Het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om Nederlandse bedrijven te stimuleren tot investeringen in de sportsector van Qatar |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de arbeidsomstandigheden waaronder buitenlandse werknemers is Qatar werken aan de bouw van voetbalstadions en bent u bekend met het geschatte aantal doden dat daarbij gevallen is?1 Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Het kabinet is van mening dat misstanden zoals bericht betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het Wereldkampioenschap (WK) voetbal sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Zie verder de antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over het WK voetbal in Qatar. Deze vragen werden ingezonden op 2 maart 2021 met kenmerk Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2871.
Acht u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om investeringen in de sportsector van Qatar aan te moedigen2 niet strijdig met uw beleid om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) te stimuleren3, dit in het licht van wat er bekend is over de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Als uitvoerder van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking begeleidt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondernemers met internationale ambitie bij het vinden van informatie over exportmarkten, leggen van contacten met zakenpartners en benutten van (financiële) ondersteuning. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door de RVO en gaat hiermee hand in hand. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van de overheid moeten de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en worden daarbij ondersteund. Dit geldt wereldwijd, dus ook voor de sportsector in Qatar.
Wijst de RVO geïnteresseerde bedrijven op de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar als zij bedrijven wijst op de kansen die «er vooral bij de aanbestedingen bij onderaannemers voor de grote stadions» liggen?
De RVO wijst Nederlandse ondernemers op de risico's op het gebied van IMVO in Qatar, onder andere op de website. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Op welke manier dragen Nederlandse investeringen in de bouw van stadions bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers in Qatar? Op welke manier stelt de RVO IMVO-gerelateerde eisen aan Nederlandse bedrijven bij hun ondersteuning van deze bedrijven?
De economische inzet van het kabinet in de Golfregio richt zich op implementatie van de diversificatieagenda’s van de Golflanden die als doel hebben de economieën minder afhankelijk te maken van olie- en gasinkomsten. De inzet ziet vooral op de sectoren water, energie en voedsel, en in Qatar ook op sport en gezondheidszorg, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen. Nederlandse bedrijven die als onderdeel van de Nederlandse inzet gebruiken maken van ondersteuning door de RVO, bijvoorbeeld via een Partners for International Business-programma, moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Dit geldt tevens voor deelname aan economische missies, waarbij IMVO ook onderdeel vormt van het programma. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijk om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, inclusief de richtlijnen over werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Op die manier kunnen zij bijdragen aan onder meer de verbetering van arbeidsomstandigheden in landen zoals Qatar.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van de bekende feiten over de situatie van buitenlandse werknemers daar? Bent u bereid dit beleid te staken? Zo nee, waarom niet?
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de RVO. De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van uw IMVO-beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u deze oproep van de RVO om te investeren in de sportsector van Qatar van de website laten verwijderen en ervoor zorgen dat investeren in de sportsector daar op geen enkele manier meer gestimuleerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het beleid van de RVO ten aanzien van Qatar te handhaven nu de Kamer de motie-Karabulut c.s. heeft aangenomen die de regering verzoekt geen afvaardiging te sturen naar het Wereldkampioenschap voetbal in Qatar (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273)? Zo ja, waarom?
De motie heeft betrekking op de afvaardiging van de regering naar het WK in Qatar. Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
De vaccinatiestrategie voor kwetsbaren. |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is in beeld hoeveel personen in vrijwillige quarantaine zitten omdat zij of een familielid onder een risicogroep vallen?
De gedragsunit van het RIVM doet iedere 6 weken, middels een vragenlijst, online onderzoek naar naleving gedragsregels en welbevinden. Daarin wordt ook uitgevraagd of de respondenten zich houden aan de quarantaineregels. De resultaten van de 10e uitvraag (26 februari 2021) gaf de volgende cijfers over de naleving;
Naleving quarantaineregels
Blijft thuis
Ontvangt geen bezoek
Positief getesten
75%
98%
Inreizigers uit hoogrisicogebied
20,6%
56.5
Door de gedragsunit wordt niet geregistreerd wie er in vrijwillige quarantaine is. Het aantal personen in vrijwillige quarantaine om zichzelf of een familielid te beschermen is niet gemeten.
VWS heeft eerder in overleg met cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte verkend of en op welke manier in beeld zou kunnen komen in hoeveel gevallen er sprake is van vrijwillige thuisquarantaine. Die verkenning heeft geen oplossing opgeleverd waarmee goed zicht ontstaat op de omvang van de groep, omdat het gaat om een zeer diverse groep die niet als zodanig in beeld is bij betrokken instanties. In het kader van de monitor van de Covid-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte is wel een focusgroep georganiseerd met mensen die in zelfverkozen thuisisolatie zitten. Die focusgroep geeft geen inzicht in de totale omvang van de groep, maar heeft wel inzicht gegeven in de behoefte die bij de groep leeft, onder meer op het terrein van toegankelijke informatie. Ik heb u in eerdere Kamerbrieven over deze monitor en de focusgroep geïnformeerd1.
Hoeveel kinderen die zelf een kwetsbare gezondheid hebben of een familielid die onder de risicogroep valt gaan nu niet naar school? Wie houdt dat bij?
In de periodieke peiling door Oberon wordt aan scholen in het primair onderwijs gevraagd hoeveel leerlingen niet naar school gaan vanwege corona, bijvoorbeeld omdat de leerling een kwetsbare gezondheid heeft of een gezinslid behoort tot de risicogroep. De resultaten van deze peiling worden begin april verwacht en zullen te vinden zijn op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/12/03/continuiteit-onderwijs-tijdens-corona.
In de peiling worden verschillende thema’s rondom onderwijscontinuïteit gemonitord onder een representatieve steekproef van scholen.
Herkent u de signalen dat kwetsbare ouders die momenteel noodgedwongen thuisonderwijs geven te maken krijgen met meldingen van leerplichtambtenaren / veilig thuis? Wat bent u voornemens hieraan te doen?
Er zijn kinderen die vanwege een kwetsbare gezondheid van zichzelf of huisgenoten in thuisisolatie gaan vanwege corona. We verwachten dat scholen deze leerlingen in beeld hebben en regelmatig contact met hen hebben. Uit de peiling van de AVS van begin februari – vlak na de heropening van het po – bleek dat in het po 98,4% van de ondervraagde scholen alle leerlingen in beeld hadden. In hoeverre er op dit moment nog leerlingen buiten beeld zijn, wordt meegenomen in de peiling door Oberon die begin april uitkomt.
Wij verwachten tevens dat scholen met ouders en de leerling(en) in gesprek gaan over de mogelijkheden voor het volgen van onderwijs.
Een school kan bijvoorbeeld in overleg met de ouders en leerlingen bepaalde (aanvullende) veiligheidsmaatregelen treffen waardoor de zorgen voldoende worden weggenomen en een leerling fysiek weer naar school kan. Er kunnen echter ook gevallen zijn waarbij de behandelend (kinder)arts adviseert aan leerlingen om niet naar school te gaan, ook niet met eventueel extra beschermende middelen, vanwege onderliggende medische problematiek. Als daar sprake van is moet worden aangesloten bij bepalingen zoals deze ook gelden voor zieke leerlingen (art. 8, tiende lid, en art. 9a Wpo en art. 6b en art. 18 Wvo). In deze gevallen is de school verplicht om op adequate wijze voldoende onderwijs te geven, het is aan de school hoe zij dit inricht.
De wettelijke verplichtingen rond onderwijs aan zieke leerlingen zijn niet sluitend voor deze bijzondere situatie, omdat dit bijvoorbeeld ook leerlingen met een kwetsbare gezondheid betreft die hier niet onder vallen of waar zorgen zijn over de gezondheidssituatie van een huisgenoot. Ik verwacht echter van scholen dat zij onder deze bijzondere omstandigheden ook voor deze leerlingen aansluiten bij de bedoeling van de wettelijke verplichting voor zieke leerlingen, en kijken hoe zij op adequate wijze voldoende onderwijs geven en sociale contacten ondersteunen voor deze leerlingen. Het is daarbij aan de school om dit in overleg met de ouders in te richten.
Scholen zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van het onderwijsaanbod voor alle leerlingen, maar worden hierbij niet aan het onmogelijke gehouden. School overlegt met ouders over het alternatieve onderwijs. Als school en ouders het met elkaar eens zijn dan wordt de leerling geacht dat alternatieve onderwijsprogramma daadwerkelijk te volgen. Waar nodig kan de school bij het afstemmen van het alternatieve onderwijs expertise inwinnen van bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, het samenwerkingsverband en leerplicht. Wanneer school geen of onvoldoende actie onderneemt om het onderwijs voor de leerling te continueren, kunnen ouders een melding maken bij de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie neemt deze signalen mee in haar toezicht.
Wanneer school en ouders (en leerling) onderling goede afspraken maken over de wijze waarop de leerling die thuiszit met een kwetsbare gezondheid of een huisgenoot met een kwetsbare gezondheid onderwijs kan blijven volgen, is er geen reden om een verzuimmelding te doen.
Mocht blijken dat een leerling het alternatieve onderwijsprogramma niet volgt zoals afgesproken, moet de school het ongeoorloofd verzuim op de reguliere manier melden. Na een verzuimmelding door de school werkt de leerplichtambtenaar volgens de methodische aanpak schoolverzuim. Dit betekent dat de leerplichtambtenaar een onderzoek instelt. Aan de hand daarvan bepaalt de leerplichtambtenaar welke route wordt ingezet. De leerplichtambtenaar kan tijdens een gesprek verder onderzoeken hoe het dagelijkse leven van het gezin er momenteel uitziet. De leerplichtambtenaar gaat samen met de ouders en de leerling op zoek naar een passende oplossing waarbij het belang van het kind voorop staat. De functie van de leerplichtambtenaar is daarbij gericht op gedeelde maatschappelijke zorg, waarbij het contact met de leerling centraal staat.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat Veilig Thuis wordt gebruikt om druk uit te oefenen op ouders die zich zorgen maken over de gezondheid van hun kind of huisgenoten. Ingrado, de brancheorganisatie van leerplichtambtenaren, communiceert hier ook duidelijk over naar hun achterban. De scholen zijn hierover bij de heropening ook over geïnformeerd.
Hebben scholen voldoende in beeld hoe het gaat met deze kinderen? Hebben zij recht op extra ondersteuning thuis bij online onderwijs? Zo ja, wat zijn hun rechten? Bent u bereid om hier heldere afspraken over te maken met scholen, samenwerkingsverbanden en leerplichtambtenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de televisie-uitzending van Nieuwsuur op 11 februari jl., waarin aandacht wordt besteed aan mensen die al bijna een jaar in thuisisolatie zitten?1
Ja.
Hoe groot schat u het medisch risico in van een COVID-19-besmetting bij mensen met een beperking en chronische aandoening ten opzichte van leeftijdsgenoten zonder medische indicatie?
De Gezondheidsraad geeft onder andere in het advies van 4 februari jl. aan dat het risico op een ernstig beloop van COVID-19 samenhangt met de leeftijd. Het risico op sterfte is sterk verhoogd vanaf ongeveer 60 jaar en neemt met de leeftijd steeds meer toe. Er zijn ook diverse groepen die vanwege hun medische achtergrond meer risico lopen. De Gezondheidsraad heeft in de adviezen van 19 november 2020 en 4 februari jl. aangegeven dat er een aantal groepen zijn die een extra hoog risico hebben om ernstig ziek te worden of te overlijden door COVID-19.
Het gaat onder andere om zeven hoogrisicogroepen met een vergelijkbaar risico als 70–79 jarigen. Daarom adviseert de Gezondheidsraad deze groepen met voorrang te vaccineren. Zoals ik in mijn recente Kamerbrieven heb aangegeven, gaat het om:
Patiënten met een hematologische maligniteit/aandoening en patiënten die al langer geleden gediagnosticeerd zijn met een hematologische maligniteit maar die in het afgelopen jaar daarvoor nog onder controle zijn bij een hematoloog.;
Patiënten met ernstig nierfalen (dialyse of pre-dialyse);
Patiënten na orgaan- stamcel- of beenmergtransplantatie;
Patiënten met een ernstige aangeboren (primaire) immuundeficiëntie;
Patiënten met neurologische aandoeningen waardoor de ademhaling gecompromitteerd is;
Mensen met het syndroom van Down;
Mensen met morbide obesitas (BMI>40).
De Gezondheidsraad adviseert daarnaast om andere mensen met een medische indicatie (zoals vastgesteld in het advies van 19 november jl.) gelijktijdig met de 50–59 jarigen te vaccineren, omdat zij ongeveer eenzelfde risico hebben op een ernstig beloop en sterfte van COVID-19. Het gaat grotendeels om dezelfde risicogroepen als bij de jaarlijkse griepvaccinatie.
Vanaf welke exacte datum bent u van plan om mensen met een beperking of chronische aandoening met een indicatie voor een hoog medisch risico te vaccineren?
Vijf groepen patiënten uit de hoogrisicogroep worden sinds 24 maart door medisch specialisten gevaccineerd. Het gaat om vier groepen patiënten met een ernstig verzwakt immuunsysteem. Ook mensen met een neurologische aandoening waar de ademhaling is aangetast krijgen een uitnodiging, het deel van deze groep die niet-mobiel is wordt door de huisarts gevaccineerd. Daarnaast worden de groepen patiënten met syndroom van Down en een BMI hoger dan 40 al door de huisartsen gevaccineerd.
Waarom bent u van plan om de groep met een medisch risico tegelijkertijd met 50–59 jarigen zonder medische indicatie te vaccineren?
De Gezondheidsraad heeft in het advies van 4 februari jl. aangegeven dat het risico voor deze groepen vergelijkbaar is. Zoals in het antwoord op vraag 6 omschreven, zijn er daarnaast enkele hoogrisicogroepen die vanwege een sterk verhoogd risico eerder worden gevaccineerd.
Bent u op de hoogte van de berekening van het Britse Office for National Statistics, waaruit blijkt dat 60 procent van de personen die zijn overleden aan Covid-19 een handicap heeft?2 Zijn dergelijke analyses ook in Nederland gemaakt? Deelt u de mening dat het de noodzaak onderstreept van prioriteit voor mensen met een handicap?
De Office for National Statistics gegevens betreft alle personen met een onderliggende aandoening, niet alleen personen met een handicap. Analyses van Nederlandse gegevens wijzen er op dat leeftijd de belangrijkste risicofactor is voor overlijden door COVID-19. De sterfte van personen met een handicap die wonen in een instelling door COVID-19 is 1% van de totale gerapporteerde sterfte. Dit pleit niet voor prioritering van deze groep.
Deelt u de mening dat juist de groep met een medische indicatie het afgelopen jaar enorm zwaar is geraakt door de COVID-19-pandemie en al bijna een jaar in thuisisolatie verkeren en dat dit zwaar onmenselijk is?
Ik onderschrijf dat de groep die vanwege een beperking of chronische ziekte verhoogd kwetsbaar is voor het coronavirus en hun naasten hard worden geraakt door de Covid-19 pandemie. Onder een deel van de doelgroep is de angst voor besmetting zo groot dat zij inderdaad al lange tijd in thuisisolatie zitten. Het is evident dat dat enorme impact heeft op deze groep en hun naasten.
Bent u bereid om in lijn met het advies van de Gezondheidsraad ook kinderen die nog geen 18 jaar zijn prioriteit te geven bij de vaccinatiestrategie? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is alleen het BioNTech/Pfizer vaccin door het EMA goedgekeurd vanaf 16 jaar. Voor de andere vaccins geldt dat zij vanaf 18 jaar gebruikt mogen worden. Er lopen momenteel wel onderzoeken naar het gebruik van COVID-19 vaccins bij jongeren en kinderen. Ik heb de Gezondheidsraad daarom gevraagd om te adviseren welke mogelijkheden er zijn om jongeren en kinderen te vaccineren, met welk vaccin dat zou kunnen, en of het raadzaam is hun omgeving te vaccineren indien zij zelf geen vaccin kunnen ontvangen. Dit is met name van belang voor kinderen die behoren tot een van de medische risicogroepen.
Wanneer komen deze kinderen en/of hun familie aan de beurt, wanneer wordt vastgehouden aan de huidige planning?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad begin april. Of kinderen daadwerkelijk gevaccineerd kunnen worden hangt ook af van de lopende onderzoeken en de adviezen van het EMA.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders en belangenorganisaties, zoals de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Ieder(in), al maanden aan de bel trekken en oproepen vast te houden aan de oorspronkelijke vaccinatiestrategie? Bent u in gesprek met deze belangenorganisaties?
Het Ministerie van VWS heeft frequent contact met de genoemde organisaties, zowel structureel als ad hoc. De vaccinatiestrategie is vast onderwerp van de gesprekken. In een bestuurlijk overleg op 2 maart jl. heb ik afspraken gemaakt over het in kaart brengen van een aantal specifieke groepen die naar het oordeel van de patiënten- en cliëntenorganisaties nog niet goed in het vaccinatieschema zitten. Met hen bekijk ik in welke gevallen op basis van de bestaande adviezen duidelijkheid geboden kan worden en of en, zo ja, voor welke groepen aanvullend advies van de Gezondheidsraad aangewezen is.
Het is mij bekend dat de organisaties pleiten voor vasthouden aan de oorspronkelijke vaccinatiestrategie. En ik ben de organisaties zeer erkentelijk voor hun constructieve input ten aanzien van, met name, de uitvoering van de vaccinatie strategie.
Kunt u in contact treden met cliënten- en patiëntenorganisaties om een sociaal plan te ontwikkelen voor mensen met een beperking of chronische aandoening? Welke mogelijkheden ziet u om mensen die in langdurige thuisisolatie zitten te helpen om deze pandemie te doorkomen?
Sinds maart 2020 is er wekelijks overleg met cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte over de coronacrisis. Mede op basis van dat overleg zijn al diverse acties ondernomen om de positie van mensen met een beperking of chronische ziekte te verbeteren. Voorbeelden zijn de Covid-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte die in juni vorig jaar aan uw Kamer is gestuurd4, de routekaart voor mensen met een kwetsbare gezondheid die in mei vorig jaar tot gerichte versoepelingen heeft geleid5, de uitzondering op de mondkapjesplicht voor mensen die vanwege hun beperking of ziekte niet in staat zijn een mondkapje te dragen, de website van Vilans die een centrale vindplaats is voor informatie in eenvoudige taal voor kwetsbare doelgroepen6 en het maatschappelijke steunpakket gericht op sociaal en mentaal welzijn voor kwetsbare doelgroepen, waaronder mensen met een beperking7. Er zijn daarmee in het afgelopen jaar al verschillende stappen gezet om mensen met een beperking of chronische ziekte te ondersteunen in hun deelname aan de samenleving.
Naar aanleiding van een bestuurlijk overleg met de patiënten- en cliëntenorganisaties op 2 maart jl. ben ik in overleg met cliëntenorganisaties over aanvullende ondersteuning voor de doelgroep in thuisisolatie. We bekijken daarbij of in het testbeleid mogelijkheden zijn om mensen die (nog) niet gevaccineerd zijn meer zekerheid te bieden in contacten met anderen, zodat de thuisisolatie verlicht kan worden.
Welke ruimte hebben huisartsen zelf om personen uit risicogezinnen en mensen met een medische indicatie op te roepen om op korte termijn te vaccineren?
Huisartsen voeren de vaccinaties uit bij de groepen die geprioriteerd zijn op basis van de vastgestelde vaccinatiestrategie. Op dit moment vaccineren huisartsen de groep 60 tot en met 64-jarigen. Het is mogelijk dat huisartsen bij de vaccinaties een kleine hoeveelheid vaccin overhouden. Deze vaccins worden in lijn met de vaccinatiestrategie ingezet om te voorkomen dat er vaccin moet worden weggegooid.
De stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stelselmatige verkrachting Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen»?1
Ja.
Welke actie heeft u genomen naar aanleiding van het nieuws over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren in de heropvoedings- dan wel concentratiekampen in China?
Zoals bekend maakt het kabinet zich evenals uw Kamer ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. De meest recente berichten over stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in China zijn uitermate schokkend. Het kabinet veroordeelt alle vormen van mensenrechtenschendingen en Nederland blijft zich, zowel bilateraal, via de EU als multilateraal inspannen om de mensenrechtensituatie in Xinjiang te adresseren. Nederland heeft deze kwestie meermaals bij de Chinese ambassadeur opgebracht. Op 11 maart jl. heeft Nederland in een gezamenlijke verklaring met 25 andere EU-lidstaten in de VN Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor gedwongen sterilisatie en seksueel geweld in Xinjiang. Naar aanleiding van de berichten heeft de Mensenrechtenambassadeur in navolging van de 46e bijeenkomst van de VN Mensenrechtenraad een verklaring geïnitieerd om speciaal aandacht te vragen voor de gruwelijke misdaden tegen Oeigoerse vrouwen in de kampen in Xinjiang. Deze gezamenlijke verklaring is op 22 maart 2021 gepubliceerd met de andere Europese Mensenrechtenambassadeurs van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Zweden, Finland, Estland, Litouwen, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid deze nieuw onthulde afschuwelijke mensenrechtenschendingen, naast de al bekende, scherp te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Chinese ambassadeur om deze ernstige mensenrechtenschendingen te bespreken? Zo ja, hoe informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Geven deze nieuwe berichten over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren aanleiding tot nader onderzoek, al dan niet in Europees verband?
Nederland dringt er bij elke zich voordoende gelegenheid op aan dat China vrije en ongehinderde toegang verleent aan onafhankelijke VN-onderzoekers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Deze nieuwe berichten bevestigen de noodzaak van een dergelijk onderzoek.
Bent u tevens bereid de Chinese ambassadeur te vragen om een toelichting over welke verschillen van «nationale condities» hij sprak die een andere benadering van mensenrechten rechtvaardigen en dus stelselmatige verkrachting vergoelijken?2
De genoemde uitspraken zijn gedaan door de voorganger van de huidige Chinese ambassadeur. Tijdens haar gesprek op 1 maart jl. met de huidige Chinese ambassadeur heeft de Mensenrechtenambassadeur uitvoerig gesproken over mensenrechten. Tijdens het gesprek zijn de Nederlandse zorgen overgebracht, maar ook de wens om op korte termijn weer een mensenrechtendialoog te organiseren, zodat deze belangrijke onderwerpen in detail besproken kunnen blijven worden. Na het opleggen van sancties op 22 maart door de EU tegen vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang, heeft China zoals bekend de bilaterale mensenrechtendialoog met Nederland opgeschort, evenals die met Duitsland en de EU.
Heeft u de door u in het notaoverleg van 8 december 2020 over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) toegezegde persoonlijke gesprekken met bedrijven gehad? Met welke bedrijven heeft u gesproken? Heeft u daarbij gesproken over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in het algemeen en de structurele verkrachtingen specifiek? Wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Er zijn de afgelopen periode diverse gesprekken gevoerd over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren en de IMVO-risico’s die zijn verbonden aan zakendoen in Xinjiang. Op 12 januari jl. heeft Minister Kaag gesproken met de voorzitter van VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat informatie proactief gedeeld wordt met de achterban van VNO-NCW. Gezien de zorgwekkende berichtgeving en de aanmoediging van uw Kamer heeft Minister Kaag ook in dit gesprek het kabinetsstandpunt medegedeeld dat bedrijven, conform de OESO-richtlijnen, af moeten wegen of zij hun zakelijke relaties met Xinjiang moeten beëindigen.
Er is afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China gaat organiseren voor Nederlandse bedrijven. De situatie in Xinjiang zal daarbij aan de orde komen, waarbij ook gewezen zal worden op de meest recente berichtgeving over de mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren in China, waaronder die over verkrachtingen.
Op 18 november jl. organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een dialoogsessie met Nederlandse bedrijven uit het textielconvenant over ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in Xinjiang. Verder heeft Minister Kaag op 23 december 2020 over dit onderwerp gesproken met de CEO van Tommy Hilfiger Nederland.
Ook vond op 29 januari jl. op ambtelijk niveau een gesprek plaats met twee brancheorganisaties uit de textielsector over de risico’s voor bedrijven om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen wanneer zij zakendoen in Xinjiang en welke ondersteuning het diplomatieke postennetwerk bedrijven kunnen bieden bij het inzichtelijk maken van deze risico’s. In al deze gesprekken is het onderwerp mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren expliciet aan de orde gekomen. IMVO-risico’s en ketenverantwoordelijkheid bij het ondernemen in China in het algemeen en in Xinjiang in het bijzonder zullen ook worden besproken tijdens een gesprek met vertegenwoordigers van de Nederlandse kappersbranche begin maart naar aanleiding van de berichtgeving in verschillende Nederlandse media dat Nederlandse pruiken mogelijk haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen bevatten.
Welke extra maatregelen gaat u treffen om beter in kaart te brengen welke bedrijven er profiteren van Oeigoerse dwangarbeid, naast het blijven wijzen op de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Het kabinet is wel in gesprek met bedrijven over IMVO in China, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Zodoende zet het kabinet ook in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Het is een verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om hun waardeketens in kaart te brengen en hierop gepaste zorgvuldigheid toe te passen, zoals de OESO Richtlijnen omschrijven.
Welke gevolgen hebben de berichten over deze gruwelijke mensenrechtenschendingen voor de Nederlandse en Europese handelsbetrekkingen met China? Bent u bereid dit in Europees verband aan de orde te brengen, inclusief de mogelijkheid over te gaan tot sancties?
Zoals ook eerder aangegeven maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De berichtgeving over stelselmatige verkrachtingen en Oeigoerse dwangarbeid is zeer verontrustend. De Nederlandse economische relatie met China is zeer breed en veel Nederlandse bedrijven en sectoren hebben niets te maken met de problematiek in Xinjiang. In contacten met de Chinese autoriteiten is de problematiek in Xinjiang expliciet onderwerp van gesprek. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Nederlandse zorgen over de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang geuit tijdens de Joint Economic Committee met China op 16 december jl. Ook in Europees en multilateraal verband spreekt het kabinet China aan op de kwestie. Er is een dialoog met het bedrijfsleven om de problematiek in Xinjiang en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering te bespreken en het belang van due diligence en ketentransparantie te benadrukken. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven organiseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en VNO-NCW een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China voor Nederlandse bedrijven, waarbij de situatie in Xinjiang expliciet aan de orde komt. Conform de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. (21 501-20, nr. 1591) onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken momenteel de mogelijkheden om dit gesprek met bedrijven ook in Europees verband te voeren.
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 22 maart 2021 een pakket listings aangenomen in het kader van de EU-mensenrechtensanctieregime waarin vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang sancties zijn opgelegd, conform de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53).
Het bericht Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel», d.d. 18 februari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ook voor de Nederlandse regering van belang is kennis te nemen van het medische dossier van de heer Doedel? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
Het medisch dossier is gevonden in Suriname. Naar ik heb begrepen uit contacten van de Nederlandse ambassade met het Ministerie van Volksgezondheid, zal in Suriname een commissie benoemd worden, bestaande uit medici, historici en een familielid van de heer Doedel, die het dossier zal gaan bestuderen. Het is goed om de bevindingen van de commissie eerst af te wachten. De Nederlandse ambassade zal dit proces volgen en hierover contact onderhouden met de Surinaamse autoriteiten.
Gaat u onderzoek (laten) doen naar informatie die zich mogelijk in de Nederlandse archieven bevindt over de gang van zaken met betrekking tot de heer Doedel? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur heeft onlangs gesproken met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid, inzake de plannen van de Surinaamse regering in deze kwestie. De Minister stelde dat de eerste stap nu het instellen van de eerdergenoemde commissie is, die onderzoek zal doen naar het medisch dossier van dhr. Doedel. Als Suriname aangeeft Nederlandse betrokkenheid te willen bij het onderzoek, bijvoorbeeld om bepaalde archiefstukken te achterhalen, is het kabinet uiteraard bereid te kijken wat de mogelijkheden daartoe zijn.
Bent u bereid de familie van de heer Doedel te ondersteunen in hun verzoek tot inzage in het medisch dossier? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie is dit een aangelegenheid tussen de familie van de heer Doedel en de Surinaamse overheid. Indien de familie Doedel ondersteuning van het Nederlandse kabinet wenst, dan zal uiteraard worden gekeken op welke manier kan worden bijgedragen.
Bent u bereid een onderzoek naar de gang van zaken en de rol van de Nederlandse overheid destijds te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u op korte termijn contact opnemen met de Surinaamse regering om te bezien op welke wijze Nederland een rol kan spelen in het onderzoek naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid – indien onderzoek daar aanleiding toe geeft – over te gaan tot eerherstel van de heer Doedel analoog aan het eerherstel voor Anton de Kom? Zo nee, waarom niet?
Die vraag loopt vooruit op de resultaten van het onderzoek van de commissie en is daarom momenteel niet aan de orde.
De vaccinatiestrategie voor kwetsbaren. |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is in beeld hoeveel personen in vrijwillige quarantaine zitten omdat zij of een familielid onder een risicogroep vallen?
De gedragsunit van het RIVM doet iedere 6 weken, middels een vragenlijst, online onderzoek naar naleving gedragsregels en welbevinden. Daarin wordt ook uitgevraagd of de respondenten zich houden aan de quarantaineregels. De resultaten van de 10e uitvraag (26 februari 2021) gaf de volgende cijfers over de naleving;
Naleving quarantaineregels
Blijft thuis
Ontvangt geen bezoek
Positief getesten
75%
98%
Inreizigers uit hoogrisicogebied
20,6%
56.5
Door de gedragsunit wordt niet geregistreerd wie er in vrijwillige quarantaine is. Het aantal personen in vrijwillige quarantaine om zichzelf of een familielid te beschermen is niet gemeten.
VWS heeft eerder in overleg met cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte verkend of en op welke manier in beeld zou kunnen komen in hoeveel gevallen er sprake is van vrijwillige thuisquarantaine. Die verkenning heeft geen oplossing opgeleverd waarmee goed zicht ontstaat op de omvang van de groep, omdat het gaat om een zeer diverse groep die niet als zodanig in beeld is bij betrokken instanties. In het kader van de monitor van de Covid-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte is wel een focusgroep georganiseerd met mensen die in zelfverkozen thuisisolatie zitten. Die focusgroep geeft geen inzicht in de totale omvang van de groep, maar heeft wel inzicht gegeven in de behoefte die bij de groep leeft, onder meer op het terrein van toegankelijke informatie. Ik heb u in eerdere Kamerbrieven over deze monitor en de focusgroep geïnformeerd1.
Hoeveel kinderen die zelf een kwetsbare gezondheid hebben of een familielid die onder de risicogroep valt gaan nu niet naar school? Wie houdt dat bij?
In de periodieke peiling door Oberon wordt aan scholen in het primair onderwijs gevraagd hoeveel leerlingen niet naar school gaan vanwege corona, bijvoorbeeld omdat de leerling een kwetsbare gezondheid heeft of een gezinslid behoort tot de risicogroep. De resultaten van deze peiling worden begin april verwacht en zullen te vinden zijn op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/12/03/continuiteit-onderwijs-tijdens-corona.
In de peiling worden verschillende thema’s rondom onderwijscontinuïteit gemonitord onder een representatieve steekproef van scholen.
Herkent u de signalen dat kwetsbare ouders die momenteel noodgedwongen thuisonderwijs geven te maken krijgen met meldingen van leerplichtambtenaren / veilig thuis? Wat bent u voornemens hieraan te doen?
Er zijn kinderen die vanwege een kwetsbare gezondheid van zichzelf of huisgenoten in thuisisolatie gaan vanwege corona. We verwachten dat scholen deze leerlingen in beeld hebben en regelmatig contact met hen hebben. Uit de peiling van de AVS van begin februari – vlak na de heropening van het po – bleek dat in het po 98,4% van de ondervraagde scholen alle leerlingen in beeld hadden. In hoeverre er op dit moment nog leerlingen buiten beeld zijn, wordt meegenomen in de peiling door Oberon die begin april uitkomt.
Wij verwachten tevens dat scholen met ouders en de leerling(en) in gesprek gaan over de mogelijkheden voor het volgen van onderwijs.
Een school kan bijvoorbeeld in overleg met de ouders en leerlingen bepaalde (aanvullende) veiligheidsmaatregelen treffen waardoor de zorgen voldoende worden weggenomen en een leerling fysiek weer naar school kan. Er kunnen echter ook gevallen zijn waarbij de behandelend (kinder)arts adviseert aan leerlingen om niet naar school te gaan, ook niet met eventueel extra beschermende middelen, vanwege onderliggende medische problematiek. Als daar sprake van is moet worden aangesloten bij bepalingen zoals deze ook gelden voor zieke leerlingen (art. 8, tiende lid, en art. 9a Wpo en art. 6b en art. 18 Wvo). In deze gevallen is de school verplicht om op adequate wijze voldoende onderwijs te geven, het is aan de school hoe zij dit inricht.
De wettelijke verplichtingen rond onderwijs aan zieke leerlingen zijn niet sluitend voor deze bijzondere situatie, omdat dit bijvoorbeeld ook leerlingen met een kwetsbare gezondheid betreft die hier niet onder vallen of waar zorgen zijn over de gezondheidssituatie van een huisgenoot. Ik verwacht echter van scholen dat zij onder deze bijzondere omstandigheden ook voor deze leerlingen aansluiten bij de bedoeling van de wettelijke verplichting voor zieke leerlingen, en kijken hoe zij op adequate wijze voldoende onderwijs geven en sociale contacten ondersteunen voor deze leerlingen. Het is daarbij aan de school om dit in overleg met de ouders in te richten.
Scholen zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van het onderwijsaanbod voor alle leerlingen, maar worden hierbij niet aan het onmogelijke gehouden. School overlegt met ouders over het alternatieve onderwijs. Als school en ouders het met elkaar eens zijn dan wordt de leerling geacht dat alternatieve onderwijsprogramma daadwerkelijk te volgen. Waar nodig kan de school bij het afstemmen van het alternatieve onderwijs expertise inwinnen van bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg, het samenwerkingsverband en leerplicht. Wanneer school geen of onvoldoende actie onderneemt om het onderwijs voor de leerling te continueren, kunnen ouders een melding maken bij de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie neemt deze signalen mee in haar toezicht.
Wanneer school en ouders (en leerling) onderling goede afspraken maken over de wijze waarop de leerling die thuiszit met een kwetsbare gezondheid of een huisgenoot met een kwetsbare gezondheid onderwijs kan blijven volgen, is er geen reden om een verzuimmelding te doen.
Mocht blijken dat een leerling het alternatieve onderwijsprogramma niet volgt zoals afgesproken, moet de school het ongeoorloofd verzuim op de reguliere manier melden. Na een verzuimmelding door de school werkt de leerplichtambtenaar volgens de methodische aanpak schoolverzuim. Dit betekent dat de leerplichtambtenaar een onderzoek instelt. Aan de hand daarvan bepaalt de leerplichtambtenaar welke route wordt ingezet. De leerplichtambtenaar kan tijdens een gesprek verder onderzoeken hoe het dagelijkse leven van het gezin er momenteel uitziet. De leerplichtambtenaar gaat samen met de ouders en de leerling op zoek naar een passende oplossing waarbij het belang van het kind voorop staat. De functie van de leerplichtambtenaar is daarbij gericht op gedeelde maatschappelijke zorg, waarbij het contact met de leerling centraal staat.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat Veilig Thuis wordt gebruikt om druk uit te oefenen op ouders die zich zorgen maken over de gezondheid van hun kind of huisgenoten. Ingrado, de brancheorganisatie van leerplichtambtenaren, communiceert hier ook duidelijk over naar hun achterban. De scholen zijn hierover bij de heropening ook over geïnformeerd.
Hebben scholen voldoende in beeld hoe het gaat met deze kinderen? Hebben zij recht op extra ondersteuning thuis bij online onderwijs? Zo ja, wat zijn hun rechten? Bent u bereid om hier heldere afspraken over te maken met scholen, samenwerkingsverbanden en leerplichtambtenaren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de televisie-uitzending van Nieuwsuur op 11 februari jl., waarin aandacht wordt besteed aan mensen die al bijna een jaar in thuisisolatie zitten?1
Ja.
Hoe groot schat u het medisch risico in van een COVID-19-besmetting bij mensen met een beperking en chronische aandoening ten opzichte van leeftijdsgenoten zonder medische indicatie?
De Gezondheidsraad geeft onder andere in het advies van 4 februari jl. aan dat het risico op een ernstig beloop van COVID-19 samenhangt met de leeftijd. Het risico op sterfte is sterk verhoogd vanaf ongeveer 60 jaar en neemt met de leeftijd steeds meer toe. Er zijn ook diverse groepen die vanwege hun medische achtergrond meer risico lopen. De Gezondheidsraad heeft in de adviezen van 19 november 2020 en 4 februari jl. aangegeven dat er een aantal groepen zijn die een extra hoog risico hebben om ernstig ziek te worden of te overlijden door COVID-19.
Het gaat onder andere om zeven hoogrisicogroepen met een vergelijkbaar risico als 70–79 jarigen. Daarom adviseert de Gezondheidsraad deze groepen met voorrang te vaccineren. Zoals ik in mijn recente Kamerbrieven heb aangegeven, gaat het om:
Patiënten met een hematologische maligniteit/aandoening en patiënten die al langer geleden gediagnosticeerd zijn met een hematologische maligniteit maar die in het afgelopen jaar daarvoor nog onder controle zijn bij een hematoloog.;
Patiënten met ernstig nierfalen (dialyse of pre-dialyse);
Patiënten na orgaan- stamcel- of beenmergtransplantatie;
Patiënten met een ernstige aangeboren (primaire) immuundeficiëntie;
Patiënten met neurologische aandoeningen waardoor de ademhaling gecompromitteerd is;
Mensen met het syndroom van Down;
Mensen met morbide obesitas (BMI>40).
De Gezondheidsraad adviseert daarnaast om andere mensen met een medische indicatie (zoals vastgesteld in het advies van 19 november jl.) gelijktijdig met de 50–59 jarigen te vaccineren, omdat zij ongeveer eenzelfde risico hebben op een ernstig beloop en sterfte van COVID-19. Het gaat grotendeels om dezelfde risicogroepen als bij de jaarlijkse griepvaccinatie.
Vanaf welke exacte datum bent u van plan om mensen met een beperking of chronische aandoening met een indicatie voor een hoog medisch risico te vaccineren?
Vijf groepen patiënten uit de hoogrisicogroep worden sinds 24 maart door medisch specialisten gevaccineerd. Het gaat om vier groepen patiënten met een ernstig verzwakt immuunsysteem. Ook mensen met een neurologische aandoening waar de ademhaling is aangetast krijgen een uitnodiging, het deel van deze groep die niet-mobiel is wordt door de huisarts gevaccineerd. Daarnaast worden de groepen patiënten met syndroom van Down en een BMI hoger dan 40 al door de huisartsen gevaccineerd.
Waarom bent u van plan om de groep met een medisch risico tegelijkertijd met 50–59 jarigen zonder medische indicatie te vaccineren?
De Gezondheidsraad heeft in het advies van 4 februari jl. aangegeven dat het risico voor deze groepen vergelijkbaar is. Zoals in het antwoord op vraag 6 omschreven, zijn er daarnaast enkele hoogrisicogroepen die vanwege een sterk verhoogd risico eerder worden gevaccineerd.
