Het bericht 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen kerst maar wel Ramadan met scheiding van mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Klopt het dat het personeelsbeleid van het CAK dusdanig is dat de viering van kerst is omgezet in een winterglowfeest en binnenkort een iftar-maaltijd georganiseerd wordt met gescheiden gebedsruimtes voor mannen en vrouwen, waarbij de medewerkers wordt opgeroepen mee te doen aan vasten voor een dag?
Onder mijn ministerie vallen 12 zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet bij welke feestdagen of andere momenten zij gedurende het jaar stil staan. Ik begrijp dat Iftars bij veel ministeries en concernorganisaties al geruime tijd plaatsvinden, ook reeds tijdens vorige kabinetten.
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden. Het klopt ook niet dat kerst bij het CAK is omgezet in winterglowfeest. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd. Het eindejaarsfeest van het CAK heet winterglow.
Deelt u de mening dat een overheidsorganisatie wordt geacht (religie-)neutraal te zijn en het dan ook niet past om eenzijdig de iftar te promoten? Deelt u de mening dat door het afschaffen van de oorspronkelijke kerstviering er op zijn minst de indruk wordt gewekt dat voor één specifieke religie ruimte wordt geboden en voor de ander niet? En deelt u de mening dat dat zeer ongepast is voor een organisatie die van belastinggeld wordt betaald?
Ik deel uw mening dat een overheidsorganisaties wordt geacht (religie-)neutraal te zijn. De kerstviering is echter niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Kunt u zich voorstellen dat er medewerkers bij het CAK zijn die hebben aangegeven zich niet prettig te voelen bij deze gang van zaken? Wat zegt u tegen hen en waar kunnen zij terecht?
Medewerkers van het CAK kunnen terecht bij het management, de ondernemingsraad, collega’s, een intern meldpunt en vertrouwenspersonen.
Deelt u de mening dat het scheiden van mannen en vrouwen überhaupt niet past binnen een overheidsorganisatie?
Ja. Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Komt het aanbieden van gescheiden (gebeds)ruimtes op meer plekken voor binnen (evenementen van) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) of organisaties die onder de financiering van het miniserie van VWS vallen? Als u dit niet weet, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS-organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Is het juist dat het CAK momenteel jaarlijks 190 miljoen euro aan belastinggeld ontvangt voor het uitvoeren van wettelijke taken rond onder andere de langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
In 2024 is circa € 150 miljoen euro door het CAK ontvangen. Dit bedrag betrof circa € 127 miljoen euro aan reguliere uitvoeringskosten voor wettelijke taken en 23 miljoen euro voor projecten en incidentele uitgaven.
Welke afspraken heeft u met het CAK gemaakt over zijn governance en personeelsbeleid? Hoe past de eenzijdige inzet op het vieren van de ramadan en het afschaffen van kerst binnen deze afspraken? Hoe kon het CAK inschatten dat dit voor u akkoord zou zijn?
De kerstviering is niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Is het juist dat het CAK volgens de laatste kaderbrief nog moet werken aan betere dienstverlening voor klanten die zorg gebruiken en aan een doelmatiger besteding van belastinggeld? Hoe verhouden dergelijke religieuze programma’s zich tot deze opgave?
Er is geen sprake van religieuze programma’s bij het CAK. Het CAK werkt doorlopend aan het verbeteren van haar dienstverlening.2 Deze ontwikkelingen komen periodiek ter sprake in bestuurlijke gesprekken met het CAK. Ik zie dat de ingezette ontwikkelingen bij het CAK zijn vruchten afwerpen.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met het CAK om te waarborgen dat het een neutralere insteek kiest ten aanzien van personeelsbeleid en vieringen voor het personeel?
Naar aanleiding van het artikel in HP/DeTijd heb ik gesproken met de bestuurder van het CAK.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Om de vragen goed te kunnen beantwoorden zal ik mij houden aan de standaard beantwoordingstermijn van 3 weken.
Het bericht ‘Rechter doet uitspraak over mondkapjesmiljoenen van Sywert van Lienden' |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie bij het lezen van het bericht «Rechter doet uitspraak over mondkapjesmiljoenen van Sywert van Lienden»?1
Het artikel geeft een weergave van een aantal gebeurtenissen die zich afspelen of hebben afgespeeld in de rechtszaak tegen RGA. Het is aan de rechter hoe hij deze gebeurtenissen kwalificeert. Op de dag van de publicatie van het artikel heeft de rechter uitspraak gedaan. Partijen hebben tot drie maanden na de uitspraak de gelegenheid om in hoger beroep te gaan. Daarna zal ik uw Kamer verder informeren voor zover dit mogelijk is gelet op de procespositie van de Staat.
Kunt u toelichten in hoeverre «kwaliteit» als één van de drie kerncriteria van het ministerie bij de inkoop van hulpmiddelen een rol heeft gehad in deze aanklacht van de Staat tegen Relief Goods Alliance (RGA)? Had het gebrek aan kwaliteit van de geleverde hulpmiddelen (mondkapjes) een even grote rol als de het vermeende «om-niet» handelen van RGA of speelde vooral dit laatste de hoofdrol in de aanklacht? Wat is daarvan de reden?
De kwaliteit van de mondkapjes speelt geen rol in de procedure tegen RGA. De Staat heeft RGA gedagvaard omdat hij van mening is dat de overeenkomsten met RGA kunnen worden vernietigd vanwege bedrog of dwaling en dat RGA en aan haar gelieerde (rechts)personen onrechtmatig jegens de Staat hebben gehandeld. Het standpunt van de Staat is dat zij in de veronderstelling verkeerde dat RGA bij het non-profit initiatief «Hulptroepen Alliantie» hoorde en wist niet dat de (rechts)personen achter RGA de overeenkomsten sloten met het oogmerk van persoonlijk gewin.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen door de Staat bij RGA ingekochte hulpmiddelen, de betaalde kosten ervan en de mate waarin deze hulpmiddelen al dan niet aan de kwaliteitseisen voldeden en gebruikt zijn? Hoeveel van de geleverde mondkapjes voldeed niet aan de kwaliteitseisen en was dus ook niet bruikbaar? En welke kosten zijn dan ook als verspilling aan te merken?
De totale omvang van de twee RGA-orders van het LCH bedraagt € 100,8 miljoen. Het ging om 40 miljoen mondkapjes. Hoewel er bij aanvang verschillende vragen waren over de kwaliteit van de geleverde mondkampjes, is uiteindelijk door een zogeheten notified body vastgesteld dat de kwaliteit van de door RGA geleverde producten in orde was, zoals met de Kamer is gecommuniceerd.2
Deelt u de mening dat tijdens formele periodes van crisis, het logisch is dat de normaliter uitgebreide inkoop- en aanbestedingsprocedures tijdelijk versneld en minder zorgvuldig uitgevoerd moeten kunnen worden? Zo ja, deelt u de mening dat er gedurende een dergelijke crisisperiode «een versterkt juridisch regime tijdens crisistijd' zou moeten kunnen gelden, waarbij een – in onze woorden – crisisclausule onderdeel uitmaakt van inkoopovereenkomsten tussen de Staat en leveranciers, waarbij de Staat de koop achteraf ongedaan kan maken als niet aan de kwaliteits- of prijsvoorwaarden wordt voldaan? Zo nee, hoe voorkomt u dan verspilling van gemeenschapsgeld aan crisisgieren, mensen en bedrijfjes die een slaatje willen slaan uit crisisperiodes?
Ik deel uw standpunt dat het in tijden van crisis nodig kan zijn om inkoop- en aanbestedingsprocedures te versnellen. Hiervoor kan onder andere een beroep worden gedaan op de uitzonderingsclausule «dwingende spoed» in de aanbestedingswet. Dat betekent niet dat procedures onzorgvuldig uitgevoerd kunnen worden. Ook een beroep op dwingende spoed vraagt een gedegen juridische onderbouwing. Het is evident en ook logisch dat tijdens de covidpandemie snelheid soms ten koste is gegaan van de zorgvuldigheid. Desalniettemin heeft het ministerie al tijdens de crisis ingezet op het versterken van het financieel beheer en het structureel borgen hiervan in de organisatie. Hierover bent u in diverse voortgangsrapportages geïnformeerd. Verder zijn in principe op inkopen van het rijk de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV), de Algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI) of de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden bij IT-overeenkomsten (ARBIT) van toepassing. Al deze voorwaarden geven de mogelijkheid een overeenkomst te ontbinden als de opdrachtnemer of zijn producten en diensten tekort schieten. Ik ben van mening dat de ingezette versterking van het financieel beheer en het huidige instrumentarium voldoende handvatten geeft om bij een nieuwe crisis zo zorgvuldig mogelijk met algemene middelen om te gaan.
Bent u bereid een voorstel te doen van zo’n crisisclausule? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: ‘Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: «Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met financieel misbruik van zorggeld, met onveiligheid voor patiënten en cliënten én gerelateerd is aan criminelen? Herkent u ook dat deze vormen van zorgfraude toenemen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer uw aanpak hiertegen verwachten?
