Het bericht ‘Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort’ |
|
Michiel van Nispen , Judith Uitermark (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Lilian Helder (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat er onder de groep zelfmelders die door personeelstekorten in de gevangenissen niet worden opgeroepen, veroordeelden zijn die lange gevangenisstraffen van bijna 4 en 5 jaar opgelegd hebben gekregen?
Van de zelfmelders die nog moeten worden opgeroepen door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben twaalf zelfmelders een straf van meer dan drie jaar, waarvan de hoogste nog uit te zitten straf 1.617 dagen (circa 4,5 jaar) is (peildatum 29 april 2024). Het overgrote deel van de nog op te roepen voorraad zelfmelders betreft nog openstaande straffen tot en met 90 dagen (87,1%).
Van 1 dag t/m 7 dagen
683
25,7%
25,7%
Van 7 dagen t/m 14 dagen
637
24,0%
49,7%
Van 15 dagen t/m 28 dagen
423
15,9%
65,6%
Van 29 dagen t/m 42 dagen
262
9,9%
75,5%
Van 43 dagen t/m 90 dagen
308
11,6%
87,1%
Van 91 dagen t/m 180 dagen
167
6,3%
93,4%
Van 181 dagen t/m 365 dagen
86
3,2%
96,6%
Van 366 dagen t/m 730 dagen (1–2 jaar)
61
2,3%
98,9%
Van 731 t/m 1.095 dagen (2–3 jaar)
16
0,6%
99,5%
Vanaf 1096 t/m 1.617 dagen (>3 jaar, hoogste strafduur is circa 4,5 jaar)
12
0,5%
100%
Totaal
2.655
100%
100%
Kunt u aangeven wat de tien zelfmelders zijn met de langste opgelegde straf die nu niet gevangen worden genomen? Kunt u per persoon aangeven wat de datum van het veroordelend vonnis is, hoe lang de gevangenisstraf is en voor welk delict hij/zij veroordeeld is?
Van de tien zelfmelders met de langst opgelegde straffen is het merendeel veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten op basis van de Opiumwet, waarvan één zaak in georganiseerd verband.2 Onder deze tien zaken is één veroordeling voor een Wegenverkeerswetdelict, namelijk het onder invloed veroorzaken van een ernstig verkeersongeval met dodelijke slachtoffers. Daarnaast is er sprake van een zaak met oplichting in georganiseerd verband en een met vervalsing. Alle tien de veroordeelden hadden een buitenlandse veroordeling: het gaat om straffen die in andere lidstaten van de Europese Unie zijn opgelegd. De vonnissen zijn in het kader van strafoverdracht naar Nederland overgedragen voor de tenuitvoerlegging van hun gevangenisstraf.
De zaken zijn allemaal volgens het huidige zelfmeldbeleid beoordeeld, dat ik toelicht in het antwoord op vraag 7. Gelet op de huidige oproepstop zijn deze tien veroordeelden nog niet opgeroepen of is de oproep ingetrokken.
In verband met de potentiële herleidbaarheid naar personen verstrek ik geen informatie over individuele zaken. Wel kan ik aangeven dat de opgelegde strafduren van deze tien personen variëren tussen circa 3,5 jaar en 4,5 jaar en dat het kan gaan om een oudere zaak, waarvoor veroordeling in het buitenland al enkele jaren geleden plaatsvond.3
Herinnert u zich dat u in het debat van 11 april jl. heeft gezegd dat het niet om zeden, ernstig geweld en terrorisme gaat en daarbij het volgende antwoord gaf op de vraag of u voorbeelden kon noemen van om wat voor strafbare feiten het dan wel gaat: «U moet denken aan lichte vergrijpen, zoals het beledigen van een ambtenaar in functie. We hebben het echt over kleine vergrijpen, waarvoor de rechter de straf heeft gegeven.»? Vindt u dat u de Kamer toen een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven aangezien er kennelijk ook mensen in de groep van de zelfmelderstop zitten met een veroordeling tot bijna 4 en bijna 5 jaren gevangenisstraf?
Op 11 april jl. vond een plenair debat plaats over het capaciteitstekort bij DJI. Tijdens het debat sprak ik met uw Kamer over de maatregelen die ik moet treffen om de druk op de capaciteit als gevolg van een personeelstekort te verlagen, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 maart jl.4 Hierbij kwam ook de acute maatregel van het tijdelijk stoppen met het oproepen van volwassen, mannelijke zelfmelders ter sprake.5 In het debat is gewisseld wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. Dit wordt beoordeeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), aan de hand van een breder beleidskader dat sinds 1 januari 2020 wordt gehanteerd. In het debat wilde ik aangeven dat het in het overgrote deel van de gevallen gaat om relatief korte straffen. Ik heb hierbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat volgens het beleidskader ook mensen met hogere straffen in aanmerking kunnen komen voor de zelfmeldstatus, zolang geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicator.
In het antwoord op vraag 2 heb ik laten zien wat voor strafduren de nog op te roepen zelfmelders hebben op peildatum 29 april 2024. Daaruit komt naar voren dat 3,4% van hen een nog uit te zitten strafduur van meer dan één jaar heeft. Voor de overgrote meerderheid (96,6%) geldt dus dat sprake is van een nog uit te zitten strafduur tot maximaal één jaar.
Omdat ik uw Kamer zo precies mogelijk wil informeren en het zelfmeldbeleid zich niet laat vatten in een kort overzicht, heb ik tijdens het debat toegezegd dat ik in een brief uitgebreider toelicht wat het zelfmeldbeleid omvat en wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. De brief verzend ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen.
Kunt u een overzicht geven hoeveel zelfmelders niet opgeroepen worden en daarbij aangeven hoeveel van die mensen een straf van minder dan 3 maanden hadden, hoeveel een straf van 3 tot 6 maanden, 6 maanden tot 1 jaar, 1 tot 3 jaar en langer dan 3 jaar?
Zie de tabel in beantwoording op vraag 2.
Kunt u de tien zwaarste misdrijven geven (de hoogste maximumstraf voor het delict waarvoor zij zijn veroordeeld) waarvoor een zelfmelder niet wordt opgeroepen? Vindt u dat maatschappelijk aanvaardbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in 87,1% van de zaken met een zelfmeldstatus een straf van maximaal 90 dagen opgelegd. Om antwoord te geven op deze vraag is binnen de groep nog uit te voeren gevangenisstraffen van zelfmelders gekeken naar de langste straffen die zijn opgelegd vanaf één jaar (peildatum 1 mei 2024).6
Het betreft informatie over tenlastegelegde feiten. Dat wil zeggen dat voor de hieronder opgeomde feiten geldt dat niet in alle gevallen een veroordeling hoeft te hebben gevolgd. Om te controleren of de tenlastegelegde feiten daadwerkelijk tot een veroordeling hebben geleid, zouden de bijbehorende vonnissen één voor één geraadpleegd moeten worden. De beantwoordingstermijn van deze vragen is te kort om dat te doen.
Het grootste deel van de zaken bestaat uit drugsdelicten op grond van de Opiumwet.
Onder de zaken komen de volgende tenlastegelegde feiten met de langste strafmaxima onder de 12 jaar voor:
Andere tenlastegelegde feiten met een strafmaximum van 6 jaar of lager, die ook onder de zaken voorkomen, zijn onder andere:
Het CJIB beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd.7 Hoewel de slachtofferbelangen niet expliciet in de contra-indicaties zijn opgenomen, betrekt het CJIB ook deze nadrukkelijk in de beoordeling.
Kunt u aangeven op grond van welk toetsingskader veroordeelden worden aangemerkt als zelfmelder en door wie deze selectie plaatsvindt?
Wanneer de rechter iemand veroordeelt voor een gevangenisstraf bepaalt het CJIB namens mij of de veroordeelde de zelfmeldstatus kan verkrijgen, voor zover de veroordeelde niet al in voorlopige hechtenis zit, er geen bevel tot gevangenneming is of de veroordeelde al op een andere titel gedetineerd is. Dit is op basis van de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB). Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen, waaronder de zelfmeldbeoordeling, overgegaan van het Openbaar Ministerie (OM) naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.8 De beoordeling door het CJIB vindt plaats volgens de Regeling USB. Deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant en online te raadplegen.9
Het uitgangspunt is dat een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus, tenzij sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling USB. Uitgesloten van de zelfmeldstatus zijn veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.10 Deze twee beperkingen gelden sinds 1 januari 2020; bij de overgang van de verantwoordelijkheid naar het ministerie zijn de regels aangescherpt. Verder komen niet in aanmerking veroordeelden die voor het ontvangen van de oproep niet beschikken over een betrouwbaar en bruikbaar adres en personen die een gijzeling moeten ondergaan.11 Naast deze uitsluitingsgronden wordt op basis van de volgende contra-indicaties besloten om wel of geen zelfmeldstatus toe te kennen:
Bij een persoonsgerichte beoordeling worden alle bovenstaande zaken meegewogen. Indien na de oproep van de veroordeelde om zich te melden voor detentie feiten of omstandigheden bekend worden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan de beslissing tot zelfmelden ingetrokken worden.
Indien de zelfmeldstatus wordt toegekend, ontvangt de veroordeelde een brief waarin staat binnen welke termijn en in welke penitentiaire inrichting (PI) hij of zij zich kan melden om de gevangenisstraf uit te zitten. In de tussengelegen tijd hoeft de veroordeelde niet te worden aangehouden, waardoor extra inzet van politiecapaciteit wordt voorkomen. De zelfmeldstatus geeft de veroordeelde daarmee de gelegenheid zich voor te bereiden op de detentie, en zaken te regelen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de werk- of gezinssituatie. Doel daarvan is detentieschade te beperken. Wanneer een zelfmelder zich niet op tijd bij de PI meldt, zal hij of zij alsnog worden aangehouden. Wanneer géén zelfmeldstatus wordt toegewezen, volgt een last tot aanhouding, arrestatie door de politie en instroom in de PI als arrestant.
Hoe groot was de groep zelfmelders tussen 1 december 2022 en 1 april 2023? Hoe groot was deze groep tussen 1 december 2023 en 1 april 2024?
In tabel 2 is het aantal nog op te roepen, volwassen zelfmelders te zien. Dit betreft zowel mannen als vrouwen (circa 5% van de volwassen zelfmelders is vrouw). De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders.
01-12-2022
823
01-01-2023
821
01-02-2023
876
01-03-2023
1.023
01-04-2023
1.325
01-12-2023
1.434
01-01-2024
1.602
01-02-2024
1.793
01-03-2024
2.185
01-04-2024
2.500
Geldt de opnamestop voor zelfmelders voor alle personen die als zelfmelder (kunnen) worden aangemerkt? Zo nee, welke selectiecriteria worden gehanteerd?
De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders. Zoals aangegeven in de brief begin ik op 1 juli aanstaande weer met het oproepen van zelfmelders met de langste strafduren. Vervolgens beoordeel ik iedere drie maanden in welke omvang het oproepen van zelfmelders verder hervat kan worden, waarbij ik meeweeg of de andere getroffen capaciteitsmaatregelen voldoende effect hebben op de capaciteit.
Kunt bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 1 week?
Gelet op de benodigde tijd om de gestelde vragen zorgvuldig te beantwoorden, is dit niet in één week gelukt.
Het bericht ‘Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)»?1
Ja.
Klopt het dat, ondanks een verzoek van de korpschef, de naam van de overleden agent Robert-Jan Hartman niet op het nationaal politiemonument Tuin van Bezinning komt?
Ja, dat klopt.
Deelt u met de korpschef dat de activiteit waarbij Robert-Jan Hartman is overleden als een vaardigheidstraining geldt, die daarmee indirect deel uitmaakt van politiewerk? Deelt u voorts dat het om die reden mogelijk moet zijn om Robert-Jan Hartman op te nemen in de Tuin der Bezinning?
De afweging of de teambuildingsactiviteit waar de heer Hartman aan deelnam toen hij dodelijk gewond raakte voldoet aan de criteria in het reglement van de Tuin van Bezinning is niet aan mij als Minister om te maken. De Tuin van Bezinning wordt beheerd door een stichting, met een onafhankelijk bestuur. Noch ik, noch de korpschef maakt onderdeel uit van het bestuur van deze stichting. Het bestuur toetst voordrachten van namen van omgekomen politiemedewerkers op criteria die in het reglement zijn vastgelegd, in het licht van de toelichting die op het reglement gegeven is en de totstandkoming van het reglement.
Van de korpschef heb ik vernomen dat, in reactie op zijn verzoek ten aanzien van het opnemen van de heer Hartman, het bestuur hem heeft geïnformeerd dat voor hen centraal staat dat de Tuin van Bezinning bedoeld is voor het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen. In het verlengde daarvan is het doel nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt. Ik heb via de korpschef vernomen dat het bestuur heeft geoordeeld dat de activiteit waarbij de heer Hartman dodelijk gewond raakte niet in het verlengde ligt van «in the line of duty», hoe treurig de omstandigheden ook waren en nog steeds zijn.
Bent u bekend met de zorgvuldige afweging van belangen die door het stichtingsbestuur gemaakt zou zijn? Om welke belangen gaat het hier?
Het bestuur heeft, naar aanleiding van het verzoek van de korpschef, zorgvuldig afgewogen of de omstandigheden waaronder de heer Hartman is overleden voldoen aan de criteria voor opname in de Tuin van Bezinning of dat er aanleiding was om, in dit specifieke geval, de hardheidsclausule toe te passen en een uitzondering te maken op deze criteria.
Deze hardheidsclausule is inderdaad, bij wijziging in 2021, toegevoegd aan het reglement. De clausule houdt in dat het bestuur kan besluiten om – in uitzonderlijke gevallen – een naam toch op te nemen. Daartoe kunnen zij besluiten als het niet opnemen van een naam zou leiden tot een besluit dat op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting.
In het reglement is opgenomen dat het bestuur alle relevante belangen afweegt om tot een besluit over een eventuele uitzondering te komen. Daaronder zijn onder andere de belangen van de nabestaanden en oud-collega’s van de betreffende (overleden) politiemedewerker en de bedoeling van de Tuin van Bezinning en belangen van de nabestaanden van politiemensen van wie de naam reeds is opgenomen in de Tuin van Bezinning.
In het geval van de heer Hartman heeft het bestuur de korpschef geïnformeerd dat zij deze afweging als een moreel dilemma hebben ervaren. Het bestuur is doordrongen van de tragiek van het ongeval als gevolg waarvan hij is omgekomen en de impact die dit nog altijd heeft op zijn nabestaanden en oud- collega’s. Om tot een besluit te komen, hebben zij uitgebreid stil gestaan bij de verschillende perspectieven, belangen, waarden en normen. Via de korpschef heb ik vernomen dat het bestuur zich terdege bewust is van de tragiek die verbonden is aan het overlijden van de heer Hartman, maar dat naar hun oordeel een besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen, niet op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting. Zij zien daarom geen reden om in dit geval een uitzondering te maken.
Klopt het dat er sinds 2021 uitzonderingen gemaakt kunnen worden op de hardheidsclausule die geldt voor opname in de Tuin der Bezinning? Waarom is dat hier niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Robert-Jan Hartman alsnog opgenomen wordt in de Tuin der Bezinning, teneinde zijn nabestaanden ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse herdenking? Wat kunt/gaat u doen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Net als de korpschef, heb ik begrip voor de wens van de nabestaanden en oud- collega’s om de naam van de heer Hartman op te nemen in de Tuin van Bezinning. Tijdens mijn aanwezigheid bij de jaarlijkse herdenking heb ik de kracht en waarde ervaren die de Tuin van Bezinning voor nabestaanden en oud-collega’s heeft. Zij putten troost en steun uit de Tuin en het samenzijn tijdens de jaarlijkse herdenking. Ik gun de nabestaanden en oud-collega’s van de heer Hartman een vergelijkbare plek en vind het van belang dat omgekomen politiemedewerkers passend herdacht worden.
Ik stel het daarom op prijs dat de naam van de heer Hartman staat bijgeschreven op het monument voor omgekomen politiemensen in de eenheid Rotterdam. Ik hoop dat zij daar troost in kunnen vinden.
Het besluit om zijn naam ook op te nemen in de Tuin van Bezinning is echter niet aan mij, noch aan de korpschef. Het onafhankelijke bestuur van de stichting die de Tuin van Bezinning beheert, beslist hierover.
Het bericht 'Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat nu Mohamed Hoblos (terecht) de fysieke toegang is ontzegd, hij zijn boodschap digitaal zal verkondigen tijdens dit evenement? Begrijpt u dat deze zorg ondermeer wordt ingegeven doordat de prediker stelt niet «fysiek deel te kunnen nemen» aan het evenement?1
In de eerste plaats is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Wanneer extremistische sprekers toch een podium krijgen, is het zaak dat gemeenten met de organisatie in gesprek treden. De gemeente Utrecht heeft goede gesprekken gevoerd met zowel de organisator van het evenement als de Jaarbeurs. De organisatie heeft de gemeente te kennen gegeven dat zij niet bekend waren met de uitlatingen van de spreker en hij, ook niet op een andere manier, bijvoorbeeld via een livestream, zal spreken tijdens de bijeenkomst.