Bent u op de hoogte van de berekening van het Britse Office for National Statistics, waaruit blijkt dat 60 procent van de personen die zijn overleden aan Covid-19 een handicap heeft?2 Zijn dergelijke analyses ook in Nederland gemaakt? Deelt u de mening dat het de noodzaak onderstreept van prioriteit voor mensen met een handicap?
De Office for National Statistics gegevens betreft alle personen met een onderliggende aandoening, niet alleen personen met een handicap. Analyses van Nederlandse gegevens wijzen er op dat leeftijd de belangrijkste risicofactor is voor overlijden door COVID-19. De sterfte van personen met een handicap die wonen in een instelling door COVID-19 is 1% van de totale gerapporteerde sterfte. Dit pleit niet voor prioritering van deze groep.
Deelt u de mening dat juist de groep met een medische indicatie het afgelopen jaar enorm zwaar is geraakt door de COVID-19-pandemie en al bijna een jaar in thuisisolatie verkeren en dat dit zwaar onmenselijk is?
Ik onderschrijf dat de groep die vanwege een beperking of chronische ziekte verhoogd kwetsbaar is voor het coronavirus en hun naasten hard worden geraakt door de Covid-19 pandemie. Onder een deel van de doelgroep is de angst voor besmetting zo groot dat zij inderdaad al lange tijd in thuisisolatie zitten. Het is evident dat dat enorme impact heeft op deze groep en hun naasten.
Bent u bereid om in lijn met het advies van de Gezondheidsraad ook kinderen die nog geen 18 jaar zijn prioriteit te geven bij de vaccinatiestrategie? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is alleen het BioNTech/Pfizer vaccin door het EMA goedgekeurd vanaf 16 jaar. Voor de andere vaccins geldt dat zij vanaf 18 jaar gebruikt mogen worden. Er lopen momenteel wel onderzoeken naar het gebruik van COVID-19 vaccins bij jongeren en kinderen. Ik heb de Gezondheidsraad daarom gevraagd om te adviseren welke mogelijkheden er zijn om jongeren en kinderen te vaccineren, met welk vaccin dat zou kunnen, en of het raadzaam is hun omgeving te vaccineren indien zij zelf geen vaccin kunnen ontvangen. Dit is met name van belang voor kinderen die behoren tot een van de medische risicogroepen.
Wanneer komen deze kinderen en/of hun familie aan de beurt, wanneer wordt vastgehouden aan de huidige planning?
Ik verwacht het advies van de Gezondheidsraad begin april. Of kinderen daadwerkelijk gevaccineerd kunnen worden hangt ook af van de lopende onderzoeken en de adviezen van het EMA.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders en belangenorganisaties, zoals de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Ieder(in), al maanden aan de bel trekken en oproepen vast te houden aan de oorspronkelijke vaccinatiestrategie? Bent u in gesprek met deze belangenorganisaties?
Het Ministerie van VWS heeft frequent contact met de genoemde organisaties, zowel structureel als ad hoc. De vaccinatiestrategie is vast onderwerp van de gesprekken. In een bestuurlijk overleg op 2 maart jl. heb ik afspraken gemaakt over het in kaart brengen van een aantal specifieke groepen die naar het oordeel van de patiënten- en cliëntenorganisaties nog niet goed in het vaccinatieschema zitten. Met hen bekijk ik in welke gevallen op basis van de bestaande adviezen duidelijkheid geboden kan worden en of en, zo ja, voor welke groepen aanvullend advies van de Gezondheidsraad aangewezen is.
Het is mij bekend dat de organisaties pleiten voor vasthouden aan de oorspronkelijke vaccinatiestrategie. En ik ben de organisaties zeer erkentelijk voor hun constructieve input ten aanzien van, met name, de uitvoering van de vaccinatie strategie.
Kunt u in contact treden met cliënten- en patiëntenorganisaties om een sociaal plan te ontwikkelen voor mensen met een beperking of chronische aandoening? Welke mogelijkheden ziet u om mensen die in langdurige thuisisolatie zitten te helpen om deze pandemie te doorkomen?
Sinds maart 2020 is er wekelijks overleg met cliëntenorganisaties voor mensen met een beperking of chronische ziekte over de coronacrisis. Mede op basis van dat overleg zijn al diverse acties ondernomen om de positie van mensen met een beperking of chronische ziekte te verbeteren. Voorbeelden zijn de Covid-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte die in juni vorig jaar aan uw Kamer is gestuurd4, de routekaart voor mensen met een kwetsbare gezondheid die in mei vorig jaar tot gerichte versoepelingen heeft geleid5, de uitzondering op de mondkapjesplicht voor mensen die vanwege hun beperking of ziekte niet in staat zijn een mondkapje te dragen, de website van Vilans die een centrale vindplaats is voor informatie in eenvoudige taal voor kwetsbare doelgroepen6 en het maatschappelijke steunpakket gericht op sociaal en mentaal welzijn voor kwetsbare doelgroepen, waaronder mensen met een beperking7. Er zijn daarmee in het afgelopen jaar al verschillende stappen gezet om mensen met een beperking of chronische ziekte te ondersteunen in hun deelname aan de samenleving.
Naar aanleiding van een bestuurlijk overleg met de patiënten- en cliëntenorganisaties op 2 maart jl. ben ik in overleg met cliëntenorganisaties over aanvullende ondersteuning voor de doelgroep in thuisisolatie. We bekijken daarbij of in het testbeleid mogelijkheden zijn om mensen die (nog) niet gevaccineerd zijn meer zekerheid te bieden in contacten met anderen, zodat de thuisisolatie verlicht kan worden.
Welke ruimte hebben huisartsen zelf om personen uit risicogezinnen en mensen met een medische indicatie op te roepen om op korte termijn te vaccineren?
Huisartsen voeren de vaccinaties uit bij de groepen die geprioriteerd zijn op basis van de vastgestelde vaccinatiestrategie. Op dit moment vaccineren huisartsen de groep 60 tot en met 64-jarigen. Het is mogelijk dat huisartsen bij de vaccinaties een kleine hoeveelheid vaccin overhouden. Deze vaccins worden in lijn met de vaccinatiestrategie ingezet om te voorkomen dat er vaccin moet worden weggegooid.
Het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om Nederlandse bedrijven te stimuleren tot investeringen in de sportsector van Qatar |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de arbeidsomstandigheden waaronder buitenlandse werknemers is Qatar werken aan de bouw van voetbalstadions en bent u bekend met het geschatte aantal doden dat daarbij gevallen is?1 Hoe beoordeelt u deze situatie?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie. Het kabinet is van mening dat misstanden zoals bericht betreurenswaardig zijn en ongevallen vanwege slechte arbeidsomstandigheden te allen tijde voorkomen dienen te worden. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen Qatar en de International Labour Organization (ILO) heeft de Qatarese overheid de afgelopen jaren verschillende arbeidshervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn de afschaffing van het exit-visum vereiste, zodat werknemers zonder toestemming van hun werkgever het land kunnen verlaten, invoering van een non-discriminatoir minimumloon, en de afschaffing van de No Objection Certificate, waardoor werknemers zonder toestemming van hun werkgever van baan kunnen wisselen.
De uitvoering van deze hervormingen blijft echter een punt van zorg dat het kabinet regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Data over arbeidsgerelateerde ongevallen worden door verschillende (overheids)instanties in Qatar verzameld op een niet eenduidige wijze. De ILO meldt dat Qatar een gestandaardiseerd systeem aan het ontwikkelen is voor het definiëren en registreren hiervan. Qatarese autoriteiten geven op basis van de aanwezige data aan dat de 6.500 doden niet eenduidig zijn toe te schrijven aan de bouwwerkzaamheden voor het Wereldkampioenschap (WK) voetbal sinds de toewijzing daarvan aan Qatar in 2010. In gesprekken met stakeholders, waaronder de internationale gemeenschap en (mensenrechten) organisaties, wordt deze duiding bevestigd.
Zie verder de antwoorden op vragen van het lid Karabulut (SP) over het WK voetbal in Qatar. Deze vragen werden ingezonden op 2 maart 2021 met kenmerk Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2871.
Acht u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om investeringen in de sportsector van Qatar aan te moedigen2 niet strijdig met uw beleid om internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) te stimuleren3, dit in het licht van wat er bekend is over de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Als uitvoerder van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking begeleidt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondernemers met internationale ambitie bij het vinden van informatie over exportmarkten, leggen van contacten met zakenpartners en benutten van (financiële) ondersteuning. Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door de RVO en gaat hiermee hand in hand. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van de overheid moeten de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en worden daarbij ondersteund. Dit geldt wereldwijd, dus ook voor de sportsector in Qatar.
Wijst de RVO geïnteresseerde bedrijven op de situatie van buitenlandse werknemers in Qatar als zij bedrijven wijst op de kansen die «er vooral bij de aanbestedingen bij onderaannemers voor de grote stadions» liggen?
De RVO wijst Nederlandse ondernemers op de risico's op het gebied van IMVO in Qatar, onder andere op de website. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Op welke manier dragen Nederlandse investeringen in de bouw van stadions bij aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers in Qatar? Op welke manier stelt de RVO IMVO-gerelateerde eisen aan Nederlandse bedrijven bij hun ondersteuning van deze bedrijven?
De economische inzet van het kabinet in de Golfregio richt zich op implementatie van de diversificatieagenda’s van de Golflanden die als doel hebben de economieën minder afhankelijk te maken van olie- en gasinkomsten. De inzet ziet vooral op de sectoren water, energie en voedsel, en in Qatar ook op sport en gezondheidszorg, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen. Nederlandse bedrijven die als onderdeel van de Nederlandse inzet gebruiken maken van ondersteuning door de RVO, bijvoorbeeld via een Partners for International Business-programma, moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Dit geldt tevens voor deelname aan economische missies, waarbij IMVO ook onderdeel vormt van het programma. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijk om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, inclusief de richtlijnen over werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Op die manier kunnen zij bijdragen aan onder meer de verbetering van arbeidsomstandigheden in landen zoals Qatar.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van de bekende feiten over de situatie van buitenlandse werknemers daar? Bent u bereid dit beleid te staken? Zo nee, waarom niet?
De misstanden ten aanzien van de arbeidsomstandigheden in Qatar zijn al langer bekend en hebben vanzelfsprekend de aandacht van het kabinet. Nederland brengt de zorgen over de positie van arbeidsmigranten stelselmatig over, op politiek en hoogambtelijk niveau. Naar aanleiding van de zorgelijke berichten over arbeidsmigranten bij de bouw van voetbalstadions in Qatar heeft de Minister voor BHOS besloten om de digitale handelsmissie naar Qatar, die gepland stond van 22 maart tot en met 1 april 2021, uit te stellen.
Tegelijkertijd richt Nederland zich nog steeds op politieke en economische samenwerking en dialoog met Qatar. Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Qatar kunnen dus ook gebruik maken van ondersteuning door de RVO. De Golfregio, inclusief Qatar, is een politiek strategische regio en prioritaire markt in de handelsagenda van het kabinet. De regio kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en kansen te verzilveren.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Waarom stimuleert de RVO hoe dan ook Nederlandse investeringen in Qatar in het licht van uw IMVO-beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u deze oproep van de RVO om te investeren in de sportsector van Qatar van de website laten verwijderen en ervoor zorgen dat investeren in de sportsector daar op geen enkele manier meer gestimuleerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het beleid van de RVO ten aanzien van Qatar te handhaven nu de Kamer de motie-Karabulut c.s. heeft aangenomen die de regering verzoekt geen afvaardiging te sturen naar het Wereldkampioenschap voetbal in Qatar (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2273)? Zo ja, waarom?
De motie heeft betrekking op de afvaardiging van de regering naar het WK in Qatar. Nederland moet zich nog kwalificeren voor het WK. Volgens het kwalificatieschema zal hier november 2021 meer bekend over zijn. Uitvoering van de motie is op dit moment derhalve nog niet aan de orde.
De sloop van een Palestijns dorp |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Keer op keer wordt Humsah al-Fawqa gesloopt, terwijl EU-vertegenwoordigers toekijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie nu het in de noordelijke Jordaanvallei gelegen Palestijnse dorpje Humsah al-Fawqa voor de zoveelste keer is gesloopt door Israël, waardoor ruim zeventig mensen dakloos zijn geworden? Veroordeelt u dit illegale optreden van Israël?
Nederland en de EU zijn zeer bezorgd over de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in de bezette gebieden, waaronder in Humsah al-Fawqa. In de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU zich krachtig uitgesproken tegen het nederzettingenbeleid en de sloop van Palestijnse huizen. De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft samen met de EU en andere Europese vertegenwoordigers op 5 februari 2021 een bezoek aan Humsah al Fawqa gebracht om de gevolgen van Israëlisch ingrijpen te zien en hun zorgen hierover te uiten. Daarnaast hebben de EU-lidstaten die momenteel in de VN Veiligheidsraad zitten of net hun termijn hebben afgerond, samen met Noorwegen en het VK, Israël opgeroepen af te zien van nieuwe sloop en humanitaire toegang te geven tot de gemeenschap van Humsah al-Fawqa.
Israël geeft aan dat het de bewoners van Humsah al-Fawqa in hun eigen belang tracht te verplaatsen. Humsah al-Fawqa bevindt zich in een gebied dat door Israël is aangemerkt als militair oefengebied, en verplaatsing zou volgens Israël noodzakelijk zijn voor de eigen veiligheid van de bewoners. Het kabinet is echter van mening dat dit geen geoorloofde grond onder het bezettingsrecht betreft, aangezien het houden van militaire oefeningen niet valt onder dwingende militaire redenen.
Ziet u net als de indieners van deze vragen ook een patroon van continu voortgaande sloop van Palestijnse gebouwen in Palestina, waaronder alleen al vorig jaar vele honderden?
Afgaande op gegevens van OCHA is er de afgelopen jaren sprake van een stijging in de sloop van Palestijnse gebouwen, met name in Area C en Oost-Jeruzalem. Het aantal sloopgevallen en in beslag genomen goederen nam volgens OCHA voor het vierde jaar op rij toe: van 420 in 2017 naar 849 in 2020.
Hoe kijkt u erop terug dat u al jaren kritiek uit op de sloop van Palestijnse, niet zelden met EU-steun totstandgekomen, gebouwen en projecten, maar dat Israël hier desondanks mee doorgaat?
Nederland zet zich actief in voor een gezamenlijke Europese reactie ten aanzien van sloop van Palestijnse gebouwen. Bijvoorbeeld door EU-demarches bij de Israëlische autoriteiten, of bezoeken van Europese diplomaten aan Palestijnen die bedreigd worden met sloop of gedwongen uithuiszetting.
Zou u in EU-verband aan willen dringen op stevige maatregelen tegen Israël als de sloop van Palestijnse gebouwen voortgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Medisch Dossier Surinaamse activist Doedel opgedoken: hoop op eerherstel», d.d. 18 februari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ook voor de Nederlandse regering van belang is kennis te nemen van het medische dossier van de heer Doedel? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
Het medisch dossier is gevonden in Suriname. Naar ik heb begrepen uit contacten van de Nederlandse ambassade met het Ministerie van Volksgezondheid, zal in Suriname een commissie benoemd worden, bestaande uit medici, historici en een familielid van de heer Doedel, die het dossier zal gaan bestuderen. Het is goed om de bevindingen van de commissie eerst af te wachten. De Nederlandse ambassade zal dit proces volgen en hierover contact onderhouden met de Surinaamse autoriteiten.
Gaat u onderzoek (laten) doen naar informatie die zich mogelijk in de Nederlandse archieven bevindt over de gang van zaken met betrekking tot de heer Doedel? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur heeft onlangs gesproken met de Surinaamse Minister van Volksgezondheid, inzake de plannen van de Surinaamse regering in deze kwestie. De Minister stelde dat de eerste stap nu het instellen van de eerdergenoemde commissie is, die onderzoek zal doen naar het medisch dossier van dhr. Doedel. Als Suriname aangeeft Nederlandse betrokkenheid te willen bij het onderzoek, bijvoorbeeld om bepaalde archiefstukken te achterhalen, is het kabinet uiteraard bereid te kijken wat de mogelijkheden daartoe zijn.
Bent u bereid de familie van de heer Doedel te ondersteunen in hun verzoek tot inzage in het medisch dossier? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie is dit een aangelegenheid tussen de familie van de heer Doedel en de Surinaamse overheid. Indien de familie Doedel ondersteuning van het Nederlandse kabinet wenst, dan zal uiteraard worden gekeken op welke manier kan worden bijgedragen.
Bent u bereid een onderzoek naar de gang van zaken en de rol van de Nederlandse overheid destijds te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u op korte termijn contact opnemen met de Surinaamse regering om te bezien op welke wijze Nederland een rol kan spelen in het onderzoek naar deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid – indien onderzoek daar aanleiding toe geeft – over te gaan tot eerherstel van de heer Doedel analoog aan het eerherstel voor Anton de Kom? Zo nee, waarom niet?
Die vraag loopt vooruit op de resultaten van het onderzoek van de commissie en is daarom momenteel niet aan de orde.
Het bericht 'Human Rights Council: Countries Should Take Bold Action on Egypt' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme voor de steeds verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de oprichting van een dergelijk mechanisme een belangrijke stap zal zijn voor het in kaart brengen van de gepleegde mensenschendingen en misdrijven, er een belangrijk signaal van uitgaat richting mensenrechtenactivisten en (families van) slachtoffers, en een rol kan spelen bij het ontmoedigen van verdere mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 21 januari jl. heb ik aangegeven dat ik de mensenrechtensituatie in Egypte heel zorgelijk vind. Het heeft mijn voorkeur om tijdens de 46e zitting van de Mensenrechtenraad, in plaats van op een monitorings – en rapportagemechanisme, in te zetten op een zo breed mogelijke coalitie voor een zo stevig mogelijke, niet alleen verklarende, maar ook beïnvloedende, actie.
Bent u bereid tijdens de komende 46ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad – al dan niet samen met gelijkgestemde landen – het voortouw te nemen tot de oprichting van een monitorings- en rapportagemechanisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor aanvang van de 46ste zitting van de Mensenrechtenraad beantwoorden?
De 46e zitting van de Mensenrechtenraad loopt van 22 februari tot en met 23 maart 2021. De beantwoording van de Kamervragen heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De toename van seksueel geweld tijdens de coronacrisis |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek Rutgers: jongeren hebben minder seks en dates tijdens corona, wel meer seksueel geweld»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht in de Volkskrant en de onderliggende onderzoeken van Rutgers.
Deelt u de mening dat deze toename van seksueel geweld uiterst zorgelijk is? Welke stappen onderneemt u om hierop in te grijpen?
De aanpak van seksueel geweld heeft zeker onze aandacht, want elk geval van seksuele grensoverschrijding is er een te veel. Slachtoffers van seksueel geweld kunnen altijd terecht bij het CSG en Veilig Thuis voor hulp en advies of een melding doen bij politie of Veilig Thuis.
Uit het onderzoeksrapport van Rutgers «Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland tijdens de coronacrisis» blijkt overigens niet dat seksueel geweld in de periode maart tot december 2020 is toegenomen. Jongeren die meegenomen zijn in de steekproef geven aan dat de meeste ervaringen met seksuele grensoverschrijding hebben plaatsgevonden voor de coronacrisis.
Het is tegelijkertijd bekend dat slachtoffers vaak lang wachten met het doen van een melding. Vandaar ook dat de Minister van Rechtsbescherming eind 2019 de campagne «Wat kan mij helpen» is gestart om slachtoffers te motiveren snel professionele hulp te zoeken als zij een nare seksuele ervaring hebben gehad. Voor een overzicht van de stappen die gezet worden op het voorkomen en aanpakken van seksueel geweld verwijs ik u naar de kamerbrief «interdepartementale aanpak seksueel geweld» van 4 februari 2021 met bijbehorend schema.3
Heeft u zicht op de mate waarin deze stijging van seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk onderzoeken?