Ik herken het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met misbruik van zorggeld, dat het raakt aan veiligheid en kwaliteit van zorg en een mate van verwevenheid heeft met criminaliteit. Dit is verschrikkelijk. Zorggeld moet gaan naar de zorg, en uiteindelijk naar de mensen voor wie er gezorgd moet worden.
Uw Kamer is op 27 juni 2024 geïnformeerd over de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar mogelijke misstanden in het opleiden in de zorgsector en de eventuele verbanden tussen deze mogelijke misstanden en de risico’s voor de zorg.2 Uit de verkenning blijkt dat de Inspecties een toenemende verwevenheid zien van zorg met criminaliteit en fraudenetwerken. In navolging van de verkenning van de Inspecties wordt gewerkt aan vervolgacties. Dit is in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders.
Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing. Uw Kamer wordt op korte termijn per brief over deze aanpak geïnformeerd.
Wat verwacht u van de verplichting (vanaf 1 januari jl.) om signalen van fraude bij het Informatieknooppunt Zorgfraude te melden? Op welke wijze gaat deze verplichting leiden tot meer signalen en wat gaat u hiermee doen? Bent u bereid om voor de zomer een eerste meldingenoverzicht met de Kamer te delen?
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) is per 1 januari 2025 in werking getreden. De mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens tussen de in de wet genoemde instanties in het zorgdomein zijn door deze wet vereenvoudigd, verbeterd en uitgebreid. Deze instanties worden beter in staat gesteld fraude te voorkomen en aan te pakken.
Stichting IKZ levert jaarlijks een rapportage op met daarin een overzicht van de signalen die het afgelopen jaar zijn ontvangen. De jaarrapportage wordt voor de zomer gepubliceerd en gedeeld met uw Kamer. Stichting IKZ is sinds 1 januari 2025 een zelfstandige juridische entiteit met een wettelijke taak en vervangt het samenwerkingsverband. Stichting IKZ bevindt zich momenteel in de overgangsfase van samenwerkingsverband naar stichting. Voor wat betreft het delen van een eerste meldingenoverzicht kan ik toezeggen dat ik in gesprek ga met Stichting IKZ om te kijken in hoeverre dit al mogelijk is voor de zomer, en anders later dit jaar zodra de stichting geheel zelfstandig operationeel is.
Op welke wijze verwacht u dat het Informatieknooppunt Zorgfraude met meer effectiviteit aan de slag kan om fraudesignalen op te volgen, fraude op te sporen en te sanctioneren? Is dit wat u betreft voldoende en zo nee, wat gaat u daaraan doen?
De inwerkingtreding van de Wbsrz zorgt ervoor dat problemen rondom het uitwisselen van gegevens bij het bestrijden van zorgfraude worden opgelost. Stichting IKZ kan een door instanties verstrekt signaal verrijken en vervolgens verstrekken aan de meest geëigende instantie(s). Instanties kunnen zo effectiever aan de slag om binnen hun taken en bevoegdheden opvolging te geven aan een signaal van zorgfraude. Deze instantie of instanties kunnen met het door Stichting IKZ verrijkte signaal fraude voorkomen, opsporen of sanctioneren. Stichting IKZ doet geen eigenstandig opsporingsonderzoek en heeft geen handhavende, toezichthoudende of opsporende functie, taken of bevoegdheden. Deze taken en bevoegdheden zijn belegd bij de controle-, toezicht-, en opsporingsinstanties.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor zorgfraudeurs om opnieuw in de zorg aan de slag te gaan? Op welke manier gaat u een dergelijk beroepsverbod voor zorgfraudeurs mogelijk maken?
Samen met uw Kamer deel ik het standpunt dat het onwenselijk is dat zorgfraudeurs zomaar weer actief kunnen worden in de zorg. In aanvulling op de bestuurs- en beroepsverboden die al mogelijk zijn, zijn gerichte maatregelen getroffen om te voorkomen dat zorgfraudeurs (opnieuw) aan de slag kunnen gaan. Ik noem een aantal voorbeelden. In het kader van de vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) kan naar het verleden van de dagelijkse leiding of de interne toezichthouders worden gekeken door een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen of door een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob. De doelgroep voor de vergunningplicht is per 1 januari 2025 uitgebreid. Alle zorginstellingen moeten nu beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Een andere belangrijke maatregel is de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) die per 1 januari 2025 in werking is getreden. Deze wet regelt onder meer een zogenoemd Waarschuwingsregister zorgfraude, waarin gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren zorgfraudeurs kunnen registreren. Het Waarschuwingsregister kan hiermee voorkomen dat fraudeurs in een andere gemeente of in een ander zorgdomein een doorstart maken.
Tot slot noem ik de Proeftuinen aanpak zorgfraude, waarvoor ik subsidie heb verleend. In de regio’s Twente en Hart van Brabant worden beproefde werkwijzen ontwikkeld, zoals een structurele inzet van de Wet Bibob bij de contractering van aanbieders. De VNG zorgt ervoor dat de resultaten van de proeftuinen met alle gemeenten worden gedeeld.
Heeft inmiddels uw eerdere toegezegde2 gesprek met de Minister van Justitie en Veiligheid over uitbreiding van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) tegen zorgfraude, plaatsgehad? Zo ja, wat heeft u afgesproken gezamenlijk te gaan doen tegen zorgfraude?
Er heeft ambtelijk een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden met het Ministerie van J&V. Aan dit gesprek wordt op korte termijn vervolg gegeven door gezamenlijk te kijken, ook met het CIBG, zorgkantoren en gemeenten, hoe de Wet Bibob nog beter kan worden ingezet.
Bent u bereid om een overzicht te maken van uw beleid, uw beoogde wetsvoorstellen en handhavingsaanpak tegen zorgfraude en deze met de Kamer te delen, inclusief beoogde resultaten? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer die verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over de aanpak om zorgfraude en zorgcriminaliteit zorg tegen te gaan. Ook ontvangt uw Kamer dit voorjaar een reactie op de signaleringsparagraaf uit de jaarbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ).4
Het bericht ‘Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie»1?
Ja.
In hoeverre verwacht u dat de nu al stijgende aantallen patiënten die noodgedwongen in een ziekenhuis moeten overnachten, verder zullen stijgen, met het oog op de dubbele vergrijzing2? Kunt u dat met cijfers aangeven?
De meest recente NZa monitor acute zorg3 laat zien dat het aantal bezoeken aan de acute zorg door 75+»ers daalt. Daar waar in 2017 en 2018 het aantal patiënten van 75+ dat in de avond, nacht of het weekend huisartsenzorg nodig had nog boven de 400 per 1.000 inwoners lag is dat cijfer in de jaren erna gedaald naar in 2021 ruim onder de 400 per 1.000 inwoners. Ook is het aantal SEH-bezoeken per 1.000 65+»ers in 2022 lager dan in 2017. We zien dus dat de groep ouderen in de samenleving groeit maar het aantal bezoeken aan de acute zorg niet evenredig meegroeit.
Nadat de financiering van de verzorgingshuizen is gestopt per 2013/2014 is het ELV (eerstelijnsverblijf) de plek geworden waar (veelal) ouderen tijdelijk opgenomen kunnen worden voordat ze weer naar huis gaan. Het ELV, en andere kortdurende zorg bedden, kunnen we op dit moment niet voldoende inzetten om te zorgen dat ouderen niet noodgedwongen in het ziekenhuis moeten blijven. Het liefste zou ik willen dat ze niet op de SEH terecht komen. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat toegang tot intramurale zorg de kans op een ziekenhuisopname binnen één jaar met negen procentpunt verlaagt.4 Dit wijst mogelijk op positieve gezondheidseffecten van de verpleeghuiszorg, maar het is ook mogelijk dat een deel van de ziekenhuiszorg wordt overgenomen door de zorginstelling. Om dit in kaart te brengen heb ik in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal plaatsvinden naar de mogelijke terugkeer van de verzorgingshuizen.
Om de huidige druk op de zorg na een bezoek aan de acute zorg door een kwetsbare ouderen nu al te ontlasten zetten we hier met o.a. bestaande afspraken in het IZA en mogelijk aanvullende afspraken beleid op in.
Hoe staan deze cijfers in verhouding tot de afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA)? Wat is de verwachting van de impact van het IZA op de in het artikel genoemde problemen, zowel in kwaliteit als in cijfers?
We vinden het belangrijk dat, in lijn met IZA, onnodige SEH/ziekenhuisopnames voorkomen worden. De in het IZA afgesproken versterking van de eerstelijnszorg en zorgcoördinatie moeten hieraan bijdragen. Binnen zorgcoördinatie kijken triagisten met een brede blik naar een zorgvraag, zodat zij zorg kunnen inzetten die het best aansluit bij de persoonlijke context van de patiënt. Daarnaast is het van belang dat er goede alternatieven zoals kortdurend verblijf beschikbaar zijn.