In algemene zin is een burgemeester verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dit kader een beoordeling worden gemaakt. Het bestaande wettelijke kader brengt met zich mee dat sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij daadwerkelijk uitdragen. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. In zeer uitzonderlijke gevallen, indien er gerede vrees ontstaat dat de komst van een spreker tot acute wanordelijkheden ter plekke zal leiden, kan de burgemeester een gebiedsverbod opleggen. Ook kan er strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld in de gevallen waarin sprake is van haatzaaien, groepsbelediging en aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Of er in een specifiek geval sprake is van een strafbaar feit wordt door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u het uitgangspunt dat wanneer we het niet toestaan dat iemand extremistisch gedachtegoed verkondigt, dit ook van toepassing zou moeten zijn op het digitaal toespreken van een groot publiek met zijn extremistisch gedachtegoed? Zo ja, hoe krijgt dat uitgangspunt in deze zaak vorm? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw zorgen over het online domein ten aanzien van extremistische boodschappen en de verspreiders van deze boodschappen. Gezien de urgentie hiervan is de Minister van Justitie samen met haar betrokken collega’s bezig met een Versterkte Aanpak Online inzake het voorkomen en tegengaan van extremistische en terroristische content. De contourenbrief van deze Versterkte Aanpak Online is in december jl. naar uw Kamer gestuurd.1 Wij zijn het namelijk met de leden Bikker (ChristenUnie), Diederik van Dijk (SGP), Helder (BBB) en Bontenbal (CDA) eens dat we ernaar moeten streven fysiek en online zoveel mogelijk dezelfde normen te hanteren. Via diverse pijlers, zoals een dialoog met de internetsector, de lokale aanpak en een ambitieuze internationale inzet spant de Minister van Justitie en Veiligheid zich hier, nationaal en internationaal, zo maximaal mogelijk voor in. De uitwerking van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content kunt u medio 2024 verwachten. Waar het gaat om terroristische content online zorgen wij dat deze verwijderd wordt. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal is sinds eind 2023 voor deze content bevoegd om verwijderingsbevelen te sturen naar aanbieders van hostingdiensten. Wat betreft het opleggen van een last onder dwangsom, «in de vorm van» een online gebiedsverbod, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer onlangs geïnformeerd dat zij in het eerste kwartaal van dit jaar de inhoudelijke reactie op de analyse van de Landsadvocaat en de laatste stand van zaken van de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen zal doen toekomen.2
Zet u alles in het werk om te voorkomen dat wat we fysiek niet toestaan, digitaal ook niet gebeurt? Welke mogelijkheden heeft de regering om hierop te handelen, bijvoorbeeld middels een online gebiedsverbod? Zijn er andere mogelijkheden die ten aanzien van de prediker zelf of het evenement kunnen worden getroffen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de huidige maatregelen niet afdoende handelingskader bieden, bent u bereid te kijken wat er voor nodig is om dit handelingskader wél te bieden in deze en andere gevallen van een inreisverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft de burgemeester ten aanzien van organisatie en evenementenlocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor burgemeesters voldoende duidelijk wat het handelingskader is in geval van risico-evenementen zoals deze casus? Hoe wordt deze risico-analyse gemaakt? Waarom werd de vergunning aanvankelijk afgegeven en geen hoge dreiging aan het evenenent toegekend? Is hier verschil met Duitsland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs Utrecht om, als men inderdaad voornemens is de prediker digitaal te laten spreken, het evenement geen doorgang te laten vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vandaag beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas «een opsteker»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
De wijze waarop wij in Nederland met elkaar samenleven is een groot goed. In Nederland is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, leefstijlen en kritiek. De grens van die ruimte ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde zelf. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld in welke vorm dan ook, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld en hiermee de democratische rechtsorde ondermijnen en een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4
De spreker is door een Schengen lidstaat ter fine van toegangsweigering in het SIS informatiesysteem gesignaleerd. Indien hij Nederland tracht in te reizen, zal zijn toegang geweigerd worden door de Koninklijke Marechaussee. Deze toegangsweigering geldt, in lijn met de Schengengrenscode, ook voor alle andere Schengen lidstaten.
Is het juist dat de betreffende haatprediker visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben andere lidstaten pogingen gedaan hem te weren? Met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober jongstleden2 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de NCTV hierin, en tot de aangenomen motie Diederik van Dijk3 en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de haatprediker een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat de betreffende prediker zaterdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Utrecht? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze prediker ook op andere plekken in Nederland opereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs om dit evenement niet door te laten gaan?
De gemeente Utrecht heeft aangegeven dat er in Utrecht geen plaats is voor extremistische sprekers. Hiertoe is de gemeente in gesprek gegaan met de Jaarbeurs en organisatie van het evenement om te bekijken wat de mogelijkheden waren om te voorkomen dat deze spreker een podium zou krijgen. Ook is er goed contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om te zorgen dat deze spreker de toegang tot Nederland zou worden geweigerd.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 8.
Welk contact is er geweest met de gemeente Utrecht? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daar dan tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 19 januari beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Collega’s noodlottig gestorven agent vol onbegrip: ‘Waarom mag Robert-Jan niet op politie-monument?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Collega’s noodlottig gestorven agent vol onbegrip: «Waarom mag Robert-Jan niet op politie-monument?»»?1
Is het juist dat een onderdeel van de doelstelling van het nationaal politiemoment Tuin van Bezinning als volgt luidt: het bevorderen en voortbestaan van een traditie van respect voor de offers die politiemensen hebben gebracht?
Klopt het dat genoemde agent is omgekomen tijdens een teambuildingsdag waaraan de deelname vanuit de politie verplicht is gesteld?
Zo ja, is dat niet te kwalificeren als een offer die de betreffende agent heeft gebracht? En, zo nee, waarom niet?
En in geval van een positief antwoord op de voorgaande vraag: is het besluit van het bestuur dan niet in strijd met de onder vraag 2 genoemde doelstelling?
En eveneens in dat geval: waarom wordt het verzoek van de nabestaanden van de omgekomen undercoveragent van de voormalige afdeling Werken onder Dekmantel van de Landelijke Eenheid om zijn naam op het monument te plaatsen, afgewezen? Heeft hij geen offer gebracht?
De voormalige korpschef heeft het bestuur officieel verzocht de naam van de omgekomen agent wel op te nemen op het monument, welk verzoek u heeft ondersteund: wat was de reden waarom het bestuur deze beide toch zwaarwegende verzoeken heeft afgewezen?
Waarom is er gekozen voor een onafhankelijk bestuur van de Tuin van Bezinning terwijl het monument door de politie is opgericht en de politie een publieke organisatie is?
Klopt het dat het monument wordt gefinancierd vanuit de begroting van Justitie en Veiligheid?
Zo ja, waarom kan een onafhankelijk bestuur dan een door u ondersteund officieel verzoek naast zich neerleggen?
En, zo ja, bent u het er dan niet mee eens dat het bestuur niet onafhankelijk mag zijn, nu het wordt gefinancierd door belastinggeld waarvoor u aan de Tweede Kamer verantwoording aflegt?
Klopt het dat meerdere bestuursleden tevens deel uitmaken van de korpsstaf van de politie en dus ook worden aangestuurd door de directeur korpsstaf?
En, zo ja, hoe kwalificeert u dan de definitie «onafhankelijk»?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de jaarlijkse herdenkingscermonie die op donderdag 13 juni aanstaande zal plaatsvinden?
Het bericht ‘Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort’ |
|
Michiel van Nispen , Judith Uitermark (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Lilian Helder (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat er onder de groep zelfmelders die door personeelstekorten in de gevangenissen niet worden opgeroepen, veroordeelden zijn die lange gevangenisstraffen van bijna 4 en 5 jaar opgelegd hebben gekregen?
Van de zelfmelders die nog moeten worden opgeroepen door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben twaalf zelfmelders een straf van meer dan drie jaar, waarvan de hoogste nog uit te zitten straf 1.617 dagen (circa 4,5 jaar) is (peildatum 29 april 2024). Het overgrote deel van de nog op te roepen voorraad zelfmelders betreft nog openstaande straffen tot en met 90 dagen (87,1%).
Van 1 dag t/m 7 dagen
683
25,7%
25,7%
Van 7 dagen t/m 14 dagen
637
24,0%
49,7%
Van 15 dagen t/m 28 dagen
423
15,9%
65,6%
Van 29 dagen t/m 42 dagen
262
9,9%
75,5%
Van 43 dagen t/m 90 dagen
308
11,6%
87,1%
Van 91 dagen t/m 180 dagen
167
6,3%
93,4%
Van 181 dagen t/m 365 dagen
86
3,2%
96,6%
Van 366 dagen t/m 730 dagen (1–2 jaar)
61
2,3%
98,9%
Van 731 t/m 1.095 dagen (2–3 jaar)
16
0,6%
99,5%
Vanaf 1096 t/m 1.617 dagen (>3 jaar, hoogste strafduur is circa 4,5 jaar)
12
0,5%
100%
Totaal
2.655
100%
100%
Kunt u aangeven wat de tien zelfmelders zijn met de langste opgelegde straf die nu niet gevangen worden genomen? Kunt u per persoon aangeven wat de datum van het veroordelend vonnis is, hoe lang de gevangenisstraf is en voor welk delict hij/zij veroordeeld is?
Van de tien zelfmelders met de langst opgelegde straffen is het merendeel veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten op basis van de Opiumwet, waarvan één zaak in georganiseerd verband.2 Onder deze tien zaken is één veroordeling voor een Wegenverkeerswetdelict, namelijk het onder invloed veroorzaken van een ernstig verkeersongeval met dodelijke slachtoffers. Daarnaast is er sprake van een zaak met oplichting in georganiseerd verband en een met vervalsing. Alle tien de veroordeelden hadden een buitenlandse veroordeling: het gaat om straffen die in andere lidstaten van de Europese Unie zijn opgelegd. De vonnissen zijn in het kader van strafoverdracht naar Nederland overgedragen voor de tenuitvoerlegging van hun gevangenisstraf.
De zaken zijn allemaal volgens het huidige zelfmeldbeleid beoordeeld, dat ik toelicht in het antwoord op vraag 7. Gelet op de huidige oproepstop zijn deze tien veroordeelden nog niet opgeroepen of is de oproep ingetrokken.
In verband met de potentiële herleidbaarheid naar personen verstrek ik geen informatie over individuele zaken. Wel kan ik aangeven dat de opgelegde strafduren van deze tien personen variëren tussen circa 3,5 jaar en 4,5 jaar en dat het kan gaan om een oudere zaak, waarvoor veroordeling in het buitenland al enkele jaren geleden plaatsvond.3
Herinnert u zich dat u in het debat van 11 april jl. heeft gezegd dat het niet om zeden, ernstig geweld en terrorisme gaat en daarbij het volgende antwoord gaf op de vraag of u voorbeelden kon noemen van om wat voor strafbare feiten het dan wel gaat: «U moet denken aan lichte vergrijpen, zoals het beledigen van een ambtenaar in functie. We hebben het echt over kleine vergrijpen, waarvoor de rechter de straf heeft gegeven.»? Vindt u dat u de Kamer toen een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven aangezien er kennelijk ook mensen in de groep van de zelfmelderstop zitten met een veroordeling tot bijna 4 en bijna 5 jaren gevangenisstraf?
Op 11 april jl. vond een plenair debat plaats over het capaciteitstekort bij DJI. Tijdens het debat sprak ik met uw Kamer over de maatregelen die ik moet treffen om de druk op de capaciteit als gevolg van een personeelstekort te verlagen, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 maart jl.4 Hierbij kwam ook de acute maatregel van het tijdelijk stoppen met het oproepen van volwassen, mannelijke zelfmelders ter sprake.5 In het debat is gewisseld wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. Dit wordt beoordeeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), aan de hand van een breder beleidskader dat sinds 1 januari 2020 wordt gehanteerd. In het debat wilde ik aangeven dat het in het overgrote deel van de gevallen gaat om relatief korte straffen. Ik heb hierbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat volgens het beleidskader ook mensen met hogere straffen in aanmerking kunnen komen voor de zelfmeldstatus, zolang geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicator.
In het antwoord op vraag 2 heb ik laten zien wat voor strafduren de nog op te roepen zelfmelders hebben op peildatum 29 april 2024. Daaruit komt naar voren dat 3,4% van hen een nog uit te zitten strafduur van meer dan één jaar heeft. Voor de overgrote meerderheid (96,6%) geldt dus dat sprake is van een nog uit te zitten strafduur tot maximaal één jaar.
Omdat ik uw Kamer zo precies mogelijk wil informeren en het zelfmeldbeleid zich niet laat vatten in een kort overzicht, heb ik tijdens het debat toegezegd dat ik in een brief uitgebreider toelicht wat het zelfmeldbeleid omvat en wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. De brief verzend ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen.
Kunt u een overzicht geven hoeveel zelfmelders niet opgeroepen worden en daarbij aangeven hoeveel van die mensen een straf van minder dan 3 maanden hadden, hoeveel een straf van 3 tot 6 maanden, 6 maanden tot 1 jaar, 1 tot 3 jaar en langer dan 3 jaar?
Zie de tabel in beantwoording op vraag 2.
Kunt u de tien zwaarste misdrijven geven (de hoogste maximumstraf voor het delict waarvoor zij zijn veroordeeld) waarvoor een zelfmelder niet wordt opgeroepen? Vindt u dat maatschappelijk aanvaardbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in 87,1% van de zaken met een zelfmeldstatus een straf van maximaal 90 dagen opgelegd. Om antwoord te geven op deze vraag is binnen de groep nog uit te voeren gevangenisstraffen van zelfmelders gekeken naar de langste straffen die zijn opgelegd vanaf één jaar (peildatum 1 mei 2024).6
Het betreft informatie over tenlastegelegde feiten. Dat wil zeggen dat voor de hieronder opgeomde feiten geldt dat niet in alle gevallen een veroordeling hoeft te hebben gevolgd. Om te controleren of de tenlastegelegde feiten daadwerkelijk tot een veroordeling hebben geleid, zouden de bijbehorende vonnissen één voor één geraadpleegd moeten worden. De beantwoordingstermijn van deze vragen is te kort om dat te doen.
Het grootste deel van de zaken bestaat uit drugsdelicten op grond van de Opiumwet.
Onder de zaken komen de volgende tenlastegelegde feiten met de langste strafmaxima onder de 12 jaar voor:
Andere tenlastegelegde feiten met een strafmaximum van 6 jaar of lager, die ook onder de zaken voorkomen, zijn onder andere:
Het CJIB beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd.7 Hoewel de slachtofferbelangen niet expliciet in de contra-indicaties zijn opgenomen, betrekt het CJIB ook deze nadrukkelijk in de beoordeling.
Kunt u aangeven op grond van welk toetsingskader veroordeelden worden aangemerkt als zelfmelder en door wie deze selectie plaatsvindt?
Wanneer de rechter iemand veroordeelt voor een gevangenisstraf bepaalt het CJIB namens mij of de veroordeelde de zelfmeldstatus kan verkrijgen, voor zover de veroordeelde niet al in voorlopige hechtenis zit, er geen bevel tot gevangenneming is of de veroordeelde al op een andere titel gedetineerd is. Dit is op basis van de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB). Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen, waaronder de zelfmeldbeoordeling, overgegaan van het Openbaar Ministerie (OM) naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.8 De beoordeling door het CJIB vindt plaats volgens de Regeling USB. Deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant en online te raadplegen.9
Het uitgangspunt is dat een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus, tenzij sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling USB. Uitgesloten van de zelfmeldstatus zijn veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.10 Deze twee beperkingen gelden sinds 1 januari 2020; bij de overgang van de verantwoordelijkheid naar het ministerie zijn de regels aangescherpt. Verder komen niet in aanmerking veroordeelden die voor het ontvangen van de oproep niet beschikken over een betrouwbaar en bruikbaar adres en personen die een gijzeling moeten ondergaan.11 Naast deze uitsluitingsgronden wordt op basis van de volgende contra-indicaties besloten om wel of geen zelfmeldstatus toe te kennen:
Bij een persoonsgerichte beoordeling worden alle bovenstaande zaken meegewogen. Indien na de oproep van de veroordeelde om zich te melden voor detentie feiten of omstandigheden bekend worden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan de beslissing tot zelfmelden ingetrokken worden.
Indien de zelfmeldstatus wordt toegekend, ontvangt de veroordeelde een brief waarin staat binnen welke termijn en in welke penitentiaire inrichting (PI) hij of zij zich kan melden om de gevangenisstraf uit te zitten. In de tussengelegen tijd hoeft de veroordeelde niet te worden aangehouden, waardoor extra inzet van politiecapaciteit wordt voorkomen. De zelfmeldstatus geeft de veroordeelde daarmee de gelegenheid zich voor te bereiden op de detentie, en zaken te regelen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de werk- of gezinssituatie. Doel daarvan is detentieschade te beperken. Wanneer een zelfmelder zich niet op tijd bij de PI meldt, zal hij of zij alsnog worden aangehouden. Wanneer géén zelfmeldstatus wordt toegewezen, volgt een last tot aanhouding, arrestatie door de politie en instroom in de PI als arrestant.
