Het artikel 'Utrecht verbant vieze auto's uit centrum |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Utrecht verbant vieze auto’s uit centrum»?1
Ja.
Is het juridisch mogelijk voor een gemeentebestuur om bepaalde soorten personenauto’s te weren?
Gemeenten zijn juridisch bevoegd om in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 milieuzones in het leven te roepen. Een milieuzone kan worden aangeduid door middel van het plaatsen van verkeerstekens die zijn aangewezen in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het plaatsen van verkeerstekens vereist een verkeersbesluit door het bevoegd gezag, in dit geval het College van Burgemeester en Wethouders. Gemeenten kunnen daarbij kiezen voor het bestaande bord C7: «Geslotenverklaring voor...» De zone zou dan gesloten worden verklaard voor alle personenauto’s. De voertuigeigenaren die aan de vereisten voldoen, krijgen een ontheffing. Bij de milieuzones voor vrachtverkeer is gekozen voor een nieuw bord in het RVV 1990 dat specifiek de milieuzone aanduidt (bord C22a). Indien de gemeente een dergelijk bord ook voor een milieuzone voor personenauto’s wenst, dan kan zij dit niet alleen en zal zij hiervoor een verzoek bij het Rijk moeten indienen. Dit is, zoals uit bovenstaande blijkt, niet strikt noodzakelijk voor het gesloten verklaren van een gebied voor personenauto’s.
In hoeverre is deze maatregel in lijn met het te sluiten landelijke convenant over milieuzones rond binnensteden?
Voor milieuzones voor personenauto’s bestaat geen landelijk convenant. Sinds 2008 bestaat wel een convenant voor de milieuzones voor vrachtverkeer, het convenant «Stimulering schone vrachtauto’s en milieuzonering». Dit is ondertekend door de toenmalige ministers van VROM, Verkeer en Waterstaat, gemeenten en bedrijfsleven. Hierin zijn uniforme afspraken gemaakt over het toegangsregime. Enkele gemeenten bezien op dit moment in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) het nut van en de noodzaak voor een milieuzone voor bestelverkeer. In 2009 is een intentieverklaring gesloten tussen genoemde partijen om zo mogelijk te komen tot een convenant voor milieuzones voor bestelverkeer, zodat deze vanaf 1 juli 2013 kunnen worden ingevoerd.
Op welke manier wijkt dit plan af van het plan van de gemeente Amsterdam uit 2008 om auto’s met een bouwjaar van vóór 1992 te weren?
De gemeente Utrecht stelt voor om alle dieselauto’s van euro-3 en ouder en alle benzine auto’s ouder dan euro-1 te weren. Hierbij wordt nog nagedacht over een uitzondering voor bezitters van «klassieke» oldtimers en bewoners van de binnenstad. In de gemeente Amsterdam wilde men destijds binnen de ring A10 vanaf eind 2009 auto’s op benzine of LPG ouder dan euro-1, dieselauto’s ouder dan euro-2 en andere dieselauto’s zonder roetfilter (tenzij dat niet beschikbaar was) weren. Euro-2 en euro-3 dieselauto’s zijn vrijwel nooit van een roetfilter voorzien. Per saldo komen de plannen van de gemeenten Utrecht en Amsterdam op dit punt dus redelijk overeen. Ook in Amsterdam werd voorgesteld bepaalde groepen een ontheffing te geven, bijvoorbeeld aan de categorie bezitters van oldtimers. Op 21 april 2009 heeft het College van B&W in Amsterdam besloten om geen milieuzone voor personenauto’s in te voeren. De milieuzone in Amsterdam zou overigens geografisch gezien (alles binnen de ring A10) groter worden dan de zone in Utrecht (binnenstad, stationsgebied, Jaarbeurs en enkele aangrenzende wegen).
Wat is uw oordeel over de evenredigheid van het weren van auto’s ten opzichte van de gewenste verbetering van de luchtkwaliteit?
De gemeente Utrecht is zelfstandig bevoegd om een milieuzone in te stellen. De gemeente zal het belang van verbetering van de luchtkwaliteit en het belang van de automobilist tegen elkaar moeten afwegen.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat luchtkwaliteitsmaatregelen rekening moeten houden met specifieke omstandigheden, zoals mensen die in de binnenstad wonen, mensen met een laag inkomen of de lokale economie?
De gemeente Utrecht heeft hier aandacht aan besteed in haar voorstel. Het College van B&W heeft in het voorstel aangegeven een ontheffing te willen geven aan binnenstadbewoners en heeft daarnaast ook het voorstel gedaan voor een sloopregeling, waarbij voertuigeigenaren een tegemoetkoming krijgen voor de aanschaf van een nieuwer, schoner voertuig.
Bent u bereid deze criteria mee te nemen bij vaststelling van het convenant?
Er is vooralsnog geen convenant voor de milieuzones voor personenverkeer in voorbereiding.
Wat is de relatie tussen het convenant en uitvoering van de motie Holtackers/Van Veldhoven d.d. 27 maart 2012?2
De motie Holtackers/Van Veldhoven verzoekt de regering op nationaal niveau en in overleg met gemeenten instrumenten te ontwikkelen die gemeenten desgewenst kunnen inzetten om de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren, zoals de uitbreiding van milieuzones naar kleiner vrachtverkeer, taxi's of sterk vervuilend autoverkeer. Dit wordt meegenomen in de overleggen tussen Rijk en gemeenten in het kader van het NSL.
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 7, is er geen convenant voor de milieuzones personenverkeer.
De stand van zaken op het gebied van meting van actuele grondwaterstanden |
|
Michiel Holtackers (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hebben zich er sinds de door u vanaf 2008 gevolgde discussie over het meten van grondwaterstanden nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op dit gebied? Zo ja, welke? In welke mate krijgen alternatieve hypotheses m.b.t. het meten van grondwaterstanden een kans?
Het onderzoeksinstituut Alterra heeft naar aanleiding van de bedoelde discussies de verschillende wijzen van meten van grondwaterstanden in de afgelopen 60 jaar en van interpretatie van de metingen met de daarbij mogelijk optredende fouten onderzocht. Het betreffende rapport («Meten en interpreteren van grondwaterstanden») is op 5 juli verschenen en is als bijlage bij deze brief gevoegd1. Over het rapport zal na de zomer een wetenschappelijke workshop worden gehouden.
Op nationaal niveau is de laatste jaren vooral gewerkt aan stroomlijning van de grondwatermonitoring voor de Kaderrichtlijn Water.
Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van het draaiboek daarvoor. Deze monitoring heeft betrekking op de schaal van grondwaterlichamen en vooral op het diepe grondwater en is niet geschikt voor gebiedsgerichte (freatische) verdrogingsmonitoring.
Sinds 2008 hebben provincies bij de ontwikkeling van een beoordelingsmethode van natuurkwaliteit2 ook gewerkt aan een gezamenlijk verdrogingsmeetnet, op basis van vegetatiekartering en grondwaterstandmeting. Het proces van decentralisatie van natuurbeleid en herijking van de EHS heeft de ontwikkeling van dit meetnet vertraagd. Enkele provincies werken met eigen verdrogingsmeetnetten.
De discussie over de methoden voor en toepassingen van grondwatermeting in wetenschappelijke en vaktechnische kring is een open discussie, waarbij alle relevante inzichten en hypothesen kunnen worden ingebracht en besproken.
In welke mate is naar uw mening de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) voldoende gewaarborgd?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
Deze wordt onder andere gewaarborgd door interne reviews, een gedragscode voor wettelijke onderzoekstaken en de visitaties, die DLO elke vier jaar laat uitvoeren3. Deze visitatie vindt plaats volgens het Standard Evaluation Protocol For Public Research Organisations (SEP) en de door de KNAW vastgelegde criteria voor onderzoeksvisitaties.
In het algemeen geldt dat onheuse belangenverstrengeling dient te worden voorkomen. Aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen is advies gevraagd over vertrouwen en integriteit in de wetenschap. Eén van de vragen die daarbij aan de orde komen is hoe de onderzoekswereld zich dient op te stellen jegens publieke opdrachtgevers en private financiers. Dit advies wordt in het najaar verwacht en zal, zoals eerder toegezegd, aan uw Kamer worden toegezonden.
Bent u op de hoogte van de vervolgstudie WOt-rapport 89 die ten grondslag ligt aan de getallen in de Natuurbalans 2008 waarin gebruik is gemaakt van peilbuisinformatie? Kunt u de ontbrekende screening naar de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze aanvankelijk niet was bijgevoegd?
Ik ken het WOt-rapport 89, opgesteld in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het rapport beschrijft hoe grondwaterstanden in natuurgebieden kunnen worden gereconstrueerd met data uit verschillende waarnemingsbronnen. Voor het onderzoek, waar het WOt-rapport 89 over rapporteert, is gebruik gemaakt van een in het rapport verantwoorde selectie van gebruikte peilbuizen uit de openbare DINO-databank van TNO (zie http://www.dinoloket.nl/index.html).
In welke mate hebben de meettechnieken voor het bepalen van de grondwaterstand nog verbetering geboekt sinds de start van het arbeidsgeschil dat ontstond na een klokkenluidersmelding?
De ontwikkeling van de meettechniek heeft geen relatie met het genoemde arbeidsgeschil. Wel heeft de discussie rond dit geschil geleid tot een grotere bewustwording van het belang van goede protocollen rond grondwaterstandsmetingen. De stand van zaken ten aanzien van de meetmethoden en betrouwbaarheid en bruikbaarheid van grondwaterstandsdata is beschreven in het bijgevoegde Alterra-rapport.
Bent u nog steeds van mening dat, conform uw antwoord op de vragen van 25 november 2011, de gesignaleerde overschatting van de grondwaterstanddaling enkele centimeters bedraagt en geen decimeters? Kunt u de worst cases waarvoor is nagegaan van welke orde van grootte de fout is alsmede de screening naar de bruikbaarheid van de hierbij gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw alsnog naar de Kamer zenden? Welke actie is er ondernomen met betrekking tot de worst cases? Wat is er met de genoemde foutmarge gedaan?
Er is geen reden om mijn antwoord van 17 februari 2012 (TK 30 825,120) aan te passen. Het antwoord heeft betrekking op studies, waarbij de gemiddelde afwijkingen tussen verschillende meetmethodes in de orde van grootte van centimeters lagen, maar de standaardafwijking in de uitkomsten in de orde van grootte van decimeters.
In het bijgevoegde Alterra-rapport wordt geconstateerd, dat bij de verschillende methodieken niet systematisch in kaart gebracht is, hoe fouten in waarnemingen en/of in de verwerking van gegevens doorwerken in het eindresultaat. De vraag of verdroging systematisch wordt onder- of overschat is daardoor niet eenduidig te beantwoorden. In het rapport zijn de metingen beschreven, waarop de fouteninschattingen zijn gebaseerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op vraag 4, waarin u stelt dat metingen met te diepe grondwaterstandbuizen betrekking kunnen hebben op ieder gebied waar de bodemopbouw bestaat uit lagen die sterk verschillen, aangeven welke gebieden dit precies zijn en per gebied aangeven welke lagen het betreft?1
Nee. De bedoelde passage in mijn antwoord van 17 februari jl. betreft een algemene constatering over een mogelijkheid, waar degenen die grondwaterstandmeters plaatsen en de data daarvan gebruiken in elk gebied op bedacht moeten zijn. De bodemopbouw van Nederland is dusdanig gevarieerd, dat dit niet in voldoende detail op één kaart is aan te geven. Informatie over het bodemprofiel behoort bij elke peilbuismeting te worden te worden geregistreerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op de vragen 7 en 8 aangeven in welke mate de samenleving schade ondervindt indien de grondwaterstand verkeerd gemeten blijkt te worden?
In mijn brief van 17 februari 2012 heb ik aangegeven, waarom ik van mening ben dat er geen sprake is van maatschappelijke schade. Ik acht het niet zinvol om te speculeren over mogelijke schades in hypothetische situaties.
Kunt u, aangezien elke gebiedsstudie begint met een screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen en deze meetgegevens van grondwaterstanden ter ondersteuning worden gebruikt voor het bepalen van de mate van verdroging en selectie van te nemen maatregelen, de screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw voor de stroomgebiedsplannen en de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden, waarin hydrologische maatregelen worden voorgesteld, op korte termijn naar de Tweede Kamer sturen?