Op basis van het onderzoeksrapport van Rutgers kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een stijging van seksueel geweld. De cijfers uit het onderzoek van Rutgers kunnen niet goed vergeleken worden met cijfers uit eerdere onderzoeken. Dat komt mede doordat de onderzoeksgroepen verschillen en het om een specifieke periode gaat.
Wel is er zicht op de mate waarin seksueel geweld verband houdt met huiselijk geweld. De ministeries van VWS en JenV hebben de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld laten ontwikkelen door het WODC en het CBS. Met dit onderzoek wordt tweejaarlijks de aard en omvang gemeten van huiselijk geweld, seksuele intimidatie en seksueel geweld via een steekproef onder de Nederlandse bevolking van zestien jaar en ouder. In de eerste publicatie van de prevalentiemonitor in 2020 wordt geconstateerd dat er slechts een kleine overlap bestaat tussen slachtofferschap van huiselijk geweld en het slachtofferschap van seksueel geweld; 1 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder werd slachtoffer van seksueel geweld door iemand uit de huiselijke kring (familie-/gezinslid of (ex-)partner), terwijl 8 procent slachtoffer werd van huiselijk geweld dat geen seksueel karakter had. Seksueel geweld vindt voor het grootste deel niet in huiselijke kring plaats: 10 procent van de bevolking van zestien jaar of ouder is slachtoffer geweest van seksueel geweld buiten huiselijke kring.4
Heeft u contact gehad met politie en Openbaar Ministerie om te onderzoeken of zij een gelijk beeld onderschrijven? Zo nee, bent u voornemens dat alsnog te doen?
Ik heb nauw contact met politie en OM over de ontwikkelingen op het gebied van seksueel geweld tijdens de coronacrisis. Uit deze contacten blijkt dat er in 2020 sprake was van een daling ten opzichte van 2019 in het aantal informatieve gesprekken en aangiftes van seksueel geweld. Deze daling leidt tot een lagere instroom van zedenzaken bij het OM. Voor de hele strafrechtketen is een monitor ingericht die maandelijks inzicht geeft in de ontwikkeling van de werkvoorraden. De impact van corona wordt zo nauwkeuring bijgehouden.
Ziet u reden tot zorgen over de algemene seksuele gezondheid van jongeren vanwege de verstoringen die de coronamaatregelen hebben veroorzaakt?
Uit het onderzoek Seks onder je 25e (https://seksonderje25e.nl/) bleek dat het met de seksuele gezondheid onder jongeren vóór corona in het algemeen goed was gesteld. Uit het recente onderzoek van Rutgers blijkt dat de coronamaatregelen de seksuele ontwikkeling van jongeren belemmert. Of dit gevolgen heeft op de lange termijn is nog niet te zeggen. Het onderzoek «Seks onder je 25e» wordt volgend jaar weer uitgevoerd en zal hopelijk meer informatie kunnen geven over de gevolgen op de lange termijn. Er is voldoende reden om een vinger aan de pols te houden en blijvend aandacht te schenken aan seksuele vorming. Momenteel wordt met behulp van verschillende activiteiten en programma’s ook onder de huidige coronamaatregelen informatie geboden aan jongeren en adolescenten over uiteenlopende thema’s op het gebied van seksuele gezondheid. Een voorbeeld is het stimuleringsprogramma «Relaties en Seksualiteit». Doel van dit programma is om een impuls te geven aan seksuele en relationele vorming in het onderwijs. De aanvragen hiervoor vinden ook doorgang onder de huidige coronamaatregelen. Een ander voorbeeld zijn de campagnes «Onbedoelde zwangerschappen» en «Seksuele Gezondheid» die als doel hebben om de seksuele gezondheid onder jongeren te bevorderen. De campagnes gaan over vragen die bij jongeren leven over seksualiteit, anticonceptie en relaties en richten zich via diverse sociale mediakanalen op jongeren en adolescenten. Via Sense.info kunnen jongeren informatie inwinnen over deze thematiek. Jongeren kunnen bij veel GGD’en aankloppen voor advies en hulp bij seksualiteitsproblemen.
Op welke manier kan extra aandacht worden gegeven aan het belang en nut van een gezond seksleven onder jongeren, zodat de huidige restricties geen permanente schade aanrichten?
Zie antwoord vraag 5.
De stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stelselmatige verkrachting Oeigoerse vrouwen in Chinese kampen»?1
Ja.
Welke actie heeft u genomen naar aanleiding van het nieuws over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren in de heropvoedings- dan wel concentratiekampen in China?
Zoals bekend maakt het kabinet zich evenals uw Kamer ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. De meest recente berichten over stelselmatige verkrachting van Oeigoerse vrouwen in China zijn uitermate schokkend. Het kabinet veroordeelt alle vormen van mensenrechtenschendingen en Nederland blijft zich, zowel bilateraal, via de EU als multilateraal inspannen om de mensenrechtensituatie in Xinjiang te adresseren. Nederland heeft deze kwestie meermaals bij de Chinese ambassadeur opgebracht. Op 11 maart jl. heeft Nederland in een gezamenlijke verklaring met 25 andere EU-lidstaten in de VN Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor gedwongen sterilisatie en seksueel geweld in Xinjiang. Naar aanleiding van de berichten heeft de Mensenrechtenambassadeur in navolging van de 46e bijeenkomst van de VN Mensenrechtenraad een verklaring geïnitieerd om speciaal aandacht te vragen voor de gruwelijke misdaden tegen Oeigoerse vrouwen in de kampen in Xinjiang. Deze gezamenlijke verklaring is op 22 maart 2021 gepubliceerd met de andere Europese Mensenrechtenambassadeurs van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Zweden, Finland, Estland, Litouwen, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid deze nieuw onthulde afschuwelijke mensenrechtenschendingen, naast de al bekende, scherp te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Chinese ambassadeur om deze ernstige mensenrechtenschendingen te bespreken? Zo ja, hoe informeert u de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Geven deze nieuwe berichten over stelselmatige verkrachting en marteling van Oeigoeren aanleiding tot nader onderzoek, al dan niet in Europees verband?
Nederland dringt er bij elke zich voordoende gelegenheid op aan dat China vrije en ongehinderde toegang verleent aan onafhankelijke VN-onderzoekers, inclusief de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten. Deze nieuwe berichten bevestigen de noodzaak van een dergelijk onderzoek.
Bent u tevens bereid de Chinese ambassadeur te vragen om een toelichting over welke verschillen van «nationale condities» hij sprak die een andere benadering van mensenrechten rechtvaardigen en dus stelselmatige verkrachting vergoelijken?2
De genoemde uitspraken zijn gedaan door de voorganger van de huidige Chinese ambassadeur. Tijdens haar gesprek op 1 maart jl. met de huidige Chinese ambassadeur heeft de Mensenrechtenambassadeur uitvoerig gesproken over mensenrechten. Tijdens het gesprek zijn de Nederlandse zorgen overgebracht, maar ook de wens om op korte termijn weer een mensenrechtendialoog te organiseren, zodat deze belangrijke onderwerpen in detail besproken kunnen blijven worden. Na het opleggen van sancties op 22 maart door de EU tegen vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang, heeft China zoals bekend de bilaterale mensenrechtendialoog met Nederland opgeschort, evenals die met Duitsland en de EU.
Heeft u de door u in het notaoverleg van 8 december 2020 over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) toegezegde persoonlijke gesprekken met bedrijven gehad? Met welke bedrijven heeft u gesproken? Heeft u daarbij gesproken over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in het algemeen en de structurele verkrachtingen specifiek? Wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Er zijn de afgelopen periode diverse gesprekken gevoerd over de mensenrechtensituatie van de Oeigoeren en de IMVO-risico’s die zijn verbonden aan zakendoen in Xinjiang. Op 12 januari jl. heeft Minister Kaag gesproken met de voorzitter van VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat informatie proactief gedeeld wordt met de achterban van VNO-NCW. Gezien de zorgwekkende berichtgeving en de aanmoediging van uw Kamer heeft Minister Kaag ook in dit gesprek het kabinetsstandpunt medegedeeld dat bedrijven, conform de OESO-richtlijnen, af moeten wegen of zij hun zakelijke relaties met Xinjiang moeten beëindigen.
Er is afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China gaat organiseren voor Nederlandse bedrijven. De situatie in Xinjiang zal daarbij aan de orde komen, waarbij ook gewezen zal worden op de meest recente berichtgeving over de mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren in China, waaronder die over verkrachtingen.
Op 18 november jl. organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een dialoogsessie met Nederlandse bedrijven uit het textielconvenant over ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in Xinjiang. Verder heeft Minister Kaag op 23 december 2020 over dit onderwerp gesproken met de CEO van Tommy Hilfiger Nederland.
Ook vond op 29 januari jl. op ambtelijk niveau een gesprek plaats met twee brancheorganisaties uit de textielsector over de risico’s voor bedrijven om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen wanneer zij zakendoen in Xinjiang en welke ondersteuning het diplomatieke postennetwerk bedrijven kunnen bieden bij het inzichtelijk maken van deze risico’s. In al deze gesprekken is het onderwerp mensenrechtenschendingen tegen Oeigoeren expliciet aan de orde gekomen. IMVO-risico’s en ketenverantwoordelijkheid bij het ondernemen in China in het algemeen en in Xinjiang in het bijzonder zullen ook worden besproken tijdens een gesprek met vertegenwoordigers van de Nederlandse kappersbranche begin maart naar aanleiding van de berichtgeving in verschillende Nederlandse media dat Nederlandse pruiken mogelijk haar van Oeigoerse gevangenen in strafkampen bevatten.
Welke extra maatregelen gaat u treffen om beter in kaart te brengen welke bedrijven er profiteren van Oeigoerse dwangarbeid, naast het blijven wijzen op de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het kabinet heeft geen overzicht van bedrijven die via hun toeleveringsketen zijn gelinkt aan de situatie in Xinjiang. Het kabinet is wel in gesprek met bedrijven over IMVO in China, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Zodoende zet het kabinet ook in op een brede due diligence verplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Het is een verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om hun waardeketens in kaart te brengen en hierop gepaste zorgvuldigheid toe te passen, zoals de OESO Richtlijnen omschrijven.
Welke gevolgen hebben de berichten over deze gruwelijke mensenrechtenschendingen voor de Nederlandse en Europese handelsbetrekkingen met China? Bent u bereid dit in Europees verband aan de orde te brengen, inclusief de mogelijkheid over te gaan tot sancties?
Zoals ook eerder aangegeven maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. De berichtgeving over stelselmatige verkrachtingen en Oeigoerse dwangarbeid is zeer verontrustend. De Nederlandse economische relatie met China is zeer breed en veel Nederlandse bedrijven en sectoren hebben niets te maken met de problematiek in Xinjiang. In contacten met de Chinese autoriteiten is de problematiek in Xinjiang expliciet onderwerp van gesprek. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Nederlandse zorgen over de situatie van de Oeigoeren in Xinjiang geuit tijdens de Joint Economic Committee met China op 16 december jl. Ook in Europees en multilateraal verband spreekt het kabinet China aan op de kwestie. Er is een dialoog met het bedrijfsleven om de problematiek in Xinjiang en de gevolgen voor hun bedrijfsvoering te bespreken en het belang van due diligence en ketentransparantie te benadrukken. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven organiseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en VNO-NCW een sessie over de IMVO-risico’s rondom zakendoen in China voor Nederlandse bedrijven, waarbij de situatie in Xinjiang expliciet aan de orde komt. Conform de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. (21 501-20, nr. 1591) onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken momenteel de mogelijkheden om dit gesprek met bedrijven ook in Europees verband te voeren.
De Raad Buitenlandse Zaken heeft op 22 maart 2021 een pakket listings aangenomen in het kader van de EU-mensenrechtensanctieregime waarin vier personen en een entiteit verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in Xinjiang sancties zijn opgelegd, conform de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53).
Het ter dood veroordeelde Pakistaanse echtpaar Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de behandeling van het hoger beroep van het echtpaar Shafqat en Shagufta keer op keer wordt uitgesteld?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak in eerste aanleg dat het echtpaar ter dood veroordeeld is wegens blasfemie?
Nederland betreurt ten zeerste de terdoodveroordeling van het echtpaar. In diverse overleggen met uw Kamer heb ik mij krachtig uitgesproken tegen de doodstraf in het algemeen en tegen die straf op blasfemie in het bijzonder. Ieder doodvonnis is er één teveel – zelfs als die niet wordt voltrokken.
Welke mogelijkheden ziet u samen met uw collega-ministers in de EU om een herhaling van dit eerdere vonnis te voorkomen en het hoger beroep nu eindelijk op 15 februari doorgang te laten vinden? Bent u bereid alleen, maar bij voorkeur samen met andere collega-ministers in de EU, er bij de Pakistaanse overheid op aan te dringen dit echtpaar vrij te laten en zich in te spannen hen in veiligheid te brengen?
De zaak is momenteel onder de Pakistaanse rechter. Nederland en de EU interveniëren niet in de rechtsgang in andere landen. Nederland volgt deze rechtszaak desalniettemin al langere tijd en heeft zijn zorgen al diverse malen tegenover de Pakistaanse autoriteiten geuit. Op 4 februari jl. heeft de Nederlandse ambassade in Islamabad dit nogmaals in een gesprek met het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gedaan. Ook in EU-verband wordt het proces nauwgezet gevolgd en is de zaak diverse malen opgebracht bij de Pakistaanse ministeries van Mensenrechten en Buitenlandse Zaken. Op Nederlands initiatief hebben de EU-ambassadeurs op 10 februari jl. in een gesprek met de Pakistaanse Minister van Justitie wederom hun zorgen aan de orde gesteld.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de blasfemiewetten in Pakistan aangepast te krijgen zodat ge- en misbruik van deze wetten voorkomen wordt, waar mogelijk ook in samenspraak met (internationale) organisaties?
Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering, besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van blasfemiewetgeving regelmatig opgebracht. Op 16 december jl. heb ik nog met mijn Pakistaanse ambtsgenoot gesproken en mijn zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging en bescherming van religieuze minderheden in Pakistan overgebracht. Ook tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 8 december jl. heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd.
Bent u bereid om de rechtszaak te laten bijwonen door de Nederlandse vertegenwoordiger in Pakistan?
Nederland gaat in EU-verband na hoe de rechtszaak zo effectief mogelijk gevolgd kan worden.
Bent u bereid om er bij de Hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de heer Borrell, op aan te dringen een gemeenschappelijke demarche uit te voeren over deze rechtszaak en te pleiten voor vrijlating?
In september 2020 heeft Nederland deelgenomen aan een demarche in EU-verband over deze rechtszaak. Op Nederlands initiatief is de rechtszaak op 10 februari jl. in EU-verband aan de orde gesteld bij de Pakistaanse Minister van Justitie. Nederland zal, zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht blijven vragen voor deze rechtszaak.
Bent u bereid de advocaat van Shafqat en Shagufta, de heer Saif al Malook, wederom onderdak te schaffen en asiel te verlenen mocht deze opnieuw door doodsbedreigingen vanwege deze en andere rechtzaken moeten uitwijken naar het buitenland?
Het kabinet kan niet vooruitlopen op een eventueel asielverzoek van de heer Saif ul-Malook.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 12 februari 2021?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje»?1
Ja.
Klopt het dat bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het afgelopen jaar 24 meldingen zijn binnengekomen over Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen gemeld kunnen worden. Meldingen van zorgverleners en patiënten over bijwerkingen komen terecht bij het MEBI. Tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 zijn 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Patiënten met klachten kunnen zich ook melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Voor de uitzending heeft zich daar één patiënt gemeld in verband met een onverwachte zwangerschap. Distributeur Titus Health Care geeft aan 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Van de fabrikant (OCON) ontving de IGJ in 2020 vervolgens 5 meldingen over de Ballerine spiraal. Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid.
Kunt u aangeven waar de meldingen over expulsies van de Ballerine terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om de risico’s van de Ballerine in kaart te brengen?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie. Deze informatie halen zij uit het lopende onderzoek van de betrokken Franse notified body naar de Ballerine spiraal, de antwoorden van de Franse notified body en Franse bevoegde autoriteit op de vragen die de IGJ hun heeft gesteld en analyses naar aanleiding van de binnengekomen meldingen.
IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen.
Daarnaast was op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) al een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten.
Hoe zorgt u ervoor dat de gezondheid van vrouwen die kiezen voor een koperspiraaltje goed wordt gewaarborgd?
Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Er zullen bijvoorbeeld strengere eisen gesteld worden aan het leveren van klinisch bewijs en het actief volgen van de medische hulpmiddelen die al op de markt zijn. Daarnaast zullen gemelde problemen met medische hulpmiddelen, ook vanuit andere Europese landen, openbaar inzichtelijk worden via een grotendeels openbare Europese database (EUDAMED). Ik ben ervan overtuigd dat de MDR de patiëntveiligheid ten goede zal komen. Verder roep ik zorgverleners, fabrikanten en patiënten op hun klachten en bijwerkingen met betrekking tot medische hulpmiddelen te blijven melden via de beschikbare kanalen, zodat problematiek snel aan het licht zal komen en er actie kan worden ondernomen indien nodig. De attendering die het MEBI binnenkort zal uitbrengen is alvast een concrete actie die voortvloeit uit het aantal gedane meldingen.
Deelt u de opvatting van arts en epidemioloog Bijl dat het bij een aantal aspecten aan de wet- en regelgeving van medische hulpmiddelen rammelt? Zo ja, welke specifieke aspecten?
Onder de huidige wet- en regelgeving is inderdaad ruimte voor verbetering. Dit was ook de aanleiding tot de voornoemde nieuwe regelgeving, de MDR. Onder de MDR zullen strengere eisen gesteld worden aan de notified body’s om een gelijke, hoge kwaliteit van aangemelde instanties in de EU te bevorderen en te waarborgen. Er zullen ook scherpe eisen worden gesteld aan klinisch bewijs, met name voor hoog-risico-producten zoals implantaten. Verder komt er een striktere controle voor hoog-risico-producten nog voordat zij op de markt komen. Zo zal meestal klinisch onderzoek door de fabrikant nodig zijn, waaruit de veiligheid en effectiviteit blijkt. Daarnaast kan een extra controle door onafhankelijke experts plaatsvinden. De traceerbaarheid van medische hulpmiddelen zal worden verbeterd, waardoor patiënten eerder geïnformeerd zullen worden bij problemen met hun implantaat. Verder verplicht de verordening fabrikanten om actief de veiligheid en prestaties van hun medische hulpmiddelen te monitoren (post-market surveillance) om op die manier kwaliteit en veiligheid te kunnen borgen.
Fabrikanten dienen periodiek veiligheidsverslagen per medisch hulpmiddel te publiceren in EUDAMED. Een belangrijke doelstelling van EUDAMED is het vergroten van algehele transparantie, onder andere via betere toegang tot informatie voor zorgverleners en patiënten. Ook maatregelen die opgelegd zijn door Europese inspecties zullen openbaar worden. Lidstaten kunnen straks makkelijker informatie over incidenten, calamiteiten en corrigerende maatregelen uitwisselen. Ik ben ervan overtuigd dat de aanstaande verbeteringen in de wet- en regelgeving de patiëntveiligheid zeker ten goede zullen komen.
Kunt u toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat de gebruikers van medische hulpmiddelen zoals de Ballerine goed op de hoogte worden gebracht van eventuele voor- en nadelen?