Hoe groot was de groep zelfmelders tussen 1 december 2022 en 1 april 2023? Hoe groot was deze groep tussen 1 december 2023 en 1 april 2024?
In tabel 2 is het aantal nog op te roepen, volwassen zelfmelders te zien. Dit betreft zowel mannen als vrouwen (circa 5% van de volwassen zelfmelders is vrouw). De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders.
01-12-2022
823
01-01-2023
821
01-02-2023
876
01-03-2023
1.023
01-04-2023
1.325
01-12-2023
1.434
01-01-2024
1.602
01-02-2024
1.793
01-03-2024
2.185
01-04-2024
2.500
Geldt de opnamestop voor zelfmelders voor alle personen die als zelfmelder (kunnen) worden aangemerkt? Zo nee, welke selectiecriteria worden gehanteerd?
De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders. Zoals aangegeven in de brief begin ik op 1 juli aanstaande weer met het oproepen van zelfmelders met de langste strafduren. Vervolgens beoordeel ik iedere drie maanden in welke omvang het oproepen van zelfmelders verder hervat kan worden, waarbij ik meeweeg of de andere getroffen capaciteitsmaatregelen voldoende effect hebben op de capaciteit.
Kunt bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 1 week?
Gelet op de benodigde tijd om de gestelde vragen zorgvuldig te beantwoorden, is dit niet in één week gelukt.
Het bericht 'Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat nu Mohamed Hoblos (terecht) de fysieke toegang is ontzegd, hij zijn boodschap digitaal zal verkondigen tijdens dit evenement? Begrijpt u dat deze zorg ondermeer wordt ingegeven doordat de prediker stelt niet «fysiek deel te kunnen nemen» aan het evenement?1
In de eerste plaats is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Wanneer extremistische sprekers toch een podium krijgen, is het zaak dat gemeenten met de organisatie in gesprek treden. De gemeente Utrecht heeft goede gesprekken gevoerd met zowel de organisator van het evenement als de Jaarbeurs. De organisatie heeft de gemeente te kennen gegeven dat zij niet bekend waren met de uitlatingen van de spreker en hij, ook niet op een andere manier, bijvoorbeeld via een livestream, zal spreken tijdens de bijeenkomst.
In algemene zin is een burgemeester verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dit kader een beoordeling worden gemaakt. Het bestaande wettelijke kader brengt met zich mee dat sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij daadwerkelijk uitdragen. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. In zeer uitzonderlijke gevallen, indien er gerede vrees ontstaat dat de komst van een spreker tot acute wanordelijkheden ter plekke zal leiden, kan de burgemeester een gebiedsverbod opleggen. Ook kan er strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld in de gevallen waarin sprake is van haatzaaien, groepsbelediging en aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Of er in een specifiek geval sprake is van een strafbaar feit wordt door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u het uitgangspunt dat wanneer we het niet toestaan dat iemand extremistisch gedachtegoed verkondigt, dit ook van toepassing zou moeten zijn op het digitaal toespreken van een groot publiek met zijn extremistisch gedachtegoed? Zo ja, hoe krijgt dat uitgangspunt in deze zaak vorm? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw zorgen over het online domein ten aanzien van extremistische boodschappen en de verspreiders van deze boodschappen. Gezien de urgentie hiervan is de Minister van Justitie samen met haar betrokken collega’s bezig met een Versterkte Aanpak Online inzake het voorkomen en tegengaan van extremistische en terroristische content. De contourenbrief van deze Versterkte Aanpak Online is in december jl. naar uw Kamer gestuurd.1 Wij zijn het namelijk met de leden Bikker (ChristenUnie), Diederik van Dijk (SGP), Helder (BBB) en Bontenbal (CDA) eens dat we ernaar moeten streven fysiek en online zoveel mogelijk dezelfde normen te hanteren. Via diverse pijlers, zoals een dialoog met de internetsector, de lokale aanpak en een ambitieuze internationale inzet spant de Minister van Justitie en Veiligheid zich hier, nationaal en internationaal, zo maximaal mogelijk voor in. De uitwerking van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content kunt u medio 2024 verwachten. Waar het gaat om terroristische content online zorgen wij dat deze verwijderd wordt. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal is sinds eind 2023 voor deze content bevoegd om verwijderingsbevelen te sturen naar aanbieders van hostingdiensten. Wat betreft het opleggen van een last onder dwangsom, «in de vorm van» een online gebiedsverbod, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer onlangs geïnformeerd dat zij in het eerste kwartaal van dit jaar de inhoudelijke reactie op de analyse van de Landsadvocaat en de laatste stand van zaken van de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen zal doen toekomen.2
Zet u alles in het werk om te voorkomen dat wat we fysiek niet toestaan, digitaal ook niet gebeurt? Welke mogelijkheden heeft de regering om hierop te handelen, bijvoorbeeld middels een online gebiedsverbod? Zijn er andere mogelijkheden die ten aanzien van de prediker zelf of het evenement kunnen worden getroffen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de huidige maatregelen niet afdoende handelingskader bieden, bent u bereid te kijken wat er voor nodig is om dit handelingskader wél te bieden in deze en andere gevallen van een inreisverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft de burgemeester ten aanzien van organisatie en evenementenlocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor burgemeesters voldoende duidelijk wat het handelingskader is in geval van risico-evenementen zoals deze casus? Hoe wordt deze risico-analyse gemaakt? Waarom werd de vergunning aanvankelijk afgegeven en geen hoge dreiging aan het evenenent toegekend? Is hier verschil met Duitsland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs Utrecht om, als men inderdaad voornemens is de prediker digitaal te laten spreken, het evenement geen doorgang te laten vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vandaag beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas «een opsteker»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
De wijze waarop wij in Nederland met elkaar samenleven is een groot goed. In Nederland is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, leefstijlen en kritiek. De grens van die ruimte ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde zelf. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld in welke vorm dan ook, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld en hiermee de democratische rechtsorde ondermijnen en een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4
De spreker is door een Schengen lidstaat ter fine van toegangsweigering in het SIS informatiesysteem gesignaleerd. Indien hij Nederland tracht in te reizen, zal zijn toegang geweigerd worden door de Koninklijke Marechaussee. Deze toegangsweigering geldt, in lijn met de Schengengrenscode, ook voor alle andere Schengen lidstaten.
Is het juist dat de betreffende haatprediker visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben andere lidstaten pogingen gedaan hem te weren? Met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober jongstleden2 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de NCTV hierin, en tot de aangenomen motie Diederik van Dijk3 en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de haatprediker een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat de betreffende prediker zaterdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Utrecht? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze prediker ook op andere plekken in Nederland opereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs om dit evenement niet door te laten gaan?
De gemeente Utrecht heeft aangegeven dat er in Utrecht geen plaats is voor extremistische sprekers. Hiertoe is de gemeente in gesprek gegaan met de Jaarbeurs en organisatie van het evenement om te bekijken wat de mogelijkheden waren om te voorkomen dat deze spreker een podium zou krijgen. Ook is er goed contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om te zorgen dat deze spreker de toegang tot Nederland zou worden geweigerd.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 8.
Welk contact is er geweest met de gemeente Utrecht? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daar dan tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 19 januari beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)»?1
Ja.
Klopt het dat, ondanks een verzoek van de korpschef, de naam van de overleden agent Robert-Jan Hartman niet op het nationaal politiemonument Tuin van Bezinning komt?
Ja, dat klopt.
Deelt u met de korpschef dat de activiteit waarbij Robert-Jan Hartman is overleden als een vaardigheidstraining geldt, die daarmee indirect deel uitmaakt van politiewerk? Deelt u voorts dat het om die reden mogelijk moet zijn om Robert-Jan Hartman op te nemen in de Tuin der Bezinning?
De afweging of de teambuildingsactiviteit waar de heer Hartman aan deelnam toen hij dodelijk gewond raakte voldoet aan de criteria in het reglement van de Tuin van Bezinning is niet aan mij als Minister om te maken. De Tuin van Bezinning wordt beheerd door een stichting, met een onafhankelijk bestuur. Noch ik, noch de korpschef maakt onderdeel uit van het bestuur van deze stichting. Het bestuur toetst voordrachten van namen van omgekomen politiemedewerkers op criteria die in het reglement zijn vastgelegd, in het licht van de toelichting die op het reglement gegeven is en de totstandkoming van het reglement.
Van de korpschef heb ik vernomen dat, in reactie op zijn verzoek ten aanzien van het opnemen van de heer Hartman, het bestuur hem heeft geïnformeerd dat voor hen centraal staat dat de Tuin van Bezinning bedoeld is voor het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen. In het verlengde daarvan is het doel nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt. Ik heb via de korpschef vernomen dat het bestuur heeft geoordeeld dat de activiteit waarbij de heer Hartman dodelijk gewond raakte niet in het verlengde ligt van «in the line of duty», hoe treurig de omstandigheden ook waren en nog steeds zijn.
Bent u bekend met de zorgvuldige afweging van belangen die door het stichtingsbestuur gemaakt zou zijn? Om welke belangen gaat het hier?
Het bestuur heeft, naar aanleiding van het verzoek van de korpschef, zorgvuldig afgewogen of de omstandigheden waaronder de heer Hartman is overleden voldoen aan de criteria voor opname in de Tuin van Bezinning of dat er aanleiding was om, in dit specifieke geval, de hardheidsclausule toe te passen en een uitzondering te maken op deze criteria.
Deze hardheidsclausule is inderdaad, bij wijziging in 2021, toegevoegd aan het reglement. De clausule houdt in dat het bestuur kan besluiten om – in uitzonderlijke gevallen – een naam toch op te nemen. Daartoe kunnen zij besluiten als het niet opnemen van een naam zou leiden tot een besluit dat op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting.
In het reglement is opgenomen dat het bestuur alle relevante belangen afweegt om tot een besluit over een eventuele uitzondering te komen. Daaronder zijn onder andere de belangen van de nabestaanden en oud-collega’s van de betreffende (overleden) politiemedewerker en de bedoeling van de Tuin van Bezinning en belangen van de nabestaanden van politiemensen van wie de naam reeds is opgenomen in de Tuin van Bezinning.
In het geval van de heer Hartman heeft het bestuur de korpschef geïnformeerd dat zij deze afweging als een moreel dilemma hebben ervaren. Het bestuur is doordrongen van de tragiek van het ongeval als gevolg waarvan hij is omgekomen en de impact die dit nog altijd heeft op zijn nabestaanden en oud- collega’s. Om tot een besluit te komen, hebben zij uitgebreid stil gestaan bij de verschillende perspectieven, belangen, waarden en normen. Via de korpschef heb ik vernomen dat het bestuur zich terdege bewust is van de tragiek die verbonden is aan het overlijden van de heer Hartman, maar dat naar hun oordeel een besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen, niet op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting. Zij zien daarom geen reden om in dit geval een uitzondering te maken.
Klopt het dat er sinds 2021 uitzonderingen gemaakt kunnen worden op de hardheidsclausule die geldt voor opname in de Tuin der Bezinning? Waarom is dat hier niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Robert-Jan Hartman alsnog opgenomen wordt in de Tuin der Bezinning, teneinde zijn nabestaanden ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse herdenking? Wat kunt/gaat u doen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Net als de korpschef, heb ik begrip voor de wens van de nabestaanden en oud- collega’s om de naam van de heer Hartman op te nemen in de Tuin van Bezinning. Tijdens mijn aanwezigheid bij de jaarlijkse herdenking heb ik de kracht en waarde ervaren die de Tuin van Bezinning voor nabestaanden en oud-collega’s heeft. Zij putten troost en steun uit de Tuin en het samenzijn tijdens de jaarlijkse herdenking. Ik gun de nabestaanden en oud-collega’s van de heer Hartman een vergelijkbare plek en vind het van belang dat omgekomen politiemedewerkers passend herdacht worden.
Ik stel het daarom op prijs dat de naam van de heer Hartman staat bijgeschreven op het monument voor omgekomen politiemensen in de eenheid Rotterdam. Ik hoop dat zij daar troost in kunnen vinden.
Het besluit om zijn naam ook op te nemen in de Tuin van Bezinning is echter niet aan mij, noch aan de korpschef. Het onafhankelijke bestuur van de stichting die de Tuin van Bezinning beheert, beslist hierover.
De NPO Radio 1-podcast ‘Het Misdaadbureau’ van Omroep WNL over gerechtelijke dwalingen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radio 1-podcast «Het Misdaadbureau» van vrijdag 8 december 2023?1
Ja.
Bent u bekend met het nieuwe internationale platform EUREX-project?
Ja.
Bent u bekend met de cijfers van de onderzoekers waaruit blijkt dat ze 110 gerechtelijke dwalingen in Europa in kaart hebben gebracht, waarvan 12 gerechtelijke dwalingen in Nederland?
Daar heb ik kennis van genomen. Deze cijfers zijn afkomstig uit onderzoek van de Universiteit Leiden en Universiteit Maastricht, waarin een analyse is gemaakt van het aantal vastgestelde onterechte veroordelingen in Europa sinds 1970.
Hoe kijkt u naar de analyse van topadvocaat Knoops die denkt dat deze 12 gerechtelijke dwalingen enkel het topje van de ijsberg zijn?
Iedere onterechte veroordeling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen en zijn daarnaast schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtsstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, officieren van justitie en rechters. Naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoordzaak zijn sinds 2005 met het Programma Versterking Opsporing en Vervolging tal van maatregelen genomen bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om het risico op tunnelvisie en onjuiste veroordelingen verder te minimaliseren. Zo is er veel aandacht in de opleidingen voor de problematiek van tunnelvisie en verbeterde verhoormethoden.
Gelukkig komen onterechte veroordelingen in Nederland slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is hoog. Dit blijkt ook uit de cijfers van het project van EUREX, waarbij het gaat om 12 vastgestelde onterechte veroordelingen in een periode van ruim 50 jaar. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vinden plaats met uiterst grote zorgvuldigheid. Hoezeer iedere onterechte veroordeling te betreuren valt, is er geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin.
Bent u het eens met de stelling dat we er alles aan moeten doen om gerechtelijke dwalingen te voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers onterecht veroordeeld worden en in de gevangenis terecht komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de stelling eens dat de huidige voorwaarden om een herzieningsprocedure te kunnen starten te streng zijn? Zo nee, waarom niet? Hebt u in die overweging meegenomen dat vanwege die (te) strenge voorwaarden gerechtelijke dwalingen onder de radar blijven?
Ik ben het er niet mee eens dat de voorwaarden in de huidige Nederlandse herzieningsprocedure te streng zijn. De regeling met betrekking tot herziening ten voordele is met de Wet hervorming herziening ten voordele in 2012 op verschillende punten gewijzigd en ook verruimd. Een belangrijk onderdeel daarvan is de verruiming van het novumcriterium. Hiermee is meer ruimte geboden aan nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van forensisch bewijs en gedragswetenschappelijk onderzoek. De verruiming houdt kort gezegd in dat ook een nieuw gegeven dat niet van feitelijke aard is (bijvoorbeeld een nieuw of gewijzigd inzicht van een deskundige) een grond voor herziening kan opleveren. Daarnaast zijn de mogelijkheden om onderzoek te doen naar een potentieel novum verruimd (zie het antwoord op de vragen 8 en 9 voor een uitgebreidere toelichting hierop). De wijzigingen die met de Wet hervorming herziening ten voordele zijn doorgevoerd, zijn in 2018 geëvalueerd (bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 495). De onderzoekers hebben daarbij geconcludeerd dat de herzieningsregeling per saldo ruimer is geworden en dat met de huidige regeling een goede balans bestaat tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
In de afgelopen jaren hebben mijn ambtsvoorganger en ik in een uitvoerige discussie met uw Kamer over dit onderwerp aangegeven waarom een verdere verruiming van het novumcriterium onwenselijk is. In Nederland kunnen strafzaken in drie instanties worden beoordeeld. Daarbij wordt uitgebreid en zorgvuldig stilgestaan bij de feiten in het dossier en de beslissingen worden uitvoerig gemotiveerd. Een verdere uitbreiding van het novumcriterium doet geen recht aan het uitzonderlijke karakter van het buitengewoon rechtsmiddel herziening en zou feitelijk betekenen dat een vierde beroepsinstantie wordt gecreëerd. Van buitengewoon rechtsmiddel zou de herzieningsprocedure in de praktijk een gewoon rechtsmiddel worden.