We werken samen met partijen aan het versterken van de eerstelijnszorg om gelijkwaardigere toegang van zorg dichtbij te realiseren. Hierbij werken we aan het inrichten van hechte wijkverbanden waarin de belangrijkste zorgverleners in de wijk nauw met elkaar samenwerken. De samenwerking in de wijkverpleging is hier een belangrijk aandachtspunt.
Ook ondersteunen we de zorgverleners in de wijk door ze op regionaal niveau taken uit handen te nemen bijvoorbeeld met administratieve en ICT ondersteuning.
Daarnaast ondersteunen we de beweging die regio’s maken naar zorgcoördinatie. Hierbij werken onder andere huisartsenposten, de ambulancezorg via de meldkamer 112, de regionale coördinatiepunten eerstelijnsverblijf en de acute ggz samen om telefonische triage zo in te richten dat direct de meest geschikte zorg kan worden ingezet. Ook als dit zorg buiten de SEH is, kan zorgcoördinatie vervolgens door inzicht in actueel beschikbare zorgcapaciteit en goede samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders bijdragen aan het sneller vinden van een locatie waar deze zorg beschikbaar is. Zo kan een patiënt snel de zorg ontvangen die past bij hun behoefte en wat op dat moment nodig is. We stimuleren initiatieven binnen de kortdurende zorg zoals de wijkkliniek, een vorm van tijdelijk verblijf waar samenwerking tussen de 1e en 2e lijn centraal staat, om zorg te bieden voor patiënten die niet thuis kunnen blijven, maar ook niet in het ziekenhuis op hun plek zijn. In opdracht van ons werkt het programma Beter Thuis II van ZonMW aan het ontwikkelen van de kwaliteit van zorg binnen de kortdurende herstelgerichte zorg. Hierbij is inzicht in effectiviteit van innovaties onderdeel.
Deelt u de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen eigenlijk altijd risicovol is en dat deze zoveel mogelijk moeten worden voorkomen? Zo ja, op welke manier wordt dit nu effectief aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, we delen de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen vaak risicovol is. Kwetsbare ouderen verdienen een veilige en fijne plek om te herstellen, zonder de stress van een ziekenhuisomgeving. Tijdens een ziekenhuisopname lopen zij verhoogde risico’s op functieverlies, infecties, en verwardheid (delier).
Om onnodige ziekenhuisopnames te voorkomen richten wij ons op het versterken van de eerstelijnszorg en de uitbreiding en verbetering van kortdurende zorg, zoals een goede toegang tot eerstelijnsverblijfbedden.
De tarieven voor het eerstelijnsverblijf zijn per 1 januari jongstleden verhoogd, naar aanleiding van een kostenonderzoek van de NZa. Dit zal het aanbieden van deze zorg aantrekkelijk maken voor instellingen. De tarieven moeten kostendekkend zijn. Daarnaast moet de manier waarop dit betaald wordt makkelijker en duidelijker worden. We gaan de NZa vragen om een experiment uit te voeren naar de beste bekostiging voor het tijdelijk verblijf in de Zvw.
De aanwijzing hiervoor wordt op korte termijn aan de Kamer voorgelegd. Ook moeten de afspraken over wie recht heeft op deze zorg duidelijker zijn. We hebben hiervoor het Zorginstituut om advies gevraagd.
In hoeverre blijft het voorkomen van deze onnodige ziekenhuisopnames bij ouderen onderdeel van het aanvullend zorg en welzijnsakkoord? Wordt deze doelstelling ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg waar momenteel aan gewerkt wordt?
Het Hoofdlijnenakkoord Ouderzorg (HLO) wordt naar verwachting op korte termijn afgesloten. Dit akkoord spitst zich voor de periode 2025–2028 toe op de Wet langdurige zorg. De onderwerpen die in dit akkoord staan kunnen voor de lange termijn, waar wordt ingezet op een vereenvoudiging van het totale stelsel van zorg en ondersteuning voor ouderen, bijdragen aan de vermindering van onnodige ziekenhuisopnames.
Daarnaast is in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal worden uitgevoerd naar de terugkeer van de verzorgingshuizen. Naar verwachting kan het onderzoek binnenkort starten en in september 2025 worden afgerond. De terugkeer van verzorgingshuizen kan een bijdrage leveren aan de invulling van de woon-zorgvraag van ouderen en mogelijk het beroep op spoedeisende hulp verminderen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de maatregelen aangekondigd in de brief over de versterking van de eerstelijnszorg3 op het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames van ouderen? Kunt u dat met cijfers aangeven?
Op basis van eerdere Nederlandse studies en metingen wordt geschat dat ongeveer 20% van alle SEH-bezoeken bij ouderen vermijdbaar zijn door eerder in te grijpen.6 Het is op voorhand echter niet met cijfers aan te geven welk effect het beter inrichten van de proactieve zorg thuis precies heeft voor het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames onder ouderen.
De versterking van de eerstelijnszorg focust op verbetering van de toegankelijkheid en continuïteit van zorg, door een betere samenwerking van verschillende zorgverleners in hechte wijkverbanden. Deze wijksamenwerking, tussen in ieder geval huisarts, wijkverpleging, apotheker en sociaal domein, wordt ondersteund door regionale eerstelijns samenwerkingsverbanden. Deze zorgen voor het ontlasten van de zorgprofessionals door bijvoorbeeld afspraken te maken over samenwerking met de ziekenhuizen of de GGZ en ook administratieve taken uit handen te nemen.
Zorg- en hulpverlening in de wijk die beter in samenhang kan worden geboden zorgt ervoor dat de zorg- en hulpverleners zicht hebben op de kwetsbare mensen in de wijk. Door zicht te hebben op deze mensen kan vroegtijdig hulp geboden worden wat (onnodige) ziekenhuisopnames kan voorkomen. In een rapport over acute ouderenzorg is aangetoond dat de meeste acute zorgvragen ontstaan bij thuiswonende ouderen met een verhoogde kwetsbaarheid.
Kunt u een overzicht geven van regionale samenwerkingsafspraken over gezondheidsbevordering voor ouderen met valrisico zoals opgenomen in het IZA? Wat is de verwachting van de (kwantitatieve) effecten van deze afspraken? Welke andere preventieafspraken zijn in regio’s gemaakt?
In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) hebben het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars en gemeenten de volgende afspraken gemaakt over de te behalen landelijke resultaten voor valpreventie:
Regio’s maken zelf plannen hoe ze deze resultaten gaan behalen en volgen hierin de ketenaanpak valpreventie. Voor een effectieve aanpak is goede samenwerking tussen medisch en sociaal domein essentieel. In de eerste fase van deze samenwerking, waarin veel regio’s nog zitten, wordt vooral tijd besteed aan het vormgeven van deze afspraken en dus het inrichten van de ketenaanpak. Jaarlijks monitort het RIVM de voortgang, zowel op het samenwerkingsproces als op de uiteindelijk te bereiken doelen. Afgelopen december heeft het RIVM de resultaten van de monitor Valpreventie (over de periode 2023 en eerste half jaar 2024) gepubliceerd op haar website. Hieruit blijkt dat in elk geval 82% van de gemeenten is gestart met de inrichting van de (keten)aanpak. Bijna al deze gemeenten gaven aan samen te werken met tenminste fysiotherapeuten (96%) en buurtsportcoaches (83%). Van de zorgverzekeraars geeft de helft aan samenwerkingsafspraken te hebben gemaakt met gemeenten.
Het RIVM brengt ook per regio afzonderlijk in beeld wat voortgang is op de implementatie en uitvoering van de ketenaanpak Valpreventie (Monitor Valpreventie | Regiobeeld).
In het IZA en GALA zijn diverse afspraken gemaakt over de inzet van met name gemeenten en zorgverzekeraars op gezondheidsbevordering en preventie. Het is in principe aan deze partijen om de landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. In december 2024 is een eerste voortgangsrapportage van het RIVM over de voortgang op de afspraken uit het GALA naar uw Kamer gezonden. Dit geeft een eerste beeld van de inzet van partijen op gezondheidsbevordering en preventie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de IZA-doelstelling dat in 2025 20% minder ouderen met een kwetsbare gezondheid onnodig opgenomen worden op de spoedeisende hulp (SEH)? Deelt u de mening dat het bericht over de spoedeisende hulp laat zien dat deze doelstelling nog wel heel ver weg lijkt?
Het IZA wordt gemonitord via verschillende routes. Een van die monitors gaat over de uitkomsten voor verschillende doelgroepen, waarvan een van de doelgroepen kwetsbare ouderen betreft. Deze informatie wordt op regiokantoor niveau ontsloten op www.regiobeeld.nl. Na de 1-meting van de monitor die einde voorjaar 2025 is voorzien, kunnen we uw Kamer informeren over de stand van zaken op de uitkomsten van de monitor.
In hoeverre worden patiënten met meerdere aandoeningen (multimorbide) meegenomen in de akkoorden? Wat voor effect heeft het «nogmaals onder de aandacht van de relevantie IZA-partijen brengen van de noodzaak voor goede organisatie rond de multimorbide patiënt' gehad, zoals u antwoordde op eerdere vragen van het lid Tielen4?