Nee. Screening van peilbuizen in gebiedsstudies vindt vooral plaats bij het vooronderzoek voor concrete maatregelen. De resultaten ervan worden gebruikt in de planvorming en uitvoering van die maatregelen. Dit is de verantwoordelijkheid van provincies, waterschappen, terreinbeheerders en uitvoerende aannemers. Deze detailinformatie wordt niet centraal geregistreerd en het verzamelen daarvan bij een grote verscheidenheid aan projecten is zeer arbeidsintensief. Bovendien zullen in de beschikbare documentatie veelal alleen de gegevens vermeld zijn van wel bruikbaar geachte peilbuizen, niet van de afgewezen peilbuizen.
In hoeverre sluiten de huidige modellen die gebruikt worden voor het bepalen van landbouwkundige schade, het bepalen van maatregelen en het beleid zoals bijvoorbeeld het Nationaal Hydrologisch Instrument (NHI), aan bij de werkelijkheid met betrekking tot de door u genoemde grootste onzekerheid die voortvloeit uit de schematisering van de werkelijkheid in modellen: de aannames met betrekking tot dikte en doorlatendheid van bodemlagen in het model?
Het NHI is in ontwikkeling en met name bedoeld voor de landelijke beleidsanalyse. Het NHI voldoet aan toetsingscriteria gesteld voor zulke landelijke studies. Het testen en verbeteren van de resultaten van de verschillende versies vormt onderdeel van het ontwikkelingstraject. De aansluiting op de werkelijkheid kan op verschillende wijze worden vastgesteld, en hangt ook af van de specifieke vraagstelling. De rapportage hierover is ontsloten op www.nhi.nu.
Bent u op de hoogte van een recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI? Kunt u de ontbrekende screening van de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze ontbreekt?
Ja, ik ben op de hoogte van de recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI (versie 2.1 en 2.2). De informatie staat op www.nhi.nu en is recentelijk ook in een tijdschrift gepubliceerd4. Bij die toetsing is ook sprake van een screening van peilbuizen. Een screening van de bruikbaarheid van peilbuizen specifiek met betrekking tot bodemopbouw is niet beschikbaar. Er spelen namelijk meer onzekerheden. Daarnaast is ook de gegevensbasis te beperkt om dit te kunnen doen.
Het bericht “teruggestuurd oud-papier” |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «China stuurt afval terug naar R’dam»1 en «China stuurt nog meer oud papier terug naar Nederland»?2 Bent u ook bekend met het artikel «China stuurt afval Van Puijfelik uit Breda terug»?3
Ja.
Is de inhoud van de containers bij terugkeer in Nederland door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) gecontroleerd? Zo ja, wat heeft zij daarin aangetroffen? Is er chemisch en huishoudelijk afval aangetroffen?
De ILT heeft bij terugkeer zich er, aan de hand van de containernummers, van vergewist dat de containers die retour zijn gekomen ook daadwerkelijk de door China geïnspecteerde en teruggezonden containers zijn. Daarnaast zijn van een aantal willekeurig gekozen containers gas- en luchtmonsters genomen en is de inhoud achter de deur visueel gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het afval dat zich in de containers bevond ook het (soort) afval betrof dat door China is geweigerd. De containers zijn door de Chinese autoriteiten gecontroleerd en zij hebben bepaald dat de inhoud niet voldoet aan de eisen die China aan de import ervan stelt. Dat is de reden dat de containers door China zijn teruggestuurd. Dit feit levert een EVOA overtreding op en derhalve was het niet noodzakelijk om de lading bij terugkomst nogmaals aan een grondige inspectie te onderwerpen.
Is er in deze situatie sprake van moedwillige vermenging van recyclebaar oud papier met verontreinigd afval? Zo ja, is dit gebeurd met medeweten van het Bredase bedrijf of betreft het een doorzending uit het Verenigd Koninkrijk zonder dat het Bredase bedrijf van de bijmenging op de hoogte was?
In het strafrechtelijk onderzoek, waar de berichtgeving uit vraag 1 naar verwijst, is het vermoeden gerezen dat het betrokken bedrijf papierafval voor de export naar Azië heeft vermengd met ander (huishoudelijk) afval en dat de ware aard van het afval is verhuld. Het papierafval is afkomstig uit Groot-Brittannië en Ierland. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van chemisch afval.
Is het waar dat de Chinese autoriteiten veel strenger zijn gaan controleren op de invoer van oud papier uit Nederland? Zo ja, wat is daarvan de reden? Is er sprake van reputatieschade bij de Nederlandse afvalsector door dit soort incidenten?
De Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) heeft aangegeven dat hun leden meer controles in China ervaren. Diverse internationale branche organisaties maken op hun websites ook melding van aangescherpte controles in China. De focus van de scherpere controle lijkt te liggen op papierafval dat uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstig is. Chinese inspectiediensten werken risico gestuurd bij de selectie van containers; meer controles van containers van Nederlandse exporteurs als gevolg van het incident zouden in deze lijn wel logisch zijn. In hoeverre de Nederlandse afvalsector reputatieschade heeft, is mij niet bekend.
Is er sprake van een toename in de hoeveelheid geëxporteerd afval die wordt teruggestuurd naar Nederland? Zo ja, is de reden daarvan gelegen in een toename van de export van verontreinigd afval of een verscherping van de controles daarop?
Het aantal retourzendingen uit China waarvan ILT en AgentschapNL op de hoogte gesteld wordt is de afgelopen jaren stabiel (1 a 2 partijen per jaar, waarbij 1 partij uit meerdere containers kan bestaan). China heeft dit jaar ten aanzien van andere Nederlandse papierexporteurs nog geen terughaalverzoeken gedaan.
Hebt u de indruk dat de grenswaarden, die gesteld worden aan de samenstelling van papierafval, gebruikt worden om huishoudelijk en chemisch afval te exporteren uit Europa naar andere werelddelen waar de veiligheid van burgers en het milieu minder worden beschermd? Bereiken u signalen dat er internationale netwerken zijn die als doel hebben het exporteren van verontreinigd afval?
ILT treft zowel afvaloverbrengingen aan waarbij het afval onvoldoende is gesorteerd als waarbij in zuivere recyclebare afvalstoffen andere verontreinigde afvalstoffen zijn opgemengd. De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Verontreinigingen leiden bij handhaving daarom vrijwel altijd tot juridische procedures. Zie ook het antwoord op vraag 8. Uit diverse onderzoeken van ILT blijkt dat er internationale netwerken zijn die hun handelsroutes ook gebruiken voor het exporteren van verontreinigd afval.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol Nederland en de Rotterdamse haven spelen in de doorvoer van afval vanuit andere Europese landen naar landen buiten Europa? Heeft de Rotterdamse haven voldoende capaciteit voor adequate controle daarvan?
Rotterdam is de grootste haven van Europa. De Rotterdamse haven speelt dan ook een belangrijke rol bij de verscheping van afval. Een aanzienlijk deel van het via Rotterdam verscheepte afval is afkomstig uit andere EU-lidstaten dan Nederland. De controle op deze afvalstroom vindt primair plaats in de EU-lidstaat waaruit het afval afkomstig is. Uit analyses van Eurostat4 is bekend dat zo’n 20% van al het afval uit EU landen door Nederlandse bedrijven wordt verscheept. In 2010 werden landelijk door douane, KLPD en de ILT ongeveer 5 000 uitgaande afvaltransporten gecontroleerd.
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 8 maart 2012 in de zaak van Van Puijfelik tegen de ILT en het Openbaar Ministerie inhoudt en welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het beleid van de ILT?
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat de ILT de beleidsregels die zij heeft opgesteld om te bepalen of verontreinigd oudpapier al dan niet als groene lijst afvalstof moet worden beschouwd niet jegens Van Puijfelik mag gebruiken, omdat de ILT met deze beleidsregels haar bevoegdheden te buiten gaat.
Tegen dit vonnis is de ILT inmiddels in beroep gegaan bij het gerechtshof in Den Haag. Dit hof heeft in haar vonnis van 10 juli 2012 bepaald dat de ILT de beleidsregels wel mag gebruiken, maar dat deze beleidsregels alleen de Inspectie binden. Het eindoordeel is aan de rechter. Zij komt onder andere tot dit oordeel omdat ook de brancheorganisatie voor de oudpapierindustrie (de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie – FNOI) heeft aangegeven dat de door de ILT opgestelde regels een grote stap vooruit zijn voor wat betreft de duidelijkheid over hetgeen wel en niet mag. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de beleidsregels geen rol spelen in het strafrechtelijk onderzoek tegen Van Puijfelik.
Het gevolg van deze uitspraken is dat de ILT de door haar opgestelde beleidsregels kan gebruiken bij het beoordelen van oudpapier transporten. Het is de verwachting dat dit de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede komt.
Zijn de onder vraag 1 genoemde berichten voor u aanleiding nieuw beleid te formuleren of bestaand beleid aan te passen?
Nee. We streven er wel naar om op Europees niveau de toepassing van de EVOA regelgeving verder te uniformeren. Daarnaast zijn individuele exporteurs van afvalstoffen ervoor verantwoordelijk te voldoen aan de normen die het land van bestemming, in casu China, stelt.
Het bericht 'Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsitem «Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds»?1
Ja.
Hoe vaak en wanneer precies hebben de toezichthoudende instanties in de afgelopen 30 jaar de blusleidingen en andere «lines of defence» live getest en wat waren de resultaten?
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) stelt een onderzoek in naar de situatie bij Odfjell. Aangezien beoogd wordt om naast het bedrijf zelf ook de vergunningverlenende en toezichthoudende partijen te onderzoeken kunnen bovengestelde vragen aan de orde komen. Ik wil de OVV niet in de weg zitten met het vergaren van informatie, zodat ik de beantwoording van de vragen beperk tot die informatie die direct voor handen is en voldoende valide is.
Ten aanzien van vraag 2 en 5 over de live testen van blusleidingen is er direct informatie bij de BRZO-toezichthouders beschikbaar van de periode dat Odfjell de eigenaar van het tankopslagbedrijf was, dat is vanaf 2000.
De Veiligheidsregio Rotterdam (VRR), de DCMR en Inspectie SZW voeren zelf geen live testen uit. Bij omvangrijke en complexe bedrijven leggen VRR en DCMR de verplichting voor het uitvoeren van live testen bij de bedrijven. Hiervoor wordt een plan gevraagd. Bij oplevering van nieuwe tanks of tankputten kunnen de VRR en de DCMR de live testen van de blus- en koelinstallaties bijwonen, alvorens goedkeuring te geven. Dit is vanaf 2000 driemaal gebeurd. De resultaten van deze testen waren goed.
Voor het overige verwijs ik u naar het onderzoek van de OVV.
Hoe vaak en waar heeft Odfjell de leidingen zelf getest en wat waren de resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aanwijzingen en boetes zijn in die periode (30 jaar) opgelegd vanwege het feit dat de blusleidingen, brandveiligheid en gerelateerde zaken (zogenaamde lines of defense) niet aan de normen voldeden?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij de huidige inspectie elke blusleiding bij elke installatie live getest door de toezichthouder of is daar geen aanleiding voor?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt eerst overal gemeld dat Odfjell vóór 26 juli 15 tankputten leeg moet maken en waarom wordt deze datum vervolgens veranderd in 3 augustus op de sites van DCMR Milieudienst Rijnmond en Odfjell? Is de situatie in de tussentijd veilig geweest?
Op 20 juli is aan Odfjell bestuursdwang aangezegd om binnen 48 uur vijf tanks leeg te maken en om binnen één week 15 (andere) tanks leeg te maken. De inspecteurs van de DCMR en VRR hebben toezicht gehouden op het leegmaken van de tanks. Prioriteit daarbij is dat het leeg maken op een veilige en verantwoorde manier gebeurt. Bij het uitvoeren van de eerste last is gebleken dat het leeg maken van tanks op een veilige en verantwoorde manier meer tijd in beslag nam dan op 20 juli werd aangenomen. Om de veiligheidsrisico's van het leegmaken van de tanks te kunnen beheersen is door de DCMR besloten extra tijd te geven om de laatste tanks leeg te maken. Als extra beheersmaatregel is vanaf 20 juli permanent een brandweereenheid op het terrein aanwezig, op kosten van Odfjell.
Zijn er in het verleden (30 jaar) meldingen ontvangen over de misstanden bij Odfjell, al dan niet anoniem, en hoe is hier door de diverse instanties mee omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om een onderzoek te laten uitvoeren naar de rol en het functioneren van de DCMR? Bent u van plan op korte termijn significante wijzigingen in de manier van toezicht houden door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsitem «Problemen Odfjell zijn er na 30 jaar kennelijk nog steeds»?1
Ja.
Hoe vaak en wanneer precies hebben de toezichthoudende instanties in de afgelopen 30 jaar de blusleidingen en andere «lines of defence» live getest en wat waren de resultaten?