Het behoort tot de taak van de rechter om ook in complexe zaken een beslissing te nemen waarbij de procespartijen – wanneer de gewone rechtsmiddelen zijn uitgeput – zich zullen moeten neerleggen. Als de onherroepelijke beslissing van de rechter telkens – ook zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen – weer ter discussie kan worden gesteld, is het risico dat het gezag van rechterlijke uitspraken wordt verminderd. Aan rechtszaken komt dan, ook nadat alle gewone rechtsmiddelen zijn aangewend, potentieel nimmer een einde omdat in een aanzienlijk aantal zaken altijd discussie kan en zal blijven bestaan. De rechter heeft juist tot taak om in die discussie definitief een knoop door te hakken.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 6 april 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 29 279, nr. 582). De daarin genoemde argumenten zijn nog steeds van toepassing.
Wanneer u wel van mening bent dat de huidige voorwaarden (te) streng zijn, bent u bereid om in kaart te brengen hoe de eisen voor een herzieningsprocedure versoepeld kunnen worden en deze resultaten te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u naar de situatie in de Verenigde Staten waar sprake is van onderzoeksteams van aanklagers en verdedigers die samenwerken in zaken waar twijfel over bestaat?
Er zijn grote verschillen tussen de strafrechtsystemen van Nederland en de Verenigde Staten. Dat geldt ook voor de mate waarin onterechte veroordelingen voorkomen. In dit kader kan worden gewezen op onderzoek van de Universiteit Californië en de Universiteit Michigan, waaruit blijkt dat in de Verenigde Staten in het jaar 2022 ten aanzien van 249 personen is vastgesteld dat zij onterecht zijn veroordeeld.2 Hoewel iedere onterechte veroordeling er een te veel is, laat dit zien dat de problematiek ten aanzien van onterechte veroordelingen in de Verenigde Staten verschilt van de Nederlandse situatie. Ook na correctie naar rato van de bevolkingsaantallen in Nederland en de Verenigde Staten gaat het daar om aanzienlijk meer gevallen van onterechte veroordelingen dan in Nederland. De maatregelen die in de Verenigde Staten worden genomen om onterechte veroordelingen tegen te gaan, zijn daarmee niet zonder meer geschikt en noodzakelijk voor het tegengaan van onterechte veroordelingen in Nederland.
De mogelijkheden van het doen van onderzoek op grond van de Nederlandse herzieningsprocedure vertonen op onderdelen echter wel gelijkenissen met de genoemde onderzoeksteams in de Verenigde Staten. Zo kan de gewezen verdachte die wegens een zeer ernstig strafbaar feit is veroordeeld al voorafgaand aan het indienen van een herzieningsverzoek de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna: de PG HR) verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum indien er aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening (artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering, hierna: Sv). Het betreft de situatie dat aanwijzingen bestaan dat zich mogelijk een novum zou kunnen voordoen, maar er nog niet voldoende materiaal beschikbaar is om dit goed te kunnen beoordelen. De PG HR kan bij de beoordeling van een verzoek tot instelling van een nader onderzoek advies inwinnen van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) en is daartoe zelfs verplicht wanneer de gewezen verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar of meer (artikel 462, eerste en tweede lid, Sv). De ACAS bestaat uit experts uit verschillende disciplines en beschikt over diverse bevoegdheden. Zo heeft de ACAS de mogelijkheid om kennis te nemen van alle processtukken van de afgesloten strafzaak, personen die bij de betreffende strafzaak betrokken zijn geweest te horen en externe deskundigen in te schakelen om onderzoek te verrichten. De ACAS heeft sinds haar instelling laten zien altijd met open vizier naar de zaken te kijken en zich doorgaans niet te laten beperken tot hetgeen door de verdediging wordt aangevoerd. Voor het initiëren van nader onderzoek naar een mogelijke herzieningsgrond is een daartoe strekkend verzoek van de gewezen verdachte of advies van de ACAS overigens niet vereist; de PG HR kan ook ambtshalve tot de instelling van een nader onderzoek besluiten.
Bij de uitvoering van het nader onderzoek kan de PG HR zich laten bijstaan door een onderzoeksteam dat wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren, leden van het Openbaar Ministerie of deskundigen die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest (artikel 463 Sv). Tijdens het nader onderzoek kan de PG HR het onderzoek laten uitvoeren dat hij nodig acht voor de beoordeling of een herzieningsgrond aanwezig is.
De huidige Nederlandse wettelijke herzieningsregeling bevat hiermee al verschillende, ruime mogelijkheden om voorafgaand aan de indiening van een herzieningsverzoek onderzoek te (laten) doen naar de mogelijke aanwezigheid van een herzieningsgrond. Zoals aangegeven, kan daarbij ook op verschillende manieren gebruik worden gemaakt van expertise uit de opsporing. Een verdere uitbreiding van de wettelijke onderzoeksmogelijkheden tot het doen van aanvullend onderzoek naar Amerikaans model wordt daarom niet nodig geacht.
Ziet u er iets in om dit ook in Nederland mogelijk te maken, al dan niet op pilotbasis? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Lage straf uithalers: mag dat wel?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lage straf uithalers: mag dat wel?»?1
Ja.
Bent u bekend met het door een rechter in Rotterdam zelf bedachte project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting, ofwel een alternatieve vorm van berechting?
Ja, ik ben bekend met het project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de rechtbank Rotterdam.
Is het een individuele rechter toegestaan zelf een project te bedenken inzake berechting die afwijkt van de normale gang van zaken ofwel zoals die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen?
Het staat de rechter vrij om binnen de wettelijke kaders strafzaken af te doen op een wijze die recht doet aan de strafzaak. Er vinden in het land diverse projecten plaats waarbij geëxperimenteerd wordt met verschillende wijzen van berechting, denk bijvoorbeeld aan wijkrechtsspraak.
Bij de Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) wordt – meer dan bij reguliere zittingen – de nadruk gelegd op de doelen van straf, zoals vergelding, preventie en resocialisatie. Het is belangrijk dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat hij gedaan heeft en kan reflecteren op zijn gedrag. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat die verdachte opnieuw in de fout gaat. Ook wordt gekeken naar de positie van het slachtoffer en hoe dader en slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen.
Bent u bekend met de vijf punten van kritiek van het Gerechtshof Den Haag op deze alternatieve vorm van afdoening van strafzaken, zoals het Gerechtshof onlangs heeft opgenomen in haar arrest van 1 november 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2075)?
Ja, hiermee ben ik bekend.
In uw brief van 22 december 2022 schrijft u aan de Kamer over het nieuwe artikel 138aa Wetboek van Strafrecht dat is bedoeld om drugsuithalers in havens effectief te kunnen bestraffen: «Met de nieuwe strafbepaling heeft de wetgever niet alleen beoogd de ernst van de gedragingen tot uitdrukking te brengen, maar ook om effectieve handhaving mogelijk te maken en een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen»; bent u het met de stelling eens dat de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is?
Ik ben het niet eens met de stelling dat met de toepassing van de STMK de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is.
De afschrikwekkende werking, zoals bedoeld in de aangehaalde passage, verwijst naar de vergelijking met de situatie voordat de uithalerswet in werking was getreden. Voorheen kregen uithalers namelijk enkel een boete voor het zich bevinden op verboden terrein en volgde geen uitgebreide vervolging. Daarnaast heeft de brief van 22 december 2022 betrekking op artikel 138aa Sr (de «uithalerswet»). In de recente uitspraak van het Hof Den Haag was de bewezenverklaring echter ook gebaseerd op artikel 2 juncto artikel 10 Opiumwet en niet alleen op artikel 138aa Sr. De strafbedreigingen van de Opiumwet en 138aa Sr verschillen van elkaar en hebben beide een effect op de uiteindelijke straf.
Bij de STMK maakt de rechter zijn afwegingen op grond van dezelfde wettelijke kaders als bij andere afdoeningsmodaliteiten van strafzaken. Aan de beslissingen van de rechter op basis van de STMK liggen dan ook dezelfde wettelijke vereisten ten grondslag. Bij uithalerszaken wordt tijdens de STMK eveneens rekening gehouden met de bedoeling van de wetgever, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachten. Wel wordt bij de STMK uitgebreider stilgestaan bij de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn daden en wordt meer ruimte genomen om gericht te zoeken naar manieren om recidive en herhaling te voorkomen.
Dit sluit aan bij de bedoelingen van de uithalerswet. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn sinds de inwerkingtreding niet alleen veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het eveneens mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en te helpen om voor een beter pad te kiezen.
Daarnaast is de uithalerswet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
En het verlengde daarvan, bent u het met de stelling eens dat deze wijze van afdoening een schoffering is van politieagenten en het Openbaar Ministerie?
Het is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om invulling te geven aan de wijze waarop de zaak wordt behandeld, binnen de bestaande wettelijke kaders.
Zo nee, kunt u dan een reactie geven op deze passage in het hierboven genoemde arrest: «In casu was duidelijk dat de te verwachten straf ingeval de reguliere procedure zou zijn gevolgd (en een bewezenverklaring zou zijn gevolgd) tussen de vier en vijf jaar gevangenisstraf zou bedragen»?
Het OM hanteert strafvorderingsrichtlijnen als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis en houdt daarnaast rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie antwoord vraag 6). Dit is niet anders bij STMK zaken. In de onderhavige zaak is, zo heeft het Hof geconcludeerd, sprake geweest van een vorm van afspraken tussen het OM en de verdediging.
Bent u bereid om de toegezegde brief over de stand van zaken omtrent deze strafbaarstelling van drugsuithalers zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Dit zal terugkomen in de najaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit die voor het einde van dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.
De berichten 'Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd' en 'Onrust om bommen bij burgemeesters' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Explosie bij woning Slotermeer: voordeur en ramen beschadigd»1 en «Onrust om bommen bij burgemeesters»?2
Ja.
Klopt het dat dit jaar tot nu toe al 380 aanslagen zijn gepleegd, tegen een totaal van 227 in 2022?
Uit door de politie verstrekte cijfers blijkt dat er tot en met augustus 358 explosies zijn geweest bij woningen en bedrijfspanden. In 2022 hebben 227 explosies plaatsgevonden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van diverse burgemeesters om de privacywetgeving aan te passen die op dit moment een enorme belemmering oplevert bij het opsporen en aanpakken van criminelen zodat relevante informatie kan worden uitgewisseld? Zo nee, waarom niet?
De privacywetgeving staat op zichzelf niet in de weg aan het uitwisselen van informatie. Het recht op privacy, waaronder het recht op persoonsgegevensbescherming, is niet absoluut; het kan worden beperkt als dat bijvoorbeeld noodzakelijk is voor een doel van algemeen belang of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en als daarin bij wet is voorzien. Voor het verwerken van persoonsgegevens is een wettelijke grondslag vereist, moet de verwerking gebonden zijn aan een specifieke doel en mag de verwerking niet verder gaan dan nodig is. Dat er in de praktijk belemmeringen worden gevoeld, laat de oproep van de burgemeesters duidelijk zien.
In algemene zin blijkt dat er vaak aanvullend onderzoek nodig is om vast te stellen op welke wijze het beste opvolging kan worden gegeven aan ervaren knelpunten bij gegevensdeling. De ervaring leert dat het analyseren van knelpunten buitengewoon complex is, zowel van de ervaren knelpunten, als ook van de mogelijke oplossingen. Niet zelden spelen er tegenstrijdige belangen tussen partners en is de belemmering niet per se een juridisch probleem. In de eerste plaats moet worden bekeken of bestaande mogelijkheden beter benut kunnen worden, en vervolgens of ruimere mogelijkheden gewenst en noodzakelijk zijn. Een voorbeeld van wetgeving waarin voor specifiek omschreven doelen een verbetering in de gegevensdeling tussen de bij het wetsvoorstel aangewezen partijen wordt gecreëerd, is het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs), dat momenteel nog in de Eerste Kamer voorligt.
Verstrekking van politiegegevens aan burgemeesters in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie of in het kader van de handhaving van de openbare orde is mogelijk op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet politiegegevens.
Als de vraag doelt op de keuze van het Openbaar Ministerie om beperkt informatie te delen, dan geldt dat op grond van art. 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan verstrekken aan burgemeesters, bijvoorbeeld ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het Openbaar Ministerie maakt per casus een afweging tussen het belang dat de ontvanger heeft bij het verkrijgen van de informatie ten opzichte van de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Ik heb geen aanwijzingen dat het Openbaar Ministerie deze bevoegdheid niet goed zou toepassen.
Bent u het met de stelling eens dat het gebrek aan wijkagenten, ofwel populair gezegd de ogen en oren van de wijk, mede debet is aan dit probleem? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de druk op de capaciteit in de basisteams. Onder andere in het laatste halfjaarbericht politie heb ik aangegeven dat ik verwacht dat we de komende jaren met die druk te maken zullen blijven houden. Dit heeft te maken met onderbezetting in combinatie met de grote werkvraag door o.a. demonstraties, bewaken en beveiligen en in een aantal steden nu ook de grote aantallen explosies. De gezagen moeten op basis van actuele problematiek en veiligheidsbeeld doorlopend scherpe keuzes maken als het gaat om de inzet van de beschikbare (wijk)agenten. Daarbij is op dit moment volop aandacht voor inzet rondom de explosies.
Dit kabinet heeft geïnvesteerd in een uitbreiding van 700 fte agenten voor de basisteams, waaronder wijkagenten. Momenteel kampt de politie met krapte op de arbeidsmarkt. De onverwachte (niet leeftijdsgebonden) uitstroom is momenteel erg hoog en ook de pensioengolf is nog steeds gaande. Dit heeft invloed op het tempo waarmee de uitbreiding gerealiseerd kan worden. De politie heeft een arbeidsmarktstrategie met daarin tientallen maatregelen om te zorgen dat de politie ook in de huidige krappe arbeidsmarkt een aantrekkelijke werkgever blijft, zowel voor nieuw personeel als voor zittend personeel.
Bent u het tevens met de stelling eens dat het gebrek aan politiecapaciteit er ook voor zorgt dat de nationale en internationale wapenhandel geen prioriteit kan krijgen?
Momenteel is ook sprake van onderbezetting in de opsporing. Hierdoor moeten soms scherpe keuzes worden gemaakt. De officier van justitie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het maken van deze keuzes en doet dat op basis van actualiteiten en het criminaliteitsbeeld. Onderzoek naar wapens maakt een integraal onderdeel uit van algemene opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld onderzoeken naar gewapende overvallen of liquidaties. Ook op Europees en internationaal niveau krijgt de aanpak van illegale wapenhandel veel aandacht. De aanpak van wapenhandel is net als voorgaande jaren opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en hangt nauw samen met de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden en de strijd tegen ondermijning.
En het verlengde daarvan, dat het gebrek aan politiecapaciteit ook geen positieve invloed heeft op de aanpak van zwaar illegaal vuurwerk, diplomatiek gezegd?
Een gebrek aan politiecapaciteit heeft mijns inziens geen negatieve invloed op de huidige aanpak. De afgelopen jaren hebben de politie en het Openbaar Ministerie de samenwerking geïntensiveerd en dit werpt zijn vruchten af. Afgelopen jaren is er een record hoeveelheid illegaal vuurwerk in beslag genomen. Er wordt verder ingezet op het uitbouwen in intensiveren van de samenwerking.
Het probleem rondom zwaar illegaal vuurwerk kent een internationaal karakter en vraagt om samenwerking op internationaal niveau. De kern van het probleem is dat niet alle landen dezelfde prioriteit geven aan dit onderwerp en het tijd kost om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU-verband blijven de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen. Op dit moment wordt er gewerkt aan een position paper om dit onderwerp binnen de EU nadrukkelijker op de agenda te zetten.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van het probleem?
Het is niet gelukt de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden.
Het bericht 'Tot in de dood tweederangs” en de column van John van den Heuvel “Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tot in den dood tweederangs»1 en de column van John van den Heuvel «Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s»2?
Ja.
Klopt het dat de naam van politieman Ferry Bakx, die in het Caribisch deel van het koninkrijk werd doodgeschoten, niet op het nationaal monument Tuin van Bezinning in Warnsveld is geplaatst vanwege het feit dat hij is omgekomen in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
En klopt het dat dit enkel en alleen wordt verhinderd door de statuten van de Tuin van Bezinning?
Waarom gaan statuten boven mensenlevens, ofwel boven die van de omgekomen politieman, maar ook boven die van zijn nabestaanden en collega’s?
Bent u het met de BBB eens dat aan deze enorme schoffering van bovengenoemde personen per direct een einde gemaakt moet worden en zo ja bent u bereid om deze statuten, althans dit deel ervan, te (laten) schrappen dan wel aan te passen?
En in het verlengde daarvan, bent u bereid om de moeder van de omgekomen politieman de eerstvolgende herdenking zodanig te faciliteren dat het haar onnodig aangedane leed enigszins wordt verzacht doordat ze nu wel een witte roos bij de naam van haar omgekomen zoon bij het monument kan leggen?
Bent u bereid om na te gaan of er nog meer van dit soort discriminerende regels zijn die een gelijkwaardige behandeling van alle politieagenten, werkzaam in het Koninkrijk der Nederlanden en Caribisch Nederland, tegengaat?
