Het bericht ‘Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA» van het NRC van 29 mei?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken het eens was met de in een memo van 2 februari gedane constateringen dat het opschorten van steun aan UNRWA zou leiden tot «regionale destabilisatie», risico’s «voor de veiligheid van Israël», en «aanzienlijk menselijk leed»? Zo nee, wat klopt er niet?
In het memo wordt verwezen naar het risico van te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Dat zou kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de operationele capaciteiten van UNRWA met groot menselijk leed tot gevolg. Daarnaast zouden de hoge humanitaire noden tot maatschappelijke ontwrichting en regionale escalatie kunnen leiden, wat ook een risico voor veiligheid van Israël zou vormen. Nederland had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA was niet voorzien.
Hoe is het kabinet desondanks tot de beslissing gekomen enkele dagen daarvoor, op 27 januari, om de steun aan UNRWA op te schorten, terwijl ten minste één lid van het kabinet vond dat dit grote humanitaire en geopolitieke gevolgen zou hebben? Welke belangen wogen zwaarder dan «regionale destabilisatie» en «aanzienlijk menselijk leed»?
Graag stel ik voorop dat Nederland op dat moment de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA al had overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA niet was voorzien. Besluitvorming over eventuele additionele financiering werd tijdelijk opgeschort.
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Zoals met uw Kamer gedeeld, weegt Nederland het onderzoek van het Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) mee, dat beschuldigingen onderzocht naar betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober jl. Omdat dit onderzoek individuen betrof, werden de uitkomsten alleen op hoofdlijnen openbaar. Toch heeft Nederland bij OIOS aangedrongen op maximale openheid richting donoren. Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ging het over het te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Daarnaast ging het memo in op benchmarks om financiering te heroverwegen, in gezamenlijkheid met andere donoren.
Tussen welke bewindspersonen vond overleg plaats over de beslissing van 27 januari? Is er overleg geweest tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alvorens dit besluit te nemen? Was er een verschil in mening tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Zoals gebruikelijk adviseren ambtenaren een bewindspersoon, die mede op basis daarvan besluiten neemt. Een politiek besluit is leidend en kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer.
Is het mogelijk om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en dit te doen vóór het debat over humanitaire hulp op 19 juni 2024?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat er een nieuwe rechtszaak komt over het exportverbod voor F-35 onderdelen naar Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe rechtszaak om exportverbod F-35-onderdelen naar Israël»?1
Ja.
Klopt het dat F-35 onderdelen volgens exportvergunning NL009 nog steeds via doorvoerlanden in Israël terecht kunnen komen?
Het kabinet acht het niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.2 Het kabinet baseert deze conclusie op vertrouwelijke gegevens. Deze informatie is vertrouwelijk omdat zij inzage biedt in het logistieke proces van productie en onderhoud van alle F-35-toestellen wereldwijd. F-35-partners mogen deze informatie om die reden niet met derden delen.
Deelt u de mening dat dit de schijn wekt van het proberen te omzeilen van een gerechtelijke uitspraak door de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet geeft opvolging aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag door middel van de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009 waardoor de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-Lightning II programma met eindbestemming Israël sinds 20 februari 2024 niet langer is toegestaan.
Er is door het kabinet niet gevraagd om naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Het kabinet is wel in geregeld contact met de F-35-partners over het F-35-programma. De F-35-partners zijn geïnformeerd over het arrest. Zij weten hierdoor dat eventuele leveringen van F-35 onderdelen aan Israël niet vanuit Nederland kunnen plaatsvinden. De gevolgen van de rechterlijke uitspraak, die de regering gebiedt de door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken, zijn in gesprekken met partners ook aan de orde gekomen. Het kabinet acht het voeren van deze gesprekken van groot belang omdat Nederland een betrouwbare bondgenoot wil zijn. Het kabinet wil het F-35-programma voor het overige zoveel mogelijk continueren. De kaders van het arrest zijn voor het kabinet steeds leidend geweest in deze gesprekken.
Deelt u de mening dat, sinds de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof dat de Israëlische aanval op Rafah moet stoppen, er van wapenexport naar Israël al helemaal geen sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals met uw Kamer gedeeld, maakt het kabinet zich grote zorgen over de situatie in Gaza, die met groot menselijk leed gepaard gaat. Nederland roept Israël op onmiddellijk opvolging te geven aan de voorlopige maatregelen die het Internationaal Gerechtshof heeft opgelegd, waaronder die van 25 mei jl. Het kabinet is van mening dat Israël zijn aanval op Rafah moet staken en blijft Israël oproepen tot het openstellen en openhouden van grensovergangen voor humanitaire toegang.
Nederland beoordeelt vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval. Alle aanvragen worden zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid, waaronder risico’s dat uit te voeren goederen gebruikt worden bij mensenrechtenschendingen of het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daar waar een duidelijk risico op dergelijke schendingen wordt vastgesteld zal dit leiden tot een afwijzing.
De gevolgen van de apparaattaakstelling voor het postennet |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ambtelijke analyses van het hoofdlijnenakkoord waaruit blijkt dat uw ministerie bijzonder hard wordt geraakt door de apparaattaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Kunt u bevestigen dat – als deze taakstelling evenredig wordt doorvertaald in het aantal diplomatieke posten – deze taakstelling mogelijk zal leiden tot sluiting van 34 posten? Welke andere mogelijke gevolgen heeft de apparaattaakstelling voor het aantal posten en de grootte hiervan?
Op 16 mei 2024 is het Hoofdlijnenakkoord gepubliceerd waarin een apparaatstaakstelling is aangekondigd voor alle departementen inclusief het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De apparaatstaakstelling voor het ministerie houdt in dat zowel het kerndepartement in Den Haag als het postennet gekort worden.
Sindsdien is het verslag van de formateur uitgekomen. Daarin is aandacht gevraagd voor het realiseerbaar en verantwoord inboeken van de apparaatstaakstellingen, met in het bijzonder aandacht voor onder andere een adequaat postennetwerk in het buitenland. Het is nog onduidelijk wat de effecten zijn van deze taakstelling, maar het is mijn streven om een adequaat postennet te behouden, zowel in aantallen posten als hun omvang, waarin de Nederlandse belangen in het buitenland worden gewaarborgd. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt. Maar ik kan nu al zeggen dat er geen 34 posten zullen sluiten.
Deelt u de conclusie dat dit een negatief effect zal hebben op de veiligheid, welvaart en internationale positie van Nederland?
De regering hecht grote waarde aan de door u genoemde thema’s en zal deze ook in een afgeslankt postennet blijven nastreven.
Klopt het dat dit slechts voortkomt uit de 22 procent bezuinigingen op de apparaatsuitgaven en dus losstaat van de overige bezuinigingen op internationale samenwerking?
De effecten op het postennet komen inderdaad voort uit de taakstelling op de apparaatsuitgaven. Deze komen niet voort uit de afzonderlijke bezuinigingen op Official Development Assistance (ODA) en non-ODA uitgaven. De uitwerking van de verschillende maatregelen zal uiteraard wel op elkaar worden afgestemd.
Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen van de voorziene 2,5 miljard euro bezuiniging (zowel ODA als non-ODA) zijn voor het postennet? Zal dit leiden tot meer sluitingen?
De bezuinigingen van de EUR 2,4 miljard op ODA en 0,1 miljard op non-ODA betreffen bezuinigingen op de programma’s. Daarnaast zal er moeten worden bespaard op de apparaatsuitgaven. Deze combinatie van taakstellingen heeft een effect op het postennet. De invulling hiervan zal de komende tijd worden uitgewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Mensenrechtenbeleid van 17 juni aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat Unilever nog steeds tientallen miljoenen verdient aan Rusland |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondanks belofte verdient Unilever nog tientallen miljoenen aan Rusland»?1
Ja.
Kunt u beoordelen of deze activiteiten, als de berichtgeving klopt, in strijd zijn met geldende sanctiemaatregelen?
De vraag of een individueel bedrijf al dan niet in strijd met de geldende sanctiemaatregelen handelt is uiteindelijk aan de rechter. Het is bovendien niet mogelijk om op basis van mediaberichtgeving te beoordelen of een bedrijf in overtreding is van sanctieregels. Daarvoor is meer en specifieke informatie nodig. Los daarvan kan het kabinet in het openbaar ook niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er signalen zijn van overtreding van sancties, dat hier onderzoek naar wordt gedaan en waar nodig handhavend wordt opgetreden.
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat «een fors deel van het geld ook door Nederland naar Londen [wordt] gesluisd»? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat betalingen vanuit Rusland naar Nederland nog steeds mogelijk zijn, zolang deze niet in strijd zijn met de sancties. Of dat in dit geval zo is, is niet aan het kabinet om te beoordelen, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2.
Hoe worden volksvertegenwoordigers volgens u geacht het sanctiebeleid te controleren, gezien u schreef in antwoord op eerdere vragen dat «Het kabinet doet echter geen uitspraken over individuele gevallen»?2 Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Het is staande praktijk dat er geen uitspraken worden gedaan over individuele zaken. Bij signalen van overtredingen kunnen betrokken handhavende autoriteiten zorgvuldig onderzoek doen naar de feiten en omstandigheden. In het geval van overtredingen is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging van een verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter is er geen rol voor het kabinet weggelegd.
In zijn algemeenheid wordt met de Kamer geen informatie gedeeld over individuele handhavingszaken. Wel kunnen trends in handhavingsbeleid worden aangegeven. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over het totaal aantal lopende strafrechtelijke onderzoeken op sanctiegebied.
Als dit een schending van de sancties is, welke consequenties heeft dit dan voor Unilever? Indien dit geen schending van de sanctiemaatregelen is, kunt u dit toelichten?
Het is aan de rechter om te bepalen of er hier sprake is van schending van sanctiemaatregelen. Het overtreden van sanctieregels is een economisch delict. Daarop staat een geldboete van maximaal 1.030.000 euro en/of maximaal 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan vermogen dat door schending van de sanctiemaatregelen is verkregen worden afgepakt.
Bent u, aangezien dit het tweede bericht in korte tijd is over mogelijke schendingen van sanctiemaatregelen, bereid een onderzoek uit te voeren naar de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zaken doen in Rusland. In die context acht het kabinet een dergelijk onderzoek niet opportuun. Overigens is eerder door de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving vastgesteld dat er veel goed gaat bij de naleving van sancties in Nederland. De gedane aanbevelingen zijn inmiddels geïmplementeerd. Een deel daarvan wordt meegenomen in de Wet internationale sanctiemaatregelen die 7 juni jl. in consultatie is gegaan. Relevante toezichthouders zoals het AFM, DNB, FIU en de Douane geven jaarlijks in hun jaarverslag een weergave van de sanctienaleving in Nederland. Ook hieruit rijst niet het beeld dat de naleving niet op orde zou zijn. Op verzoek van uw Kamer ontvangt u binnenkort een bredere brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over het sanctiebeleid.
Bent u bereid de kamer bij te praten over de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er op verzoek vanuit uw Kamer een commissiedebat ingepland met de Minister van Buitenlandse Zaken waarin gesproken kan worden over sancties en de naleving daarvan.
De gevolgen van de apparaattaakstelling voor het postennet |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ambtelijke analyses van het hoofdlijnenakkoord waaruit blijkt dat uw ministerie bijzonder hard wordt geraakt door de apparaattaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Kunt u bevestigen dat – als deze taakstelling evenredig wordt doorvertaald in het aantal diplomatieke posten – deze taakstelling mogelijk zal leiden tot sluiting van 34 posten? Welke andere mogelijke gevolgen heeft de apparaattaakstelling voor het aantal posten en de grootte hiervan?
Op 16 mei 2024 is het Hoofdlijnenakkoord gepubliceerd waarin een apparaatstaakstelling is aangekondigd voor alle departementen inclusief het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De apparaatstaakstelling voor het ministerie houdt in dat zowel het kerndepartement in Den Haag als het postennet gekort worden.
Sindsdien is het verslag van de formateur uitgekomen. Daarin is aandacht gevraagd voor het realiseerbaar en verantwoord inboeken van de apparaatstaakstellingen, met in het bijzonder aandacht voor onder andere een adequaat postennetwerk in het buitenland. Het is nog onduidelijk wat de effecten zijn van deze taakstelling, maar het is mijn streven om een adequaat postennet te behouden, zowel in aantallen posten als hun omvang, waarin de Nederlandse belangen in het buitenland worden gewaarborgd. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt. Maar ik kan nu al zeggen dat er geen 34 posten zullen sluiten.
Deelt u de conclusie dat dit een negatief effect zal hebben op de veiligheid, welvaart en internationale positie van Nederland?
De regering hecht grote waarde aan de door u genoemde thema’s en zal deze ook in een afgeslankt postennet blijven nastreven.
Klopt het dat dit slechts voortkomt uit de 22 procent bezuinigingen op de apparaatsuitgaven en dus losstaat van de overige bezuinigingen op internationale samenwerking?
De effecten op het postennet komen inderdaad voort uit de taakstelling op de apparaatsuitgaven. Deze komen niet voort uit de afzonderlijke bezuinigingen op Official Development Assistance (ODA) en non-ODA uitgaven. De uitwerking van de verschillende maatregelen zal uiteraard wel op elkaar worden afgestemd.
Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen van de voorziene 2,5 miljard euro bezuiniging (zowel ODA als non-ODA) zijn voor het postennet? Zal dit leiden tot meer sluitingen?
De bezuinigingen van de EUR 2,4 miljard op ODA en 0,1 miljard op non-ODA betreffen bezuinigingen op de programma’s. Daarnaast zal er moeten worden bespaard op de apparaatsuitgaven. Deze combinatie van taakstellingen heeft een effect op het postennet. De invulling hiervan zal de komende tijd worden uitgewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Mensenrechtenbeleid van 17 juni aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat er een nieuwe rechtszaak komt over het exportverbod voor F-35 onderdelen naar Israël. |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe rechtszaak om exportverbod F-35-onderdelen naar Israël»?1
Ja.
Klopt het dat F-35 onderdelen volgens exportvergunning NL009 nog steeds via doorvoerlanden in Israël terecht kunnen komen?
Het kabinet acht het niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.2 Het kabinet baseert deze conclusie op vertrouwelijke gegevens. Deze informatie is vertrouwelijk omdat zij inzage biedt in het logistieke proces van productie en onderhoud van alle F-35-toestellen wereldwijd. F-35-partners mogen deze informatie om die reden niet met derden delen.
Deelt u de mening dat dit de schijn wekt van het proberen te omzeilen van een gerechtelijke uitspraak door de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet geeft opvolging aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag door middel van de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009 waardoor de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-Lightning II programma met eindbestemming Israël sinds 20 februari 2024 niet langer is toegestaan.
Er is door het kabinet niet gevraagd om naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren aan Israël. Het kabinet is wel in geregeld contact met de F-35-partners over het F-35-programma. De F-35-partners zijn geïnformeerd over het arrest. Zij weten hierdoor dat eventuele leveringen van F-35 onderdelen aan Israël niet vanuit Nederland kunnen plaatsvinden. De gevolgen van de rechterlijke uitspraak, die de regering gebiedt de door- en uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken, zijn in gesprekken met partners ook aan de orde gekomen. Het kabinet acht het voeren van deze gesprekken van groot belang omdat Nederland een betrouwbare bondgenoot wil zijn. Het kabinet wil het F-35-programma voor het overige zoveel mogelijk continueren. De kaders van het arrest zijn voor het kabinet steeds leidend geweest in deze gesprekken.
Deelt u de mening dat, sinds de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof dat de Israëlische aanval op Rafah moet stoppen, er van wapenexport naar Israël al helemaal geen sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals met uw Kamer gedeeld, maakt het kabinet zich grote zorgen over de situatie in Gaza, die met groot menselijk leed gepaard gaat. Nederland roept Israël op onmiddellijk opvolging te geven aan de voorlopige maatregelen die het Internationaal Gerechtshof heeft opgelegd, waaronder die van 25 mei jl. Het kabinet is van mening dat Israël zijn aanval op Rafah moet staken en blijft Israël oproepen tot het openstellen en openhouden van grensovergangen voor humanitaire toegang.
Nederland beoordeelt vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval. Alle aanvragen worden zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid, waaronder risico’s dat uit te voeren goederen gebruikt worden bij mensenrechtenschendingen of het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daar waar een duidelijk risico op dergelijke schendingen wordt vastgesteld zal dit leiden tot een afwijzing.
Ontwikkelingen in Jemen |
|
Don Ceder (CU), Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente oproep van 190 humanitaire organisaties die actief zijn in Jemen die vragen om duurzame steun om de grote noden in het land tegen te gaan?1
Ja.
Hoe reageren Nederland en de Europese Unie (EU) op deze oproep? Is er bereidheid om meer humanitaire hulp te bieden?
Nederland is zich bewust van de hoge noden in Jemen en is sinds jaren een substantiële humanitaire donor. De afgelopen jaren was Nederland een grote donor van het humanitaire fonds voor Jemen van de VN (Country Based Pooled Fund). Met ingang van vorig jaar is besloten tot een meerjarige bijdrage aan het fonds van 10 miljoen euro per jaar. Daarnaast steunt Nederland de Dutch Relief Alliance (DRA). De bijdrage aan de Joint Response van de DRA voor Jemen bedraagt 24 miljoen euro in de periode 2024 t/m 2026. In de Kamerbrief over humanitaire hulp en diplomatie van april 2024 maakte het kabinet de verdeling van het humanitaire budget voor 2024 bekend. Naast deze bijdragen is de financiële ruimte beperkt en wordt momenteel geen additionele financiële bijdrage voor Jemen overwogen. De bijdrage van ECHO, het humanitaire programma van de EU, voor Jemen wordt jaarlijks vastgesteld. In 2024 is die bijdrage 125 miljoen euro.
Bent u bekend met de grote zorgen die de speciale gezant van de Verenigde Naties (VN) voor Jemen heeft over de vredesonderhandelingen in het land?2
Ja.
Hoe kunnen de EU en Nederland eraan bijdragen dat de vredesonderhandelingen in Jemen een nieuwe impuls krijgen? Wordt hier op ingezet?
In Jemen heeft het jarenlange conflict tussen verschillende rivaliserende partijen geleid tot een van de ergste humanitaire rampen ter wereld. Een stabiel en vreedzaam Jemen is in Nederlands en Europees belang. Nederland zet zich daarom in voor een rechtvaardig en inclusief vredesproces onder leiding van de VN. Eind vorig jaar kondigde de VN speciale gezant voor Jemen Hans Grundberg aan dat alle strijdende partijen overeenstemming hadden bereikt over de te zetten stappen voor de beëindiging van de burgeroorlog. De verslechterde veiligheidssituatie in Jemen en de ontwikkelingen in de Rode Zee dragen er echter aan bij dat een formeel vredesakkoord vooralsnog uitblijft. Nederland blijft het mandaat van de VN gezant ondersteunen en in multilateraal verband voortdurend aandacht vragen voor dit vergeten conflict.
Herinnert u zich de twee jaar geleden aangenomen motie die de Nederlandse regering verzoekt zich in te spannen voor hervatting van VN-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen?3
Ja.
Kunt u aangeven wat is gedaan om deze motie uit te voeren?
Aan deze motie is op verschillende momenten uitvoering gegeven. Zo heeft Nederland op ministerieel niveau in VN-verband aandacht gevraagd voor het tegengaan van straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen, onder meer tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook heeft Nederland zich de afgelopen twee jaar in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar en het tegengaan van straffeloosheid voor gepleegde oorlogsmisdrijven in Jemen.
Kunt u, nu Nederland weer in de Mensenrechtenraad van de VN zit, daar een nieuwe poging doen om te komen tot onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren in de VN-Mensenrechtenraad ingezet voor onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdrijven in Jemen. Helaas bleek in de Mensenrechtenraad onvoldoende draagvlak om dit te concretiseren in resolutieteksten. Wel is een verlenging van technische ondersteuning aan de nationale onderzoekscommissie in Jemen (NCOI) gerealiseerd. Nederland blijft zich – ook als lid van de Mensenrechtenraad – samen met gelijkgezinden inzetten om het tegengaan van straffeloosheid in Jemen op de internationale agenda te houden.
Kunt u nader toelichten waarom het aanvullend nationaal wapenexportcontrolebeleid in de vorm van een zogeheten presumption of denial, dat onder andere gold voor Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft?4
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 14 juli 20235 waarin uitgebreid wordt toegelicht waarom het aanvullend nationaal beleid, dat van toepassing was op onder andere Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten, is afgeschaft.
Deelt u de zorgen dat wapenexport naar deze landen, die mogelijk verantwoordelijk zijn voor oorlogsmisdaden in Jemen, uitermate zorgelijk blijft en kan bijdragen aan nieuwe schendingen, zeker nu vredesonderhandelingen lijken te stagneren? Bent u het ermee eens dat er geen aanleiding is wapenexportcontrole naar deze landen minder strikt toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de situatie in Jemen instabiel is en dat de vredesonderhandelingen nog lopen. Het afschaffen van het nationaal beleid doet er niet aan af dat Nederland scherp blijft toezien op het belang dat Nederlandse goederen niet worden gebruikt in conflicten zoals in Jemen. Zoals wordt toegelicht in de Kamerbrief van 14 juli 2023 volstaat een strikte toets aan de bestaande kaders van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole.