Allereerst zie ik hierin een belangrijke taak voor zorgverleners. Patiënten moeten door artsen zorgvuldig en met nadruk geïnformeerd worden over het doel van een behandeling, de te verwachten gevolgen, de risico’s voor de gezondheid, de alternatieve onderzoeks- of behandelingsmethoden en de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid. Dit is wettelijk verankerd in de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Patiënten wil ik oproepen om de drie goede vragen van Samen Beslissen aan hun behandelend arts te stellen: «Wat zijn de mogelijkheden?» «Wat zijn de voor- en nadelen van die mogelijkheden?» «Wat betekent dat in mijn situatie?»
Ook fabrikanten hebben een rol in het goed informeren van zorgverleners over hun medische hulpmiddelen en hen te trainen op de veilige toepassing daarvan. Daarnaast speelt het MEBI een aanzienlijke rol in het verzamelen van bijwerkingen en het vervolgens uitbrengen van attenderingen daarover aan zorgverleners en patiënten. De Europese database EUDAMED zal ervoor gaan zorgen dat er meer transparantie komt over de beschikbaarheid van de verschillende medische hulpmiddelen inclusief relevante informatie over klinische bewijs en klachten.
Ik verwacht dat al deze middelen een bijdrage leveren aan het inzicht in de voor- en nadelen van een specifiek implantaat, zodat een patiënt samen met de behandelend arts een goede afweging kan maken.
Klopt het dat «notified bodies» (aangemelde instanties) beoordelen of een medisch hulpmiddel op de markt mag komen en dat deze «notified bodies» vrijwel altijd akkoord gaan met deze markttoelating gebaseerd op onderzoek aangeleverd door een fabrikant?
Vooruitlopend op de MDR worden al veel strengere eisen aan notified body’s gesteld dan voorheen het geval was. Een Europees team beoordeelt of de notified body voldoet aan de eisen uit de MDR. Dit team bestaat uit de lidstaat waar de instantie gevestigd is, experts uit twee andere lidstaten en de Europese Commissie. Deze gezamenlijke beoordeling is ingesteld om een gelijke, hoge kwaliteit van notified body’s in de EU te bevorderen en te waarborgen.
Na aanwijzing door de bevoegde autoriteit staan notified body’s, die gevestigd zijn in Nederland, onder toezicht van de IGJ. Het is de verantwoordelijkheid van de notified body om na een intensieve procedure te beoordelen of hoog-risico-producten, zoals de Ballerine spiraal, op de Europese markt mogen worden toegelaten. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door onafhankelijke (klinische) experts uit verschillende lidstaten die aantoonbaar kennis en ervaring hebben met dergelijke hulpmiddelen. Bij deze beoordeling wordt onder andere grondig nagegaan of de klinische onderbouwing voldoende is, welke klinische onderzoeken eventueel zijn uitgevoerd én of deze klinische onderzoeken de veiligheid en prestaties van het desbetreffende hulpmiddel voldoende ondersteunen. Indien deze experts concluderen dat de ondersteuning voor veiligheid en prestaties onvoldoende is, zal een notified body toegang tot de Europese markt weigeren.
Deelt u de opvatting dat de controle op medische hulpmiddelen en implantaten gebrekkig is en dat ernstige bijwerkingen vaak lang onopgemerkt blijven?
Patiënten moeten kunnen vertrouwen op de veiligheid van medische hulpmiddelen en die van implantaten in het bijzonder. De beschikbaarheid van veilige implantaten is voor veel patiënten van wezenlijk belang. Helaas zijn er in het verleden inderdaad incidenten geweest met verschillende implantaten. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom eerder al diverse verbeteracties in gang zet. Vanaf 26 mei 2021 zal de MDR en het daarbij behorende EUDAMED van toepassing zijn, waarmee ik zonder twijfel een aanzienlijke vooruitgang verwacht qua patiëntveiligheid, controle en transparantie. Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 6. Het melden van bijwerkingen, incidenten en calamiteiten via de bekende kanalen uit mijn antwoord op vragen 2 en 3 blijft van grote betekenis om eventuele problematiek snel aan het licht te brengen. Hiervoor zal ik aandacht blijven vragen. Daarnaast zal ik kwaliteitsregisters van de medisch specialistische beroepsgroepen actief blijven stimuleren in het kader van verbeteren van de kwaliteit van zorg rondom implantaten. Verder zet de IGJ in 2021 een extra thematisch onderzoek op implantaten in, waarmee ik een intensivering verwacht van het toezicht op implantaten.
Kunt u aangeven hoe u het huidige beleid inzake medische hulpmiddelen en implantaten gaat verbeteren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg» d.d. 25 januari jl?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het inhoud van het rapport «What do I care if you die» van Amnesty International?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty International?
Het Amnesty International rapport schetst een zorgwekkend beeld, waaronder de situatie waarin vele personen soms jarenlang vastzitten zonder toegang tot goede gezondheidszorg. Naar aanleiding van het Amnesty International rapport is er contact geweest met de Egyptische autoriteiten waarbij zij hun visie hebben gegeven op de situatie in Egyptische gevangenissen.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egyptische gevangenissen? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de algehele mensenrechtensituatie in Egypte en die in Egyptische gevangenissen verslechterd. Maatschappelijke organisaties brengen met enige regelmaat berichten naar buiten over de slechte omstandigheden in het Egyptische gevangeniswezen. Veel gevangenen, inclusief politieke gevangenen, zitten jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. (zie verslag dd. 29-01-2021, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2265) werd de mensenrechtensituatie in Egypte besproken. Vele LS hebben zorgen over die situatie. Ook Nederland is hierop ingegaan. Zorgen hieromtrent worden door Nederland en andere landen daarnaast in zowel bilateraal als multilateraal verband aangekaart. Tijdens de Universal Periodic Review van 2019 heeft Egypte meerdere aanbevelingen gekregen over de omstandigheden in het gevangeniswezen, waaronder het gebrek aan adequate medische zorg.
Wat vindt u van de wijze waarop politieke gevangen in Egypte worden behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als er sprake is van het bewust ontzeggen van toegang tot gezondheidszorg als straf en het zwaar lijden of pijn veroorzaakt, het gaat het om marteling? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het VN verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat zowel Nederland als Egypte hebben geratificeerd. Nederland heeft dit ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten in bilateraal en multilateraal verband.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om mensen die willekeurig gevangen zijn gezet vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. werd de brede mensenrechtensituatie in Egypte besproken waarbij Nederland zorg uitsprak over de situatie (zie ook antwoord op vraag 4 en 5). In VN- en EU-verband worden zorgen overgebracht over arbitraire detentie en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Tijdens de eerste maanden van de COVID-19 crisis heeft Nederland samen met gelijkgestemde landen via diplomatieke kanalen de Egyptische autoriteiten opgeroepen om de gevangenispopulatie te verkleinen door de meest kwetsbare groepen – zoals ouderen en gedetineerden met onderliggende gezondheidsproblemen – vrij te laten.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om de kwetsbaarste gevangenen vrij te laten, zoals ouderen en gevangenen met onderliggende gezondheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alle gedetineerden toegang moeten krijgen tot goede gezondheidszorg zoals een Covid-19-vaccinatie, zonder enige vorm van discriminatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in bilateraal en/of multilateraal verband bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft dit bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht gebracht. In gesprekken met de Egyptische mensenrechtenambassadeur heeft Nederland zorgen uitgesproken over het verlenen van adequate gezondheidszorg voor alle gedetineerden in Egyptische gevangenissen. In toekomstige dialoog zal Nederland, waar mogelijk, ook de toegang tot Covid-19-vaccinaties benadrukken.
Het bericht 'Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wat er met Ali, Samoal, Ibrahim gebeurde na hun uitzetting naar Soedan» d.d. 22 januari jl.?1
Ja.
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen decennium teruggestuurd naar Soedan?
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2020 zijn er vanuit de caseload van de DT&V, afgerond op tientallen, in totaal 190 Soedanese vreemdelingen aantoonbaar vertrokken naar Soedan. In circa 160 gevallen betrof dit zelfstandig vertrek, in circa 30 gevallen betrof dit gedwongen vertrek.
Is het u bekend hoeveel daarvan bij aankomst zijn aangehouden en/of vastgezet door de Soedanese veiligheidsdienst NISS? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel asielzoekers zijn aangehouden dan wel vastgezet door de NISS na terugkeer omdat monitoring geen deel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid. Op het moment dat een asielzoeker wordt uitgezet houdt dat in dat deze persoon geen recht op asielbescherming heeft in Nederland. Hij/zij heeft in dat geval de volledige asielprocedure doorlopen en heeft de mogelijkheid gehad om rechtsmiddelen in te stellen tegen een afwijzende beschikking. Indien de afwijzende beschikking in (hoger) beroep is vast komen te staan of niet in rechte is aangevochten, is het voorafgaand aan terugkeer aannemelijk dat hij/zij geen individueel risico loopt op ernstige schade of vervolging bij terugkeer. Nederland heeft op dat moment aan al haar verplichtingen voldaan in het kader van het (internationaal) vreemdelingenrecht. Er bestaat geen verplichting, internationaal of anderszins, om toe te zien op de situatie ná terugkeer. Het uitgangspunt is een goed doorlopen procedure en een zorgvuldige besluitvorming.
Daarnaast zal het in de regel niet mogelijk zijn om gebeurtenissen die zich mogelijk hebben voorgedaan na terugkeer in het land van herkomst in causaal verband te stellen met de in Nederland doorlopen asielprocedure. Ook om die reden zou monitoring geen waarde hebben.
Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Welke rol hebben de waarschuwingen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan gespeeld bij de besluitvorming van de uitzetting?
Bij beleidsprocessen omtrent het asiel- en terugkeerbeleid wordt gebruik gemaakt van een ambtsbericht en van andere gezaghebbende bronnen ten aanzien van het betreffende land. Een ambtsbericht bundelt feitelijke en objectieve informatie; daarbij wordt gebruik gemaakt van zowel openbare bronnen als informatie verkregen uit vertrouwelijke bronnen. Hierbij wordt informatie zoveel mogelijk geverifieerd door een breed scala aan bronnen te gebruiken.
In het algemeen ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 zijn de signalen van mensenrechtenorganisaties over uitzettingen naar Soedan expliciet benoemd. Uit de afweging van alle beschikbare informatie is echter gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Het nieuwe ambtsbericht wordt op korte termijn verwacht. Ook in dit ambtsbericht zal er aandacht besteed worden aan terugkeer vanuit het buitenland.
Op welke wijze en/of in samenwerking met wie of welke organisatie onderzoekt u hoe het teruggestuurde asielzoekers vergaat in de eerste periode na hun uitzetting?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke gegevens kwam u tot de conclusie dat het ondanks de conflicten veilig genoeg is in Soedan om asielzoekers uit te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de NISS een van de beruchtste veiligheidsdiensten van Afrika is en dat gedurende het bewind van president Omar al-Bashir Soedanese burgers met willekeurige arrestaties, intimidatie en bruut geweld geconfronteerd zijn? Zo ja, hoe komt u op basis hiervan tot de conclusie dat Soedan een veilig land is? En zo nee, waarom niet?
In zowel het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. oktober 2019 als het Algemeen Ambtsbericht Soedan d.d. juni 2017 is opgenomen dat de NISS zich schuldig maakte aan intimidatie, arrestatie, (langdurige) detentie en geweld tegen, onder andere, ngo-medewerkers, journalisten, demonstranten, politiek activisten en mensenrechtenverdedigers. Tevens is bekend dat de NISS en andere veiligheidstroepen vrijwel onbeperkte immuniteit genoten gedurende het bewind van al-Bashir.
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op vraag 4 en 6, is uit de afweging van alle beschikbare informatie echter gebleken dat Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan als na zorgvuldige toetsing van een individuele vrees niet is gebleken. Voorts is in bovengenoemde ambtsberichten opgenomen dat in het kader van terugkeer alleen mensen die door de Soedanese autoriteiten als een bedreiging worden beschouwd, mogelijk in de negatieve aandacht komen te staan van de autoriteiten en daardoor een risico lopen op mensenrechtenschendingen. Er is daarom geen reden geweest om aan te nemen dat alle Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan.
Bent u van mening dat Soedan zich aan de afspraak gehouden heeft en meewerkt aan uitzettingen die plaatsvinden in omstandigheden van veiligheid en waardigheid en met volledige naleving van internationale mensenrechten? Zo ja, kunt u dit toelichten? En zo nee, welke gevolgen heeft het dat Soedan zich niet aan de afspraak gehouden heeft?
Met het sluiten van het Memorandum of Understanding between The Ministry of Foreign Affairs of the Republic of Sudan and The Repatriation and Departure Service of the Ministry of the Interior and Kingdom Relations in the Netherlands in 2011 werd een stap gezet naar verbetering van de operationele terugkeersamenwerking met Soedan. Nadien bleek dat sommige van de gemaakte afspraken niet altijd werden nagekomen. Dit betrof echter operationele punten zoals lange doorlooptijden bij verzoeken de nationaliteit van (vermeende) onderdanen vast te stellen en het vervolgens uitblijven van afgifte van laissez-passers voor gedwongen vertrek.
Ondanks de aangrijpende ervaringen die in het NRC artikel zijn beschreven, heb ik geen concrete en onderbouwde signalen ontvangen van ernstige onregelmatigheden die gerelateerd waren aan de uitzetting van Soedanese asielzoekers. Zo heb ik ook vermeld in eerdere antwoorden op Kamervragen over uitzettingen naar Soedan. Een signaal dat is ontvangen in dit verband is geverifieerd en bleek niet gefundeerd, in die zin dat van enig verband met de doorlopen asielprocedure of de uitzetting niet is gebleken.2 Tot op heden heb ik geen nieuwe concrete en onderbouwde signalen ontvangen.
Zoals ik in mijn antwoorden op vragen 4 en 6 heb aangegeven is er op basis van alle beschikbare informatie geen reden om aan te nemen dat Soedanezen enkel vanwege het feit dat zij terugkeren in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik daarnaast uiteengezet welke individuele waarborgen er bestaan voordat er wordt overgegaan tot de uitzetting van een asielzoeker. Om deze reden ben ik van mening dat de terugkeer naar Soedan omkleed is met voldoende waarborgen en zie daarom ook geen aanleiding om op dit moment de samenwerking met Soedan anders in te vullen.
Uiteraard blijf ik de situatie nauwlettend in de gaten houden en mochten er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, zal ik beoordelen of dat grond is voor beleidsaanpassing.
Waarom is er doorgegaan met het aandringen op de afgifte van tijdelijke reisdocumenten voor uitzettingen, ondanks het feit dat er (internationaal) nieuwe getuigenissen van mishandeling naar buiten zijn gekomen?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik reeds uiteengezet op welke wijze de signalen en getuigenissen over uitzettingen mee zijn gewogen bij de besluitvorming omtrent het terugkeerbeleid naar Soedan. Zoals daar is aangegeven is uit de afweging van de beschikbare informatie gebleken dat de situatie in Soedan in algemene zin veilig genoeg is om tot uitzetting over te gaan en dat er geen reden is om aan te nemen dat Soedanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om deze reden in de bijzondere aandacht van de Soedanese autoriteiten staan. In lijn daarmee geldt dat de DT&V streeft naar een goede terugkeersamenwerking met alle relevante herkomstlanden waarmee Nederland diplomatieke contacten onderhoudt en waar naartoe gedwongen terugkeer kan plaatsvinden. Dit geldt ook voor Soedan.
Voorts is het zo dat een asielzoeker niet eerder wordt uitgezet dan nadat diens asielmotieven individueel zijn beoordeeld. Indien de IND de asielaanvraag heeft afgewezen heeft de vreemdeling altijd de mogelijkheid om hiertegen rechtsmiddelen (beroep en hoger beroep) in te stellen. Is de asielaanvraag afgewezen en is deze afwijzing naar aanleiding van een (hoger) beroep bevestigd door de rechter, of niet in rechte aangevochten, dan kan de asielzoeker worden uitgezet.
Heeft u in 2017 contact opgenomen met de Belgische regering waar getuigenissen van zes uitgezette Soedanezen hebben geleid tot de oproep tot aftreden van de Staatssecretaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat contact?
Er is in 2017 inderdaad contact geweest met de Belgische regering. Zij was destijds in afwachting van een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS). De situatie in België was niet vergelijkbaar met de situatie in Nederland omdat de Soedanezen in kwestie geen asielaanvraag hadden ingediend. Over dit rapport en hoe dit zich verhoudt tot het Nederlandse beleid heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer eerder geïnformeerd. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze reacties.3
Voorts heeft het CGVS in zijn rapport aangegeven dat zij geen absolute zekerheid of duidelijkheid heeft kunnen verkrijgen over de vraag of de feiten die worden genoemd in de getuigenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat een aantal belangrijke stukken uit de drie belangrijkste getuigenissen niet waarheidsgetrouw zijn, in die mate dat die vaststelling ernstige twijfel doet ontstaan bij de rest van de getuigenis.4
Vindt u een telefoongesprek via een slechte, regelmatig verbroken verbinding met een duur van 10–15 minuten voldoende om tot conclusies te kunnen komen? Zo ja, waarom?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele zaken. Wel kan ik u mededelen dat, daar waar conclusies worden getrokken, deze altijd zijn gebaseerd op alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden.
Waarom kwam u tot het oordeel dat een beleidswijziging of vervolgonderzoek niet nodig was ondanks de resultaten van het onderzoek van zowel het Nederlandse instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) als het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) die tot de conclusie komen dat «mishandeling cq. marteling het meest waarschijnlijke criminalistische kader van causale toedracht (is)»?
Uit de onderzoeken die u aanhaalt is niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen de in Nederland doorlopen asielprocedure en de bevindingen van deze onderzoeken. Om deze reden bestond er geen aanleiding om het beleid ten aanzien van Soedan te herzien. Over dit oordeel is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd in een eerdere beantwoording op vragen van uw Kamer, kortheidshalve verwijs ik u naar deze beantwoording.5
Kunt u een overzicht geven van de informatie op basis waarvan u het afgelopen decennium heeft geoordeeld dat het in Soedan in algemene zin veilig genoeg is, en hoe definieert u «veilig genoeg» in het geval van Soedan?
In mijn beantwoording op vragen 4 en 6 heb ik uiteengezet op welke bronnen het asiel- en terugkeerbeleid voor specifieke landen in het algemeen wordt gebaseerd. Dit betreft hoofdzakelijk ambtsberichten alsmede andere gezaghebbende bronnen. Dit is het afgelopen decennium ook het geval geweest voor Soedan.
Ter verduidelijking wil ik benadrukken dat de situatie in Soedan het afgelopen decennium niet in algemene zin veilig werd geacht. Er bestaan wel degelijk individuen en bepaalde groepen die asielbescherming nodig hebben en in het verleden gold er ook een zogeheten «15c-situatie» voor delen van Soedan. Dit is ook altijd duidelijk uiteengezet in het asielbeleid met betrekking tot Soedan.
Soedan werd, en wordt, echter wel veilig genoeg geacht om personen terug te sturen indien zij, nadat zij de volledige asielprocedure hebben doorlopen en nadat de afwijzende beschikking in rechte vast is komen te staan, geen recht op asielbescherming hebben. In deze context wordt een land van herkomst veilig genoeg geacht indien er geen aanleiding is om te geloven dat een persoon enkel vanwege het feit dat hij terugkeert in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van het land van herkomst zal staan.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de uitgezette asielzoekers om te onderzoeken wat er met hen is gebeurd na de terugkomst in Soedan en hoe het hen nu vergaat? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen 3 en 5 heb ik reeds aangegeven en uiteengezet dat en waarom monitoring geen onderdeel uitmaakt van het Nederlandse terugkeerbeleid.
Het bericht ‘Apartheid is in Israël al realiteit’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Apartheid is in Israël al realiteit» d.d. 21 januari jl.?1
Ja.
Heeft u eveneens kennisgenomen van het rapport «A regime of Jewish supremacy from the Jordan River to the Mediterranean Sea: This is apartheid» van 12 januari jl.?2
Ja.
