapliften als voorwaarde worden gesteld voor het gebruikmaken van valpreventie-Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA)-gelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven welke rol trapliften spelen binnen het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)? Deelt u de mening dat trapliften een noodzakelijk hulpmiddel zijn om de veranderende demografische samenstelling en het groeiende aantal ouderen dat thuis woont op te vangen? Zo nee, waarom niet? En hoe gaat u er dan voor zorgen dat trapliften wel veilig worden geplaatst?
Hoe kijkt u naar de duurzaamheidsaspecten van trapliften? Deelt u de mening dat het direct correct plaatsen van een traplift duurzamer is dan eerst foutief plaatsen en later corrigeren? Is er al nationaal beleid gemaakt voor hergebruik van trapliften? En in hoeverre wordt er gestimuleerd om trapliften optimaal te hergebruiken?
Het bericht dat honderden sportclubs niet meer kunnen verduurzamen |
|
Inge van Dijk (CDA), Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerder gestelde vragen van het lid Van Dijk (CDA) van 21 maart jl. over het bericht dat het budget voor de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA) voor dit jaar al bijna op is en de vragen van het lid Mohandis (GL-PvdA) van 11 maart 2024 over de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties?1 2
Deelt u met ons het belang dat sporten voor iedereen financieel toegankelijk moet zijn en blijven? Erkent u daarbij dat voor veel sportverenigingen verduurzaming van de sportaccommodatie cruciaal is bij het betaalbaar houden van contributies?
Deelt u met ons dat zo spoedig mogelijke verduurzaming van maatschappelijk vastgoed, waaronder sportaccommodaties, bijdraagt aan de noodzakelijke verduurzamingsopgave?
Klopt het dat inmiddels de subsidieregeling BOSA voor het gehele jaar 2024 volledig is uitgeput?3
Begrijpt u de ergernis bij sportbestuurders en -vrijwilligers die maanden aan verduurzamingsplannen hebben gewerkt, offertes hebben opgevraagd, algemene ledenvergaderingen hebben overtuigd, financieringen rond hebben moeten krijgen, maar dat als nu het puntje bij paaltje komt, de overheid het laat afweten?
Hoeveel sportverenigingen staan er volgens u klaar om te verduurzamen, maar staan door een ontoereikende BOSA in de wachtstand?
Bent u bereid om bij de Voorjaarsnota 2024, naast het bedrag van circa 24 miljoen euro wat verre van toereikend is, extra budget vrij te maken voor de BOSA voor het jaar 2024, en hierbij samen met de Kamer dekking te zoeken?
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor de behandeling van de Voorjaarsnota 2024 beantwoorden?
De noodzaak tot verplichte leeftijdscontrole bij BNPL-diensten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minderjarigen gebruiken op grote schaal «koop-nu-betaal-later»»?1
Deelt u de zorgen over het feit dat in 2023 bijna 600.000 keer een minderjarige een aankoop heeft gedaan via een Buy Now, Pay Later (BNPL)-dienst?
Welke barrières zijn er op dit moment om minderjarigen ervan te weerhouden te kopen via BNPL-diensten?
Welke additionele barrières gaan gelden wanneer BNPL-diensten onder de Europese Richtlijn consumentenkrediet2 gaan vallen?
Klopt het dat de richtlijn geen harde eisen voor leeftijdscontrole bevat?
Gezien het kabinet heeft aangegeven dat het leeftijdscontrole verplicht wil maken bij elke gebruiker, welke maatregelen gaat het kabinet concreet nemen? Welke maatregelen worden concreet genomen vooruitlopend op de richtlijn?
Deelt u, zoals omschreven in de aangenomen motie De Kort c.s., dat identiteitscontrole via iDIN een effectief middel is om de leeftijd van consumenten te controleren?3 Welke mogelijkheden ziet u om dit te realiseren?
Welke sancties zijn er voor BNPL-aanbieders wanneer zij blijvend onvoldoende doen om minderjarigen te weren? Ziet het kabinet mogelijkheden en noodzaak tot sancties, gezien de eigen constatering van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen dat BNPL-bedrijven «hardleers» zijn wat betreft het aanbieden van hun diensten aan minderjarigen?4
Bent u van mening dat het verwarrend is voor mensen dat geadverteerd wordt met termen als «gratis» en «0% rente», terwijl er vervolgens hoge aanmaningskosten worden gerekend?
Hoe kijkt u aan tegen het idee om BNPL-diensten te verplichten transparant te zijn over hun verdienmodel? Wordt dit naar uw mening voldoende gereguleerd in de richtlijn? Welke additionele maatregelen neemt het kabinet, zowel vooruitlopend op de richtlijn als bovenop de eisen uit de richtlijn?
Klopt het dat lidstaten ervoor kunnen kiezen dat kredietaanbieders van kredieten onder de 200 euro bepaalde reclamevoorschriften niet na hoeven te leven? Constateert u dat ook kleine bedragen bij BNPL-diensten door oplopende incassodiensten voor grote problemen kunnen zorgen, juist voor minderjarigen en kwetsbare groepen? Kunt u toezeggen dat u BNPL-diensten niet uitzondert van reclamevoorschriften voor aankopen onder een bepaald bedrag?
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om hoge incasso- en aanmaningskosten waardoor kleine schulden bij BNPL-diensten razendsnel oplopen te maximeren, zowel binnen als buiten de richtlijn?
Deelt u de zorg dat het gebruik van BNPL-diensten in fysieke winkels kopen op afbetaling verder normaliseert? Overweegt u om BNPL in fysieke winkels te verbieden?
Constateert u dat BNPL-diensten kopen op afbetaling zeer laagdrempelig maken en dat zo het risico bestaat dat schuldengewenning optreedt? Bent u van mening dat een plicht om een deel van het aankoopbedrag vooraf te voldoen kan helpen bij een meer bewuste omgang met kopen op krediet? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Kunt u aangeven welke andere problemen wel en welke problemen niet worden opgelost wanneer BNPL-diensten onder de richtlijn vallen? Welke additionele maatregelen zijn nodig bovenop de richtlijn om de problemen met BNPL-diensten op te lossen? Kunt u hierbij in ieder geval een uiteenzetting geven op het gebied van schuldengewenning, BNPL in fysieke winkels, leeftijdscontroles, hoge incassokosten, misleidend adverteren en transparantie over het verdienmodel?
Op welke termijn stuurt u een voorstel voor strengere regulering van BNPL-diensten naar de Tweede Kamer waarin in ieder geval regulering van leeftijdscontroles op basis van iDIN-identificatie is opgenomen, conform de motie De Kort c.s.?5
Het bericht ‘Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: ‘Kan bizarre situaties opleveren’’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Incassobedrijf gebruikt AI om kwetsbare schuldenaar te spotten: «Kan bizarre situaties opleveren»»?1
Zijn er bij u meer voorbeelden bekend van incassobureau’s en andere organisaties die toezien op (problematische) schulden die gebruik maken of willen maken van kunstmatige intelligentie? Om hoe veel bedrijven gaat dit?
Is het u bekend welke techniek precies zal worden toegepast door Intrum voor het scannen van correspondentie van mensen met schulden? Op welke data is dit systeem getraind en wat gebeurt er met de input van mensen met schulden? Voldoet het bedrijf hiermee aan dataminimalisatie?
Ziet u risico’s bij het inzetten van zelflerende kunstmatige intelligentie door incassobureau’s, zoals het aanleren van discriminerende vooroordelen, gebrek aan transparante besluitvorming en inbreuk op privacy bij het scannen van mogelijk gevoelige correspondentie?
Deelt u de mening dat organisaties in de schuldenindustrie uiterst terughoudend moeten zijn met het inzetten van kunstmatige intelligentie en algoritmes? Kunt u onderbouwen waarom?
Kunt u garanderen dat het gebruik van kunstmatige intelligentie voor consumenten altijd optioneel is en dat consumenten nooit onder druk gezet mogen worden om de persoonlijke correspondentie door een dergelijk systeem te laten controleren?
Intrum geeft aan dat deze AI-toepassing «een bewezen succes is in het Verenigd Koninkrijk,» kunt u toelichten op welke manier het Verenigd Koninkrijk AI-toepassingen in de schuldenindustrie momenteel gebruikt? Welke invloed heeft dit gehad op personen met schulden, hoe is hun privacy geborgd en hoe is het toezicht daarop geregeld?
Welke kaders gelden er momenteel voor het gebruik van kunstmatige intelligentie door incassobureau’s en schuldeisers? Zijn er bestaande kaders voor het gebruik van algoritmes, die ook van toepassing zijn op kunstmatige intelligentie?
Past de voorgestelde AI-toepassing van Intrum binnen de kabinetsvisie Generatieve AI en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren? Zo ja, kunt u toelichten op welke punten deze AI-toepassing in de schuldenindustrie bijdraagt aan maatschappelijk waardevolle digitalisering? Zo niet, kunt u uiteenzetten op welke vlakken deze AI-toepassing in strijd is met het kabinetsstandpunt? Welke consequenties verbindt u daar aan?
Welke instrumenten zal de Europese AI-verordening bieden om zo nodig in te grijpen of op de rem te trappen als kunstmatige intelligentie op een onwenselijke manier te werk gaat in de publieke- en private sector?
Bent u bereid om nu al te werken aan duidelijke kaders voor het gebruik van kunstmatige intelligentie, vooruitlopend op de AI-verordening, bij organisaties die verstrekkende financiële besluiten maken over mensen en gevoelige persoonsgegevens verwerken?
Kunt u aan de hand van de verboden categorieën, zoals beschreven in artikel 5, lid 1c, van de AI-verordening2 beoordelen of de AI-screening door een incassobureau van mensen met (mogelijk) problematische schulden gerechtvaardigd is? Kunt u afzonderlijk ingaan op hoofdartikel 5, lid 1c en sub-onderdelen i en ii?
Valt de schuldenindustrie onder het toepassingsbereik van het verbod op emotieherkenning op de werkplek en in het onderwijs, die de AI-verordening voorschrijft? Zo niet, bent u bereid om een dergelijke uitbreiding van het toepassingsbereik te onderzoeken en indien mogelijk in de nationale uitvoeringswet te verwerken?
Wordt er in de schuldenindustrie en soortgelijke sectoren waar veel gevoelige persoonsgegevens worden verwerkt actief meegekeken door de Autoriteit Persoonsgegevens op het gebruik van AI? Welke rol speelt de Inspectie Justitie en Veiligheid bij het toezicht op algoritme- en AI-toepassingen in de sector, nu de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 april 2024 in werking treedt?
Op welke termijn verwacht u aan de Kamer wet- en regelgeving voor te leggen die kaders stelt en normen bepaalt voor de toepassingen van kunstmatige intelligentie in de publieke- en private sector?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Bart van Kent , Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Valkenburgse raad bezorgd om sluiting mosaqua» van L11?
Ja.
Heeft het zwembad een regio functie voor sport, bewegen en zwemles?
Ja, het zwembad vervult een regionale functie, voornamelijk voor recreatief gebruik (meer dan 90%) en in mindere mate voor zwemlessen en andere doelgroep activiteiten.
Hoeveel kinderen en volwassenen krijgen zwemles in Mosaqua?
In 2022 waren er 10.960 leszwemmers. Dit is circa 4,4% van het totaal aantal bezoekers. Het is belangrijk op te merken dat dit aantal verwijst naar bezoeken, en niet noodzakelijkerwijs naar unieke deelnemers.
Is er voldoende capaciteit voor zwemles als het Mosaqua zwembad sluit? Zo ja, waar?
Ja, vanuit de omliggende gemeenten wordt aangegeven dat men geen belang heeft bij het behoud van een zwembad in Gulpen-Wittem. Er zijn voldoende alternatieve zwemvoorzieningen in de omliggende gemeenten of op korte afstand, ook in de grensregio’s van België en Duitsland.
Hoe vaak wordt dit zwembad gebruikt door doelgroepen voor wie het belangrijk is om voldoende te bewegen, zoals ouderen en kinderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 waren er in 2022 10.960 leszwemmers. Verder waren er nog 12.657 doelgroepenzwemmers. Zoals eerder benoemd zijn dit geen unieke deelnemers, maar wijst dit op het aantal bezoeken.
Welke alternatieven zijn er voor deze doelgroepen als Mosaqua zwembad sluit?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er voldoende alternatieven in de omliggende gemeenten voor deze doelgroepen.
Hoe past het sluiten van dit zwembad in de strategie om zwembaden te behouden?
In opdracht van de gemeente Gulpen-Wittem zijn verschillende toekomstscenario's voor de exploitatie van Mosaqua onderzocht, waarbij ook de mogelijkheid tot het behouden van zwemwater als maatschappelijke voorziening is overwogen. Uit deze analyses blijkt dat elke keuze financiële implicaties heeft, zeker gegeven de toekomstige demografische veranderingen binnen de gemeente en de regio. Ook de hoge operationele kosten en het significante onderhoud dat de komende jaren vereist zou zijn spelen een rol. In de gemeente Gulpen-Wittem is sprake van krimp, ontgroening en vergrijzing. Gulpen-Wittem is wat dit betreft een afspiegeling van de regio.
Deze factoren zijn van essentieel belang voor het begrijpen van de behoefte aan en het gebruik van dergelijke voorzieningen. De strategie voor het behoud van zwembaden richt zich daarom niet alleen op het in stand houden van bestaande faciliteiten, maar ook op het aanpassen van voorzieningen aan de veranderende behoeften en demografie van de regio. Dit is een lokale verantwoordelijkheid en afweging.
De subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een update geven over de stand van zaken van de BOSA-subsidieregeling? Hoeveel geld is er uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld is er nog over?
Kunt u ook een update geven over de aanvullende subsidieregeling BOSA, waarin geld is gereserveerd voor verduurzaming en inclusie? Kunt u ook van deze regeling aangeven hoeveel geld er is uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen en hoeveel geld er nog over is?