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA» van het NRC van 29 mei?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken het eens was met de in een memo van 2 februari gedane constateringen dat het opschorten van steun aan UNRWA zou leiden tot «regionale destabilisatie», risico’s «voor de veiligheid van Israël», en «aanzienlijk menselijk leed»? Zo nee, wat klopt er niet?
In het memo wordt verwezen naar het risico van te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Dat zou kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de operationele capaciteiten van UNRWA met groot menselijk leed tot gevolg. Daarnaast zouden de hoge humanitaire noden tot maatschappelijke ontwrichting en regionale escalatie kunnen leiden, wat ook een risico voor veiligheid van Israël zou vormen. Nederland had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA was niet voorzien.
Hoe is het kabinet desondanks tot de beslissing gekomen enkele dagen daarvoor, op 27 januari, om de steun aan UNRWA op te schorten, terwijl ten minste één lid van het kabinet vond dat dit grote humanitaire en geopolitieke gevolgen zou hebben? Welke belangen wogen zwaarder dan «regionale destabilisatie» en «aanzienlijk menselijk leed»?
Graag stel ik voorop dat Nederland op dat moment de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA al had overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA niet was voorzien. Besluitvorming over eventuele additionele financiering werd tijdelijk opgeschort.
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Zoals met uw Kamer gedeeld, weegt Nederland het onderzoek van het Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) mee, dat beschuldigingen onderzocht naar betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober jl. Omdat dit onderzoek individuen betrof, werden de uitkomsten alleen op hoofdlijnen openbaar. Toch heeft Nederland bij OIOS aangedrongen op maximale openheid richting donoren. Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ging het over het te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Daarnaast ging het memo in op benchmarks om financiering te heroverwegen, in gezamenlijkheid met andere donoren.
Tussen welke bewindspersonen vond overleg plaats over de beslissing van 27 januari? Is er overleg geweest tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alvorens dit besluit te nemen? Was er een verschil in mening tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Zoals gebruikelijk adviseren ambtenaren een bewindspersoon, die mede op basis daarvan besluiten neemt. Een politiek besluit is leidend en kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer.
Is het mogelijk om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en dit te doen vóór het debat over humanitaire hulp op 19 juni 2024?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘In Gambia dreigt genitale verminking weer legaal te worden’ |
|
Bente Becker (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In Gambia dreigt genitale verminking weer legaal te worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwelijke genitale verminking nooit zou mogen voorkomen en dat er alles aan gedaan moet worden om te voorkomen dat vrouwen tegen hun wil worden besneden en zo ja, wat doet de Nederlandse overheid om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, vrouwelijke genitale verminking, ook wel meisjesbesnijdenis genoemd, is een ernstige inbreuk op het individuele zelfbeschikkingsrecht. Vrouwelijke genitale verminking heeft schadelijke gevolgen voor de gezondheid van vrouwen en meisjes. Dit kan lichamelijk, psychisch en seksueel leed betreffen, met zowel korte als lange termijn klachten voor vrouwen en meisjes. Direct na de ingreep kan het gaan om onder meer klachten aan urinewegen of infecties. Op lange termijn kan er worden gedacht aan menstruatieklachten, chronische pijn in de onderbuik, angst of een posttraumatische stressstoornis. Wij vinden deze schrijnende praktijken triest en onacceptabel. Elk slachtoffer is er één te veel. In Nederland zijn alle typen van vrouwelijke genitale verminking strafbaar. Nederland investeert wereldwijd in het bevorderen van keuzevrijheid met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief het uitbannen van vrouwelijke genitale verminking. Dit doet het kabinet zowel middels financiering van programma’s en organisaties die werken op dit terrein en via stille en publiekelijk diplomatie.
Kunt u aangeven op welke schaal er ook nu al vrouwelijke genitale verminking plaatsvindt in Gambia?
De schatting vanuit UNICEF is dat circa 46% van de Gambiaanse meisjes onder de 14 vrouwelijke genitale verminkingen heeft ondergaan. Van 15 tot 49 jaar is dit 73%.
Deelt u de mening dat dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling is en het des te meer van belang is om kritisch te wegen of en welke steun we vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget geven aan Gambia en in het bijzonder aan de Gambiaanse overheid?
Wij delen de mening dat het een zeer zorgwekkende ontwikkeling is. In zijn afwegingen betrekt het kabinet dat we willen voorkomen dat het stoppen van ontwikkelingssamenwerking de gemeenschappen die we willen beschermen het hardste raakt. Er gaan geen directe Nederlandse middelen uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking naar de Gambiaanse overheid.
Heeft u op enige wijze contact met de Gambiaanse overheid en Gambiaanse organisaties over de wet die vrouwenbesnijdenis nu nog verbiedt, maar dreigt te worden teruggedraaid? Zo ja, waar bestaat dit contact uit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Onze ambassadeur in Dakar heeft de Nederlandse positie met betrekking tot het wetsvoorstel betreffende legalisering van vrouwelijke genitale verminking meermaals met vertegenwoordigers van de Gambiaanse regering besproken, waaronder op 3 juni jl. met de Gambiaanse Minister van justitie. Ook heeft de ambassade in Dakar recentelijk een bijeenkomst georganiseerd met Gambiaanse organisaties, gelijkgezinde landen en VN-organisaties om informatie uit te wisselen en handelingsopties te bespreken. De EU-delegatie in Gambia is samen met gelijkgestemde ambassades en VN-agentschappen actief in gesprek met vertegenwoordigers van de regering en andere belangrijke belanghebbenden (leden van de National Assembly en politieke partijen) en steunt een brede coalitie van organisaties in het maatschappelijk middenveld.
Heeft Nederland in het kader van de ontwikkelingen met betrekking tot vrouwelijke genitale verminking in Gambia eventuele lopende projecten stopgezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Nederland heeft momenteel geen directe programma’s die zich richten op het tegengaan van vrouwelijke genitale verminking in Gambia. Via de EU wordt het EU CODE project gefinancierd dat onder meer gericht is om het verbod op vrouwelijke genitale verminking in Gambia te handhaven.
Kunt u aangeven of de Nederlandse overheid in contact staat met «Safe Hands for Girls», een Gambiaanse organisatie die zich inzet voor het stoppen van vrouwelijke genitale verminking, of enige andere organisatie op dit gebied in het kader van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten? Zo ja, waar bestaat dit contact uit? Draagt de Nederlandse overheid financieel bij aan deze organisatie(s)? Ziet u mogelijkheden om dit verder te intensiveren gelet op deze nieuwe ontwikkeling?
Nederland heeft contact met Gambiaanse organisaties die zich inzetten tegen vrouwelijke genitale verminking. Nederland heeft geen contact met de organisatie «Safe hands for Girls», en de huidige OS-budgetten en prioriteiten laten geen ruimte om nieuwe verplichtingen aan te gaan.
Bent u net als de VN-rapporteur voor geweld tegen vrouwen bang voor een wereldwijd precedent van landen die wetgeving over meisjesbesnijdenis naar het voorbeeld van Gambia kunnen terugdraaien? Zijn er al die het voorbeeld van Gambia dreigen te volgen?
Wereldwijd zien we een toenemende regressieve druk op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Het kabinet maakt zich daar zorgen over. Op dit moment is er geen directe aanwijzing dat landen het voorbeeld van Gambia volgen.
Bent u voornemens om op VN-niveau en EU-niveau aandacht te vragen voor vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, op welke termijn en op welke manier bent u van plan dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich wereldwijd, waaronder in de VN, in voor versterkte toegang tot SRGR, waaronder het tegengaan van vrouwelijke genitale verminking. Tijdens de eerstvolgende Mensenrechtenraad staat dit thema op de agenda. Nederland zal daar pleiten voor SRGR, keuzevrijheid en zelfbeschikking, en zich uitspreken tegen deze schadelijke praktijk.
Vrouwelijke genitale verminking maakt onderdeel uit van het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland stelt zich actief op om andere landen aan te sporen zich te committeren aan dit Verdrag. Momenteel heeft Nederland het voorzitterschap van het Comité van Partijen en zet zich vanuit deze rol in voor uitwisseling en zichtbaarheid van het Verdrag richting lidstaten van de Raad van Europa. Ook zoekt Nederland namens het Comité van Partijen naar samenwerking met landen buiten de EU.
Kunt u aangeven in welke landen vrouwelijke genitale verminking nog steeds is toegestaan en op welke wijze dit wordt betrokken bij de Nederlandse inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en financiering van overheidsprojecten?
Volgens de Wereldbank hebben 84 landen in de wereld, waaronder ook Nederland, wetgeving die de praktijk van vrouwelijke genitale verminking verbiedt of toestaat2 dat deze via andere wetten wordt vervolgd, zoals het wetboek van strafrecht, wetten ter bescherming van kinderen, wetten tegen geweld tegen vrouwen, of wetten tegen huiselijk geweld. Echter, in de praktijk komt, ondanks deze wetgeving, in sommige van deze landen vrouwelijke genitale verminking nog wel voor. Wereldwijd komt, volgens UNFPA (VN Bevolkingsfonds) de praktijk nog voor in 92 landen voornamelijk in Afrika, Azië en het Midden-Oosten3. Nederland zet zich in een aantal focuslanden in voor het verbeteren van toegang tot SRGR, inclusief het tegengaan van schadelijke praktijken als meisjesbesnijdenis en de grondoorzaken hiervan. Gambia behoort niet tot deze focuslanden.
Ziet u het als risico dat in Nederland wonende vrouwen en meisjes in Gambia genitaal verminkt worden? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Er bestaat helaas nog steeds een kans dat in Nederland wonende vrouwen en meisjes in Gambia genitaal verminkt worden. Om die kans te verkleinen, worden in Nederland verschillende acties ondernomen ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Een belangrijk instrument hiervoor is de «Verklaring tegen meisjesbesnijdenis». Dit is een document dat mensen mee kunnen nemen op reis om aan de familie in het buitenland te laten zien dat vrouwelijke genitale verminking in Nederland strafbaar is, en zeer schadelijk voor de gezondheid. Ouders kunnen zo hun dochters beter beschermen tegen vrouwelijke genitale verminking. De verklaring wordt verspreid onder diverse gemeenschappen en onder professionals die in aanraking komen met mensen uit risicolanden zoals Gambia. Deze verklaring is beschikbaar in diverse talen en krijgt binnenkort een update ter vergroting van de effectiviteit.
Om verdere bewustwording in Nederland te vergroten, vindt er ook voorlichting plaats in gemeenschappen waar schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking voorkomen. Daarnaast loopt er een voorlichtingscampagne waarmee wordt ingezet op bewustwording bij (potentiële) slachtoffers van schadelijke praktijken en het bieden van handelingsperspectief. Deze «Recht op nee» campagne bevat zowel online als offline materiaal en is speciaal gericht op jongeren. Aanvullend wordt er vanuit het Meerjarenplan Zelfbeschikking ingezet op het bevorderen van het recht op zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen. Via dit plan worden onder meer initiatieven ondersteund die gericht zijn op mentaliteitsverandering om schadelijke praktijken zoals vrouwelijke genitale verminking te voorkomen. Met deze maatregelen blijven wij ons inzetten om vrouwelijke genitale verminking te voorkomen.
Tot slot, heeft de Koninklijke Marechaussee – in afstemming met Veilig Thuis – signalen opgesteld voor het grenspersoneel op de Nederlandse luchthavens om mogelijke slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking tijdig in het vizier te krijgen en slachtofferschap te voorkomen. Bij vermoedens van schadelijke praktijken wordt door het grenspersoneel Veilig Thuis ingeschakeld en indien nodig het potentieel slachtoffer in veiligheid gebracht.
Het bericht ‘Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Daniëlle Hirsch (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de briefing van Amnesty International getiteld «Nederlands bedrijf negeert ernstige schendingen in Saudi-Arabië»?1
Ja
Kunt u reageren op de conclusie dat een Nederlands bedrijf, met behulp van de overheid, heeft bijgedragen aan het schenden van mensenrechten?
Het kabinet neemt bevindingen van maatschappelijke organisatie waaronder Amnesty International serieus. De onderwerpen die de briefing van Amnesty International worden genoemd zijn onderdeel van de structurele mensenrechtendialoog die Nederland als enige land, naast de Europese Unie, met Saoedi-Arabië onderhoudt. Met deze dialoog richten we ons op het bespreken van bredere mensenrechtenaspecten in Saoedi-Arabië die buiten de invloedssfeer van de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven kunnen liggen.
Bent u het ermee eens dat volgens de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Nederlandse beleid inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bedrijven niet enkel verantwoordelijkheid dragen voor de rechten van degenen die zij zelf in dienst hebben, maar ook voor de rechten van andere mensen die worden geraakt door hun bedrijvigheid? En deelt u de opvatting dat die verantwoordelijkheid dus ook geldt als mensen van hun land worden verdreven en worden vervolgd als zij hiertegen protesteren?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights vormen de basis van het IMVO-beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met deze normen toepassen om negatieve gevolgen voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens te identificeren en aan te pakken. De OESO-richtlijnen bevelen ondernemingen daarbij aan om maatregelen te nemen om een veilige ruimte te creëren waarin zorgen over negatieve gevolgen zonder represailles kunnen worden geuit. Gepaste zorgvuldigheid is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf. De Nederlandse overheid informeert bedrijven over het belang van IMVO en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid en biedt dienstverlening om bedrijven hierin te ondersteunen.
Zijn er andere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line» en, zo ja, kunt u toezeggen in gesprek met deze bedrijven te gaan over hun verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten?
Ja, er zijn meerdere Nederlandse bedrijven betrokken bij het project «The Line». De verantwoordelijkheid met betrekking tot het waarborgen van mensenrechten (en in breder verband IMVO) ligt bij de bedrijven en het onderstrepen van de OESO-richtlijnen maakt onderdeel uit van de reguliere contacten die RVO en de ambassade in Saoedi-Arabië onderhouden met deze bedrijven.
Op welke manier zijn ondernemers die deelnamen aan de economische missie naar Saudi-Arabië in 2022, getoetst op IMVO en hoe zijn zij geïnformeerd over de risico’s? Zijn er deelnemende bedrijven die na afloop van de economische missie nog ondersteund zijn bij economische activiteiten in Saudi-Arabië?
Deelnemende bedrijven aan de economische missies naar Saoedi-Arabië in 2022 en 2024 hebben voldaan aan het IMVO kader voor economische missies.2 Zij hebben de IMVO-zelfscan ingevuld welke vragen stelt over de toepassing van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Zoals eerder medegedeeld aan Amnesty International, gaven de uitkomsten van deze zelfscans geen aanleiding tot nader onderzoek. Enkele bedrijven die deelnamen aan de economische missie in 2022, maakten ook in 2024 onderdeel uit van een economische missie op het gebied van tuinbouw en water naar Saoedi-Arabië. Voorafgaand en tijdens deze recente economische missie is een presentatie gegeven over IMVO, waarin de verwachtingen van de Nederlandse overheid op het gebied van IMVO zijn gedeeld met betrokken Nederlandse bedrijven. Hierin was tevens een rol weggelegd voor de regionale IMVO-expert in de Golfregio (zie tevens het antwoord op vraag 8).
Geven de conclusies uit deze briefing aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De conclusies in de briefing geven geen aanleiding om de voorwaarden met betrekking tot IMVO voor deelname aan economische missies aan te scherpen. Toepassing van de OESO-richtlijnen wordt als voorwaarde gesteld aan alle bedrijven om deel te kunnen nemen aan een economische missie. In combinatie met de voorlichting die in het kader van economische missies aan bedrijven wordt gegeven over IMVO-risico's, vormt dit coherent beleid waarmee bedrijven worden geïnformeerd over de verwachting die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ten aanzien van hun verantwoordelijkheid voor het opvolgen van de OESO-richtlijnen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid is en blijft de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf.
Zouden de acties en uitspraken zoals beschreven in de briefing nog houdbaar zijn onder de onlangs aangenomen Europese richtlijn voor een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht deze richtlijn in Nederland te implementeren?
De Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) verplicht grote bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen. De richtlijn draagt daarmee bij aan het Europees en mondiaal bevorderen van mensenrechten en milieubescherming. Het kabinet kan zich niet uitspreken over individuele bedrijven en of zij wel of niet voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn. Het is straks aan een onafhankelijk toezichthouder om dit te beoordelen.
Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving. Om tijdige implementatie mogelijk te maken zijn de voorbereidingen al gestart.
Kunt u reageren op elk van de aan de overheid gerichte aanbevelingen in de briefing?
In de briefing worden 7 aanbevelingen richting de overheid gedaan. Deze gaan over het Nederlands handelsbeleid en prioriteitsmarkten, voorwaarden m.b.t. gepaste zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten voor overheidssteun en de informatieverstrekking hierover. Hier zal ik kort op ingaan. Ten eerste het Nederlandse handelsbeleid, dat is gericht op de versterking van ons internationale verdienvermogen. Mensenrechten en handel sluiten elkaar niet uit en kunnen elkaar aanvullen. Keuzes voor prioriteitsmarkten en economische relaties die hieruit voortvloeien bieden mogelijkheden om binnen deze brede bilaterale relatie het gesprek te voeren over gevoelige onderwerpen.
Ten tweede, wat betreft de voorwaarden met betrekking tot mensenrechten due diligence; deze zijn al ontwikkeld en onderdeel van staand beleid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen toepassen om in aanmerking te komen voor het bedrijfsleven instrumentarium. In de toetsing is sprake van proportionaliteit en deze is gericht op het verbeteren van de verankering van IMVO en niet op uitsluiting van het instrumentarium. Echter, als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun of uitsluiting van een missie tot gevolg hebben.
Tot slot, zet de Nederlandse ambassade in Saoedi-Arabië zich ook actief in om te communiceren over IMVO risico’s in de lokale context, inclusief mensenrechtenschendingen. Er zijn leermodules beschikbaar en bedrijven kunnen voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt. Op de landenpagina van Saoedi-Arabië op de website van de RVO is daarnaast informatie opgenomen over vaak voorkomende lokale IMVO-risico’s. Bovendien is een regionale IMVO-expert aangesteld in de Golfregio waar bedrijven terecht kunnen voor vragen en ondersteuning. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert daarnaast twee keer per jaar een Breed Mensenrechten Overleg met Nederlandse mensenrechtenorganisaties.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat Atradius DSB (ADSB) met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering (ekv) voor het LNG-project in Mozambique is begonnen, zoals Staatssecretaris Van Rij schrijft in zijn beantwoording van vragen van leden Hirsch en Teunissen1? Hoe wordt er door ADSB in de herbeoordeling verslag gelegd over de aanvallen op Palma in 2021 en het handelen van TotalEnergies tijdens deze aanvallen, dat zich kenmerkte door bijvoorbeeld het ontbreken van een evacuatieplan en het sluiten van de poorten voor vluchtende burgers?
Ja, dat klopt. Atradius DSB (ADSB) heeft een uitgebreide herbeoordeling van het project uitgevoerd en deze aan de Staat voorgelegd. In deze beoordeling is veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de regio en incidenten die zich sinds 2017 hebben voorgedaan, waaronder de aanval op Palma in maart 2021 door jihadistische rebellen. In lijn met de Proximities-aanbevelingen wordt in de herbeoordeling daarnaast dieper ingegaan op de onderliggende grondoorzaken en lange termijn effecten van het conflict. Ook wordt er specifiek aandacht geschonken aan de verantwoordelijkheden die TotalEnergies (Total) heeft voor de veiligheid van werknemers en onderaannemers, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het evacuatieprotocol.
Is er betrouwbaar en onafhankelijk onderzoek gedaan naar wat er tijdens de aanval op Palma gebeurde? Zo ja, door wie? Hoeveel mensen zijn er tijdens de aanval op Palma vermoord? Is er onderzocht wat er tijdens de aanval en in de nasleep ervan is gebeurd op Afungi, het schiereiland waar het LNG-project zich bevindt? Zijn er conclusies getrokken over de rol van Total tijdens deze aanval? Zo ja, welke? Deelt u de mening dat over deze vragen duidelijkheid moet bestaan voor een herstart van het LNG-project in Mozambique?
De gebeurtenissen in Palma en het handelen van Total tijdens deze aanval zijn integraal onderdeel van de herbeoordeling door ADSB, dat zich mede baseert op rapportages van onafhankelijke externe adviseurs. Hoewel exacte getallen ontbreken, meldt de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de betrokken exportkredietverzekeraars dat er tot en met eind september 2023 in geheel Cabo Delgado ongeveer 4.750 dodelijke slachtoffers zijn te betreuren, waarvan circa 2.000 als gevolg van politiek gemotiveerd geweld gericht tegen de burgerbevolking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Franse Openbaar Ministerie een vooronderzoek is gestart naar het handelen van Total gedurende de Palma aanvallen in 2021? Zo ja, hoe heeft dit onderzoek invloed op uw beslissing om de ekv voor dit project in stand te houden, het project te blijven steunen en een eventuele herstart?