Zoals hierboven beschreven worden medewerkers van de politie die omkomen tijdens de uitoefening van hun taak passend herdacht. Voor medewerkers die aangesteld zijn bij de Nederlandse (Nationale) politie is dat in de Tuin van Bezinning. Voor medewerkers aangesteld bij het Korps Politie Caribisch Nederland is dat ter plekke. Het gaat hier immers om twee verschillende korpsen: de Nationale Politie valt onder de Politiewet 2012, het Caribische korps onder de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In bijzondere gevallen, zoals dat van Ferry Bakx, biedt de hardheidsclausule in het reglement van de Tuin van Bezinning een mogelijkheid om politiemedewerkers die aangesteld zijn bij het Korps Politie Caribisch Nederland ook in Nederland te herdenken. Daarmee is er geen sprake van een discriminerende regel.
Het bericht ‘Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: ‘Levensgevaarlijk’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: «Levensgevaarlijk»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Politievakbond ACP dat het wachten is op een ernstig incident en dat het zo echt niet langer kan? Zo nee, waarom niet?
Van hulpverleners wordt verwacht dat ze een stap naar voren doen als het nodig is. Ik neem dit signaal dan ook serieus en ik begrijp dat dit veel heeft gedaan met de betrokken agenten. Bij de uitvoering van deze actie hebben politieagenten ter plekke problemen ervaren met het gebruik van het C2000- netwerk. We nemen dan ook maatregelen zodat zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen doen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van agenten bij het uitvoeren van hun werk de hoogste prioriteit is? Zo ja, wat gaat u doen en gaat u dat doen op de korst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van onze hulpverleners staat voorop. Het C2000 netwerk kent een dekkingsgraad van meer dan 97%, waardoor onze hulpverleners gelukkig in bijna heel Nederland met elkaar en de meldkamers in verbinding kunnen staan. Idealiter is deze dekking er altijd en overal, maar 100% beschikbaarheid kan nooit worden gegarandeerd. We monitoren het netwerk continu en grijpen in waar dat nodig is om problemen te voorkomen en te verhelpen. Mijn mensen staan dag en nacht klaar om deze problemen aan te pakken. Problemen met betrekking tot de dekking van C2000 kunnen op veel manieren ontstaan, zoals veranderingen in het landschap, de bebouwde omgeving en storende radiobronnen.
Deze problematiek, die samenhangt met het intensief gebruik van (een steeds beperktere ruimte van) radiofrequenties, neemt naar verwachting de komende jaren verder toe en heeft mijn volle aandacht. Incidenten zoals die vorige maand hebben plaatsgevonden worden dan ook serieus opgepakt en geanalyseerd door de Landelijke Meldkamer Samenwerking.
Ook neemt mijn ministerie samen met de korpsleiding en de Landelijke Meldkamer Samenwerking continu maatregelen om de dekking van het netwerk te optimaliseren. Hierbij kunt u denken aan aanpassingen in de software door nieuwe updates in het systeem aan te brengen en anderzijds door nieuwe opstelpunten te bouwen of andere technische mogelijkheden in te zetten2.
De aanpak van gebieden met minder goede dekking wordt geprioriteerd aan de hand van een dekkingsissues prioriteringsprocedure. De lijst met gebieden die uit de dekkingsissues prioriteringsprocedure voortvloeit wordt jaarlijks herijkt, zodat inzichtelijk is welke gebieden de meeste problemen ervaren en met prioriteit dienen te worden aangepakt.
In de brief van 24 januari 2023 bevestigt u dat het communicatiemiddel C2000 aan vervanging toe is, een marktverkenning is geweest en dat een beleidsvoorstel richting de Kamer komt, maar waarom duurt het zo lang?
De vervanging van C2000 is onvermijdelijk om aan de groeiende behoeften van gebruikers, zoals real-time locatiebepaling en de inzet van drones, te voldoen. Ik heb in mijn vorige Kamerbrief uiteengezet wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van deze vervanging.
Het programma Nieuwe Openbare Orde en Veiligheid Architectuur, waarin de gebruikers van de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd, zijn hard bezig om de vervanging vorm te geven. Dit vraagt zorgvuldigheid en kost tijd. We hebben met elkaar uitgangspunten en randvoorwaarden voor de nieuwe voorziening beschreven en op 8 december 2022 is een marktverkenning gepubliceerd waarin marktpartijen worden bevraagd naar hun zienswijze betreffende de (technische) mogelijkheden voor de nieuwe missiekritische voorziening.
De uitkomsten van deze marktverkenning zijn noodzakelijk voor de verdere vormgeving van de vervanger van C2000. Omdat het toekomstige systeem technisch nog niet is ontwikkeld vraagt dit veel onderzoekstijd waardoor het mede lang duurt. De komende tijd zal ik gebruiken om de businesscase actualiseren en uiteindelijk een programma van eisen op te stellen voor een aanbesteding. Ik zal u halfjaarlijks blijven informeren over deze stand van zaken.
Wat gaat u, samen met de korpsleiding, doen om dit proces te bespoedigen en in de tussentijd er voor te zorgen dat alle agenten per heden wel beschikken over een afdoende communicatiemiddel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat politie d.d. 19 april 2023?
Ja.
Het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet?1
Ik ben bekend met het artikel waar u naar verwijst. Het lid Van Ginneken (D66) heeft bij mijn weten niets geëist, maar gezegd er vanuit te gaan dat de nieuwe Minister van LNV het kabinetsbeleid steunt.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat iemand die als burger zo’n principiële overtuiging heeft ten aanzien van geslacht en geslachtsverandering dat hij daartoe een nationaal manifest ondertekent, het manifest Gendertwijfel, die overtuiging als Minister niet van het ene moment op het andere in precies het omgekeerde kan aanpassen, zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen?
Ik heb het manifest «De nieuwe Transgenderwet raakt iedereen» ondertekend op persoonlijke titel in de tijd voordat ik Minister werd. Een Minister draagt verantwoordelijkheid voor het gehele kabinetsbeleid, en zo zal ik mij dus ook opstellen.
Bent u het eens dat de eis die het Kamerlid aan u stelt op zijn minst niet bevorderlijk is voor de onderlinge verhoudingen in de coalitie, waaraan door de vele crises die het hoofd moet worden geboden toch al hoge eisen worden gesteld?
Ik respecteer de inzet van het lid Van Ginneken (D66) voor de positie en rechten van transpersonen. Haar vragen naar mijn persoonlijke opvattingen doen in mijn beleving geen afbreuk aan de onderlinge verhoudingen.
Mogen wij u tenslotte wijsheid en kracht toewensen en de hoop uitspreken dat u standvastig blijft in uw overtuiging?
Dank u wel.
Het bericht 'Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie' |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opsporing komt in gevaar door disfunctioneren tapkamer politie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 4 oktober jl. heb ik ook een brief aan uw Kamer gestuurd met daarin mijn reactie op dit artikel (Kamerstuk 29 628, nr. 1124).
Over hetzelfde bericht zijn ook schriftelijke vragen gesteld door het lid Bisschop (SGP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 368 en het lid Sylvana Simons (BIJ1), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 370. De vragen komen gedeeltelijk overeen; ik zal daarom de beantwoording van beide sets vragen gelijktijdig aan u doen toekomen.
Klopt het dat het dat het nieuwe systeem, dat miljoenen heeft gekost en blijkbaar nog kost, al drie jaar niet naar behoren werkt?
Het klopt dat het nieuwe tapsysteem voor de politie dat in 2019 is aangeschaft op dit moment nog wordt geïmplementeerd. Het beeld dat het tapsysteem al drie jaar had moeten werken klopt echter niet. In de afgelopen periode is gewerkt aan de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe systeem. Deze implementatie, en vervolgens de uitrol, kost tijd, omdat het complexe en gevoelige technologie betreft en de opsporing ondertussen door moet blijven gaan. De implementatie van een nieuw tapsysteem is een grote operatie waarbij het gaat om maatwerk. Systemen van een dergelijke omvang en complexiteit kennen dit soort doorlooptijden. Niet alleen worden alle technische omgevingen ingericht conform state of the art informatiebeveiliging, ook de koppelingen met de providers moeten worden ingericht, het moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, die bijvoorbeeld een geheimhoudersfilter nodig maakt.
Op 1 juli 2019 is uw Kamer per brief over deze voorbereiding geïnformeerd en op 29 mei 2020 over het verwachte tijdpad daarvan.
Klopt het ook dat de politie daardoor genoodzaakt is gebruik te blijven maken van een zwaar verouderd systeem dat met grote regelmaat uitvalt? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan nooit, al dan niet vertrouwelijk, op de hoogte gesteld?
Op dit moment maakt de politie gebruik van een tapsysteem dat sinds 2011 draait en inmiddels end-of-life is. Er zijn geregeld storingen van wisselende impact. Dit is een belangrijke reden voor vervanging van dit systeem. Hierover is uw Kamer meermalen geïnformeerd, al vanaf de aanbesteding. Wel functioneert het huidige systeem tot op heden voldoende. De politie monitort al haar systemen continu op storingen en op veiligheid. In het geval van een storing wordt direct gehandeld en betrokken medewerkers direct geïnformeerd zodat andere middelen kunnen worden ingezet.
Is het juist dat hierdoor het afluisteren en monitoren van verdachten en criminelen, ook tijdens invallen of grootschalige politieacties, in gevaar komt of is gekomen?
De politie laat mij weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem. Het is daarnaast goed om te realiseren dat de inzet van het tapsysteem een belangrijk middel in de opsporing is, maar slechts één van de hulpmiddelen in een onderzoek of bij politieacties. Bij storing of uitval gebruikt de politie andere middelen of is ze in staat deze in te zetten waardoor de opsporing of de beveiliging gewaarborgd blijft.
Is het juist dat dit groot gevaar oplevert voor (lopende) opsporingsonderzoeken? Zo ja, kunt u aangeven of dit gevaar kan worden afgewend en zo ja, hoe?
Zoals gezegd heeft de politie mij laten weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem.
Klopt het dat het hele landelijke tapsysteem van de politie met regelmaat uren onbruikbaar is, hetgeen niet alleen grote risico’s oplevert voor agenten tijdens bijvoorbeeld een politie-inval, maar ook problemen oplevert bij het vinden van een ontsnapte gevangene of een weggelopen demente burger of een verward persoon, ofwel dat er dus levensgevaarlijke situaties ontstaan die voorkomen hadden kunnen en moeten worden?
Het systeem, dat verouderd is, heeft geregeld storingen met wisselende impact. In mijn brief van 4 oktober jl. is aangegeven dat zich de afgelopen 3 maanden 3 prio1-storingen hebben voorgedaan waarbij het tapsysteem tijdelijk niet beschikbaar was. Dataverlies door prio1-storingen is naar verhouding gering. Behalve dat het verlies gering is, is het verlies ook bekend. En in een onderzoek is nooit alle mogelijke data beschikbaar: zo worden bijvoorbeeld niet alle telefoons getapt en wordt niet alles geobserveerd. Rechercheurs werken met de gegevens die er zijn. Wanneer dataverlies voorkomt wordt dit ook vastgelegd in een proces-verbaal en bekend gemaakt aan het opsporingsteam. Voor locatiebepaling kunnen alternatieven worden ingezet. Er zijn bij de politie geen gevallen bekend waarbij de veiligheid van politiecollega’s of te beschermen personen of anderen in het geding is gekomen.
Klopt het dat het kentekenvolgsysteem nog steeds niet goed werkte toen onlangs een auto vol wapens van Nederland naar België gevolgd moest worden in verband met een bedreigde Belgische Minister?
Nee dat klopt niet. Het incident waaraan gerefereerd wordt doelt op een Belgisch onderzoek, waaraan Nederland op enig moment rechtshulp heeft verleend. Gedurende dit onderzoek werkte de ANPR naar behoren.
Is het juist dat in de week van 19 september jongstleden het systeem van bewakingscamera’s niet werkte waardoor de verwerking van data van camera’s voor kentekenregistratie boven de snelweg en van camera’s die bijvoorbeeld bij beveiligde personen in de woonwijk hangen, meerdere dagen niet functioneel was, hetgeen ten koste ging van de beveiliging van tal van prominenten dan wel te beveiligen personen?
Nee dat klopt niet. De bewakingscamera’s bij beveiligde personen in woonwijken werkten. De ANPR-camera’s zelf werkten ook, maar er was een storing in het systeem waarin ANPR-informatie wordt verrijkt (i-trechter). Hierdoor ontbreekt extra informatie die mogelijk bruikbaar is voor de operatie. De operatie is hiervan in kennis gesteld zodat daar eventueel passende maatregelen genomen kunnen worden. Er zijn bij de politie geen gevallen bekend waarbij daardoor de veiligheid van te beschermen personen of anderen in het geding is gekomen.
Beseft u dat een dergelijk camerasysteem er bijvoorbeeld voor heeft gezorgd dat de vermoedelijke moordenaars van Peter R. de Vries binnen een uur na de aanslag zijn opgepakt? Zo ja, erkent u dat een dergelijk systeem nooit mag uitvallen dan wel voorzien moet zijn van een de mogelijkheid voor een back-up of iets dergelijks?
Ik realiseer me dat deze systemen van belang zijn bij de aanpak van criminaliteit. Camerasystemen zijn inderdaad belangrijke middelen in de opsporing, maar zoals ook hiervoor aangegeven, slechts één van de hulpmiddelen in een onderzoek. Verder zijn essentiële onderdelen vaak dubbel uitgevoerd. Dit is ook het geval bij ANPR, als daarvan één onderdeel uitvalt blijft ANPR gewoon functioneren.
In een politieonderzoek is bovendien nooit alle mogelijke data gelijktijdig beschikbaar. Rechercheurs werken met de gegevens die er op dat moment zijn.
Klopt het dat de situatie zó ernstig is dat inmiddels meerdere politieagenten formele klachten hebben ingediend tegen de leiding? Zo ja, wordt serieus met die klachten omgegaan en komen de betreffende politieagenten niet in gevaar doordat de leiding(gevende) op basis hiervan maatregelen tegen hen zal (laten) nemen, zoals wel vaker het geval is?
De korpsleiding laat mij weten dat er veel speelt binnen de afdeling interceptie. In relatie tot de totale verbeteringen binnen de Landelijk Eenheid wordt ook bij deze afdeling ingezet op goed leiderschap en medewerkerschap. De interne verhoudingen zijn onderkend, bespreekbaar gemaakt en er wordt gewerkt aan een afdelingsbrede veranderaanpak, vooruitlopend en in lijn met de veranderingen zoals voorgesteld door de commissie Schneiders.
Dit past in de transitie van de Landelijke Eenheid om meer focus te richten op de uitvoering van specialistische taken. De leiding van de Landelijke Eenheid neemt de zorgen van medewerkers serieus en bespreekt deze in alle openheid met teams waar dit aan de orde is. Dit geldt ook voor de afdeling interceptie en sensing.
Medewerkers kunnen met hun knelpunten terecht bij hun leidinggevende of bij vertrouwenspersonen. Daarnaast kunnen de medewerkers van de Landelijke Eenheid hun zorgen en ideeën ook inbrengen bij de commissie Schneiders.
Bent u zich ervan bewust dat u in het commissiedebat op 17 februari 2022 de Kamer verkeerd heeft ingelicht door op de opmerking dat Nederland goed in staat is een eigen systeem te bouwen te antwoorden: «Het bouwen van een tapsysteem is complex en vraagt een dusdanig grote investering qua benodigde capaciteit en specialistische kennis en kunde, dat een leverancier of commerciële partij nodig is om zo'n systeem te realiseren. Het is geen optie, los van de vraag of de vraagstellers dit zo bedoelden, dat de overheid het zelf gaat bouwen»?
Ik licht deze uitspraak graag nader toe. Voorafgaand aan de aanbesteding is overwogen of de politie zelf een tapsysteem kon bouwen, waardoor zij ook zelf de volledige regie zou hebben op de toegang tot het systeem. Dit idee is echter verworpen omdat het zelf bouwen van een tapsysteem zeer complex is, er goede alternatieven in de markt beschikbaar zijn, regie en toegangsvereisten meegenomen worden bij de aanbesteding en de benodigde specifieke IV-expertise en -capaciteit van de politie begrensd is.
Bent u zich er tevens van bewust dat u de Kamer ook verkeerd heeft geïnformeerd door te zeggen: «Nederlandse bedrijven kunnen uiteraard gewoon meedoen bij de aanbesteding van dergelijke systemen», nu blijkt dat een Nederlands bedrijf bewust buiten de aanbesteding is gehouden?
Dit is niet het geval, er is geen Nederlands bedrijf bewust buiten de aanbesteding gehouden. De Europese aanbestedingsprocedure stond open voor aanbieders gevestigd binnen de lidstaten van de EU en voor aanbieders vallende onder de Government Procurement Agreement (GPA). De nieuwe leverancier is in de combinatie van kwaliteit en prijs als beste partij naar voren gekomen na een zorgvuldige aanbesteding. De aanbesteding is naar behoren verlopen, als een Nederlands bedrijf het beste uit de aanbesteding was gekomen was dat bedrijf het geworden.