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) stelt een onderzoek in naar de situatie bij Odfjell. Aangezien beoogd wordt om naast het bedrijf zelf ook de vergunningverlenende en toezichthoudende partijen te onderzoeken kunnen bovengestelde vragen aan de orde komen. Ik wil de OVV niet in de weg zitten met het vergaren van informatie, zodat ik de beantwoording van de vragen beperk tot die informatie die direct voor handen is en voldoende valide is.
Ten aanzien van vraag 2 en 5 over de live testen van blusleidingen is er direct informatie bij de BRZO-toezichthouders beschikbaar van de periode dat Odfjell de eigenaar van het tankopslagbedrijf was, dat is vanaf 2000.
De Veiligheidsregio Rotterdam (VRR), de DCMR en Inspectie SZW voeren zelf geen live testen uit. Bij omvangrijke en complexe bedrijven leggen VRR en DCMR de verplichting voor het uitvoeren van live testen bij de bedrijven. Hiervoor wordt een plan gevraagd. Bij oplevering van nieuwe tanks of tankputten kunnen de VRR en de DCMR de live testen van de blus- en koelinstallaties bijwonen, alvorens goedkeuring te geven. Dit is vanaf 2000 driemaal gebeurd. De resultaten van deze testen waren goed.
Voor het overige verwijs ik u naar het onderzoek van de OVV.
Hoe vaak en waar heeft Odfjell de leidingen zelf getest en wat waren de resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aanwijzingen en boetes zijn in die periode (30 jaar) opgelegd vanwege het feit dat de blusleidingen, brandveiligheid en gerelateerde zaken (zogenaamde lines of defense) niet aan de normen voldeden?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij de huidige inspectie elke blusleiding bij elke installatie live getest door de toezichthouder of is daar geen aanleiding voor?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt eerst overal gemeld dat Odfjell vóór 26 juli 15 tankputten leeg moet maken en waarom wordt deze datum vervolgens veranderd in 3 augustus op de sites van DCMR Milieudienst Rijnmond en Odfjell? Is de situatie in de tussentijd veilig geweest?
Op 20 juli is aan Odfjell bestuursdwang aangezegd om binnen 48 uur vijf tanks leeg te maken en om binnen één week 15 (andere) tanks leeg te maken. De inspecteurs van de DCMR en VRR hebben toezicht gehouden op het leegmaken van de tanks. Prioriteit daarbij is dat het leeg maken op een veilige en verantwoorde manier gebeurt. Bij het uitvoeren van de eerste last is gebleken dat het leeg maken van tanks op een veilige en verantwoorde manier meer tijd in beslag nam dan op 20 juli werd aangenomen. Om de veiligheidsrisico's van het leegmaken van de tanks te kunnen beheersen is door de DCMR besloten extra tijd te geven om de laatste tanks leeg te maken. Als extra beheersmaatregel is vanaf 20 juli permanent een brandweereenheid op het terrein aanwezig, op kosten van Odfjell.
Zijn er in het verleden (30 jaar) meldingen ontvangen over de misstanden bij Odfjell, al dan niet anoniem, en hoe is hier door de diverse instanties mee omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om een onderzoek te laten uitvoeren naar de rol en het functioneren van de DCMR? Bent u van plan op korte termijn significante wijzigingen in de manier van toezicht houden door te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “teruggestuurd oud-papier” |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «China stuurt afval terug naar R’dam»1 en «China stuurt nog meer oud papier terug naar Nederland»?2 Bent u ook bekend met het artikel «China stuurt afval Van Puijfelik uit Breda terug»?3
Ja.
Is de inhoud van de containers bij terugkeer in Nederland door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) gecontroleerd? Zo ja, wat heeft zij daarin aangetroffen? Is er chemisch en huishoudelijk afval aangetroffen?
De ILT heeft bij terugkeer zich er, aan de hand van de containernummers, van vergewist dat de containers die retour zijn gekomen ook daadwerkelijk de door China geïnspecteerde en teruggezonden containers zijn. Daarnaast zijn van een aantal willekeurig gekozen containers gas- en luchtmonsters genomen en is de inhoud achter de deur visueel gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het afval dat zich in de containers bevond ook het (soort) afval betrof dat door China is geweigerd. De containers zijn door de Chinese autoriteiten gecontroleerd en zij hebben bepaald dat de inhoud niet voldoet aan de eisen die China aan de import ervan stelt. Dat is de reden dat de containers door China zijn teruggestuurd. Dit feit levert een EVOA overtreding op en derhalve was het niet noodzakelijk om de lading bij terugkomst nogmaals aan een grondige inspectie te onderwerpen.
Is er in deze situatie sprake van moedwillige vermenging van recyclebaar oud papier met verontreinigd afval? Zo ja, is dit gebeurd met medeweten van het Bredase bedrijf of betreft het een doorzending uit het Verenigd Koninkrijk zonder dat het Bredase bedrijf van de bijmenging op de hoogte was?
In het strafrechtelijk onderzoek, waar de berichtgeving uit vraag 1 naar verwijst, is het vermoeden gerezen dat het betrokken bedrijf papierafval voor de export naar Azië heeft vermengd met ander (huishoudelijk) afval en dat de ware aard van het afval is verhuld. Het papierafval is afkomstig uit Groot-Brittannië en Ierland. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van chemisch afval.
Is het waar dat de Chinese autoriteiten veel strenger zijn gaan controleren op de invoer van oud papier uit Nederland? Zo ja, wat is daarvan de reden? Is er sprake van reputatieschade bij de Nederlandse afvalsector door dit soort incidenten?
De Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) heeft aangegeven dat hun leden meer controles in China ervaren. Diverse internationale branche organisaties maken op hun websites ook melding van aangescherpte controles in China. De focus van de scherpere controle lijkt te liggen op papierafval dat uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstig is. Chinese inspectiediensten werken risico gestuurd bij de selectie van containers; meer controles van containers van Nederlandse exporteurs als gevolg van het incident zouden in deze lijn wel logisch zijn. In hoeverre de Nederlandse afvalsector reputatieschade heeft, is mij niet bekend.
Is er sprake van een toename in de hoeveelheid geëxporteerd afval die wordt teruggestuurd naar Nederland? Zo ja, is de reden daarvan gelegen in een toename van de export van verontreinigd afval of een verscherping van de controles daarop?
Het aantal retourzendingen uit China waarvan ILT en AgentschapNL op de hoogte gesteld wordt is de afgelopen jaren stabiel (1 a 2 partijen per jaar, waarbij 1 partij uit meerdere containers kan bestaan). China heeft dit jaar ten aanzien van andere Nederlandse papierexporteurs nog geen terughaalverzoeken gedaan.
Hebt u de indruk dat de grenswaarden, die gesteld worden aan de samenstelling van papierafval, gebruikt worden om huishoudelijk en chemisch afval te exporteren uit Europa naar andere werelddelen waar de veiligheid van burgers en het milieu minder worden beschermd? Bereiken u signalen dat er internationale netwerken zijn die als doel hebben het exporteren van verontreinigd afval?
ILT treft zowel afvaloverbrengingen aan waarbij het afval onvoldoende is gesorteerd als waarbij in zuivere recyclebare afvalstoffen andere verontreinigde afvalstoffen zijn opgemengd. De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Verontreinigingen leiden bij handhaving daarom vrijwel altijd tot juridische procedures. Zie ook het antwoord op vraag 8. Uit diverse onderzoeken van ILT blijkt dat er internationale netwerken zijn die hun handelsroutes ook gebruiken voor het exporteren van verontreinigd afval.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol Nederland en de Rotterdamse haven spelen in de doorvoer van afval vanuit andere Europese landen naar landen buiten Europa? Heeft de Rotterdamse haven voldoende capaciteit voor adequate controle daarvan?
Rotterdam is de grootste haven van Europa. De Rotterdamse haven speelt dan ook een belangrijke rol bij de verscheping van afval. Een aanzienlijk deel van het via Rotterdam verscheepte afval is afkomstig uit andere EU-lidstaten dan Nederland. De controle op deze afvalstroom vindt primair plaats in de EU-lidstaat waaruit het afval afkomstig is. Uit analyses van Eurostat4 is bekend dat zo’n 20% van al het afval uit EU landen door Nederlandse bedrijven wordt verscheept. In 2010 werden landelijk door douane, KLPD en de ILT ongeveer 5 000 uitgaande afvaltransporten gecontroleerd.
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 8 maart 2012 in de zaak van Van Puijfelik tegen de ILT en het Openbaar Ministerie inhoudt en welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het beleid van de ILT?
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat de ILT de beleidsregels die zij heeft opgesteld om te bepalen of verontreinigd oudpapier al dan niet als groene lijst afvalstof moet worden beschouwd niet jegens Van Puijfelik mag gebruiken, omdat de ILT met deze beleidsregels haar bevoegdheden te buiten gaat.
Tegen dit vonnis is de ILT inmiddels in beroep gegaan bij het gerechtshof in Den Haag. Dit hof heeft in haar vonnis van 10 juli 2012 bepaald dat de ILT de beleidsregels wel mag gebruiken, maar dat deze beleidsregels alleen de Inspectie binden. Het eindoordeel is aan de rechter. Zij komt onder andere tot dit oordeel omdat ook de brancheorganisatie voor de oudpapierindustrie (de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie – FNOI) heeft aangegeven dat de door de ILT opgestelde regels een grote stap vooruit zijn voor wat betreft de duidelijkheid over hetgeen wel en niet mag. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de beleidsregels geen rol spelen in het strafrechtelijk onderzoek tegen Van Puijfelik.
Het gevolg van deze uitspraken is dat de ILT de door haar opgestelde beleidsregels kan gebruiken bij het beoordelen van oudpapier transporten. Het is de verwachting dat dit de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede komt.
Zijn de onder vraag 1 genoemde berichten voor u aanleiding nieuw beleid te formuleren of bestaand beleid aan te passen?
Nee. We streven er wel naar om op Europees niveau de toepassing van de EVOA regelgeving verder te uniformeren. Daarnaast zijn individuele exporteurs van afvalstoffen ervoor verantwoordelijk te voldoen aan de normen die het land van bestemming, in casu China, stelt.
Het artikel 'Utrecht verbant vieze auto's uit centrum |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Utrecht verbant vieze auto’s uit centrum»?1
Ja.
Is het juridisch mogelijk voor een gemeentebestuur om bepaalde soorten personenauto’s te weren?
Gemeenten zijn juridisch bevoegd om in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 milieuzones in het leven te roepen. Een milieuzone kan worden aangeduid door middel van het plaatsen van verkeerstekens die zijn aangewezen in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het plaatsen van verkeerstekens vereist een verkeersbesluit door het bevoegd gezag, in dit geval het College van Burgemeester en Wethouders. Gemeenten kunnen daarbij kiezen voor het bestaande bord C7: «Geslotenverklaring voor...» De zone zou dan gesloten worden verklaard voor alle personenauto’s. De voertuigeigenaren die aan de vereisten voldoen, krijgen een ontheffing. Bij de milieuzones voor vrachtverkeer is gekozen voor een nieuw bord in het RVV 1990 dat specifiek de milieuzone aanduidt (bord C22a). Indien de gemeente een dergelijk bord ook voor een milieuzone voor personenauto’s wenst, dan kan zij dit niet alleen en zal zij hiervoor een verzoek bij het Rijk moeten indienen. Dit is, zoals uit bovenstaande blijkt, niet strikt noodzakelijk voor het gesloten verklaren van een gebied voor personenauto’s.
In hoeverre is deze maatregel in lijn met het te sluiten landelijke convenant over milieuzones rond binnensteden?
Voor milieuzones voor personenauto’s bestaat geen landelijk convenant. Sinds 2008 bestaat wel een convenant voor de milieuzones voor vrachtverkeer, het convenant «Stimulering schone vrachtauto’s en milieuzonering». Dit is ondertekend door de toenmalige ministers van VROM, Verkeer en Waterstaat, gemeenten en bedrijfsleven. Hierin zijn uniforme afspraken gemaakt over het toegangsregime. Enkele gemeenten bezien op dit moment in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) het nut van en de noodzaak voor een milieuzone voor bestelverkeer. In 2009 is een intentieverklaring gesloten tussen genoemde partijen om zo mogelijk te komen tot een convenant voor milieuzones voor bestelverkeer, zodat deze vanaf 1 juli 2013 kunnen worden ingevoerd.
Op welke manier wijkt dit plan af van het plan van de gemeente Amsterdam uit 2008 om auto’s met een bouwjaar van vóór 1992 te weren?
