De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kabinet wil niks betalen, Nederland onwaardig’ |
|
Koops |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van woensdag 12 februari 2025 met de kop«Kabinet wil niks betalen, Nederland onwaardig», dat beschrijft dat Nederland heeft geweigerd een essentiële commissie die rechters selecteert voor de Hoge Anti Corruptie Rechtbank van Oekraïne te ondersteunen nadat USAID haar fondsen terugtrok?
Ja.
Kan uit de volgende uitspraak van u in het artikel – «We hebben een flinke bezuinigingsopgave, Nederlandse belangen moeten voorop staan bij ontwikkelingshulp» – worden begrepen dat u van mening bent dat de noodfinanciering van een project, waarbij het de bedoeling is om niet corrupte rechters te selecteren voor de Hoge Anti Corruptie Rechtbank van Oekraïne, niet in het belang van Nederland is?
Nederland inventariseert momenteel in samenwerking met Oekraïne en andere donoren de gevolgen die de bevriezing van VS-hulp heeft, op korte en op langere termijn. Het is duidelijk dat dit besluit grote gevolgen heeft voor Oekraïne, op vrijwel alle prioritaire niet-militaire thema’s. Er komen veel verzoeken binnen om het wegvallen van Amerikaanse financiering op te vangen. Nederland bekijkt samen met andere donoren ter plaatse wat mogelijk is om urgente knelpunten te adresseren. Het is evenwel duidelijk dat Nederland en andere donoren niet alle financiële of personele gaten kunnen vullen die het bevriezen dan wel stopzetten van USAID veroorzaakt.
Het kabinet zet zich in Oekraïne actief in voor versterking van de rechtsstaat en corruptiebestrijding en hecht dan ook grote waarde aan de werkzaamheden van de Public Council of International Experts (PCIE). Deze commissie is niet eerder gefinancierd door Nederland. Vanwege het wegvallen van USAID-middelen voor deze commissie en het beroep dat is gedaan op Nederland voor financiering heeft de Nederlandse ambassade direct contact opgenomen met onder meer de EU-vertegenwoordiging in Kyiv. Uiteindelijk bleken het VK en Denemarken – landen die partners zijn van het desbetreffende project – in staat om op korte termijn aan het financieringsverzoek te voldoen, waarmee het belangrijke werk van de PCIE door kon gaan.
Kunt u uitleggen hoe u dit antwoord beziet, gezien de wettelijke verplichting van Nederland, zoals opgenomen in artikel 90 van de Grondwet?
Conform artikel 90 van de Grondwet bevordert het kabinet de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. De «internationale rechtsorde» dient te worden verstaan in de ruime zin van «een internationaal bestel gebaseerd op universeel geldende rechtsnormen».1 Nederland geeft op verschillende manieren inhoud aan deze grondwettelijke taak, die raakt aan vele departementen en beleidsterreinen. Dit is onder andere uiteengezet in de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme.2 Inzet van Nederland op het thema anti-corruptie is hier onderdeel van.
Kunt u uitleggen hoe u dit antwoord beziet in het licht van de verdragsrechtelijke verplichtingen van Nederland, zoals die zijn weergegeven in de preambule van het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, waarin het in het belang van de verdragstaten wordt geacht dat ook bij niet-lidstaten anti-corruptie maatregelen worden genomen en dat verdrag haar leden juist oproept om maatregelen in niet-verdragslanden te ondersteunen?
Het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa heeft als doel het bevorderen en versterken van maatregelen teneinde corruptie op zowel nationaal als internationaal niveau te voorkomen en te bestrijden. Onderdeel hiervan is internationale samenwerking bij het opsporen en vervolgen van corruptiedelicten. Nederland geeft invulling aan zijn verdragsverplichtingen door onder andere internationale rechtshulp te verlenen, uitleveringsverdragen af te sluiten en informatie te delen. Net als Nederland is Oekraïne partij bij dit verdrag.
Kunt u toelichten op welke manier u corruptiebestrijding en het benoemen van rechters voor de Oekraïense Hoge Anti Corruptie Rechtbank in het belang acht voor de wederopbouw van Oekraïne en waarom u daarin geen rol ziet voor Nederland?
Het kabinet acht het belangrijk dat de bestrijding van corruptie een centraal element is van de internationale en Nederlandse ondersteuning van Oekraïne. Daarmee helpen we het land om wederopbouw op een zo effectief mogelijke wijze te kunnen vormgeven. Zo steunt Nederland uit het Matra-programma, dat uit de BZ begroting wordt gefinancierd, bijvoorbeeld een project in de regio Zakarpattia waarmee een anti-corruptie bureau wordt opgezet. Zie overigens het antwoord op vraag 7.
Voor een respons op de casus omtrent het Oekraïense Hoge Anti Corruptie Rechtbank, zie vraag 2.
Vindt u de Nederlandse steun in het kader van het Matra programma met een decentraal programma via de ambassade en met «rule of law» trainingsprogramma's, zoals omschreven in de brief van Minister Veldkamp waarin aangegeven wrodt dat deze steun in het belang van de veiligheid en vrijheid van Nederland is1, effectief als de betrokkenheid van buitenlandse anti corruptie experts bij de selectie en de evaluatie van Oekraïense rechters eindigt? Wat voor zin heeft het om rechters in Oekraïne te onderwijzen via «rule of law» trainingsprogramma's als programma's die werkelijk de bedoeling hebben om corruptie uit de Oekraïense rechterlijk macht te bannen niet door Nederland worden gesteund?
Het project van de PCIE waarbij geassisteerd wordt bij de selectie van rechters van het Hoge Anticorruptiehof van Oekraïne vindt doorgang – er is geen sprake van vroegtijdige beëindiging.
Momenteel inventariseert Nederland in samenwerking met andere landen welke gevolgen de bevriezing van Amerikaanse hulp exact heeft, op de korte en langere termijn. Dit raakt aan vele voor Nederland prioritaire thema’s en projecten in Oekraïne, waaronder op rule of law. Zodra er duidelijker zicht is op de impact onderzoekt het kabinet binnen de beleidskaders zijn handelingsperspectief.
Bent u van mening dat de bestrijding van buitenlandse corruptie blijvend moet worden gesteund en dat de opschorting daarvan, zoals die kennelijk door de VS wordt voorgestaan2, niet in het belang van Nederland is?
Ja. Corruptie heeft een sterk ondermijnend effect; het tast niet alleen het vertrouwen in de overheid aan, maar heeft ook een negatief effect op de kwaliteit van publieke dienstverlening, economische ontwikkeling, het gelijk speelveld en ondernemersklimaat. Het kabinet hecht dan ook waarde aan een brede en integrale benadering bij het voorkomen en bestrijden van corruptie. De voortdurende steun voor internationale samenwerking inzake de bestrijding van buitenlandse corruptie is daarbij cruciaal.
Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid binnen internationale anti-corruptie gremia door te werken aan de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit onder andere het OESO Anti-omkopingsverdrag en het VN anti-corruptieverdrag. Ook is Nederland actief betrokken bij de aan deze verdragen gerelateerde werkgroepen, evenals de Anti-corruptiewerkgroep van de G20 (ACWG) en de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO). Om de Nederlandse steun voor de internationale strijd tegen corruptie te benadrukken, heeft Nederland sinds 2024 een Speciaal Gezant anti-corruptie.
Voor Nederland is versterking van de rechtsstaat voorts een centraal onderdeel van het EU-toetredingsproces van kandidaat-lidstaten. Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie – en daarmee tevens corruptiebestrijding – en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij, ook in Oekraïne, in lijn met de Motie Paternotte/Veldkamp.5
Bent u van mening dat als een incident zich voordoet, zoals het plotseling terugtrekken van steun door de Verenigde Staten en daarbij steunprogramma's die ook voor Nederland essentieel zijn in gevaar komen, hulp moet worden geweigerd omdat er geen budget beschikbaar is, zodat Nederland niet bijdraagt aan oplossingen en er daarbij kennelijk van uitgaat dat partnerlanden zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk de problemen wel zullen oplossen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wilt u uw standpunt met betrekking tot steun aan de rechterlijke hervorming in Oekraïne heroverwegen en samen met haar partners ervoor zorgdragen dat in ieder geval de commissie van internationale deskundigen die betrokken is bij de selectie van rechters van de Hoge Anti Corruptie Rechtbank blijvend zal worden gesteund?
Momenteel inventariseert Nederland in samenwerking met andere landen welke gevolgen de bevriezing dan wel stopzetting van Amerikaans hulp precies heeft, op de korte en langere termijn. Het is duidelijk dat dit raakt aan veel voor Nederland prioritaire thema’s en dat de financiële gevolgen groot zijn. Zodra er duidelijker zicht is op de impact onderzoekt het kabinet binnen de beleidskaders zijn handelingsperspectief.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie omtrent de strafbeschikking?1
Ja.
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 18 februari 2025 een brief hierover gevraagd is? Kan de Kamer die brief binnen een week verwachten, tezamen met de antwoorden op deze vragen?
Ik doe mijn uiterste best om vragen vanuit uw Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De gevraagde brief, die inmiddels aan uw Kamer is verzonden, vergde afstemming met betrokken partijen zoals het OM, waardoor een week niet haalbaar was.
Op welke wijze heeft het Openbaar Ministerie overleg gevoerd over dit beleid met de Minister van Justitie en Veiligheid over dit voorstel?
Het OM heeft een jaar geleden in algemene zin aangekondigd de toepassing van de strafbeschikking te zullen verruimen. De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover in een brief van 29 januari 2024 geïnformeerd.2 Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden. Tijdens een regulier overleg met het College van PG’s op 20 februari 2025 is het onderwerp besproken.
Kunt u, de Minister van Justitie en Veiligheid, alle schriftelijke stukken over overleg hierover met u en het ministerie aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb bekeken welke stukken ik hierover ik heb ontvangen via de lijn. Bijgaand treft u het extract aan van de annotatie die ik heb ontvangen ten behoeve van de bespreking van dit onderwerp met het College van procureurs-generaal en de versie van de instructie die hierbij was gevoegd. Dit is het deel van de annotatie dat ziet op het verruimde strafbeschikkingenbeleid van het OM. Het verslag van dit overleg is nog niet vastgesteld.
Heeft u, de Minister van Justitie en Veiligheid, ingestemd met deze beleidswijziging?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Aanpassingen van beleid worden ter kennisneming aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bent u, de Minister van Justitie en Veiligheid, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Met behulp van een strafbeschikking kan een officier van justitie zaken zelf afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is ook in het belang van slachtoffers. Ik steun in algemene zin deze doelen om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel, mede uitgaande van de bestaande capaciteitstekorten bij de rechtspraak. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en kan vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Op welke wijze en wanneer bent u, de Minister van Asiel en Migratie, geïnformeerd over deze beleidswijziging?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Bent u, de Minister van Asiel en Migratie, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Hoe beoordeelt u het feit dat misdrijven waarvoor een taakstrafverbod geldt (en waarvoor dus een gevangenisstraf opgelegd dient te worden), nu met een strafbeschikking worden afgedaan, waardoor er geen gevangenisstraf voor opgelegd kán worden en alleen een taakstraf of boete? Acht u dat wenselijk?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten. Het OM oefent hierbij zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Tot die kaders behoort ook het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). In gevallen waarin op grond daarvan geen taakstraf mag worden opgelegd, kan de officier van justitie nog steeds overgaan tot dagvaarding en de zaak voorleggen aan de rechter.
Hoe beoordeelt u het feit dat asielzoekers, die overtredingen en misdrijven begaan hebben (en mogelijk voor veel overlast zorgen), nu een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kúnnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten met als doel doorlooptijden te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
U doelt op een passage in de instructie over het vervallen van de zogenaamde «contra-indicaties» voor het opleggen van een strafbeschikking, bij recidive en illegale vreemdelingen en asielzoekers. Ik vind het van belang te benadrukken dat ook deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder deze nieuwe instructie. Die afweging wordt bij iedere zaak door de officier van justitie gemaakt. Daarnaast blijft het doelgroepenbeleid van het OM in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld vervolging van overlastgevende asielzoekers en recidivisten. De instructie maakt het echter nu wel mogelijk om ook bij relatief lichte feiten – die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots – een strafbeschikking op te leggen. Het opheffen van de contra-indicaties zorgt er in die gevallen voor dat asielzoekers, illegale vreemdelingen en recidivisten niet wegkomen zonder straf, maar een strafbeschikking krijgen. Het toepassen van de strafbeschikking is dus een toevoeging aan het arsenaal van een officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken en leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. Het OM zal de passage in de instructie bij een eerstvolgende wijziging of volgende instructie op dit punt verhelderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veelplegers in dit nieuwe beleid een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kunnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, is het doel juist om meer criminaliteit aan te pakken. Bij relatief lichtere recidivefeiten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) kan de officier nu ook een strafbeschikking opleggen, terwijl deze feiten anders mogelijk onbestraft waren gebleven. De mogelijkheid tot dagvaarden blijft bestaan wanneer de officier van justitie dit opportuun acht. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
Kunt u aangeven hoeveel veelplegers en hoeveel asielzoekers in 2024 en 2025 veroordeeld zijn door de rechter tot een gevangenisstraf voor delicten met maximaal 6 jaar gevangenisstraf?