Erkent u dat de reactie, luidend dat «Het huidige systeem operationeel zal blijven tot het nieuwe systeem volledig is ingevoerd» op zijn minst voorbarig en discutabel is nu vaststaat dat dit systeem zó verouderd is dat er geen onderdelen meer voor te verkrijgen zijn en het al enige tijd op zijn laatste benen loopt?
De politie heeft mij laten weten dat het huidige tapsysteem inderdaad end-of-life is, maar nog steeds voldoende functioneert. Met de huidige leverancier is een contract afgesloten voor 2023. Dit is inclusief de levering van onderdelen van systemen. Ik erken echter, zoals ik u ook meldde in mijn brief van 4 oktober jl., dat de hard- en software verouderd zijn.
Hoe gaat u zorgen voor de veiligheid van alle Nederlandse burgers en iedereen die zich binnen onze landsgrenzen bevindt? Wordt gekeken naar een ander, nieuw, vervangend of aanvullend systeem of is dat niet mogelijk?
De politie werkt hard aan de gedegen en zorgvuldige implementatie van het nieuwe tapsysteem dat voldoet aan alle hoge (veiligheids)eisen die daaraan gesteld worden.
Het opzeggen van het contract zou ook tot zeer grote vertraging leiden bij de oplevering van het nieuwe tapsysteem en het huidige tapsysteem is hoewel het nog voldoende functioneert inmiddels end-of-life. Ook betekent opzegging van het contract dat het hele verwervingsproces opnieuw gestart moet worden. Het zou de opsporing in Nederland voor grote problemen plaatsen en op achterstand zetten.
De implementatie van het nieuwe systeem zal gefaseerd plaatsvinden vanaf eind dit jaar. Dan verwacht de politie de productieomgeving klaar te hebben en live te kunnen gaan. Het systeem is dan gereed voor de eerste taps. Daarna volgt een zorgvuldige stapsgewijze implementatie die naar verwachting nog heel 2023 zal vergen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden nu het een zaak van nationale veiligheid betreft?
Ja.
Het bericht ‘Slachtoffers moeten te lang wachten tot er wat gebeurt met hun aangifte' |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u bericht «Slachtoffers moeten te lang wachten tot er wat gebeurt met hun aangifte»?1
Ja.
Hoeveel misdrijven worden er per maand niet opgelost door het tekort aan officieren van justitie?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden, het registratiesysteem biedt daarvoor geen mogelijkheid.
Hoeveel meer zaken worden er per maand geseponeerd door het tekort aan officieren van justitie?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden, het registratiesysteem biedt daarvoor geen mogelijkheid.
Bent u het eens met de stelling dat het niet uit te leggen is aan slachtoffers dat zij nu veel langer moeten wachten tot er werk wordt gemaakt van hun aangifte (als er überhaupt al werk van wordt gemaakt) omdat het College van procureurs-generaal heeft zitten slapen? Zo nee, waarom niet?
Als zaken lang blijven liggen, is dit inderdaad onwenselijk en moeilijk aan slachtoffers uit te leggen. Daarom heeft dit kabinet maatregelen genomen. Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking.
Waarom heeft het College van procureurs-generaal niet gereageerd op de brandbrief van de Vakvereniging voor officieren en rechters (NVvR)? Bent u bereid het College hierop aan te spreken?
Het College deelt de zorgen van de NVvR, waarbij de aandacht van het College uiteraard uitgaat naar alle functiegroepen, en is daarover al langere tijd met de NVvR in gesprek. Het College heeft mij laten weten dat de overtuiging dat er niet op de brief van de NVvR gereageerd zou zijn, op een misverstand moet berusten. Het College heeft diezelfde maand nog in een brief aan de NVvR uiteengezet welke initiatieven al zijn ingezet. Het College heeft in zijn reactie uitleg gegeven over de acties en maatregelen die al in gang zijn gezet om zowel op de korte als lange termijn bij te dragen aan het terugdringen van de werkdruk.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er een zo snel mogelijk een einde komt aan de onderbezetting van officieren van justitie en dat misdrijven niet langer onnodig onopgelost blijven? Zo nee, waarom niet?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel.
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Bent u het eens met de stelling dat deze structurele onderbezetting bij het Openbaar Ministerie ook negatieve gevolgen heeft voor de politie? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Als het OM strafzaken in behandeling neemt, dient het OM deze zorgvuldig en voortvarend af te ronden. Ik begrijp dat het frustrerend kan zijn voor de politie als zaken blijven liggen of wegens capaciteitsgebrek geseponeerd worden. De politie heeft immers werkzaamheden verricht die niet worden afgerond met, bijvoorbeeld, een vonnis van een rechter.
Erkent u dat het voor de politie, die ook kampt met een structureel capaciteitsprobleem, onacceptabel is dat zaken die zij doorstuurt naar het Openbaar Ministerie, blijven liggen en/of uiteindelijk worden geseponeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Zo ja, gaan u en de voorzitter van het College van procureurs-generaal hiervoor excuses aanbieden nu dit probleem al jaren speelt en er herhaaldelijk op is gewezen?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd. Het gaat hier om omstandigheden waar de ketenorganisaties weinig invloed op hebben, maar waar ze wel door geraakt worden. Samen met de ketenorganisaties, met inbegrip van het OM, werken we er hard aan om de werkdruk te verlagen en de doorlooptijden te verbeteren. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6, zijn hiervoor de nodige maatregelen getroffen.
Kent u de berichten «Miljoenen voor de schijn van daadkracht» en «Honderden miljoenen verdwenen in strijd tegen georganiseerde misdaad»?1, 2
Ja.
Klopt het dat tussen 2017 en 2022 ruim € 900 miljoen is vrijgemaakt voor de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit? Zo nee, wat is dan het juiste bedrag?
Ja, dat klopt. Van 2017 tot 2022 is in totaal 926 miljoen euro vrijgemaakt voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, waarvan het overgrote deel in 2022 (zie tabel3. In onderstaande tabel worden deze beschikbare middelen weergegeven, ingedeeld in incidentele middelen, bijvoorbeeld incidentele bijdrage Ondermijning, en structurele middelen, bijvoorbeeld Versterking ondermijning.
Een specificatie van de besteding naar opgaven is opgenomen in de financiële bijlage van de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.4
Klopt het dat dit bedrag (grotendeels) is besteed aan vele projecten, werkoverleggen en/of taskforces? Zo nee, waar is het dan aan besteed?
Het geld is besteed aan de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. We hebben over de hele linie geïnvesteerd: van het voorkomen van georganiseerde criminaliteit, tot het doorbreken, stoppen en bestraffen als die criminaliteit toch plaatsvindt. Zo zijn er nu structureel meer mensen om de organisaties die zich bezig houden met de aanpak van ondermijning te versterken, zoals de politie en het Openbaar Ministerie. Daar komen ook in de komende jaren nog meer mensen bij. Er is geld voor werkwijzen zoals digitale opsporing en kunstmatige intelligentie, en verbetering van bijv. forensische opsporing. Met het Ondermijningsfonds zijn we begonnen met vooral veel projecten in de regio’s financieren, om te zorgen dat de aanpak zo goed mogelijk aansloot op de lokale context en flexibel genoeg om aan te passen als dat nodig bleek. De projecten waren bedoeld om in een afgebakende periode een probleem op te lossen of het fundament voor de toekomstige oplossing te bouwen. Bijvoorbeeld door de lokale vastgoedsector goed in beeld te krijgen zodat criminelen daar minder kansen krijgen, of vissers weerbaarder te maken tegen verzoeken om drugs op te pikken op zee.5
Over al deze middelen is de Tweede Kamer in de volgende brieven geïnformeerd:
Kamerstuk 29 911, nr. 212: Versterking aanpak ondermijning: actuele stand van zaken. Bevat uitwerking van het Ondermijningsfonds (€ 100 mln.) en de toelichting over hoe de gelden zijn verdeeld over de regio’s t.b.v. de regionale versterking.
Kamerstuk 29 911, nr. 254: Contouren breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In deze brief wordt geschetst hoe het incidentele geld van de Najaarsnota 2019 zal worden besteed.
Kamerstuk 29 911, nr. 281: Uitwerking breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In deze brief is uitgewerkt hoe het geld wat bij Voorjaarsnota 2020 beschikbaar kwam werd verdeeld.
Kamerstuk 29 911, nr. 329: Extra investeringen in het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit. Deze brief bevat de verdeling van de middelen die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gesteld.
Ten koste van welke onderdelen van de bestrijding van criminaliteit is het betreffende bedrag gebracht? Is er geld weggehaald (op welke begrotingstechnische manier dan ook) bij de politie?
Het bedrag is niet ten koste gegaan van andere onderdelen van de bestrijding van criminaliteit: er zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Met deze middelen is de aanpak langs de gehele linie versterkt. Ook in de politie is fors geïnvesteerd. Naast de structurele middelen (€ 434 miljoen) die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van ondermijning, is er vanuit de motie-Hermans (€ 200 miljoen) geïnvesteerd in de politie. Ook maakt het kabinet met het coalitieakkoord Rutte IV € 200 miljoen euro vrij voor de politie. Vanuit al deze gelden wordt in totaal voor ruim € 500 miljoen geïnvesteerd in de politie.
Hoeveel agenten (blauw op straat) vertegenwoordigt een bedrag van € 900 miljoen?
Het uitgangspunt van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is dat alleen een aanpak over de gehele linie (van preventie tot repressie) en op alle niveaus (van lokaal tot nationaal tot internationaal) succesvol kan zijn in het duurzaam terugdringen van deze zware criminaliteit. Blauw op straat maakt daar een belangrijk onderdeel van uit, maar alleen extra agenten gaat niet zorgen voor minder (georganiseerde) criminaliteit, of in het algemeen meer veiligheid voor Nederland. Ondermijnende criminaliteit speelt zich immers niet alleen af op straat. Daarom besteden we ook geld aan bijv. preventie, het afpakken van crimineel geld en het voorkomen dat drugs ons land binnenkomen.
Gelet op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, is het daarnaast niet reëel dat voor € 900 miljoen aan agenten geworven zou kunnen worden. Verder zijn agenten het meest waardevol als zij hun werk kunnen doen in de brede aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarom hebben we naast extra geld voor de politie ook middelen vrijgemaakt voor andere essentiële partners binnen de brede aanpak, zoals het Openbaar Ministerie, de rechtspraak, de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering. Qua agenten gaat het niet alleen om blauw op straat, maar ook om rechercheurs met specialistische kennis, zoals cyber of financieel. Het oprollen van criminele netwerken vergt nauwe samenwerking, ook met organisaties zoals de FIOD en de Douane.
Hoe gaat u het vertrouwen van de deskundigen en betrokken organisaties terugwinnen zodat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit hier niet onder lijdt, nu blijkt dat de vorige Minister alle adviezen en waarschuwingen van alle deskundigen en betrokken organisaties naast zich neer heeft gelegd?
Bij het vormen van de aanpak van ondermijnende criminaliteit, gaan we altijd in gesprek met betrokken organisaties en deskundigen. De huidige aanpak is bijvoorbeeld voor een groot deel gebaseerd op het Pact van de Rechtsstaat, een document wat is opgesteld in overleg met het Strategisch Beraad Ondermijning6, waar alle betrokken partijen in vertegenwoordigd zijn.
Ik neem aan dat u bij deze vraag specifiek doelt op de uitspraken die de verschillende deskundigen hebben gedaan in de publicaties over het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Het MIT is destijds opgericht na de moord op advocaat Derk Wiersum. De zes deelnemende organisaties zijn vanaf de start betrokken bij de planvorming en de uitwerking van de besluitvorming, waarbij zes kwartiermakers -afkomstig uit de zes deelnemende organisaties- de plannen hebben opgesteld. Het MIT was een samenwerkingsverband van de bestaande handhaving-, toezicht- en opsporingsorganisaties.
Ik ben direct na aantreden als Minister in gesprek gegaan met zowel mensen van de werkvloer als uit de leiding van de samenwerkende diensten in het MIT, wetenschappers en andere professionals die bij het samenwerkingsverband betrokken zijn (geweest) en/of ontwikkelingen van het MIT hebben gevolgd. Hieruit zijn twee dingen gebleken:
Er is veel consensus over de noodzaak van samenwerking om informatie te kunnen delen voor een effectievere aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De diensten hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen.
Maar tegelijk ook kritiek, omdat er in de opbouw van het MIT discussie en onduidelijkheid was over aansturing bij interventies en operationele slagkracht van betrokken moederorganisaties.
Daarom heb ik gekozen voor een nieuw samenwerkingsverband, de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit, met een aangescherpte focus. Ik ga hier verder op in, in de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Kunt u garanderen dat de vervanger van het Multidisciplinaire Interventie Team (MIT), de Nationale Samenwerking Ondermijnende Criminaliteit (NSOC), wel een succes gaat worden en niet het zoveelste politieke prestigeproject?
NSOC heeft een aangescherpte operationele focus ten opzicht van het MIT, met als kerntaak het ontvlechten van de (financiële) verwevenheid van onder- en bovenwereld door met gerichte interventies te belemmeren dat de maatschappelijke infrastructuur wordt misbruikt voor criminele doeleinden. Daarbinnen richt het actieplan NSOC zich op het bestrijden van misbruik van Nederland als handelsland voor criminele waarde verplaatsingen en het verstoren van criminele bedrijfsprocessen. Hierbij wordt gefocust op vier onderwerpen: Trade Based Money Laundering (TBML), financiële dienstverleners, logistieke dienstverleners rondom de Nederlandse knooppunten en de aanpak van corruptie en geweld.
Succes is daarbij nooit gegarandeerd, zeker niet in een werkveld waar voor criminelen zoveel op het spel staat. Ik kan u wel garanderen dat het hier niet gaat om het «zoveelste politieke prestigeproject». Zoals ook wordt onderkend door de experts die geïnterviewd zijn voor de publicaties van Investico, Argos en de Groene Amsterdammer, is het van groot belang om inzicht te krijgen in de criminele structuren en hun verdienmodellen aan te pakken. We monitoren uiteraard de toegevoegde waarde van het samenwerkingsverband in deze vorm. Komend jaar zullen we samen met het veld beoordelen hoe het verder gaat.
Het bericht ‘Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gespecialiseerde arrestatieteams politie hebben handen vol aan verwarde personen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Erkent u dat het aantal van 130.177 incidenten met verwarde personen waar de politie in 2021 moest optreden aantoont dat er nog steeds sprake is van een stijging van het aantal incidenten?
De politie treedt op wanneer er een melding bij de politie (en dus niet bij de zorg of een meldpunt) binnenkomt. Het is dan meestal niet duidelijk wat de aard van de situatie is en of en welke inzet van politie nodig is, of dat iemand eigenlijk hulp of ondersteuning vanuit de zorg of het sociaal domein nodig heeft. Indien de politie ter plaatse vaststelt dat dit laatste het geval is, wordt de zorg ingeschakeld of kan er een zorgmelding worden gedaan.
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag.2 De systematiek van de E33-meldingen is in de eerste plaats bedoeld voor de ondersteuning van de dagelijkse uitvoerende werkprocessen van de politie. Zij is niet bedoeld voor, en ook niet zonder meer geschikt voor, het opleveren van stuur- of verantwoordingsinformatie. Een E33-melding is een melding van overlast door een persoon met verward gedrag en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen, waarbij niet bekend is in welk aandeel van de gevallen politie-inzet noodzakelijk was. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. Eén persoon kan ook zorgen voor meerdere meldingen, zelfs bij een enkel incident. De stijging van het aantal geregistreerde meldingen wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Om meer inzicht te krijgen in de problematiek, werken JenV en de politie momenteel samen aan een analyse van de E-33-meldingen. Hierover zullen wij uw Kamer nader informeren middels de eerstvolgende voortgangsbrief personen met verward gedrag.
Wij zijn bezig met de uitwerking van de afspraak in het coalitieakkoord over de problematiek van personen met verward gedrag. We zetten onze jarenlange, gezamenlijke aanpak voort en stimuleren daarnaast dat de politie, de ggz en het sociaal domein intensiever gaan samenwerken en ervoor zorgen dat personen met verward gedrag tijdig zorg of ondersteuning krijgen en niet onnodig worden opgepakt. Hiermee wordt de politie ontlast. In de voortgangsbrief van 15 juli jl. hebben wij uw Kamer hierover geïnformeerd.3
Beseft u dat dit aantal incidenten betekent dat elke agent gemiddeld twee uur per dag van zijn dienst moet besteden aan de problematiek van verwarde personen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de toch al zeer schaarse politiecapaciteit hierdoor nog verder wordt aangetast?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de problematiek van de verwarde personen primair de taak is van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en het sociale domein en niet van de politie? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Bij meldingen over personen met verward gedrag die door de politie worden beoordeeld is vooraf vaak onduidelijk of inzet van de politie noodzakelijk is. Het is de taak van politie om zorg te dragen voor de handhaving van de rechtsorde en openbare orde en om hulp te verlenen aan hen die dit behoeven. Waar het deze kerntaken betreft is inzet van de politie dan ook terecht. Ditzelfde geldt voor inzet van justitie daar waar het misdrijven betreft. Echter, de zorgtaak voor deze mensen ligt niet bij de politie. De personen uit de doelgroep hebben dikwijls niet (alleen) behoefte aan inzet van de zorg, maar vragen ook om inzet van het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en dagbesteding. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om de samenwerking tussen ggz, politie en sociaal domein te verbeteren zodat de personen uit deze doelgroep tijdig worden toegeleid naar passende zorg en ondersteuning. Dit moet er ook toe leiden dat deze mensen niet meer onnodig in aanraking komen met politie en justitie.