De gemeente Utrecht stelt voor om alle dieselauto’s van euro-3 en ouder en alle benzine auto’s ouder dan euro-1 te weren. Hierbij wordt nog nagedacht over een uitzondering voor bezitters van «klassieke» oldtimers en bewoners van de binnenstad. In de gemeente Amsterdam wilde men destijds binnen de ring A10 vanaf eind 2009 auto’s op benzine of LPG ouder dan euro-1, dieselauto’s ouder dan euro-2 en andere dieselauto’s zonder roetfilter (tenzij dat niet beschikbaar was) weren. Euro-2 en euro-3 dieselauto’s zijn vrijwel nooit van een roetfilter voorzien. Per saldo komen de plannen van de gemeenten Utrecht en Amsterdam op dit punt dus redelijk overeen. Ook in Amsterdam werd voorgesteld bepaalde groepen een ontheffing te geven, bijvoorbeeld aan de categorie bezitters van oldtimers. Op 21 april 2009 heeft het College van B&W in Amsterdam besloten om geen milieuzone voor personenauto’s in te voeren. De milieuzone in Amsterdam zou overigens geografisch gezien (alles binnen de ring A10) groter worden dan de zone in Utrecht (binnenstad, stationsgebied, Jaarbeurs en enkele aangrenzende wegen).
Wat is uw oordeel over de evenredigheid van het weren van auto’s ten opzichte van de gewenste verbetering van de luchtkwaliteit?
De gemeente Utrecht is zelfstandig bevoegd om een milieuzone in te stellen. De gemeente zal het belang van verbetering van de luchtkwaliteit en het belang van de automobilist tegen elkaar moeten afwegen.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat luchtkwaliteitsmaatregelen rekening moeten houden met specifieke omstandigheden, zoals mensen die in de binnenstad wonen, mensen met een laag inkomen of de lokale economie?
De gemeente Utrecht heeft hier aandacht aan besteed in haar voorstel. Het College van B&W heeft in het voorstel aangegeven een ontheffing te willen geven aan binnenstadbewoners en heeft daarnaast ook het voorstel gedaan voor een sloopregeling, waarbij voertuigeigenaren een tegemoetkoming krijgen voor de aanschaf van een nieuwer, schoner voertuig.
Bent u bereid deze criteria mee te nemen bij vaststelling van het convenant?
Er is vooralsnog geen convenant voor de milieuzones voor personenverkeer in voorbereiding.
Wat is de relatie tussen het convenant en uitvoering van de motie Holtackers/Van Veldhoven d.d. 27 maart 2012?2
De motie Holtackers/Van Veldhoven verzoekt de regering op nationaal niveau en in overleg met gemeenten instrumenten te ontwikkelen die gemeenten desgewenst kunnen inzetten om de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren, zoals de uitbreiding van milieuzones naar kleiner vrachtverkeer, taxi's of sterk vervuilend autoverkeer. Dit wordt meegenomen in de overleggen tussen Rijk en gemeenten in het kader van het NSL.
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 7, is er geen convenant voor de milieuzones personenverkeer.
De stand van zaken op het gebied van meting van actuele grondwaterstanden |
|
Michiel Holtackers (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hebben zich er sinds de door u vanaf 2008 gevolgde discussie over het meten van grondwaterstanden nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan op dit gebied? Zo ja, welke? In welke mate krijgen alternatieve hypotheses m.b.t. het meten van grondwaterstanden een kans?
Het onderzoeksinstituut Alterra heeft naar aanleiding van de bedoelde discussies de verschillende wijzen van meten van grondwaterstanden in de afgelopen 60 jaar en van interpretatie van de metingen met de daarbij mogelijk optredende fouten onderzocht. Het betreffende rapport («Meten en interpreteren van grondwaterstanden») is op 5 juli verschenen en is als bijlage bij deze brief gevoegd1. Over het rapport zal na de zomer een wetenschappelijke workshop worden gehouden.
Op nationaal niveau is de laatste jaren vooral gewerkt aan stroomlijning van de grondwatermonitoring voor de Kaderrichtlijn Water.
Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van het draaiboek daarvoor. Deze monitoring heeft betrekking op de schaal van grondwaterlichamen en vooral op het diepe grondwater en is niet geschikt voor gebiedsgerichte (freatische) verdrogingsmonitoring.
Sinds 2008 hebben provincies bij de ontwikkeling van een beoordelingsmethode van natuurkwaliteit2 ook gewerkt aan een gezamenlijk verdrogingsmeetnet, op basis van vegetatiekartering en grondwaterstandmeting. Het proces van decentralisatie van natuurbeleid en herijking van de EHS heeft de ontwikkeling van dit meetnet vertraagd. Enkele provincies werken met eigen verdrogingsmeetnetten.
De discussie over de methoden voor en toepassingen van grondwatermeting in wetenschappelijke en vaktechnische kring is een open discussie, waarbij alle relevante inzichten en hypothesen kunnen worden ingebracht en besproken.
In welke mate is naar uw mening de onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) voldoende gewaarborgd?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek bij de Dienst Landbouwkundig Onderzoek.
Deze wordt onder andere gewaarborgd door interne reviews, een gedragscode voor wettelijke onderzoekstaken en de visitaties, die DLO elke vier jaar laat uitvoeren3. Deze visitatie vindt plaats volgens het Standard Evaluation Protocol For Public Research Organisations (SEP) en de door de KNAW vastgelegde criteria voor onderzoeksvisitaties.
In het algemeen geldt dat onheuse belangenverstrengeling dient te worden voorkomen. Aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen is advies gevraagd over vertrouwen en integriteit in de wetenschap. Eén van de vragen die daarbij aan de orde komen is hoe de onderzoekswereld zich dient op te stellen jegens publieke opdrachtgevers en private financiers. Dit advies wordt in het najaar verwacht en zal, zoals eerder toegezegd, aan uw Kamer worden toegezonden.
Bent u op de hoogte van de vervolgstudie WOt-rapport 89 die ten grondslag ligt aan de getallen in de Natuurbalans 2008 waarin gebruik is gemaakt van peilbuisinformatie? Kunt u de ontbrekende screening naar de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze aanvankelijk niet was bijgevoegd?
Ik ken het WOt-rapport 89, opgesteld in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het rapport beschrijft hoe grondwaterstanden in natuurgebieden kunnen worden gereconstrueerd met data uit verschillende waarnemingsbronnen. Voor het onderzoek, waar het WOt-rapport 89 over rapporteert, is gebruik gemaakt van een in het rapport verantwoorde selectie van gebruikte peilbuizen uit de openbare DINO-databank van TNO (zie http://www.dinoloket.nl/index.html).
In welke mate hebben de meettechnieken voor het bepalen van de grondwaterstand nog verbetering geboekt sinds de start van het arbeidsgeschil dat ontstond na een klokkenluidersmelding?
De ontwikkeling van de meettechniek heeft geen relatie met het genoemde arbeidsgeschil. Wel heeft de discussie rond dit geschil geleid tot een grotere bewustwording van het belang van goede protocollen rond grondwaterstandsmetingen. De stand van zaken ten aanzien van de meetmethoden en betrouwbaarheid en bruikbaarheid van grondwaterstandsdata is beschreven in het bijgevoegde Alterra-rapport.
Bent u nog steeds van mening dat, conform uw antwoord op de vragen van 25 november 2011, de gesignaleerde overschatting van de grondwaterstanddaling enkele centimeters bedraagt en geen decimeters? Kunt u de worst cases waarvoor is nagegaan van welke orde van grootte de fout is alsmede de screening naar de bruikbaarheid van de hierbij gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw alsnog naar de Kamer zenden? Welke actie is er ondernomen met betrekking tot de worst cases? Wat is er met de genoemde foutmarge gedaan?
Er is geen reden om mijn antwoord van 17 februari 2012 (TK 30 825,120) aan te passen. Het antwoord heeft betrekking op studies, waarbij de gemiddelde afwijkingen tussen verschillende meetmethodes in de orde van grootte van centimeters lagen, maar de standaardafwijking in de uitkomsten in de orde van grootte van decimeters.
In het bijgevoegde Alterra-rapport wordt geconstateerd, dat bij de verschillende methodieken niet systematisch in kaart gebracht is, hoe fouten in waarnemingen en/of in de verwerking van gegevens doorwerken in het eindresultaat. De vraag of verdroging systematisch wordt onder- of overschat is daardoor niet eenduidig te beantwoorden. In het rapport zijn de metingen beschreven, waarop de fouteninschattingen zijn gebaseerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op vraag 4, waarin u stelt dat metingen met te diepe grondwaterstandbuizen betrekking kunnen hebben op ieder gebied waar de bodemopbouw bestaat uit lagen die sterk verschillen, aangeven welke gebieden dit precies zijn en per gebied aangeven welke lagen het betreft?1
Nee. De bedoelde passage in mijn antwoord van 17 februari jl. betreft een algemene constatering over een mogelijkheid, waar degenen die grondwaterstandmeters plaatsen en de data daarvan gebruiken in elk gebied op bedacht moeten zijn. De bodemopbouw van Nederland is dusdanig gevarieerd, dat dit niet in voldoende detail op één kaart is aan te geven. Informatie over het bodemprofiel behoort bij elke peilbuismeting te worden te worden geregistreerd.
Kunt u naar aanleiding van uw antwoord op de vragen 7 en 8 aangeven in welke mate de samenleving schade ondervindt indien de grondwaterstand verkeerd gemeten blijkt te worden?
In mijn brief van 17 februari 2012 heb ik aangegeven, waarom ik van mening ben dat er geen sprake is van maatschappelijke schade. Ik acht het niet zinvol om te speculeren over mogelijke schades in hypothetische situaties.
Kunt u, aangezien elke gebiedsstudie begint met een screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen en deze meetgegevens van grondwaterstanden ter ondersteuning worden gebruikt voor het bepalen van de mate van verdroging en selectie van te nemen maatregelen, de screening naar de bruikbaarheid van de peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw voor de stroomgebiedsplannen en de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden, waarin hydrologische maatregelen worden voorgesteld, op korte termijn naar de Tweede Kamer sturen?
Nee. Screening van peilbuizen in gebiedsstudies vindt vooral plaats bij het vooronderzoek voor concrete maatregelen. De resultaten ervan worden gebruikt in de planvorming en uitvoering van die maatregelen. Dit is de verantwoordelijkheid van provincies, waterschappen, terreinbeheerders en uitvoerende aannemers. Deze detailinformatie wordt niet centraal geregistreerd en het verzamelen daarvan bij een grote verscheidenheid aan projecten is zeer arbeidsintensief. Bovendien zullen in de beschikbare documentatie veelal alleen de gegevens vermeld zijn van wel bruikbaar geachte peilbuizen, niet van de afgewezen peilbuizen.
In hoeverre sluiten de huidige modellen die gebruikt worden voor het bepalen van landbouwkundige schade, het bepalen van maatregelen en het beleid zoals bijvoorbeeld het Nationaal Hydrologisch Instrument (NHI), aan bij de werkelijkheid met betrekking tot de door u genoemde grootste onzekerheid die voortvloeit uit de schematisering van de werkelijkheid in modellen: de aannames met betrekking tot dikte en doorlatendheid van bodemlagen in het model?
Het NHI is in ontwikkeling en met name bedoeld voor de landelijke beleidsanalyse. Het NHI voldoet aan toetsingscriteria gesteld voor zulke landelijke studies. Het testen en verbeteren van de resultaten van de verschillende versies vormt onderdeel van het ontwikkelingstraject. De aansluiting op de werkelijkheid kan op verschillende wijze worden vastgesteld, en hangt ook af van de specifieke vraagstelling. De rapportage hierover is ontsloten op www.nhi.nu.
Bent u op de hoogte van een recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI? Kunt u de ontbrekende screening van de bruikbaarheid van de gebruikte peilbuizen met betrekking tot de bodemopbouw aan de Kamer toesturen en kunt u aangeven waarom deze ontbreekt?
Ja, ik ben op de hoogte van de recentelijk uitgevoerde toetsing van het NHI (versie 2.1 en 2.2). De informatie staat op www.nhi.nu en is recentelijk ook in een tijdschrift gepubliceerd4. Bij die toetsing is ook sprake van een screening van peilbuizen. Een screening van de bruikbaarheid van peilbuizen specifiek met betrekking tot bodemopbouw is niet beschikbaar. Er spelen namelijk meer onzekerheden. Daarnaast is ook de gegevensbasis te beperkt om dit te kunnen doen.
Averij bij proefvaart rubberboot mariniers |
|
Michiel Holtackers (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 over een proefvaart met de FRISC-rubberboot voor het Korps Mariniers? Is het waar dat er bij deze proefvaart vitale onderdelen afgebroken zijn? Zijn er nog meer problemen aan het licht gekomen tijdens de proefnemingen? Zo ja, welke?