Het IZA is een integraal akkoord voor alle patiëntgroepen, zo ook patiënten met meerdere aandoeningen en alle ouderen. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Het is belangrijk dat deze patiënten goed geholpen worden en kwalitatief goede zorg ontvangen. Het beleid dat is ingezet, onder andere in het kader van passende zorg, draagt hier aan bij. We vinden het daarom belangrijk dat binnen en tussen de ziekenhuizen en zorgaanbieders meer wordt samengewerkt. Met de afspraken in het IZA zijn de eerste stappen gezet voor de benodigde transitie naar meer samenwerking, netwerkzorg en meer digitale en hybride zorg. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Hoeveel initiatieven zijn gericht op het vinden van de juiste plek voor een patiënt zodat deze niet hoeft te worden opgenomen, zoals Het Regionaal Transferpunt Salland, het Zorgplein-Gooi en het Centraal Aanmeldpunt Verplaatsingen in Zeeland? Wat doet u om ervoor te zorgen dat er in het hele land (meer) gebruik wordt gemaakt van al bestaande samenwerkingen?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf (ELV) ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar eerstelijnsverblijfbed. Deze al bestaande ELV-coördinatiefuncties vormen een belangrijk deel van de basis van het onderdeel inzicht in capaciteit binnen de implementatie en doorontwikkeling van zorgcoördinatie die momenteel in alle regio’s plaatsvindt. Binnen de plannen voor zorgcoördinatie wordt de samenwerking tussen ELV-coördinatiefuncties onderling en met andere zorgpartijen verder uitgebreid, zodat zorgverleners op één punt terecht kunnen voor het vinden van een geschikte plek of extramurale zorgverlener voor hun patiënt.
Wat doen zorginstellingen en organisaties momenteel om te leren van bestaande initiatieven gericht op samenwerking binnen en buiten het ziekenhuis, zoals de Intensieve Samenwerking Afdeling van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, het GEM-team in het Tergooi MC, de Herstelkliniek van Pantein en Spaarnelabs? Is dat wat u betreft voldoende? Zo ja, hoe is dat te zien in de voortgang op IZA-doelstellingen? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat zorginstellingen meer gebruik maken van elkaars ervaringen?
Het hele IZA is gericht op bevordering van samenwerking, in de regio en in netwerken. In iedere zorgkantoorregio wordt of is een overlegtafel ingericht voor het bevorderen van de regionale samenwerking. Ook de ROAZ-regio’s voeren overleg om samen de toegankelijkheid van zorg te verbeteren. Deze samenwerking wordt bevorderd door het maken van regio- en ROAZ-beelden en regio- en ROAZ-plannen. Door als ketenpartners samen de uitdagingen te formuleringen en de voorstellen om daar mee om te gaan en te komen tot transformatieplannen wordt de samenwerking bevorderd. Voor dergelijke plannen zijn middelen beschikbaar gesteld. Door informatie over goedgekeurde transformatieplannen en goede praktijkvoorbeelden te delen op www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl stimuleren we dat zorgaanbieders en regio’s leren van elkaar.
Bent u bereid om zelf meer daadkracht te tonen jegens alle zorginstellingen om te voorkomen dat overal opnieuw geprobeerd wordt het wiel uit te vinden en er meer arbeidskracht wordt besteed aan praten en overleggen dan aan effectieve uitvoering? Zo ja, op welke termijn is daar effect van te verwachten? Zo nee, waarom niet?
We vinden het belangrijk dat succesvolle initiatieven worden opgeschaald, waarbij het uiteraard van belang is om rekening te houden met de lokale context. Daarom heb ik, Minister van VWS, onder andere een leidraad Vakmanschap en werkplezier in ontwikkeling die zorginstellingen concrete handvatten en inspirerende voorbeelden biedt om hiermee mee aan de slag te gaan. Zoals ik uw Kamer eerder heb toegezegd, zal ik na het verschijnen van het AZWA een zorgtop organiseren. Daar wil ik podium bieden aan effectieve initiatieven die een succesvolle bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van het arbeidsmarkttekort.
We moedigen alle zorginstellingen aan om hier hun voordeel mee te doen en optimaal gebruik te maken van de vele veelbelovende initiatieven die er al zijn. Dit geldt ook voor instellingen in het kader van zorg en ondersteuning voor ouderen. Daarnaast is binnen de ouderzorg ondersteuning mogelijk van individuele instellingen bij de verbetering van bedrijfsvoering via het Waardigheid en Trots initiatief. Meer dan 100 zorgbieders maken daar momenteel al gebruik van.
De uitzending van de Oranjezondag van 9 maart 2025 |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van de Oranjezondag van 9 maart 2025 gezien met daarin het verhaal van een Nederlandse bodybuilder over anabolengebruik?1
Had u ook de indruk dat werd gesuggereerd dat anabolengebruik genormaliseerd is in deze sportsector? Zo ja, weet u in hoeverre dit daadwerkelijk zo is bij wedstrijden in Nederland? Kunt u betrouwbare cijfers geven van de mate van anabolengebruik door sportbodybuilders en door amateurbodybuilders? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat anabolengebruik illegaal is, ook bij bodybuilding? Zo ja, wat vindt u ervan dat werd gesuggereerd dat het legaal en normaal is om anabole steroïden te gebruiken in deze vorm van sport?
Bent u van mening dat de controle en het toezicht op anabolengebruik bij bodybuildingcompetities in Nederland voldoende zijn? Zo ja, kunt u toelichten hoe en waarom?
Welke instantie is verantwoordelijk voor de integriteit van bodybuildingcompetities in Nederland? In hoeverre is deze instantie in staat en actief om deze integriteit te waarborgen?
Deelt u de mening dat het van belang is om te voorkomen dat bodybuilders anabole steroïden gebruiken en gebruik krachtig te ontmoedigen? Deelt u de mening dat de sportscholen hierbij een belangrijke rol en verantwoordelijkheid hebben? Zo ja, wat bent u bereid te doen om sportscholen hierop aan te spreken?
Het bericht 'Geen ‘kerst’, maar wel ramadan mét scheiding mannen en vrouwen bij overheidsorgaan' |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen kerst maar wel Ramadan met scheiding van mannen en vrouwen bij overheidsorgaan»?1
Ja.
Klopt het dat het personeelsbeleid van het CAK dusdanig is dat de viering van kerst is omgezet in een winterglowfeest en binnenkort een iftar-maaltijd georganiseerd wordt met gescheiden gebedsruimtes voor mannen en vrouwen, waarbij de medewerkers wordt opgeroepen mee te doen aan vasten voor een dag?
Onder mijn ministerie vallen 12 zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en in totaal 21 concernorganisaties. Zij melden mij niet bij welke feestdagen of andere momenten zij gedurende het jaar stil staan. Ik begrijp dat Iftars bij veel ministeries en concernorganisaties al geruime tijd plaatsvinden, ook reeds tijdens vorige kabinetten.
Ik heb navraag gedaan en het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden. Het klopt ook niet dat kerst bij het CAK is omgezet in winterglowfeest. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd. Het eindejaarsfeest van het CAK heet winterglow.
Deelt u de mening dat een overheidsorganisatie wordt geacht (religie-)neutraal te zijn en het dan ook niet past om eenzijdig de iftar te promoten? Deelt u de mening dat door het afschaffen van de oorspronkelijke kerstviering er op zijn minst de indruk wordt gewekt dat voor één specifieke religie ruimte wordt geboden en voor de ander niet? En deelt u de mening dat dat zeer ongepast is voor een organisatie die van belastinggeld wordt betaald?
Ik deel uw mening dat een overheidsorganisaties wordt geacht (religie-)neutraal te zijn. De kerstviering is echter niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Kunt u zich voorstellen dat er medewerkers bij het CAK zijn die hebben aangegeven zich niet prettig te voelen bij deze gang van zaken? Wat zegt u tegen hen en waar kunnen zij terecht?
Medewerkers van het CAK kunnen terecht bij het management, de ondernemingsraad, collega’s, een intern meldpunt en vertrouwenspersonen.
Deelt u de mening dat het scheiden van mannen en vrouwen überhaupt niet past binnen een overheidsorganisatie?
Ja. Het CAK heeft mij laten weten dat ze geen gescheiden gebedsruimtes aanbieden.
Komt het aanbieden van gescheiden (gebeds)ruimtes op meer plekken voor binnen (evenementen van) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) of organisaties die onder de financiering van het miniserie van VWS vallen? Als u dit niet weet, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ik heb een inventarisatie uitgevoerd bij de grootste VWS-organisaties. Bij de meeste organisaties wordt gedurende het jaar aandacht besteed aan diverse feestdagen en/-of belangrijke momenten. Bij geen van deze organisaties en/-of activiteiten is sprake van gescheiden gebedsruimtes.