Bent u ook van mening dat er parallelle rechtssystemen bestaan waarbij het voorkomt dat verschillende individuen die op dezelfde plek dezelfde misdaad plegen in verschillende rechtssystemen terechtkomen? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de gehele Westelijke Jordaanoever bezet gebied betreft is in dit gehele gebied volgens Nederland en de EU conform het internationaal recht het bezettingsrecht van toepassing. Daarbij moet worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechtenverdragen waarbij Israël partij is (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Bouali, Sjoerdsma, Van den Hul en Van den Nieuwenhuijzen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 939).
Israël mag als bezettende mogendheid volgens het bezettingsrecht in bezet gebied gebruikmaken van militaire rechtbanken om personen te vervolgen voor handelingen die in strijd zijn met veiligheidsmaatregelen die de bezettende mogendheid daar heeft getroffen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht. Deze vorm van rechtshandhaving is toegestaan in aanvulling op lokale (juridische) autoriteiten en is bedoeld voor een situatie waarin deze autoriteiten niet (volledig) kunnen voorzien in het handhaven van de veiligheidsmaatregelen.
Het kabinet is bezorgd dat in de praktijk er grote rechtsongelijkheid bestaat, bijvoorbeeld in de wijze waarop Israël optreedt tegen stenengooien door inwoners van nederzettingen en bij hetzelfde vergrijp door Palestijnen. Nederland brengt dit in de reguliere contacten met Israël op.
Deelt u de mening dat er binnen Israël sprake is van discriminatie op de huizenmarkt, ongelijke immigratiewetten, onderscheid in politieke rechten en verschil in bewegingsvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Formeel hebben alle Israëlische staatsburgers dezelfde rechten en plichten, hoewel er in de praktijk verschillen zijn tussen diverse bevolkingsgroepen.
Een door de Israëlische regering aangesteld onderzoekspanel stelde in 2003 vast dat de Arabische minderheid in Israël decennialang door de overheid is achtergesteld op het gebied van onder meer investeringen in het onderwijs, huisvesting, en arbeidsmarktparticipatie. Hoewel er sindsdien enige vooruitgang is geboekt op deze gebieden, brengt recente wetgeving het risico met zich mee dat discriminatie weer zal toenemen. In juli 2018 werd een wet aangenomen, die vastlegt dat Israël de natiestaat is van het Joodse volk. De wet is momenteel het onderwerp van verzoekschriften ertegen bij het Israëlische Hooggerechtshof. De wet bevat geen gelijkheidsbeginsel voor minderheidsgroepen en critici vrezen dat de wet, indien gehandhaafd, een basis kan vormen voor discriminerende wetgeving richting de Arabische minderheid in Israël.
Deelt u de opvatting dat bij een tijdelijke bezetting eenmaal regels horen die afwijken van de wetten in het land zelf en dat dit in het geval van de bezette Palestijnse gebieden betekent dat daar tijdelijk een militair regime geldt? Zo ja, valt naar uw mening een bezetting van meer dan 53 jaar nog altijd onder de noemer «tijdelijk»?
Ja, zie het antwoord op vraag 3. Nederland en de EU beschouwen de bezetting als tijdelijk en bepleiten consequent de twee-statenoplossing als enige manier om het conflict duurzaam te beslechten op een wijze die recht doet aan de aspiraties van beide partijen. Het kabinet en de EU hebben nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken tegen plannen om over te gaan tot annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever, en gewaarschuwd dat de voortdurende nederzettingenuitbreidingen ertoe leiden dat partijen afsteven op een een-staat realiteit, waarbij sprake is van ongelijke rechten en kansen voor de verschillende bevolkingsgroepen (zie ook Kamerstuk 23 432, nr. 475).
Hoe staat het verbod van de Israëlische regering op het op scholen laten komen van organisaties die Israël een «apartheidsstaat» noemen in verhouding tot de vrijheid van meningsuiting?
Organisaties die zich verzetten tegen de bezetting en opkomen voor de rechten van de Palestijnen hebben in Israël te maken met een krimpende ruimte, waarbij al vaker geprobeerd is toegang tot scholen voor dergelijke kritische organisaties te verbieden. Hoewel de lezing van B’tselem, die de aanleiding was voor dit besluit, wel is doorgegaan, is het kabinet bezorgd over deze pogingen om het debat te beperken. Nederland heeft de zorgen over de druk op maatschappelijke organisaties opgebracht.
Bent u bereid contact op te (laten) nemen met de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem voor een toelichting op het bovengenoemde rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nederland heeft altijd goede relaties gehad met B’Tselem. In de lopende contacten brengt B’Tselem diens visie naar voren. B’Tselem heeft in die contacten ook diens conclusies uit dit rapport gepresenteerd.
Welke stappen zouden er volgens u genomen moeten worden om de tweestatenoplossing dichterbij te brengen?
In de afwezigheid van directe en kansrijke onderhandelingen kunnen beide partijen zelfstandig, zonder overleg met de andere partij, stappen zetten om de twee-statenoplossing dichterbij te brengen en wederzijds vertrouwen te versterken. Het Kwartet heeft deze stappen in diens rapport van 2016 uiteengezet, waarbij Israël werd opgeroepen een einde te maken aan verdere uitbreidingen van de nederzettingen en acties die met het nederzettingenbeleid verbonden zijn, zoals sloop van Palestijnse bezittingen. De Palestijnen werden opgeroepen een einde te maken aan de onderlinge verdeeldheid en het gebruik van geweld. Beide partijen werden opgeroepen een einde te maken aan opruiende retoriek. In dit licht is het positief dat president Abbas voor het eerst sinds 2006 per decreet data heeft vastgesteld voor parlementaire en presidentiële verkiezingen. Verder bieden de normalisatie akkoorden tussen Israël en diverse landen uit de regio mogelijk aanknopingspunten om de dialoog tussen Israël en de Palestijnen te ondersteunen.
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zich uitgesproken voor de twee-statenoplossing en heeft aangekondigd de contacten met en steun aan de Palestijnse Autoriteit te willen versterken. Verder is het belangrijk dat met het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering en de nieuwe VN-gezant Wennesland het Kwartet ook weer bijeenkomt, om te bepalen hoe de EU, VN, VS en Rusland gezamenlijk kunnen optrekken.
Daarnaast kunnen concrete stappen gezet worden om praktische samenwerking te bevorderen, zoals Nederland doet door het faciliteren van trilateraal overleg op gebied van water, energie en handel. Ook de aanstaande Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) eind februari is een goed platform voor internationale donoren om met Israël en de Palestijnen te spreken over de Palestijnse economische ontwikkeling en staatsopbouw, concrete samenwerking, maar ook obstakels in het vredesproces. Tevens zal steun voor directe contacten tussen Israëliërs en Palestijnen gecontinueerd moeten worden, zoals ook Nederland doet via verzoeningsprojecten.
Vertraging in het onderzoek naar oorzaak, verloop en omvang van de knikkebolziekte in Oost-Afrika |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u naar aanleiding van uw antwoorden op de schriftelijke vragen van 18 december 2020 contact gehad met de onderzoekers en/of verantwoordelijken vanuit het ministerie of de voortgang van dit onderzoek?1 Zo ja, welk beeld kwam hieruit voort?
Ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staan in contact met de onderzoeksinstelling. Uit deze contacten komt naar voren dat de onderzoeksinstelling streeft naar een goede afronding van de activiteiten in lijn met de afspraak over de laatste verlenging tot en met 31 juli 2021.
Heeft u er begrip voor dat ondanks dat het onderzoek niet zelf is getroffen door de onveilige situaties, het onderzoek hierdoor wel is bemoeilijkt, met name het volgen van de cohort van circa 500 patiënten om een beeld te krijgen van het beloop en de incidentie van de ziekte?
Ik heb begrip voor de uitdagende omstandigheden waarin het onderzoek wordt uitgevoerd. Om het onderzoek ondanks deze omstandigheden af te kunnen ronden heb ik het onderzoek reeds drie keer verlengd, in 2017, 2019 en 2020.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn wanneer deze patiënten niet meer gevolgd kunnen worden en dus niet duidelijk kan worden vastgesteld hoe de ziekte zich verspreidt en hoe die zich ontwikkelt?
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden heb in augustus 2020 de activiteit voor een derde keer verlengd. Daarbij is ook gecommuniceerd dat dit de laatste verlenging zou zijn. Ik ga ervan uit dat het onderzoek op deze manier kan worden afgerond en wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit lopende onderzoek.
Vanuit de onderzoekers is geen signaal ontvangen dat meer tijd of financiering nodig zou zijn om het huidige onderzoek af te ronden. Wel heeft de Nederlandse ambassade in Juba, Zuid-Soedan een verzoek ontvangen voor financiering van vervolgonderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek past echter niet binnen de prioriteiten van de ambassade of de bredere BHOS-agenda.
Bent u bereid om toch te overwegen dit project een laatste maal te verlengen à € 200.000 om te voorkomen dat voorgaande investeringen teniet worden gedaan en ervoor te zorgen dat kinderen kunnen worden behoed tegen knikkebolziekte?
Zie antwoord vraag 3.
Emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld als gevolg van de lockdown |
|
Lisa Westerveld (GL), Jan de Graaf (CDA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Universiteit Leiden waaruit blijkt dat fors meer kinderen slachtoffer zijn van emotionele mishandeling en getuige van huiselijk geweld? Zijn er meer onderzoeken over de effecten van de lockdown op het welzijn van kinderen? Zo ja, welke zijn bij u bekend?1
Ja, wij zijn bekend met dit onderzoek van de Universiteit Leiden. Er is meer onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de lockdown op het welzijn van kinderen. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) biedt een overzicht van onderzoeken naar de gevolgen van de coronatijd op kinderen, jongeren en gezinnen.2 Het Verwey-Jonker Instituut heeft in juni 2020 het onderzoek «Kwetsbare gezinnen in tijden van Corona» uitgebracht, dat als bijlage bij de vierde voortgangsrapportage van het programma Geweld hoort nergens thuis naar uw Kamer is gestuurd.3
Daarnaast subsidieert ZonMw onderzoek naar het effect van het coronavirus COVID-19 op de maatschappij. Daarin is ook aandacht voor onderzoek naar vraagstukken rondom sociale en economische problemen die zijn blootgelegd of ontstaan door de coronacrisis.
Hoe verklaart u het dat de onderzoekers aangeven dat diverse vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld zijn toegenomen tijdens de lockdown, maar dit niet blijkt uit cijfers en signalen bij Veilig Thuis, Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming?
In het onderzoek van de Universiteit Leiden gaat het om een schatting van kindermishandeling op basis van vermoedens van professionals uit het onderwijs en de kinderopvang. Deze schatting is dat er in het voorjaar van 2020 vaker sprake was en van emotionele verwaarlozing van kinderen, waaronder verwaarlozing van het onderwijs en getuige zijn van huiselijk geweld, dan in het voorjaar van 2017. Uit deze studie onder deze groep professionals blijkt het aantal vermoedens van andere vormen van kindermishandeling dan emotionele verwaarlozing naar schatting niet significant gestegen te zijn.
Het landelijke beeld is dat het aantal adviesvragen aan Veilig Thuis in de eerste helft van 2020 is gestegen vergeleken met het jaar daarvoor. Het aantal meldingen bij Veilig Thuis is in deze periode stabiel gebleven (vanuit het onderwijs en de kinderopvang is het aantal adviesvragen en meldingen gedaald). Het gebruik van jeugdhulp is licht gedaald en de instroom bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) laat een stabiel beeld zien.
Er zijn zorgen over kinderen in kwetsbare situaties en over het effect van de maatregelen op huiselijk geweld en kindermishandeling tijdens deze coronacrisis. Ook tonen verschillende onderzoeken aan dat de coronaperiode een grote impact heeft op gezinnen. Sommige cijfers van betrokken organisaties lijken deze zorgen deels te bevestigen, waaronder recente cijfers van De Kindertelefoon, andere cijfers (vooralsnog) niet. Wij houden daarom samen met deze organisaties de (cijfermatige) ontwikkelingen momenteel en ook de komende tijd nauwlettend in de gaten. Zoals in de brief bij de vijfde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis is aangegeven, is een mogelijke verklaring van het stagneren van het aantal meldingen bij aanvang van de coronamaatregelen dat professionals tijdelijk minder zicht hadden op gezinnen. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven over de verklaringen voor deze ontwikkelingen.
Worden cijfers en signalen die binnenkomen bij deze instanties landelijk bijgehouden zodat trends tijdig zichtbaar zijn? Zo ja, waar? Kunt u een overzicht geven van het aantal signalen en de herkomst ervan in de afgelopen tien jaar?
Ja, op de website van het CBS staat de beleidsinformatie Veilig Thuis en beleidsinformatie Jeugdhulp en jeugdbescherming vermeld. Deze wordt halfjaarlijks gepubliceerd. Daarnaast houden genoemde organisaties eigen cijfers bij, zoals instroomcijfers of in het geval van Veilig Thuis-organisaties het aantal adviesvragen en meldingen, zodat trends tijdig zichtbaar zijn.
Veilig Thuis bestaat sinds 2015 en is regionaal georganiseerd. De Veilig Thuis-organisaties hebben zich de afgelopen jaren gezamenlijk ingespannen voor het eenduidig leveren van registratiegegevens aan het CBS, zodat naast regionale cijfers ook landelijke cijfers konden worden gegenereerd. Hierdoor is sinds 2019 landelijke beleidsinformatie Veilig Thuis beschikbaar. De meest recente beleidsinformatie Veilig Thuis heeft betrekking op de eerste helft van 2020. De regionale Veilig Thuis-organisaties hebben zelf vaker dan twee keer per jaar zicht op meldingen en adviesvragen binnen de eigen regio.
De RvdK houdt zicht op de instroom, sinds de coronapandemie ook specifiek de instroom van spoedzaken. De RvdK maakt sinds enkele jaren zijn landelijke, regionale en lokale cijfers inzichtelijk op www.cijfersrvdk.nl. Op deze website zijn de instroomcijfers van de RvdK sinds 2015 zichtbaar. Daarnaast deelt de RvdK gegevens met het CBS voor bovengenoemde beleidsinformatie jeugd.
Bent u het met de mening eens dat het logisch is dat spanningen, stress en onrust zijn toegenomen vanwege de coronacrisis en bijbehorende onzekerheden? Waar kunnen ouders en opvoeders terecht als zij vragen hebben of ondersteuning nodig hebben? Bent u het met de mening eens dat er een toegankelijke plek moet zijn waar ouders en opvoeders hulp kunnen krijgen, los van jeugdbeschermingsorganisaties? Zijn mogelijkheden om anoniem te chatten (zoals bij hulporganisatie Fier) bekend bij de meeste ouders? Zo nee, wat doet u eraan om de bekendheid te vergroten?
Wij zien met u dat spanningen, stress en onrust kunnen toenemen tijdens de coronacrisis. Op verschillende manieren geven we tips over hoe om te gaan met deze gevoelens, zoals op de coronawebsite van de rijksoverheid.nl. Ook voor ouders en opvoeders is het van belang dat zij hulp kunnen krijgen. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) heeft informatie voor ouders en opvoeders.
Daarnaast zijn er diverse telefoonlijnen voor ondersteuning bij spanningen waarnaar verwezen wordt op de verschillende websites en via social media:
Voor opvoedvragen of spanningen tussen partners/ouders kunnen mensen bellen met MIND Korrelatie 0900 1450. Chatten of Whatsappen kan ook.
Kinderen kunnen hun verhaal kwijt bij De Kindertelefoon.
Volwassenen kunnen de Luisterlijn bellen.
Jongeren tussen de 8 en 25 jaar kunnen anoniem hulp zoeken via jongerenhulponline.nl.
Er zijn ook andere organisaties die online, via chats of telefonisch hulp bieden, zoals de chat via JouwGGD.nl, de Ouderlijn.nl en de chat van Fier.
Ook Veilig Thuis heeft een chatfunctie, bedoeld voor mensen die te maken hebben met huiselijk geweld of kindermishandeling en voor omstanders. Via de chat kan advies gevraagd worden over de situatie. Als spanningen hoog oplopen en dit leidt tot onveilige situaties kan iedereen bellen of chatten met Veilig Thuis. De chat van Veilig Thuis is tijdens de maatregel van de avondklok langer bereikbaar tot 22.00 uur. De chatfunctie is nadrukkelijk bedoeld voor adviesvragen en is anoniem.
Daarnaast biedt de campagne «Ik vermoed huiselijk geweld» op verschillende manieren handelingsperspectieven als er een vermoeden is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Op de campagne website «ikvermoedhuiselijkgeweld.nl» zijn tips opgenomen over wat omstanders voor anderen kunnen doen als er zorgen zijn en waar betrokkenen kunnen voor hulp, ook als iemand zelf in een onveilige situatie zit.
Wat doet u om hulpverleners die in de gezinnen werken te ondersteunen om hun werk veilig te kunnen doen en besmettingsrisico’s te voorkomen?
Iedereen die in de zorg werkt moet dit veilig kunnen doen. Goede en voldoende bescherming van zorgmedewerkers én patiënten staat voorop. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector.
Persoonlijke beschermingsmiddelen beschermen het kind, de jongere en de professional tegen het coronavirus. Professionals maken in elke situatie een gedegen afweging over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, op basis van ervaring, professioneel inzicht en met behulp van afwegingskaders. Op de website van het NJI4 staan handreikingen voor professionals om te bepalen wanneer je welke persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt. Daarnaast geeft het Outbreak Management Team5 (OMT) aan dat er ruimte blijft voor professionals om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de normen in de richtlijnen voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, als de situatie daarom vraagt. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het OMT dit niet alleen zegt vanuit het oogpunt van infectiepreventie, maar ook om rekening te houden met gevoelens van onzekerheid of onveiligheid bij de medewerkers. Werkgevers moeten dergelijke verzoeken en signalen van hun medewerkers serieus nemen.
Professionals staan voor de uitdaging om goede afwegingen te maken tussen de vragen en behoeften van gezinnen en maatregelen met het oog op gezondheidsrisico’s. Dit vraagt meer dan ooit om het leveren van maatwerk. Het is belangrijk dat professionals zorgvuldig blijven afwegen welke vorm van contact past bij de specifieke situatie van het kind, de jongere, het gezin of andere betrokkenen. Op de website van het NJI wordt deze informatie gedeeld voor ouders, jongeren en professionals.
Zijn ook in de huidige lockdown kinderen «uit het oog verloren» door scholen? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat dit? Wat wordt er gedaan om hen weer in beeld te krijgen?
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) heeft begin januari een peiling uitgezet onder haar leden.6 In vergelijking met de vorige lockdown hebben bijna alle scholen vanaf het begin alle leerlingen in beeld. Ook worden er meer leerlingen opgevangen, met name ook leerlingen in een kwetsbare positie. We vragen er bij scholen en schoolbesturen aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders. Wanneer er geen contact wordt verkregen met de leerling of de ouder(s), kan de school een melding doen via het verzuimregister in de categorie «overig verzuim». De school en leerplichtambtenaar stemmen dan met elkaar af hoe contact wordt verkregen met de leerling en de ouder(s) om tot een oplossing te komen. De leerplichtambtenaren, RMC-begeleiders, jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen werken samen aan het ondersteunen van de scholen in het omgaan met corona-verzuim.
Wat doet u specifiek in deze periode van lockdown om scholen en leerkrachten te ondersteunen wanneer zij zien dat het niet goed gaat met een leerling? Is er specifiek beleid om deze kinderen zoveel mogelijk naar de noodopvang te laten gaan?