Het bericht in De Telegraaf verwijst naar beproevingen met het snelle vaartuig (Fast Raiding, Interception and Special Forces Craft, FRISC) van het type Support Craft Caribbean (SCC). Het doel van de beproevingen in de Ierse Zee was vast te stellen of het FRISC van het type Support Craft Caribbean (SCC) voldoet aan de eisen van Defensie en welke veiligheidsvoorschriften, zoals limieten om te manoeuvreren, moeten worden toegepast. Het maken van een scherpe bocht bij de maximale snelheid van ongeveer 70 kilometer (km) per uur maakte deel uit van deze beproevingen. Bij deze extreme koersverandering op maximale snelheid is een stoel van het dek losgeraakt en zijn de bevestigingsrails aan het dek verbogen, is van twee stoelen de bekleding gescheurd en is een klein deel van het windscherm gebroken. Op grond van de beproeving worden technische aanpassingen gedaan (zie het overzicht in het antwoord op vraag 5) en worden de veiligheidsvoorschriften aangepast. Het vaartuig voldoet met deze aanpassingen aan de eisen van Defensie en kan veilig operationeel worden ingezet.
Naast de beproeving van het type Support Craft Caribbean (SCC) zijn beproevingen uitgevoerd met een demonstrator (een lichte civiele uitvoering) en het FRISC-type Boarding Craft (BC). Uit de beproevingen met de snelle vaartuigen zijn geen fundamentele fouten in het ontwerp of de constructie gebleken. Op grond van de beproevingen worden aanpassingen gedaan om de veilige operationele inzet van het FRISC te waarborgen. De onderstaande tabel biedt een overzicht van de belangrijkste aanpassingen. Eind 2012 wordt nog een type beproefd, de Raiding Craft (RC).
Resultaten beproeving
Aanpassingen
Scheuren in de bevestiging van het voorste drijflichaam (type BC).
De bevestiging van het drijflichaam is verbeterd door onder meer een verzwaring van de constructie en het aanbrengen van een extra beschermende laag op de neus van het vaartuig.
Scheurtjes in het navigatieframe (type BC).
Het navigatieframe is opnieuw ontworpen en de constructie is verzwaard.
Onvoldoende oprichtend vermogen van het keerzaksysteem (type BC en SCC).
Het keerzaksysteem is aangepast en beschikt nu over voldoende oprichtend vermogen. In mei 2012 zal bij het derde SCC opnieuw een volledige test worden uitgevoerd.
Het losraken van de bevestiging van de stoelen aan het vaartuig (type SCC).
De boutverbindingen van de stoelen zullen worden voorzien van een verstevigingsplaat.
Afbreken van een klein deel van het windscherm (type SCC). Dit betreft geen structureel probleem,
Het windscherm wordt hersteld.
Speling in de lagers van de schroefas (type BC en SCC).
De lagers worden door de fabrikant aangepast. Bij twee vaartuigen is speling tijdelijk verholpen zodat deze operationeel inzetbaar zijn.
Luchtbelletjes in kunststof delen aan de onderzijde van drie vaartuigen (type BC).
Dit knelpunt wordt hersteld door de leverancier en bij de resterende vaartuigen worden tijdens de productie extra kwaliteitscontroles uitgevoerd.
Houdt Defensie de leverancier onverkort aan de gemaakte afspraken en aan de aan het product gestelde eisen? Komen de kosten om de geconstateerde mankementen te verhelpen geheel voor rekening van de leverancier?
Ja, tot dusver voldoet de leverancier aan alle gestelde eisen. De knelpunten die bij de beproevingen zijn geconstateerd worden volgens het contract op kosten van de leverancier aangepast, zowel bij de geleverde als bij de nog te leveren vaartuigen.
Hoeveel FRISC-boten zijn inmiddels geleverd aan Defensie? Zullen al deze en in de toekomst nog te leveren vaartuigen grondig getest worden en eventuele gebreken verholpen worden voordat ze operationeel ingezet worden?
Er zijn tot dusver elf vaartuigen aan Defensie geleverd. Alle nog te leveren vaartuigen zullen grondig worden getest en alle gebreken worden hersteld. Defensie accepteert geen vaartuigen die niet zijn getest. Zie ook het antwoord op de vraag 1.
In welke mate kunnen deze mankementen leiden tot vertragingen en belemmering in de taakuitvoering van het Korps Mariniers en de Kustwacht?
De knelpunten hebben geleid tot een vertraging in het opleidings- en evaluatieprogramma van het Korps Mariniers en de Kustwacht. Deze vertragingen zijn binnen het programma opgevangen en vormen geen belemmering voor de taakuitvoering van het Korps Mariniers en de Kustwacht. De operationele ingebruikneming van het eerste FRISC is voorzien na de zomer van 2012.
Wanneer zijn de voor antidrugsoperaties bestemde Friscs beschikbaar voor operaties in het Caribisch gebied?
Het eerste vaartuig van het type SCC is reeds in het Caribisch gebied. Het vaartuig is getest en zal naar verwachting na de zomer 2012 voor het eerst operationeel worden ingezet. De overige vaartuigen van het type SCC worden voor het einde van dit jaar afgeleverd in het Caribisch gebied. De FRISC’s kunnen worden ingezet bij de bestrijding van drugssmokkel en andere defensietaken, zoals humanitaire ondersteuning.
Mogelijke illegale asbestopslag |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Onderzoek sloopbedrijf in Enschede» en «Ondernemer: «Asbest veilig opgeslagen»»?1 2
Deze berichten zijn mij bekend.
Klopt de bewering dat bij asbestsaneringsbedrijf Stokkentre aan de Binnenhaven in Enschede zonder vergunning asbest is opgeslagen? Zo ja, kunt u de omvang van de illegale opslag beschrijven? Is het asbest wel op een verantwoorde manier opgeslagen, volgens de daarvoor geldende regels?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor de vergunningverlening en handhaving. De politie, de provincie Overijssel en de inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doen onderzoek naar illegale praktijken bij het Enschedese sloop- en asbestsaneringsbedrijf Stokkentre.
Indien is er sprake is van illegale opslag van asbest; heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controlerend en handhavend opgetreden in deze zaak? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Maakt intrekking van het certificaat voor asbestverwijdering van het bedrijf deel uit van de maatregelen van de ILT in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Bij de handhaving van de asbestregelgeving zijn diverse overheden betrokken, ieder vanuit een eigen wettelijke verantwoordelijkheid. De ILT heeft in deze zaak geen controlerende en handhavende rol. Het bevoegde gezag met betrekking tot de certificering is de certificerende instelling die het certificaat kan schorsen.
Zijn er andere bedrijven betrokken bij deze zaak? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 2.
Zou de afschaffing van de stortbelasting en de introductie van een stortverbod van asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, een reden kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest? Hebben u signalen bereikt uit de sector dat dit het geval is? Kunt u inzicht geven in de resultaten van de monitoring van de opslag en het storten van asbest en andere afvalstoffen als gevolg van het afschaffen van de stortbelasting, zoals eerder gevraagd is tijdens het wetgevingsoverleg op 7 november 2011 over het Belastingplan 2012?
Per 1 januari 2012 is de afvalstoffenbelasting (Wet belastingen op milieu-grondslag) afgeschaft. In mijn brief van 25 augustus 2011 «Meer waarde uit afval» heb ik een stortverbod voor hechtgebonden asbest aangekondigd, welke inwerking zal treden zodra een alternatieve verwerkingsmethode (het denatureren van de asbestvezel) operationeel is. Er hebben mij geen signalen bereikt dat afschaffing van de afvalstoffenbelasting en de introductie van een stortverbod voor hechtgebonden asbest in het algemeen, en in het bijzonder in deze zaak, redenen kunnen zijn voor (illegale) opslag van asbest.
Agentschap NL is onder meer verantwoordelijk voor de monitoring van en rapportage over de uitvoering van het afvalbeleid in Nederland.
Is deze zaak voor u reden om de wijze waarop asbestverwijdering is geregeld, opnieuw tegen het licht te houden? Is dit een op zichzelf staand incident of heeft u aanwijzingen dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is?
Nee. Het is aannemelijk dat een substantieel deel van het asbest uiteindelijk via allerlei kanalen terecht komt op een vergunde stortplaats. Mij zijn mij geen signalen bekend dat illegale opslag en stort van asbest een structureel probleem is.
De aanbieding energiecontract Veteraneninstituut |
|
Raymond Knops (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de actie van het Veteraneninstituut en de Nederlandse Energie Maatschappij, gericht aan de houders van de veteranenpas, waarbij een aanbod wordt gedaan voor een «veteranencontract»?
Ja.
Wat zijn de kosten van de mailing van deze actie en in hoeverre draagt het Veteraneninstituut daaraan bij?
De kosten van de mailing komen ten laste van de Nederlandse Energie Maatschappij (NEM). Het Veteraneninstituut heeft niet aan de kosten bijgedragen.
Deelt u de mening dat het op zich een goede zaak is als bedrijven speciale voordelen willen bieden voor veteranen, maar dat het onwenselijk is dat deze specifieke actie voorzien is van het logo van het Veteraneninstituut en mede is ondertekend door de directeur van het Veteraneninstituut? Zo ja, bent u bereid het Veteraneninstituut hierop aan te spreken?
Het Veteraneninstituut is een onafhankelijke stichting die zich onder meer inzet voor de maatschappelijke erkenning van en waardering voor veteranen. De commerciële actie die in de vraag wordt genoemd, is een minder goede ontwikkeling. Ik zal de directeur van het Veteraneninstituut daarop aanspreken.
In hoeverre kunnen houders van de Veteranenpas ongevraagd benaderd worden voor reclamedoeleinden? Kunt u in elk geval garanderen dat de privacy, zoals verankerd in de Veteranenwet, gewaarborgd blijft?
Bij het ontvangen van de veteranenpas worden de veteranen geïnformeerd dat zij op de hoogte worden gehouden over voordelen die zijn gekoppeld aan het bezit van een pas. Het betreft hierbij onder meer aanbiedingen die worden gepubliceerd in het blad Checkpoint of een bijlage bij dit blad. Veteranen kunnen kenbaar maken dat zij deze bijlage niet willen ontvangen. Het Veteraneninstituut heeft hiervoor een apart adressenbestand dat niet met derden wordt gedeeld. De privacy van de veteraan is daarmee gewaarborgd.
Deelt u de mening dat het Veteraneninstituut niet op deze of soortgelijke wijze betrokken moet zijn bij commerciële acties waarin aanbiedingen gedaan worden aan veteranen, om in de terminologie van een energieleverancier te blijven: «ik zeg: niet doen»?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugsturen van afval door Indonesië |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Indonesië stuurt giftig afval terug» van 16 maart jongstleden1 en het artikel «The Story of the Hazardous and Toxic Waste in Indonesia» van 6 maart jongstleden?2
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Kunt u beschrijven wat de inhoud en oorsprong van het afval in de containers is volgens de verleende vergunningen en EVOA-kennisgevingen?3 Kunt u bevestigen dat de inhoud van de containers niet overeenstemt met deze documentatie? Zo ja, kunt u (indicatief) aangeven hoe groot de vastgestelde afwijkingen zijn?
De inhoud van de 24 containers uit Nederland is nog niet door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld. De containers bevatten volgens de bijgevoegde documenten metaalschroot. Omdat dit een afvalstof is die in de EVOA is ingedeeld als groene-lijst-afvalstof en bestemd is voor nuttige toepassing, mag deze afvalstof, conform de EVOA, zonder beschikking, maar met zogenoemde bijlage VII documenten naar Indonesië verscheept worden. De opdrachtgever van dit transport hoefde dus geen vergunning aan te vragen en evenmin een kennisgevingsprocedure te doorlopen.
De inhoud van de containers wordt bij terugkomst in Nederland beoordeeld.
Is het waar dat in het afval giftige stoffen zoals arseen, zink, lood, chroom, zwavelzuur, asfalt en elektronicaschroot zijn aangetroffen? Kunt u aangeven wat de witte vloeistof is die uit de containers stroomde?
De autoriteiten in Indonesië geven aan dat zij deze stoffen hebben aangetroffen. Bij terugkomst in Nederland zal de ILT de inhoud van de containers beoordelen en laten onderzoeken. Pas dan is uw vraag meer in detail te beantwoorden.
Welk aandeel van het afval komt uit Nederland? Kunt u bekendmaken welke bedrijven voor de uitvoer van deze containers met afval verantwoordelijk zijn?
Het is niet duidelijk welk aandeel van het afval uit Nederland komt. Uit de contacten met de Indonesische autoriteiten blijkt dat het om 24 containers uit Nederland gaat.