De Rechtspraak registreert niet of een verdachte een asielzoeker of een veelpleger is. Daarom zijn deze cijfers niet beschikbaar. In de jaarlijkse rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties geeft het WODC een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven waarvan vreemdelingen die verblijven op een COA-locatie, worden verdacht. Naar verwachting wordt vóór het zomerreces de rapportage over het jaar 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan uw Kamer aangeboden.
Hoeveel mensen die veroordeeld zijn voor een delict met een taakstrafverbod (in 2024), zouden in 2025 een taakstraf of boete krijgen door dit nieuwe beleid?
Het OM past het nieuwe beleid toe binnen de kaders van de wetgeving. Voor delicten waarvoor een taakstrafverbod geldt wordt dus geen taakstraf opgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de positie van het slachtoffer veel zwakker is bij een strafbeschikking dan bij een procedure voor de strafrechter? Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer slachtoffers spreekrecht willen uitoefenen, ze dat kunnen doen en er in dat geval dus een rechtszitting komt?
Ook bij afdoening van een zaak met een strafbeschikking is de positie van het slachtoffer geborgd. De officier van justitie houdt bij de toepassing van de strafbeschikking rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20223 en vervolgens in de tweede4 en derde voortgangsbrief5 meerjarenagenda slachtofferbeleid. Slachtoffers worden er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten wanneer het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik wenst te maken. Het nieuwe beleid van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt het nieuwe beleid dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe beoordeelt u het feit dat rechtspleging in principe in de openbaarheid plaatsvindt (artikel 121 van de Grondwet) en dat de strafbeschikking zich aan die openbaarheid onttrekt? Bent u bereid met voorstellen te komen die leiden tot meer openbaarheid rondom de strafbeschikking?
Het gaat hier om de buitengerechtelijke afdoening van relatief lichtere strafzaken. Het doel is om deze snel af te doen en de rechtspraak te ontlasten. Het openbaarheidsvereiste van artikel 121 van de Grondwet geldt alleen voor «terechtzittingen» en ziet daarmee op berechting door de rechter; het strekt zich dus niet uit tot buitengerechtelijke afdoening. Door verzet in te stellen (artikel 257e, Wetboek van Strafvordering) tegen de strafbeschikking kan de verdachte bewerkstelligen dat de zaak alsnog in het openbaar wordt behandeld door de rechter. Opmerking verdient dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen (artikel 257h Wetboek van Strafvordering). Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Daarnaast houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het OM. De procureur-generaal heeft in het verleden verschillende onderzoeken naar de toepassing van de strafbeschikking door het OM uitgevoerd. Omdat het (deels en/of verder) openbaren van de procedure omtrent de toepassing van de strafbeschikking ten koste gaat van het doel van de strafbeschikking en er al voldoende toezicht plaatsvindt op de toepassing van de strafbeschikking zie ik geen aanleiding om met voorstellen te komen om de procedure omtrent de strafbeschikking op dit punt te wijzigen.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien het beleid al een maand geleden is ingegaan en dat dat in alle stilte gebeurd is?
Ik streef er altijd naar een zo spoedig mogelijke beantwoording van Kamervragen. De antwoorden vergen echter afstemming met bijvoorbeeld het OM en de Rechtspraak en daarom is het niet gelukt uw vragen binnen een week te beantwoorden.
De rijdende rechter |
|
Faith Bruyning (NSC), Koops |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse rijdende rechter dreigt te verdwijnen door stoppen subsidie: «Het is heel wrang»»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom is besloten de subsidie aan de stichting «samen recht vinden» (SRV) voor de pilot «Zeeuwse rijdende rechter» stop te zetten?
Er is geen sprake geweest van het stopzetten van een subsidie voor Samen Recht Vinden. De organisatie heeft in het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand tweemaal een incidentele projectsubsidie ontvangen, de eerste keer tijdens de pilotfase van het programma (2021–2022) voor het ontwikkelen van een nieuwe aanpak voor het versterken van de laagdrempelige toegang tot het recht en de tweede keer (2023–2024) voor onderzoek naar mogelijke lokale borging en implementatie van de aanpak. Niet alleen het Ministerie van JenV maar ook het Ministerie van BZK heeft bijgedragen met de Rijk-regiodeal. Ook de Zeeuwse gemeenten waren betrokken. Het was vooraf bekend bij de organisatie dat dit incidentele bijdragen zouden zijn en dat permanente financiering vanuit het budget voor het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand niet een mogelijkheid was. Conclusie is dat het ingewikkeld blijkt om de aanpak structureel te borgen of in te bedden.
Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak.
Welke criteria en evaluaties zijn gehanteerd bij het besluit om de financiering van deze pilot te beëindigen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het is bij het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand nooit de bedoeling geweest om lokaal ontwikkelde aanpakken en initiatieven structureel financieel te ondersteunen. Het ging erom lessen en werkzame elementen op te halen die bij konden dragen en richting zouden kunnen geven aan de stelselvernieuwing ofwel aan het versterken van de toegang tot het recht in den brede.
Hoe verhoudt het stopzetten van deze pilot zich tot de doelstelling om de werkdruk en wachttijden binnen de rechtspraak te verminderen?
Zie het antwoord op vraag 2.
De aanpak van Samen Recht Vinden is geen rechtspraak en hoort thuis in de brede basis van de eerstelijns rechtshulp. Samen Recht Vinden is een laagdrempelige toegankelijk initiatief, gericht op het vinden van vroegtijdige oplossingen voor geschillen. Er wordt door Samen Recht Vinden wel samengewerkt met de Zeeuwse Regelrechter, die in een aantal conflicten heeft moeten beslissen.
Bent u het eens dat laagdrempelige en toegankelijke rechtspraak, zoals geboden door de stichting samen recht vinden met hun pilot, bijdraagt aan het ontlasten van het traditionele rechtssysteem? Zo ja, hoe denkt u deze toegankelijkheid te waarborgen nu deze pilot wordt beëindigd?
Alhoewel Samen Recht Vinden geen rechtspraak betreft, draagt het met een vroegtijdige en oplossingsgerichte aanpak naar verwachting bij aan het ontlasten van het traditionele rechtssysteem en kan het mede daarom een waardevolle aanvulling op het rechtssysteem zijn.
Om de toegang tot het recht te waarborgen investeer ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid in het versterken van de laagdrempelige eerstelijns rechtshulp. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein.
De vraag hoe deze toegankelijkheid in de regio Zeeland, maar ook in andere regio’s waar dit nog onvoldoende het geval is, kan worden geborgd, zal bij de uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen2 worden opgepakt. Ter uitvoering van deze motie heb ik uw Kamer op 13 december 20243 bericht dat ik zal laten verkennen hoe het netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden. Mijn streven is om daarvoor voor de zomer van 2025 een kwartiermaker benoemd te hebben.