Wanneer verwacht u dat geld van deze subsidieregelingen op zal zijn en sportverenigingen geen aanvraag meer kunnen doen om te verduurzamen?
Hoe beoordeelt u de BOSA subsidieregeling? Kunnen sportvereniging de regeling goed vinden, is de subsidie werkbaar voor sportverenigingen en worden de doelstellingen van de subsidieregeling behaald?
Deelt u de mening dat het beter is als sportverenigingen sneller kunnen verduurzamen, zowel met oog op het klimaat als met het oog op de financiële weerbaarheid van die sportverenigingen? Zo nee, waarom niet?
Is de BOSA subsidieregeling in uw ogen toereikend? Komen alle sportverenigingen die in 2024 willen en kunnen verduurzamen in aanmerking voor een subsidie?
Hoeveel geld is er in 2024 nodig om alle sportverenigingen die willen en kunnen verduurzamen te financieren?
Kunt u een overzicht geven van alle fondsen waar sportverenigingen gebruik van kunnen maken voor de verduurzaming van de sportaccommodaties?
Bent u bereid om met de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek te onderzoeken of er middelen voor verduurzaming van sportverenigingen of maatschappelijk vastgoed ook ingezet kunnen worden voor de BOSA?
De individuele studietoeslag |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe wordt in algemene zin omgesprongen met de toekenning van individuele studietoeslagen op grond van de Participatiewet?
De studietoeslag biedt een extra financieel steuntje in de rug aan mensen die door een structurele medische beperking niet kunnen bijverdienen naast een voltijdsopleiding. Voor deze groep is het vaak moeilijk om een opleiding te combineren met een bijbaan. Met de studietoeslag willen we hen stimuleren om toch een opleiding te volgen en zorgen we ervoor dat zij hun energie kunnen besteden aan de afronding ervan. Zo brengen wij hen zoveel mogelijk in een gelijke positie als mensen zonder medische beperking en krijgen zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
De studietoeslag wordt toegekend door gemeenten. We hebben daarom geen volledig beeld van hoe gemeenten omgaan met de toekenning van de studietoeslag. We monitoren onder meer het aantal studenten dat studietoeslag ontvangt. Dit aantal stijgt nog ieder jaar. In 2022, het jaar van de hervorming van de individuele studietoeslag naar de studietoeslag, is ook het aantal nieuwe toekenningen sterk gestegen. Volgens cijfers van het CBS ontvingen in 2020 3.770 studenten de individuele studietoeslag en in 2021 4.500 studenten. In 2022 ontvingen 6.190 studenten de individuele studietoeslag of de studietoeslag (door de invoering van de studietoeslag in april 2022 was er sprake van een overgangsjaar). Cijfers over 2023 worden dit najaar gepubliceerd door het CBS.
Daarnaast ontvangt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks circa vijf signalen van studenten, ouders, studiebegeleiders en belangenbehartigers over studietoeslag die niet wordt toegekend. Uit deze meldingen komt geen eenduidig beeld naar voren; de reden waarom de studietoeslag niet wordt toegekend, verschilt per geval.
Later dit jaar gaat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, in het kader van de invoeringstoets voor de wet Uitvoeren Breed Offensief1, in gesprek met gemeenten, studenten en andere betrokkenen over hun ervaringen met de studietoeslag. U wordt op een later moment geïnformeerd over de uitkomsten.
Klopt het dat de individuele studietoeslag niet wordt toegekend als studenten een gedeelte van hun curriculum (studie, stage) van een Nederlandse onderwijsinstelling in het buitenland doorbrengen, ook als het een verplicht onderdeel van het curriculum betreft en Nederland de vaste woon- en verblijfplaats blijft? Zo ja, waarom?
Op grond van de Participatiewet hebben studenten ook tijdens een verblijf in het buitenland recht op studietoeslag, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor de studietoeslag. Zo moeten zij studiefinanciering ontvangen, moeten zij een woonplaats hebben in een gemeente in Europees Nederland en moet er, (in beginsel) naar het oordeel van een onafhankelijk arts, sprake zijn van een structurele medische beperking waardoor een bijbaan niet te combineren is met het volgen van een voltijdsopleiding.
Sinds de hervorming in 2022 is de studietoeslag geen vorm van bijstand meer. In tegenstelling tot het recht op bijstand vereist de studietoeslag niet dat de ontvanger gedurende de periode van ontvangst ervan continu in Nederland verblijft. Op zich verliest een student het recht op studietoeslag dus niet door een verblijf in het buitenland. Daar is dan een andere reden voor. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de student zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland. Het is aan de gemeente om dit te beoordelen. Voor dit oordeel is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de student zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij heeft de inschrijving in de Basisregistratie Personen voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis; ook de intentie van de student is van belang. En die intentie moet ook blijken uit daden. De student kan zijn of haar intentie om voor bepaalde en korte tijd (bijvoorbeeld een halfjaar) in het buitenland te verblijven aantoonbaar maken door bijvoorbeeld een retourticket te kopen of een kamer in Nederland aan te houden.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ziekte of beperking structureel in de weg staat aan bijverdienste naast de studie en daarom een individuele studietoeslag wordt toegekend deze óók moet worden voortgezet bij studiegerelateerd verblijf in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Iedere student, dus ook iedere student met een medische beperking, moet in staat zijn om zonder onnodige belemmeringen in het kader van de opleiding buitenlandervaring op te doen. De overheid kan voor studenten met een beperking zulke belemmeringen verminderen of wegnemen, met name door (extra) financiële steun en informatie te bieden. De studietoeslag draagt hieraan bij.
De inlichtingenplicht in de bijstand |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente trekt bijstand in van vrouw omdat ze «te weinig boodschappen» doet, rechter grijpt in»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de situatie waar een uitkeringsgerechtigde 10.000 euro moet terugbetalen en een boete krijgt opgelegd van ruim 1.200 euro omdat zij naar het oordeel van haar gemeente niet voldoende kan aantonen hoe zij haar levensmiddelen heeft betaald?
Bovengenoemde bedragen zijn, zeker voor een bijstandsgerechtigde, zeer hoge bedragen. Het is dan ook belangrijk dat het opleggen van een vordering en boete niet lichtvaardig gebeurt. Het is van belang dat er door gemeenten zorgvuldig wordt gehandeld en mensen de kans krijgen hun situatie uit te leggen. De gemeente heeft de plicht zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te doen. Dit wordt ook door de betreffende gemeente onderstreept.2 Daarbij past dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Het juridisch kader schrijft voor dat als er uiteindelijk wordt vastgesteld dat er te veel bijstand is betaald, er niet alleen een terugvordering van de te veel betaalde bijstand plaatsvindt maar in beginsel ook een boete wordt opgelegd als de betrokkene nalatig is geweest om de verandering te melden. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van deze boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. De gemeente kan in een aantal situaties ook volstaan met een waarschuwing. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt uiteraard geen boete opgelegd.
Deelt u de visie dat dit artikel het belang van de menselijke maat in de bijstand onderstreept?
Deze visie deel ik. Het gevoel overheerst dan dat de overheid vooral op de regels let en weinig oog heeft voor de menselijke maat of de complexe problemen waar mensen in de bijstand mee kampen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven vind ik het belangrijk dat het opleggen van vorderingen en boetes niet lichtvaardig gebeurt. In spoor 3 van het Programma Participatiewet in Balans wordt daarom gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid bij professionals uit verschillende lagen bij gemeenten. Met als doel dat zij de ruimte ervaren om naast de bijstandsgerechtigde te gaan staan en meer de ruimte te benutten die de wet hen daarbij biedt.3
Deelt u de opvatting dat de inlichtingenplicht op dit moment tot onwenselijke situaties leidt waarin onnodig hard wordt opgetreden wanneer informatie bijvoorbeeld onvolledig is?
Voor zover gemeenten zelf niet beschikken over actuele en relevante informatie, moet die van betrokkene zelf komen. Het niet tijdig melden van inkomsten die over langere periode zijn ontvangen kan leiden tot hoge terugvorderingen en boetes. Dit kan grote gevolgen hebben voor de betrokkene. Het is daarom van belang dat gemeenten zorgvuldig handelen en goed onderzoek doen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat voor mensen duidelijk is welke informatie van hen verwacht wordt. Het is aan de gemeente om hier actief en transparant over te communiceren.
Hoe beziet u de inlichtingenplicht in het licht van uw missie om de hardheden in de sociale zekerheid aan te pakken?
Met het programma Participatiewet in Balans wordt in de komende jaren de Participatiewet herzien om hardheden uit deze wet te halen. Deze nieuwe wet zal beter te begrijpen moeten zijn, eenvoudiger en moet passende ondersteuning met heldere rechten en plichten bieden. Een aantal uitgangspunten van de huidige wet, waaronder bijvoorbeeld de inlichtingenplicht, blijft echter onverminderd van kracht. De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht heeft als doel om de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren. De betrokkene heeft daarbij de meest actuele en relevante informatie in handen: de betrokkene weet zelf het beste of sprake is van inkomsten naast de uitkering en hoe hoog die inkomsten zijn. In het kader van preventie is daarbij van belang dat gemeenten duidelijke en goede informatie verstrekken over de verplichtingen. De gemeente moet, bij toekenning van een aanvraag, zorgen dat mensen op hun rechten en plichten in de uitkering worden gewezen. Ik vind het daarbij belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen kunnen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen onnodige fouten voorkomen worden.
Bent u van mening dat het wenselijk zou zijn om burgers wanneer een aanvraag of formulier onverhoopt onvolledig of incorrect is niet direct een terugvordering of boete op te leggen op grond van de inlichtingenplicht, maar hen in plaats daarvan uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek waarbij de menselijke maat leidend is?
Ik ben het ermee eens dat een constatering van een onjuistheid of onvolledigheid niet direct moet leiden tot een terugvordering of boete. Op het moment dat een onrechtmatigheid geconstateerd of vermoed wordt, dient een gemeente aanvullend onderzoek te doen, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Onderdeel daarvan is dat een betrokkene de gelegenheid wordt geboden om diens zienswijze kenbaar te maken. De gemeente betrekt dit vervolgens in de besluitvorming.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheid om de inlichtingenplicht om te zetten in een inlichtingenverzoek, waarbij de benodigde formulieren zoveel mogelijk met behulp van reeds bekende gegevens door gemeenten worden ingevuld en waarbij bij ontbrekende gegevens geen stukken worden opgevraagd, maar de burger wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om de aanvraag of het verzoek af te ronden?
In algemene zin ben ik er voorstander van om waar dat mogelijk is reeds bekende gegevens opnieuw te gebruiken. Deze gegevens moeten echter wel gecontroleerd worden op juistheid en volledigheid. Een dilemma dat hierbij speelt is dat actuele gegevens niet breed voorhanden zijn, terwijl een betrokkene zelf wel steeds beschikt over de gegevens van diens situatie. Ik vind het ongewenst dat er een hoger risico op terugvordering zou ontstaan omdat herbruikbare gegevenssets niet actueel zijn.
De mogelijkheid die u noemt ziet op de aanvraag van de bijstand. In het wetsvoorstel Participatiewet in Balans zijn enkele maatregelen opgenomen waardoor er, meer dan nu het geval is, gebruik gemaakt kan worden van reeds bekende gegevens bij de gemeente. Zo is de verkorte aanvraagprocedure opgenomen in het wetsvoorstel. Hiermee kunnen gemeenten een verkorte aanvraagprocedure inrichten en toepassen als mensen binnen 12 maanden na uitstroom uit de bijstand opnieuw een bijstandsuitkering aanvragen. Bij een verkorte aanvraagprocedure kan de gemeente gebruik maken van de gegevens die bekend zijn uit de eerdere bijstandsperiode als hierin geen wijzigingen zijn opgetreden. De gemeente verifieert de gegevens in de beschikbare administraties en zo nodig bij de aanvrager of de gegevens actueel en bruikbaar zijn.
Ook is de maatregel (automatisch) verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van de gegevens uit de Polisadministratie opgenomen. Door de mogelijkheid dat inkomen van de bijstandsgerechtigde (automatisch) kan worden verrekend op basis van gegevens uit de Polisadministratie, hoeven die gegevens niet meer actief door de bijstandsgerechtigde te worden aangeleverd. Daarom zal, naast dit wetsvoorstel, de Regeling uitzondering inlichtingenplicht worden aangepast zodat deze gegevens worden uitgezonderd van de actieve inlichtingenplicht.
Het bericht 'Geldproblemen door chronisch ziek kind: 'Ik voel me een schooier'' |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geldproblemen door chronisch ziek kind: «Ik voel me een schooier»» van RTL Nieuws?1
Ja. Het is tragisch om te lezen dat het gezin uit dit artikel noodgedwongen moet verhuizen vanwege de extra kosten die samenhangen met de zorg en ondersteuning voor hun dochter. Ik realiseer me dat de zorg voor een chronisch ziek kind zwaar kan zijn en dat ouders zoals genoemd in het artikel bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg soms tegen knelpunten aanlopen. Naar aanleiding van de berichtgeving in de media is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met het gezin en zijn zij in contact gebracht met verschillende instanties en belangenorganisaties die ouders kunnen adviseren en/of ondersteuning kunnen bieden.
Waarom worden de kosten voor de noodzakelijke aanpassing van een woning niet volledig vergoed, zoals in het geval van het in het artikel vermelde situatie? Deelt u de mening dat de weigering om deze noodzakelijke aanpassingen aan de woning te vergoeden, niet in lijn is met het door Nederland ondertekende VN-verdrag Handicap bij tenminste artikel 7 (belang van het kind voorop), artikel 9 (toegankelijkheid) en artikel 10 (recht op leven)? Zo nee, waarom niet?
Het is voor mij lastig om in te gaan op deze specifieke casus, omdat ik niet bekend ben met de specifieke context van het gezin, de ondersteuning en zorg die zij ontvangen en de afwegingen die de gemeente heeft gemaakt bij het vergoeden van de benodigde woningaanpassing.