Afhankelijk van de in antwoord 3 genoemde inspectie van de ILT, wordt bepaald of tegen de verantwoordelijke bedrijven maatregelen zullen worden genomen.
Kunt u beschrijven welke rol en verantwoordelijkheid uw ministerie en AgentschapNL in deze kwestie hebben?
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor EVOA in Nederland. Agentschap NL is gemandateerd om namens de minister de EVOA uit te voeren.
Terughaalverzoeken moeten formeel door de buitenlandse bevoegde autoriteit aan Agentschap NL worden gericht.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de EVOA.
Nadat Nederland vanuit Indonesië geïnformeerd is over dit transport, heeft de ILT de opdrachtgever en het bedrijf waar de afvalstoffen waren beladen, benaderd voor aanvullende informatie en de opdrachtgever gemaand om het transport retour te nemen.
Agentschap NL heeft geen rol gehad bij de verzending van deze containers. Agentschap NL heeft nu contact met de opdrachtgever en de Indonesische autoriteit over de kennisgeving voor het retourtransport.
Kunt u aangeven wat er met de 113 containers gaat gebeuren? Hoe wordt deze zaak afgehandeld? Maakt verscherpt toezicht op de bedrijven die het afval hebben verscheept, onderdeel uit van uw aanpak?
De 24 containers uit Nederland komen terug naar Nederland.
De overige 89 containers komen uit Engeland en gaan daarheen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat dit slechts een topje van de ijsberg is en dat de Indonesische regering nog een paar duizend andere containers heeft geïnspecteerd of gaat inspecteren, waarvan verwacht wordt dat deze giftig afval bevatten? Is bekend waar deze containers vandaan komen en of hier ook nog meer Nederlands afval in zit?
Uit het artikel blijkt dat de douane in Indonesië op basis van vermoedens een paar duizend containers heeft vastgezet.
Er zijn geen signalen dat hier meer containers uit Nederland tussen zitten.
Het artikel 'Aannemers geven uitleg - Bijeenkomst moet zorgen wegnemen' |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aannemers geven uitleg – Bijeenkomst moet zorgen wegnemen»?1
Ja.
Is het waar dat in de Milieueffectrapportage (MER) van het plan «Ontpoldering Noordwaard» in het kader van het rijksproject «Ruimte voor de Rivier» sprake is van een gesloten grondbalans, maar dat de aannemer toch externe grond het gebied wil inbrengen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Nee, in het MER (2010) is niet uitgegaan van een gesloten grondbalans. In de verdere uitwerking en de uitvoering van de plannen is wel gezocht naar een balans waarbij ongeveer evenveel grond wordt ontgraven als toegepast.
De reden waarom de aannemer momenteel toch grond van buiten het gebied gebruikt, heeft vooral een logistieke achtergrond. Het kan namelijk zo zijn dat bepaalde grond nog niet is ontgraven op het moment dat deze al wel nodig is voor toepassing op een bepaalde locatie. Het is niet altijd mogelijk om in de werkplanning «ontgraving» en «beschikbaarheid» op elkaar aan te laten sluiten op een manier dat bijvoorbeeld ook de tijdige oplevering van de terpen gewaarborgd is en de transporthinder voor omwonenden zoveel als mogelijk wordt beperkt.
De ontgrondingsvergunning, waarvoor het MER als onderbouwing dient, voorziet in de mogelijkheid om grond van buiten het projectgebied toe te passen.
Is het waar dat ingenieursbureau Deltares heeft geconcludeerd dat een gesloten grondbalans in dit project lastig, maar haalbaar is? Zijn deze conclusies nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?
Het kennisinstituut Deltares heeft een rapport opgesteld over waterkeringstechnische eisen die gesteld moeten worden aan grond die vanuit het gebied wordt toegepast in de kades. Het rapport trekt geen conclusies over de mogelijkheid van een gesloten grondbalans.
Acht u thermisch gereinigde grond in het algemeen en specifiek in deze situatie geschikt voor toepassing in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling? Zo nee, waarom wordt het gebruik van thermisch gereinigde grond toch overwogen in deze situatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom er dan nog onderscheid wordt gemaakt tussen thermisch of anderszins gereinigde grond bij dit soort projecten?
Als wordt voldaan aan de (milieuhygiënische) eisen van het Besluit Bodemkwaliteit is thermisch gereinigde grond in het algemeen en in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling geschikt. Het gebruik van deze grond levert dan geen bezwaar op voor het milieu of de volksgezondheid.
De aanduiding «thermisch gereinigd» heeft niet te maken met de milieukwaliteit, maar heeft alleen een relatie met de bewerking van de grond (de grond is gereinigd door middel van verhitting). Er zijn verschillende technieken op de markt om grond te reinigen, zodat deze grond daarna weer kan worden toegepast. Op deze manier wordt op een duurzame manier omgegaan met schaarse bouwstoffen.
De keuze van de bewerkingstechniek is van veel factoren afhankelijk, zoals de samenstelling van de te reinigen grond en de hoeveelheid te reinigen grond. Voor al deze technieken geldt dat dit niet onderscheidend is voor de kwaliteit van het eindproduct, omdat dit eindproduct bij de uiteindelijke toepassing in alle gevallen moet voldoen aan de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Hoe beoordeelt u de onrust bij de bewoners van het betreffende gebied? Bent u bereid handhavend op te treden, zodanig dat de gesloten grondbalans wordt gewaarborgd?
Ik ben op de hoogte van de onrust bij de bewoners van de Noordwaard en heb daarom, samen met bewoners en de aannemer, de toepassing van deze grond in de agrarische terpen nogmaals bekeken.
Uit deze nadere beschouwing kwam naar voren dat de thermisch gereinigde grond mogelijk wel problemen zou kunnen geven met de afwatering en dat bomen niet goed kunnen wortelen. Om dit risico uit te sluiten heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met betreffende bewoners besloten dat er geen thermisch gereinigde grond zal worden toegepast in de nog aan te leggen terpen. De toepassing van thermische gereinigde grond zal zich beperken tot kades en wegen. Hierover heeft Rijkswaterstaat als opdrachtgever inmiddels aanvullende afspraken gemaakt met de aannemer.
Handhavend optreden om een sluitende grondbalans te waarborgen is niet aan de orde.
Niet uitgereikte onderscheidingen aan Libanon-veteranen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Is het waar dat aan het einde van de periode van de Nederlandse militaire inzet (1979–1985) door de Libanese regering een onderscheiding toegekend is aan het gehele Nederlandse UNIFIL-detachement?
Midden 1984 hebben drie Nederlandse officieren de Libanese onderscheiding National order of the Cedar ontvangen van de ambassadeur van Libanon in Nederland. Bij deze gelegenheid heeft de ambassadeur uiteengezet dat de Libanese regering hiermee haar dank en waardering uitsprak voor alle Nederlandse militairen die in Libanon hadden gediend of op dat moment nog dienden. Ik heb geen aanwijzingen dat de Libanese regering het voornemen had alle Nederlandse militairen te onderscheiden.
Is het waar dat deze onderscheiding wel door Nederland, in de vorm van de detachementscommandant ter plaatse, formeel in ontvangst is genomen, maar daarna niet is uitgereikt aan de militairen die destijds in Libanon gediend hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om deze onderscheiding alsnog uit te reiken aan de Libanon-gangers, dan wel het mogelijk te maken dat de onderscheiding erkend wordt om gedragen te mogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan de Verenigde Naties op 10 december 1988 voor vredesmissies na 1956? Is het waar dat de regering deze prijs, die ook de Nederlandse militairen die gediend hebben in de desbetreffende vredesmissies ten deel viel, formeel in ontvangst heeft genomen? Zo ja, waarom is het desondanks, en ondanks de motie Aasted-Madsen-Van Stiphout c.s.1, veteranen die gediend hebben in VN-missies tussen 1956 en 1998 niet toegestaan om een medaille te dragen ter ere van deze prijs? Bent u bereid een eigen Nederlandse medaille ter ere van de Nobelprijs in te stellen, die naast de Herinneringsmedaille VN-vredesoperaties gedragen mag worden, dan wel erkenning van particulier initiatief daartoe in Nederland mogelijk te maken?
In 1988 hebben de VN-vredesmachten (United Nations Peacekeeping Forces) de Nobelprijs voor de Vrede gekregen voor de deelneming aan missies na 1956. Aan deze prijs was een geldbedrag verbonden maar geen medaille. De prijs is op 10 december 1988 in Oslo in ontvangst genomen door de toenmalige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Het Nederlands decoratiestelsel voorziet onder meer in een onderscheiding voor de deelneming aan vredesmissies. Iedere missie heeft een eigen medaille dan wel een aparte gesp met de vermelding van de naam van de missie. Met deze onderscheidingen brengt de regering haar waardering voor de uitgezonden militairen tot uitdrukking.
In zijn brief van 30 maart 2005 (Kamerstuk 29 800 X, nr. 69) heeft de minister van Defensie in reactie op de in de vraag genoemde motie-Aasted Madsen-Van Stiphout c.s. uiteengezet dat Noorwegen en Denemarken, in tegenstelling tot Nederland, geen aparte overheidsmedaille voor deelneming aan vredesmissies kennen. Wel kunnen veteranenorganisaties in deze landen een medaille toekennen waarmee wordt verwezen naar de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede. De medailles worden door de overheid erkend. De (oud-)militairen moeten de medailles overigens zelf betalen.
In de genoemde brief is naar voren gebracht dat de erkenning van een particulier initiatief voor een aanvullende onderscheiding voor dezelfde verdiensten die van een lagere orde is dan een bij Koninklijke Besluit toegekende onderscheiding, aan de laatstgenoemde onderscheidingen afbreuk zou doen. Ik zie daarom geen aanleiding om naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede het decoratiestelsel uit te breiden.
Is het waar dat in 1983 het zogenoemde «Bronzen Schild» is toegekend aan 44 Pantserinfanteriebataljon voor haar voortreffelijke wijze van opereren in Libanon, maar dat het bijbehorende insigne nooit aan desbetreffende UNIFIL-veteranen is uitgereikt? Zo ja, waarom niet? Bent u bereid alsnog tot uitreiking over te gaan?
De commandant van het Commando landstrijdkrachten kan op een aantal manieren zijn waardering voor eenheden en werknemers kenbaar maken. De toekenning van het Schild aan een eenheid, ook wel aangeduid als het Bronzen Schild, is een daarvan. De commandant kan besluiten om naast de uitreiking van het Schild, een draagspeld behorend bij het Schild te geven aan het personeel van de desbetreffende eenheid.
In het geval van het 44 Pantserinfanteriebataljon heeft de toenmalige Bevelhebber der Landstrijdkrachten er in 1983 voor gekozen alleen het bataljon deze blijk van waardering te geven. Bij de uitreiking van het Schild heeft hij uiteengezet dat de militairen van het bataljon die hadden deelgenomen aan de Unifil-missie, reeds een tastbare waardering hadden gekregen in vorm van de medaille voorzien van de gesp «Libanon». De verstrekking van een draagspeld was volgens hem daarna niet aan de orde. Deze overwegingen zijn nog steeds valide.
Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De benzeenconcentratie op het meetpunt A15 Botlek |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de benzeenconcentratie op zaterdag 4 februari 2012 tegen het einde van de dag een piek bereikte van 75 µg/m³ op het meetpunt A15 Botlek, terwijl de grenswaarde 5 µg/m³ bedraagt?1
Op zaterdag 4 februari 2012 is inderdaad een kortstondige piek gemeten in het meetnet luchtkwaliteit op het meetpunt A15 Botlek. De genoemde grenswaarde heeft betrekking op een jaargemiddelde situatie en kan daarom niet worden gebruikt bij het toetsen van een kortstondige piek.
Bent u ervan op de hoogte dat de World Health Organization schrijft dat «Benzene is carcinogenic to humans and no safe level of exposure can be recommended»?2
Ja.
De huidige EU grenswaarde is vanaf 1 januari 2010 voor milieu 5 µg/m3. Het gaat hierbij omjaargemiddelde waarden en niet om een piekbelasting die gedurende een korte tijd kan optreden.
De Europees geharmoniseerde grenswaarde voor arbeidsveiligheid kent een maximum van 3,25 mg/m3.
Heeft enig bedrijf of particulier een melding gemaakt van een incident op 4 februari 2012 of 5 februari 2012? Zo ja, kunt u de details van de melding geven (tijdstip van incident, tijdstip van melding, aard en omvang van het lek)?
Nee, er is geen melding gemaakt van een incident door een bedrijf of particulier.
Waarom bevat de website van Milieudienst Rijnmond (DCMR) geen gegevens over een incident op haar homepage of melding van een incident waarnaar onderzoek verricht wordt?