Bent u het eens met de stelling dat deze jaarlijkse stijging van het aantal incidenten rondom verwarde personen betekent dat de aanpak zoals u, samen met uw collega voor Langdurige Zorg en Sport (LZS), op touw hebt gezet, niet (voldoende) resultaat levert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er komen verschillende complexe problemen samen in de aanpak van personen met verward gedrag, wat het een taai maatschappelijk probleem maakt dat blijvend onze aandacht vraagt. De afgelopen jaren hebben we goede stappen gezet in een werkende aanpak voor personen met verward gedrag en we blijven erop inzetten om de aanpak in iedere regio te versterken. Daarbij intensiveren we onze inzet op het bevorderen van de samenwerking tussen politie, ggz en het sociaal domein. Een betere samenwerking tussen deze partijen moet erin resulteren dat personen met verward gedrag zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning krijgen en niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Professionals uit de praktijk weten wat werkt. Er bestaan goede voorbeelden uit de praktijk die hun vruchten afwerpen. Deze voorbeelden zijn op basis van eerdere pilots in kaart gebracht. We vragen daarom politie, ggz en gemeenten om inspiratie te putten uit deze voorbeelden en om een van deze samenwerkingsvormen duurzaam te implementeren.
Voor de uitvoering van dit beleid worden middelen uit de preventieparagraaf van het coalitieakkoord ingezet. Er is structureel 39 miljoen euro extra gereserveerd voor de aanpak van personen met verward gedrag. Om zicht te hebben op de voortgang van de vorderingen per regio wordt er een dashboard vormgegeven. Deze zullen wij ook gebruiken als basis voor de informatievoorziening aan uw Kamer.
Bent u bereid om in dat kader ervoor te zorgen dat vanaf het begin van een melding rondom een verward persoon de politie samen met iemand van de zorgverlening/GGZ naar zo’n melding toe kan gaan, zodat mensen meteen op de goede plek terecht komen en niet in een politiecel belanden?
De maatregel die u in vraag 7 aanhaalt wordt ook wel «straattriage» genoemd. Afhankelijk van de lokale/regionale context kan straattriage een succesvol middel zijn om te voorkomen dat personen met verward gedrag onnodig in aanraking komen met justitie en toegeleid worden naar de juiste zorg of ondersteuning. Zo heeft men in Twente goede ervaringen met deze maatregel en is Amsterdam deze maatregel momenteel aan het ontwikkelen. Het is van belang dat politie, zorg en het sociaal domein op een goede manier samenwerken en elkaar weten te vinden wanneer nodig. Dit kan, afhankelijk van de lokale context, ook op een andere wijze worden georganiseerd. De partners in de uitvoeringspraktijk weten het best hoe dat ingevuld kan worden. Het Rijk deelt daarnaast, onder andere binnen het Actieprogramma Grip op Onbegrip en met de regioadviseurs Zorg en veiligheid, voorbeelden uit de praktijk zoals straattriage met gemeenten en regio’s. Tijdens werkconferenties die per 2023 door het land worden georganiseerd zal uitgebreid worden stilgestaan bij manieren om de samenwerking in te richten, zoals geschetst in de voortgangsbrief. Het is aan regio’s zelf om hier (op basis van de voorbeelden uit de praktijk) mee aan de slag te gaan en hier gezamenlijk op goede wijze vorm aan te geven.
Bent u bereid om de succesvolle pilot in de gemeente Eindhoven als voorbeeld te nemen/landelijk uit te rollen?
Ervaring vanuit de werkplek en vanuit de praktijk leert dat een blauwdruk niet werkt. Daarom zal het Rijk aansluiten op de behoeftes van de lokale uitvoeringspartners en stimuleren dat regio’s van elkaar leren.
Aangezien zelfs het aantal meldingen waarvoor een arrestatieteam (AT) van de Dienst Speciale Interventies (DSI) van de politie moest worden ingezet, in 2021 is verdubbeld en dit jaar het aantal waarschijnlijk nog hoger zal liggen, deelt u dan de mening dat dit een volstrekt onwenselijke situatie is, zowel voor de betreffende politieagenten als de verwarde personen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De politie zal optreden op een wijze die zij passend acht. Zoals al aangegeven is het verlenen van zorg geen kerntaak van de politie. Indien er gevaar is voor de betrokkene zelf of zijn omgeving, of er sprake is van een strafbaar feit, kan dit de inzet van specialistische politiecapaciteit inhouden. Vanzelfsprekend wordt deze specialistische politiecapaciteit niet ingezet wanneer er geen veiligheidsrisico is. Het is echter bij een melding niet altijd vooraf duidelijk wat er aan de hand is. Waar sprake is van een zorg- of ondersteuningsbehoefte van de betrokkene, is ook van belang dat iemand zo snel mogelijk wordt toegeleid naar passende zorg of ondersteuning en dat politie en de hiervoor verantwoordelijke partijen elkaar goed weten te vinden. Zoals eerder aangegeven, is de verwachting dat deze samenwerking er ook toe leidt dat personen met verward gedrag niet meer onnodig in aanraking komen met de politie.
Bent u het het eens met de stelling dat de dure en specialistische politiecapaciteit van de arrestatieteams voor andere taken moet worden ingezet, zeker gezien het feit dat u van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een topprioriteit hebt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens met politiechef de heer Sitalsing dat veel eerder en preventief moet worden ingegrepen, ofwel dat er eerder lokaal voor deze zorg budget beschikbaar moet zijn (voordat iemand als psychiatrisch wordt aangeduid)? Zo ja, bent u bereid dit met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en/of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te bespreken?
Wij zijn het met dhr. Sitalsing eens dat betrokken partijen elkaar moeten weten te vinden, alsook dat het voorkomen van (escalatie van) problematiek van belang is. De in de vraag genoemde departementen werken al jaren samen aan de aanpak van personen met verward gedrag waarbij de insteek is om zo snel mogelijk passende zorg en ondersteuning te bieden. We zetten de komende periode extra in op het intensiveren van de lokale en regionale samenwerking tussen partijen om toeleiding naar de zorg en ondersteuning te versterken. In dezen wijzen wij u ook de bovengenoemde brief van 15 juli 2022.
Zo ja, vindt u niet dat ook de vraag moet worden gesteld of de zogenoemde «ambulantizering» (het buiten de kliniek laten verblijven van verwarde personen/psychiatrische patiënten) niet te ver is doorgeschoten en sommige patiënten beter in een (gesloten) kliniek dienen te verblijven dan «zelfstandig» te wonen? Zo ja, wat gaat u in dat kader, samen met uw collega van VWS, doen?
Uit onderzoek van het Trimbos Instituut4 en de Rapportage verkenning verward gedrag5 blijkt dat er geen relatie is tussen de afbouw van het aantal klinische opnameplekken (ambulantisering) en het aantal (E33-)meldingen van personen met verward gedrag bij de politie.
Wij willen graag benadrukken dat personen met verward gedrag niet één op één gelijk zijn te stellen met personen met psychische problematiek. Het betreft een bredere groep personen die kampt met veelal een combinatie van verslavings- en psychische problematiek, dementie, een (licht) verstandelijke beperking en/of levensproblemen zoals schulden of het verlies van een naaste. Daarnaast is de inzet om deze personen zoveel mogelijk in hun eigen omgeving te behandelen en ondersteuning te bieden als dat nodig is, ingegeven vanuit het oogpunt dat dit beter bijdraagt aan herstel en kwaliteit van leven. Het is aan de behandelaar om te beslissen over de meest passende zorg of ondersteuning. Dit kan zowel ambulant als klinisch zijn, afhankelijk van de problematiek van de persoon.
Heeft de regering inmiddels spijt van het sluiten van de verzorgingshuizen en het laten verdwijnen van eenderde van de intramurale GGZ-plekken door Rutte 2?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel extra plekken zijn er nu nodig om het probleem structureel op te lossen?
Zoals eerder genoemd, is de groep personen met verward gedrag niet één op één gelijk te stellen aan de groep personen met een psychische aandoening. Nog minder is deze groep gelijk te stellen aan personen die baat hebben bij een klinische opname. De groep personen met verward gedrag is divers van aard en individuen binnen deze groep hebben ieder een eigen zorg- of ondersteuningsvraag. Wij zetten ons ervoor in om te zorgen dat professionals in de praktijk goed en domeinoverstijgend samenwerken om hen de juiste (combinatie van) zorg of ondersteuning te bieden. Wanneer er hiervoor extra klinische capaciteit nodig is, gaan wij hierover met partijen in gesprek.
Kunt u aangeven welk percentage van de verwarde personen dementerend is?
Nee, daartoe zijn wij niet in staat. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie beschikt niet over de daarvoor vereiste medische expertise. Hierdoor is niet inzichtelijk bij welk percentage van de meldingen over verward gedrag het gaat om een persoon met dementie.
Het bericht 'Asielchaos zet politie klem' |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Asielchaos zet politie klem»?1
Ja.
Waarom moet de politie-eenheid Amsterdam 10% van de beschikbare capaciteit bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel afstaan voor een probleem dat is veroorzaakt door uw regering?
Als gevolg van het gebrek aan opvang in Ter Apel zijn asielzoekers naar noodopvanglocaties elders in Nederland gebracht. Alleen asielzoekers die al geïdentificeerd zijn in Ter Apel zouden naar een noodopvanglocatie gebracht mogen worden. Het COA heeft echter een aantal asielzoekers, die nog niet waren geïdentificeerd ook naar noodopvanglocaties gestuurd. Het is van belang dat deze asielzoekers alsnog geïdentificeerd worden. De eenheden Noord-Nederland (Ter Apel) en Brabant-Oost (Budel) hebben niet voldoende capaciteit om de ontstane achterstand weg te werken. Daarom zijn eenheden uit de rest van Nederland gevraagd tijdelijk bijstand te leveren. Deze bijstand wordt afgeschaald zodra de achterstanden met identificatie zijn weggewerkt.
Beseft u dat dit ten koste gaat van de aanpak van mensenhandel, overlastgevende gelukszoekers en de beschikbaarheid van de politie voor de gewone burgers?
De inzet van AVIM-personeel in Ter Apel en Budel uit andere eenheden betreft een tijdelijke situatie. Dit kan inderdaad invloed hebben op de overige werkzaamheden van AVIM, zoals de toezicht- en handhavingstaken in het kader van de Vreemdelingenwet en deelname in verschillende overleggroepen. De AVIM-taken in het kader van de bestrijding van mensenhandel worden hierbij zoveel mogelijk ontzien.
Beseft u dat de politie-eenheid Amsterdam al 350 mensen tekort komt en deze taken er niet ook nog bij kunnen aangezien je mensen niet tot het oneindige kunt uitrekken? Zo ja, waarom is deze volstrekt verkeerde keuze dan gemaakt, ofwel waarom wordt de veiligheid van de burgers in Nederland en het welzijn van de politieagenten enerzijds ondergeschikt gemaakt aan het dweilen met de kraan open door de asielinstroom geen strobreed in de weg te leggen?
Ik realiseer mij zeer wel dat we veel van politiemensen door heel Nederland vragen en dat zij zich elke dag enorm inzetten voor de veiligheid van iedereen. De identificatie van asielzoekers is van groot belang om de asielaanvraag zo spoedig mogelijk af te handelen.
Kunt u uitleggen wat dit voor gevolgen heeft voor de veiligheid in Nederland in zijn geheel, aangezien deze problemen ook bij meerdere andere politie-eenheden spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de asielinstroom per gisteren een halt wordt toegeroepen door de grenzen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de opvangcrisis en de grote druk op het aanmeldcentrum in Ter Apel heeft het kabinet besloten om maatregelen te treffen. Om uit de crisis te komen en te blijven wordt integraal over de gehele keten gewerkt aan het (tijdelijk) beperken van de instroom en het versnellen van de doorstroom en uitstroom. De maatregelen aangaande het tijdelijk beperken van de asielinstroom betreffen het beperken van nareizigers en het tijdelijk niet hervestigen van nieuwe personen onder de EU-afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Voor meer informatie omtrent deze maatregelen verwijs ik u naar de brief die hierover aan uw Kamer gestuurd is.2
Zoals bekend is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen duurzame oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het sluiten van de grenzen zou bovendien zeer ongewenste gevolgen hebben voor Nederlandse ondernemers, die baat hebben bij onze open economie.
Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel. Samen met organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het OM wordt continu ingezet om de aanpak te versterken. In dat verband heeft het Kabinet structureel 45 miljoen beschikbaar gesteld om de aanpak van overlast te intensiveren.3 Onderdeel van deze versterkte aanpak is de aanstelling van een Coördinator Nationale Aanpak Overlast om ervoor te zorgen dat crimineel gedrag en overlast van vreemdelingen middels dossieropbouw en een strafrechtelijke, repressieve aanpak nog effectiever wordt. Hierover is uw Kamer op 16 september jl. geïnformeerd.4 Daarnaast zijn de middelen ter beschikking gesteld voor opvanglocaties voor kansarme asielzoekers en voor intensivering van terugkeer van overlastgevende asielzoekers door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De inzet van deze middelen wordt momenteel verder uitgewerkt.
Mocht u daarbij verwijzen naar verdragen, bent u bereid die verdragen dan opzij te leggen met het argument dat uw regering ook (grond)wettelijke verplichtingen heeft voor wat betreft de veiligheid en het welzijn van alle burgers in Nederland in het algemeen en de politieagenten in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Onderzoek naar rol OR-voorzitter politie na uitreizen jihadistische broer' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek naar rol OR-voorzitter politie na uitreizen jihadistische broer»?1
Ja.
Klopt het dat er een onderzoek is gestart naar de voorzitter van de ondernemingsraad (OR) van de Landelijke Eenheid vanwege het feit dat haar broer een naar Syrië uitgereisde IS-terrorist is?
Het klopt dat een oriënterend onderzoek wordt ingesteld. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de feiten en de mogelijke rol van een of meer politiemedewerkers, om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een redelijk vermoeden van plichtsverzuim.
Waarom is door de (toenmalige) politietop nagelaten een onderzoek te starten?
Uit het strafrechtelijk onderzoek naar de broer is gebleken dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd door zijn zus, thans voorzitter van de OR LE. Er is daarom door de toenmalige eenheidsleiding van de LE niet gekozen voor een eigen onderzoek.
Hoe kan het dat gesteld wordt dat «haar screening voldoet» terwijl er sinds 2020 een wet geldt (Wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen) die het verplicht om een onderzoek te starten naar gedrag, familiebanden en de directe omgeving van een politieambtenaar welke een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de betreffende politieambtenaar?
Hoewel de wet Screening ambtenaren van politie en politie-externen is aangenomen, is die nog niet in werking getreden. Op grond van deze wet dienen de uitvoeringsregels bij AMvB te worden opgesteld. Momenteel ligt de AMvB voor adviesaanvraag bij de Raad van State. Ondanks dat deze wet en AMvB formeel nog niet in werking zijn getreden, wil dat niet zeggen dat de huidige screeningscriteria niet voldoen. De wet regelt de aanscherping en verruiming van het betrouwbaarheidsonderzoek.
Waarom is er niets gedaan met de al vijf jaar geleden binnen de Landelijke Eenheid gegeven signalen en het feit dat toen al alarm is geslagen over het feit dat de betreffende persoon een broer heeft die naar IS-gebied is afgereisd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 3.
Hoe heeft deze persoon ondanks die signalen voorzitter van de OR van de Landelijke Eenheid kunnen worden, ofwel: waarom is er geen onderzoek gedaan voordat zij deze functie kreeg?
Een Ondernemingsraad bestaat uit democratisch gekozen leden die ten behoeve van de werknemers invulling geven aan het grondwettelijk verankerde recht op medezeggenschap (art. 19 lid 2 Grondwet). Het is de taak van een Ondernemingsraad zelf om uit haar midden een voorzitter te kiezen (art. 7 van de Wet op de Ondernemingsraden). Het voorzitterschap van de OR LE is een tijdelijke rol, geen functie. Er is geen beleid binnen de politie dat een dergelijke rol een P/A2 screening vereist. De screeningsniveaus binnen de politie hebben alleen betrekking op een formele functie die iemand bekleedt, niet op een tijdelijke rol, tenzij daar andere afspraken over worden gemaakt.
Klopt het dat deze persoon inzage heeft in personeelsdossiers, waaronder die van de agenten van Bewaken en Beveiligen en de afdeling Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER)? Zo ja, gaat u daar persoonlijk per direct een einde aan maken?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat zij ook inzage heeft in personeelsbestanden van de agenten van de Dienst Koninklijke en diplomatieke Beveiliging (DKDB)? Zo ja, gaat u daar persoonlijk per direct een einde aan maken?