Uiteraard onderschrijf ik het belang van het naleven en het implementeren van VN-verdrag handicap, waaronder de door u genoemde artikelen.2 Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder bij het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en eventuele woonvoorzieningen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context.3
Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen op grond van de Wmo 2015 van de gemeente een woningaanpassing krijgen. Hiervoor geldt de gebruikelijke Wmo-procedure, waarbij eerst melding gemaakt wordt van de hulpvraag en de gemeente onderzoek doet naar de ondersteuningsbehoefte en vervolgens desgevraagd een beschikking opstelt (art. 2.3.5 Wmo 2015). Tegen de beschikking van de gemeente kan bezwaar worden gemaakt. Er volgt dan een beslissing op bezwaar van de gemeente. Tegen deze beslissing op bezwaar van de gemeente kan in beroep worden gegaan bij de bestuursrechter en ten slotte in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen zodat tenminste alle noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn voor de zorg en welzijn van kinderen met een chronische beperking worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 kunnen vanuit de Wmo 2015 woningaanpassingen worden vergoed.
Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Hierdoor kan bijvoorbeeld ook een verhuisvergoeding in beeld zijn. Er is een aantal uitspraken van de rechter ten aanzien van de vraag hoe de gemeente een afweging moet maken rondom woningaanpassingen.
Gemeenten kunnen aanvullend op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.1.7.) een tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen voor aannemelijke meerkosten die verband houden met deze beperking of problemen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie.
Is bekend hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Op basis van de Gezondheidsenquête van het CBS is een indicatie te geven van het aantal kinderen met een chronische beperking. De indicator Global Activity Limitations Indicator (GALI) uit deze enquête geeft inzicht in het percentage personen dat vanwege problemen met de gezondheid sinds 6 maanden of langer beperkt is in activiteiten die mensen gewoonlijk uitvoeren. In de leeftijd van 4 tot 12 jaar gaat het om 7,9% en 12 tot 18 jaar om 10,8% van het totaal aantal kinderen in de respectievelijke leeftijdsgroepen.4 Het is met bovenstaande gegevens niet exact te bepalen hoeveel kinderen een chronische beperking hebben, omdat er geen gegevens zijn van 0 tot 4 jaar. Ook is niet te bepalen hoeveel ouders zorg dragen voor een kind met een chronische beperking omdat ouders ook meerdere kinderen met een beperking kunnen hebben (door bv een erfelijke aandoening).
Wat is het effect van de zorg op de financiële positie van deze ouders? Hoeveel van deze ouders hebben financiële problemen en schulden?
Ik kan mij voorstellen dat veel gezinnen met een chronisch ziek kind te maken hebben met hogere kosten dan gemiddeld. Het type kosten en de hoogte van de kosten zullen verschillen per gezin. Het gaat om kosten die ook in het betreffende artikel zijn genoemd, zoals energielasten, aanpassingen in het huis of vervoer. Het gaat minder vaak om directe zorgkosten. Voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die gebruik maken van zorg op grond van de Wet langdurige zorg geldt geen eigen bijdrage. Voor zorg uit de Zorgverzekeringswet zijn kinderen gratis meeverzekerd. Voor kinderen hoeven dus geen premies of eigen risico betaald te worden. Voor bepaalde zorg of hulpmiddelen bestaat wel een eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij brillen, orthopedische schoenen en bij bepaalde medicijnen. Deze zorgkosten kunnen onderdeel zijn van de totale kosten van een gezin met een chronisch ziek kind. Voor ouders met een thuiswonend kind die een intensieve zorgvraag heeft is het mogelijk om dubbele kinderbijslag te krijgen.5 Dit is mogelijk voor thuiswonende kinderen tussen de 3 en 18 jaar. Het is mij niet bekend hoeveel ouders met een chronisch ziek kind financiële problemen hebben en hoeveel van deze ouders deze financiële problemen hebben door de hogere kosten vanwege een chronisch ziek kind.
Is er vaker sprake van een dreigende huisuitzetting in soortgelijke situaties? Bent u het ermee eens dat dit niet alleen onacceptabel is, maar dat dit ook in tegenspraak is met zowel het VN-verdrag Handicap als met het Kinderrechtenverdrag?
Het gaat in de situatie uit het nieuwsbericht niet over een huisuitzetting. De familie voelt zich gedwongen om te verhuizen van een koop naar een huurwoning.
Binnen de Wmo 2015 maakt het niet uit of het bij een ondersteuningsbehoefte om een koop -of huurwoning gaat. Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Het is aan de gemeente om hierin een passende afweging te maken, die onder andere afhankelijk is van de context van het gezin. Daarbij hebben gemeenten een verantwoordelijkheid bij het naleven van het VN-verdrag handicap. Hoe zij de verdragsverplichtingen naleven is aan de desbetreffende gemeente.
Welke landelijke en gemeentelijke financiële regelingen zijn er voor ouders die zorg dragen voor een ernstig ziek kind? Zijn deze regelingen in de ogen van u beiden toereikend voor alle ouders? Kunt u (beiden) dat toelichten?
Vanuit de Wmo zijn dit regelingen op het gebied van mobiliteitshulpmiddelen, woningaanpassingen en de meerkostenregeling. Daarnaast is er de landelijke regeling aftrek specifieke zorgkosten en als laatste optie de bijzondere bijstand.
Het is lastig een inschatting te maken of een combinatie van deze regelingen toereikend is voor àlle ouders met een ernstig ziek kind. In algemene zin geldt dat het van belang is dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven kunnen gemeenten een extra tegemoetkoming verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen. Bij de eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 wordt rekening gehouden met draagkracht en kan rekening worden gehouden met betalingscapaciteit. Voorzieningen dienen altijd toegankelijk te zijn voor minima.
Het is een onwenselijke situatie wanneer ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen.
De bijzondere bijstand (artikel 35 Pw) kan verstrekt worden door een gemeente als een huishouden uit onvoorziene omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan voldoen. Dit gebeurt op basis van een individuele beoordeling van de situatie door de gemeente waarbij de kosten en de draagkracht van het huishouden worden meegewogen. Het is daarbij aan de gemeente om te bepalen welke inkomenseisen gesteld worden en welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Er zijn dus verschillen tussen gemeenten. In de regel zullen gemeenten bij een inkomen boven 110–130% van het sociaal minimum geen bijzondere bijstand toekennen. Gemeenten hebben hun beleid veelal vastgelegd in beleidsregels.
Omdat de Participatiewet een vangnetvoorziening is, wordt gekeken of kosten uit andere voorzieningen betaald kunnen worden. Bijzondere bijstand kan dus niet verstrekt worden als er een voorliggende voorziening is waarop een beroep gedaan zou kunnen worden zoals bijvoorbeeld de basisverzekering (art 15 Pw). Vanuit de bijzondere bijstand worden in individuele situaties wel tijdelijke tegemoetkomingen voor woonkosten vergoed. Bijvoorbeeld wanneer bij een plotselinge inkomensterugval de woonkosten niet direct in lijn gebracht kunnen worden met het gedaalde inkomen.
Hoe wordt voorkomen dat de toegang tot noodzakelijke vormen van zorg en hulp afhangt van de gemeente waarin een familie woont?
Taken en bevoegdheden zijn op grond van de Wmo 2015 (en de overige wetten binnen het sociaal domein) neergelegd bij de gemeente (gedecentraliseerd). De gemeente heeft hierin een zekere vrijheid om voorzieningen vorm te geven en maatwerk te bieden. Zo is ook de bevoegdheid om een tegemoetkoming voor de meerkosten bij een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen te verstrekken, als keuzeoptie voor gemeenten door de wetgever opgenomen in de Wmo 2015 (artikel 2.1.7). Daarnaast hebben gemeenten op grond van de Gemeentewet hun eigen regelgevende bevoegdheid. Lokale democratie kan zorgen voor verschillen tussen gemeenten; dit is inherent aan de positie van gemeenten en hun bevoegdheden.
Kunt u per financiële regeling aangeven hoeveel ouders van de verschillende regelingen gebruik maken? Zijn deze regelingen voldoende vindbaar en toegankelijk voor ouders die vaak al veel aan hun hoofd hebben?
Er is geen zicht op hoeveel ouders gebruik maken van de verschillende landelijke of gemeentelijke regelingen. Voor ouders met een ernstig ziek kind zijn de verschillende financiële regelingen mogelijk niet altijd overzichtelijk. Via de site regelhulp.nl kunnen ouders informatie vinden over deze regelingen. Ook kan het onafhankelijk informatie- en adviespunt Het Juiste Loket ouders hierin helpen. Daarnaast kan, zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 7, cliëntondersteuning worden ingezet, die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Tevens hebben gemeenten ook buurtteams waar inwoners naartoe kunnen met vragen over onder andere zorg, wonen, gezondheid en geld.
Hoe groot is het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden, zoals een woningaanpassing, noodzakelijke parkeerkosten, speciaal vervoer en niet vergoede medicatie? Waarom worden deze kosten niet vergoed? Kunnen ouders hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand?
Er zijn geen gegevens over het aandeel van de kosten voor de zorg van chronische zieke kinderen dat ouders zelf moeten vergoeden. Ook is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen waarom bepaalde kosten niet worden vergoed. Dit hangt af van de specifieke context van de ouders, de ziekte of beperking van hun kind(eren) en de zorg- en ondersteuningsvraag die zij hebben. Zoals aangegeven bij mijn eerdere antwoorden is het van belang dat ouders voldoende middelen ter beschikking hebben en niet door een financiële ondergrens zakken. Bij de beantwoording van vraag 7 heb ik een kort overzicht gegeven van relevante landelijke en gemeentelijke regelingen inclusief de bijzondere bijstand. In de beantwoording van vraag 3 heb ik aangegeven dat gemeenten een extra tegemoetkoming kunnen verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen.
Het bericht Opera Zuid luidt noodklok: ‘Reële kans dat we verdwijnen’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opera Zuid luidt noodklok: «Reële kans dat we verdwijnen»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het bericht dat Opera Zuid zal ophouden te bestaan zonder extra subsidie? Hoe neemt u daarbij in overweging dat Opera Zuid aangeeft dat de loonkosten komende periode flink zullen stijgen? En dat Opera Zuid eigenlijk niet kan minderen in producties omdat het aantal producties al klein is? Acht u op dit moment de subsidiebasis van Opera Zuid toereikend om de basisopdracht van de organisatie te blijven vervullen?
Ik herken het signaal met betrekking tot de (loon)kosten. Alle culturele instellingen hebben te maken met forse kostenstijgingen. Dat levert ook op andere plekken lastige en soms pijnlijke keuzes op. Bij het invoeren van de verplichting voor fair practice voor instellingen in de basisinfrastructuur is door mijn voorganger reeds vastgesteld dat dit kan leiden tot minder productie. Een dergelijke keuze is aan instellingen zelf. Ik zie geen ruimte om een of meer instellingen extra te ondersteunen. Daarnaast kan ik niet vooruitlopen op het adviseringsproces van de Raad voor Cultuur, waarin alle aanvragen voor deze specifieke functie uiteindelijk worden beoordeeld.
Hoe beoordeelt u de verdeling van subsidies onder de drie opera-instellingen in Nederland? Acht u het redelijk dat Opera Zuid in de huidige culturele basisinfrastructuur(bis)-periode 5% van het totale budget kreeg? Bent u van mening dat het subsidiebedrag aangepast moet worden?
Nee, ik ben niet van mening dat het subsidiebedrag nu aangepast moet worden omdat andere opera-instellingen meer subsidie ontvangen. De culturele basisinfrastructuur (bis) in Nederland kent drie functies voor opera-instellingen, die elk een andere opdracht hebben. De regeling kent daarom ook drie individuele subsidieplafonds die zijn afgestemd op deze opdrachten. De instelling voor grootschalig opera-aanbod, gevestigd in Amsterdam, biedt een breed repertoire van excellent uitvoeringsniveau, behoort tot de internationale top en werft publiek uit het hele land. Omdat reizen met deze producties zeer kostbaar en nauwelijks mogelijk is, kent de bis tevens functies voor instellingen op het terrein van reisopera. Het reizen met operaproducties is een essentieel andere werkwijze en opdracht waar ook andere subsidiebedragen bij horen. Er is één instelling met een landelijke functie. Deze instelling, gevestigd in het oosten, heeft de opdracht heel Nederland te bedienen met zijn activiteiten en maakt momenteel vier producties per jaar. Daarnaast is er een functie voor een instelling die primair het zuiden van Nederland bedient, talentontwikkeling verzorgt en vanwege zijn kleinere omvang samenwerkingen aangaat met de andere opera-instellingen. Deze instelling (de functie die momenteel wordt vervuld door Opera Zuid) heeft dus een smallere opdracht. De subsidieplafonds, zoals vastgesteld in de subsidieregeling, zijn hierop afgestemd.
Hoe bekijkt u de ontstane situatie omtrent Opera Zuid in het licht van uw streven om cultuur in de regio te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot cultuur. Met de drie functies zoals die hierboven zijn toegelicht is de toegankelijkheid van opera-aanbod in alle delen van het land naar mijn mening in de basis voldoende geregeld. Ik zie tegelijk ook dat de inrichting van de basisinfrastructuur niet overal meer optimaal aansluit op de vraag vanuit het publiek. In aanloop naar de herziening van het culturele bestel vanaf 2029 zal worden bezien of de drie operafuncties zoals die nu zijn vormgegeven nog voldoende aansluiten bij die vraag, of dat daar andere keuzes in gemaakt moeten worden. Het aspect van aanbod in de regio wordt hierin uiteraard meegenomen.
Is het kabinet bereid te voorkomen dat Opera Zuid moet stoppen en zo snel mogelijk in actie te komen? Bent u bereid daarover met Opera Zuid in gesprek te gaan?