Voor hulp en advies op het gebied van onderwijs in tijden van corona blijft lesopafstand.nl het startpunt. Hier zetten de PO-raad, VO-raad, Kennisnet en andere sociale partners in het onderwijs zich onverminderd voor in. Er is € 210 miljoen beschikbaar gesteld om extra hulp in te zetten binnen de school, bijvoorbeeld leraren, onderwijsassistenten maar ook ondersteunend personeel voor noodopvang of ter ontzorging van leraren in deze uitdagende tijd.
We vragen er aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders. Er is geleerd van de eerste lockdown in het online lesgeven. Leerkrachten doen hun uiterste best om vinger aan de pols te houden en te zien hoe het gaat met kinderen. Een school kan (waar nodig in overleg met de gemeente) een kind waarmee het niet goed gaat aanmerken als kwetsbaar en opvangen in de noodopvang. Als een school vermoedt dat er sprake is van een acuut of structureel zorgelijke situatie kan de school in eerste instantie overleggen met het lokale team, jeugdhulpaanbieders en/of Veilig Thuis. Voor scholen is op de site weeraanwezigopschool.nl informatie te vinden als zij zich zorgen maken over een leerling of diens gezinssituatie en op de site van Stichting School en Veiligheid o.a. hoe scholen toch de sociale veiligheid op afstand in de gaten kunnen houden en ook wat te doen als dingen echt minder goed blijken te gaan.7 Daarnaast is de app Meldcode kindermishandeling voor het onderwijs gelanceerd in de eerste periode van afstandsonderwijs. De app is laagdrempelig, anomien en gericht op gebruik in de dagelijkse praktijk van scholen. Tevens is in de «Week tegen Kindermishandeling» in november jl. door het onderwijsveld het «Handelingskader kindermishandeling en huiselijk geweld: randvoorwaarden en richtlijnen voor uitvoering van de wet meldcode in de praktijk» gepubliceerd.8 Met dit kader beogen de AVS, PO-raad en VO-raad de randvoorwaarden voor signalering en aanpak van kindermishandeling in het onderwijs te verhelderen en een implementatie-impuls te geven aan de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling door onderwijsorganisaties en hun professionals.
Tot slot is eerder gecommuniceerd dat het belangrijk is dat scholen zich bewust zijn van hun signalerende rol in het (mentaal) welbevinden van leerlingen, en hoe zij mét ouders samenwerken om er samen voor leerlingen te zijn.9
Bent u het met de onderzoekers eens dat het sluiten van de scholen, zeker voor deze groep kwetsbare kinderen, zoveel mogelijk voorkomen dient te worden en dat nu, tijdens de sluiting, het van belang is dat beter in kaart gebracht moet worden welke gezinnen kwetsbaar zijn en wat ouders nodig hebben om hun kinderen beter te kunnen begeleiden? Zo ja, wat gaat u met de aanbevelingen uit het onderzoek doen?
De onderzoekers geven aan dat, indien sluiting onvermijdelijk is, het van belang is dat contact met ouders wordt gefaciliteerd, om beter in kaart te brengen welke ouders wel en niet in staat zijn om hun kinderen te begeleiden in het thuisonderwijs, of ouders spanningen in het gezin ervaren, en om te inventariseren wat ouders en het gezin nodig hebben om hun kinderen beter te kunnen begeleiden. Wij zijn het met de onderzoekers eens en vinden dat dit contact er ook met leerlingen en ouders moet zijn. In de eerdere Kamerbrieven vragen wij er aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders.10 Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 7 worden scholen hierin ondersteund11. Alle scholen gaan over op onderwijs op afstand, maar kinderen in een kwetsbare positie kunnen wel naar school. Of een leerling in een kwetsbare positie naar school gaat, wordt door de school bepaald, in overleg met ouders/verzorgers en waar nodig de gemeente. De leerlingen waar het om gaat, zijn meestal al bekend bij de scholen en de gemeenten. Scholen kunnen bij zorgen over kinderen overleggen met het lokale team, jeugdhulpaanbieders en/of Veilig Thuis. Gemeentelijke organisaties kunnen ook overleggen met de RvdK en Gecertificeerde Instellingen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat de resultaten duidelijk maken dat «de negatieve effecten van de sluiting van de scholen en kinderopvang op de (onveilige) thuissituaties van kinderen en gezinnen meegenomen moeten worden in beslissingen omtrent de vorming van beleid»? Zo ja, hoe weegt u deze resultaten mee?
Ja, dat ben ik met de onderzoekers eens. Het kabinet is zich bewust van de negatieve effecten van de sluiting van het onderwijs voor kinderen en gezinnen, zoals onder andere verwoord in dit onderzoek en daarom is eerder aangegeven dat zodra het kan, de scholen weer open moeten gaan. De basisscholen kunnen vanaf 8 februari 2021 weer open. De dreiging van een derde golf door varianten van het virus maakt het helaas onmogelijk om nu ook de scholen in het voortgezet onderwijs te openen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over kindermishandeling en huiselijk geweld van 8 februari 2021?
Ja.
De zorgelijke ontwikkelingen voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkelingen in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over de onrustige situatie in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen waarbij ten minste 54 doden zijn gevallen, de persvrijheid onder druk staat en het het maatschappelijk middenveld onmogelijk wordt gemaakt om de verkiezingen te monitoren, zoals onder meer door de ingetrokken accreditatie van Citizens Coalition for Electoral Democracy (CCEDU)?
Het kabinet is bezorgd over de gespannen situatie in Uganda. Verkiezingsperiodes in Uganda zijn vaker onrustig verlopen, maar het grootschalig geweld van 18 en 19 november jl. waarbij ten minste 54 doden vielen en de vergaande beperkingen op de persvrijheid en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om onder ander de verkiezingen te monitoren, zijn ongebruikelijk voor Uganda en reden tot grote zorg.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Oegandese ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren, onder meer in EU-verband en met gelijkgezinden, uitgesproken over de situatie in Uganda, waarbij zorgen zijn gedeeld over de krimpende ruimte voor de media en het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft in die gezamenlijke verklaringen de Ugandese autoriteiten opgeroepen tot het waarborgen van persvrijheid, het belang van het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en het belang van transparante en vreedzame verkiezingen.
EU-ambassadeurs hebben in een politieke dialoog op 6 november jl. met president Museveni het buitensporig optreden van veiligheidsdiensten aan de orde gesteld. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Mede namens Nederland gingen er op 8 januari jl. verklaringen van leden van de Media Freedom Coalition (MFC) en de Partners for Democracy and Governance (PDG, een lokale groep van donorlanden) uit. In beide verklaringen worden de Ugandese autoriteiten opgeroepen om in aanloop naar de verkiezingen het maatschappelijk middenveld ruimte te bieden en om de persvrijheid te waarborgen.
Op 12 januari jl. riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Ugandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Het kabinet steunt deze EU-verklaring en onderstreept het belang van persvrijheid en het behoud van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Nederland is vanaf januari 2021 een jaar lang voorzitter van de lokale Justice Law and Order Sector (JLOS) donorgroep in Uganda. In die hoedanigheid zal Nederland zich onder meer inzetten voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland houdt mede in EU verband de situatie in Uganda nauwlettend in de gaten en zal zich beraden op verdere stappen als de situatie daarom vraagt.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Europese ambtgenoten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op korte termijn te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld door een gezamenlijke EU-verklaring richting Oeganda over een eerlijk verkiezingsproces, inclusief vrijheid voor de media om het verkiezingsproces te volgen en vrij en open toegang tot internet? Zo ja, bent u bereid hierin het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn deze vragen te beantwoorden met het oog op de te houden verkiezingen in Oeganda?
Het bericht ‘Vluchtelingen die in Nederland aankwamen, waren al statushouders in Griekenland’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vluchtelingen die in Nederland aankwamen, waren al statushouders in Griekenland»?1
Ja.
Klopt het dat tot op heden pas 50 in plaats van het beloofde aantal van 100 kinderen en kwetsbare mensen vanuit Griekenland in Nederland zijn gearriveerd? Zo nee, wat is het aantal dat vorige week in Nederland is gearriveerd?
Over de uitvoering van het herplaatsingsaanbod heb ik uw Kamer per brief d.d. 19 januari jl. geïnformeerd. In lijn met de motie Voordewind c.s. heeft het kabinet zich maximaal ingespannen om invulling te geven aan het herplaatsingsaanbod naar aanleiding van de humanitaire noodsituatie als gevolg van de branden in Moria. Het kabinet is niet voornemens om een additioneel herplaatsingsaanbod te doen.
Naar aanleiding van het Griekse herplaatsingsverzoek uit september 2019 hebben dertien lidstaten en drie geassocieerde Europese landen op verschillende momenten toezeggingen gedaan om in totaal circa 5.200 personen, waarvan 1.600 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), vanuit Griekenland te herplaatsen. IOM, samen met EASO, UNHCR en UNICEF, ondersteunt in opdracht van de Europese Commissie de Griekse autoriteiten bij deze operatie. De organisatie meldt dat op peildatum 22 januari 2021 elf lidstaten in totaal 2.269 asielzoekers en statushouders hadden herplaatst, waarvan 586 amv.
Klopt het dat de meeste mensen die vorige week in Nederland aankwamen, in Griekenland al een verblijfsvergunning hadden en op het moment van de brand in opvangkamp Moria, niet in het kamp verbleven? Zo nee, hoeveel mensen van deze groep verbleven op het moment van de brand wel in Moria? Zo ja, erkent u dat dit niet in lijn is met de Moria-deal die specifiek betrekking had op het opvangen van honderd mensen die slachtoffer werden van de verwoestende brand en hiermee niet is voldaan aan de gemaakte beloftes?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan alsnog aan de Moria-deal te voldoen door naast de mensen die vorige week aankwamen in Nederland op de kortst mogelijke termijn honderd kwetsbare mensen en kinderen op te vangen die wel slachtoffer waren van de brand? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat vluchtelingen die dit jaar via Griekenland naar Nederland zijn gereisd, ondanks het gebrek aan adequate en fatsoenlijke opvang in Griekenland, worden teruggestuurd?2 Bent u bereid dit besluit terug te draaien en ervoor te zorgen dat hetzelfde niet gebeurt met de mensen die vorige week in Nederland zijn aangekomen?
Het is juist dat in Nederland ingediende asielverzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de betreffende personen al asielbescherming genieten in Griekenland. Deze statushouders dienen terug te keren naar Griekenland. Dit is conform de Europese en nationale asielregels. In de individuele zaken heeft de IND, en eventueel de rechter in beroep, geoordeeld dat een terugkeer van statushouders naar Griekenland niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Hierbij zij opgemerkt dat de Griekse asieldienst sinds het aantreden van de nieuwe Griekse regering in 2019 een grote inhaalslag met de behandeling van asielaanvragen heeft gemaakt. Hierdoor komt het de laatste tijd ook vaker voor dat vreemdelingen na hun (onrechtmatige) vertrek uit Griekenland door de Griekse asieldienst in het bezit worden gesteld van een asielvergunning.
Zoals eerder gemeld zijn de naar Nederland herplaatste personen statushouders. Daarmee wordt voorkomen dat de herplaatsten later zouden moeten worden uitgezet indien zou blijken dat zij geen recht op asiel hadden. De toegekende status in Griekenland wordt door Nederland overgenomen.
Wat is uw reactie op het afschuwelijke bericht dat baby’s in het nieuwe opvangkamp op Lesbos worden gebeten door ratten?3
Het kabinet is het met u eens dat de omstandigheden van opvang op de Griekse eilanden zorgelijk zijn en verbetering behoeven. Specifiek met betrekking tot de situatie op Lesbos kan ik u melden, onder verwijzing naar mijn brief van 19 januari jl., dat de opvangomstandigheden in het nieuwe tijdelijke opvangkamp Mavrovouni in bijna alle opzichten beter zijn dan in het zwaar overbevolkte Moria. Mij is dit zeer onlangs nog bevestigd door de Nederlandse ambassadeur in Griekenland, naar aanleiding van haar werkbezoek aan Mavrovouni op 28 januari jl. Deze observaties worden bovendien onderschreven door commissaris Johansson en andere gesprekspartners van de Europese Commissie alsmede de UNHCR. Sinds de verschrikkelijke branden in Moria zijn circa 6.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen vanaf Lesbos overgebracht naar het vasteland. De overige migranten en vluchtelingen zijn elders op het eiland in het nieuwe tijdelijke opvangkamp Mavrovouni ondergebracht. Waar zich destijds in en rond Moria ongeveer 13.000 bewoners bevonden, is dit aantal in het nieuwe kamp teruggebracht tot 7.200, een reductie van 45%.
De Griekse autoriteiten hebben zich, samen met de Europese Commissie, de VN en diverse NGO’s, ingespannen om het nieuwe opvangkamp Mavrovouni op Lesbos beter en ruimer op te zetten dan destijds Moria. Het is er zes keer zo groot en iedereen heeft een dak – weliswaar een tent – boven zijn hoofd. Ook de hygiënische situatie is beter dan op Moria: de Europese Commissie en de UNHCR melden dat het kamp over meer wc’s, douches en waterpunten beschikt, de afwatering – na aanvankelijke problemen – naar behoren functioneert en ook het afvalmanagement op orde is. De medische voorzieningen zijn eveneens verbeterd. Er is een medical area ingericht, waar een mobiele kliniek staat en de Nederlandse hospitainer weer zal worden opgebouwd. Hier wordt ook een apotheek ingericht. Sinds december zijn er geen nieuwe COVID-19 gevallen onder migranten en vluchtelingen. Nieuw gearriveerden worden preventief in isolatie geplaatst.
Volgens de Griekse autoriteiten zijn de recente beweringen over kinderen die door ratten zijn gebeten ongegrond. De Griekse Minister van Migratie en Asiel heeft op 21 december 2020 een persbericht uitgegeven waarin deze aantijgingen worden ontkend. Tot dusver is er volgens Griekse autoriteiten geen melding gemaakt van een dergelijk geval aan de gezondheidsdiensten, noch door het management, noch door enige arts. Overigens zijn op Samos en Chios wel gevallen bekend.
Daarnaast kan ik u melden dat het onderzoek van de Griekse autoriteiten naar de aanwezigheid van loodvervuiling in het opvangkamp Mavrovouni uitwijst dat het loodgehalte in de woonzones binnen de aanvaardbare limieten valt.4 Zoals bekend is het opvangkamp gebouwd op militair terrein en is een deel hiervan (21.000 van de in totaal 341.000 vierkante meter) in het verleden door het Griekse leger gebruikt voor schietoefeningen. Een monster dat is genomen buiten de woonzone had een loodgehalte dat de wettelijke limiet overschreed. Naar aanleiding van de bevindingen worden momenteel op relevante plekken extra voorzorgsmaatregelen genomen, zoals ophoging met schone grond en het leggen van cementbases voor openbare ruimtes.
Hogergenoemde verbeteringen nemen niet weg dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder in het nieuwe opvangkamp, niet aan alle standaarden voldoen en verdere, structurele verbeteringen nodig zijn. De Taskforce Griekenland van de Europese Commissie ondersteunt de Griekse autoriteiten hierbij. Momenteel is de Taskforce bezig om de locatie van een nieuw «Multi Purpose Reception and Identification Centre»(MPRIC) op Lesbos te bepalen. Naar verwachting komt hier eind januari uitsluitsel over. De oplevering is voorzien in september 2021. Ook op de overige eilanden waar eerder hotspots zijn gevestigd wordt gewerkt aan de structurele verbetering van de opvang- en asielvoorzieningen door middel van de bouw van deze MPRICs. De centra op Kos en Leros zijn gereed en al in gebruik genomen. Daarnaast is het nieuwe centrum op Samos, met een capaciteit van 1.000 personen, nagenoeg gereed voor gebruik. De oplevering van de MPRIC voor Chios is voorzien in december 2021. Daarnaast ondersteunt de Taskforce de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van o.a. asiel- en terugkeerprocedures, opvang en integratie.
In het licht van het bovenstaande doet het kenmerken van Mavrovouni als «Moria 2.0» geen recht aan de realiteit, noch aan de geleverde inspanningen van de Griekse autoriteiten, de Europese Commissie en (internationale) organisaties.
Over de inzet en bijdragen van het kabinet in Griekenland is de Kamer meermaals geïnformeerd.5In verschillende contacten met de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verdere verbeteringen. Nederland heeft diverse experts aan hogergenoemde Taskforce verbonden om hieraan bij te dragen.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp die zich op de Griekse eilanden en met name in Moria 2.0 ontwikkelt, niet langer tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u op korte termijn doen om de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren? Bent u specifiek bereid samen met de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie zich in te zetten om de onverdraagzame situatie van kwetsbare mensen en kinderen zo snel mogelijk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid naast het voldoen aan de werkelijke voorwaarden van de Moria-deal en gezien de onmenselijke omstandigheden op de Griekse eilanden een groter aantal kwetsbare mensen op te nemen in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wederom seksueel grensoverschrijdend gedrag op de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wrange afloop van MeToo-klacht bij de UvA»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat zich wederom een situatie rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voorgedaan die blijkbaar pas consequenties kreeg toen journalisten hier opvolging aan gaven?
Ik betreur het ten zeerste dat zich een situatie rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voorgedaan op de UvA waarbij de klager ontevreden is over de afhandeling van de klacht door de UvA.
De UvA heeft mij geïnformeerd dat de formele klacht van de studente deels gegrond is verklaard door het College van Bestuur, en dat er met de betreffende docent bindende afspraken gemaakt zijn over zijn gedrag. In het najaar van 2020 zijn er nieuwe signalen ontvangen over ongewenst gedrag van de docent. Gezien het verleden heeft de decaan na deze nieuwe signalen een extern bureau opdracht gegeven onderzoek te doen. Voor de periode dat dit onderzoek loopt is de docent volledig uit het onderwijs gehaald.
Heeft u contact gehad met de betreffende instelling om na te gaan waarom de docent in kwestie op non-actief is geplaatst zodra NRC Handelsblad vragen stelde over deze kwestie? Zo nee, wilt u dat doen?
Ja, ik heb contact gehad met de UvA. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is de docent voor de periode dat het onderzoek naar zijn gedrag loopt volledig uit het onderwijs gehaald. De aanleiding voor het onderzoek waren volgens de UvA nieuwe signalen over het gedrag van deze docent.
Hoe kijkt u ernaar dat er volgens de UvA geen aanknopingspunten waren voor nader onderzoek omdat andere slachtoffers geen formele klacht wilden of konden indienen omdat dit niet op anonieme basis kan? Bent u van mening dat dit beleid bijdraagt aan een veilige sociale omgeving voor personen die melding willen maken van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, welke vervolgstappen vloeien hieruit voort?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat – na het deels gegrond verklaren van de klacht – is nagegaan of nader onderzoek mogelijk was op basis van enkele andere signalen die alleen bij de vertrouwenspersoon bekend waren. De vertrouwenspersoon had tijdens de klachtprocedure aangegeven dat die meldingen er waren, maar kan zonder toestemming van de melder geen nadere informatie delen over de aard van een melding. In samenspraak met de vertrouwenspersoon is er contact geweest met degenen die zich hadden gemeld, maar zij gaven aan niet verder mee te willen werken aan vervolgonderzoek. Er zijn wel gesprekken gevoerd met enkele docenten om na te gaan of er aanknopingspunten waren voor vervolgonderzoek. Dat bleek niet het geval. Het uitgangspunt voor nader onderzoek was overigens niet dat er een formele klacht zou moeten worden ingediend of dat dit niet op anonieme basis zou kunnen.
In het rapport Evaluatie universitaire ombudsfunctie2 wordt ingegaan op de wenselijkheid en het beleid ten aanzien van anoniem melden: Anoniem melden betekent dat de melder zich niet bekend maakt aan vertrouwenspersoon of ombudsfunctionaris. Het is lastig om een anonieme melding te behandelen omdat de context van het grensoverschrijdend gedrag relevant is voor het begrijpen en onderzoeken van de melding. Niettemin kan het waardevol zijn om op basis van anonieme signalen in een vroegtijdig stadium onderzoek te doen. In het Landelijk kader voor invulling universitaire ombudsfunctie3 wordt het wel of niet toestaan van anonieme meldingen aan de instelling overgelaten.