Ja, het kabinet is op de hoogte van het vooronderzoek. De Staat beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek en dit aspect kan daarom geen onderdeel uitmaken van het proces van herbeoordeling en besluitvorming.
Heeft u kennisgenomen van het incident2 in maart 2022 waarbij twee vissers zijn doodgeslagen nabij Quitunda, het dorp bij de projectlocatie, waarschijnlijk met betrokkenheid van Rwandese militairen die daar waren om veiligheid voor het LNG-project te bieden? Hoe beoordeelt ADSB de huidige aanwezigheid van verschillende militaire groeperingen in de regio, die met name aanwezig zijn om het LNG-project te beschermen?
Het kabinet is bekend met dit ernstige incident. Het kabinet beschikt niet over informatie die het verband tussen het dodelijke incident en de betrokkenheid van buitenlandse militairen bevestigt. In algemene zin geldt dat militaire betrokkenheid van omringende landen van belang is voor het herstellen en handhaven van de veiligheid in Cabo Delgado.
Bezoekt ADSB het projectgebied in het kader van de herbeoordeling? Op welke manier zorgt ADSB ervoor dat zij gedurende dergelijke bezoeken betrouwbare onafhankelijke informatie kan verzamelen?
ADSB heeft het projectgebied in de afgelopen jaren viermaal bezocht. Het laatste bezoek vond plaats in februari 2024 ten behoeve van de herbeoordeling. Bij een eventuele herstart zal ADSB dergelijke bezoeken blijven uitvoeren in het kader van monitoring, onder andere op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Tijdens deze bezoeken probeert ADSB betrouwbare informatie te verzamelen door met zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden, waaronder lokale bewoners, belangengroepen en projectmedewerkers, te spreken. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen wint ADSB daarnaast ook altijd informatie in bij andere bronnen, waaronder de ambassade, lokale en internationale ngo’s en onafhankelijke consultants.
Klopt het dat de herbeoordeling de inbreng van het maatschappelijk middenveld meeneemt, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft3? Op welke manier wordt de input van het maatschappelijk middenveld, zowel in Cabo Delgado als internationaal, meegenomen in de herbeoordeling? Gezien de conclusies van het Proximities rapport dat de gesproken partijen uit het maatschappelijk middenveld niet voldoende gehoord zijn, wat gaat ADSB hierin nu anders doen dan tijdens het vorige onderzoek? Spreekt ADSB met het lokale maatschappelijk middenveld zonder dat daarbij andere partijen aanwezig zijn? Hoeveel tijd neemt ADSB om stemmen uit het maatschappelijk middenveld te horen? Welke vragen worden aan het maatschappelijk middenveld gesteld?
Ja, dat klopt. In de herbeoordeling wordt de inbreng van het maatschappelijk middenveld meegenomen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 15 december 2023. ADSB verzamelt lokaal informatie via verschillende kanalen, waaronder de ambassade, lokale vertegenwoordigers van betrokken consultants en het project zelf. Daarnaast heeft ADSB direct contact met lokale stakeholders zonder betrokkenheid van het project. Nederlandse ngo's met lokale partners delen ook informatie over het project en de projectomgeving met ADSB en de betrokken ministeries. ADSB vraagt stakeholders naar hun visie op het project en waar verbeteringen kunnen worden aangebracht. Deze informatie wordt meegewogen in de herbeoordeling van het project.
Gezien het gegeven dat maatschappelijke organisaties in Cabo Delgado en Palma een belangrijke controlefunctie uitoefenen ten aanzien van Total, maar tegelijkertijd onder druk worden gezet door Total om financiële middelen te accepteren, wat doet de Nederlandse overheid om deze organisaties te ondersteunen bij het uitoefenen van hun taak als onafhankelijke waakhond? Kan de Nederlandse overheid meer doen, en zo ja, wat?
Total heeft een stichting opgezet genaamd «Pamoja Tunaweza» en hier 200 miljoen euro voor gereserveerd om projecten uit te voeren die de bevolking van Cabo Delgado ten goede komen. Deze stichting staat onder leiding van een voormalig hoofd van UNDP in Mozambique en kan binnen vooraf afgesproken kaders zelfstandig opereren. Er zijn geen aanwijzingen dat deze stichting maatschappelijke organisaties dwingt geld aan te nemen.
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk, ook in Cabo Delgado en Palma, en biedt hiervoor ondersteuning. De ambassade, ADSB en de betrokken ministeries blijven in contact met lokale en internationale ngo’s om zodoende zicht te houden op hun visie en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Hoe zal u garanderen dat de bronnen waar de herbeoordeling op zal moeten bouwen zo onafhankelijk mogelijk zijn en dat de informatie van journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassades dit keer wel gewicht krijgen in het oordeel om een doorstart te mogen goedkeuren?
ADSB en de ministeries raadplegen een breed scala aan informatiebronnen voor de herbeoordeling van het project. De informatie van het project zelf, maar ook van onafhankelijke adviseurs, journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassade wordt integraal meegewogen in de beoordeling.
Met deze aanpak beogen ADSB en de ministeries een grondige en objectieve herbeoordeling waarin alle relevante informatie wordt meegewogen in het besluitvormingsproces.
Klopt het dat naar aanleiding van het rapport van Proximities een externe onafhankelijk veiligheidsadviseur door ADSB wordt ingeschakeld, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft4? Wat is het mandaat van deze expert? Welke vragen gaat de expert beantwoorden? Hoe doet de expert onderzoek en is veldbezoek daar onderdeel van?
Om de onafhankelijke informatiepositie nog steviger te kunnen waarborgen en de Staat integraal te kunnen adviseren over veiligheidsaspecten is Clingendael gevraagd om ADSB te ondersteunen bij het beoordelen van de veiligheidsrisico’s omtrent het project. De onderzoekers van Clingendael hebben zich primair gericht op het ondersteunen van ADSB bij het analyseren van de beschikbare informatie en de adviezen van de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de exportkredietverzekeraars. Zij zijn tevens gevraagd om te onderzoeken of het geschetste beeld representatief is. Daartoe hebben de onderzoekers gekeken naar de grondoorzaken van het conflict en de impact van het project op de omgeving op zowel de korte termijn als lange termijn. Een veldbezoek maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Wel hebben de onderzoekers aantoonbare relevante ervaring en affiniteit met het projectgebied.
Wanneer verwacht u een voorlegging van ADSB te ontvangen?
ADSB heeft op 15 maart jl. een eerste advies aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken voorgelegd. Dit is het startpunt voor de beoordeling door de ministeries. Het kabinet hecht groot belang aan een zorgvuldige weging op basis van het beleidskader voor de ekv. Voor een dergelijk groot en complex project neemt in de regel het besluitvormingsproces enige tijd in beslag. Ook vanaf het moment van het eerste advies blijven ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries alle relevante ontwikkelingen volgen. Zodra het besluitvormingsproces is afgerond zal ik uw Kamer informeren.
Hebben Van Oord en/of Standard Chartered Bank tot op heden trekkingen gedaan onder de op 25 maart 2021 afgegeven verzekeringspolissen? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Nee.
Deelt u de mening dat mede door de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij deze casus belangrijke informatie naar buiten is gekomen, bijvoorbeeld door het aanvragen van het Proximities rapport? Is het daarom niet nuttig om de uitkomsten van het herbeoordelingsproces ook te bespreken in de Tweede Kamer voordat er een besluit genomen wordt, zoals de motie Thijssen c.s.5 vraagt, maar wat u in de wijze van uitvoering heeft aangegeven niet te willen doen6 ?
Het kabinet heeft de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces. Ik deel uw mening dat het rapport daarmee een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het verstevigen van de beleidskaders voor de ekv. In reactie op het verzoek van de commissie BHOS met kenmerk 2024D24728 kan ik u meedelen dat het kabinet er belang aan hecht de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor het bedrijfsleven te borgen en daarom wenst vast te houden aan de gangbare procedure voor besluitvorming waarbij het kabinet achteraf verantwoording aflegt over de uitvoering van de ekv. Voorts verwijs ik naar de Kamerbrief van 15 december 2023 over de wijze van uitvoering motie Thijssen c.s.7
Klopt het dat ADSB nu een werkinstructie veiligheid gebruikt, zoals wordt beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.7? Kan deze werkinstructie met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van het Proximities rapport is een werkinstructie opgesteld voor de beoordeling van veiligheidsrisico’s. De werkinstructie is een intern document dat wordt gebruikt om te bepalen wanneer een aanvullende veiligheidsanalyse nodig is of externe expertise ingeschakeld dient te worden. Interne werkinstructies geven ADSB medewerkers praktische handvatten en kaders om de informatie uit ekv-aanvragen te beoordelen en worden niet publiekelijk beschikbaar gemaakt.
Klopt het dat ADSB geen eigenaar is van onderliggende documenten die ten grondslag liggen aan het advies aan de ministeries en dat deze daarom niet met het publiek gedeeld kunnen worden in het kader van transparantie, zoals beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.8? Deelt u de mening dat het problematisch is wanneer een publiek instrument op deze manier niet kan voldoen aan afspraken over transparantie die de Nederlandse overheid heeft? Wat gaat u hieraan doen?
Ja, dat klopt. De meeste documenten die worden verstrekt aan ADSB om een transactie te kunnen beoordelen zijn eigendom van de desbetreffende private partij. Deze documenten bevatten veelal bedrijfsgevoelige informatie en kunnen daarom niet zonder toestemming door ADSB of de Nederlandse staat openbaar gemaakt worden. Het kabinet hecht veel waarde aan een transparante uitvoering van de ekv en er wordt tegelijkertijd voor een goed functioneren van de ekv rekening gehouden met bedrijfsvertrouwelijke- en concurrentieoverwegingen en een internationaal gelijkspeelveld. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 mei jl. voldoet het Nederlandse ekv-beleid aan alle relevante transparantieverplichtingen volgend uit internationale standaarden.10 Ik deel uw mening niet dat er niet wordt voldaan aan de gemaakte afspraken.
Bent u bekend met de laatste nieuwsbrieven van Joseph Hanlon over de situatie in Cabo Delgado9 ? Wat is uw visie op de huidige veiligheidssituatie rondom het project en Mozambique in het algemeen? Op welke informatie is deze visie gebaseerd, en van welke actoren specifiek is de verkregen informatie afkomstig?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. In bepaalde delen van Cabo Delgado is de laatste maanden sprake van toenemend geweld van de zijde van de terroristen. De incidenten vinden niet plaats in de directe nabijheid van het project. ADSB en de onafhankelijke veiligheidsconsultant volgen de ontwikkelingen in de regio nauwgezet. ADSB raadpleegt daarnaast externe onafhankelijke bronnen die helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project.
Onderhoudt u sinds de start van de force majeure situatie contact met de Nederlandse ambassade en de andere buitenlandse ekv-verstrekkers die bij het project betrokken zijn? Heeft u recentelijk – sinds er berichten rondgaan over een mogelijke herstart van het project – contact gehad met de Nederlandse ambassade in Maputo over de veiligheidssituatie op dit moment? Zo ja, wat heeft de ambassade u over die situatie verteld? Zo nee, waarom heeft u (nog) geen contact gehad?
Ja, de betrokken ministeries en ADSB zijn en blijven met de ambassade en met betrokken buitenlandse exportkredietverzekeraars in contact en blijven ook hierdoor op de hoogte van relevante informatie en ontwikkelingen.
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Maputo op 24 maart op de hoogte was van de aanval op Palma, zoals blijkt uit documenten openbaar gemaakt via een Wob-verzoek van Nederlandse ngo’s? Welke informatie ontbrak er om de ondertekening van de polis op 25 maart te weigeren?
Ja, het klopt dat de ambassade op 24 maart signalen binnenkreeg dat er een aanval gaande was. Zoals door mijn voorganger reeds is aangegeven in de beantwoording van vragen van het Kamerlid Van der Lee werden de omvang en gevolgen van deze aanval pas in het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.12 Ik acht het onaannemelijk dat de transactie in verzekering was genomen als de ontwikkeling van het geweld bekend was geweest bij de Staat.
Klopt het dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken sterke twijfels uitten over de steun voor het project door de veiligheidssituatie, zoals blijkt uit documenten verkregen uit het Wob-verzoek? Kunt u uitleggen waarom in juni 2020 alsnog tot de conclusie is gekomen om een positief advies te geven voor de ekv’s voor het LNG project in Mozambique?
Ja, dat klopt. De risico’s waarop werd gewezen zijn gewogen en maakten ook onderdeel uit van de advisering en de besluitvorming. Het wegen van alle visies en informatie, zowel positief als negatief, is een normaal onderdeel van het beoordelings- en besluitvormingsproces voor de ekv. De maatregelen die tijdens het acceptatieproces werden voorgesteld om de geweldscontext te mitigeren leken toereikend voor de situatie op dat moment. Met de kennis van nu kan achteraf uiteraard gesteld worden dat de situatie zich rond maart 2021 anders heeft ontwikkeld dan in 2020 ingeschat.
Klopt het dat Total er tijdens een call op 28 mei 2020 op aandrong bij de ministeries om de aanvraag zo snel mogelijk goed te keuren, zoals blijkt uit de onder de Wob vrijgegeven documenten? Klopt het dat de ministeries kort na die call met Total overtuigd de ekv-aanvraag van Van Oord en Standard Chartered Bank hebben goedgekeurd, ondanks ernstige twijfels bij werknemers op het ministerie? Wat is volgens u de invloed van Total zelf geweest op de besluitvorming? Welke garanties zijn er dat grote belanghebbenden bij een project de besluitvorming niet kunnen beïnvloeden?
Het klopt dat er op 28 mei 2020 een call met onder andere Total en de Franse ambassade in Mozambique heeft plaatsgevonden waarin gesproken is over het project en de veiligheidssituatie in de regio. Dit overleg vond op initiatief van Buitenlandse Zaken plaats, omdat er behoefte bestond aan verduidelijking op een aantal vragen op veiligheidsterrein. Hoewel Total een commercieel belang had om op tijd goedkeuring te verkrijgen in verband met haar eigen deadlines, herkent het kabinet zich niet in het geschetste beeld dat Total de ministeries onder druk heeft gezet en in ieder geval heeft dit overleg niet de onafhankelijkheid van de Nederlandse besluitvorming beïnvloed. De geldende omvangrijke procedures voor de beoordeling van ekv-transacties op basis van internationale standaarden en de professionaliteit van ambtelijke advisering borgen naar het oordeel van het kabinet een zorgvuldig proces, ook in de toekomst, vrij van beïnvloeding door derden.
Klopt het dat het LNG-project in Mozambique op moment van goedkeuring door de Staat in 2021 nog niet voldeed aan de IFC Performance Standards, zoals blijkt uit de door het Wob-verzoek openbaar gemaakte documenten? Klopt het dat de Kamerbrief van 15 december 202310 stelt dat het project opnieuw getoetst wordt aan onder andere de IFC Performance Standards? Is nu de voorwaarde dat het project hier wel aan voldoet alvorens goedkeuring te kunnen geven?
Voor exporteurs is het kunnen beschikken over een ekv vaak noodzakelijk om een exporttransactie tot stand te laten komen en daarom vragen exporteurs de ekv vaak in een vroeg stadium aan. ADSB beoordeelt projecten dus meestal voordat ze uitgevoerd worden en maakt daarvoor op basis van de op dat moment beschikbare informatie een inschatting of het project aan de internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards, zal gaan voldoen tijdens de uitvoering. Dat was en is voor onderhavig project ook het geval.
Klopt het dat de uitgifte van ekv’s door ADSB voor projecten die op basis van risico’s als Categorie A worden geclassificeerd, moet worden goedgekeurd door een zogenaamd Verzekeringscomité, bestaande uit de ministeries en ADSB zelf? Hoe zou u de hiërarchie binnen dat Comité karakteriseren? Is er sprake van absolute gelijkwaardigheid? Wat gebeurt er als de leden van het Verzekeringscomité niet unaniem tot een besluit kunnen komen? Wordt een ekv in zo’n geval niet afgegeven? Kunt u enkele voorbeelden noemen van recente ekv-aanvragen die zijn afgewezen door het Verzekeringscomité?
Ja, dat klopt. Wanneer een project de milieu- en sociale risicocategorie A krijgt wordt deze altijd voorgelegd aan het verzekeringscomité. In het verzekeringscomité nemen ADSB, de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken plaats. Onafhankelijk van elkaar beoordelen de ministeries de voorlegging en alleen wanneer beide ministeries instemmen zal een ekv worden afgegeven.
Het kabinet doet geen uitspraken over specifieke afwijzingen, omdat dit bedrijfsbelangen kan schaden. In algemene zin kan ik wel zeggen dat het in de periode 2016 t/m 2021 ging om circa 28 procent van de aanvragen. Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen over de beleidsdoorlichting zijn de redenen voor afwijzing divers. Het komt vaak voor dat de aanvrager onvoldoende informatie heeft aangeleverd. Soms worden aanvragen afgewezen vanwege onacceptabele risico’s op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance of op financieel gebied.14
Welke rechten kunnen de indieners van een ekv-aanvraag ontlenen aan een afwijzing van de aanvraag, in aanmerking nemende dat die indieners soms tijd en kosten investeren in het doen van vooronderzoek voordat een ekv-aanvraag kan worden ingediend? Kan een ekv-aanvrager ADSB of de Nederlandse Staat aansprakelijk stellen voor een afwijzing? Zo ja, in welke gevallen zou dat kunnen?
Aan het doen van een aanvraag kunnen geen rechten worden ontleend. Het is aan de ekv-aanvrager om te bepalen of zij de Staat aansprakelijk willen stellen voor een afwijzing. Een zodanige aansprakelijkheidsstelling zou enkel kans van slagen hebben wanneer de aanvrager schade heeft geleden die veroorzaakt is door een door de rechter vastgesteld onrechtmatig handelen van de overheid.
De situatie in Soedan |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de onbevattelijke humanitaire ramp, mogelijk zelfs genocide, die zich in Soedan afspeelt waarbij 25 miljoen Soedanezen humanitaire hulp nodig hebben en het gevaar lopen te sterven door ondervoeding?
Ja.
Gezien de grote regionale betrokkenheid inclusief wapenleveranties, hoe gaat u de Nederlandse relaties met de landen in de regio inzetten voor de-escalatie van het conflict in Soedan? Bent u bereid om de bij het conflict betrokken landen in de regio, zoals de Verenigde Arabische Emiraten, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het wapenembargo van de VN na te leven?
In de afgelopen maanden heb ik met regionale partners gesproken over de zorgwekkende situatie in Soedan en de noodzaak tot een einde van het geweld. Ik heb daarbij mijn zorgen geuit over de dreigende hongersnood, het belang van naleving van het VN wapenembargo benadrukt en de Nederlandse wens uitgesproken dat ook betrokken landen in de regio zoals de VAE en Egypte zich aansluiten bij het Jeddah-proces, zodra dit hervat wordt. Landen in de regio hebben een cruciale rol in het bereiken van een staakt-het-vuren en het voorkomen van verdere escalatie en in Soedan. Nederland verwelkomt dan ook dat landen in de regio, inclusief de VAE, de Paris Declaration of Principles hebben ondertekend. Nederland zal daarover actief het gesprek blijven aangaan.
Zijn wat u betreft alle bureaucratische vereisten die zijn gesteld aan humanitaire organisaties om geld te kunnen ontvangen op dit moment realistisch? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten dat deze worden gemitigeerd?
De criteria en eisen die normaal gesproken aan grote humanitaire organisaties gesteld kunnen worden zijn vaak niet realistisch voor kleine lokale organisaties in de huidige context in Soedan. Nederland is er voorstander van dat juist ook die kleinere, lokale organisaties – zoals de Emergency Response Rooms (ERRs) – in Soedan de beschikking hebben of krijgen over hulpgelden, omdat zij kunnen opereren in gebieden waar andere (internationale) organisaties dat niet kunnen. In gesprekken met humanitaire partners pleit Nederland er daarom voor om juist deze kleine lokale organisaties te ondersteunen, ook als het daarbij nodig is de vereisten zo aan te passen dat ze voor deze organisaties realistisch zijn. Dit gebeurt onder meer vanuit Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA waaraan Nederland in 2024 bijdraagt met EUR 10 miljoen. Nederland heeft zich vanuit zijn rol in de Advisory Board van het SHF sterk gemaakt voor deze financiering van ERRs.
Bent u bereid te onderzoeken hoe Nederland financieel kan bijdragen aan lokale initiatieven die bureaucratische belemmeringen omzeilen, zoals de door jongeren geleide Emergency Response Rooms (ERR’s) die al 4 miljoen mensen hebben bereikt?