Zijn er alternatieve plannen of initiatieven om in de behoefte aan snelle en lokale geschilbeslechting te voorzien in Zeeland, nu deze pilot stopt?
Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land, een website en een (gratis) landelijk telefoonnummer. In Zeeland zit een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Er wordt door het Juridisch Loket in de regio samengewerkt met lokale partijen om de (toegang tot) hulp aan mensen met een juridische hulpvraag te verbeteren. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe wordt de effectiviteit van dergelijke pilots gemeten en welke rol spelen de uitkomsten bij beslissingen over voortzetting of beëindiging van de financiering?
Dit heeft hier geen rol gespeeld omdat voortzetting van financiering nooit een uitgangspunt was bij de subsidieverstrekking. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De 34 pilots die in het kader van het programma hebben plaatsgevonden, zijn door het WODC geanalyseerd en geclassificeerd op basis van werkzame elementen. De inzichten en lessen uit de pilots waren bedoeld om bij te dragen en richting te geven aan de stelselvernieuwing. De analyse van het WODC was hier dan ook niet op gericht.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de betrokken gemeenten, de stichting samen recht vinden en instanties om te onderzoeken of voortzetting van de pilot van de stichting «samen recht vinden» onder de noemer «Zeeuwse rijdende rechter» mogelijk is, eventueel in aangepaste vorm of met gedeelde financiering?
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid zet ik in op het toewerken naar een landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met andere departementen, Het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partijen. Onderdeel van de opdracht aan de kwartiermaker, genoemd in het antwoord op vraag 5, is het in gesprek gaan met regio’s over de vraag hoe daar een goed netwerk voor eerstelijns sociaaljuridische dienstverlening tot stand kan komen.
Het streven is om de kwartiermaker voor de zomer van 2025 te laten starten. De kwartiermaker wordt gevraagd met prioriteit te kijken naar de regio’s met een beperkt aanbod aan eerstelijns rechtshulp maar waar naar verwachting wel sociaaljuridische problematiek is. Naar verwachting is Zeeland één van deze regio’s.
Het zou in dat kader niet wenselijk zijn om de dienstverlening van Samen Recht Vinden te laten verdwijnen voordat het sociaaljuridische netwerk in de regio structureel tot stand is gebracht. Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat succesvolle initiatieven ter verbetering van de rechtspraak voortijdig worden beëindigd door het stopzetten van subsidies?
Samen Recht Vinden is zoals eerder opgemerkt geen initiatief ter verbetering van de Rechtspraak (zie mijn antwoord op vraag4.
Onder de noemer van Maatschappelijk Effectieve Rechtspraak (MER) zijn bij de meeste gerechten pilots en projecten gestart om de toegankelijkheid en de maatschappelijke effectiviteit van rechtspraak te vergroten5 Zowel voor de MER- pilots en -projecten als de landelijke uitrol daarvan wordt aan de Rechtspraak structureel budget beschikbaar gesteld.
Ik vind het belangrijk om succesvolle initiatieven zo breed mogelijk in te zetten. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. De Rechtspraak neemt de uiteindelijke beslissing tot uitrol, aan de hand van evaluaties. De regie over de pilots en projecten is binnen de Rechtspraak neergelegd bij de regiegroep Innovatie. De regiegroep heeft als doel de vernieuwende initiatieven binnen de Rechtspraak te coördineren en de samenhang tussen de verschillende initiatieven te vergroten, zodat gerechten van elkaar kunnen leren.
Kunt u toezeggen dat toekomstige pilots en projecten gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid en efficiëntie van de rechtspraak voldoende tijd en middelen krijgen om hun meerwaarde te bewijzen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie omtrent de strafbeschikking?1
Ja.
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 18 februari 2025 een brief hierover gevraagd is? Kan de Kamer die brief binnen een week verwachten, tezamen met de antwoorden op deze vragen?
Ik doe mijn uiterste best om vragen vanuit uw Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De gevraagde brief, die inmiddels aan uw Kamer is verzonden, vergde afstemming met betrokken partijen zoals het OM, waardoor een week niet haalbaar was.
Op welke wijze heeft het Openbaar Ministerie overleg gevoerd over dit beleid met de Minister van Justitie en Veiligheid over dit voorstel?
Het OM heeft een jaar geleden in algemene zin aangekondigd de toepassing van de strafbeschikking te zullen verruimen. De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover in een brief van 29 januari 2024 geïnformeerd.2 Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden. Tijdens een regulier overleg met het College van PG’s op 20 februari 2025 is het onderwerp besproken.
Kunt u, de Minister van Justitie en Veiligheid, alle schriftelijke stukken over overleg hierover met u en het ministerie aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb bekeken welke stukken ik hierover ik heb ontvangen via de lijn. Bijgaand treft u het extract aan van de annotatie die ik heb ontvangen ten behoeve van de bespreking van dit onderwerp met het College van procureurs-generaal en de versie van de instructie die hierbij was gevoegd. Dit is het deel van de annotatie dat ziet op het verruimde strafbeschikkingenbeleid van het OM. Het verslag van dit overleg is nog niet vastgesteld.
Heeft u, de Minister van Justitie en Veiligheid, ingestemd met deze beleidswijziging?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Aanpassingen van beleid worden ter kennisneming aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bent u, de Minister van Justitie en Veiligheid, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Met behulp van een strafbeschikking kan een officier van justitie zaken zelf afdoen. Het gaat om strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld, zoals eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal, openbare dronkenschap, bedreiging en rijden onder invloed. Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is ook in het belang van slachtoffers. Ik steun in algemene zin deze doelen om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Het vaker afdoen van strafzaken met een strafbeschikking is met het oog op dat doel een geschikt middel, mede uitgaande van de bestaande capaciteitstekorten bij de rechtspraak. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven. In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en kan vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Op welke wijze en wanneer bent u, de Minister van Asiel en Migratie, geïnformeerd over deze beleidswijziging?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Bent u, de Minister van Asiel en Migratie, het eens met deze beleidswijziging? Indien gedeeltelijk, kunt u dan aangeven met welke gedeeltes wel en met welke gedeeltes niet?
Het verruimde beleid van het OM is mijn verantwoordelijkheid, niet die van de Minister van Asiel en Migratie.
Hoe beoordeelt u het feit dat misdrijven waarvoor een taakstrafverbod geldt (en waarvoor dus een gevangenisstraf opgelegd dient te worden), nu met een strafbeschikking worden afgedaan, waardoor er geen gevangenisstraf voor opgelegd kán worden en alleen een taakstraf of boete? Acht u dat wenselijk?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten. Het OM oefent hierbij zijn taken uit binnen de kaders van de wet. Tot die kaders behoort ook het taakstrafverbod (artikel 22b Wetboek van Strafrecht). In gevallen waarin op grond daarvan geen taakstraf mag worden opgelegd, kan de officier van justitie nog steeds overgaan tot dagvaarding en de zaak voorleggen aan de rechter.