De vertrouwelijkheid van een melding wordt door zowel vertrouwenspersoon als ombudsfunctionaris gegarandeerd. De anonimiteit zal op verzoek van de melder altijd geborgd worden. In het Evaluatierapport universitaire ombudsfunctie4 wordt erop aangedrongen om in de informatievoorziening over de ombudsfunctionaris op te nemen dat de anonimiteit van de melder gewaarborgd is. Dit kan tevens de meldingsbereidheid vergroten.
Wat vindt u ervan dat een slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag zich gedwongen ziet van stad en/of instelling te veranderen omdat de dader ongemoeid zijn werkzaamheden mag voortzetten?
Ik betreur het als slachtoffers zich genoodzaakt voelen dergelijke keuzes te maken.
Erkent u dat het anonimiseren van officiële klachten een grote drempel voor de meldingsbereidheid zou wegnemen? Deelt u de zienswijze dat er mogelijkheden zijn om hoor en wederhoor anoniem te faciliteren?
De anonimiteit van de melder kan bij vertrouwenspersoon en ombudsfunctionaris geborgd blijven. Het is belangrijk om dit helder aan studenten en medewerkers te communiceren om de meldingsbereidheid te vergroten. Bij de klachtencommissie is dit niet mogelijk. Wel zou het mogelijk moeten zijn dat klager en beklaagde elkaar niet tegenkomen bij de hoor en wederhoor.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk mag zijn op welke instelling iemand onderwijs geniet of werkt voor de manier waarop een klacht over ongewenst gedrag wordt behandeld en opgevolgd? Zo ja, bent u bereid dit beleid gelijk te trekken voor alle instellingen door een nationaal en onafhankelijk meldpunt op te richten?
Ik acht het van belang dat op iedere instelling dezelfde mogelijkheden zijn om ongewenst gedrag te melden en klachten in te dienen. Alle universiteiten hebben dan ook een gedragscode sociale veiligheid en een klachtencommissie, in de cao is de aanstelling en taakstelling van vertrouwenspersonen vastgelegd. Daarnaast is er in de cao Nederlandse Universiteiten 2020 afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Universiteiten krijgen een jaar de tijd om dit te regelen.
De behandeling en opvolging van klachten is echter altijd context gebonden, de specifieke omgeving is relevant voor het begrijpen en onderzoeken van de casus. Voor de opvolging van klachten is er geen uniform beleid mogelijk, dit betreft immers altijd het maken van contextgevoelige afwegingen in een specifieke casus. Dit is ook waarom één nationaal meldpunt geen uitkomst is om intimidatie tegen te gaan: dit plaatst de melding en aanpak van wangedrag te ver weg van de werkvloer.
Is het feit dat er zich weer een casus van grensoverschrijdend gedrag voordoet op nota bene dezelfde faculteit als enige tijd geleden ook het geval was, ondanks de aanwezigheid van een ombudspersoon, reden om te starten met het heroverwegen van een nationaal, onafhankelijk en laagdrempelig meldpunt zoals is gevraagd in motie van de leden Kerstens en Van den Hul? Zo nee, wanneer voorziet u hier wel reden toe?2 3
Onderzoeken van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, de vakbonden FNV/VAWO en Promovendi Netwerk Nederland, naast de aandacht voor #metoo casussen in de media maken duidelijk dat er gewerkt moet worden aan het verbeteren van de sociale veiligheid. Dat gebeurt ook op verschillende manieren. Zo zal op iedere universiteit een ombudsfunctionaris worden aangesteld. Naast het verbeteren van de hulp- en zorgstructuur, gaat het ook om het creëren van bewustzijn en een cultuurverandering.
Deelt u tevens de aanname dat een verhaal als dit (en de vele voorgaande) hoogstwaarschijnlijk afbreuk doen aan de bereidheid melding te maken van grensoverschrijdend gedrag, aangezien nieuwe slachtoffers zich mogelijk gesterkt zien in hun overtuiging dat hun melding (bijna) geen verschil maakt?
Uit het NRC artikel #metoo-klacht heeft zelden gevolgen7 blijkt dat sinds de #metoo beweging in 2017 begon het aantal klachten bij universitaire klachtencommissies en het aantal meldingen bij vertrouwenspersonen van universiteiten is gestegen. Juist de aandacht voor sociale veiligheid – ook voor wat hierin niet goed gaat – en de in gang gezette verbeteringen, kunnen de meldingsbereidheid verder vergroten.
Kunt u een tijdspad bieden voor wanneer de Kamer de eerste resultaten kan verwachten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) onderzoekscommissie onder leiding van Naomi Ellemers en wanneer studenten, medewerkers en promovendi hiervan de eerste concrete effecten zullen merken?
Ik verwacht dat het advies van de KNAW voor december 2021 wordt uitgebracht.
Kunt u een beeld schetsen van hoe de huidige coronacrisis impact heeft of kan hebben op de sociale veiligheid gezien het feit dat contact nu wellicht vaker één op één plaatsvindt? Op welke manier houdt uw beleid daar rekening mee?
Ik heb geen aanwijzingen dat de coronacrisis impact heeft (in positieve of negatieve zin) op de sociale veiligheid.
Vindt u dat er zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen om dit soort misstanden, die grote effecten hebben op individuele levens alsook een verziekte cultuur, voor toekomstige generaties studenten, promovendi en medewerkers te voorkomen?
Vooropgesteld staat dat ik het van groot belang acht dat universiteiten een zodanig veilige en bewuste werk- en studieomgeving creëren dat wangedrag zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Universiteiten nemen hierin hun verantwoordelijkheid door: de hulp- en zorgstructuur uit te breiden, wangedrag bespreekbaar te maken, adequaat in te grijpen en slachtoffers toereikende hulp te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat de acties die reeds in gang zijn gezet daartoe bijdragen, en tevens een cultuurverandering in gang zetten.
Daarnaast verwacht ik dat het KNAW-advies (over de preventie en aanpak van ongewenst gedrag) concrete handvatten zal bieden om de huidige wetenschapscultuur en -structuur te veranderen. Zodoende levert het advies – naast de huidige maatregelen van universiteiten – een bijdrage om op een (meer) preventieve manier een veilig en duurzaam leer- en onderzoeksklimaat teweeg te brengen.
Het bericht ‘Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Driejarig meisje gevonden in modder van Moria, na vermoedelijke verkrachting»?1 Deelt u de afschuw over dit gruwelijke bericht?
Ja, ik heb kennis genomen van dit vreselijke bericht. In een interview op de Griekse radio, noemde migratieminister Mitarakis het een tragische gebeurtenis. Ik deel zijn afschuw. Hij sprak daarnaast de hoop uit dat de dader snel geïdentificeerd zou worden. Voor zover bekend is dit nog niet gebeurd.
Deelt u de mening dat kwetsbare mensen, en met name kinderen, niet mogen worden blootgesteld aan dergelijke gevaren en menswaardig moeten worden opgevangen? Bent u van mening dat het nieuwe Moria-kamp op Lesbos op deze vlakken tekort schiet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw mening dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden nog altijd zorgelijk zijn, ook op het gebied van veiligheid, en maakt zich sterk voor verdere verbeteringen, referte de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 januari jl. In aanvulling op deze brief moge het volgende dienen.
Bij de opzet van het nieuwe opvangkamp op Lesbos, Mavrovouni, vormde verbetering van de veiligheid een van de voornaamste doelstellingen van de Griekse autoriteiten. Het kale feit dat, in tegenstelling tot Moria, alle migranten en vluchtelingen binnen de parameters van het kamp Mavrovouni onderdak en voorzieningen worden geboden is de veiligheid reeds ten goede gekomen. De aanwezigheid van een 300-koppige permanente politiemacht – in drie dagelijkse diensten van steeds 100 politiemensen –, cameratoezicht en meer verlichting in de avond hebben de veiligheidssituatie verder verbeterd. Ook de strenge regulering van in- en uitloop (mede vanwege coronamaatregelen) komt de veiligheid ten goede. De gebeurtenis waarnaar u in uw vraag verwijst is, hoe afschuwelijk ook, niet exemplarisch voor de veiligheidssituatie in Mavrovouni.
Ook in den brede doet het kenmerken van Mavrovouni als een «nieuw» Moria geen recht aan de realiteit, noch aan de geleverde inspanningen van de Griekse autoriteiten, de Europese Commissie en (internationale) organisaties. De opvangomstandigheden op Lesbos, zo stellen ook deze partijen waaronder Commissaris Johansson, zijn voor de meeste migranten en vluchtelingen onmiskenbaar verbeterd ten opzichte van een jaar geleden. Dit beeld is zeer recent nog bevestigd door de Nederlandse ambassadeur te Griekenland, op basis van haar werkbezoek aan Mavrovouni op 28 januari jl.
Griekenland heeft in de periode na de branden in Moria ook geen nieuwe hulpverzoeken meer gedaan. Ook op andere Griekse eilanden zijn de problemen in omvang afgenomen, geholpen door de significante afname van het aantal migranten en vluchtelingen dat op de eilanden verblijft: van 42.000 naar 17.000 in de tijdspanne van een jaar. Bovendien wordt door de Taskforce Griekenland van de Europese Commissie gewerkt aan nieuwe, permanente en structureel verbeterde faciliteiten, zogenaamde Multi Purpose Reception and Identification Centres (MPRICs), op alle eilanden. Op Leros en Kos zijn deze reeds in gebruik; in geval van Lesbos wordt oplevering voorzien in september 2021. Daarnaast is het nieuwe centrum op Samos, met een capaciteit van 1.000 personen, nagenoeg gereed voor gebruik. De oplevering van de MPRIC voor Chios is voorzien in december 2021.
Daarnaast kan ik u melden dat het onderzoek van de Griekse autoriteiten naar de aanwezigheid van loodvervuiling in het opvangkamp Mavrovouni uitwijst dat het loodgehalte in de woonzones binnen de aanvaardbare limieten valt.2 Zoals bekend is het opvangkamp gebouwd op militair terrein en is een deel hiervan (21.000 van de in totaal 341.000 vierkante meter) in het verleden door het Griekse leger gebruikt voor schietoefeningen. Een monster dat is genomen buiten de woonzone had een loodgehalte dat de wettelijke limiet overschreed. Naar aanleiding van de bevindingen worden momenteel op relevante plekken extra voorzorgsmaatregelen genomen, zoals ophoging met schone grond en het leggen van cementbases voor openbare ruimtes.
Hogergenoemde verbeteringen nemen niet weg dat de omstandigheden in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden, waaronder in het nieuwe opvangkamp, niet aan alle standaarden voldoen en verdere, structurele verbeteringen nodig zijn. De Taskforce ondersteunt de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van o.a. asiel- en terugkeerprocedures, opvang en integratie van statushouders en veiligheid van migranten en vluchtelingen. Nederland heeft diverse experts aan de Taskforce verbonden om hieraan een bijdrage te leveren. EASO meldde overigens medio januari jl. dat de achterstanden in de aanvragen van asielzoekers op de eilanden merendeels zijn weggewerkt.
Deelt u de mening dat toekijken hoe de humanitaire ramp die zich daar ontwikkelt niet langer tot de mogelijkheden behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u op korte termijn doen om de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren? Bent u specifiek bereid om zich samen met de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie in te zetten om de veiligheid van kwetsbare mensen en kinderen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien de onmenselijke omstandigheden, een groter aantal kwetsbare mensen op te nemen in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie Voordewind c.s. heeft het kabinet zich maximaal ingespannen om invulling te geven aan het herplaatsingsaanbod n.a.v. de humanitaire noodsituatie als gevolg van de branden in Moria. Het kabinet is niet voornemens om een additioneel herplaatsingsaanbod te doen.
Naar aanleiding van het Griekse herplaatsingsverzoek uit september 2019 hebben dertien lidstaten en drie geassocieerde Europese landen op verschillende momenten toezeggingen gedaan om in totaal circa 5.200 personen, waarvan 1.600 amv, vanuit Griekenland te herplaatsen. IOM, samen met EASO, UNHCR en UNICEF, ondersteunt in opdracht van de Europese Commissie de Griekse autoriteiten bij deze operatie. De organisatie meldt dat op peildatum 22 januari 2021 elf lidstaten in totaal 2.269 asielzoekers en statushouders hadden herplaatst, waarvan 586 amv.
Het bericht Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht het bericht «Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens» d.d. 9 december jl?1
Ja.
Heeft u eveneens kennis genomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer naar beleggingen van de negen grootste verzekeraars in Nederland?2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Hier wordt nader invulling aan gegeven door het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna convenant). Deze naleving is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met inachtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 3 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft daarnaast dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Deelt u de mening dat in het geval van de betrokken verzekeraars er sprake is van het zich niet houden aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de verzekeringssector? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze verzekeraars aan te spreken?
De convenantsafspraken worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Deze commissie houdt echter geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen. Dit betreft de individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars zelf. Ook gaat de monitoringscommissie niet na of en hoe vaak de OESO-richtlijnen worden geschonden door verzekeraars. Zodoende heeft het kabinet hier geen inzicht in.
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.4 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het convenant een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.5 Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari 2019, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.6 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen.
Daarnaast kunnen stakeholders verzekeraars rechtstreeks aanspreken op de verantwoordelijkheden die volgen uit de OESO-richtlijnen. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial arms trade and investment of insurers», is partij bij het convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de verzekeraars en hen ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan. Het kabinet nodigt convenantspartijen uit de dialoog hierover aan te gaan.
In aanvulling daarop ben ik bereid om een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Deelt u de conclusie dat op basis van de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI)-definitie deze verzekeraars nu niet meer enkel betrokken zijn bij («linked to»), maar bijdragen («contribute») aan de mensenrechtenschendingen als gevolg van beleggingen in wapenhandelaars? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid deze verzekeraars hierop aan te spreken en te wijzen op het schenden van de afspraken?
In een publicatie van UNPRI worden drie factoren genoemd aan de hand waarvan bepaald wordt of een investeerder direct gelinkt kan worden aan of bijgedragen heeft aan een negatieve uitkomst: wat is de mate waarin een investeerder schade faciliteert of aanspoort; wat is de mate waarin de investeerder wist of had moeten weten van de schade; en wat is de kwaliteit van mitigerende stappen ondernomen door de investeerder om de schade te adresseren?7 Het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt terecht op dat het antwoord op de voorgaande vragen de mate bepaalt waarin verzekeraars bijdragen aan of betrokken zijn bij de schade. Als de bijdrage of betrokkenheid van de verzekeraar bij de schade verhoogt, betekent dit dat ook de verantwoordelijkheid van de verzekeraar om te zorgen voor herstel en verhaal of hierop invloed uit te oefenen verhoogt. Het kabinet is echter niet in de positie om op basis van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer te bepalen of er een verschuiving van betrokkenheid naar bijdrage heeft plaatsgevonden, zie ook het antwoord op vraag 4 waarin het monitoringsproces van het convenant verder wordt toegelicht.
Bent u bereid deze verzekeraars te verzoeken om aan te tonen hoe men de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waaronder de zes «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid)-stappen, toepast ten aanzien van beleggingen in wapenproducenten die wapens leveren aan landen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant zijn. Het kabinet verwacht dat verzekeraars transparant zijn over hun gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen. In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over stap vijf van de OESO-richtlijnen gericht op transparantie en rapportage. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan.
De convenantsafspraken over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Zie in het antwoord op vraag 4 hoe convenantsafspraken worden gemonitord.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, ben ik bereid om het gesprek aan te gaan met verzekeraars over de invulling van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid van de OESO-richtlijnen.
De financiering van ventilatie verbetering scholen |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Deelt u de mening dat elk kind recht heeft op veilig en verantwoord naar school kunnen gaan, ook ten tijde van deze coronacrisis, ongeacht in welke gemeente zij naar school gaan?
Ja. Niet alleen de leerlingen hebben recht op een veilige leeromgeving; ook het onderwijspersoneel heeft recht op een veilige werkomgeving.
Kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventiliatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben?
Dergelijke berichten hebben mij niet bereikt. De SUViS-regeling, waarmee € 100 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor het treffen van noodzakelijke maatregelen ter verbetering van ventilatie c.q. binnenklimaat, is vanaf 1 januari 2021 opengesteld. 70% cofinanciering door de gemeente is niet de enige invulling die aan de cofinanciering gegeven kan worden. Er zijn ook andere manieren van cofinanciering mogelijk. Bij Ruimte-OK kunnen scholen hierover terecht met hun vragen. Na de eerste week openstelling zijn er 239 aanvragen gedaan ter hoogte van een kleine € 42 mln.
Ontvangt u ook signalen van leraren die de ramen open moeten zetten om te ventileren, met als gevolg dat het te koud is in de klas en dit het geven en volgen van onderwijs bemoeilijkt? Heeft u in beeld op hoeveel scholen dit het geval is?
Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Het hangt van het soort ventilatiesysteem (mechanisch of natuurlijk) af, op welke manier het meest effectief geventileerd kan worden. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie. Ik heb geen beeld van in hoeveel schoolgebouwen met behulp van ramen openzetten geventileerd wordt.
Ontvangt u ook signalen dat er scholen zijn die verwachten geen gebruik te kunnen maken van de cofinancieringsmogelijkheden vanwege ontbrekende middelen waardoor zij niet in staat zijn de ventilatie op orde te brengen zodat kinderen veilig en verantwoord naar school kunnen blijven gaan? Zo ja, bent u in gesprek met gemeenten om tot een oplossing te komen?
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. In samenspraak met de gemeente kan een beroep op de SUViS-regeling worden gedaan. In bestuurlijk overleg zijn de schoolbesturen en gemeenten opgeroepen gebruik te maken van de regeling en hierover met elkaar in overleg te treden. Ik monitor de aanvragen en signalen rond de SUViS-regeling nauwlettend.
Erkent u dat deze cofinanciering leidt tot grote verschillen voor scholen die in kleinere gemeenten staan, bijvoorbeeld in krimpregio’s, in vergelijking met scholen die in grotere en/of rijkere gemeenten staan? Erkent u daarmee ook dat kinderen de dupe zijn van deze ongelijkheid?
Er zijn verschillen in aanpak en prioritering door gemeenten in onderwijshuisvesting. Er is echter niet 1-op-1 een verband aan te wijzen tussen schoolgebouwen die in kleinere gemeenten staan in vergelijking tot schoolgebouwen die in grotere gemeenten staan. Eerder gaf ik al aan dat een cofinanciering volledig door de gemeente gefinancierd niet de enige invulling is die aan cofinanciering gegeven kan worden.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te voorkomen dat openbare scholen in minder rijke gemeenten achter het net vissen en hun ventilatie niet kunnen vernieuwen om aan de coronarichtlijnen te kunnen voldoen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De SUViS-regeling is opengesteld en vlak voor het kerstreces heeft er nog een webinar door RVO over de regeling plaatsgevonden. Deze is goed bezocht en heeft veel antwoorden op bestaande vragen opgeleverd. Ik blijf scholen en gemeenten dringend oproepen met elkaar het gesprek aan te gaan en een afweging te maken of de SUViS-regeling soelaas kan bieden. Daarnaast wijs ik op de Handreiking optimaal ventileren op scholen die, mede aan de hand van gestelde vragen, steeds wordt geactualiseerd. Hoe de overige toegezegde € 260 miljoen het beste zijn bestemming kan bereiken zal, met de ervaringen van de SUViS-regeling tezamen met de uitkomsten van het IBO Onderwijshuisvesting, dit jaar nog worden vormgegeven.