De subsidieregeling met de bijbehorende subsidieplafonds is reeds goedgekeurd door uw Kamer. Ik kan hier geen andere maatregelen meer treffen, want ik heb ook geen meerjarige financiële middelen beschikbaar. Wel zijn er ambtelijk gesprekken gevoerd met zowel de instelling als de gemeente Maastricht. In die gesprekken is aangegeven dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen beoordeelt binnen de kaders van de subsidieregeling. Het is aan de instelling om een realistisch plan in te dienen, en aan de Raad voor Cultuur om te beoordelen of dat plan voldoende is voor een plek in de basisinfrastructuur.
Het bericht 'Percentage kinderen zonder zwemdiploma verdubbeld' |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Mulier Instituut waaruit blijkt dat het percentage kinderen zonder zwemdiploma tussen 2018 en 2022 is verdubbeld?
Ja.
Deelt de Minister de zorgen over deze doorzettende stijging in het percentage kinderen zonder zwemdiploma?
Ja, ik vind het een ongewenste ontwikkeling dat het aandeel kinderen met een zwemdiploma afneemt.
Kunt u een overzicht geven van de beleidsinitiatieven die momenteel lopen om het aantal kinderen met zwemdiploma’s te verhogen? Welk resultaat verwacht u per beleidsinitiatief?
Dat minder kinderen een zwemdiploma halen kan als oorzaak hebben een afnemende vraag naar zwemles of een beperking van het aanbod. Hieronder ga ik in op de wijze waarop ik – waar mogelijk – ondersteuning bied bij beide oorzaken.
Als het gaat om de afnemende vraag naar zwemles, kan dit te maken hebben met een afnemende vanzelfsprekendheid om kinderen zwemvaardig te maken of omdat de kosten of overige inspanningen voor zwemvaardigheid te hoog zijn voor de ouders.
Als het gaat om een (te) beperkt aanbod van zwemles, komt dat vaak door een tekort aan docenten en/of badwater en de wachtlijsten die een gevolg zijn van de periode waarin als gevolg van de coronapandemie beperkt zwemles mogelijk was. Om het tekort aan docenten tegen te gaan, werk ik samen met de branche aan zowel de verhoging van de instroom als het behoud van gekwalificeerde instructeurs.
Afgezien van de hierboven benoemde initiatieven werk ik intensief samen met de zwembranche om kansen en ideeën voor het verhogen van de zwemvaardigheid in ons land uit te wisselen. Hierbij valt onder meer te denken aan de Kennis- en Innovatieagenda Zwemmen en Zwemveiligheid (KIAZZ) en de dag van het zwemonderwijs.
Bent u van mening dat deze beleidsinitiatieven voldoende zijn om de stijging van het aantal kinderen zonder zwemdiploma te stoppen? Zo niet, welke stappen is bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen?
Het probleem van een teruglopend diplomabezit heeft geen kant en klare oplossing maar ik hoop dat alle inspanningen samen de tendens zullen keren. Waar mogelijk blijf ik de branche daarom ondersteunen zodat ieder kind de mogelijkheid heeft om in de basisschoolleeftijd zwemvaardig te worden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een kwart van de kinderen uit de laagste inkomensgroep geen zwemdiploma heeft? Heeft u inmiddels een beeld hoe de regeling van het Jeugdfonds Sport en Cultuur gebruikt wordt om zwemles voor iedereen betaalbaar te maken? Heeft deze regeling het gewenste effect? Zo niet, waar zitten de grootste obstakels?
In 2023 hebben 16.457 kinderen via het Jeugdfonds Sport en Cultuur deel kunnen nemen aan (diploma)zwemmen (peildatum 1 december 2023). Daarmee is het de tweede sport qua deelnemersaantallen. Daarbij constateert het Jeugdfonds dat gemeenten zwemles zeer verschillend subsidiëren. Het gaat in sommige gevallen om uitsluitend een A-diploma, in andere gevallen juist weer om zowel het A, het B en het C diploma. Het feit dat zoveel kinderen geholpen worden, laat zien dat de inspanningen van het Jeugdfonds zeer gewenst zijn.
Deelt u de zorgen dat kinderen met migratieachtergrond vaker geen zwemdiploma hebben dan kinderen zonder migratieachtergrond? Is er een beeld van de grootste barrières voor kinderen met migratieachtergrond om een zwemdiploma te halen? Zijn er plannen om deze barrières weg te nemen?
Als bepaalde groepen kinderen minder vaak een zwemdiploma halen dan andere groepen, dan is dat onwenselijk en heeft dat uiteraard mijn aandacht. Op landelijk niveau gaat het daarbij vooral over voorlichting voor specifieke doelgroepen zoals in dit geval nieuwkomers in Nederland. Deze initiatieven worden uitgevoerd binnen het Nationaal Plan Zwemveiligheid van de NRZ dat ik ondersteun. Ook is er een handreiking zwemveiligheid nieuwkomers voor gemeenten van GGD/GHOR, Pharos, VeiligheidNL en de NRZ. Op lokaal niveau bestaan tal van initiatieven die via lokaal maatwerk de drempels verlagen voor kinderen met een migratieachtergrond. Dit kan gaan om (varianten van) schoolzwemmen, specifieke zwemklassen voor kinderen met een migratieachtergrond of voorlichting aan ouders die zelf niet zwemveilig zijn. Natuurlijk geldt ook voor deze groep dat ze bij financiële drempels een beroep kunnen doen op ondersteuning vanuit het Jeugdfonds Sport en Cultuur.
Wat is de voortgang van de motie Westerveld c.s. (Kamerstuk 30 234, nr. 316) waarin wordt verzocht om binnen drie jaar een plan te maken met gemeenten zodat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen? Kunt u een overzicht geven van in welke gemeenten een dergelijk plan al is gemaakt? Wat is het effect van deze plannen? Wat is het tijdpad voor de plannen van andere gemeenten?
Zoals ik beschreef bij het antwoord op vraag 3 wordt door de branche hard gewerkt ieder kind de kans op een zwemdiploma te bieden. In het bijzonder door badwater beschikbaar te houden, leraren op te leiden en te behouden en door drempels weg te nemen voor het volgen van lessen. Ik ben continu met de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in overleg om de mogelijkheden te benoemen en te benutten die op regionaal en lokaal niveau van toepassing zijn.
Op dit moment verken ik wat er aanvullend op alle huidige initiatieven nog meer nodig is op gemeenteniveau. Dit is onder meer onderdeel van de pilots school en zwemles en het onderzoek naar financiële consequenties schoolzwemmen. Ik verwacht u in het najaar te kunnen informeren over het plan op gemeenteniveau.
Wat is de voortgang van de motie Westerveld en van Nispen (Kamerstuk 30 234, nr. 272) over het realiseren van een dekkend aanbod voor zwemles voor kinderen met een beperking, in het bijzonder in minder stedelijke gebieden? Heeft u inmiddels een gedetailleerd beeld van de inzet van het Jeugdfonds Sport en Cultuur voor de financiering van zwemles, specifiek voor deze groep kinderen?
Voor het realiseren van een dekkend aanbod zwemles voor zwemles voor kinderen met een beperking is het van het grootste belang om voldoende bekwame docenten op te leiden die met deze doelgroep kunnen werken. Bij de inspanningen die ik bij antwoord 3 benoemde hoort ook de specifieke aandacht voor het opleiden van docenten voor deze doelgroep.
Het Jeugdfonds Sport en Cultuur registreert zelf niet de achtergrond van de personen die ze ondersteunen, maar nadere analyses van het Mulier Instituut die tot een meer gedetailleerd beeld voor deze doelgroep moeten leiden op het gebruik van ondersteuningsregelingen, verwacht ik later dit voorjaar.
De geplande toewijzing van het WK mannenvoetbal in 2034 aan Saoedi-Arabië |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amnesty kijkt streng naar FIFA na «dubieuze» WK-toewijzing aan Saoedi-Arabië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van mensenrechten in dit land, specifiek de rechten van arbeidsmigranten, vrouwen en lhbtqi-personen? Kunt u dit toelichten?
Saoedi-Arabië heeft in het kader van de sociale en economische hervormingsagenda Vision 2030 significante sociale hervormingen doorgevoerd, onder andere op het gebied van vrouwenrechten. Zo zet Saudi-Arabië in op gelijke loonbetaling voor mannen en vrouwen en heeft de invoering van de Personal Status Law bijgedragen aan een toename in vrijheden voor vrouwen in de familiaire sfeer. Tegelijkertijd is Nederland bezorgd over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten.
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Ook sprak voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra tijdens zijn bezoek aan Saoedi-Arabië in april jl. met de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie. In mei van dit jaar bracht deze voorzitter een bezoek aan Nederland in het kader van de bilaterale mensenrechtenconsultaties.
Deelt u de zorgen van Amnesty over de arbeidsomstandigheden bij de nieuw te bouwen stadions en hotels? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. De toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Voorafgaand hieraan zal Saoedi-Arabië in diens nog in te dienen bidbook onder meer moeten ingaan op de bouw van stadions en hotels. Het FIFA-reglement stelt hiervoor regels op en verwijst daarbij naar de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights. Als gevolg daarvan, dient Saoedi-Arabië, evenals andere entiteiten betrokken bij de organisatie, aan te geven hoe het de mensenrechten en arbeidsnormstandaarden zal waarborgen. Nederland vraagt al langere tijd aandacht voor de situatie van arbeidsmigranten in gesprek met de Saoedische autoriteiten.
Saoedi-Arabië werkt aan de hervorming van het zogeheten Kafala systeem (sponsorschap voor buitenlandse werknemers). Zo is er in 2021 een eerste wetswijziging doorgevoerd teneinde de rechtspositie van arbeidsmigranten te verbeteren. Tegelijkertijd blijven zorgen bestaan ten aanzien van uitvoering en handhaving.
Deelt u de zorgen van Human Rights Watch over de persvrijheid, rechten van vrouwen en rechten van de lhbtqi-gemeenschap? Kunt u dit toelichten?
Nederland deelt zorgen over een aantal ontwikkelingen in Saoedi-Arabië, waaronder de veroordelingen van veelal vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en critici, de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten. Deze onderwerpen vormen onderwerp van de doorlopende dialoog over mensenrechten met de Saoedische autoriteiten.
Wat vindt u in dit licht van de voorgenomen toewijzing?
Het kabinet heeft kennis genomen van de kandidatuur van Saoedi-Arabië voor het WK voetbal 2034. Na de terugtrekking van Australië is Saoedi-Arabië de enige kandidaat. De definitieve toewijzing door het FIFA-congres zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2024 plaatsvinden. Om een WK te mogen organiseren moet een land aan een groot aantal voorwaarden voldoen, onder andere op het gebied van infrastructuur, duurzaamheid en ook mensenrechten. In de tussentijd zal Saoedi-Arabië een openbaarbidbookmoeten indienen en er zal een technische evaluatie van het bid plaatsvinden. Het verplicht opnemen van mensenrechten in het bidbook gebeurt sinds de toewijzing van het WK in 2026, dat zal plaatsvinden in de Verenigde Staten, Canada en Mexico. Het kabinet acht het van belang dat het bidbook ingaat op de inzet van Saoedi-Arabië ten aanzien van de door de FIFA gestelde mensenrechtenvoorwaarden en hoe hieraan te voldoen, en dat deze inzet technisch wordt beoordeeld. Nederland zal dit belang in gesprekken met Saoedi-Arabië benadrukken.
Ongeacht de mogelijke toewijzing van het WK, blijft Nederland een structurele dialoog voeren met Saoedi-Arabië over mensenrechten (inclusief arbeidsomstandigheden), zowel op politiek als op hoog-ambtelijk niveau.
Bent u in gesprek met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over hun rol binnen de Fédération Internationale de Football Association (FIFA)? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, evenals ambtenaren van het ministerie, onderhouden regelmatig contact met de KNVB over diverse onderwerpen. De KNVB zet zich op verschillende manieren in voor maatschappelijke thema’s, waaronder goed bestuur, integriteit en mensenrechten.
Deelt u de mening dat beloften die zijn gedaan aan internationale mensenrechtenorganisaties om bij volgende toewijzingen ook de mensenrechten in acht te nemen, worden gebroken als het volgende WK wordt toegewezen aan een land waarin een regime heerst dat ook vrouwen- en lhbtqi-rechten schendt?
In de afgelopen 10 jaar heeft de FIFA wijzigingen doorgevoerd in het proces van het toewijzen van WK’s. Landen dienen nu aan diverse extra voorwaarden te voldoen, waarbij ook aandacht voor mensenrechten verplicht is. Saoedi-Arabië zal deze aspecten moeten opnemen in het openbarebidbook, waarna een technische evaluatie zal plaatsvinden. Pas na deze evaluatie kan het WK formeel worden toegewezen.
Het bericht 'Minder personeel dreigt in ouderenzorg door geldruzie met zorgkantoren' |
|
Jimmy Dijk , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Minder personeel dreigt in ouderenzorg door geldruzie met zorgkantoren» van 11 oktober 2023?1
Het is niet wenselijk dat zorgpersoneel ontslagen wordt. Met de toenemende vergrijzing is het van belang dat al het personeel dat in de zorg werkzaam is behouden blijft om de groeiende zorgvraag op te vangen. Het is aan zorgkantoren om een reële prijs te bieden aan de organisaties in de ouderenzorg, zodat die in staat zijn om het benodigde personeel te betalen.
Omdat ze het niet eens waren met de geboden tarieven hebben circa 250 organisaties een kort geding aangespannen. Op 31 oktober heeft de rechter uitspraak gedaan in dit kort geding. De rechter heeft aangegeven dat de door de zorgkantoren gehanteerde tarieven over het algemeen reëel zijn. Daarbij speelt mee dat de zorgkantoren het richttariefpercentage – op basis van de jaarcijfers over 2022 – naar boven hebben aangepast, dat de NZa de tarieven jaarlijks indexeert met de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA), zodat het mogelijk is om afspraken te maken over marktconforme arbeidsvoorwaarden, en dat de voorgenomen maatregelen, die samenhingen met het beleid om meerjarig te contracteren en de doorontwikkeling van het kwaliteitskader, voor 2024 zijn doorgevoerd.