Hoe beoordeelt u het feit dat asielzoekers, die overtredingen en misdrijven begaan hebben (en mogelijk voor veel overlast zorgen), nu een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kúnnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
De uitbreiding van de toepassing van de strafbeschikking betreft op dit moment alleen veelvoorkomende vermogensdelicten met als doel doorlooptijden te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
U doelt op een passage in de instructie over het vervallen van de zogenaamde «contra-indicaties» voor het opleggen van een strafbeschikking, bij recidive en illegale vreemdelingen en asielzoekers. Ik vind het van belang te benadrukken dat ook deze zaken nog steeds voor de rechter kunnen worden gebracht, ook onder deze nieuwe instructie. Die afweging wordt bij iedere zaak door de officier van justitie gemaakt. Daarnaast blijft het doelgroepenbeleid van het OM in stand. Dat betekent dat er extra aandacht is en blijft voor bijvoorbeeld vervolging van overlastgevende asielzoekers en recidivisten. De instructie maakt het echter nu wel mogelijk om ook bij relatief lichte feiten – die nu soms onbestraft blijven door bijvoorbeeld gebrek aan capaciteit of sepots – een strafbeschikking op te leggen. Het opheffen van de contra-indicaties zorgt er in die gevallen voor dat asielzoekers, illegale vreemdelingen en recidivisten niet wegkomen zonder straf, maar een strafbeschikking krijgen. Het toepassen van de strafbeschikking is dus een toevoeging aan het arsenaal van een officier van justitie om strafbare feiten aan te pakken en leidt ertoe dat meer criminaliteit wordt aangepakt. Het OM zal de passage in de instructie bij een eerstvolgende wijziging of volgende instructie op dit punt verhelderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat veelplegers in dit nieuwe beleid een strafbeschikking zullen krijgen, waardoor zij geen gevangenisstraf meer kunnen krijgen? Is dit in lijn met het kabinetsbeleid?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, is het doel juist om meer criminaliteit aan te pakken. Bij relatief lichtere recidivefeiten (bijvoorbeeld winkeldiefstal) kan de officier nu ook een strafbeschikking opleggen, terwijl deze feiten anders mogelijk onbestraft waren gebleven. De mogelijkheid tot dagvaarden blijft bestaan wanneer de officier van justitie dit opportuun acht. Doorlooptijden verkorten en meer criminaliteit aanpakken is in lijn met het kabinetsbeleid.
Kunt u aangeven hoeveel veelplegers en hoeveel asielzoekers in 2024 en 2025 veroordeeld zijn door de rechter tot een gevangenisstraf voor delicten met maximaal 6 jaar gevangenisstraf?
De Rechtspraak registreert niet of een verdachte een asielzoeker of een veelpleger is. Daarom zijn deze cijfers niet beschikbaar. In de jaarlijkse rapportage Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties geeft het WODC een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven waarvan vreemdelingen die verblijven op een COA-locatie, worden verdacht. Naar verwachting wordt vóór het zomerreces de rapportage over het jaar 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan uw Kamer aangeboden.
Hoeveel mensen die veroordeeld zijn voor een delict met een taakstrafverbod (in 2024), zouden in 2025 een taakstraf of boete krijgen door dit nieuwe beleid?
Het OM past het nieuwe beleid toe binnen de kaders van de wetgeving. Voor delicten waarvoor een taakstrafverbod geldt wordt dus geen taakstraf opgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de positie van het slachtoffer veel zwakker is bij een strafbeschikking dan bij een procedure voor de strafrechter? Bent u bereid ervoor te zorgen dat wanneer slachtoffers spreekrecht willen uitoefenen, ze dat kunnen doen en er in dat geval dus een rechtszitting komt?
Ook bij afdoening van een zaak met een strafbeschikking is de positie van het slachtoffer geborgd. De officier van justitie houdt bij de toepassing van de strafbeschikking rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20223 en vervolgens in de tweede4 en derde voortgangsbrief5 meerjarenagenda slachtofferbeleid. Slachtoffers worden er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten wanneer het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik wenst te maken. Het nieuwe beleid van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt het nieuwe beleid dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe beoordeelt u het feit dat rechtspleging in principe in de openbaarheid plaatsvindt (artikel 121 van de Grondwet) en dat de strafbeschikking zich aan die openbaarheid onttrekt? Bent u bereid met voorstellen te komen die leiden tot meer openbaarheid rondom de strafbeschikking?
Het gaat hier om de buitengerechtelijke afdoening van relatief lichtere strafzaken. Het doel is om deze snel af te doen en de rechtspraak te ontlasten. Het openbaarheidsvereiste van artikel 121 van de Grondwet geldt alleen voor «terechtzittingen» en ziet daarmee op berechting door de rechter; het strekt zich dus niet uit tot buitengerechtelijke afdoening. Door verzet in te stellen (artikel 257e, Wetboek van Strafvordering) tegen de strafbeschikking kan de verdachte bewerkstelligen dat de zaak alsnog in het openbaar wordt behandeld door de rechter. Opmerking verdient dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen (artikel 257h Wetboek van Strafvordering). Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Daarnaast houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het OM. De procureur-generaal heeft in het verleden verschillende onderzoeken naar de toepassing van de strafbeschikking door het OM uitgevoerd. Omdat het (deels en/of verder) openbaren van de procedure omtrent de toepassing van de strafbeschikking ten koste gaat van het doel van de strafbeschikking en er al voldoende toezicht plaatsvindt op de toepassing van de strafbeschikking zie ik geen aanleiding om met voorstellen te komen om de procedure omtrent de strafbeschikking op dit punt te wijzigen.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, aangezien het beleid al een maand geleden is ingegaan en dat dat in alle stilte gebeurd is?
Ik streef er altijd naar een zo spoedig mogelijke beantwoording van Kamervragen. De antwoorden vergen echter afstemming met bijvoorbeeld het OM en de Rechtspraak en daarom is het niet gelukt uw vragen binnen een week te beantwoorden.
Het bericht ‘Kabinet wil niks betalen, Nederland onwaardig’ |
|
Koops |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van woensdag 12 februari 2025 met de kop«Kabinet wil niks betalen, Nederland onwaardig», dat beschrijft dat Nederland heeft geweigerd een essentiële commissie die rechters selecteert voor de Hoge Anti Corruptie Rechtbank van Oekraïne te ondersteunen nadat USAID haar fondsen terugtrok?
Ja.
Kan uit de volgende uitspraak van u in het artikel – «We hebben een flinke bezuinigingsopgave, Nederlandse belangen moeten voorop staan bij ontwikkelingshulp» – worden begrepen dat u van mening bent dat de noodfinanciering van een project, waarbij het de bedoeling is om niet corrupte rechters te selecteren voor de Hoge Anti Corruptie Rechtbank van Oekraïne, niet in het belang van Nederland is?