Nee, dat klopt niet.
Wat is de rol van het, inmiddels weggepromoveerde, voormalige hoofd van de Landelijke Eenheid, mevrouw van den Berg?
De politiechef Landelijke Eenheid kan, als bevoegd gezag, te allen tijde een intern oriënterend of disciplinair onderzoek kan instellen. Dit is destijds niet gebeurd, zie hiervoor de beantwoording van vraag 3.
Waarom onderzoekt de politie deze zaak intern, ofwel door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), terwijl de rol van de politie in dezen zelf ook ter discussie staat en thans wordt onderzocht?
De politiechef Landelijke Eenheid kan, als bevoegd gezag, te allen tijde een intern oriënterend of disciplinair onderzoek instellen. Van deze bevoegdheid maakt de politiechef gebruik om inzicht in de feiten en omstandigheden te verkrijgen over de handelwijze destijds van zowel de politie als de voorzitter van de OR. In dit stadium is nog geen sprake van een vermoeden van plichtsverzuim. De aard van de aanleiding tot dit onderzoek maakt dat er voor de politiechef geen reden is om nu een extern onderzoek te gelasten.
Interne onderzoekers van de teams Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) voeren oriënterende en disciplinaire onderzoeken uit. Voor dit onderzoek zullen medewerkers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van andere eenheden dan de Landelijke Eenheid het oriënterende onderzoek uitvoeren, zo heeft de politiechef besloten.
Is onderdeel van dat onderzoek ook dat wordt nagegaan of zij informatie van of over medewerkers van de in vragen 7 en 8 genoemde onderdelen van de Landelijke Eenheid heeft gelekt? Zo nee, bent u bereid hier alsnog per direct onderzoek naar te (laten) doen? Zo nee, waarom niet?
Over de inhoud van het onderzoek worden geen uitspraken gedaan.
Deelt u de mening dat beide onderzoeken (naar de betreffende medewerker en naar de rol van de politie) onafhankelijk en door een externe partij onderzocht moeten worden en op de kortst mogelijke termijn?
Nee, dat ben ik niet met de PVV eens. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop beide onderzoeken momenteel plaatsvinden.
Deelt u daarnaast de mening dat de betreffende persoon vanaf heden tot het moment waarop het onderzoek is afgerond en een conclusie is getrokken, op non actief gesteld moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de korpschef als werkgever om hier een afweging in te maken. Het past niet bij mijn rol in het politiebestel mij hierin te mengen.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Uw ambtsvoorganger, dhr. Grapperhaus, gaf op 6 oktober 2021 aan dat het coldcase team van de politie de eerste onderzoeksresultaten over vier maanden beschikbaar zou stellen. Deze vier maanden zijn inmiddels verstreken; zijn de onderzoeksresultaten inmiddels afgerond?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad, is inmiddels voltooid. De onderzoeksresultaten zijn door de AG aan de verdediging overhandigd. Vandaag heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad hierover een persbericht doen uitgaan.2
Is de betreffende betrokkene hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onderzoek, begonnen in januari 2013, inmiddels ruim negen jaar duurt?
Het feitenonderzoek in de Deventer moordzaak is een vervolg op een verzoek van de verdediging tot het verrichten van nader onderzoek (op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering) naar de aanwezigheid van een grond voor herziening van de veroordeling van de heer E. Louwes. De Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) adviseerde ook tot het verrichten van nader onderzoek.
In de periode tot en met 2018 zijn verscheidene forensische onderzoeken verricht en afgerond. Dat betrof onderzoek naar de duur van het interval tussen overlijden en aantreffen van het lichaam van het slachtoffer, DNA-onderzoek en tegenonderzoek naar de betekenis van de biologische sporen op de kleding van het slachtoffer, en technisch onderzoek van TU Delft/TNO naar de betekenis van de verkeersgegevens van het telefoongesprek dat het slachtoffer heeft gevoerd met de heer Louwes.
Na de bespreking van de onderzoeksresultaten met de verdediging van de heer Louwes, is op verzoek van de verdediging besloten tot een review van het technisch onderzoek op de plaats delict en van de technische sporendragers door forensisch onderzoekers die onder meer zijn verbonden aan een coldcaseteam van de politie te Amsterdam.
Dat reviewonderzoek heeft aanzienlijk meer tijd in beslag genomen dan vooraf was voorzien. Naast de vertraging als gevolg van het uitbreken van de coronapandemie, heeft de inzet van forensisch onderzoekers van het coldcaseteam op andere recentere zaken ervoor gezorgd dat het onderzoek in deze zaak langer heeft geduurd dan verwacht.
Deelt u de mening dat van een «spoedige voortgang» van het onderzoek, zoals gesteld door uw voorganger, totaal geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die destijds bij de behandeling van de Deventer moordzaak bij het gerechtshof een presentatie heeft gehouden, inmiddels in de Verenigde Staten van een zaak is gegooid als deskundige omdat hij niet geslaagd was voor zijn basisvaardigheidstests en toegaf dat hij «zelf opgeleid» was in het uitvoeren van DNA-profielen?2
De betreffende medewerker is een voormalig medewerker van het NFI. Tijdens zijn dienstbetrekking bij het NFI was hij niet bevoegd tot het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het opstellen van DNA-profielen en was dat evenmin onderdeel van zijn werkzaamheden. Betreffende medewerker was tekenbevoegd voor bloedspoorpatroonanalyse en rapporteerde enkel over dit deel van het onderzoek in de Deventer moordzaak.
Wat is de stand van zaken van de tweede fase van het onderzoek die volgens uw voorganger in oktober 2016 «een paar maanden» in beslag zouden nemen? Kunt u aangeven wanneer de resultaten hiervan uiterlijk verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit onderzoek te bespoedigen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Het onderzoek is inmiddels afgerond, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Het afnemen van de boa-status van hoofdconducteurs. |
|
Lilian Helder (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van onder andere het artikel «NS wil hoofdconducteur boa-status afnemen: «Werkt juist agressie in de hand»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft de NS hier met u over gesproken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze actie? Zo nee, waarom niet?
NS heeft mij hierover geïnformeerd. NS is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Het is daarom aan NS om over de benodigde maatregelen te besluiten, zoals de inzet van boa’s, in afstemming met de ondernemingsraad. Van belang is dat de veiligheid van reizigers en personeel kan worden gewaarborgd. NS geeft aan dat met deze wijziging de veiligheid in de trein en op stations niet in het geding komt en bespreekt maandelijks de cijfers van overlast en agressie met de ondernemingsraad en vakbonden om een vinger aan de pols te houden.
Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het personeel en de treinreiziger als de boa-bevoegdheid voor hoofdconducteurs wordt afgenomen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven dat ook in relatie staat tot de forse toename van het aantal asielzoekers in Nederland?
De verwachting van NS is dat deze wijziging geen impact zal hebben op de sociale veiligheid in de trein, vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die in de loop der jaren al zijn genomen en de inzet van 700 Veiligheid & Service-medewerkers. De hoofdconducteur blijft aanwezig en zichtbaar op de trein. Vanuit zijn toezichthouderschap blijft hij vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. In lastige situaties die dreigen te escaleren, of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de meldkamer. Belangrijk om te noemen is dat de hoofdconducteur ook als toezichthouder onderdeel blijft van de veilige publieke taak (VPT). Dit betekent dat wanneer een hoofdconducteur te maken krijgt met agressie of geweld er voorrang wordt gegeven aan opsporing en vervolging van verdachten. Daarnaast worden straffen zo veel mogelijk direct toegepast en worden slachtoffers geholpen bij het verhalen van schade op de dader. Op basis van overlastmeldingen uit het verleden is de verwachting dat het aantal assistentieverzoeken van hoofdconducteurs na het vervallen van de boa-bevoegdheid met 2 tot 4% zal toenemen. NS zegt dit met de huidige bezetting van Veiligheid & Service-medewerkers te kunnen ondervangen. Ook bij een toename van het aantal reizigers, asielzoeker of niet.
Gaat de NS meer veiligheidspersoneel aannemen om de veiligheid van personeel en passagiers te waarborgen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierop aan te dringen bij de NS?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het aan NS om te besluiten over de benodigde maatregelen om de veiligheid van haar reizigers en personeel te waarborgen. NS verwacht dat het aantal assistentieverzoeken iets zal gaan toenemen met 2 tot 4%, maar dat deze toename binnen de huidige werkzaamheden van de Veiligheid & Service-organisatie kan worden opgevangen. Er is flexibiliteit in de huidige capaciteit en prioritering aanwezig in het Veiligheid & Service-proces om de schommelingen in het aantal assistentieverzoeken op te vangen. Assistentieverzoeken gaan bijvoorbeeld altijd voor op een servicetaak of andere geplande taak met minder prioriteit. Daarnaast probeert NS door het analyseren van incidenten Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa-bevoegdheden preventief in te zetten om zo incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. NS laat weten alle maatregelen te zullen nemen die nodig zijn om de veiligheid «beheersbaar» en zo hoog mogelijk te houden voor reizigers en personeel. Als dit zou betekenen dat in de toekomst meer medewerkers Veiligheid & Service nodig zijn, dan zal NS in overleg met vakbonden en de ondernemingsraad hiertoe gezamenlijk besluiten. Als wordt besloten om meer Veiligheid & Service-medewerkers aan te trekken, dan is NS daarbij uiteraard afhankelijk van de huidige arbeidsmarkt.
Bent u van mening dat deze actie haaks staat op het eerdere verzoek van de NS, namelijk om het veiligheidspersoneel meer bevoegdheden te geven vanwege de toename van agressie op stations en in de treinen?2
NS vraagt niet om het verruimen van de boa-bevoegdheden, maar om het mogelijk maken dat Veiligheid & Service-medewerkers kunnen beschikken over meer informatie voor hun taakuitvoering. NS heeft gevraagd om haar Veiligheid & Service-medewerkers toegang te geven tot informatiesystemen om haar taken meer zelfstandig te laten uitoefenen. De informatiesystemen zijn vergelijkbaar of gelijk aan de informatiesystemen waarover de politie beschikt als zij ter assistentie worden gevraagd bij een persoon die zich niet kan legitimeren. NS hoopt daarmee de kans op escalatie tijdens de wachttijd bij aanrijden van de politie te voorkomen en tegelijkertijd de politie in de noodhulp te ontlasten. NS geeft aan dat het nooit de bedoeling is geweest om de hoofdconducteurs met boa-bevoegdheid toegang te geven tot deze systemen.
NS ziet toezicht en handhaving als een vak en een specialisme. Door het als een vak en specialisme te benaderen, wil NS de hoofdconducteur ontzien bij overlast en agressie door Veiligheid & Service-medewerkers in te zetten. Zo kan de hoofdconducteur zich beter richten op de continuïteit van de dienstverlening en de dienstregeling.
Is deze beslissing besproken met het personeel? Hoe oordelen zij over deze beslissing en kan het personeel straks nog in voldoende mate optreden tegen agressiviteit in het openbaar vervoer?
Voorafgaand aan het besluit heeft NS bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag gedaan om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen. Na het indienen van de adviesaanvraag zijn inloopsessies georganiseerd en zijn de medewerkers geïnformeerd over het besluit en het verloop van het proces via de website en digitale nieuwsbrieven. Uit onderzoek van de vakbond onder de medewerkers blijkt dat 70% van de werknemers het eens is met dit besluit. Het onderzoek van de ondernemingsraad wijst uit dat 50% zich kan vinden in het besluit. De hoofdconducteur blijft vanuit zijn toezichthouderschap vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. Uit onderzoek blijkt dat de hoofdconducteurs nu heel weinig gebruik maken van hun boa-bevoegdheden. Per hoofdconducteur wordt gemiddeld minder dan één combibon/boete per jaar uitgeschreven op basis van zijn boa-bevoegdheid. Als toezichthouder kan de hoofdconducteur straks geen combibon (boete) meer opleggen, maar wel een uitgestelde betaling uitschrijven voor een reiziger die op dat moment niet in het bezit is van een geldig vervoerbewijs. Ook kan de hoofdconducteur in combinatie met het vervoerbewijs vragen naar een identiteitsbewijs. Bij het niet opvolgen van een aanwijzing van de hoofdconducteur als toezichthouder bij overlast of bij agressie, zal de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie inroepen van Veiligheid & Service-medewerkers via de meldkamer. Het assistentieverzoek zal dan met dezelfde urgentie worden opgepakt als nu het geval is.
Bent u bereid om met NS in gesprek te gaan om deze beslissing te heroverwegen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de veiligheid in treinen en op stations fors te verbeteren, hiervoor alle noodzakelijke acties uit te voeren en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel maatregelen genomen om de veiligheid in treinen en stations te verbeteren, zoals het plaatsen van toegangspoortjes, uitbreiden van het cameratoezicht, SMS/WhatsApp voor het in stilte melden van onveilige situaties in trein en op station en de inzet van inmiddels 700 Veiligheid & Service-medewerkers. NS heeft toegezegd onverminderd door te zullen gaan met het verbeteren van de sociale veiligheid in de treinen en op stations. Dat doen zij onder andere door nieuw materieel te voorzien van camera’s en de zichtlijnen te verbeteren. Daarnaast verwacht NS snel en adequaat te kunnen reageren op overlast en agressie door het inrichten van één nieuwe sociale veiligheidsorganisatie. Op dit moment is sociale veiligheid op verschillende plekken binnen de NS organisatie belegd. Deze nieuwe organisatie is erop gericht om op basis van analyse van meldingen en informatie gestuurde inzet van Veiligheid & Service-medewerkers de incidenten zoveel mogelijk te voorkomen, of bij escalatie adequaat te kunnen optreden.
Waarom wordt niet gewacht op de visie inzake de boa’s en de samenwerking met de politie die de Minister van Justitie en Veiligheid aan het ontwikkelen is?3
De visie inzake boa’s richt zich op thema’s die centraal beleid behoeven, waar praktijkverschillen onwenselijk zijn en op de samenwerking met de veiligheidspartners, met name de politie. Het besluit van NS om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen is een operationeel besluit, waarbij de hoofdconducteur zijn controletaken kan blijven uitvoeren vanuit zijn rol als toezichthouder en daarbij wordt ondersteund door de Veiligheid & Service-medewerkers met boa-bevoegdheid.
Het bericht ‘Hoofddoek boa moet kunnen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hoofddoek boa moet kunnen»?1
Ja
Bent u het eens dat een besluit van de gemeenteraad, in casu Arnhem, in strijd is met twee in december 2021 aangenomen moties van de Tweede Kamer?
Het staat de gemeenteraden vrij moties aan te nemen inzake materie waarover tevens moties zijn aangenomen in de Tweede Kamer. Zowel de gemeenteraden als de Tweede Kamer hebben een eigen verantwoordelijkheid over hun eigen moties.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen dit tegen te gaan dat in strijd met deze moties, die oproepen tot een verbod, dan wel het tegengaan van een hoofddoek bij het uniform van de boa’s, wordt gehandeld?
Ik vind de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek een belangrijk uitgangspunt en zal de door de Tweede Kamer aangenomen moties dan ook uitvoeren om de neutraliteit van het boa uniform te borgen. Hiertoe zal ik, in dialoog met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het lokaal bestuur, een richtlijn opstellen waarin de neutraliteit en landelijke uniformiteit en herkenbaarheid van het boa-uniform worden geborgd. Ik acht het van belang dat de richtlijn qua vorm en inhoud aansluit bij het uitgangspunt voor het politie-uniform, waarbij de neutraliteit voorop staat. Over het meest passende instrument om de landelijke richtlijn in te vatten zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren.
Gaat u gevolg geven aan uw belofte, gedaan in de brief van 21 december 2021 als antwoord op de beide aangenomen moties die als volgt luidt: «Gezien het feit dat hier sprake is van lokaal werkgeverschap zal ik komende tijd verkennen hoe op adequate wijze opvolging kan worden gegeven aan de moties»?
Ervan uitgaande dat u refereert aan de Kamerbrief d.d. 16 december 2021 (Kamerstuk 29 614, nr. 161) verwijs ik u gaarne naar het antwoord bij vraag 3.
Bent u het voorts eens dat in Arnhem een voorbeeld moet worden genomen aan de burgemeester van Utrecht die zegt «het nu niet opportuun te vinden» een hoofddoek bij het uniform van de boa’s toe te staan vanwege de aangenomen moties?
Boa’s behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zoals ik in mijn brief van 11 maart 2022 stel kom ik met een richtlijn met betrekking tot de neutraliteit van het uniform van de boa’s.
Bent u bekend met het standpunt van de Nederlandse BOA Bond die het onwenselijk noemt dat handhavers en toezichthouders voortaan een hoofddoek of keppeltje mogen dragen, omdat het de neutraliteit van de boa’s aantasten?
Ja, dit standpunt deel ik.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden gezien het spoedeisende karakter aangezien de gemeenteraad in Arnhem mogelijk heden een besluit zal nemen over de hoofddoek bij het uniform van de boa?
Ja.