Nederland ondersteunt het Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA in 2024 met EUR 10 miljoen. Het SHF op haar beurt financiert lokale organisaties, zoals de Emergency Response Rooms. Hier heeft Nederland zich in de Advisory Board van het fonds hard voor gemaakt en dat is gelukt. Nederland ondersteunt daarnaast de organisaties van de Dutch Relief Alliance (DRA) met EUR 7,1 miljoen in 2024. Ook zij werken samen met Soedanese organisaties, waardoor het merendeel van de financiering bij hen terecht komt.
Bent u bereid andere donorlanden aan te sporen om flexibele financiële steun voor humanitaire hulpverlening te verhogen aan lokale NGO’s, CSO’s en ERR’s ook al voldoen zij niet altijd aan alle bureaucratische vereisten maar zijn ze wel momenteel noodzakelijk voor de hulp die zij verlenen?
Ja. Nederland is in continu gesprek met andere donoren en humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis) over hoe we humanitaire hulp effectiever kunnen inzetten in Soedan. Dit doen we onder andere in multilateraal verband in New York, Rome en Geneve. Daar hoort het punt van financiering aan lokale organisaties ook bij.
Hoe kan Nederland zich in EU verband steviger inzetten om via het Intergovernmental Authority on Development (IGAD)/Jeddah-proces onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp in Soedan te bewerkstelligen?
Nederland en de EU zetten zich onverminderd in voor verbetering van humanitaire toegang. De Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol. Zij is nauw betrokken bij het Jeddah proces en spreekt daarnaast met andere relevante actoren (o.a. IGAD, AU High Level Panel) om inspanningen te coördineren. Ook in bilaterale gesprekken met Golfstaten, like minded en de VN, brengt Nederland het punt van toegang consequent op. De diplomatieke inzet wordt versterkt door het EU sanctieregime waar momenteel zes bedrijven op staan. De EU bereidt momenteel additionele sancties voor om de druk op beide strijdende partijen verder op te voeren.
Kan u ingaan op hoe Nederland (in EU-verband) kan bijdragen aan het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij vredesonderhandelingen?
Op dit moment vinden geen actieve vredesonderhandelingen plaats. Wel worden naar verwachting onderhandelingen over een staakt-het-vuren op korte termijn hervat. Dit is een eerste voorwaarde, waarna vervolgens de besprekingen over vrede en een politiek proces kunnen plaats vinden. Hierbij steunt Nederland onder andere Taqqadum, een platform bestaande uit Soedanese civiele actoren. De Nederlandse financiële bijdrage heeft als doel het maatschappelijk middenveld en met name vrouwenorganisaties, nauwer bij dit proces te betrekken. Daarnaast steunt Nederland, via de EU, een organisatie met expertise op gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, met als doel ervoor te zorgen dat de politieke besprekingen zo inclusief mogelijk zijn en daarmee breed gedragen door de Soedanese bevolking.
Ook is Nederland via zes strategische partnerschappen ter versterking van het maatschappelijk middenveld actief in Soedan. Twee van deze partnerschappen zijn specifiek gericht op vrouwengroepen en vredesinitiatieven.
Op welke manier steunt Nederland op dit moment de initiatieven voor het tot verantwoording roepen van de daders in Soedan? Zijn er voldoende middelen voor het Monitoring- en Rapportagemechanisme (MRM)?
Nederland ondersteunt monitoring van mensenrechten schendingen en accountability op de volgende manieren:
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor financiering voor het MRM ofwel nieuwe monitoringsinitiatieven? Op welke manier gaat u dit doen?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een vrijwillige bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Hoe Nederlandse klimaatfinanciering ten goede komt aan vrouwen en gemarginaliseerde groepen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe rapport van ActionAid, Making climate finance work for women and marginalised groups: Lessons from the Dutch Fund for Climate and Development first phase, waaruit blijkt dat financiering via het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) nog te weinig ten goede komt aan gemarginaliseerde groepen waaronder vrouwen?1
Ja.
Wat vindt u van bovengenoemd rapport?
Het kabinet waardeert het als derden zoals ActionAid onderzoek uitvoeren. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een belangrijk programma binnen het Nederlandse internationale klimaatinstrumentarium en het is waardevol om hierover aanbevelingen te ontvangen.
Conform het subsidiebeleidskader is de hoofddoelstelling van het DFCD het bevorderen van klimaatbestendige economische groei met een zo’n groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering. Om meer middelen voor klimaatactie beschikbaar te maken, moet het fonds privaat kapitaal mobiliseren. De inzet in ontwikkelingslanden is gericht op het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en mensen in staat stellen zich aan te passen aan een veranderend klimaat (adaptatie). Alle projecten moeten daarbij ontwikkelingsrelevant zijn. De ontwikkelingsrelevantie van een project kan op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld door toegang tot voorzieningen, tot grotere veiligheid, tot economisch perspectief of tot kennis en capaciteiten. Bij de selectie van projecten richt de fondsmanager zich ook op projecten die de armste groepen bedienen en die een positieve impact hebben op vrouwen. Het fonds moet dus aandacht hebben voor de armsten en vrouwen, maar het is geen verplichting dat ieder project zich volledig richt op deze doelgroepen.
Het ActionAid rapport zet het criterium van het ook inzetten op de armsten en vrouwen voorop bij hun onderzoek over het DFCD en toetst daarmee aan een andere interpretatie van de hoofddoelstelling dan voortkomend uit het subsidiebeleidskader. Hierdoor sluiten de conclusies niet goed aan bij de doelstelling van het DFCD. Daarnaast wijkt de onderzoeksmethode af van evaluaties waartoe het ministerie opdracht geeft zoals de recentelijk uitgevoerde externe evaluatie van het DFCD.2
De externe evaluatie en het rapport van ActionAid maken duidelijk dat de inzet op gemarginaliseerde groepen meer aandacht verdient bij de implementatie van het DFCD. Hier kan ik mij in vinden en dit zal worden meegenomen bij de opvolging van de externe evaluatie. Bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023 zijn afspraken gemaakt met de uitvoerders over het intensiveren van de inzet op kwetsbare groepen en gendergelijkheid.
Aanvullend op het DFCD, waarin klimaatbestendige economische groei centraal zal blijven staan, financiert het kabinet ook verschillende klimaatgerelateerde programma’s die zich primair richten op gemarginaliseerde groepen waaronder het Demand Side Subsidiesprogramma, het Climate & Development Knowledge Network (CDKN) en veel van de door de ambassades gefinancierde lokale programma’s.
Deelt u de conclusies uit de IOB evaluatie, de externe midterm evaluatie, en het ActionAid rapport dat klimaatfondsen, zoals DFCD en het Green Climate Fund (GCF), die zich richten op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel, niet goed in staat zijn om vrouwen en gemarginaliseerde groepen te bereiken? Zo ja, welke stappen worden genomen om verbeteringen aan te brengen in uw beleid?
Nee, ook klimaatfondsen gericht op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel kunnen vrouwen en gemarginaliseerde groepen bereiken.
Deelt u de conclusie dat ondanks het voornemen, zoals beschreven in de Kamerbrief van Minister Kaag van 2018 (Kamerstuk 31 793, nr. 183), om specifieke aandacht te hebben voor gender en de allerarmsten, dit onvoldoende is uitgewerkt in de implementatie van het DFCD? Zo nee, op basis waarvan komt u dan tot een andere conclusie?
Ik deel de bevinding dat er verbeteringen mogelijk zijn omtrent de aandacht voor gendergelijkheid en kwetsbare groepen bij de implementatie van het DFCD. Dat blijkt ook uit de uitkomsten van de recente externe evaluatie.
Wat is er sinds de IOB evaluatie klimaatfinanciering van 2021 – waar vergelijkbare conclusies worden getrokken – gedaan om hier verbetering in aan te brengen en te zorgen dat kwetsbare groepen en specifiek vrouwen beter betrokken en bereikt worden in verschillende fases van programma's? Hebben die aanpassingen ook plaatsgevonden in het DFCD? Zo nee, waarom niet?
Bij de Nederlandse sturing van klimaatfondsen en -programma’s wordt oog gehouden voor mogelijke verbeteringen voor het bereiken van onder andere vrouwen en het waarborgen van ontwikkelingsimpact. Dit is ook belangrijk in het licht van het feministisch buitenlandbeleid.
Zo zet Nederland in op een genderbeleid binnen het Green Climate Fund (GCF), gericht op vrouwen als eindbegunstigde. Het GCF heeft hier op hoog niveau oog voor maar in de implementatie zal dit nog tijd kosten, juist ook omdat er zoveel en zulke diverse uitvoerders zijn.
Zoals ook beschreven in de beleidsreactie op de IOB evaluatie over internationaal klimaatbeleid 2016–20223, heeft Nederland daarnaast actief deelgenomen aan gesprekken binnen de OESO-DAC over de waarborgen en voorwaarden voor gemengde publiek-private financiering om de ontwikkelingsadditionaliteit beter te kunnen toetsen. De hieruit voortgevloeide sterkere OESO-regels zijn ook van toepassing op de implementatie van het DFCD.
De genoemde IOB evaluatie uit 2021 onderzocht klimaatfinanciering in de periode 2016 tot en met 2019. Het DFCD is in 2019 opgericht en had daarmee nog geen resultaten die konden worden getoetst in deze IOB evaluatie. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 2, speelde het vergroten van de aandacht voor gendergelijkheid en sociale inclusie een belangrijke rol bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023. Dit wordt onder meer uitgewerkt door de werving van meer personeel met de relevante expertise en de uitvoering van analyses van huidige én toekomstige DFCD projecten. Bij de ontwikkeling van nieuwe projecten zal gendergelijkheid en sociale inclusie nog beter worden meegenomen in de vormgeving. Daarnaast richt het DFCD zich op het verbeteren van de samenwerking met bestaande programma’s op het terrein van sociale inclusie, waaronder het Voices for Just Climate Action (VCA) programma dat zich specifiek richt op de empowerment van lokale gemeenschappen voor klimaatactie.
Ten slotte, gezien de substantiële financieringstekorten voor zowel klimaatmitigatie als -adaptatie in ontwikkelingslanden, acht het kabinet de mobilisatie van private financiering absoluut noodzakelijk. De gevolgen van klimaatverandering hebben de grootste impact op de allerarmsten in ontwikkelingslanden. Het is daarom van belang deze gevolgen zo veel mogelijk te beperken, onder andere door het versnellen van de energietransitie. Dit maakt het mobiliseren van private klimaatfinanciering waardevol, ook als dat niet direct de meest kwetsbaren bereikt.
Welke stappen gaat de Minister nog zetten om te zorgen dat in de tweede fase van het DFCD er veel actiever doelstellingen worden gemaakt en gemonitord wordt op gender? Bent u bereid om in de tweede fase van het DFCD genderresponsiviteit te verankeren in het gehele proces, van selectie en ontwerp tot implementatie, monitoring en evaluatie?
De vormgeving van een nieuw klimaatfonds als vervolg op het DFCD en bijbehorende beleidskeuzes zijn aan een nieuwe bewindspersoon.
Kunt u bevestigen of private-publieke fondsen effectief blijken te zijn in het ondersteunen van vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen in het mondiale Zuiden, die het hardst getroffen worden door de klimaatcrisis? Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat deze fondsen daadwerkelijk bijdragen aan klimaatinitiatieven waar kwetsbare groepen niet worden uitgesloten maar juist actief betrokken worden?
De mate waarin private-publieke fondsen vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen kunnen ondersteunen, hangt af van de sector waarin en het investeringsmandaat waarmee klimaatfondsen opereren. Investeringen in landbouw met kleinschalige boeren zijn beter in staat deze groepen te ondersteunen dan grootschalige duurzame energieprojecten. Ook speelt de mate van concessionaliteit van publieke middelen een belangrijke rol.
Voor verdere toelichting op het bereiken van gemarginaliseerde groepen door klimaatfondsen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 5.
Welke opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de externe midterm evaluatie van het DFCD2 om strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria in te voeren en kleinere bedrijven te financieren?
De externe evaluatie adviseert strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria rondom de uitwerking van projecten en verwachte uitkomsten voor kwetsbare groepen en vrouwen. Hiertoe zal in de beoordelingsformulieren voor de investerings-commissies binnen het DFCD een paragraaf over gendergelijkheid en sociale inclusie worden toegevoegd.
Conform de uitkomsten van de externe evaluatie onderzoekt het DFCD mogelijkheden om ook lagere investeringen (lager dan EUR 3 miljoen) te kunnen aanbieden, dit kan ten goede komen aan de ondersteuning van kleinere bedrijven. Daartoe zoekt het consortium mogelijkheden tot het verdiepen van de samenwerking met andere impact-investeerders die meer ervaring hebben met het aanbieden van dergelijke lagere investeringen.
Erkent u dat de criteria van de jaaromzet voor bedrijven die in aanmerking komen per definitie kleinere bedrijven als startups alsook meer lokaal geleide projecten uitsluiten die een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren voor zowel klimaatactie als ontwikkelingsdoelen, en juist makkelijker gemarginaliseerde groepen weten te bereiken? Stelt Nederland financiële steun beschikbaar voor dit type bedrijvigheid? Zo nee, waarom niet?
Met oog op de primaire doelstelling van het DFCD, klimaatbestendige economische groei met een zo’n groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering, is er voor gekozen enkel bedrijven te financieren met een minimale jaaromzet van EUR 5 miljoen.
Uiteraard kunnen lokale bedrijvigheid en kleinere bedrijven een belangrijke positieve bijdrage leveren aan klimaatactie en de bredere ontwikkelingsdoelen. Daarom financieren we dergelijke bedrijven met andere programma’s. Zo steunt Nederland via P4G (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2023) samenwerkingsverbanden tussen lokale kleine bedrijven en NGOs om hun groei én duurzame impact te bevorderen. Via AFAWA, een programma van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, krijgen vrouwelijke ondernemers begeleiding om van de informele sector naar de formele sector te kunnen gaan. Ook richten we ons met bepaalde programma’s specifiek op kleinschalige boeren (m/v). Zo steunt het succesvolle One Acre Fund boeren met zaden, kunstmest en training om hun inkomsten en weerbaarheid te verhogen.
Het bericht 'Etnische zuiveringen in Darfur en mogelijk zelfs genocide, stelt Human Rights Watch' |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «The Massalit Will Not Come Home» van Human Rights Watch?1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Human Rights Watch dat in het westen van Darfur sprake is van etnische zuivering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Darfur. De feiten zoals die in het Human Rights Watch rapport worden beschreven, wijzen erop dat wordt geprobeerd door geweld en intimidatie personen van bepaalde groepen uit het gebied te verwijderen. Het is niet aan het kabinet hier een kwalificatie aan te verbinden.
Bent u bereid de aanbevelingen van Human Rights Watch op te volgen en in de relevante gremia te pleiten voor sancties tegen commandanten en militieleiders die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in West-Darfur? En bent u bereid te pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo en sancties voor individuen en bedrijven die het wapenembargo schenden? Zo nee, waarom niet?
Mede op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties, onder andere tegen commandanten verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in West-Darfur, voorbereid en besproken. Het doel van de sancties is het verder onder druk zetten van beide strijdende partijen en daarmee het geweld een halt toe te roepen. Daarbij wordt de timing van sancties en het niveau waarop sancties worden ingesteld meegewogen, zodat het bemiddelingspogingen niet belemmert, maar juist versterkt.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 8 maart 2024 het mandaat van het panel van deskundigen dat zijn sanctiecomité voor Soedan moet bijstaan, verlengd tot 12 maart 2025. De Raad besloot tegelijkertijd om de sanctieregeling (waaronder wapenembargo Darfur) tegen Soedan te bevestigen en te verlengen tot 12 september 2024. Voor die tijd moeten eventuele nieuwe sancties worden verkend.
Nederland onderhoudt contact met gelijkgezinde landen in de VN-Veiligheidsraad, waaronder het VK (penvoerder) en met EU lidstaten over de mogelijkheid van uitbreiding van huidige sancties. Deze zullen zoals gebruikelijk afhankelijk zijn van de dynamiek in de Veiligheidsraad.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlands of Europees ontwikkelingsgeld terechtkomt bij de strijdende partijen, zoals eerder het geval was in verband met de rol die de RSF speelde in het bewaken van de grenzen?
Sinds de staatsgreep van 2021 lopen de ontwikkelingsprogramma’s in Soedan uitsluitend via iNGO’s, private sector en multilaterale kanalen. Er gaat geen directe OS-financiering naar de de facto overheid, noch naar de RSF.
Bent u in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en bereid de politieke en praktische steun te bieden die nodig is om het onderzoek af te ronden? Kunt u daarnaast toezeggen alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten om te zorgen dat alle partijen medewerking verlenen aan het onderzoek?
Ja, Nederland is in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en is bereid, met inachtneming van de onafhankelijkheid van het Strafhof, om waar mogelijk politieke en praktische steun te bieden om het onderzoek van het Strafhof naar de situatie in Darfur te faciliteren. Nederland benadrukt in diverse fora en in bilaterale contacten het belang van het investeren in accountability, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen jaren door middel van een vrijwillige bijdrage van in totaal 6 miljoen euro een bijdrage geleverd aan de versterking van de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof. Met behulp van deze vrijwillige bijdrage heeft het Parket van de Aanklager onder meer geïnvesteerd in nieuwe ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, die ook voor dit onderzoek kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid zich in te zetten voor het uitbreiden en verlengen van de Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan, in lijn met de aanbeveling van Human Rights Watch?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Nederland zal zich inzetten voor verlenging van het mandaat van de FFM. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Deelt u de zorgen over gebrekkige toegang tot alle relevante gebieden in het kader van de Fact-Finding Mission en het gebrek aan toegang voor journalisten en hulpverleners? Zo ja, welke rol kan Nederland – zowel individueel als in Europees of internationaal verband – spelen in het verbeteren van deze toegang?
Die zorgen deel ik. Nederland steunt daarom onder andere een lokale media organisatie om onafhankelijk nieuws te brengen. Ook steunt Nederland organisaties die mensenrechtenverdedigers helpen en die ondersteunen bij het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Wat betreft de Fact Finding Mission wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. De EU heeft afgelopen jaar een sanctieregime aangenomen waarop momenteel 6 bedrijven gelist staan die hebben bijgedragen aan mensenrechtenschendingen in Soedan. Zoals vermeld bij vraag 3, wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties voorbereid en besproken.
Op welke manier zet Nederland druk op het naleven van resolutie 2724 (2024) van de VN Veiligheidsraad om ervoor te zorgen dat alle belemmeringen worden weggenomen en volledige, snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang mogelijk te maken, ook over de grenzen heen, en te voldoen aan verplichtingen op grond van het internationaal humanitair recht?3
Tijdens de humanitaire conferentie in Parijs van 15 april jl., georganiseerd door Frankrijk en de EU met deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is een declaration of principles ondertekend waarin o.a. wordt opgeroepen humanitaire toegang te verbeteren. Nederland zegde EUR 10 miljoen extra toe aan het World Food Programme als onderdeel van een totaalpakket van EUR 80 miljoen aan Soedan en buurlanden. De EU zet zich in voor verbetering van humanitaire toegang via diplomatieke inzet van met name de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika. Daarnaast is Nederland in gesprek met verschillende VN organisaties, waaronder World Food Programme en de Food and Agriculture Organization, in New York, Geneve en Rome om de urgentie van de situatie te benadrukken, inspanningen waar mogelijk te vergroten, en mogelijke acties te identificeren en coördineren.
De EU heeft op 12 april jl. een verklaring uitgebracht waarin ook wordt opgeroepen het geweld te staken en humanitaire hulp toe te laten. Hierin is tevens gerefereerd aan het EU sanctie-regime, waarin het blokkeren van humanitaire hulp een criterium is voor listing. Op 13 mei jl. heeft de EU bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een verklaring gepubliceerd naar aanleiding van gevechten in Noord-Darfur waarbij wederom dezelfde oproep wordt gedaan.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het hervestigen van de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging gebeurt op voordracht van de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) vanuit een land van eerste opvang. UNHCR selecteert daarvoor de meest kwetsbare vluchtelingen en draagt hen voor. Om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland moet een persoon daarnaast op grond van het geldende nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Op dit moment geldt een besluit- en vertrekmoratorium (BVM) voor asielzoekers afkomstig uit Soedan, omdat de huidige situatie in Soedan te onduidelijk en instabiel is om adequaat asielbeleid te kunnen opstellen. Aan de hand van het binnenkort te verschijnen Ambtsbericht Soedan zal het land-gebonden asielbeleid voor Soedan opnieuw bezien worden. Zolang het besluit- en vertrekmoratorium geldt, kan de beoordeling van asielaanvragen niet worden gemaakt en is het niet mogelijk om Soedanezen te hervestigen4. Het geldende besluit- en vertrekmoratorium zal op 8 juli 2024 van rechtswege verlopen. Het vertrekmoratorium kan niet meer verlengd worden gelet op de maximale termijn. Zodra het BVM wordt opgeheven en weer kan worden beslist op asielverzoeken van Soedanezen, kunnen Soedanezen ook weer door UNHCR worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland.
Welke steun biedt Nederland aan de opvang van Soedanese vluchtelingen in de omringende landen? Hoe kan deze steun worden verbeterd zodat vluchtelingen humaan en met toekomstperspectief kunnen worden opgevangen?