Nederland inventariseert momenteel in samenwerking met Oekraïne en andere donoren de gevolgen die de bevriezing van VS-hulp heeft, op korte en op langere termijn. Het is duidelijk dat dit besluit grote gevolgen heeft voor Oekraïne, op vrijwel alle prioritaire niet-militaire thema’s. Er komen veel verzoeken binnen om het wegvallen van Amerikaanse financiering op te vangen. Nederland bekijkt samen met andere donoren ter plaatse wat mogelijk is om urgente knelpunten te adresseren. Het is evenwel duidelijk dat Nederland en andere donoren niet alle financiële of personele gaten kunnen vullen die het bevriezen dan wel stopzetten van USAID veroorzaakt.
Het kabinet zet zich in Oekraïne actief in voor versterking van de rechtsstaat en corruptiebestrijding en hecht dan ook grote waarde aan de werkzaamheden van de Public Council of International Experts (PCIE). Deze commissie is niet eerder gefinancierd door Nederland. Vanwege het wegvallen van USAID-middelen voor deze commissie en het beroep dat is gedaan op Nederland voor financiering heeft de Nederlandse ambassade direct contact opgenomen met onder meer de EU-vertegenwoordiging in Kyiv. Uiteindelijk bleken het VK en Denemarken – landen die partners zijn van het desbetreffende project – in staat om op korte termijn aan het financieringsverzoek te voldoen, waarmee het belangrijke werk van de PCIE door kon gaan.
Kunt u uitleggen hoe u dit antwoord beziet, gezien de wettelijke verplichting van Nederland, zoals opgenomen in artikel 90 van de Grondwet?
Conform artikel 90 van de Grondwet bevordert het kabinet de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. De «internationale rechtsorde» dient te worden verstaan in de ruime zin van «een internationaal bestel gebaseerd op universeel geldende rechtsnormen».1 Nederland geeft op verschillende manieren inhoud aan deze grondwettelijke taak, die raakt aan vele departementen en beleidsterreinen. Dit is onder andere uiteengezet in de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, en het Beleidskader Mondiaal Multilateralisme.2 Inzet van Nederland op het thema anti-corruptie is hier onderdeel van.
Kunt u uitleggen hoe u dit antwoord beziet in het licht van de verdragsrechtelijke verplichtingen van Nederland, zoals die zijn weergegeven in de preambule van het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, waarin het in het belang van de verdragstaten wordt geacht dat ook bij niet-lidstaten anti-corruptie maatregelen worden genomen en dat verdrag haar leden juist oproept om maatregelen in niet-verdragslanden te ondersteunen?
Het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie van de Raad van Europa heeft als doel het bevorderen en versterken van maatregelen teneinde corruptie op zowel nationaal als internationaal niveau te voorkomen en te bestrijden. Onderdeel hiervan is internationale samenwerking bij het opsporen en vervolgen van corruptiedelicten. Nederland geeft invulling aan zijn verdragsverplichtingen door onder andere internationale rechtshulp te verlenen, uitleveringsverdragen af te sluiten en informatie te delen. Net als Nederland is Oekraïne partij bij dit verdrag.
Kunt u toelichten op welke manier u corruptiebestrijding en het benoemen van rechters voor de Oekraïense Hoge Anti Corruptie Rechtbank in het belang acht voor de wederopbouw van Oekraïne en waarom u daarin geen rol ziet voor Nederland?
Het kabinet acht het belangrijk dat de bestrijding van corruptie een centraal element is van de internationale en Nederlandse ondersteuning van Oekraïne. Daarmee helpen we het land om wederopbouw op een zo effectief mogelijke wijze te kunnen vormgeven. Zo steunt Nederland uit het Matra-programma, dat uit de BZ begroting wordt gefinancierd, bijvoorbeeld een project in de regio Zakarpattia waarmee een anti-corruptie bureau wordt opgezet. Zie overigens het antwoord op vraag 7.
Voor een respons op de casus omtrent het Oekraïense Hoge Anti Corruptie Rechtbank, zie vraag 2.
Vindt u de Nederlandse steun in het kader van het Matra programma met een decentraal programma via de ambassade en met «rule of law» trainingsprogramma's, zoals omschreven in de brief van Minister Veldkamp waarin aangegeven wrodt dat deze steun in het belang van de veiligheid en vrijheid van Nederland is1, effectief als de betrokkenheid van buitenlandse anti corruptie experts bij de selectie en de evaluatie van Oekraïense rechters eindigt? Wat voor zin heeft het om rechters in Oekraïne te onderwijzen via «rule of law» trainingsprogramma's als programma's die werkelijk de bedoeling hebben om corruptie uit de Oekraïense rechterlijk macht te bannen niet door Nederland worden gesteund?
Het project van de PCIE waarbij geassisteerd wordt bij de selectie van rechters van het Hoge Anticorruptiehof van Oekraïne vindt doorgang – er is geen sprake van vroegtijdige beëindiging.
Momenteel inventariseert Nederland in samenwerking met andere landen welke gevolgen de bevriezing van Amerikaanse hulp exact heeft, op de korte en langere termijn. Dit raakt aan vele voor Nederland prioritaire thema’s en projecten in Oekraïne, waaronder op rule of law. Zodra er duidelijker zicht is op de impact onderzoekt het kabinet binnen de beleidskaders zijn handelingsperspectief.
Bent u van mening dat de bestrijding van buitenlandse corruptie blijvend moet worden gesteund en dat de opschorting daarvan, zoals die kennelijk door de VS wordt voorgestaan2, niet in het belang van Nederland is?
Ja. Corruptie heeft een sterk ondermijnend effect; het tast niet alleen het vertrouwen in de overheid aan, maar heeft ook een negatief effect op de kwaliteit van publieke dienstverlening, economische ontwikkeling, het gelijk speelveld en ondernemersklimaat. Het kabinet hecht dan ook waarde aan een brede en integrale benadering bij het voorkomen en bestrijden van corruptie. De voortdurende steun voor internationale samenwerking inzake de bestrijding van buitenlandse corruptie is daarbij cruciaal.
Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid binnen internationale anti-corruptie gremia door te werken aan de implementatie van de verplichtingen die voortvloeien uit onder andere het OESO Anti-omkopingsverdrag en het VN anti-corruptieverdrag. Ook is Nederland actief betrokken bij de aan deze verdragen gerelateerde werkgroepen, evenals de Anti-corruptiewerkgroep van de G20 (ACWG) en de Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO). Om de Nederlandse steun voor de internationale strijd tegen corruptie te benadrukken, heeft Nederland sinds 2024 een Speciaal Gezant anti-corruptie.