Is het juist dat het CAK momenteel jaarlijks 190 miljoen euro aan belastinggeld ontvangt voor het uitvoeren van wettelijke taken rond onder andere de langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
In 2024 is circa € 150 miljoen euro door het CAK ontvangen. Dit bedrag betrof circa € 127 miljoen euro aan reguliere uitvoeringskosten voor wettelijke taken en 23 miljoen euro voor projecten en incidentele uitgaven.
Welke afspraken heeft u met het CAK gemaakt over zijn governance en personeelsbeleid? Hoe past de eenzijdige inzet op het vieren van de ramadan en het afschaffen van kerst binnen deze afspraken? Hoe kon het CAK inschatten dat dit voor u akkoord zou zijn?
De kerstviering is niet afgeschaft bij het CAK. Er werd het afgelopen jaar een kerstontbijt of -lunch georganiseerd.
Is het juist dat het CAK volgens de laatste kaderbrief nog moet werken aan betere dienstverlening voor klanten die zorg gebruiken en aan een doelmatiger besteding van belastinggeld? Hoe verhouden dergelijke religieuze programma’s zich tot deze opgave?
Er is geen sprake van religieuze programma’s bij het CAK. Het CAK werkt doorlopend aan het verbeteren van haar dienstverlening.2 Deze ontwikkelingen komen periodiek ter sprake in bestuurlijke gesprekken met het CAK. Ik zie dat de ingezette ontwikkelingen bij het CAK zijn vruchten afwerpen.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met het CAK om te waarborgen dat het een neutralere insteek kiest ten aanzien van personeelsbeleid en vieringen voor het personeel?
Naar aanleiding van het artikel in HP/DeTijd heb ik gesproken met de bestuurder van het CAK.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Om de vragen goed te kunnen beantwoorden zal ik mij houden aan de standaard beantwoordingstermijn van 3 weken.
Ontwikkelingen en Europese samenwerking op het gebied van postcovid, mede n.a.v. het bericht ‘Postcovidklinieken boeken eerste resultaten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de resultaten van de eerste drie postcovidklinieken, zoals beschreven in het artikel «postcovidklinieken boeken eerste resultaten»1, ten opzichte van de verwachtingen en doelstellingen die tevoren zijn gedeeld?
Wat zijn de verwachtingen ten aanzien van het aantal postcovidpatiënten dat dit jaar nog terecht kan in de huidige drie derdelijnsklinieken? Wanneer gaan de volgende klinieken open en wat is de verwachting als het gaat om het aantal patiënten dat daar terecht kan?
In hoeverre staat ook verspreiding van kennis en behandelmogelijkheden naar algemene ziekenhuizen op het programma, bijvoorbeeld in de provincie Noord-Brabant waar de meeste patiënten lijken te wonen2? Wat gaat u doen om te zorgen dat postcovidpatiënten ook in de tweede en eerstelijn terecht kunnen voor behandeling?
In welke andere Europese landen zijn er soortgelijke expertisecentra als in Nederland? Welke leerpunten komen voort uit deze expertisecentra en welke geeft u mee aan de huidige en op korte termijn te starten postcovidklinieken in Nederland?
Wat is de reden dat bij de recent geopende expertisecentra voor kinderen3 wederom is gekozen voor universitaire ziekenhuizen?
Waar doelt u op als u aangeeft dat er «voor ouders en kinderen nu een sprankje hoop gloort»? Waar kunnen patiënten terecht die niet geselecteerd worden voor één van de centra?
Kunt u een update van het eerdere overzicht4 geven van (lopende en afgeronde) onderzoeken naar mogelijke diagnostiek van en effectieve behandelingen bij postcovid? Zijn er (gepubliceerde) onderzoeksresultaten beschikbaar en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Kunt u eenzelfde overzicht geven van wetenschappelijke onderzoeken op Europees niveau?
Wat is de stand van zaken van het Europees expertisenetwerk postcovid? Heeft Nederland daarin een leidende rol, zoals bedoeld? Hoe werkt dit expertisenetwerk als het gaat om overleg, kennisontwikkeling en -uitwisseling? Wat heeft het netwerk opgeleverd en hoe verhoudt zich dat tot de Nederlandse resultaten?
Is er naar uw mening voldoende Europese samenwerking als het gaat om postcovid? Zo nee, bent u dan bereid hier (alsnog) de leiding te nemen en de samenwerking te intensiveren? Wat is tot nu toe uw inzet geweest als het gaat om Europese samenwerking op het gebied van postcovid?
De paramedische zorg, o.a. naar aanleiding van het bericht ‘De paramedische zorg wankelt’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Herkent u de berichten over de niet-kostendekkende tarifering van paramedici, onder andere zoals opgetekend in het artikel in Arts en Auto «De paramedische zorg wankelt»?1
In hoeverre hebben het kostenonderzoek paramedische zorg van Gupta2 en het rapport over transparantie van tarieven paramedische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)3 geleid tot veranderingen in de (tarifering van) paramedische zorg? Welke stappen zijn sindsdien gezet?
Welke signalen krijgt u over de effecten van de handhaving van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) in relatie tot de tarieven in de paramedische sector en de verwachting dat vele paramedische zorgprofessionals de (eerstelijns)zorg daardoor verlaten? Wat is uw reactie daarop?
Herkent u de signalen die wij krijgen dat paramedische zorgprofessionals graag meewerken aan de transitie naar passende zorg, maar dat het huidige vergoedingensysteem deze transitie in de weg staat? Zo ja, welke signalen zijn daarin wat u betreft prominent? Wat doet u in reactie op deze signalen?
Deelt u de mening dat het inzetten van digitale zorg en zorg op afstand, de eigen regie van de zorgvrager helpen vergroten en dat dit zeker in de paramedische zorg van grote toegevoegde waarde is? Zo ja, wat doet u momenteel om digitale zorg en zorg op afstand in de paramedie te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Wat is de reden dat de paramedische zorgsector nauwelijks wordt betrokken, laat staan mee kan praten, bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord? Bent u bereid de paramedische sector alsnog nauwer te betrekken bij deze akkoorden en de transitie naar passende zorg? Zo ja, wat doet u om dat voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier bent u bereid opvolging te geven aan de conclusie uit het Gupta-rapport dat grotere inzet van e-health een forse besparing kan opleveren, variërend van 4 miljoen euro (9%) bij diëtetiek tot 164 miljoen euro (11%) voor fysiotherapie?
Kunt u een overzicht geven van de kosten voor digitale zorgontwikkeling en dan met name de licentiekosten waarmee paramedische zorgaanbieders momenteel al te maken hebben en gaan krijgen? Herkent u dat in het vergoedingensysteem wel ruimte is voor digitale zorgontwikkeling voor huisartsen, medisch-specialisten en apothekers, maar niet voor paramedische zorgverleners? Zo nee, welke overeenkomsten en verschillen zijn er dan tussen de verschillende zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg? Kunt u dat met cijfers toelichten?
Herkent u het aandachtspunt uit het Gupta-rapport dat de toename van verwachte ICT/licentiekosten niet op een passende manier wordt meegenomen in de vergoedingensystematieken? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Bent u bereid in kaart te brengen met rekenmodellen hoe hybride zorg wel arbeidsuren bespaart voor zorgprofessionals en regie voor zorgvragers en de effectiviteit van paramedische behandelingen vergroot, maar er voor de betrokken zorgverlener geen verlies van inkomsten plaatsvindt? Zo ja, kunnen deze rekenmodellen voor juni 2025 met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Rechter doet uitspraak over mondkapjesmiljoenen van Sywert van Lienden' |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie bij het lezen van het bericht «Rechter doet uitspraak over mondkapjesmiljoenen van Sywert van Lienden»?1
Het artikel geeft een weergave van een aantal gebeurtenissen die zich afspelen of hebben afgespeeld in de rechtszaak tegen RGA. Het is aan de rechter hoe hij deze gebeurtenissen kwalificeert. Op de dag van de publicatie van het artikel heeft de rechter uitspraak gedaan. Partijen hebben tot drie maanden na de uitspraak de gelegenheid om in hoger beroep te gaan. Daarna zal ik uw Kamer verder informeren voor zover dit mogelijk is gelet op de procespositie van de Staat.
Kunt u toelichten in hoeverre «kwaliteit» als één van de drie kerncriteria van het ministerie bij de inkoop van hulpmiddelen een rol heeft gehad in deze aanklacht van de Staat tegen Relief Goods Alliance (RGA)? Had het gebrek aan kwaliteit van de geleverde hulpmiddelen (mondkapjes) een even grote rol als de het vermeende «om-niet» handelen van RGA of speelde vooral dit laatste de hoofdrol in de aanklacht? Wat is daarvan de reden?