Over de benzeenpiek van zaterdag 4 februari heeft de DCMR een dag later bericht in de rubriek Actueel, te benaderen via de homepage. Op maandag 6 februari werd een follow-up gepubliceerd.
Procedure is dat de DCMR bij incidenten waarover 15 of meer klachten komen, een bericht plaatst. Naar aanleiding van de benzeenpiek en de onrust die dat gaf, is de procedure uitgebreid: bij bepaalde hoge benzeenpieken, zoals die van zaterdag 4 februari, publiceert de DCMR zo snel mogelijk een melding op de website met informatie over het onderzoek. Zo snel mogelijk betekent: binnen een uur nadat de meldkamer het signaal heeft ontvangen.
Ter ondersteuning van de communicatie over benzeen staat vanaf 16 februari ook achtergrondinformatie over benzeenemissies en -pieken op de DCMR-website.
Welke actie is ondernomen om de bron van het lek te achterhalen, indien er geen spontane melding van het incident heeft plaatsgevonden?
Op zaterdag 4 februari 2012 iser bij de DCMR luchtkwaliteit-monitoringslocatie «A15 Botlek» een korte maar hevige benzeenpiek vastgesteld.
Hoewel de gemeten benzeenconcentratie erg hoog was, was de tijdsduur kort en werd er hierbij geen formele grenswaarde of alarmdrempel overschreden.
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de veroorzaker van deze zeer kortdurende en hoge concentratie Benzeen.
Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten:
Ten tijde van de vastgestelde piek kwam de wind inderdaad vanuit zuid tot zuid-westelijke richting (180- 220°), met een snelheid van 1 tot 2 m/s.
Dat is aanleiding geweest om de bron ten zuiden van het meetpunt te rechercheren. Contact is dan ook gelegd met instanties die daar bedrijfsmatige activiteiten uitvoerden die mogelijk tot benzeenemissies hebben geleid.
Uit nader onderzoek van de DCMR blijkt dat de piek mogelijk is veroorzaakt door vorstproblemen bij een installatie van de NAM. Daarbij is aardgas bij een veiligheidsklep vrijgekomen. NAM heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Een kaartje met bedrijventerreinen binnen 3 kilometer van het meetpunt treft u aan in de bijlage3 .
Klopt het dat de windrichting op het moment van het lek zuidwest was? Welke bedrijven en bedrijventerreinen, waar benzeen verwerkt wordt, liggen er ten zuidwesten van het meetpunt?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met deze bedrijven over een mogelijk lek? Kunt u een kaart van het gebied bijvoegen, waarop het meetpunt is aangegeven en de bedrijven(terreinen) die zich binnen drie kilometer van het meetpunt bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gevolgen verbindt u aan dit incident voor het toezicht op het bedrijf waar dit lek zich heeft voorgedaan?
Uitgaande van het persbericht van DCMR worden de installaties gekenmerkt als mijnbouwinstallaties. Dat betekent dat de dienst Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezichthouder is. SodM doet nader onderzoek naar de oorzaken van de gaslekkages op de locaties.
Wilt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, tezamen met de vragen van 26 januari 2012 inzake het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell» en ruim voor het algemeen overleg Externe veiligheid op 6 maart 2012?
Ik doe mijn uiterste best om beide sets vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het artikel 'Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell»?1
Klopt het dat er gedreigd is met een exploitatieverbod als de situatie niet snel zou verbeteren? Hoe verhoudt dit zich tot de reactie van Odfjell, waarin op 28 december 2011 trots gemeld werd dat alle verbeterpunten naar aanleiding van de bevindingen van de arbeidsinspectie waren afgerond?2
Welke inspecties zijn de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (ondere andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, arbeidsinspectie, Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) en de provincie) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd? Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd?
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals benzeen, butaan en styreen) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit Odfjell in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment?
Kunt u een overzicht geven van alle boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen 10 jaar door het bevoegd gezag aan Odfjell zijn opgelegd?
Klopt het dat op 17 januari 2012 de meetwaarde op het meetstation Maasluis van DCMR met 22 μg/m3 de norm (5 μg/m3) wederom ver overschreed? Is de oorzaak daarvan gevonden?3
Bent u bereid naar aanleiding van de nieuwe feiten sinds november, zoals deze bijvoorbeeld door de arbeidsinspectie zijn geconstateerd, te rapporteren wat de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek is en bent u bereid een diepgaander onderzoek in te stellen?4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Risicobeleid d.d. 2 februari 2012?
Het artikel 'Asbest-overtreders niet aangepakt' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest-overtreders niet aangepakt»?1
Ja.
Heeft de Arbeidsinspectie geweigerd belastende informatie over asbestsaneerders te delen met certificerende instellingen en hun controleurs, waardoor een aantal asbestsaneerders ten onrechte is gecertificeerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Nee. De Arbeidsinspectie heeft in maart 2009 een protocol met de certificerende instellingen gesloten om wederzijds informatie uit te wisselen over het functioneren van de gecertificeerden. Met die informatie zouden certificerende instellingen meer mogelijkheden krijgen om certificaten in te trekken terwijl de Arbeidsinspectie gerichtere inspecties zou kunnen uitvoeren. Gebleken is dat de informatie-uitwisseling verbeterd kan worden. In het nieuwe certificeringstelsel dat 1 februari 2012 is ingegaan, zal dit tot het verleden behoren.
Is er sprake van het niet delen van informatie over zware overtredingen door deze instellingen? Kunt u aangeven om welke zware maatregelen het gaat en hoeveel asbestsaneerders ten onrechte gecertificeerd zijn als gevolg van deze situatie?
Certificerende instellingen houden toezicht op certificaathouders en kunnen op basis van hun bevoegdheid een certificaat intrekken. Certificerende instellingen zijn niet afhankelijk van de informatie van de Inspectie SZW om een certificaat in te trekken. De informatie-uitwisseling tussen de Inspectie SZW en certificerende instelling verschaft extra informatie over het functioneren van bedrijven voor Inspectie SZW en de certificerende instellingen. Zie voor eerste vraag van vraag 3 antwoord 2.
Ligt de oorzaak van deze situatie in een verstoorde verhouding tussen de Arbeidsinspectie, certificerende instellingen en gemeenten of zijn andere oorzaken aan te wijzen? Zo ja, welke?
Er zijn geen verstoorde verhoudingen tussen Inspectie SZW, certificerende instellingen en gemeenten.
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met certificerende instellingen, waarmee de uitwisseling van informatie zal verbeteren. Hierover is goed onderling overleg.
Gemeenten hebben inzicht in de inspectieresultaten (via het systeem Inspectieview). Voorts wordt met gemeenten en andere handhavers samengewerkt in de asbestketen. Deze samenwerking is per 1 januari geïntensiveerd onder coördinatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Deelt u de mening dat aan deze situatie onmiddellijk een eind moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen neemt u dan?
Ik ben van mening dat overtredingen op het gebied van asbest niet kunnen worden getolereerd. Ik heb daarom reeds maatregelen genomen. De aanpak van overtredingen zal strenger worden door intensiever toezicht samen met de andere handhavende diensten (waarbij de Inspectie SZW meer inspecteurs inzet), hogere boetes zeker ook bij recidive, intrekken van certificaten bij gecertificeerden die slecht functioneren, en intensievering van opsporing van malafide bedrijven.
Binnenkort ontvangt u van de Staatssecretaris van IenM een uitgewerkt overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak.
Wateroverlast in Groningen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de wateroverlast en de dreiging van hoogwater afgelopen week bij onder andere Tolbert, Woltersum, Wittewierum, Ten Boer en Ten Post?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de situatie daar uitzonderlijk was en welke gevolgen dit heeft?
Uit de voorgaand beschreven situatie is op te maken dat er sprake was van een samenloop van omstandigheden, maar niet van een uitzonderlijke situatie. Het overvloedig gevallen regenwater is regionaal opgevangen en maar deels afgevoerd richting Waddenzee. Het merendeel is – tijdelijk – in het regionale systeem opgevangen, met als gevolg dat het, inclusief de regionale waterkeringen, flink op de proef gesteld is.
Deelt u de mening dat een volgende dreiging van het onderlopen van bewoond gebied voorkomen moet worden?
Uitgangspunt van landelijk, regionaal en lokaal waterbeleid is het voorkomen dat bewoond gebied onder water loopt. Echter, een 100% garantie daarop is niet te geven.
Kunt u aangeven welke maatregelen regionaal en lokaal genomen moeten worden om de stabiliteit van dijken en kades verder te vergroten?
Regionale waterkeringen dienen te voldoen aan bepaalde normen ten aanzien van hoogte, sterkte en stabiliteit. Deze normen worden vastgesteld door de provinciale overheid, die tevens het toezicht heeft op de beheerder van de regionale waterkering, veelal een waterschap. De beheerder toetst de regionale waterkering aan de opgelegde norm. Indien de regionale waterkering niet voldoet aan de norm, dan dienen verbetermaatregelen te worden uitgevoerd. De beheerder van de regionale waterkering is hier voor verantwoordelijk.
Welke maatregelen moeten genomen worden om herhaling van wateroverlast te voorkomen? Maken het aanwijzen van meer bergingsgebieden en het aanleggen van een extra gemaal hiervan onderdeel uit? Zo ja, hoe wordt dat gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de regionale wateroverlast is een verantwoordelijkheid van de regionale bestuurders. Dit betekent dat provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar tot een adequate aanpak dienen te komen. Dit is en wordt vastgelegd in het provinciale waterplan. De provincie is hierin kaderstellend.
De recent door de waterschappen in Groningen en Friesland gerealiseerde waterbergingsgebieden zijn daadwerkelijk ingezet, ze hebben goed gewerkt en de beschikbare capaciteit is volgens deze waterschappen vooralsnog voldoende.
De realisatie van een extra gemaal (in Lauwersoog) is een maatregel die onderdeel uitmaakt van de verbetering van de regionale waterhuishouding in Noord Nederland. Daarvoor zijn de waterschappen Noorderzijlvest en Friesland verantwoordelijk, binnen de door de provincies Groningen en Friesland vastgestelde kaders. Een business-case naar een extra gemaal wordt binnenkort door de voornoemde twee waterschappen afgerond. De betrokken regionale partijen zullen, naar verwachting, voor medio 2012 een besluit nemen. De regionale partijen zullen een extra gemaal zelf dienen te financieren, aangezien het een oplossing betreft ten gunste van het regionale waterbeheer.
Kunt u aangeven op welke wijze de recente wateroverlast samenhangt met de huidige kwaliteit van onze waterkeringen?
De kwaliteit van de regionale waterkeringen heeft, op enkele locaties na, niet gezorgd voor wateroverlast. Op het eiland De Burd nabij Grou heeft een dijkdoorbraak plaatsgevonden,waardoor het water het eiland kon oplopen. Bewoners zijn geëvacueerd of naar hoger gelegen grond gegaan. Op enkele locaties waren de waterkeringen zodanig verzadigd dat het water door de dijk liep. Daarop hebben de waterschappen noodmaatregelen genomen, zoals de inzet van pompen, het aanbrengen van zandzakken en/of extra grond tegen de dijk.
De primaire waterkeringen kenden geen problemen.
Welke gevolgen hebben Duitse maatregelen tegen hoogwater in Nederland?
Ik interpreteer uw vraag als volgt. Maatregelen in Duitsland zorgen voor een verlaging van de rivierwaterstand bij binnenkomst in Nederland. Dergelijke maatregelen zijn dus gunstig.
Internationaal is overigens overeengekomen dat landen hun hoogwaterprobleem niet afwentelen op het benedenstrooms (lager) gelegen buurland.
Een botel |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen in de gemeente Woudrichem voor de realisatie van een hotelboot (Botel), maar dat dit vooralsnog niet door kan gaan aangezien u geen medewerking wil verlenen?
Ik ben op de hoogte van de plannen voor een hotelboot in de gemeente Woudrichem. Over deze plannen ben ik nog in gesprek met de gemeente.
Ik deel uw mening dat lokale initiatieven in beginsel positief benaderd moeten worden. Voor initiatieven die liggen in het rivierbed geldt echter dat deze geen nadelige effecten mogen hebben op de waterveiligheid en is een Waterwetvergunning vereist. De Beleidsregels grote rivieren gelden als het afwegingskader om te beoordelen of een initiatief toelaatbaar is en in aanmerking komt voor een Waterwetvergunning. De Beleidsregels bieden, onder strikte rivierkundige voorwaarden, mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed.