Overigens wordt voor 2024 een aanzienlijke volumegroei in de ouderenzorg voorzien. De zorgorganisaties krijgen daarvoor ook de benodigde financiële middelen, waardoor ze het extra personeel dat daarvoor nodig is kunnen aantrekken.
Wat is uw reactie op het feit dat er in korte tijd meerdere rechtszaken zijn gestart tegen zorgkantoren in verband met niet toereikende Wet langdurige zorg (Wlz)-tarieven waardoor ontslagen in de zorg dreigen?
Zorgkantoren hebben de wettelijke plicht om de zorg doelmatig in te kopen. In het voorjaar 2023 hebben ze daartoe hun meerjarig inkoopkader 2024–2026 gepubliceerd. In dat inkoopkader worden allerlei zaken geregeld die van belang zijn voor de zorginkoop van de zorgkantoren, waaronder de te hanteren tarieven. Zorgaanbieders hebben vervolgens de mogelijkheid om daarover vragen te stellen en hebben daar ook veelvuldig gebruik van gemaakt. Mede op basis van de door de zorgkantoren gegeven antwoorden, hebben zorgaanbieders dit najaar besloten om het inkoopkader, meer specifiek de door zorgkantoren gehanteerde tarieven, aan de rechter voor te leggen. Dat was ook het moment om dat te doen.
De transitie die ik met WOZO in gang heb gezet vraagt wel om een gezamenlijke aanpak. Nu de rechter een uitspraak heeft gedaan, roep ik partijen op om met elkaar de noodzakelijke beweging in gang te zetten en/of te versnellen, zodat de langdurige zorg ook in de toekomst voor iedereen toegankelijk is die aangewezen is op zorg in het kader van de Wlz.
Wat voor gevolgen verwacht u voor de kwaliteit van de ouderenzorg na het lezen van dit bericht?
Dat de ouderenzorg onder druk staat is niet nieuw. Naast de stijgende kosten waar zorgaanbieders mee te maken hebben, is er ook een personele uitdaging. Door de algemene krapte op de arbeidsmarkt zijn vacatures moeilijk te vervullen. Het ziekteverzuim en het personeel niet in loondienst (PNIL) zijn hoog. Uit de benchmark ouderenzorg van BDO komt naar voren dat het ziekteverzuim eind 2022 op 9,3% ligt. Ook de kosten van PNIL zijn in 2022 ten opzichte van 2021 gestegen met € 374,5 miljoen. Het is aan de zorgaanbieders om te sturen op de interne bedrijfsvoering en op de omslag om de ouderenzorg toekomstbestendig te maken. Hiervoor is het nodig om het zorgpersoneel op een andere manier in te zetten door onder andere te investeren in een andere werkwijze (bijvoorbeeld met meer gebruik van technologie), zodat de zorg met minder mensen geleverd kan worden met behoud van kwaliteit. Ik ondersteun dat met de programma’s Wonen, Ondersteunen en Zorg voor Ouderen (WOZO) en Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ).
Welke stappen gaat u ondernemen om de kwaliteit van zorg binnen de ouderenzorg te waarborgen?
Ten eerste heb ik via het Zorginstituut partijen gevraagd om het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg door te ontwikkelen, zodat het zorgorganisaties meer mogelijkheden biedt om op een toekomstbestendige wijze goede kwaliteit van zorg te leveren, bijvoorbeeld door meer in te zetten op een andere manier van werken. Ten tweede ondersteun ik de zorgorganisaties met het programma WOZO hierbij, waarbij ik ook nadrukkelijk inzet op preventie en zorg en ondersteuning in de thuissituatie, zodat zwaardere vormen van zorg minder (snel) nodig zijn. In het kader van WOZO ben ik ook gestart met «Waardigheid en trots voor de toekomst», waarmee organisaties in de ouderenzorg ondersteund worden om deze omslag te realiseren. Ten derde ondersteun ik de zorgaanbieders met het programma TAZ in hun arbeidsmarktbeleid. Ten vierde heb ik besloten om de in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen met betrekking tot de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en het meerjarig contracteren voor het jaar 2024 niet door te voeren.
Welke gevolgen verwacht u voor de wachtlijsten voor de verpleeghuiszorg als vacaturestops worden ingesteld, ontslagen dreigen of als ouderenzorginstellingen zelfs dreigen om te vallen? Hoe gaat u hierop handelen?
Voldoende personeel voor de ouderenzorg is een forse uitdaging Er zijn veel vacatures en die zijn door de algemene krapte op de arbeidsmarkt niet altijd eenvoudig te vervullen. De uitstroom is nog altijd te hoog. We hebben daarom al het personeel dat beschikbaar is hard nodig. Vacaturestops en ontslagen zijn daarbij niet behulpzaam en kunnen de bestaande problemen verergeren, waaronder ook oplopende wachtlijsten. Als reactie op de motie Mohandis ga ik dan ook in kaart brengen in welke mate organisaties in de ouderenzorg personeel collectief dreigen te ontslaan. Ik doe dat door het volgen van de meldingen van zorgorganisatie bij het UWV in het kader van de Wet meldingen collectief ontslag (Wmco) en via een uitvraag van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bij de zorgkantoren. In de voortgangsbrief WOZO die ik u in december 2023 doe toekomen, neem ik de eerste resultaten hiervan op.2
Bent u het ermee eens dat ontslagen in de ouderenzorg het personeelstekort in deze sector zullen verergeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar ben ik het mee eens en dat moet dan ook zoveel mogelijk voorkomen worden.
Bent u het ermee eens dat een vacaturestop met het heersende personeelstekort in de ouderenzorg een negatieve invloed zal hebben op de werkdruk van het huidige personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een vacaturestop inhoudt dat er minder personeel beschikbaar is voor dezelfde werkzaamheden, dan zal dat de werkdruk van het personeel verhogen. Dat moet dan ook zoveel mogelijk voorkomen worden. Enerzijds door de redenen voor eventuele vacaturestops weg te nemen. Anderzijds door meer in te zetten op andere manieren van zorg verlenen met behoud van de kwaliteit van zorg.
Hoe rijmt u de dreigende ontslagen in de ouderenzorg met het doel van het kabinet om juist medewerkers in de sector zorg en welzijn te behouden, zoals omschreven in het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)?
Met het programma TAZ zetten we zorgbreed in op een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Personeel collectief ontslaan past daar niet in. Dat moet dus ook zoveel mogelijk voorkomen worden. In dat kader is het ook belangrijk dat met TAZ ingezet wordt op regionale (brancheoverstijdgende) samenwerking om gezamenlijk de uitdagingen op de arbeidsmarkt aan te gaan. Ook zorginkopers (zorgkantoren, gemeenten, zorgverzekeraars) worden hierbij zoveel mogelijk betrokken.
Bent u het ermee eens dat een oplopende werkdruk door een vacaturestop of door ontslagen, niet in lijn is met het Programma TAZ waarbij juist gestreefd wordt naar een lagere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het programma TAZ zetten we in op goede werkomstandigheden, waaronder een gezonde werkdruk. Vacaturestops en ontslagen die leiden tot een ongewenste hogere werkdruk passen daar niet bij. Ook hierbij kan de bij vraag 8 genoemde regionale samenwerking behulpzaam zijn.
Wat vindt u ervan dat uw eigen beleid lijkt te leiden tot een toename van personeelstekorten in de zorg?
Mijn beleid is erop gericht om de organisaties in de (ouderen)zorg te ondersteunen bij het beperken van de personeelstekorten in de (ouderen)zorg. De algemene krapte op de arbeidsmarkt vormt daarbij een forse uitdaging, voor zowel de zorgorganisaties als voor het kabinet. Met de programma’s WOZO en TAZ zet ik in op regionale samenwerking en een toekomstbestendige ouderenzorg. Daarnaast heb ik besloten om de in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen met betrekking tot de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en het meerjarig contracteren voor het jaar 2024 niet door te voeren. De ervaren financiële druk heeft overigens ook andere oorzaken dan de maatregelen uit het Coalitieakkoord, zoals ik ook in mijn brief van 13 september 2023 heb aangegeven.3 Daarbij gaat het onder andere om de hoge kosten van het ziekteverzuim en de inzet van personeel niet in loondienst, en de hoge inflatie.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen die ervoor zorgen dat ontslagen in de sector ouderenzorg worden voorkomen, waarbij uw recht doet aan één van de verzoeken van de aangenomen motie Mohandis c.s. van 28 september 2023 (Kamerstuk 31 765, nr. 807)?2
Ten eerste ondersteun ik met het programma TAZ de organisaties in de zorg in hun arbeidsmarktbeleid. Daarnaast heb ik het advies van de NZa gevolgd om het budgettair kader voor de Wlz te verhogen, waardoor er meer financiële middelen beschikbaar zijn om personeel aan te trekken.5 Ten derde volg ik, mede naar aanleiding van de aangenomen motie Mohandis c.s., nauwlettend of er sprake is van dreigende ontslagen in de ouderenzorg.6 Ten vierde heb ik in de brief over de uitvoering van deze motie aangegeven dat ik van mening ben dat met het niet doorvoeren in 2024 van een aantal in het Coalitieakkoord opgenomen maatregelen voor de ouderenzorg en het terugdraaien van de voorgenomen verlaging van de richttarieven door de zorgkantoren, er voldoende ruimte is geboden aan de organisaties in de ouderenzorg om de exploitatie rond te kunnen krijgen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Daartoe ben ik bereid.
De handhaving van het online verkoopverbod op vapes |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deel t u onze grote zorgen over het onderzoek van RTL Nieuws naar de handhaving van het online verkoopverbod op vapes?1
Ja ik deel deze zorgen. Ik vind het stuitend en onacceptabel dat bedrijven het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten (waaronder vapes) en de leeftijdsgrens die voor deze producten geldt, moedwillig naast zich neerleggen.
Had u voorzien dat handhaving van het online verkoopverbod een extra inspanning zou vragen? Kunt u dit toelichten?
Bij het ontwikkelen en implementeren van nieuwe eisen, zoals het online verkoopverbod, wordt ook een inschatting gemaakt hoe de naleving zal zijn. Zo zal een groot deel van de ondernemers het verkoopverbod naleven, maar zullen er ook altijd ondernemers zijn die de regels bewust of onbewust overtreden. Na de introductie van het online verkoopverbod bleek dat er inderdaad een groep bewuste overtreders is. Het blijkt dat het verdienmodel van deze groep grotendeels afhankelijk is van de online verkoop van tabaksproducten en vapes. De handhavingsinzet kan dan op deze groep worden aangepast. Uit de handhavingspraktijk blijkt dat het afdwingen van naleving via handhaving niet van de ene op de andere dag geregeld is, en dat het helaas nog enige tijd kan duren voordat het verbod adequaat door iedereen wordt nageleefd.
Herkent u zich in de beschrijving van een hoogleraar dat het online verkoopverbod symboolwetgeving is? Kunt u dit toelichten?
Ik herken dit niet. We zien gelukkig dat een groot deel van de aanbieders van tabaksproducten en aanverwante producten zich wel aan de regels houdt en de verkoop heeft gestaakt. Nederland is daarbij niet het enige Europese land dat een online verkoopverbod voor tabaksproducten en e-sigaretten heeft ingevoerd. De Tabaksproductenrichtlijn (2014/40/EG) biedt de mogelijkheid een online verkoopverbod in te stellen. Menig land – zoals België, Bulgarije, Portugal, Finland, Luxemburg, Polen, Spanje, Slovenië, Letland en Italië – heeft hier dan ook al veel eerder toe besloten. Verder draagt het online verkoopverbod bij het aan het behalen van een rookvrije generatie in 2040. Het Nationaal Preventieakkoord zet dan ook in op het verminderen van verkooppunten. Het online verkoopverbod van tabaksproducten en e-sigaretten is één van de eerste stappen in het verminderen van het aantal verkooppunten. Mijn verwachting daarbij is dat de naleving van het online verkoopverbod zal verbeteren. Dit is belangrijk omdat door de vermindering van verkooppunten de blootstelling aan tabaksproducten en aanverwante producten afneemt, wat bijdraagt aan de norm dat roken en vapen niet normaal is.
Wat betekent het concreet dat u het er niet bij laat zitten en de handhaving van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu nog meer de mouwen gaat opstropen, zoals u laat weten in een reactie aan RTL Nieuws?
Bij het toezicht op nieuwe eisen, zoals het online verkoopverbod, wordt een aantal stappen doorlopen. Dit begint, vaak nog voorafgaand aan de inwerkingtreding, met communicatie over de nieuwe regels aan bedrijven en brancheorganisaties. Daarna wordt de handhaving met inspecties opgestart. Eerst generiek waarbij inzicht wordt verkregen waar de naleving achterblijft. Vervolgens wordt voor de bedrijven, waar de naleving achterblijft en de notoire overtreders, een vervolgaanpak in gang gezet met meer en snellere (her)inspecties. Daartoe worden op dit moment meer inspecteurs bij de NVWA ingewerkt. De aanpak richt zich dan op het opleggen van meer boetes. Ik werk aan een wetswijziging zodat de NVWA ook meer handhavingsinstrumenten beschikbaar krijgt om de naleving af te dwingen (zie ook mijn antwoord op vraag 6 en2.
Hoeveel FTE is er beschikbaar bij de NVWA om het online verkoopverbod te handhaven?
Vanaf de inwerkingtreding van het online verkoopverbod, zijn er twee inspecteurs die toezicht houden op dit onderwerp. Het toezicht is gestart met het verzamelen van informatie over de markt en de naleving op dit onderwerp. Om de achterblijvende naleving en notoire overtreders aan te pakken wordt dit aantal uitgebreid naar vijf inspecteurs. Deze inspecteurs zullen de komende tijd gedurende een afgebakende periode fulltime aan de slag gaan op dit onderwerp om de inspectiedruk te verhogen.
Wat gaat u doen om de handhaving van het online verkoopverbod te verbeteren?