Voor Nederland is versterking van de rechtsstaat voorts een centraal onderdeel van het EU-toetredingsproces van kandidaat-lidstaten. Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie – en daarmee tevens corruptiebestrijding – en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij, ook in Oekraïne, in lijn met de Motie Paternotte/Veldkamp.5
Bent u van mening dat als een incident zich voordoet, zoals het plotseling terugtrekken van steun door de Verenigde Staten en daarbij steunprogramma's die ook voor Nederland essentieel zijn in gevaar komen, hulp moet worden geweigerd omdat er geen budget beschikbaar is, zodat Nederland niet bijdraagt aan oplossingen en er daarbij kennelijk van uitgaat dat partnerlanden zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk de problemen wel zullen oplossen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wilt u uw standpunt met betrekking tot steun aan de rechterlijke hervorming in Oekraïne heroverwegen en samen met haar partners ervoor zorgdragen dat in ieder geval de commissie van internationale deskundigen die betrokken is bij de selectie van rechters van de Hoge Anti Corruptie Rechtbank blijvend zal worden gesteund?
Momenteel inventariseert Nederland in samenwerking met andere landen welke gevolgen de bevriezing dan wel stopzetting van Amerikaans hulp precies heeft, op de korte en langere termijn. Het is duidelijk dat dit raakt aan veel voor Nederland prioritaire thema’s en dat de financiële gevolgen groot zijn. Zodra er duidelijker zicht is op de impact onderzoekt het kabinet binnen de beleidskaders zijn handelingsperspectief.
De rijdende rechter |
|
Faith Bruyning (NSC), Koops |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse rijdende rechter dreigt te verdwijnen door stoppen subsidie: «Het is heel wrang»»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom is besloten de subsidie aan de stichting «samen recht vinden» (SRV) voor de pilot «Zeeuwse rijdende rechter» stop te zetten?
Er is geen sprake geweest van het stopzetten van een subsidie voor Samen Recht Vinden. De organisatie heeft in het kader van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand tweemaal een incidentele projectsubsidie ontvangen, de eerste keer tijdens de pilotfase van het programma (2021–2022) voor het ontwikkelen van een nieuwe aanpak voor het versterken van de laagdrempelige toegang tot het recht en de tweede keer (2023–2024) voor onderzoek naar mogelijke lokale borging en implementatie van de aanpak. Niet alleen het Ministerie van JenV maar ook het Ministerie van BZK heeft bijgedragen met de Rijk-regiodeal. Ook de Zeeuwse gemeenten waren betrokken. Het was vooraf bekend bij de organisatie dat dit incidentele bijdragen zouden zijn en dat permanente financiering vanuit het budget voor het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand niet een mogelijkheid was. Conclusie is dat het ingewikkeld blijkt om de aanpak structureel te borgen of in te bedden.
Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak.
Welke criteria en evaluaties zijn gehanteerd bij het besluit om de financiering van deze pilot te beëindigen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het is bij het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand nooit de bedoeling geweest om lokaal ontwikkelde aanpakken en initiatieven structureel financieel te ondersteunen. Het ging erom lessen en werkzame elementen op te halen die bij konden dragen en richting zouden kunnen geven aan de stelselvernieuwing ofwel aan het versterken van de toegang tot het recht in den brede.
Hoe verhoudt het stopzetten van deze pilot zich tot de doelstelling om de werkdruk en wachttijden binnen de rechtspraak te verminderen?
Zie het antwoord op vraag 2.
De aanpak van Samen Recht Vinden is geen rechtspraak en hoort thuis in de brede basis van de eerstelijns rechtshulp. Samen Recht Vinden is een laagdrempelige toegankelijk initiatief, gericht op het vinden van vroegtijdige oplossingen voor geschillen. Er wordt door Samen Recht Vinden wel samengewerkt met de Zeeuwse Regelrechter, die in een aantal conflicten heeft moeten beslissen.
Bent u het eens dat laagdrempelige en toegankelijke rechtspraak, zoals geboden door de stichting samen recht vinden met hun pilot, bijdraagt aan het ontlasten van het traditionele rechtssysteem? Zo ja, hoe denkt u deze toegankelijkheid te waarborgen nu deze pilot wordt beëindigd?
Alhoewel Samen Recht Vinden geen rechtspraak betreft, draagt het met een vroegtijdige en oplossingsgerichte aanpak naar verwachting bij aan het ontlasten van het traditionele rechtssysteem en kan het mede daarom een waardevolle aanvulling op het rechtssysteem zijn.
Om de toegang tot het recht te waarborgen investeer ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid in het versterken van de laagdrempelige eerstelijns rechtshulp. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein.
De vraag hoe deze toegankelijkheid in de regio Zeeland, maar ook in andere regio’s waar dit nog onvoldoende het geval is, kan worden geborgd, zal bij de uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen2 worden opgepakt. Ter uitvoering van deze motie heb ik uw Kamer op 13 december 20243 bericht dat ik zal laten verkennen hoe het netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden. Mijn streven is om daarvoor voor de zomer van 2025 een kwartiermaker benoemd te hebben.
Zijn er alternatieve plannen of initiatieven om in de behoefte aan snelle en lokale geschilbeslechting te voorzien in Zeeland, nu deze pilot stopt?
Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land, een website en een (gratis) landelijk telefoonnummer. In Zeeland zit een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Er wordt door het Juridisch Loket in de regio samengewerkt met lokale partijen om de (toegang tot) hulp aan mensen met een juridische hulpvraag te verbeteren. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe wordt de effectiviteit van dergelijke pilots gemeten en welke rol spelen de uitkomsten bij beslissingen over voortzetting of beëindiging van de financiering?
Dit heeft hier geen rol gespeeld omdat voortzetting van financiering nooit een uitgangspunt was bij de subsidieverstrekking. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De 34 pilots die in het kader van het programma hebben plaatsgevonden, zijn door het WODC geanalyseerd en geclassificeerd op basis van werkzame elementen. De inzichten en lessen uit de pilots waren bedoeld om bij te dragen en richting te geven aan de stelselvernieuwing. De analyse van het WODC was hier dan ook niet op gericht.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de betrokken gemeenten, de stichting samen recht vinden en instanties om te onderzoeken of voortzetting van de pilot van de stichting «samen recht vinden» onder de noemer «Zeeuwse rijdende rechter» mogelijk is, eventueel in aangepaste vorm of met gedeelde financiering?
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid zet ik in op het toewerken naar een landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met andere departementen, Het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partijen. Onderdeel van de opdracht aan de kwartiermaker, genoemd in het antwoord op vraag 5, is het in gesprek gaan met regio’s over de vraag hoe daar een goed netwerk voor eerstelijns sociaaljuridische dienstverlening tot stand kan komen.