Nederland financiert humanitaire partners (VN, Rode Kruis/ICRC en NGO’s van de Dutch Relief Alliance/DRA) die werkzaam zijn in Soedan en in de buurlanden waar vluchtelingen en terugkeerders opgevangen worden. Nederland heeft in april besloten tot een extra bijdrage aan WFP van EUR 10 miljoen voor de crisis in Soedan en WFP zal deze bijdrage deels in Tsjaad inzetten voor de opvang van Soedanese vluchtelingen. Ook heeft DRA EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor een acute response in het Oosten van Tsjaad. Nederland is daarnaast een van de grootste donoren van het Central Emergency Response Fund (CERF) dat voor steun aan Soedanese vluchtelingen al USD 10 miljoen vrijmaakte voor Zuid-Soedan en USD 15 miljoen voor Tsjaad.
Door middel van het door Nederland gefinancierde PROSPECTS partnerschap wordt daarnaast steun geboden aan Soedanese vluchtelingen in Egypte en Ethiopië. Dit partnerschap biedt vluchtelingen perspectief in hun gastlanden door sociale en juridische bescherming, onderwijs, werk en kritieke infrastructuur (WASH, huisvesting). Recentelijk is een tweede fase van PROSPECTS gestart met een verhoogd budget voor de periode 2024 -2027.
De humanitaire crisis in Oost-Congo |
|
Derk Boswijk (CDA), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van het International Non-Governmental Organizations Forum in the Democratic Republic of Congo (FONGI-RDC): «Emergency Situation in Displaced Persons Camps and Sites in Goma»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige humanitaire en veiligheidssituatie in Oost-Congo? Wordt er door de internationale gemeenschap voldoende gedaan om de humanitaire noden te lenigen? Zo niet, waarom niet?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Oost-DRC is zeer zorgelijk. Het geweld in Oost-DRC is het gevolg van een langslepend, ingewikkeld en gelaagd conflict met betrokkenheid van vele verschillende statelijke en niet-statelijke actoren en een verscheidenheid aan oorzaken. Meerdere gewapende groepen, deels met buitenlandse steun, zijn actief in het gebied. Op dit ogenblik komt de grootste dreiging voor stabiliteit vanuit de door Rwanda militair en materieel gesteunde M23. Het conflict tussen DRC en de door Rwanda gesteunde rebellengroep M23 leidt tot grote aantallen ontheemden. In totaal zijn in DRC 7,2 miljoen mensen intern ontheemd (UNHCR). Ontheemdenkampen kunnen de grote aantallen niet aan, vooral niet rond de provinciehoofdstad Goma. De humanitaire situatie is schrijnend en verslechtert in rap tempo verder.
De internationale gemeenschap spant zich in om de humanitaire noden te verlichten. VN organisaties, NGOs, het Rode Kruis en andere humanitaire actoren doen wat ze kunnen op verschillende locaties in Oost-DRC, al blijft toegang tot gebieden waar gewapende groepen de dienst uitmaken moeilijk. Ook het feit dat de gevechten tussen de strijdende partijen ook plaatsvinden in ontheemdenkampen zelf, maakt de situatie er niet makkelijker op. Nederland en andere humanitaire donoren dringen er bij de Congolese autoriteiten op aan om humanitaire toegang niet te belemmeren, land vrij te maken waar ontheemden kunnen worden opgevangen en de militarisering van ontheemdenkampen tegen te gaan.
Financiering voor het humanitaire respons plan 2024 blijft achter: tot nu toe is 12% van de benodigde USD 2,12 miljard toegezegd. Dit hangt samen met het grote aantal intensiverende conflicten en de daarmee gepaard gaande enorme noden wereldwijd, waardoor humanitaire fondsen steeds minder toereikend zijn.
Hoe beoordeelt u de rol van Rwanda en de militaire rebellengroep M23 bij het steeds verder aanwakkerende geweld in Oost-Congo?
De rol die Rwanda speelt in het ondersteunen van rebellengroep M23 op Congolees grondgebied is zorgelijk en onwenselijk. In bilateraal contact met Rwanda roept Nederland dan ook op de steun aan M23 te staken en de Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. Dit gebeurde ook tijdens ontmoetingen tussen beide Ministers van Buitenlandse Zaken in november 2023 en april 2024.
DRC en Rwanda dragen beide verantwoordelijkheid voor de opgelopen spanningen, de escalerende veiligheidssituatie en de humanitaire noden. Naast het aanspreken van Rwanda roept Nederland daarom ook de Congolese autoriteiten op om steun aan gewapende groeperingen, inclusief FDLR (voortkomend uit betrokkenen bij de genocide tegen de Tutsi in 1994), te staken en etnische hate speech aan te pakken. Dit is ook de positie van de EU, zoals recentelijk ook uitgedragen in een gezamenlijke EU-verklaring. Nederland heeft zich ingespannen voor de totstandkoming van deze gezamenlijke verklaring.
Hoe is Nederland zelf betrokken bij het verlichten van de humanitaire noden in Oost-Congo, en ziet u mogelijkheden deze rol te vergroten in 2024? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de rol die Nederland speelt in het helpen van slachtoffers van seksueel en gender-gerelateerd geweld, dat in Oost-Congo schrikbarend hoog is?
Nederland draagt bij aan verlichting van de humanitaire noden (voedselonzekerheid, stijgende aantal ontheemden) door middel van financiële bijdragen aan verschillende fondsen en humanitaire programma’s. Zo draagt Nederland bij aan humanitaire programma’s in Oost-DRC via de Dutch Relief Alliance (DRA) en via het Humanitaire Fonds voor DRC. De DRA ontvangt in Oost-DRC financiering voor de meerjarige joint response (2024–2026) van jaarlijks zo’n EUR 5,5 miljoen. Nederland draagt in 2.024 EUR 10 miljoen bij aan het Humanitaire Fonds voor DRC. Daarnaast draagt Nederland financieel bij aan de VN en andere humanitaire organisaties met ongeoormerkte middelen. Zo is Nederland met EUR 55 miljoen een van de grootse donoren van het CERF (Central Emergency Response Fund) van de VN. In 2024 is er tot nu toe USD 26 miljoen via CERF gealloceerd aan de DRC. Ook de afgelopen jaren zijn er aanzienlijke bedragen vanuit CERF naar DRC zijn gegaan: USD 51 miljoen in 2022 en USD 46 miljoen in 2023.
De humanitaire inzet wordt gekoppeld aan andere activiteiten die bijdragen aan stabiliteit en weerbaarheid, capaciteit van gemeenschappen om met conflicten om te gaan, en om relaties op te bouwen tussen gemeenschappen en lokale overheden. Daarnaast ligt de focus op lokalisering, het versterken van de synergie op humanitaire, ontwikkelings- en vredesprogrammering en op het verlenen van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS).
Naast humanitaire hulp draagt Nederland ook bij aan de aanpak van grondoorzaken van het conflict, door middel van een regionaal programma van EUR 37,5 miljoen per jaar dat zich richt op veiligheid en stabiliteit in Oost-DRC en de bredere Grote Merenregio. In Oost-DRC richt dit programma zich op het verbeteren van veiligheid en stabiliteit, het aanpakken van grondoorzaken van conflict en het verzachten van de effecten van conflict voor de bevolking. Het programma ziet ook toe op de stijgende noden van slachtoffers van seksueel en gender-gerelateerd geweld. Zo financiert Nederland een project dat slachtoffers van seksueel geweld medische, juridische, psychosociale en financiële hulp geeft. Ook steunt Nederland een project dat werkt aan verbetering van de toegang tot seksuele gezondheidzorg in kampen voor ontheemden. In samenwerking met lokale gezondheidscentra wordt de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel geweld beter toegankelijk.
Welke maatregelen kunnen door de internationale gemeenschap, en de EU in het bijzonder, worden genomen om de veiligheid van het enorme aantal ontheemden en ook de humanitaire hulpverleners in de kampen te verbeteren?
In beginsel moeten vluchtelingen worden opgevangen op plekken waar het veilig voor hen is. In het geval van Oost-DRC is de situatie in ontheemdenkampen momenteel niet veilig genoeg. Zo werd begin mei een tweetal vluchtelingenkampen nabij provinciehoofstad Goma gebombardeerd waarbij minstens 14 doden vielen. Nederland en de EU zijn in constant overleg met de Congolese autoriteiten over de opvang van de hoge aantallen ontheemden, met name rond Goma. De autoriteiten hebben plekken voor ontheemdenkampen gecreëerd, maar die plekken zijn niet altijd goed bewaakt en voorzien van basisvoorzieningen.
De internationale gemeenschap zal dan ook blijven benadrukken dat Internationaal Humanitair Recht door strijdende partijen moet worden gerespecteerd en dat burgers en humanitaire hulpverleners moeten worden beschermd. Dit werd recent nog in EU verband gedaan in een verklaring als reactie op de aanval op de vluchtelingenkampen rond Goma. Ook de aan te treden EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Grote Meren regio (zie verder vraag 7) zal als taakstelling hebben om naleving van Internationaal Humanitair Recht bij de strijdende partijen te blijven benadrukken.
Welke diplomatieke initiatieven, zowel vanuit buurlanden, de Afrikaanse Unie als vanuit de bredere internationale gemeenschap, lopen er om de sterk geëscaleerde situatie te mitigeren?
Nederland is in doorlopende dialoog met zowel autoriteiten in DRC als Rwanda over het conflict in Oost-DRC. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak zowel in november 2023 als in april 2024 met de Rwandese ambtsgenoot over de situatie in Oost-DRC. Daarbij wijst de Minister van Buitenlandse Zaken ook op de noodzaak tot het staken van steun aan rebellengroep M23 en het terugtrekken van Rwandese troepen van DRC grondgebied. Ook in gesprekken met de Afrikaanse Unie wordt gesproken over de zorgelijke situatie in Oost-DRC. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken in april dit jaar met AU-Commissaris Bankole over de regionaal geleide vredesinitiatieven als het Luanda-proces en het Nairobi proces.
In multilateraal verband spant Nederland zich in om dit soms «vergeten conflict» op de agenda te houden: zo nam Nederland begin dit jaar het initiatief tot een EU-27 verklaring om in EU-verband zorgen te uiten over de escalatie van geweld en de humanitaire situatie en op te roepen tot de-escalatie en terugkeer naar de regionaal geleide vredesprocessen. Ook speelde Nederland een actieve rol in het aanstellen van een EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de regio (zie ook het antwoord op vraag 7).
Ook is Nederland, zowel bilateraal als in multilateraal verband, in contact met andere landen in de regio als Burundi, Oeganda, Angola, Zuid-Afrika en Kenia om te bespreken hoe regionaal geleide vredesinitiatieven kunnen worden ondersteund. Zo reisde een Nederlandse vertegenwoordiger in maart dit jaar af naar zowel DRC als Rwanda als onderdeel van een internationale missie van VS, VK, EU, Frankrijk, België, de VN en de Afrikaanse Unie. Nederland deed dit in de hoedanigheid als voorzitter van de International Contact Group, een informeel samenwerkingsverband van gelijkgezinde partners om informatie uit te wisselen en inspanningen om vredesinitiatieven te ondersteunen te coördineren.
Daarnaast draagt Nederland bij aan de inspanningen van de VN Speciaal Gezant voor de Grote Meren regio en steunt Nederland de International Conference for the Great Lakes, een intergouvernementele organisatie van landen in de Grote Meren regio, die zich bezig houdt met de bevordering van regionale ontwikkeling en duurzame vrede.
Wat is de status van de aan te stellen EU Speciale Gezant voor het Grote Merengebied? Deelt u de mening dat deze persoon zo snel mogelijk ter plekke zou moeten zijn? Kunt u die urgentie adresseren tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken in Brussel?
De Europese Commissie is in de afrondende fase van de aanstelling van een EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Grote Meren regio. Nederland heeft zich sterk ingespannen voor de instelling van deze functie door dit, in samenwerking met andere lidstaten, consistent onder de aandacht te brengen in Brussel. Inmiddels is de Europese Commissie bezig met de afronding van de selectieprocedure, en is er reeds overeenstemming bereikt over het mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger. Gezien de voorgenoemde ontwikkelingen acht ik het niet nodig dat Nederland dit tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken agendeert.
Het bericht dat Unilever nog steeds tientallen miljoenen verdient aan Rusland |
|
Sarah Dobbe |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondanks belofte verdient Unilever nog tientallen miljoenen aan Rusland»?1
Ja.
Kunt u beoordelen of deze activiteiten, als de berichtgeving klopt, in strijd zijn met geldende sanctiemaatregelen?
De vraag of een individueel bedrijf al dan niet in strijd met de geldende sanctiemaatregelen handelt is uiteindelijk aan de rechter. Het is bovendien niet mogelijk om op basis van mediaberichtgeving te beoordelen of een bedrijf in overtreding is van sanctieregels. Daarvoor is meer en specifieke informatie nodig. Los daarvan kan het kabinet in het openbaar ook niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien er signalen zijn van overtreding van sancties, dat hier onderzoek naar wordt gedaan en waar nodig handhavend wordt opgetreden.
Kunt u reageren op de bewering in het artikel dat «een fors deel van het geld ook door Nederland naar Londen [wordt] gesluisd»? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat betalingen vanuit Rusland naar Nederland nog steeds mogelijk zijn, zolang deze niet in strijd zijn met de sancties. Of dat in dit geval zo is, is niet aan het kabinet om te beoordelen, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2.
Hoe worden volksvertegenwoordigers volgens u geacht het sanctiebeleid te controleren, gezien u schreef in antwoord op eerdere vragen dat «Het kabinet doet echter geen uitspraken over individuele gevallen»?2 Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Het is staande praktijk dat er geen uitspraken worden gedaan over individuele zaken. Bij signalen van overtredingen kunnen betrokken handhavende autoriteiten zorgvuldig onderzoek doen naar de feiten en omstandigheden. In het geval van overtredingen is het aan het Openbaar Ministerie om te besluiten over de vervolging van een verdachte en daarbij een strafeis te formuleren. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie en rechter is er geen rol voor het kabinet weggelegd.
In zijn algemeenheid wordt met de Kamer geen informatie gedeeld over individuele handhavingszaken. Wel kunnen trends in handhavingsbeleid worden aangegeven. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over het totaal aantal lopende strafrechtelijke onderzoeken op sanctiegebied.
Als dit een schending van de sancties is, welke consequenties heeft dit dan voor Unilever? Indien dit geen schending van de sanctiemaatregelen is, kunt u dit toelichten?
Het is aan de rechter om te bepalen of er hier sprake is van schending van sanctiemaatregelen. Het overtreden van sanctieregels is een economisch delict. Daarop staat een geldboete van maximaal 1.030.000 euro en/of maximaal 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan vermogen dat door schending van de sanctiemaatregelen is verkregen worden afgepakt.
Bent u, aangezien dit het tweede bericht in korte tijd is over mogelijke schendingen van sanctiemaatregelen, bereid een onderzoek uit te voeren naar de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zaken doen in Rusland. In die context acht het kabinet een dergelijk onderzoek niet opportuun. Overigens is eerder door de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving vastgesteld dat er veel goed gaat bij de naleving van sancties in Nederland. De gedane aanbevelingen zijn inmiddels geïmplementeerd. Een deel daarvan wordt meegenomen in de Wet internationale sanctiemaatregelen die 7 juni jl. in consultatie is gegaan. Relevante toezichthouders zoals het AFM, DNB, FIU en de Douane geven jaarlijks in hun jaarverslag een weergave van de sanctienaleving in Nederland. Ook hieruit rijst niet het beeld dat de naleving niet op orde zou zijn. Op verzoek van uw Kamer ontvangt u binnenkort een bredere brief van de Minister van Buitenlandse Zaken over het sanctiebeleid.
Bent u bereid de kamer bij te praten over de naleving van het Nederlandse sanctiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er op verzoek vanuit uw Kamer een commissiedebat ingepland met de Minister van Buitenlandse Zaken waarin gesproken kan worden over sancties en de naleving daarvan.
Het vervangen en vervolgen van UNRWA. |
|
Dennis Ram (PVV) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat minimaal 17% van de medewerkers van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) in Gaza actief was voor Hamas?1 2
De berichten hierover zijn mij bekend.
Deelt u de overtuiging dat UNRWA tot op het bot corrupt is en derhalve in geen enkele vorm van steun mag ontvangen van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief over UNRWA d.d. 26 april 20243.
Bestaan er juridische mogelijkheden, zowel nationaal als internationaal, om UNRWA aan te klagen of te verbieden vanwege;
UNRWA is in 1949 opgericht door de AVVN met een mandaat ten behoeve van basisdienstverlening aan Palestijnen in afwachting van een duurzame tweestatenoplossing. UNRWA geniet als suborgaan van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) immuniteit voor rechtsvervolging. Alleen de VN kan deze immuniteit opheffen of werkzaamheden opschorten. Een dergelijke besluit ligt niet in de reden gezien de brede steun voor het UNRWA mandaat en de cruciale en stabiliserende rol die de organisatie speelt in de hele regio.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van de Israëlische organisatie Coordinator of Government Activities in the Territories (COGAT), die dagelijks honderden vrachtwagens met voedsel en humanitaire hulp Gaza binnenbrengt?3
Ja.
Is het beeld dat de media schetsen van een hongersnood nog wel correct, gezien de enorme inspanningen die Israël dagelijks levert via COGAT om hulpgoederen te leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja. De media berichten over de uiterst zorgwekkende voedselzekerheidssituatie in Gaza zijn nog actueel. Vertrouwde, professionele organisaties aanwezig in Gaza bevestigen deze zorgelijke situatie. De Integrated Food Security Phase Classification (IPC) – de internationale waakhond voor voedselzekerheid – publiceerde op 18 maart jl. een rapport waaruit blijkt dat circa 1,1 miljoen Gazanen in de periode tot half juli te maken krijgt met wat IPC duidt als «catastrofale honger».
Deelt u de mening dat de humanitaire taken van UNRWA in Gaza overgenomen kunnen worden door COGAT en het World Food Program (WFP), aangezien nu slechts 38% van de hulpverlening door UNRWA wordt verzorgd?4 Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ook kenbaar gemaakt in de Kamerbrief over UNRWA d.d. 26 april 2024 is er in deze fase van het conflict geen alternatief voor het werk en de infrastructuur van UNRWA in Gaza. Dit bevestigen andere organisaties, zoals het World Food Programme en het Rode Kruis.
Tegelijkertijd wil het kabinet zich sterk maken voor het vergroten van de rol van andere organisaties ten behoeve van de diversificatie van de humanitaire hulp en het verlichten van de hoge noden die Gaza momenteel kent. De grote mate van afhankelijkheid van UNRWA maakt het humanitaire systeem in Gaza kwetsbaar.
F-35’s voor Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Israël de F-35 heeft gebruikt voor bombardementen in Gaza?1
Het kabinet is bekend met de genoemde berichten.
Is het juist dat daarbij ook zeer zware bommen van 2.000 pond zijn gebruikt? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Het kabinet beschikt niet over geverifieerde informatie over de specifieke bommen die Israël gebruikt bij zijn F-35-inzet.
Is u inmiddels bekend dat de F-35 meermaals is ingezet in Gaza? Zo ja, waar en wanneer?
Het kabinet beschikt niet over geverifieerde informatie over de Israëlische F-35-inzet. Openbare bronnen, waaronder het bericht waarnaar u verwijst, wijzen er wel op dat Israël de F-35 heeft ingezet boven Gaza, in elk geval toen de grondtroepen de Gazastrook in gingen.
Om een beeld te vormen van de F-35-inzet door Israël, worden verschillende bronnen gebruikt. Deze informatie is meegewogen in de geïntegreerde buitenlandpolitieke en veiligheidsafweging op basis waarvan is besloten om niet in te grijpen in de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël. Dit besluit is onder andere op 23 november toegelicht in antwoord op uw Kamervragen (Kamerstuk 2023Z19578).3 Het beeld van de Israëlische F-35-inzet is sindsdien niet significant veranderd waardoor er geen aanleiding is om het genomen besluit te herzien.
Monitort u het gebruik van de F-35 door Israël, zoals in Nota 1 wordt beschreven? Zo ja, hoe doet u dat en wat levert deze monitoring op? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat ook onderdelen van de F-35I worden geleverd via het European Regional Warehouse (ERW) in Woensdrecht?3 Zo nee, wat zijn de feiten?
Vanuit het European Regional Warehousein Woensdrecht worden onder de Regeling Algemene Vergunning NL009 Amerikaanse F-35-onderdelen doorgeleverd aan alle Europese gebruikers van de F-35, waaronder Israël. Jaarlijks wordt uw Kamer middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de waarde van de doorlevering onder de algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er onder de NL009 transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit jaarrapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 22 054 nr.396).
De algemene vergunning NL009 kan niet gebruikt worden voor de uitvoer van (onderdelen van) andere wapensystemen. Hiervoor moet een bedrijf beschikken over een andere exportvergunning. Sinds 7 oktober 2023 zijn er geen vergunningen verleend voor de levering van onderdelen voor de genoemde andere wapensystemen naar Israël.