Allereerst ga ik in gesprek met de NVWA om na te gaan of de capaciteit nog toereikend is voor het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet. Voor de onderdelen uit de Tabaks- en rookwarenwet, zoals de leeftijdgrens, het reclameverbod, de producteisen, het rookverbod en nu ook het online verkoopverbod, vind ik het belangrijk dat er adequaat toezicht wordt gehouden. Ten tweede ga ik de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod vereenvoudigen waarbij niet enkel het verkopen op afstand verboden is, maar ook het online aanbieden van deze producten. Nu moet de NVWA daarvoor terugvallen op het reclameverbod dat een ander, en soms lager boetebedrag voor de bedrijven met zich meebrengt.
Zijn de maatregelen die kunnen worden opgelegd bij een overtreding van het onlineverkoop verbod toereikend voor effectieve handhaving? Zo ja, waar loopt het dan spaak in de handhaving? Zo nee, wat voor maatregelen zijn nodig voor effectieve handhaving?
Om de handhaving van het online verkoopverbod te verbeteren ben ik bezig met een wijziging van het boetebesluit. Overtreding van het online verkoopverbod wordt momenteel bestraft met een bestuurlijke boete van maximaal € 4.500,– bij herhaaldelijke overtredingen. De eerste en de tweede boete worden 50% verhoogd en het boetesysteem zal zodanig worden aangepast dat het maximumbedrag eerder kan worden opgelegd. Daarnaast zal ik voorstellen het boetemaximum ook fors te verhogen, waarvoor een wetswijziging van de Tabaks- en rookwarenwet nodig is. In een andere wetswijziging die in procedure is, wordt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, en daarmee de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebreid naar alle overtredingen in de Tabaks- en rookwarenwet. Deze maatregelen dragen mijns inziens bij aan een effectieve handhaving en kunnen herhaaldelijke overtredingen voorkomen.
Indiceren bij ouders en kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het eens met het in de aangenomen motie Mohandis c.s.1 gestelde dat volwaardige invulling van het zorgplan voor ouders en kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben van essentieel belang is?
Ik ben het ermee eens dat het in het belang van kind en gezin is dat zorgprofessionals en ouders rondom een kind met een zorgbehoefte in de eigen omgeving zo optimaal mogelijk samenwerken.
De kinderverpleegkundige inventariseert de totale zorg vanuit de vier kinderleefdomeinen van het Medische Kindzorg Samenwerking (medisch, ontwikkeling, sociaal en veiligheid). Belangrijk hierbij is dat de verkregen informatie geobjectiveerd, geverifieerd en daar waar nodig verhelderd wordt. Dit doet de kinderverpleegkundige door informatie te verzamelen bij kind, ouders en betrokken zorgprofessionals. Het indiceren van kinderverpleegkundige zorg (volgens de Handreiking Indicatieproces Kindzorg -HIK) in de eigen leefomgeving van kind en gezin vereist dan ook nauwe samenwerking tussen het kind, de ouders, de indicerend kinderverpleegkundige en andere betrokken zorgprofessionals. Door te werken op basis van de MKS-methodiek wordt zorgvuldig samenwerken gestimuleerd. Goede voorlichting vooraf en het regelmatig met elkaar in gesprek gaan zijn ontzettend belangrijk. Dit maakt dat er bij kind en gezin geen verkeerde verwachtingen zijn en dat zij steeds opnieuw de juiste keuzes kunnen blijven maken. Op deze wijze hoeft bijvoorbeeld een herindicatie ook geen stress op te leveren, omdat kind en gezin zelf volledig inzicht in hebben in het zorgplan en op de hoogte zijn van het indicatieproces.
In het bijzonder is het belangrijk dat de kinderverpleegkundige, die gaat over de verpleging en verzorging in de eigen leefomgeving, de kinderarts/hoofdbehandelaar consulteert en zijn/haar input meeweegt in het indicatieproces. Ik hecht eraan te benadrukken dat in de huidige beroepsnormen deze samenwerking al geborgd is. Dit neemt echter niet weg dat de kinderverpleegkundige uiteindelijk, op basis van alle informatie die zij verzamelt en objectiveert conform het verpleegkundig proces, de enige professional is die het oordeel moet en kan vellen over de verpleging en verzorging in de thuissituatie. Dit valt onder zijn/haar autonome professionele expertise.
De kinderverpleegkundige is de zorgprofessional die ten aanzien van het kind en de eigen leefomgeving het hele spectrum van behandeling, verpleging en verzorging het beste kan overzien. In de indicatiestelling wordt de inbreng van de kinderarts over het medische domein wel degelijk meegewogen, maar de kinderarts vormt geen visie over hoe de verpleging en verzorging in de eigen leefomgeving moet worden vormgegeven. Het is niet de expertise van een kinderarts om de volledige context van de gezinssituatie en het sociale aspect daarin te overzien. Ook de Nederlandse vereniging van kinderartsen bevestigd dat zij dit niet willen en niet kunnen. Daarnaast heeft het Zorginstituut Nederland een notitie opgesteld in 2019 waarin het volgende is opgenomen: Het indiceren van «verpleging en verzorging in de eigen leefomgeving» voor de Zorgverzekeringswet (Zvw), artikel 2.10 Besluit Zorgverzekeringswet, is voorbehouden aan de verpleegkundige. Zij werkt methodisch volgens het cyclisch verpleegkundig proces (zie hoofdstuk 2). De inventarisatie en indicatie omvat «zorg zoals verpleegkundigen plegen te bieden en houdt verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop».2
Bovengenoemde rolverdeling tussen de verpleegkundige en medisch specialist – volgens het indiceerproces van de kinderverpleegkundigen – is onlangs nogmaals met kinderverpleegkundigen en kinderartsen besproken. Opnieuw is door beide beroepsgroepen het belang van deze rol- en verantwoordelijkheidsverdeling onderstreept.
Wat betreft de rol van de ouders: Zorginstituut Nederland heeft benadrukt dat de kinderverpleegkundige vaststelt welke zorg nodig is in samenspraak met ouders waarin de context van een casus wordt meegenomen. Ter verduidelijking hiervan heeft het Zorginstituut Nederland een notitie gepubliceerd over het op de juiste manier tot stand komen van een indicatiestelling.3 Daarnaast is er een nieuwe herziening van de handreiking Indicatieproces Kindzorg (HIK) (2023), waarin de rol van de ouders in het indicatieproces wordt beschreven.4
Ik kan uw motie uitvoeren als ik dit doe langs de bedoeling van deze motie. Als ik de motie letterlijk zou uitvoeren, dan ga ik in tegen het advies van de door de beroepsgroepen opgestelde handreiking, de beargumenteerde stellingname van de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen en de notitie van het Zorginstituut. Ik kan u toezeggen dat ik met het Zorginstituut in gesprek treed over deze notitie en hun standpunt over de situatie. Ik wil benadrukken dat een goede samenwerking tussen alle betrokkenen al onderdeel is van de HIK en dat ouders altijd betrokken worden bij het zorgplan om zo een zorgvuldig indicatieproces te realiseren, maar ieder vanuit zijn eigen rol, verantwoordelijkheid en expertise.
Bent u het eens met het in de in vraag 1 genoemde motie Mohandis c.s. gestelde dat naast de beoordeling door de kinderverpleegkundige, de inbreng van hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders medebepalend dient te zijn voor het zorgplan? Zo nee, welke zwaarwegende argumenten heeft u om de inbreng van hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders niet medebepalend te laten zijn voor de indicatie? Wat zou minder goed worden aan het zorgplan, met deze aantoonbare extra inbreng?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat een indicerende kinderverpleegkundige die het zorgplan moet afstemmen met een zorgverzekeraar, terwijl de organisatie waarvoor deze verpleegkundige werkt afhankelijk is van met deze zorgverzekeraar gesloten contracten, niet in alle gevallen echt onafhankelijk kán zijn? Zo nee, welke argumenten, anders dan training en richtlijn, heeft u daarvoor? Kunt u zich voorstellen dat de positie van de indicerend kinderverpleegkundige ten opzichte van de zorgverzekeraar wordt verstevigd wanneer het zorgplan aantoonbaar mede wordt gedragen door hoofdbehandelaar, verpleegkundig specialist en ouders? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat er verschillende belangen spelen bij het toekennen van een indicatie. Juist om die reden is er een motie uitgevoerd om rolvermenging tegen te gaan en elke partij bij zijn eigen expertise te houden. Zoals ook in de brief aan uw Kamer van 21 juni 20215 en in de brief aan uw Kamer van 13 december 20216 is aangegeven, zijn het de indicerend kinderverpleegkundigen die de indicatie professioneel en autonoom opstellen.
De autonomie is als norm opgenomen in het Normenkader van de Vereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen. Het normenkader beschrijft aan welke eisen verpleegkundigen moeten voldoen wanneer zij extramurale verpleging en verzorging indiceren en organiseren. De eerste norm is dat het indiceren en organiseren van zorg plaats vindt op basis van professionele autonomie.
Zorgverzekeraars hebben vervolgens de wettelijke taak om te controleren of indicaties voldoen aan de beroepsnorm en aan de wet- en regelgeving. Beide partijen mogen zich hierbij niet mengen in de rol van de ander. De indicerend verpleegkundige consulteert in dit proces betrokken – kinderarts, ouders en andere betrokken professionals – om tot een zorgvuldig zorgplan te komen.
Het professioneel en autonoom handelen van de kinderverpleegkundigen geldt daarnaast ook voor andere zorgprofessional zoals bijvoorbeeld huisartsen en paramedici. Dit is hoe de Zvw is ingericht; waarbij we vertrouwen bij de zorgprofessional leggen. Ik vind het belangrijk dat dit vertrouwen er dus ook ten aanzien van de kinderverpleegkundigen is.
Welke mogelijkheden hebben indicerende kinderverpleegkundigen als zij het niet eens zijn met de aanpassingen van een zorgverzekeraar? Hoe vaak komt dit voor? Kunt u inventariseren hoe vaak het tot nu toe is voorgekomen dat kinderverpleegkundigen en zorgverzekeraars het in eerste instantie niet eens waren, dan wel dat de zorgverzekeraar aanpassingen wenste in het zorgplan, en hoe uiteindelijk tot een besluit werd gekomen? Als u niet kunt aangeven hoe vaak dit aan de orde was, kunt u dan tenminste een paar voorbeelden geven van zorgplannen die door de zorgverzekeraar zijn aangepast?
Deze vraag impliceert dat zorgverzekeraars zorgplannen aanpassen. Het is niet de taak en verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om deze plannen aan te passen. Wel kunnen zorgverzekeraars vragen stellen over de inhoud van een indicatie. Er zijn geen data beschikbaar hoe vaak een zorgverzekeraar contact opneemt met de indicerend verpleegkundige voor vragen over het zorgplan. Het kan voorkomen dat er zorg is geïndiceerd die naar het oordeel van de zorgverzekeraar niet onder de aanspraak verpleging en verzorging valt, niet doelmatig is of dat de indicatiestelling niet voldoet aan het normenkader van V&VN. In dat geval neemt de zorgverzekeraar contact op met de indicerend kinderverpleegkundige en vraagt om een nadere uitleg en onderbouwing. De kinderverpleegkundige kan vervolgens beslissen het zorgplan aan te passen als een verduidelijking van het zorgplan nodig is.
Het kan zijn dat na een verduidelijking van een zorgplan, naar oordeel van de zorgverzekeraar de zorg niet of niet geheel onder de aanspraak verpleging en verzorging valt, of niet doelmatig is, of de indicatie niet is gesteld volgens het normenkader. In die situatie kent de zorgverzekeraar voor die zorg geen Zvw-pgb toe. De toekenning kan hierdoor anders zijn dan de indicatie. In dat geval motiveert de zorgverzekeraar waarom zij afwijken van de indicatie. De handelwijze is hier niet anders dan bij andere aanspraken op de Zvw.
Het belangrijkste is dat de partijen met elkaar in gesprek gaan om zo de juiste zorg voor het kind te organiseren. Het is hierbij aan de kinderverpleegkundige om mondeling goed te kunnen toelichten wat al in het zorgplan is beschreven en dat waar nodig nog verder te verduidelijken. In de Training HIK, de Intervisie Indicatieproces Kindzorg en de Expertgroep Indicatieproces Kindzorg is aandacht voor verpleegkundig leiderschap, het mondeling onderbouwen van een indicatie en het gaan staan voor dat wat de verpleegkundige heeft beschreven en geïndiceerd. Dit alles in relatie tot het meewegen van de inzichten van de ouder(s) en niet in de laatste plaats van het kind zelf.
Bij twijfel, vragen en complexiteit in het indicatieproces kan de situatie door de ouders, de kinderverpleegkundige of de zorgverzekeraar ingebracht worden in de Expertgroep Indicatieproces Kindzorg. In de casuïstiekbespreking wordt niet alleen gezorgd voor de juiste afwegingen en de onderbouwing daarvan, maar het geheel wordt ook vastgelegd op papier. De kinderverpleegkundige krijgt concrete handvatten mee om verder te komen met de besproken situatie en zij krijgt het aanbod om deze in het proces dat volgt nogmaals te bespreken als dat wenselijk is. Bovendien kan er op deze wijze tot een zorgvuldige afweging, onderbouwing en voortgang worden gekomen, die zo goed mogelijk aansluit bij de zorgvraag en hulpbehoefte van kind en gezin.