Het streven is om de kwartiermaker voor de zomer van 2025 te laten starten. De kwartiermaker wordt gevraagd met prioriteit te kijken naar de regio’s met een beperkt aanbod aan eerstelijns rechtshulp maar waar naar verwachting wel sociaaljuridische problematiek is. Naar verwachting is Zeeland één van deze regio’s.
Het zou in dat kader niet wenselijk zijn om de dienstverlening van Samen Recht Vinden te laten verdwijnen voordat het sociaaljuridische netwerk in de regio structureel tot stand is gebracht. Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat succesvolle initiatieven ter verbetering van de rechtspraak voortijdig worden beëindigd door het stopzetten van subsidies?
Samen Recht Vinden is zoals eerder opgemerkt geen initiatief ter verbetering van de Rechtspraak (zie mijn antwoord op vraag4.
Onder de noemer van Maatschappelijk Effectieve Rechtspraak (MER) zijn bij de meeste gerechten pilots en projecten gestart om de toegankelijkheid en de maatschappelijke effectiviteit van rechtspraak te vergroten5 Zowel voor de MER- pilots en -projecten als de landelijke uitrol daarvan wordt aan de Rechtspraak structureel budget beschikbaar gesteld.
Ik vind het belangrijk om succesvolle initiatieven zo breed mogelijk in te zetten. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. De Rechtspraak neemt de uiteindelijke beslissing tot uitrol, aan de hand van evaluaties. De regie over de pilots en projecten is binnen de Rechtspraak neergelegd bij de regiegroep Innovatie. De regiegroep heeft als doel de vernieuwende initiatieven binnen de Rechtspraak te coördineren en de samenhang tussen de verschillende initiatieven te vergroten, zodat gerechten van elkaar kunnen leren.
Kunt u toezeggen dat toekomstige pilots en projecten gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid en efficiëntie van de rechtspraak voldoende tijd en middelen krijgen om hun meerwaarde te bewijzen?
Zie antwoord vraag 9.
De omgang met een informant van de politie |
|
Michiel van Nispen , Koops , Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het NRC-artikel «Hoe het geheime leven van een politie-informant zich tegen hem keerde»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud in dit artikel. Zie verder het antwoord op de vragen hieronder.
Kunt u bevestigen dat een man die al jarenlang informatie verschaft aan de politie op enig moment wordt opgepakt, van de politie moet blijven zwijgen, zich niet tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen en zelfs maandenlang in detentie terecht komt?
Als Minister ga ik niet in op individuele zaken en op zaken die zien op de vraag of personen als informant voor politie en justitie werken of in het verleden hebben gewerkt. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om toe te lichten waarom ook de politie en het OM hier geen nadere mededelingen over kunnen doen.
De systematiek volgens welke het Team Criminele inlichtingen (hierna: TCI) werkt, valt of staat met een van de belangrijkste uitgangspunten ervan, namelijk dat de identiteit van een door TCI gerunde politie-informant in beginsel altijd afgeschermd blijft. Alleen een zogenoemde CI-officier van justitie heeft de bevoegdheid om in zeer uitzonderlijke gevallen een afweging te maken om de informantenstatus te bevestigen of te ontkennen, bijvoorbeeld als daarmee andere levens kunnen worden gered of de integriteit van de opsporing ernstig in het geding is. Dat identiteiten van informanten te allen tijde dienen te worden afgeschermd is ook goed te begrijpen gelet op het feit dat zij informatie verzamelen over personen die zich vaak in hun nabije omgeving bevinden. Een bevestiging vanuit politie of justitie van de informantenstatus van deze personen kan henzelf in groot gevaar brengen doordat ze als verrader worden beschouwd.
Het gegeven dat een bepaalde persoon zélf met zijn verhaal naar buiten treedt en zich – al dan niet terecht – bekendmaakt als een politie-informant, maakt het bovenstaande niet anders. Potentiële informanten kunnen worden afgeschrikt om in de toekomst hun diensten aan TCI te verlenen als zij in dergelijke individuele casussen zien dat er door druk vanuit mediaberichtgeving, toch een informantenstatus van een persoon wordt bevestigd. Hiermee zou een belangrijk onderdeel in de informatievoorziening van de politie tegen de zware criminaliteit in het gedrang kunnen komen.
Op de vragen 3, 4 en 5 zal ik – gelet op de verwijzing naar de individuele casus – dan ook geen antwoord geven. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 7 die algemeen van aard zijn en op de regels zien rondom informanten en het plegen van strafbare feiten.
Klopt het dat deze man in een brief van het Openbaar Ministerie wordt omschreven als «een belangrijke anonieme informant die met grote risico’s voor zichzelf een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit», dat eveneens in deze brief staat dat als hij in de strafzaak tegen hem wél over zijn rol als informant had kunnen vertellen, duidelijk was geworden dat hij «geen dader was maar slachtoffer» en dat hij in dat geval «vrijwel zeker» was vrijgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat deze persoon als gevolg van zijn detentie, die gelet op het gestelde in de vorige vraag gerelateerd is aan zijn hulp aan politie en justitie, na zijn vrijlating worstelt met het leven omdat tijdens detentie zijn bedrijf failliet is gegaan, hij door financiële problemen op straat belandt en Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om deze man, meer dan tot nu toe gedaan is, zijn schade te vergoeden voor de tijd in detentie en de gerelateerde schade? Kunt u toezeggen dat u zich inspant er op een nette manier uit te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraar strafrecht Brinkhoff, die stelt dat deze zaak duidelijk maakt dat er een gat in de wet zit omdat er niks geregeld is voor informanten die zich vanwege hun precaire positie niet kunnen verdedigen op het moment dat ze, al dan niet terecht, beschuldigd worden van een strafbaar feit?
Meer in het algemeen geldt dat de inzet van informanten die ten behoeve van het TCI informatie verzamelen, aan regels is gebonden. Het is zowel een verantwoordelijkheid voor de politie en het OM als voor de informant zelf om binnen deze regels te opereren. De regels worden met een informant besproken vóórdat deze als informant bij het TCI wordt ingeschreven. Deze regels betreffen niet alleen een verantwoordelijkheid aan beide zijden over de afscherming van de identiteit van de informant, maar ook over het plegen van strafbare feiten. Een informant mag geen strafbare feiten plegen. Ofwel, alle door een informant gepleegde strafbare feiten zijn voor eigen rekening en risico.
Zoals in het antwoord op vraag 2 geformuleerd kan – bij uitsluiting – een CI-officier van justitie beslissen dat in zeer uitzonderlijke gevallen wordt bevestigd of ontkend of iemand een informant is. Wat dit betreft zie ik dan ook geen lacune in de wet.
Bent u bereid te onderzoeken hoe deze lacune kan worden gedicht om de rechtspositie van informanten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.