Worden er vanaf de vliegbasis in Woensdrecht onderdelen van de andere wapensystemen die daar zijn opgeslagen (zoals bijvoorbeeld de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter) aan Israël doorgevoerd? Zo ja, op basis van welk beleid gebeurt dat? Zijn dat ook speciale regelingen? Kunt u dat toelichten?4
Zie antwoord vraag 5.
Behoort het ERW in Woensdrecht tot het Nederlands grondgebied? Waarom is dan besloten om de goederen die daar passeren buiten het Nederlands wapenexportbeleid te plaatsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ERW behoort tot het Nederlands grondgebied. De reservedelen die er opgeslagen liggen, zijn eigendom van de Amerikaanse overheid. Omdat er veel transacties plaatsvinden vanuit het ERW is besloten om dit proces te stroomlijnen middels de Regeling Algemene Vergunning NL009 die sinds 2016 van kracht is. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren. Het bestaan van deze vergunning geeft aan dat er geen sprake is van een afschaffing van exportcontroles. Het onderzoek naar de mogelijkheden om in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene Vergunning NL009 is nog niet afgerond (zie ook antwoord vraag 26).
Artikel 8 van de algemene vergunning NL009 biedt de Minister de bevoegdheid om geregistreerde gebruikers of beschikkingsbevoegden in kennis te stellen dat geïntegreerde buitenlandpolitieke- of veiligheidsafwegingen zich verzetten tegen voortgezet gebruik van de algemene vergunning.
Waarin verschilt het «stroomlijnen van het exportcontroleproces» van het afschaffen van exportcontroles?5 Onder welke omstandigheden wordt doorvoer niet toegestaan?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is de Regeling Algemene Vergunning NL0009 op 31 juli 2021 veranderd nadat de regeling in 2016 werd ingesteld?6 Wat hield de verandering in en waarom is deze doorgevoerd?
De Regeling Algemene Vergunning NL009 is in 2021 aangepast om rekening te houden met een wijziging in de Amerikaanse regelgeving voor exportcontrole (ITAR-regelgeving) van 19 april 2019, te weten: § 126.4 van de Federal Regulations. De wijziging behelst overdrachten van militaire goederen door of ten behoeve van de Amerikaanse Federale Overheid uit te zonderen van de Amerikaanse exportvergunningplicht. Een nadere toelichting op de wijziging is te vinden in Staatscourant 2021 Nr. 36915 (d.d. 30 juli 2021).
Is het juist dat ook onderdelen van Nederlandse producenten nog steeds deel uitmaken van de F-35?7 Waarom vallen deze onderdelen niet onder de regels van de exportcriteria?
Het klopt dat Nederlandse producenten betrokken zijn bij het productieproces van de F-35. Uitvoer ten behoeve van het productieproces vindt eveneens plaats onder de Regeling Algemene Vergunning NL009 waarmee invulling wordt gegeven aan exportcontrole op transacties in het kader van het F-35 Lightning II programma.
Hoeveel Nederlandse bedrijven nemen deel aan het F-35-programma? Hoeveel zijn onder dit programma geregistreerd?
Momenteel rapporteren 21 Nederlandse bedrijven aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat ze eindverantwoordelijk zijn voor de levering van onderdelen en producten aan de Amerikaanse Original Equipment Manufacturers. Deze bedrijven kunnen zelf weer onderaannemers hebben, maar daar heeft het kabinet geen inzicht in.
Leveren Nederlandse bedrijven aan het ERW, waarna deze goederen Amerikaans eigendom worden? Ofwel, worden via het ERW ook door Nederlandse producenten gemaakte wapenonderdelen gedistribueerd?
Nederlandse bedrijven leveren niet rechtstreeks aan het ERW, maar aan fabrikanten binnen het F-35-programma die in de VS gevestigd zijn. Vervolgens kunnen deze goederen via de logistieke ketens van het F-35-programma op verschillende plekken in de wereld terechtkomen, waaronder in het ERW in Nederland. Binnen het logistiek netwerk van het F-35-programma en tijdens de opslag in het ERW zijn de goederen Amerikaans eigendom.
Leveren Nederlandse bedrijven ook wapenonderdelen aan Israël buiten het ERW om, maar wel binnen regeling NL009?
Nee.
Waaruit blijkt dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35-partnerlanden die gebruik maken van het ERW aan een individuele vergunning wordt onderworpen als levering aan een enkel land wordt opgeschort of beëindigd?
Artikel 8 van de Regeling Algemene Vergunning NL009 is zodanig geformuleerd dat alleen geregistreerde gebruikers uitgesloten kunnen worden van voortgezet gebruik van de algemene vergunning. Omdat geregistreerde gebruikers aan alle via het ERW bevoorrade landen kunnen leveren, zijn al deze transacties niet langer mogelijk zodra geregistreerde gebruikers zijn uitgesloten van voortgezet gebruik.
Artikel 8 van de Regeling Algemene Vergunning NL009 biedt geen mogelijkheid om landen uit te sluiten als bestemming van doorlevering. Voor een dergelijke wijziging is een aanpassing van de regeling nodig (zie antwoord op vraag 22).
Onderhoudt de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit ook motoren van Israëlische gevechtsvliegtuigen? Is dit afgelopen maanden gebeurd?
De motoronderhoudsfaciliteit onderhoudt F-135-motormodules die worden aangeboden vanuit het internationale F-35-programma, waaronder ook Israël.
In het F-35-programma geldt dat uitgebouwde onderdelen, ook motormodules, Amerikaans eigendom zijn zodra deze zijn aangeboden in de logistieke keten van het internationale programma. Deze onderdelen worden vervolgens uitgewisseld – na onderhoud – tussen alle partnerlanden. Er is dus geen sprake van motormodules die aan een specifiek land toebehoren. Het komt vaak voor dat een uitgebouwd onderdeel uiteindelijk in een ander toestel, in een ander partnerland weer wordt ingebouwd.
Hoe is de Tweede Kamer, in 2016 of daarvoor, geïnformeerd dat exporttransacties onder regeling NL009 niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid?
In de Staatscourant 2016, nr. 44509 is de Regeling Algemene Vergunning NL009 gepubliceerd, waarin haar werking is toegelicht.
Sinds de Regeling Algemene Vergunning NL009 van kracht is, wordt uw Kamer ieder jaar middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de uit- en doorvoer onder deze algemene vergunning. Dit vond voor het eerst plaats in het jaarrapport over 2016 (Kamerstuk 2017D16822).
Kunt u de Kamer informeren over de omvang van de wapenexport vanuit Nederland aan Israël sinds 7 oktober dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Sinds 7 oktober 2023 zijn er geen vergunningen afgegeven of afgewezen voor de uitvoer van militaire goederen met als eindbestemming Israël.
Zijn er sinds 7 oktober dit jaar wapenexportverzoeken afgewezen? Zo ja, hoeveel en waarom?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u (los van 13 oktober waarover u de Kamer schrijft) nogmaals geïnformeerd over het mogelijk plaatsvinden van een specifieke doorlevering van F-35-onderdelen die Amerikaans eigendom zijn vanuit Nederland naar Israël? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
De aard van de Regeling Algemene Vergunning NL009 is dusdanig dat deze een voortdurende doorlevering in het kader van het F-35 programma mogelijk maakt. Over individuele transacties onder de NL009 wordt het ministerie niet geïnformeerd. Wel zijn wij in de context van het sinds 7 oktober opgelaaide conflict tussen Israël en Hamas gewezen op de mogelijkheid dat F-35 onderdelen via het ERW kunnen worden doorgeleverd naar Israël. Medio november heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op basis van een geïntegreerde buitenlandpolitieke en veiligheidsafweging besloten om niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene Vergunning NL009.
Is het gebruikelijk dat u hierover wordt geïnformeerd of bestaat hiertoe geen verplichting?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u aangeven of, en zo ja, waar in de EU-wapenexportcriteria en het Wapenhandelsverdrag staat dat export onder omstandigheden uitgesloten kan worden van controle, zoals gebeurt via regeling NL009?
Zowel het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport als het Wapenhandelsverdrag laten respectievelijk de lidstaten en de verdragspartijen de vrijheid om te bepalen in welke gevallen een uitvoervergunning is vereist, en daarmee de vrijheid om in door de Staat te bepalen gevallen te kiezen voor een algemene vergunning.
Het Wapenhandelsverdrag stelt slechts dat verdragspartijen nationale controlesystemen dienen in te stellen ten behoeve van de controle op de uitvoer van munitie en van onderdelen en componenten van conventionele wapens, waarbij het verdragspartijen vrij laat hoe dit vorm te geven. In artikel 1 lid 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt uitdrukkelijk bepaald dat de wetgeving van de lidstaten bepaalt in welke gevallen een uitvoervergunning voor aanvragen is vereist.
Klopt het dat er een methode is waarbij het kabinet de Regeling Algemene Vergunning NL009 zelf aanpast, zodat Israël als bestemming onder de algemene vergunning wordt uitgezonderd? Wat is hiervoor nodig?
Het is mogelijk om de Regeling Algemene Vergunning NL009 aan te passen om deze van toepassing te laten zijn op specifieke landen. Dit kan bijvoorbeeld door de regeling te voorzien van een lijst met landen van eindbestemming waarnaar uitdrukkelijk wel of uitdrukkelijk niet geleverd mag worden onder de algemene vergunning. Het kabinet acht een dergelijke aanpassing momenteel niet wenselijk.
Deelt u de opvatting dat uw verlangen een betrouwbare bondgenoot te willen zijn in dit geval haaks staat op het internationaal bevorderen van de mensenrechten? Indien nee, waarom niet?
In antwoord op uw Kamervragen is op 23 november jl. uitgebreid toegelicht waarom is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene Vergunning NL009 (Kamerstuk 2023Z18976). Dit besluit is genomen op basis van een geïntegreerde buitenlandpolitieke- en veiligheidsafweging, waarin de genoemde elementen zijn meegenomen.
Over de zienswijze op het concept van medeplichtigheid in deze context wordt uw Kamer nog apart geïnformeerd, volgend op een toezegging hierover tijdens het Commissiedebat «Situatie in Gaza» van 23 november jl.
Deelt u de opvatting dat een eventuele «negatieve weerslag op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma» niet kan opwegen tegen mogelijke medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden? Indien nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 23.
Deelt u de opvatting dat de wapenexport op basis van de ervaringen in de oorlog in Gaza moet worden geëvalueerd? Indien nee, waarom niet?
Vraagstukken rondom wapenexportcontrole zijn standaard aan voortdurende evaluatie onderhevig om recht te doen aan actuele ontwikkelingen. De context van de huidige oorlog in Gaza wordt dan ook meegenomen bij exportcontrolevraagstukken in relatie tot Israël of andere landen in de regio.
Wat is de stand van het onderzoek naar wapenexport (zoals toegezegd in het commissiedebat Situatie in Gaza van 23 november jongstleden)? Wanneer verwacht u dat het gereed is?
In het Commissiedebat heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegezegd om in de volgende rapportage over exportcontrole strategische goederen (in 2024) nader in te gaan op de mogelijkheden om in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene Vergunning NL009. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
De deelname van een Hamas-handlanger aan een Nederlandse handelsmissie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pro-Hamas-activist Abou Rashed mocht deelnemen aan Nederlandse handelsmissie in Qatar»?1
Klopt het dat Abou Rashed deelnam aan de handelsmissie naar Qatar in 2020? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. In het kader van handelsmissies kunnen deelnemers zakelijk contacten uitnodigen. Er is geen uitnodiging verstrekt door de Nederlandse overheid. Abou Rashed was toehoorder bij programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Wie heeft deze Hamas handlanger uitgenodigd om deel te nemen aan de handelsmissie? Met welk doel schoof hij aan bij de delegatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Hamas-activist en fondsenwerver Abou Rashed ooit enige adviserende rol gehad binnen de Nederlandse overheid? Zo ja, welke?
Nee, er is geen informatie of indicatie die wijst op een adviserende rol van de heer Abou Rashed voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Bij welke ontmoetingen was Abou Rashed tijdens de handelsmissie aanwezig? Wat was zijn inbreng tijdens die ontmoetingen?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. Het betrof een presentatie van Nederlandse missiedeelnemers, een netwerkreceptie, een bezoek aan Qatar University, een bezoek aan de Qatar Olympic Committee en een ronde tafel bijeenkomst. Abou Rashed was toehoorder bij deze programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Hoe kan het dat een Hamas handlanger, die van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding kreeg, voor de handelsmissie werd uitgenodigd?
De ambassade en het ministerie waren niet betrokken bij het uitnodigingsbeleid.
Bij een handelsmissie kunnen deelnemers zakelijke contacten uitnodigen. Daarbij kan het voorkomen dat zij zich kort van tevoren aanmelden of zich pas ter plekke als toehoorder melden. Een toetsing van zakelijke contacten en toehoorders op individueel niveau is praktisch niet uitvoerbaar, mede vanwege de grote aantallen. De aanwezigheid van de heer Abou Rashed bij onderdelen van de handelsmissie was niet voorzien en achteraf gezien zeer ongelukkig.
De handelsmissie naar Qatar is georganiseerd door een zogenoemd Partners-International-Business-cluster (PIB): dit is een groep van Nederlandse bedrijven. Deze activiteiten worden georganiseerd met financiële steun van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het Orange Sports Forum (OSF) coördineerde dit PIB-cluster, deze handelsmissie en de werving van deelnemers. De ambassade ondersteunde het OSF bij de totstandkoming van het programma.
Kunt u aangeven waarom deze man – die publiekelijk al sinds 2010 met Hamas werd geassocieerd – mocht aanschuiven bij de ambassadeur?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was er op het departement bekend over Abou Rashed en zijn banden met Hamas, op de vooravond van de handelsmissie?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ten aanzien van Abou Rashed ooit ambtsberichten of waarschuwingen van de AIVD op het departement terecht gekomen?
De AIVD doet geen uitspraken over individuele gevallen of individuele rapportages.
Is er Nederlands belastinggeld via Abou Rashed en/of tussenpersonen bij de terroristen van Hamas beland? Kunt u dat uitsluiten?2
Voor zover bekend bij het ministerie is er geen Nederlands belastinggeld naar Abou Rashed gegaan noch via hem naar Hamas gegaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Hamas handlangers zomaar uitgenodigd worden, of aanschuiven, bij Nederlandse handelsmissies?
We blijven ons uiterste best doen dit in de toekomst te voorkomen. Vooropgesteld wordt dat beoogde deelnemers aan een handelsmissie voorafgaand aan de missie een procedure dienen te doorlopen onder regie van de RVO. Handelsmissies georganiseerd door de RVO staan open voor inschrijving door ondernemingen of instellingen die ingeschreven staan in het handelsregister van de bevoegde Kamer van Koophandel in Nederland. De inschrijver dient bij aanmelding aan te geven kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hiernaar te handelen. Meer informatie over de voorwaarden voor inschrijving van een handelsmissie is te vinden op de website van de RVO.3
De Rabobank en de ontbossers |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in het FD van afgelopen weekend 'Rabobank en de ontbossers?» en het artikel dat daarop volgde 'Wereld Natuur Fonds in gesprek met Rabobank over samenwerking vanwege financiering illegale ontbossers»?12
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek en de rol van Rabobank door 300 ontbossers te financieren?
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. De bevindingen uit het artikel zijn zorgelijk en gaven aanleiding om met de Rabobank in gesprek te gaan. De Rabobank gaf hierin aan nadrukkelijk tegen ontbossing te zijn, en dat het artikel uit het Financieel Dagblad reden is voor nader klantonderzoek en aanleiding om haar processen tegen het licht te houden.
Deelt u de mening dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als ontbossingsproducten zoals soja en rundvlees wel verboden zijn, maar financiële diensten niet? Is het niet hoog tijd om ook soortgelijke wetgeving te krijgen voor Europese financiële instellingen, die het banken verbiedt om bedrijven die ontbossen te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, onder de reikwijdte van de verordening te brengen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing.
Volgens de OESO-richtlijnen behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid en over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de financiële sector daarmee een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden, zoals ontbossing, in de waardeketen. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan banken helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving zal de transparantie vergroten over de impact op duurzaamheid van financiële instellingen, inclusief de impact op ontbossing.
Wat vindt u van het idee om Rabobank te laten betalen voor de aangerichte schade aan natuur en klimaat? Ziet u mogelijkheden om ketenpartners en financierders te laten meebetalen aan de kosten voor klimaatmitigatie en adaptatie en natuurherstel, op basis van reeds aangerichte schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag twee verwacht het kabinet dat bedrijven «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) toepassen in hun waardeketen en handelen volgens de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van gepaste zorgvuldigheid houdt in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot environmental, social, and governance (ESG)-risico’s, potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Conform OESO-richtlijnen moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Deelt u de mening dat de financiering van bedrijven betrokken bij ontbossing incompatibel is met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs? Bent u van plan het tegengaan van dergelijke financiering mee te nemen in de verkenning van wetgeving?
Ja, onverantwoord bosbeheer is incompatibel met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. In de Kamerbrief van 13 maart 2023 heeft de Minister van Financiën aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen welke maatregelen kunnen bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. De Minister van Financiën staat hierbij open voor ideeën om de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van Parijs te vergroten. Zij streeft ernaar uw Kamer uiterlijk aan het einde van dit jaar nader te informeren over de voortgang.
In hoeverre spreekt Nederland zich in Europa en wereldwijd uit voor de krimp van de veestapel om zo ontbossing tegen te gaan? Waarom steunt u dit standpunt wel of niet? Hoe draagt u dit standpunt uit tijdens internationale bijeenkomsten, zoals de Biodiversiteitstop (Convention of Biological Diversity (CBD) CoP)?
Het kabinet zet zich in voor een mondiaal houdbaar voedselsysteem, waarin landbouw plaatsvindt binnen de draagkracht van de aarde. Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich maar kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Onderdeel van de kabinetsinzet is onder meer de transitie naar duurzamere en gezondere dieëten van mensen. Onderdeel daarvan is het advies om minder dierlijke eiwitten te eten, zoals vlees. Voor Nederland, waar het aandeel dierlijke eiwitten in de gemiddelde voedselconsumptie 60% is, streeft het kabinet naar een gemiddelde eiwitconsumptie van 50% dierlijk en 50% plantaardig in 2030. Het kabinet onderschrijft dat een mondiale verschuiving van consumptie van minder dierlijke naar meer plantaardige eiwitten belangrijk is voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw en aan het verminderen van de druk op land, water en biodiversiteit.
Het kabinet spant zich in om de noodzaak van een eiwittransitie als onderdeel van de bredere voedselsysteem transitie ook internationaal op de agenda te zetten. Dit doet het kabinet op multilaterale bijeenkomsten zoals dit jaar tijdens de Agricultural Innovation Mission for Climate (AIM) Summit, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de FAO Global Conference on Sustainable Livestock Transition.
Tijdens de onderhandelingen in Montreal in december 2022 over het Global Biodiversity Framework (GBF) heeft de EU, mede namens Nederland, gepoogd om in het raamwerk ook een doel over het significant reduceren van de ecologische voetafdruk in 2030 en het leven binnen planetaire grenzen in 2050 op te nemen3. Echter, is het niet gelukt om hier internationaal overeenstemming over te bereiken en deze doelen zijn dan ook niet opgenomen in het Global Biodiversity Framework(GBF). Ook heeft Nederland namens de EU onderhandeld over een reductie van de voetafdruk van consumptie, welke wel is opgenomen in het GBF.
De levering van F-35 onderdelen |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden dat het kabinet de levering van F-35 onderdelen vanuit Nederland niet heeft geblokkeerd, ondanks een ambtelijk advies waarin wordt gewaarschuwd dat het Israëlische leger met de bombardementen op de Gazastrook mogelijk ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht begaat?1
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandpolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël te stoppen zouden er beperkingen opgelegd worden aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal, zowel aan Israël als aan de landen in de regio.
In het ambtelijk advies is het risico op gebruik van Israëlische F-35 toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35-inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare doorlevering van Amerikaanse onderdelen aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35-partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn.
Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zal de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden.
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Welke waarschuwing wordt in het advies concreet afgegeven? En op basis van welke feiten en omstandigheden zijn deze waarschuwingen terzijde geschoven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat politieke overwegingen om de leveringen wel doorgang te laten vinden zwaarder hebben gewogen dan juridische overwegingen dat deze levering mogelijk zou kunnen bijdragen aan het begaan van schendingen van het humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alle ambtelijke adviezen over deze levering met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Om zo transparant mogelijk aan uw verzoek tegemoet te komen geven we u de volledige nota’s waarin u de juridische elementen aantreft evenals de andere elementen die hebben bijgedragen aan de brede afweging die ten grondslag ligt aan het genomen besluit.