De kwaliteit van de mondkapjes speelt geen rol in de procedure tegen RGA. De Staat heeft RGA gedagvaard omdat hij van mening is dat de overeenkomsten met RGA kunnen worden vernietigd vanwege bedrog of dwaling en dat RGA en aan haar gelieerde (rechts)personen onrechtmatig jegens de Staat hebben gehandeld. Het standpunt van de Staat is dat zij in de veronderstelling verkeerde dat RGA bij het non-profit initiatief «Hulptroepen Alliantie» hoorde en wist niet dat de (rechts)personen achter RGA de overeenkomsten sloten met het oogmerk van persoonlijk gewin.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen door de Staat bij RGA ingekochte hulpmiddelen, de betaalde kosten ervan en de mate waarin deze hulpmiddelen al dan niet aan de kwaliteitseisen voldeden en gebruikt zijn? Hoeveel van de geleverde mondkapjes voldeed niet aan de kwaliteitseisen en was dus ook niet bruikbaar? En welke kosten zijn dan ook als verspilling aan te merken?
De totale omvang van de twee RGA-orders van het LCH bedraagt € 100,8 miljoen. Het ging om 40 miljoen mondkapjes. Hoewel er bij aanvang verschillende vragen waren over de kwaliteit van de geleverde mondkampjes, is uiteindelijk door een zogeheten notified body vastgesteld dat de kwaliteit van de door RGA geleverde producten in orde was, zoals met de Kamer is gecommuniceerd.2
Deelt u de mening dat tijdens formele periodes van crisis, het logisch is dat de normaliter uitgebreide inkoop- en aanbestedingsprocedures tijdelijk versneld en minder zorgvuldig uitgevoerd moeten kunnen worden? Zo ja, deelt u de mening dat er gedurende een dergelijke crisisperiode «een versterkt juridisch regime tijdens crisistijd' zou moeten kunnen gelden, waarbij een – in onze woorden – crisisclausule onderdeel uitmaakt van inkoopovereenkomsten tussen de Staat en leveranciers, waarbij de Staat de koop achteraf ongedaan kan maken als niet aan de kwaliteits- of prijsvoorwaarden wordt voldaan? Zo nee, hoe voorkomt u dan verspilling van gemeenschapsgeld aan crisisgieren, mensen en bedrijfjes die een slaatje willen slaan uit crisisperiodes?
Ik deel uw standpunt dat het in tijden van crisis nodig kan zijn om inkoop- en aanbestedingsprocedures te versnellen. Hiervoor kan onder andere een beroep worden gedaan op de uitzonderingsclausule «dwingende spoed» in de aanbestedingswet. Dat betekent niet dat procedures onzorgvuldig uitgevoerd kunnen worden. Ook een beroep op dwingende spoed vraagt een gedegen juridische onderbouwing. Het is evident en ook logisch dat tijdens de covidpandemie snelheid soms ten koste is gegaan van de zorgvuldigheid. Desalniettemin heeft het ministerie al tijdens de crisis ingezet op het versterken van het financieel beheer en het structureel borgen hiervan in de organisatie. Hierover bent u in diverse voortgangsrapportages geïnformeerd. Verder zijn in principe op inkopen van het rijk de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden (ARIV), de Algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI) of de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden bij IT-overeenkomsten (ARBIT) van toepassing. Al deze voorwaarden geven de mogelijkheid een overeenkomst te ontbinden als de opdrachtnemer of zijn producten en diensten tekort schieten. Ik ben van mening dat de ingezette versterking van het financieel beheer en het huidige instrumentarium voldoende handvatten geeft om bij een nieuwe crisis zo zorgvuldig mogelijk met algemene middelen om te gaan.
Bent u bereid een voorstel te doen van zo’n crisisclausule? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de berichtgeving over het aantal zzp’ers in de zorg, onder andere in het RTL-artikel «In maand tijd ruim 4.000 minder zzp’ers, vooral in de zorg» en «In een maand tijd stopten ruim drieduizend zorg-zzp’ers» (Skipr)?1 2
Welke definitie van «schijnzelfstandigheid» hanteert het Ministerie van VWS? Kunt u die definitie concreet beschrijven voor de praktijk van het dagelijks zorgwerk als het gaat om zorgprofessionals (incl. artsen) die werken in onder meer huisartsenzorg, medisch-specialistische zorg, paramedische zorg en langdurige zorg? En wat is de rol van «extern ondernemerschap» hierbij?
Kunt u voorbeelden beschrijven van situaties waarbij volgens de VWS-definitie sprake is van schijnzelfstandigheid, en waar tegelijkertijd een modelovereenkomst voor is? Wat betekent dit voor de betrokkenen in de praktijk? En tot wanneer is een dergelijke situatie volgens u houdbaar?
Welke signalen heeft u van deze beroepsgroepen/subsectoren gekregen naar aanleiding van het aantal stoppende zelfstandigen? Zijn dit positieve of kritische signalen? Wat doet u met deze signalen?
Herkent u het signaal van huisartsenorganisaties (praktijken, regio’s en hap’s) dat het nog steeds onduidelijk is welke situaties beoordeeld worden als schijnzelfstandigheid? Kunt u op korte termijn uitsluitsel geven over de casuïstiek die hiervoor wordt gebruikt?
Herkent u de zorgen van regionale huisartsenorganisaties dat structurele inzet van waarnemend huisartsen als schijnzelfstandigheid zou kunnen worden beoordeeld, terwijl juist de inzet van zzp-waarnemers in de praktijken heeft geleid tot vermindering van werkdruk en druk van anw-diensten? Kunt u rondom de inzet van VIP-waarnemers op de huisartsenpost uitsluitsel geven met betrekking tot beoordeling van de arbeidsrelatie?
Herkent u het signaal van huisartsenorganisaties (praktijken, regio’s en hap’s) dat het onwenselijk en ondoenlijk is dat waarnemend huisartsen voor piek, ziek en diensten alleen in dienstverband kunnen werken? Zo ja, wat bent u bereid te regelen ten behoeve van de noodzakelijke flexibele schil van zzp’ers? Kunt u toelichten hoe de Belastingdienst oordeelt over de modelovereenkomst vaste waarneming (Praktijkmedewerking) voor huisartsen in relatie tot deze flexibele schil?
Herkent u de wens van jonge huisartsen om in hun eerste jaren als huisarts graag in veel en diverse soorten praktijken te werken voordat ze zich langdurig vestigen? Zo ja, wat bent u bereid te regelen om dit mogelijk te blijven maken?
Kunt u meer inzicht geven in de cijfers achter de cijfers die in het artikel genoemd worden? Is bijvoorbeeld bekend hoeveel van de gestopte zelfstandigen in de zorg zijn gebleven in een vorm van dienstverband en hoeveel van hen de zorg als werkdomein hebben verlaten?
In welke subsectoren in de zorg zijn zowel absoluut als relatief de meeste zelfstandigen gestopt? In hoeverre is bekend of deze ontwikkeling synchroon loopt met het aantal schijnzelfstandigen in deze subsectoren?
In hoeverre is het (door sommige zorgexperts verwachte) risico voor een zorginfarct in bepaalde subsectoren of bepaalde regio’s groter dan wel kleiner geworden sinds de Belastingdienst is begonnen met handhaven?
Wat is uw verwachting van de ontwikkeling van stoppende zelfstandigen de komende maanden als het gaat om positieve en negatieve effecten? Wat doet u om te voorkomen dat deze trend uw ambitie om het «onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden» belemmert?
In hoeverre zijn één of meerdere flexibele dienstverbanden een oplossing voor onder andere waarnemend huisartsen, wetende dat de Wet Arbeidsmarkt in Balans juist de urenflexibiliteit in contracten tegengaat door middelen van hogere premies en werkgeverslasten? Deelt u de mening dat deze wetgeving strijdig is aan elkaar? Zo ja, wat bent u bereid hiertegen te doen?
Welke mogelijkheden bent u bereid in te zetten voor het btw-vrij organiseren van een «huisartsenflexpool» binnen een regio als mogelijk alternatief?
Welke stappen bent u bereid te zetten om beter in te springen op de grote behoefte van zorgprofessionals en zorgaanbieders als het gaat om onder andere flexibiliteit?
Het bericht ‘Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: ‘Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe zorginstellingen diplomafraude bestrijden: «Kwaadwillenden gaan ingenieus te werk»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met financieel misbruik van zorggeld, met onveiligheid voor patiënten en cliënten én gerelateerd is aan criminelen? Herkent u ook dat deze vormen van zorgfraude toenemen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer uw aanpak hiertegen verwachten?
Ik herken het beeld dat diplomafraude vaak gepaard gaat met misbruik van zorggeld, dat het raakt aan veiligheid en kwaliteit van zorg en een mate van verwevenheid heeft met criminaliteit. Dit is verschrikkelijk. Zorggeld moet gaan naar de zorg, en uiteindelijk naar de mensen voor wie er gezorgd moet worden.
Uw Kamer is op 27 juni 2024 geïnformeerd over de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar mogelijke misstanden in het opleiden in de zorgsector en de eventuele verbanden tussen deze mogelijke misstanden en de risico’s voor de zorg.2 Uit de verkenning blijkt dat de Inspecties een toenemende verwevenheid zien van zorg met criminaliteit en fraudenetwerken. In navolging van de verkenning van de Inspecties wordt gewerkt aan vervolgacties. Dit is in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders.
Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing. Uw Kamer wordt op korte termijn per brief over deze aanpak geïnformeerd.
Wat verwacht u van de verplichting (vanaf 1 januari jl.) om signalen van fraude bij het Informatieknooppunt Zorgfraude te melden? Op welke wijze gaat deze verplichting leiden tot meer signalen en wat gaat u hiermee doen? Bent u bereid om voor de zomer een eerste meldingenoverzicht met de Kamer te delen?
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) is per 1 januari 2025 in werking getreden. De mogelijkheden voor het uitwisselen van gegevens tussen de in de wet genoemde instanties in het zorgdomein zijn door deze wet vereenvoudigd, verbeterd en uitgebreid. Deze instanties worden beter in staat gesteld fraude te voorkomen en aan te pakken.
Stichting IKZ levert jaarlijks een rapportage op met daarin een overzicht van de signalen die het afgelopen jaar zijn ontvangen. De jaarrapportage wordt voor de zomer gepubliceerd en gedeeld met uw Kamer. Stichting IKZ is sinds 1 januari 2025 een zelfstandige juridische entiteit met een wettelijke taak en vervangt het samenwerkingsverband. Stichting IKZ bevindt zich momenteel in de overgangsfase van samenwerkingsverband naar stichting. Voor wat betreft het delen van een eerste meldingenoverzicht kan ik toezeggen dat ik in gesprek ga met Stichting IKZ om te kijken in hoeverre dit al mogelijk is voor de zomer, en anders later dit jaar zodra de stichting geheel zelfstandig operationeel is.
Op welke wijze verwacht u dat het Informatieknooppunt Zorgfraude met meer effectiviteit aan de slag kan om fraudesignalen op te volgen, fraude op te sporen en te sanctioneren? Is dit wat u betreft voldoende en zo nee, wat gaat u daaraan doen?
De inwerkingtreding van de Wbsrz zorgt ervoor dat problemen rondom het uitwisselen van gegevens bij het bestrijden van zorgfraude worden opgelost. Stichting IKZ kan een door instanties verstrekt signaal verrijken en vervolgens verstrekken aan de meest geëigende instantie(s). Instanties kunnen zo effectiever aan de slag om binnen hun taken en bevoegdheden opvolging te geven aan een signaal van zorgfraude. Deze instantie of instanties kunnen met het door Stichting IKZ verrijkte signaal fraude voorkomen, opsporen of sanctioneren. Stichting IKZ doet geen eigenstandig opsporingsonderzoek en heeft geen handhavende, toezichthoudende of opsporende functie, taken of bevoegdheden. Deze taken en bevoegdheden zijn belegd bij de controle-, toezicht-, en opsporingsinstanties.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn voor zorgfraudeurs om opnieuw in de zorg aan de slag te gaan? Op welke manier gaat u een dergelijk beroepsverbod voor zorgfraudeurs mogelijk maken?
Samen met uw Kamer deel ik het standpunt dat het onwenselijk is dat zorgfraudeurs zomaar weer actief kunnen worden in de zorg. In aanvulling op de bestuurs- en beroepsverboden die al mogelijk zijn, zijn gerichte maatregelen getroffen om te voorkomen dat zorgfraudeurs (opnieuw) aan de slag kunnen gaan. Ik noem een aantal voorbeelden. In het kader van de vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) kan naar het verleden van de dagelijkse leiding of de interne toezichthouders worden gekeken door een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen of door een integriteitsonderzoek op grond van de Wet Bibob. De doelgroep voor de vergunningplicht is per 1 januari 2025 uitgebreid. Alle zorginstellingen moeten nu beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Een andere belangrijke maatregel is de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) die per 1 januari 2025 in werking is getreden. Deze wet regelt onder meer een zogenoemd Waarschuwingsregister zorgfraude, waarin gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren zorgfraudeurs kunnen registreren. Het Waarschuwingsregister kan hiermee voorkomen dat fraudeurs in een andere gemeente of in een ander zorgdomein een doorstart maken.
Tot slot noem ik de Proeftuinen aanpak zorgfraude, waarvoor ik subsidie heb verleend. In de regio’s Twente en Hart van Brabant worden beproefde werkwijzen ontwikkeld, zoals een structurele inzet van de Wet Bibob bij de contractering van aanbieders. De VNG zorgt ervoor dat de resultaten van de proeftuinen met alle gemeenten worden gedeeld.
Heeft inmiddels uw eerdere toegezegde2 gesprek met de Minister van Justitie en Veiligheid over uitbreiding van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) tegen zorgfraude, plaatsgehad? Zo ja, wat heeft u afgesproken gezamenlijk te gaan doen tegen zorgfraude?
Er heeft ambtelijk een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden met het Ministerie van J&V. Aan dit gesprek wordt op korte termijn vervolg gegeven door gezamenlijk te kijken, ook met het CIBG, zorgkantoren en gemeenten, hoe de Wet Bibob nog beter kan worden ingezet.
Bent u bereid om een overzicht te maken van uw beleid, uw beoogde wetsvoorstellen en handhavingsaanpak tegen zorgfraude en deze met de Kamer te delen, inclusief beoogde resultaten? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer die verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over de aanpak om zorgfraude en zorgcriminaliteit zorg tegen te gaan. Ook ontvangt uw Kamer dit voorjaar een reactie op de signaleringsparagraaf uit de jaarbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ).4
Het bericht ‘Blauwe bessen AH mogelijk besmet met hepatitis A’ en de kamerbrief daarover |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u toelichten of het voor de NVWA mogelijk was geweest om de besmetting met hepatitis A op bevroren blauwe bessen eerder te ontdekken en wat de reden is dat dit niet eerder gelukt is?1 2
Als onderdeel van het toezicht op de voedselveiligheid, voert de NVWA inspecties uit bij voedselproducerende bedrijven en neemt steekproefsgewijs monsters voor analyse op de aanwezigheid van mogelijke ziekteverwekkers, onder andere Hepatitis A Virus (HAV). De partij blauwe bessen die uit de handel is gehaald, viel niet binnen de (steekproefsgewijze) selectie voor analyse van het monitoringsprogramma van de NVWA.
Gezien het aantal partijen levensmiddelen dat jaarlijks in Nederland in de handel zijn, is de kans dat de NVWA die specifieke partij bemonsterd en geanalyseerd zou hebben ook verwaarloosbaar klein. Daarnaast is microbiologische besmetting in de regel niet homogeen verdeeld, wat de kans van aantreffen van het virus nog kleiner maakt. Ik wil benadrukken dat het testen van producten op microbiologische risico’s een sluitstuk is ter verificatie van de risicobeheersing door de producent in de gehele keten. Hierbij is het naleven van met name de hygiëne voorschriften van essentieel belang om microbiologische besmetting van voedsel te voorkomen.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van tekortkomingen bij Nederlandse bedrijven, daarnaast doen de Poolse autoriteiten onderzoek naar de teelt, oogst en eerste handelsfase aldaar van deze partij.
Helaas is deze partij blauwe bessen bij consumenten terecht gekomen en is het virus dus pas na gemelde ziektegevallen in beeld gekomen. Op 2 januari jl. heeft de NVWA van het RIVM het eerste signaal ontvangen dat bevroren blauwe bessen een mogelijke bron konden zijn van de recente Hepatitis A gevallen. Vervolgens heeft de NVWA, na contact met de GGD, monsters genomen van de producten die de patiënten nog in de vriezer hadden liggen. Vervolgens zijn de monsters naar Wageningen Food Safety Research (WFSR) gebracht voor analyse. Op 13 januari jl. zijn daar de eerste resultaten van bekend geworden en is dezelfde dag een terughaalactie met publiekswaarschuwing ingezet.
Klopt het dat volgens de wet- en regelgeving op het gebied van voedselveiligheid producenten en detailhandelaren verantwoordelijk zijn voor voedselveiligheid? Zo ja, wat vindt u ervan dat de NVWA deze besmetting heeft moeten ontdekken in plaats van de betrokken supermarkt zelf? Op welke manier mag verwacht worden dat de besmetting eerder ontdekt had kunnen worden en daarmee ziektegevallen voorkomen, zonder dat geldende regelgeving dit belemmert?
Levensmiddelenbedrijven zijn inderdaad primair verantwoordelijk voor voedselveiligheid en de overheid houdt hier toezicht op. Dat betekent dat de NVWA risico gebaseerd controleert of levensmiddelenbedrijven hun wettelijke verantwoordelijkheden in deze nakomen. Ook een goed werkend risicobeheersingssyteem kan niet volledig voorkomen dat een onveilig product op de markt kan verschijnen of ontstaan. Het terugroepen van producten wanneer ze een risico vormen voor de volksgezondheid betekent dat het voedselveiligheidssysteem werkt. Zie voor verdere informatie de webpagina van de NVWA waarop deze meldingen worden gepubliceerd https://www.nvwa.nl/onderwerpen/veiligheidswaarschuwingen/overzicht-veiligheidswaarschuwingen
Bent u van mening dat de kwaliteitscontroles van de supermarkt en zijn leverancier(s) tekort zijn geschoten? Welke lessen kunnen hieruit getrokken worden om nieuwe voedselveiligheidsincidenten te voorkomen en eerder te ontdekken?