Welke stappen heeft u naar aanleiding van de in vraag 1 genoemde motie Mohandis c.s. genomen om de inbreng van de hoofdbehandelaar, de verpleegkundig specialist en de ouders, aantoonbaar onderdeel te laten worden van het zorgplan, conform de wens van de Kamer? Indien u daartoe nog geen stappen hebt ondernomen, hoe en wanneer gaat u deze motie alsnog uitvoeren? Als u niet van plan bent deze motie uit te voeren, welke zwaarwegende argumenten heeft u daar dan voor?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 en 2 al heb aangegeven heeft het Zorginstituut Nederland benadrukt dat de kinderverpleegkundige vaststelt welke verpleging en verzorging in de eigen leefomgeving nodig is. Dit doet zij in samenspraak met ouders waarin de context van een casus wordt meegenomen. Ter verduidelijking van de rolverdeling rondom van de indicatiestelling heeft het Zorginstituut Nederland een notitie gepubliceerd over het op de juiste manier tot stand komen van een indicatie. Daarnaast is er een nieuwe herziening van de handreiking Indicatieproces Kindzorg (HIK) (2023), waarin de rol van de ouders en kinderarts in het indicatieproces wordt beschreven. De hoofdbehandelaar gaat over de medische behandeling, bij de indicatie gaat het om de zelfstandige beoordeling van de leefomgeving door de indicerend kinderverpleegkundige. Uiteraard met inachtneming van de andere behandelaren. Ik verwijs u verder naar de brief die eind 2023 op verzoek van de vaste Kamercommissie VWS aan uw Kamer wordt aangeboden.
Bent u het eens met het in een andere aangenomen motie Mohandis c.s.2 gestelde dat een zorgplan voor intensieve kindzorg dat op basis van een indicatie voor medisch noodzakelijke zorg tot stand is gekomen, niet om financiële redenen door een zorgverzekeraar gewijzigd moet worden? Zo nee, kunt u uitgebreid aangeven waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke taak om te controleren of indicaties voldoen aan de beroepsnorm en de geldende wet- en regelgeving. Een zorgverzekeraar kent soms niet de gehele indicatie toe om de redenen zoals gegeven in antwoord op vraag 4. Aanpassing door de zorgverzekeraar mag zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst niet enkel om «financiële redenen», maar wel mag de zorgverzekeraar een oordeel geven over de doelmatigheid van de indicatie. Het is bovendien te allen tijde van belang dat zorgverzekeraars, wanneer zij in hun oordeel afwijken van de indicatie van de kinderverpleegkundige, dit oordeel goed onderbouwen, hierover transparant communiceren richting de relevante betrokkenen. Sinds eind 2021 hanteert de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) de lijn dat een (deels) afwijzende beslissing van de zorgverzekeraar alleen zorgvuldig tot stand gekomen is, wanneer de zorgverzekeraar – voordat deze tot een beslissing komt – eerst contact heeft opgenomen met de indicerend kinderverpleegkundige om verduidelijkende vragen te stellen. Als na dat contact naar oordeel van zorgverzekeraar de zorg niet onder de aanspraak verpleging en verzorging valt, of onvoldoende doelmatig is, of de indicatie niet is gesteld volgens het normenkader, dan kent de zorgverzekeraar voor dat betreffende deel van de zorg geen Zvw-pgb toe. De toekenning kan hierdoor lager zijn dan het aantal uren van de indicatie. In dat geval motiveert de zorgverzekeraar waarom deze afwijkt van de indicatie. Zo nodig kan de zorgverzekeraar – op verzoek – een second opinion organiseren. Alles is er op gericht om de juiste zorg te leveren in het belang van het kind. De ervaring leert dat de nieuwe werkwijze hier op toeziet. Maar het kan dat er verschil van inzicht blijft bestaan.
Als ouders er niet uitkomen met de kinderverpleegkundige of met de zorgverzekeraar, dan kunnen de ouders ook contact opnemen met het Juiste Loket. Afhankelijk van de situatie kunnen de ouders vervolgens de hulp inschakelen van de Expertgroep indicatieproces kindzorg, het Regionale indicatieteam (netwerken integrale kindzorg) bij domeinoverstijgende vraagstukken en het praktijkteam Kindzorg dat in 2022 door VWS is opgericht. Deze teams kunnen ook helpen met de second opinion via de verzekeraar. Daarnaast kunnen ouders hun zaak indienen bij de SKGZ wanneer zij er niet uit komen met de betreffende zorgverzekeraar. Ouders, de kinderverpleegkundige en de verzekeraar kunnen ook zelf contact opnemen met het Expertteam.
Met het inwerkingtreden van de HIK en andere acties, signaleren indicerend kinderverpleegkundigen en verzekeraars een vermindering van het aantal gezinnen waarbij er meningsverschillen zijn tussen de verpleegkundige en zorgverzekeraar ten aanzien van de Zvw-pgb over de indicatie voor de medische kindzorg voor het kind. Kinderverpleegkunde.nl, V&VN en verzekeraars merken in ieder geval dat in geval van complexe zorgvragen veel vaker aan de voorkant van het indicatieproces wordt aangemeld bij de Expertgroep om eventuele onduidelijkheden en /of knelpunten voor te zijn. Zij zien een afname in het aantal gezinnen waar het dreigt te escaleren (of reeds geëscaleerd is). Daarnaast heb ik op 7 juni het actieplan kindzorg Zvw-pgb8 aan uw kamer aangeboden. Ik vind het goed dat er de afgelopen jaren verbeteringen zijn doorgevoerd, maar nog belangrijker is dat we blijven evalueren en leren. Dit is belangrijk voor het kind, de ouders en betrokken de zorgprofessionals.
Bent u het eens met het in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. gestelde dat ouders van kinderen die intensieve kindzorg nodig hebben niet extra belast moeten worden met bezwaarprocedures?
Zorgverzekeraars wijzigen geen zorgplannen en wijzen die ook niet af. Zorgverzekeraars toetsen indicaties op rechtmatigheid en doelmatigheid. Ik deel de opvatting dat klachtenprocedures niet nodig zouden moeten zijn, en zeker niet voor ouders uit deze specifieke doelgroep. Verzwarende omstandigheden geven onrust en onzekerheid en werken vertragend. Het indienen van een klacht en de procedure die hieruit volgt, zorgen inherent voor vertraging. Het is daarom vooral van belang om het gehele proces rondom de Zvw-pgb aan de voorkant goed te organiseren, zodat er zo weinig mogelijk – en het liefst geen – ouders zich genoodzaakt voelen om een klacht in te dienen of een procedure te starten. Het actieplan kindzorg is hier dan ook expliciet op gericht.9
Naast het voorkomen van klachtenprocedures, zijn er inmiddels laagdrempeligere manieren om hulp in te schakelen bij een gezin zonder dat daar langdurige procedures aan te pas komen. Eén van de belangrijkste instrumenten hiervoor is de Expertgroep Indicatieproces Kindzorg. In dit team zitten kinderverpleegkundigen uit verschillende regio’s en/of organisaties. Via deze route kan ook voor de meest complexe casuïstiek een goede kwaliteit van de indicatie geborgd worden. Dit team is ook al in te schakelen tijdens het indicatieproces, niet alleen bij navragen of een afwijzing van de zorgverzekeraar. Als er sprake is van een verschil van inzicht met de zorgverzekeraar is, dan is de klachtenprocedure bij de zorgverzekeraar de eerste stap. Ook is er laagdrempelige bemiddeling mogelijk via de SKGZ, wanneer het gaat om een verschil van inzicht met de zorgverzekeraar. SKGZ geeft aan daar expliciet voor open te willen staan en ouders te willen helpen.
Het zo min mogelijk belasten van de ouders is daarnaast een punt dat in de medische kindzorg wordt geadresseerd door één aanspreekpunt te hebben voor de ouders. Uit de gesprekken met ouders, die ik zelf ook gesproken heb, komt naar voren dat zij het als prettig ervaren dat zij, in de persoon van de kinderverpleegkundige, één duidelijk aanspreekpunt hebben. Dit ontzorgt de ouders, ook in de gesprekken met een zorgverzekeraar. Juist om die reden is het belangrijk om de kinderverpleegkundigen als spin in het web te laten fungeren en de kinderverpleegkundigen in hun professionele en autonomie te sterken en te hen deze toe te vertrouwen.
De situatie van (ernstig) zieke kinderen is in de tijd aan verandering onderhevig. Ook als de zorgvraag zelf niet verandert, dan kunnen de context en de hulpbehoefte wel veranderen. Dat maakt dat het belangrijk is om zorgvraag en hulpbehoefte regelmatig te evalueren en indien nodig – en in het belang van het kind – het zorgplan en indicatie bij te stellen. Elk kind heeft recht op de best passende zorg, autonomie en regie over zijn/haar leven, ziekte en zorg daar waar mogelijk. Om passend bij zijn/haar ontwikkeling meegenomen te worden in het leren omgaan met de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven én om zo veel mogelijk eigen regie te kunnen en leren voeren. Regelmatig evalueren is een essentieel onderdeel van het verpleegkundig proces. Belangrijk hierbij is dat de kinderverpleegkundige onderdeel is van het zorgproces van het kind. Participeren in de zorg van het kind is ondersteunend aan het signaleren en bespreekbaar maken van veranderingen in de zorgvraag en de hulpbehoefte en kan voorkomen dat kind en gezin vast komen te zitten in een (zorg)situatie die niet langer past bij de context en de hulpbehoefte van kind en/of gezin.
Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij de ouders een bezwaarprocedure moeten starten wanneer een zorgverzekeraar een zorgplan wijzigt of afwijst, een extra belasting voor de ouders vormt? Zo ja, vindt u dit gewenst? Indien u dit niet gewenst vindt, bent u het ermee eens dat de in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. voorgestelde procedure voor de ouders minder belastend is, en dat deze procedure er tevens voor zorgt dat de zorginhoudelijke inbreng van hoofdbehandelaar, ouders en verpleegkundige in het zorgplan zwaarder weegt dan mogelijke financiële overwegingen van een zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen heeft u genomen naar aanleiding van de in vraag 6 genoemde motie Mohandis c.s. om de bezwaarprocedure aan te passen? Indien u nog geen stappen hebt ondernomen, hoe en wanneer gaat u deze motie uitvoeren?
In het antwoord op de vragen 6,7 en 8 heb ik aangegeven dat ik de motie ondersteun, met daarin de nuancering dat er wat mij en wat partijen betreft nadrukkelijk een centrale rol is weggelegd voor de indicerend kinderverpleegkundige. Ik zie geen reden om de bezwaarprocedure aan te passen. Zoals al genoemd deel ik uw opvatting dat het uiteraard wenselijk is om bezwaarprocedures zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is het van belang zo veel mogelijk aan de voorkant op te lossen. In gevallen dat partijen het niet met elkaar eens zijn hebben we op meerdere vlakken laagdrempelige escalatiemogelijkheden ingebouwd, zodat ouders hierbij zo goed mogelijk worden ondersteund
Bent u ook van mening dat het geïndiceerde zorgplan gebaseerd dient te zijn op zorginhoudelijke criteria en dat de indicatie voor benodigde zorg niet bepaald mag worden door financiële overwegingen van de zorgverzekeraar, zoals ook is bepaald in artikel 14, eerste lid van de Zorgverzekeringwet? Zo ja, waarom moet een zorgplan dan door de kinderverpleegkundige worden «afgestemd» met de zorgverzekeraar?
De indicatie wordt zelfstandig door een indicerend kinderverpleegkundige opgesteld (of soms in complexe gevallen door meerdere verpleegkundigen via de expertgroep). Verpleegkundigen indiceren professioneel autonoom, zoals vastgelegd in de beroepsnorm, en stellen een indicatie passend bij de context van het gezin. Daarbij hebben zorgverzekeraars een wettelijke taak om te controleren of indicaties voldoen aan de beroepsnorm en de wet- en regelgeving. Dit staat ook in de Zvw en nadere wetgeving. Dat is niet hetzelfde als afstemmen van het zorgplan. De kinderverpleegkundige gaat over de indicatie.
Bent u ervan overtuigd dat in alle gevallen altijd sprake is geweest van besluiten door zorgverzekeraars, louter op grond van zorginhoudelijke criteria? Zo ja, hoe rijmt u dat met zaken waarin de rechter de zorgverzekeraar in het ongelijk stelde? Zo nee, waarom vindt u dit dan geen aanleiding om de wens van de Kamer en de in vraag 6 genoemde aangenomen motie uit te voeren?
Laat ik voorop stellen dat al het werk wat in de medische kindzorg door betrokkenen gedaan wordt – van indicatiestelling tot toekenning van indicatie – maatwerk én mensenwerk is. Dat geldt voor zowel de kinderverpleegkundigen als ook de beoordelaar bij de zorgverzekeraar en uiteraard geldt dit ook voor de kinderarts. Elke specifieke casus vraagt om maatwerk waarin de context van het kind moet worden meegenomen. Ook al proberen we ervoor te zorgen dat we het proces zoveel mogelijk optimaliseren, het blijft mensenwerk en daar gaan af en toe dingen mis. Daarom is het belangrijk om het goede gesprek te blijven voeren – en zijn er, zoals eerder beschreven, waar nodig mogelijkheden om op casusniveau (laagdrempelig) te escaleren.
Zoals bij vraag 6 aangegeven signaleren we indicerend kinderverpleegkundigen en verzekeraars met het inwerkingtreden van de HIK en andere acties, een vermindering van het aantal gezinnen waarbij er meningsverschillen zijn tussen de verpleegkundige en zorgverzekeraar ten aanzien van de Zvw-pgb over de indicatie voor de medische kindzorg voor het kind. Kinderverpleegkunde.nl, V&VN en verzekeraars merken in ieder geval dat in geval van complexe zorgvragen veel vaker aan de voorkant van het indicatieproces wordt aangemeld bij de Expertgroep om eventuele onduidelijkheden en /of knelpunten voor te zijn. Zij zien een afname in het aantal gezinnen waar het dreigt te escaleren (of reeds geëscaleerd is). Daarnaast heb ik op 7 juni het actieplan kindzorg Zvw-pgb10 aan uw kamer aangeboden. Ik vind het goed dat er de afgelopen jaren verbeteringen zijn doorgevoerd, maar nog belangrijker is dat we blijven evalueren en leren.
Dit is belangrijk voor het kind, ouders en betrokken zorgprofessionals. Dit is belangrijk voor het kind, de ouders en betrokken de zorgprofessionals.