Deelt u de mening dat dergelijke lokale initiatieven in beginsel door de Rijksoverheid positief benaderd moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de gemeente dat de realisatie van het botel maar een zeer geringe invloed heeft op de afvoer- en bergingscapaciteit van de Boven-Merwede?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de doelstellingen van de Beleidslijn grote rivieren zijn gericht op het handhaven van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit en het voorkomen van feitelijke belemmeringen voor toekomstige verruiming van het rivierbed? Schiet u bij de beoordeling van dit initiatief, dat niet in strijd is met beide doelstellingen, niet uw doel voorbij?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat u bij de beoordeling van dit initiatief de Beleidslijn grote rivieren te eng uitlegt? Zo nee, biedt de afwijkingsmogelijkheid bij bijzondere omstandigheden volgens u mogelijkheden om medewerking aan dit initiatief te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Woudrichem zo spoedig mogelijk te werken aan een oplossing voor deze kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
Begroeiing van de uiterwaarden |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Vanuit welk budget wordt de aangekondigde 75 mln. vrijgemaakt waarmee het kabinet voornemens is de begroeiing van de uiterwaarden in relatie tot waterveiligheid aan te pakken? Waar wordt het bedrag aan besteed?
Het budget is afkomstig uit een in het infrastructuurfonds opgenomen reservering ten behoeve van uitvoeringskosten van waterveiligheidsprojecten. Het budget is nodig om eenmalig vegetatie, zoals bomen, struweel en ruigten, die een ongewenst opstuwend effect op de hoogwaterstanden hebben te verwijderen. Om te voorkomen dat vervolgens opnieuw vegetatie met ongewenste effecten op de hoogwaterstanden opschiet, bereid ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voor die de rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden verplicht de vegetatie op hun terreinen zodanig te onderhouden dat zich geen ongewenste opstuwende effecten voordoen.
Kunt u aangeven of voor de financiering ook gekeken is naar andere financieringswijze en/of functieontwikkeling zoals rood voor groen, opbrengst afgravingsproducten, verkoop van biomassa of beheer door agrariërs?
Doel is om vegetatie die een ongewenste opstuwing veroorzaakt te verwijderen. Er zullen geen geulen worden gegraven waardoor vrijkomend materiaal verkocht zou kunnen worden. De verkoop van biomassa en andere vormen van inverdienen worden meegenomen om de kosten te verlagen. Rood voor groen is geen optie, omdat nieuwe bebouwing in de uiterwaarden met het oog op de afvoer van rivierwater evenmin is gewenst. De eenmalige verwijdering van ongewenste vegetatie door het rijk brengt geen verschuivingen in het beheer met zich mee. Agrariërs, maar ook natuurbeheerders blijven hun terreinen beheren. Ook op terreinen van agrariërs is vegetatie ontstaan die een ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft. Deze vegetatie zal, uiteraard na overleg met rechthebbenden, eenmalig op kosten van het rijk worden verwijderd. De voorgenomen wijziging van de Waterwet legt vervolgens de verantwoordelijkheid voor een zodanig beheer van de vegetatie dat deze geen ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft bij de rechthebbenden. De maximaal toegestane vegetatie zal in een legger worden vastgelegd. De legger is het juridisch document van de beheerder van een waterstaatswerk waarin de normatieve staat (ligging, vorm, afmeting en constructie) van het waterstaatswerk, zoals het winterbed van de grote rivieren, wordt vastgelegd.
Waarom stelt u een wet voor en gebruikt u niet al bestaande kaders?
Naar mijn mening dienen rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden de daarop groeiende vegetatie zelf zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt. Op dit moment bevat de Waterwet deze onderhoudsverplichting niet. Vandaar dat ik daartoe een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
Dit komt tegemoet aan de wens van uw Kamer, zoals deze tot uiting is gebracht in de motie Boelhouwer/Koppejan van 14 december 2009.1 De Kamer verzoekt in deze motie de regering «prioriteit te geven aan een goed beheer en onderhoud van de natuur in de uiterwaarden, waarbij de terreinbeheerders van het betreffende gebied primair verantwoordelijk zijn om dit beheer en onderhoud dienstbaar te maken aan het realiseren en behouden van de waterveiligheid.»
Is sprake van een inhaalslag om de begroeiing in toom houden? Zo ja, waarom moet deze inhaalslag plaatsvinden? Wie is eindverantwoordelijk voor de uiterwaarden en het beheer? Welke verantwoordelijkheidsverdeling hebben de beheerders/ bevoegd gezag in deze? In hoeverre past de aanpak van begroeiing bij de realisatie van de natuurdoelen in Natura2000- gebieden?
De vegetatie in de uiterwaarden van de grote rivieren is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw flink toegenomen. Dit is het gevolg van wijziging in grondgebruik en het niet (meer) onderhouden van vegetatie. Echter, het opschieten van bomen, ooibos en struweel staat een veilige afvoer van het rivierwater letterlijk in de weg. De vegetatie belemmert de rivierafvoer, waardoor de waterstanden hoger worden. Dit staat op gespannen voet met de realisatie van de doelstelling voor de veilige afvoer van water door de Maas, Rijn en zijtakken. Uitgangspunt voor de in de PKB ruimte voor de Rivier opgenomen rivierkundige maatregelen zijn de waterstanden in het jaar 1997. Na die tijd toegenomen vegetatie die de rivierafvoer belemmert zorgt er voor dat de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier niet wordt gerealiseerd.
Er is dan ook sprake van een inhaalslag om de invloed van de vegetatie op de waterstand in overeenstemming te brengen met de situatie in het referentiejaar 1997. Dit is nodig om de veiligheidsdoelstelling te realiseren en daarmee te voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Het is van groot belang dat de vegetatie na deze inhaalslag op dit niveau wordt onderhouden. Vandaar dat ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
De Rijkswaterstaat is als rivierbeheerder eindverantwoordelijk voor de veilige afvoer van rivierwater en treedt namens mij op als bevoegd gezag. Het dagelijks beheer van de uiterwaarden berust in het algemeen niet bij Rijkswaterstaat, maar bij particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en andere overheden.
Bij het in uitvoering brengen van de inhaalslag en het vastleggen van de maximaal toegestane vegetatie worden de doelen van waterveiligheid en van Natura 2000 met elkaar in overeenstemming gebracht. Daartoe vindt overleg plaats met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Het ministerie van EL&I is op grond van de Natuurbeschermingswet de vergunningverlenende instantie voor werkzaamheden in het kader van de inhaalslag die vergunningplichtig zijn.
Doen zich naast deze inhaalslag ook andere ontwikkelingen in het kader van waterveiligheid voor waarop beleid dient te worden aangepast, zoals bijvoorbeeld de opkomst van de bever in Nederland?1
Het realiseren van de inhaalslag is bestaand beleid en opgenomen in het Nationaal Waterplan. Nieuw is mijn voornemen een voorstel tot wijziging van de Waterwet bij uw Kamer in te dienen waarmee de verantwoordelijkheid de vegetatie zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt, bij de rechthebbenden komt te berusten.
De opkomst van de bever vraagt geen nieuw beleid. Uit onderzoek is gebleken dat er goede mogelijkheden zijn om schade door bevers met preventieve maatregelen, zoals het aanbrengen van gaas of het aanbermen van de dijk, te beperken.
Kan worden aangegeven wat deze aanpak oplevert aan kilogram groen-afval en aan waterveiligheid? Deelt u de mening dat het maaisel niet als afval dient te worden bestempeld, maar als covergistingsmateriaal?
De hoeveelheid materiaal die vrijkomt bij het verwijderen van de vegetatie is nog onbekend. Doel van het verwijderen van de vegetatie is het teniet doen van de door deze vegetatie veroorzaakte ongewenste opstuwing van de waterstanden om daarmee bij te dragen aan de realisatie van de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier.
Het Alterra onderzoek waar de vraag naar verwijst heeft betrekking op bermmaaisel. Bij de inhaalslag komt ander, veel grover, materiaal vrij, zoals struweel en hout. Waar mogelijk en kosteneffectief zal vrijkomend materiaal als biomassa voor energiewinning worden benut.
Wat vindt de regering van het voorstel om het groenafval aan te bieden als biomassa-component in covergisting, omdat vergisting van maaisel duurzaam is, zoals is gemeld in Alterra-rapport 2064?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht "KNMI weersvoorspelling slaat plank mis, recreant blijft weg" |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over verkeerd uitgevallen weersvoorspellingen, zoals «Ongekend groot aantal afhakers»1 en «We moeten maar eens een eigen weerbericht beginnen onder het motto: Sprookjes bestaan»?2
Ja.
Bent u bekend met de weersomstandigheden in grote delen van Nederland van de afgelopen week? Deelt u de mening dat deze niet klopte met de weersvoorspelling, zoals deze door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is gedaan?
Het door het KNMI uitgegeven weerbericht is algemeen en geldt landelijk. De weersvoorspelling van de bewuste week liet een wisselvallig weerbeeld zien. Bij buiig weer zijn de weerverschillen over een kleine afstand groot; de gegevens van het KNMI worden dan ook ter beschikking gesteld aan private weerbedrijven voor het opstellen van regionale weersvoorspellingen. Zie verder onder vraag 4.
Deelt u de mening dat als gevolg van de negatieve voorspellingen mensen afgezien hebben van buitenactiviteiten, bezoeken aan attractieparken en deelname aan evenementen, zoals de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen bij het overwegen van buitenactiviteiten de verwachting voor het weer laten meewegen kan ik me voorstellen. Ik weet niet in hoeverre dat leidt tot het aanpassen van de plannen die mensen maken. Dat is een persoonlijke afweging.
Acht u het wenselijk dat bij het doen van mededelingen over de weersverwachting er meer rekening gehouden wordt met de effecten die het weerbericht kan hebben op buitenactiviteiten, attractieparken en deelname aan evenementen zoals bijvoorbeeld de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u het een overweging waard vindt dat bij weerberichten meer specifiek wordt ingegaan op de weerssituatie bij bepaalde evenementen en in hoeverre de te verwachten weersverwachting rond het evenement afwijkt van het algemene beeld? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI geeft een algemeen weerbericht, zoals is bepaald in de Wet op het KNMI. De verwachting moet zo nauwkeurig mogelijk zijn, voor het hele land gelden en goed begrijpelijk zijn voor een breed publiek. Voor het opstellen van weersverwachtingen moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens en meteorologische kennis. Het KNMI plaatst deze verwachting op de website. De overige berichtgeving over het verwachte toekomstige weer geschiedt door bedrijven en door media. Het KNMI verstrekt geen doelgroepspecifieke weerberichten. Specifieke (regionale) weersverwachtingen die relevant kunnen zijn voor evenementen, zijn het werkterrein van de private weerbedrijven. Hiermee is tegemoet gekomen aan de opmerkingen die zij in het Overleg Meteorologie hebben gemaakt. (Zie brief van 29 april 2010, TK, vrgjr. 2009–2010, 31 534, nr. 5). Slechts in uitzonderlijke gevallen vind ik het nodig dat onder mijn verantwoordelijkheid, naast het algemeen weerbericht, specifieke en eventueel geregionaliseerde, berichtgeving plaatsvindt. Dat is dan in verband met de veiligheid of in de uitzonderlijke gevallen dat extreem weer wordt verwacht en in de vorm van waarschuwingen voor extreem weer of een weeralarm. Om ervoor te zorgen dat deze specifieke berichtgeving zo zorgvuldig en effectief mogelijk is, zijn bij het opstellen van een waarschuwing voor extreem weer naast het KNMI ook commerciële weerbedrijven betrokken. Daarnaast zijn bij het opstellen van een weeralarm, ten minste betrokken het Verkeerscentrum Nederland, het Korps Landelijke Politie Diensten, de Luchtverkeersleiding Nederland, de nationale en departementale crisiscentra en de ANWB.
Deelt u de mening dat informatie van het KNMI zodanig moet zijn dat op basis van deze informatie een regionale en evenement gerelateerd betrouwbare weersvoorspelling kan worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt de nog altijd voorliggende wijziging van de Wet op het KNMI (Kamerstuk 32 379) in deze gevallen soelaas?
De waarneeminfrastructuur van het KNMI levert betrouwbare gegevens. Deze worden aan ieder die dat wenst ter beschikking gesteld. Commerciële weerbureaus kunnen mede op basis van deze gegevens specifieke weersverwachtingen verzorgen.
Acht u naast regionalisering van het weeralarm, regionalisering van de weersvoorspelling wenselijk, gezien de verstrekkende gevolgen van een vals alarm weersvoorspelling? Waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u gezien het voorafgaande bij wijze van proef de Sneekweek van een betrouwbare regionale weersvoorspelling laten voorzien?
Voor een regionale weersvoorspelling ten behoeve van de Sneekweek verwijs ik naar de commerciële weerproviders.