In bijlage bij deze beantwoording ontvangt uw Kamer twee nota’s over doorlevering van F-35-onderdelen die juridische aspecten bevatten. De nota’s volgen elkaar op waarbij de tweede nota aanvullingen, en verduidelijkingen van de eerste bevat. Het besluit om niet in te grijpen op de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is genomen op basis van de tweede nota. Daarnaast vindt u in de bijlages een informatienota van de Directie Juridische Zaken over internationaalrechtelijke aspecten van het gewapend conflict tussen Hamas en Israël en een door ons gevraagde juridische appreciatie van een uitspraak van Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid Borrell.
Informatie over diplomatieke implicaties van de geïntegreerde buitenlandpolitieke- en veiligheidsafweging kan de positie en diplomatieke betrekkingen van de Nederlandse staat schaden en wordt om die reden niet gedeeld.
Op grond van welke feiten en omstandigheden zijn 29 eerdere leveringen aan Israël tussen 2004 en 2020 wel geweigerd? En wat maakte het oordeel over deze levering anders?
De in het NRC-artikel genoemde afwijzingen in de periode 2004–2020 betroffen individuele vergunningaanvragen, waarbij het niet ging om doorlevering op grond van de eerder genoemde Regeling Algemene vergunning NL009.
Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren. Bedrijven registreren zich op basis van Amerikaanse documentatie die hun betrokkenheid in het F-35-programma bevestigt. Bedrijven hoeven na registratie niet voor elke transactie een individuele vergunning aan te vragen, maar kunnen voor onbepaalde tijd militaire goederen doorleveren binnen de kaders van het F-35-programma. Vanwege de aard van de Regeling algemene vergunning NL009 heeft het kabinet geen direct zicht op doorlevering via het European Regional Warehouse. Dit wordt pas inzichtelijk na rapportage over gerealiseerde transacties.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling Algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Over de afwijzingen in de periode 2004–2020 heeft het kabinet publiek gerapporteerd middels het overzicht van afgewezen aanvragen voor militaire goederen2 dat regelmatig wordt aangevuld met informatie over recent afgewezen aanvragen. Deze informatie komt ook terug in de rapporten over het Nederlandse exportcontrolebeleid die uw Kamer jaarlijks ontvangt.
Op welke datum bent u geïnformeerd over de levering van F-35 onderdelen? Wat was op dat moment het aantal burgerslachtoffers dat reeds gevallen was bij de bombardementen op Gaza?
Het kabinet is zich vrijwel vanaf het begin van het conflict bewust geweest van de mogelijke doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël via het European Regional Warehouse. Op 13 oktober zijn wij geïnformeerd over het mogelijk plaatsvinden van een specifieke doorlevering van F-35-onderdelen die Amerikaans eigendom zijn vanuit Nederland naar Israël.
Onafhankelijk vastgestelde cijfers over het aantal burgerslachtoffers door bombardementen in Gaza zijn op het moment niet beschikbaar. Het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs meldde op 13 oktober 1900 dodelijke Palestijnse slachtoffers op basis van gegevens van het Gazaanse ministerie voor gezondheidszaken dat onder leiding van Hamas staat, en 1300 dodelijke Israëlische slachtoffers op basis van Israëlische bronnen.
Hoe kan het dat het kabinet pas na vragen over voorgaande leveringen gaat bekijken of «specifieke leveringen» in het kader van het F-35 programma aan landen als Israël aan «extra controle» zullen worden onderworpen? Valt hieruit te concluderen dat het kabinet ook van mening is dat de risico’s van schendingen van het humanitair oorlogsrecht tot nu toe niet voldoende mee zijn gewogen?
Hoe gaan de «extra controles», die het kabinet overweegt te gaan doen, er precies uitzien?
Voor de overwegingen om niet in te grijpen in de doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1,2 en 3.
Zijn er vanuit de andere twee F-35 distributiecentra wel leveringen aan Israël geweigerd sinds het begin van de Israëlische luchtaanvallen op de Gazastrook?
Het kabinet heeft geen informatie over distributie van F-35-goederen vanuit de twee andere F-35-distributiecentra in Australië en de Verenigde Staten.
Bent u bereid af te zien van verdere wapenleveranties zolang de disproportionele aanvallen op Gaza plaats vinden?
De doorlevering van F-35-onderdelen vanuit Nederland aan Israël via het European Regional Warehousebetreft geen levering vanuit de Nederlandse overheid. Het gaat om doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn en die in het kader van de Nederlandse deelname aan het F-35 programma voor distributie aan alle Europese F-35-gebruikers in Woensdrecht liggen opgeslagen.
Voor de overwegingen om niet in te grijpen in de doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1,2 en 3.
Daar waar het gaat om individuele exporttransacties worden deze zorgvuldig getoetst aan de criteria van het Europese wapenexportcontrolebeleid. Andere EU-lidstaten toetsen individuele uitvoertransacties van militaire goederen ook aan deze criteria en navraag leert dat zij op basis van hun eigen afweging tot besluiten zijn gekomen om vergunningen zowel af als toe te wijzen.
Vindt u niet dat zeker gezien de demissionaire status van het kabinet, de Kamer geïnformeerd had moeten worden over deze gevoelige levering? Zo nee, waarom niet?
De doorlevering van F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse naar Israël vindt plaats op basis van de Regeling Algemene vergunning NL009. Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja, met uitzondering van de vragen 1, 2 en 3 waarop een geïntegreerd antwoord is gegeven.
De levering van JSF-onderdelen aan Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland blijft Israël F35-onderdelen leveren ondanks waarschuwing schending oorlogsrecht»?1
Er is na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten om niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht doorgeleverd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Is het juist dat u na het uitbreken van de oorlog in Gaza heeft besloten om onderdelen voor de F35 aan Israël te leveren? Om welke onderdelen en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat ambtenaren hebben gewaarschuwd dat hiermee mogelijk «ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht» worden begaan? Waarom heeft u hier niet naar geluisterd?
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandspolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël via het European Regional Warehouse te stoppen zouden er beperkingen opgelegd worden aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal aan Israël en de landen in de regio.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. In het ambtelijk advies is ook het risico op gebruik van Israëlische F-35-toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35 inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare toelevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling, maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35-partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de Regeling algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn. Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zou de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550).
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Hoe kan deze levering de toets voor wapenexport hebben doorstaan, waarin staat dat Nederland geen vergunning afgeeft wanneer militaire goederen: «bijdragen aan mensenrechtenschendingen, interne repressie, internationale agressie of instabiliteit»?2
Voor exporttransacties onder algemene vergunningen geldt dat deze niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU wapenexportbeleid. Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene Vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren. Bedrijven registreren zich op basis van Amerikaanse documentatie die hun betrokkenheid in het F-35-programma bevestigt. Bedrijven hoeven na registratie niet voor elke transactie een individuele vergunning aan te vragen, maar kunnen voor onbepaalde tijd militaire goederen doorleveren binnen de kaders van het F-35-programma. Vanwege de aard van de Regeling algemene vergunning NL009 heeft het kabinet hier geen direct zicht op. Dit wordt pas inzichtelijk na rapportage over gerealiseerde transacties.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 22 054, nr. 396).
Waarom was u niet alert toen de douane bij u informeerde of u de goederen wilde blokkeren?
Het kabinet is zich vrijwel vanaf het begin van het conflict bewust geweest van de mogelijke doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël via het European Regional Warehouse. De besluitvorming over het mogelijk stopzetten van deze doorlevering kent vele elementen die alle meegewogen dienen te worden.
Op het moment van publicatie van het NRC-artikel was er nog geen besluit genomen. Daarnaast wilde het kabinet onderzoek doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het onderzoeksproces naar de mogelijkheid is nog niet helemaal afgerond, onder andere omdat het overleg met bondgenoten behoeft. Desondanks is er een besluit genomen zoals weergegeven onder antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u niet ingegrepen toen juristen u waarschuwden «dat er risico’s waren op schendingen van het oorlogsrecht, omdat Israël de F35’s gebruikt bij de grootschalige bombardementen op Gaza»?
Zie antwoord vraag 3.
Was het argument om alsnog akkoord te gaan, dat het blokkeren van de levering «grote schade» zou kunnen toebrengen aan de relatie met zowel Israël als de Verenigde Staten? Vindt u dit niet beschamend?
Voor de overwegingen om de doorlevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vraag 3.
Gaat u leveringen alsnog aan een «extra controle» onderwerpen, zoals NRC schrijft? Waarom doet u dit pas na publicatie in de media?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van hoogleraar Liesbeth Zegveld: «Nederland moet ervan uitgaan dat alles wat wordt geleverd wordt ingezet bij disproportionele luchtaanvallen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen burgers en Hamas-strijders. Nederland draagt willens en wetens bij aan oorlogsmisdaden»? Zo nee, waarom niet?
Nederland voert een zorgvuldig wapenexportbeleid. Een van de afwegingen daarbij betreft de vraag of er een duidelijk risico bestaat op het gebruik van de goederen bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht volgt geen reguliere wapenexporttoets voor doorlevering van militaire goederen die vallen onder de meerjarige algemene vergunning NL009. Voor het overige verwijzen wij u naar de beantwoording naar vraag 3 en 6.
Bent u bereid om wapenleveringen aan Israël – vanwege de enorme risico’s op medeplichtigheid aan mensenrechtenschendingen – per direct stop te zetten?
Nee, de doorlevering van F-35-onderdelen vanuit Nederland aan Israël betreft geen levering vanuit de Nederlandse overheid. Het gaat om doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn en die in het kader van de Nederlandse deelname aan het F-35-programma voor distributie aan alle Europese F-35-gebruikers in Woensdrecht liggen opgeslagen.
Voor de overwegingen om de doorlevering van Amerikaanse onderdelen vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vragen 3 en 6.
Daar waar het gaat om individuele exporttransacties worden deze zorgvuldig getoetst aan de criteria van het Europese wapenexportcontrolebeleid. Andere EU-lidstaten toetsen individuele uitvoertransacties van militaire goederen ook aan deze criteria en navraag leert dat zij op basis van hun eigen afweging tot besluiten zijn gekomen om vergunningen zowel af als toe te wijzen.
Omstreden activiteiten van FMO in Nicaragua |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland was de grootste bilaterale financier van de private sector in 2022»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de leningen en deelnemingen van de FMO in Nicaragua gedurende het afgelopen jaar zijn toegenomen en nu een recordbedrag van US$ 120.5 miljoen vertegenwoordigen?
Nee, ik heb van FMO vernomen dat het totaalbedrag van FMO aan leningen en deelnemingen in Nicaragua het afgelopen jaar is afgenomen van EUR 171 miljoen naar EUR 161 miljoen.
Hoe verhoudt zich de Nederlandse bijdrage aan private sectorontwikkeling tot de bijdragen van andere bilaterale donoren (Duitsland, VS, Noorwegen) en tot die vanuit multilaterale financiële instellingen (Banco Centroamericano de Integración Económica (BCIE), Inter American Development Bank (IADB), International Finance Corporation (IFC))?
Volgens de websites van de ontwikkelingsbanken van de genoemde landen zijn hun bijdragen2 aan private sector ontwikkeling in Nicaragua EUR 166 miljoen3 vanuit Duitsland, EUR 118,4 miljoen4 vanuit de VS en EUR 51 miljoen5 vanuit Noorwegen. Volgens de websites van de genoemde multilaterale financiële instellingen zijn deze bijdragen EUR 77,3 miljoen6 vanuit de International Finance Corporation (IFC) en EUR 66 miljoen7 vanuit de Central American Bank for Economic Integration (CABEI/BCIE). De bijdrage vanuit de Inter-American Development Bank Group (IADB) is EUR 447,7 miljoen.8
Op welke wijze wordt er nu vanuit de Nederlandse overheid toezicht gehouden op de FMO-portefeuille in Nicaragua (conform art 8.1.1. van de samenwerkingsovereenkomst) en deelt u de mening dat dit toezicht verscherpt dient te worden?
FMO opereert op afstand van de Staat, maar binnen de kaders en randvoorwaarden die de Staat en FMO hebben afgesproken, bijvoorbeeld in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota. Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken erop toe dat FMO zich houdt aan deze kaders en randvoorwaarden. Zo legt de criterianota vast dat FMO strenge en internationaal geaccepteerde standaarden, richtlijnen en principes hanteert, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights op het gebied van mensenrechten. FMO heeft mij laten weten dat ze de mensenrechtenrisico’s beoordeelt voorafgaand aan iedere investering. Als vast onderdeel van de contractuele afspraken tussen FMO en een hoge-risico klant wordt een Milieu- en Sociaalactieplan opgesteld, waarin eventuele mensenrechtenrisico’s van het project worden benoemd en waarin afspraken worden vastgelegd over hoe deze risico’s gemitigeerd dienen te worden. Zoals vastgelegd in de criterianota wordt het Ministerie van Buitenlandse Zaken door FMO geïnformeerd bij incidenten of misstanden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en FMO zijn de afgelopen jaren ook in een dialoog over de situatie in Nicaragua in relatie tot FMO’s portefeuille. Zo wordt regelmatig gesproken over de politieke context, mensenrechtensituatie en de activiteiten van FMO. Daarnaast heeft FMO recent een aanvullend onderzoek gedaan naar mogelijke relaties tussen haar investeringen en de Nicaraguaanse overheid. Ik heb van FMO vernomen dat uit dit onderzoek geen signalen kwamen over mogelijke relaties tussen haar klanten en de Nicaraguaanse overheid. FMO heeft in dit onderzoek niet alleen met betrokkenen bij investeringen gesproken, maar ook met onafhankelijke derden om zo volledig mogelijk en zorgvuldig geïnformeerd te worden. Tevens heb ik van FMO vernomen dat ze de laatste jaren vooral heeft geïnvesteerd in bestaande klanten om risico’s te minimaliseren.
Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verdere verbetering, zoals ook gesteld in de meest recente FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop.9 Het kabinet blijft in gesprek met FMO over deze verbeteringen, biedt waar mogelijk ondersteuning en spreekt FMO aan wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt. Dit is ook meegenomen in de dialoog over de nieuwe strategie van FMO, waarbij FMO haar IMVO-beleid verder heeft aangescherpt, bijvoorbeeld door het meenemen van contextuele risico’s in haar investeringsanalyse.
Hoe verhouden de omvangrijke FMO-leningen en -deelnemingen zich tot het gegeven dat Nicaragua in november 2022 eenzijdig de diplomatieke betrekkingen met Nederland verbroken heeft?
De eenzijdige verbreking van diplomatieke relaties op 30 september 2022 betekende dat het diplomatieke contact tussen de Nicaraguaanse en Nederlandse regeringen werd verbroken. Dit heeft geen directe invloed gehad op de leningen en deelnemingen van FMO.
Het kabinet steunt het beleid van FMO om te blijven investeren in Nicaragua, omdat juist in complexe omgevingen duurzame bedrijvigheid gericht op ontwikkelingsimpact zonder partijen als FMO nauwelijks tot stand komt. Wel brengt opereren in een fragiele contact extra IMVO en financiële verantwoordelijkheid met zich mee. Intensief contact tussen FMO en ambassades, alsook intensief monitoren van ontwikkelingen, zijn hierbij van groot belang. FMO brengt de risico’s in fragiele contexten zo vroeg, zo veel en zo fundamenteel mogelijk in kaart en, als een investering verantwoord wordt geacht, neemt het alle redelijke maatregelen om restrisico’s te mitigeren. Daarnaast blijft FMO haar IMVO-beleid constant aanscherpen op basis van geleerde lessen.
Is u bekend dat 7 bestuursleden van de werkgeversorganisatie COSEP – waaronder de voorzitter en vicevoorzitter – de afgelopen jaren langdurig gevangen hebben gezeten en dat meerdere van hen ontdaan zijn van hun nationaliteit en hun bezittingen?
Ja, het is mij bekend dat de mensenrechtenschendingen in Nicaragua ook vertegenwoordigers van de private sector betreffen, zoals de genoemde bestuursleden van COSEP.
Deelt u de opvatting dat Nicaraguaanse ondernemers weinig tot geen politieke speelruimte hebben om zich publiekelijk uit te spreken over de wenselijkheid van de omvangrijke FMO-steun aan de particuliere sector in hun land?
Helaas worden ondernemers in Nicaragua beperkt om zich publiekelijk uit te spreken over politieke zaken in het algemeen. Wel heb ik van FMO vernomen dat ze in haar recente onderzoek (zie beantwoording vraag 4) gesproken heeft met haar klanten en diverse andere partijen, waaronder andere investeerders, over de lokale situatie. Ook heeft FMO gesprekken gevoerd met Nicaraguanen woonachtig buiten Nicaragua, omdat zij zich mogelijk vrijer kunnen uitspreken over de situatie in het land.
In het algemeen raadpleegt FMO lokale organisaties alvorens investeringen worden gedaan, zodat signalen van de lokale bevolking worden meegewogen. Om de contextuele risico’s in kaart te brengen spreekt FMO indien nodig ook met ondernemers. Ook publiceert FMO, afhankelijk van het risicoprofiel van de klant, dertig of zestig dagen voor contractering de voorgenomen investering op haar website en wordt de reactie van partijen hierop meegewogen in de investeringsbeslissing. Tevens heeft FMO in 2022 een regionaal kantoor geopend in Costa Rica, gericht op Latijns-America en de Caraïben, om nog meer in te zetten op samenwerking met organisaties ter plaatse om zo het begrip van de lokale context te vergroten. Daarbij staan de ambassade en FMO met regelmaat in contact over de lokale situatie in Nicaragua.
Wordt met zo’n prominente financiële bijdrage aan het bedrijfsleven in Nicaragua en het ontbreken van een concrete mensenrechtenparagraaf in de overeenkomsten van FMO met de betreffende particuliere ondernemers geen fout politiek signaal afgegeven aan de Nicaraguaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 steunt het kabinet de activiteiten van FMO in Nicaragua, omdat FMO juist in complexe omstandigheden een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van de private sector. Het kabinet vindt het belangrijk om het bedrijfsleven en de lokale bevolking te blijven steunen.
Ik heb van FMO vernomen dat mensenrechten integraal zijn geborgd in iedere fase voorafgaand aan een investering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 beoordeelt FMO de mensenrechtenrisico’s voor iedere investering. Als vast onderdeel van de contractuele afspraken tussen FMO en een hoge-risico klant wordt een Milieu- en Sociaalactieplan opgesteld, waarin de mensenrechtenrisico’s van het project worden benoemd en waarin afspraken worden vastgelegd over hoe deze risico’s gemonitord en gemitigeerd dienen te worden.
Bent u bereid om bij FMO aan te dringen op uiterste terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe leningen of deelnemingen in Nicaragua?
Het ministerie is doorlopend in dialoog met FMO over de situatie in complexe landen, waaronder Nicaragua. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven speelt FMO juist in uitdagende omstandigheden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de private sector en daarom steunt het ministerie FMO’s aanwezigheid in Nicaragua. Daarbij blijft het van essentieel belang dat FMO risico’s goed en tijdig in kaart brengt bij voorgenomen financieringen en bestaande risico’s monitort bij lopende financieringen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik tevens van FMO vernomen dat ze uit terughoudendheid de laatste jaren vooral heeft geïnvesteerd in bestaande klanten om risico’s te minimaliseren.
Deelt u de opvatting dat het besluit in 1998 van de Nederlandse regering – Kok-II – om FMO beleidsmatig op afstand te zetten, bijgeschreven kan worden in de inmiddels lange lijst van mislukte neoliberale beleidsmaatregelen?
Ik deel de opvatting niet dat het beleidsmatig op afstand zetten van FMO geen goed besluit is geweest, want de herstructurering in 1991 verbeterde de (financiële) beheersbaarheid voor de staat en maakte groei van de portefeuille van FMO mogelijk en creëert daarmee een grotere ontwikkelingsimpact. Ook is het niet aannemelijk dat er minder risico’s zouden zijn wanneer FMO als een onderdeel van de staat zou opereren, of dat deze risico’s in dat geval beter zouden kunnen worden gemonitord. Het is nadrukkelijk ook in het belang van FMO zelf om risico’s zo goed mogelijk in kaart te brengen. Daarnaast gelden strenge en specifieke vereisten vanuit het toezicht van DNB op FMO.
De NCP-analyse van de voorstellen voor de CSDDD en de Nederlandse inzet in de EU |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over «een ernstig afbreukrisico» en een «verwatering» van de OESO-richtlijnen als de uiteindelijke EU-richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid (CSDDD) op verscheidene punten ernstig afwijkt van de OESO-richtlijnen?1
Het kabinet verwelkomt de analyse van het NCP, maar deelt de zorg over «een ernstig afbreukrisico» en «verwatering van de OESO-richtlijnen» van het NCP niet. De CSDDD is namelijk in belangrijke mate gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Voor de eisen die de richtlijn stelt aan bedrijven is met name de coherentie met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces onder de OESO-richtlijnen van belang. Deze zijn mede dankzij de inzet van Nederland in de Raadspositie beter verankerd. In de triloogfase blijft hier, conform BNC-fiche2 en motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85), aandacht voor. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Van der Graaf (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat ook de Raadspositie, ondanks de mede door Nederland gerealiseerde verbeteringen, op verschillende punten afwijkt van de OESO-richtlijnen, zoals geconstateerd door onder meer het NCP?