Vindt u het aannemelijk dat het in de huidige situatie kan voorkomen dat ouders die zich niet gehoord voelen door de indicerend kinderverpleegkundige, zich wenden tot de Belangenvereniging intensieve kindzorg (BVIKZ)? Herkent u de signalen op X (voorheen Twitter) van ouders en kinderverpleegkundigen dat zij, als zij via BVIKZ om (her)indicatie vragen, niet worden geholpen? Wordt BVIKZ in de HIK-training benoemd als een partij om niet mee samen te werken? Zo ja, hoe? Hoe kunt u uitsluiten dat dit aan de orde zou kunnen zijn? Bent u het ermee eens dat ouders zelf bepalen van welke organisatie zij hulp krijgen?
Allereerst wil ik u laten weten dat ik met de leden en ouders van de Belangenvereniging intensieve kindzorg (BVIKZ) ik in gesprek ben geweest. Daarnaast heb ik ook gesprekken gevoerd met andere ouders en kinderen die met medische kindzorg te maken hebben. Verder ben ik in gesprek geweest met de kindzorgpartijen als V&VN, Per Saldo, Kinderverpleegkunde.nl Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen en Stichting Kind en Ziekenhuis. Het doel van deze gesprekken was om mij op zorgvuldige wijze te informeren.
In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik laten weten dat er een mediation traject tussen de medische kindzorg partijen heeft plaatsgevonden. Alle betrokken partijen hebben daaraan deelgenomen. Na afloop van het traject is er een gezamenlijke intentieverklaring over de wijze van samenwerking opgesteld en bekrachtigd.11 Helaas heeft een aantal partijen mij laten weten dat BVIKZ zich herhaaldelijk niet aan deze samenwerkingsafspraken uit het mediation traject heeft gehouden. Voor de andere medische kindzorg partijen is dat de reden om niet meer met BVIKZ samen te willen werken, zo geven ze in hun brief aan. Uw Kamer heeft deze brief ook ontvangen op 7 juni jongstleden. Uit navraag is gebleken dat tijdens de HIK-training niets wordt gezegd over BVIKZ of andere patiëntenorganisaties. Verder wil ik benadrukken dat er voor ouders meerdere officiële én laagdrempelige routes zijn om hun zorgen te kunnen uiten of bezwaar te kunnen maken tijdens een indicatieproces. Vervolgens staat het ouders uiteraard vrij zich ook tot andere partijen te wenden, zoals bijvoorbeeld de BVIKZ.
Zij mogen zelf bepalen van wie zij ondersteuning willen ontvangen, maar de indicerend verpleegkundigen bepalen zelf onder welke omstandigheden zij indiceren. Dit valt onder de autonomie van een zorgprofessional.
De eenmalige specifieke uitkeringen lokale bibliotheekvoorzieningen 2023 – 2024 (SPUK Bieb) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de eerste ronde van de SPUK Bieb? Hoeveel van de aanvragen zijn ook daadwerkelijk toegekend?
In de eerste ronde zijn er 210 aanvragen gedaan door 148 gemeenten. Hiervan zijn er 79 daadwerkelijk toegekend aan 53 gemeenten.
Kunt u uitsplitsen hoe de € 17,6 miljoen is verdeeld tussen de verschillende aanvragen? Is het beschikbare budget overvraagd? Zo ja, kunt u de rangschikking publiceren op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden?
Van de € 17,6 miljoen is in totaal € 17,492 miljoen beschikt. Het volledige budget is niet opgemaakt, doordat de eerstvolgende aanvraag die in aanmerking kwam de limiet van € 17,6 miljoen oversteeg. Van de € 17,492 miljoen die is beschikt gaat € 5,563 miljoen naar het openen van een nieuwe vestiging, € 4,892 miljoen naar doorontwikkeling van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en € 7,036 miljoen naar het verruimen van de openingstijden van bibliotheekvoorzieningen. U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» vinden aan welke gemeenten welk bedrag is toegekend en voor welke activiteit. Ook kunt in «Bijlage 2 – Samenvattend overzicht» een samenvattend overzicht vinden van deze gegevens.
Het budget is met € 21,690 miljoen overvraagd.
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» de rangschikking vinden op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden. In kolom D van deze bijlage staan de scores die per gemeente zijn toegekend. Ook kunt u in «Bijlage 3 – Overzicht puntenaantallen» zien welke gemeente hoeveel punten heeft gekregen per kenmerk. Hier staan de gemeenten die nog geen voorziening hebben in de zin van de WSOB niet bij, aangezien deze automatisch het maximaal punten hebben gekregen. Dat betreft Zaanstad en Rozendaal.
Kunt u per aanvraag aangeven voor welke activiteit deze is bedoeld, te weten: 1) het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening, 2) het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging, 3) verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met minimaal 10 uren per week of 4) de verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus met minimaal 10 uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn?
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» per gemeente in kolom F vinden voor welke activiteit de gemeente een aanvraag heeft ingediend.
Is het beeld dat er op dit moment twaalf gemeenten zijn zonder volwaardige bibliotheekvoorziening gewijzigd sinds de beantwoording van de Staatssecretaris op 4 april 2023?1 Kunt u aangeven welke van de twaalf gemeenten waar nog geen sprake is van een volwaardige bibliotheekvoorziening een aanvraag hebben gedaan voor de SPUK Bieb?
Kunnen wij het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening nog steeds medio 2024 verwachten, gezien dit onderwerp niet controversieel is verklaard en gezien de motie Mohandis c.s.2?
Dit beeld is sinds 4 april 2023 niet gewijzigd. Wel hebben twee van deze twaalf gemeentes een aanvraag gedaan, te weten: Zaanstad en Rozendaal. De gemeenten zonder bibliotheek die geen aanvraag in de eerste ronde hebben ingediend, zullen in de aanloop naar de tweede ronde individueel worden benaderd. Zonder bibliotheek zullen zij waarschijnlijk niet aan de komende zorgplicht kunnen voldoen. Indien nodig is voor deze gemeenten ondersteuning bij de planontwikkeling en aanvraag beschikbaar.
Verduurzaming van de cultuursector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht1 dat culturele instellingen voorlopig nog niet te maken krijgen met harde eisen rond verduurzaming van de sector? Zo ja, klopt het dat dit bericht onder meer is gebaseerd op uw brief over de uitgangspunten voor cultuursubsidies 2025–20282?
Ja, ik ben bekend met dit artikel in het NRC Handelsblad. Hierin wordt onder andere verwezen naar mijn Kamerbrief Uitgangspunten Cultuursubsidies 2025–2028 van juni 2023.
Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de cultuursector voldoende eigen initiatieven kan/zal ontplooien om op korte termijn te verduurzamen? Zijn naar uw oordeel de ambities op verduurzaming bijvoorbeeld voldoende geconcretiseerd en is voldoende duidelijk welke gerichte acties nodig zijn om die ambities waar te maken?
Het belang om te verduurzamen wordt sterk gevoeld in de culturele en creatieve sector. Binnen deze sector bestaan verschillen, ook in de mate waarin verduurzaming wordt opgepakt. Organisaties en makers binnen de podiumkunsten, archieven, musea, bibliotheken en media treffen maatregelen om CO2-uitstoot te verminderen en dragen bij aan bewustwording of het inspireren van bezoekers. Zo is er «ACTIE als cultuur» vanuit de Federatie Cultuur, Kunsten ’92, de Taskforce culturele en creatieve sector en de Museumvereniging, wordt er gewerkt aan een Cultuurberaad en zetten verschillende brancheverenigingen stappen om te verduurzamen. Ook zetten individuele instellingen belangrijke stappen, zoals het gezelschap Silbersee, dat zichzelf ten doel heeft gesteld om in 2027 klimaatpositief te produceren.
Er gebeurt veel, maar de initiatieven zijn wel versnipperd. De Raad voor Cultuur stelt in zijn advies «Cultuur Natuurlijk»3 ook dat in de culturele en creatieve sector de klimaatdoelstellingen nog niet overal breed in beeld zijn en dat kennis over duurzaamheid in veel gevallen nog ontbreekt. De raad doet aanbevelingen om te komen tot gerichte acties. Het gaat hierbij onder andere over structurele aandacht voor duurzaamheid in de culturele sector, het inzichtelijk maken van de klimaatimpact van de sector, het onderzoeken wat de beste methode is om dit te monitoren en het onderzoeken van de mogelijkheid voor een kennisplatform waarin de sector kan samenwerken en kan leren van elkaar en van andere maatschappelijke sectoren. Deze aanbevelingen worden momenteel verder verkend en onderzocht. Ik zal daar op terugkomen in de beleidsreactie op het advies van de raad, dat in de eerste helft van 2024 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Wat is uw definitie van een verduurzaamde cultuursector? Wat is concreet nodig voor een verduurzaamde cultuursector? Is vrijwillige inzet vanuit culturele instellingen daarvoor toereikend? Welke criteria hanteert u bij de beoordeling van de voortgang in de verduurzaming van de cultuursector? Wat zijn voor u de signalen dat van vrijwilligheid moet worden afgestapt en (tevens) moet worden gekozen voor nadere wet- en regelgeving en afdwingbare resultaatsverplichtingen?
Het tegengaan van de opwarming van de aarde is een prioriteit van het kabinet. Daarvoor moet iedereen zich inspannen, ook de culturele sector. Leidend bij deze duurzaamheidsambitie zijn de nationale klimaatdoelen zoals die zijn vastgelegd in de Nederlandse Klimaatwet, maar bijvoorbeeld ook de doelstellingen van Nederland Circulair in 2050. De doelstelling is daarmee dat ook de culturele- en creatieve sector bijdraagt aan de tot 55% CO2-vermindering in 2030 en volledige energieneutraliteit in 2050.
Om te weten welke stappen nodig zijn om te komen tot bovenstaande doelstelling is het van belang te weten wat de klimaatimpact van de sector is. Deze is nog niet overal in beeld. Met het oog daarop zullen instellingen die een aanvraag indienen voor de basisinfrastructuur of bij de rijkscultuurfondsen een korte inventariserende vragenlijst invullen. Samen met de sector wordt momenteel bezien wat de beste methode is om de klimaatimpact verder inzichtelijk te maken en te monitoren en hoe de sector gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de duurzaamheidsopgave.
Een deel van de instellingen in de culturele en creatieve sector heeft al te maken met bestaande wet- en regelgeving, of krijgt daar in de toekomst mee te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de CSRD-richtlijn4 energieprestaties voor gebouwen, de implementatie van de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP) of zero-emissiezones. Of aanvullende wet- en regelgeving op termijn nodig is voor de culturele- en creatieve sector moet mede in dat perspectief worden bezien. Wet- en regelgeving is ook niet de oplossing voor alles. Ik ben ervan overtuigd dat intrinsieke motivatie heel krachtig is. Ik zie dit ook in de sector. Daarom ga ik uit van vertrouwen, zeker na de roerige periode die de sector heeft meegemaakt. Ik wil laten zien dat de sector goede stappen aan het zetten is en samen met hen beleid ontwikkelen om makers en instellingen verder te helpen.
Hoe gaat u de culturele sector ondersteunen bij de voorgenomen verduurzaming? Deelt u de mening dat financiële ondersteuning van culturele instellingen onontbeerlijk is om investeringen in duurzaamheid mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan verschillende regelingen waar culturele instellingen gebruik van kunnen maken. Denk bijvoorbeeld aan de regeling voor verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) of VANG Buitenshuis,5 dat organisaties ondersteunt bij het opzetten van een circulaire bedrijfsvoering. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 beschreven wordt momenteel onderzocht hoe de culturele en creatieve sector het best gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de verduurzamingstransitie. Dit wordt gedaan met de inventariserende vragenlijst, het onderzoek naar monitoring en dataverzameling en de gesprekken met uiteenlopende stakeholders. Aanvullend wordt verkend hoe kennisverzameling- en deling het best georganiseerd kan worden. Ook streef ik naar een nauwere samenwerking en aansluiting op het verduurzamingsvraagstuk met andere betrokken ministeries. Tot slot wil ik ook bezien hoe de creatieve kracht van de sector kan worden ingezet om ook anderen te inspireren om te verduurzamen.
Deelt u de mening dat een door de Raad voor Cultuur geadviseerde nulmeting en een «transitieplan» voor culturele instellingen goede diensten kan bewijzen in de voorgenomen verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te faciliteren?
De Raad voor Cultuur schrijft dat door het in kaart brengen van de ecologische voetafdruk duidelijk wordt waar de grootste negatieve (ecologische) impact zit, waardoor bewuster keuzes gemaakt kunnen worden. Ik deel deze mening. Daarom wordt – in lijn met het advies van de Raad – een eenvoudige inventarisatie uitgezet voor instellingen bij de aanvraag voor de BIS en bij de rijkscultuurfondsen. Deze geeft een beter beeld van hoeveel instellingen hun impact al in kaart hebben gebracht, op welke manier zij dit hebben gedaan, of zij al transitieplannen hebben opgesteld en waar hun behoefte ligt om (verdere) stappen te kunnen zetten. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt bezien of, en zo ja wat aanvullend nodig is om de instellingen die dit nog niet hebben te faciliteren.
Denkt u dat een geïntensiveerde inzet op verduurzaming gevolgen zal hebben voor het Nederlandse culturele aanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe een eventueel krimpend cultuuraanbod kan worden voorkomen en tegengegaan?
Om klimaatverandering tegen te gaan moet iedereen zijn steentje bijdragen. Dat dit gepaard kan gaan met lastige keuzes die gevolgen kunnen hebben voor het aanbod, schrijft ook de Raad voor Cultuur. Het maken van keuzes komt niet enkel voort uit inzet op verduurzaming, maar raakt ook aan het gesprek over onder meer fair practice. Aan het einde van het jaar wordt het advies van de raad over de vernieuwing van het cultuurbestel na 2029 verwacht, waarbij de raad al heeft aangegeven dat duurzaamheid als onderwerp meegenomen zal worden.6