Nederland heeft vanaf het begin stevig ingezet op de aandachtspunten uit het BNC-fiche, in het bijzonder waar het conformiteit met de internationale IMVO-standaarden betreft. Zoals aangegeven bij antwoord 1, is in de Raadspositie, ten opzichte van het Commissievoorstel, een aantal belangrijke verbeteringen aangebracht. Het NCP wijst terecht op een aantal punten die ten opzichte van het Commissievoorstel en de Raadspositie nog beter in lijn gebracht kunnen worden met de zes stappen. In de positie van het Europees Parlement zijn deze punten, zoals de omschrijving van passende maatregelen om adequaat te reageren op geïdentificeerde IMVO-risico’s, grotendeels geadresseerd. In de triloogfase van de onderhandelingen kan wat Nederland betreft dan ook aansluiting worden gezocht bij de positie van het Europees Parlement om de CSDDD op deze punten te verbeteren.
Bent u het met het NCP eens dat overeenstemming met de OESO-richtlijnen veel meer behelst dan slechts het opnemen van elementen van elk van de zes stappen van het proces voor gepaste zorgvuldigheid? Erkent u dat het mogelijk is dat de uiteindelijke EU-Richtlijn weliswaar elementen van deze zes stappen bevat, maar dat dat nog niet wil zeggen dat de bepalingen in de Richtlijn daadwerkelijk overeenkomen met de verwachtingen in de OESO-richtlijnen?
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid en milieu. Centraal hierbij is het gepaste zorgvuldigheidsproces: een doorlopend proces dat bedrijven helpt om risico’s op deze thema’s in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, te voorkomen of te beperken.
Zoals aangegeven, is Nederland vanaf het begin van de onderhandelingen binnen de Raad voorvechter geweest van conformiteit met de internationale IMVO-standaarden, te weten de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). In het bijzonder geldt dit voor de inzet op de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Dit is belangrijk, omdat bedrijven hun inspanningen hier reeds op baseren. En deze zes stappen zijn mede dankzij de inzet van Nederland beter in lijn gebracht met de OESO-richtlijnen.
Tegelijkertijd zijn de OESO-richtlijnen vrijwillige normen die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is, zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven. Tevens geldt dat de definitieve uitkomst van de onderhandelingen afhangt van het krachtenveld in de Raad. Niet voor alle Nederlandse prioriteiten die gebaseerd zijn op de OESO-richtlijnen is evenveel draagvlak gevonden tijdens de onderhandelingen in de Raad. Dat geldt in het bijzonder voor de discussie over de inclusie van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Nederland blijft zich in de trilogen hiervoor inzetten.
Hoe verklaart u dat het NCP veel meer afwijkingen van de OESO-richtlijnen heeft geïdentificeerd in de voorstellen voor de CSDDD dan de drie die u eerder zelf noemde en waarvan u suggereerde dat dat uitputtend was?2
Tijdens het commissiedebat RBZ Handel van 24 maart jl. heb ik aangegeven dat mij bekend is dat de Raadspositie nog niet op alle punten OESO-conform is. Ik gaf als voorbeeld de uitzondering van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Dit zijn ook de punten waarover tijdens de Raadsonderhandelingen veel discussie is gevoerd en die onderdeel uitmaken van de Nederlandse inzet. Vanwege de wijze waarop financiële instellingen in de Raadspositie waren opgenomen, heeft Nederland de Raadspositie uiteindelijk niet gesteund.
Daarnaast signaleert het NCP andere verbeterpunten op het gebied van de zes stappen en de verschillende dimensies van de reikwijdte. Het verbeteren van de CSDDD conform de OESO-richtlijnen maakt reeds onderdeel uit van de Nederlandse inzet. In de kabinetsreactie op het NCP-rapport heb ik aangegeven in welke verbeterpunten het kabinet zich herkent en in welke niet4.
Welke acties heeft u ondernomen om het draagvlak voor het Nederlandse standpunt omtrent conformiteit met de OESO-richtlijnen bij andere EU-lidstaten te vergroten? Kunt u hier concreet op antwoorden?
Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen in de Raad ingezet voor conformiteit van de CSDDD met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, conform BNC-fiche.
Een voorbeeld hiervan is dat Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, heeft gepleit voor opname van de in de OESO-richtlijnen opgenomen risicogerichte benadering. Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met zowel Commissie, parlement als met collega’s uit andere EU lidstaten over IMVO wetgeving. Tijdens de conferentie over IMVO-wetgeving van 23 januari 2023, die ik organiseerde, waren onder andere Eurocommissaris Reynders, Europarlementariër en rapporteur Lara Wolters en verschillende lidstaten aanwezig. Ook sprak ik dit jaar meermaals met mijn Franse collega voor Buitenlandse Handel over de CSDDD en de Nederlandse prioriteiten daarin. Ook op (hoog)ambtelijk niveau spreekt Nederland regelmatig met Europese collega’s over de CSDDD, zowel bilateraal als en marge van Europese vergaderingen. Conformiteit met de internationale IMVO-standaarden komt hierbij ook aan bod.
Bent u bereid om op basis van de NCP-analyse aanvullende acties te ondernemen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de analyse van het NCP zowel op ministerieel als ambtelijk niveau te bespreken met andere EU-lidstaten?
De NCP-analyse en de kabinetsreactie daarop heb ik conform motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85) reeds met de onderhandelaars van de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement gedeeld.
Kunt u, gezien uw uitspraak dat het «voor de hand» ligt om «zoveel mogelijk aan te sluiten» op de OESO-richtlijnen, omdat bedrijven «hun inspanningen ook nu al» daarop baseren3, aangeven welke nadelen voor bedrijven u ziet als de CSDDD onvoldoende overeenstemt met de OESO-richtlijnen?
Het is van belang dat de gepaste zorgvuldigheidseisen, in het bijzonder de zes stappen, in de Europese richtlijn in lijn worden gebracht met de internationale IMVO-raamwerken. Dit vergroot de duidelijkheid voor bedrijven en draagt bij aan een gelijk speelveld met bedrijven die niet onder de reikwijdte van de CSDDD zullen vallen.
Tegelijkertijd is het belangrijk om op te merken dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is.
Hoe verwacht u duidelijkheid en zekerheid te bieden aan bedrijven als u uitspreekt dat bedrijven zich moeten houden aan twee afwijkende en op punten mogelijk zelfs conflicterende normenkaders, te weten de CSDDD en de OESO-richtlijnen? Welk normenkader is het uitgangspunt bij bijvoorbeeld bemiddelingprocessen door het NCP?
Het kabinet zet in op een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen en de UNGPs. Het is niet de verwachting van het kabinet dat de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD leidt tot conflicterende normenkaders.
Daarnaast vormen de OESO-richtlijnen de basis voor de vrijwillige maatregelen die onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten van de Rijksoverheid.
Het NCP heeft als taak om bedrijven bekend te maken met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan te bevorderen. Daarnaast behandelt het NCP meldingen van personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Het NCP hanteert de OESO-richtlijnen dan ook als uitgangspunt.
Kunt u aangeven welke potentiële schadelijke gevolgen van het afwijken van de OESO-richtlijnen u ziet voor mensenrechten, het klimaat en het milieu, bijvoorbeeld als gevolg van afwijkende bepalingen op het gebied van de financiële sector, het nemen van passende maatregelen, inkooppraktijken, stakeholderbetrokkenheid en toegang tot herstel?
Met de CSDDD wordt het gepaste zorgvuldigheidsproces, zoals uiteengezet in de OESO-richtlijnen en de UNGPs, wettelijk verankerd op Europees niveau. Het kabinet is verheugd met deze stap. Europese wetgeving op het gebied van IMVO draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven en zorgt voor een grotere, gezamenlijke impact in productielanden.
Mede dankzij de inzet van Nederland is de Raadspositie goed in lijn gebracht met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals verankerd in de internationale IMVO-standaarden. De trilogen bieden kans om Nederlandse prioriteiten die de Raadspositie niet hebben gehaald opnieuw onder de aandacht te brengen. De uiteindelijke Europese richtlijn zal niet een-op-een een vertaling zijn van de OESO-richtlijnen en de Nederlandse prioriteiten zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Niet alle OESO-normen lenen zich ervoor om op effectieve wijze in wetgeving om te zetten, zoals eerder aangegeven. Desalniettemin ligt er een stevige basis om het gepaste zorgvuldigheidsprincipe te verankeren in regelgeving. Dat is een belangrijke mijlpaal in het IMVO-beleid. Het is de verwachting dat de richtlijn daarmee bij zal dragen aan verbeteringen op het gebied van mens en milieu in internationale waardeketens van Europese bedrijven.
Waarop baseert u uw verwachting dat zowel grote als kleinere bedrijven zich aan de OESO-richtlijnen gebonden zullen blijven voelen als de CSDDD onder de norm van de OESO-richtlijnen zakt4, gezien de huidige lage naleving van de OESO-richtlijnen en beperkte effectiviteit van het huidige IMVO-beleid?
In de kabinetsreactie op de NCP-analyse geef ik aan dat de CSDDD nog steeds in belangrijke mate op de OESO-richtlijnen is gebaseerd. Daarnaast blijft het kabinet van bedrijven verwachten dat zij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert het kabinet bedrijven om dit te doen door middel van het bredere IMVO-beleid. Het IMVO-beleid in den brede bestaat niet alleen uit wetgeving, maar zorgt er ook voor dat bedrijven worden voorgelicht, ondersteund, geprikkeld, en dat er voorwaarden worden gesteld aan bedrijven als zij zaken doen met de overheid. De OESO-richtlijnen vormen ook voor de andere maatregelen uit het IMVO-beleid het fundament. Zo is het IMVO-steunpunt toegankelijk voor zowel bedrijven die onder toekomstige wetgeving gaan vallen als voor bedrijven die niet onder de reikwijdte van de verplichting vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Kunt u bevestigen dat artikel 7(1)(a) van de Raadspositie van bedrijven vraagt hun mate van betrokkenheid bij een nadelig gevolg pas te bepalen bij het opstellen van het plan van aanpak nadat er prioritering heeft plaatsgevonden, terwijl de OESO-richtlijnen juist voorschrijven om dit te doen voorafgaand aan de prioritering en het bepalen van het plan van aanpak?5 Verplaatst de Raadspositie hiermee een onderdeel van stap 2 van het proces van gepaste zorgvuldigheid naar stap 3, en wijkt zij daarin dus af van de OESO-richtlijnen, zoals het NCP constateert?
De OESO-richtlijnen schrijven, evenals de Raadspositie, voor dat bedrijven risico’s dienen te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van een negatief gevolg. Volgens de OESO-richtlijnen moeten bedrijven hun mate van betrokkenheid bij een risico meenemen bij de prioritering van geïdentificeerde risico’s. In de Raadspositie is dit geen relevante factor bij de prioritering van negatieve effecten, wel bij het bepalen van passende maatregelen. Dit betekent in de praktijk dat bedrijven op basis van de Raadspositie ook risico’s waaraan zij gelieerd zijn kunnen prioriteren, mits uit hun analyse blijkt dat dit de meest ernstige en waarschijnlijke negatieve effecten in hun ketens zijn. Voor mij staat voorop dat de risicogebaseerde benadering een centrale plek heeft gekregen in de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen in de Raadspositie, in tegenstelling tot de nadruk op gevestigde zakelijke relaties en contractuele clausules zoals de Commissie heeft voorgesteld. Die verbetering is voor mij cruciaal. Nederland heeft hier tijdens de Raadsonderhandelingen stevig op ingezet en zal dit ook tijdens de trilogen blijven doen.
Kunt u bevestigen dat uit meerdere onderzoeken, onder meer uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat de vereisten aan het proces van gepaste zorgvuldigheid zoals omschreven in de OESO-richtlijnen wel degelijk naar wetgeving kunnen worden vertaald?6 Klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen?
Het omzetten van niet-juridische kaders, zoals de OESO-richtlijnen, naar wetgeving is mogelijk. Ook klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen. Daarbij geldt wel dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is – zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven.
Waarom heeft u de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse pas op 10 oktober 2023, ná het schriftelijk overleg waarbij deze brief aan de orde had kunnen komen, naar de Kamer gestuurd, terwijl deze brief volgens de beslisnota al op 18 september klaarlag?7
Beslisnota’s geven onder andere inzicht in het proces voorafgaand aan de besluitvorming en in beslisnota’s zit dikwijls verschil tussen de datum dat een nota wordt aangemaakt en de datum van verzending. In die tijd is ruimte voor ambtelijke, interdepartementale en – indien nodig – politieke afstemming. Deze Kamerbrief was door uw Kamer gevraagd voorafgaand aan het herfstreces. Uw Kamer heeft niet verzocht deze te ontvangen voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 19 en 20 oktober. Zoals in de beslisnota is te lezen, was het de verwachting dat uw Kamer deze brief zou agenderen voor een schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel. Na ontvangst van de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse heeft de Commissie BuHa-OS op 25 oktober besloten deze brief te agenderen voor het schriftelijk overleg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 15 november. Daarmee komt deze brief op dat moment aan de orde.
Waarom heeft u de voor «na de zomer» aangekondigde resultaten van de tussenmeting van het onderschrijven van de OESO-richtlijnen nog niet gepubliceerd?8
Het monitoringsonderzoek is inmiddels gestart. De onderzoeksresultaten zullen op een later moment beschikbaar zijn dan toegezegd in het BHOS-jaarverslag over 2022 (Kamerstuk 36 360 V, nr. 1). De resultaten worden begin 2024 verwacht. Zie ook de Kamerbrief over Sectorale Samenwerking voor nadere details over dit onderzoek (Kamerstuk 26 485, nr. 430).
Kunt u de uitkomst van het kabinetsoverleg binnen de Raad Europese Aangelegenheden op 12 september 2023 over de CSDDD met de Kamer delen?9
Tijdens de Raad Europese Aangelegenheden van 12 september jl. is gesproken over de Nederlandse inzet tijdens de trilogen over de CSDDD. Het kabinet heeft de Nederlandse inzet conform het BNC-fiche herbevestigd.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Het uitgangspunt van het kabinet is regelmatig met stakeholders te spreken over het uitwerken van het IMVO-beleid waaronder (Europese) wetgeving. Het kabinet acht het van belang met partijen te spreken die direct te maken krijgen met de gevolgen van IMVO en regelgeving op dat vlak. Dit zijn in de eerste plaats bedrijven die (in de toekomst) moeten voldoen aan Europese IMVO-verplichtingen en daarnaast (vertegenwoordigers van) belanghebbenden in productielanden waarin verbeteringen plaats zouden moeten vinden door die verplichtingen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden.
In 2023 vonden tot nu toe verschillende gesprekken en bijeenkomsten plaats waarin de Minister van Economische Zaken en ikzelf met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld spraken over IMVO-wetgeving, waaronder de CSDDD. In sommige gevallen zijn gesprekken specifiek aan Europese IMVO-wetgeving gewijd, in andere gevallen kwam IMVO-wetgeving zijdelings aan de orde. Het is niet mogelijk om het aantal gesprekken waarin Europese IMVO-wetgeving ongeagendeerd aan de orde kwam precies weer te geven. Evenwel schets ik hieronder een beeld van de momenten waarop de CSDDD ter sprake kwam, geagendeerd of ongeagendeerd.
Op 23 januari 2023 organiseerde ik de conferentie over IMVO-wetgeving12. In het panel zaten zowel vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en vakbonden. Op 7 maart en 13 november vond een gesprek over IMVO plaats met de Dutch Sustainable Growth Coalition (DSGC). De vormgeving en potentiële impact van de CSDDD kwamen daarbij aan de orde. De Minister van Economische Zaken ging op 22 maart in gesprek met MVO Platform als koepelorganisatie van ngo’s en vakbonden. Op 22 mei sprak ik met Kim Putters, voorzitter van de SER, over o.a. IMVO-wetgeving. Op 14 september ging ik met MVO Platform, de vakbonden, MVO Nederland en VNO-NCW/MKB-Nederland in gesprek over sectorale samenwerking op het vlak van IMVO. De relatie met (Europese) IMVO-wetgeving is daarin ook aangestipt. Daarnaast bracht ik IMVO in brede zin onder de aandacht bij bedrijven tijdens ten minste tien werkbezoeken. In het resterende deel van 2023 staat nog een aantal gesprekken over Europese IMVO-wetgeving gepland, waaronder met het bedrijfsleven.
Overigens geldt dat mijn ministerie regulier contact onderhoudt met zowel vertegenwoordigers van bedrijfsleven als vakbonden en het maatschappelijke middenveld. Ook wordt nauw met hen samengewerkt, o.a. in het kader van sectorale samenwerking en het IMVO-steunpunt.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en vakbonden? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Onderschrijft u het belang van het verplichten van bedrijven om de potentiële invloed van hun eigen inkooppraktijken op misstanden onder de loep te nemen, om zo te voorkomen dat zij verantwoordelijkheden doorschuiven naar de keten en het mkb? Zet u zich hiervoor in binnen de Raad? Zet u zich daarbij ook in voor het expliciet benoemen van het belang van het realiseren van een leefbaar loon en inkomen voor werkenden en boeren in de Richtlijn?
In lijn met het BNC-fiche, is het kabinet van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheden naar zakelijke relaties die formeel niet onder de richtlijn vallen, voorkomen moet worden. Het Europees Parlement heeft voorgesteld om verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens op te nemen in de CSDDD. Het voorstel van het Europees Parlement houdt in dat bedrijven een analyse van hun eigen inkooppraktijken, evenals het risico op het gebrek aan een leefbaar inkomen, mee moeten nemen in hun gepaste zorgvuldigheidsproces. Nederland steunt deze inzet van het Europees Parlement. Het opnemen van verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens is in lijn met de inzet uit het BNC-fiche om bij te dragen aan substantiële verbetering in ontwikkelingslanden.
Kunt u bevestigen dat Nederland conform het BNC-fiche inzet op opname van een verplichting tot het daadwerkelijk uitvoeren van een klimaatplan, waarin bedrijven ook hun «scope-3»-emissies betrekken? Kunt u bevestigen dat opname van een referentie aan het Klimaatakkoord van Parijs in de Richtlijn daarvoor zeer relevant is?
Ja, Nederland zet zich hiervoor in. De uitkomst is uiteraard afhankelijk van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Europese Commissie tijdens de trilogen.
Kunt u in aanvulling op de impacttoets Ondernemingsklimaat eveneens een impacttoets uitvoeren op de verwachte effecten van de CSDDD op de naleving van de OESO-richtlijnen en daarmee het respecteren van mensenrechten, arbeidsrechten, het klimaat en het milieu, om eventuele onbedoelde effecten te kunnen corrigeren? Is het mogelijk om deze impacttoets uit te voeren in het kader van de verplichte kwaliteitseisen Effecten op ontwikkelingslanden en Effecten op gendergelijkheid uit het Beleidskompas?10
Het kabinet zal de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsing bij nieuwe regelgeving. Een impacttoets op de effecten in ontwikkelingslanden zal, in lijn met de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 237, nr. 198), zorgvuldig ten uitvoer gebracht worden in het kader van de SDG-toets en de kwaliteitseisen daarin m.b.t. effecten op ontwikkelingslanden en op gendergelijkheid. Daarbij wordt aandacht besteed aan de relatie met de OESO-richtlijnen en de verwachte gevolgen voor mensenrechten en milieu.
Hoe wilt u voorkomen dat de aangekondigde impacttoets Ondernemingsklimaat11 ertoe leidt dat bij het ontwikkelen van de implementatiewetgeving uitsluitend de belangen van het bedrijfsleven in ogenschouw worden genomen, en niet of in veel mindere mate het belang van mensenrechten en het milieu?
Het is onderdeel van het reguliere wetgevingsproces om (implementatie)wetgeving bij verschillende stakeholders te consulteren. Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 20, zal het kabinet de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsingsinstrumenten bij nieuwe regelgeving. Onder andere door middel van de SDG-toets en de kwaliteitseisen «effecten op ontwikkelingslanden» en «effecten op gendergelijkheid» worden de verwachte gevolgen voor mens en milieu in kaart gebracht. Daarnaast dienen de Bedrijfseffectentoets en, in het geval van verdergaande nationale regelgeving, de impacttoets Ondernemingsklimaat ertoe om de verwachte gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven in kaart te brengen. Door het betrekken van deze verschillende invalshoek en het uitvoeren van beide kwaliteitstoetsen tijdens het implementatietraject houd ik niet alleen rekening met de effecten van IMVO-wetgeving op het bedrijfsleven, maar ook met de effecten op mens en milieu in ontwikkelingslanden. In hoeverre de CSDDD daadwerkelijk effectief zal zijn, zal moeten blijken uit evaluatie. Daarom zet ik tijdens de onderhandelingen tevens in op een integrale evaluatie van de richtlijn, in lijn met het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor de volgende triloog in november beantwoorden?
Ja.