Nee, vanuit de inspectiegegevens is bekend dat de bedrijven betrokken in deze casus ook periodieke controles op Hepatitis A Virus uitvoeren.
Op aangeven van de NVWA zal het bedrijf waar het onveilige product vandaan komt, ook maatregelen moeten nemen om de risico te mitigeren c.q. te voorkomen. De begrijpelijke media-aandacht voor deze casus doet geen recht aan het in de basis goed functionerend voedselveiligheid systeem in de EU. We gaan daarom door met het zo goed mogelijk invullen onze verantwoordelijkheden binnen dit systeem.
Is het mogelijk om de voedselveiligheid hoog te houden en besmettingen van voedselproducten te verminderen zonder extra regels of wetten? Zo ja, op welke manier bent u van plan hier het beleid op aan te scherpen en wanneer kan de Kamer daarover informatie verwachten?
Het niveau van de voedselveiligheid in Nederland is hoog. Op basis van de inspecties, monsteranalyses, risicoanalyses en de geconstateerde afwijkingen, kan geconcludeerd worden dat het voedsel dat aangeboden wordt aan de consument in het algemeen veilig is.
Ook het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel is groot en al vele jaren redelijk stabiel. Dat wil niet zeggen dat er nooit een onveilig product op de markt verschijnt of ontstaat.
Het is natuurlijk heel spijtig dat in deze casus ziektegevallen zijn geweest, maar tegelijkertijd heeft de snelle publieke waarschuwing zeer waarschijnlijk nog meer ziektegevallen kunnen voorkomen. Ik zie op dit moment geen reden om de huidige regelgeving aan te scherpen.
Het bericht ‘Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorg Spoedeisende hulp loopt vast door ouderen, maar terug naar huis is vaak ook geen optie»1?
Ja.
In hoeverre verwacht u dat de nu al stijgende aantallen patiënten die noodgedwongen in een ziekenhuis moeten overnachten, verder zullen stijgen, met het oog op de dubbele vergrijzing2? Kunt u dat met cijfers aangeven?
De meest recente NZa monitor acute zorg3 laat zien dat het aantal bezoeken aan de acute zorg door 75+»ers daalt. Daar waar in 2017 en 2018 het aantal patiënten van 75+ dat in de avond, nacht of het weekend huisartsenzorg nodig had nog boven de 400 per 1.000 inwoners lag is dat cijfer in de jaren erna gedaald naar in 2021 ruim onder de 400 per 1.000 inwoners. Ook is het aantal SEH-bezoeken per 1.000 65+»ers in 2022 lager dan in 2017. We zien dus dat de groep ouderen in de samenleving groeit maar het aantal bezoeken aan de acute zorg niet evenredig meegroeit.
Nadat de financiering van de verzorgingshuizen is gestopt per 2013/2014 is het ELV (eerstelijnsverblijf) de plek geworden waar (veelal) ouderen tijdelijk opgenomen kunnen worden voordat ze weer naar huis gaan. Het ELV, en andere kortdurende zorg bedden, kunnen we op dit moment niet voldoende inzetten om te zorgen dat ouderen niet noodgedwongen in het ziekenhuis moeten blijven. Het liefste zou ik willen dat ze niet op de SEH terecht komen. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat toegang tot intramurale zorg de kans op een ziekenhuisopname binnen één jaar met negen procentpunt verlaagt.4 Dit wijst mogelijk op positieve gezondheidseffecten van de verpleeghuiszorg, maar het is ook mogelijk dat een deel van de ziekenhuiszorg wordt overgenomen door de zorginstelling. Om dit in kaart te brengen heb ik in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal plaatsvinden naar de mogelijke terugkeer van de verzorgingshuizen.
Om de huidige druk op de zorg na een bezoek aan de acute zorg door een kwetsbare ouderen nu al te ontlasten zetten we hier met o.a. bestaande afspraken in het IZA en mogelijk aanvullende afspraken beleid op in.
Hoe staan deze cijfers in verhouding tot de afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA)? Wat is de verwachting van de impact van het IZA op de in het artikel genoemde problemen, zowel in kwaliteit als in cijfers?
We vinden het belangrijk dat, in lijn met IZA, onnodige SEH/ziekenhuisopnames voorkomen worden. De in het IZA afgesproken versterking van de eerstelijnszorg en zorgcoördinatie moeten hieraan bijdragen. Binnen zorgcoördinatie kijken triagisten met een brede blik naar een zorgvraag, zodat zij zorg kunnen inzetten die het best aansluit bij de persoonlijke context van de patiënt. Daarnaast is het van belang dat er goede alternatieven zoals kortdurend verblijf beschikbaar zijn.
We werken samen met partijen aan het versterken van de eerstelijnszorg om gelijkwaardigere toegang van zorg dichtbij te realiseren. Hierbij werken we aan het inrichten van hechte wijkverbanden waarin de belangrijkste zorgverleners in de wijk nauw met elkaar samenwerken. De samenwerking in de wijkverpleging is hier een belangrijk aandachtspunt.
Ook ondersteunen we de zorgverleners in de wijk door ze op regionaal niveau taken uit handen te nemen bijvoorbeeld met administratieve en ICT ondersteuning.
Daarnaast ondersteunen we de beweging die regio’s maken naar zorgcoördinatie. Hierbij werken onder andere huisartsenposten, de ambulancezorg via de meldkamer 112, de regionale coördinatiepunten eerstelijnsverblijf en de acute ggz samen om telefonische triage zo in te richten dat direct de meest geschikte zorg kan worden ingezet. Ook als dit zorg buiten de SEH is, kan zorgcoördinatie vervolgens door inzicht in actueel beschikbare zorgcapaciteit en goede samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders bijdragen aan het sneller vinden van een locatie waar deze zorg beschikbaar is. Zo kan een patiënt snel de zorg ontvangen die past bij hun behoefte en wat op dat moment nodig is. We stimuleren initiatieven binnen de kortdurende zorg zoals de wijkkliniek, een vorm van tijdelijk verblijf waar samenwerking tussen de 1e en 2e lijn centraal staat, om zorg te bieden voor patiënten die niet thuis kunnen blijven, maar ook niet in het ziekenhuis op hun plek zijn. In opdracht van ons werkt het programma Beter Thuis II van ZonMW aan het ontwikkelen van de kwaliteit van zorg binnen de kortdurende herstelgerichte zorg. Hierbij is inzicht in effectiviteit van innovaties onderdeel.
Deelt u de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen eigenlijk altijd risicovol is en dat deze zoveel mogelijk moeten worden voorkomen? Zo ja, op welke manier wordt dit nu effectief aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, we delen de mening dat een ziekenhuisopname voor (kwetsbare) ouderen vaak risicovol is. Kwetsbare ouderen verdienen een veilige en fijne plek om te herstellen, zonder de stress van een ziekenhuisomgeving. Tijdens een ziekenhuisopname lopen zij verhoogde risico’s op functieverlies, infecties, en verwardheid (delier).
Om onnodige ziekenhuisopnames te voorkomen richten wij ons op het versterken van de eerstelijnszorg en de uitbreiding en verbetering van kortdurende zorg, zoals een goede toegang tot eerstelijnsverblijfbedden.
De tarieven voor het eerstelijnsverblijf zijn per 1 januari jongstleden verhoogd, naar aanleiding van een kostenonderzoek van de NZa. Dit zal het aanbieden van deze zorg aantrekkelijk maken voor instellingen. De tarieven moeten kostendekkend zijn. Daarnaast moet de manier waarop dit betaald wordt makkelijker en duidelijker worden. We gaan de NZa vragen om een experiment uit te voeren naar de beste bekostiging voor het tijdelijk verblijf in de Zvw.
De aanwijzing hiervoor wordt op korte termijn aan de Kamer voorgelegd. Ook moeten de afspraken over wie recht heeft op deze zorg duidelijker zijn. We hebben hiervoor het Zorginstituut om advies gevraagd.
In hoeverre blijft het voorkomen van deze onnodige ziekenhuisopnames bij ouderen onderdeel van het aanvullend zorg en welzijnsakkoord? Wordt deze doelstelling ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg waar momenteel aan gewerkt wordt?
Het Hoofdlijnenakkoord Ouderzorg (HLO) wordt naar verwachting op korte termijn afgesloten. Dit akkoord spitst zich voor de periode 2025–2028 toe op de Wet langdurige zorg. De onderwerpen die in dit akkoord staan kunnen voor de lange termijn, waar wordt ingezet op een vereenvoudiging van het totale stelsel van zorg en ondersteuning voor ouderen, bijdragen aan de vermindering van onnodige ziekenhuisopnames.
Daarnaast is in het regeerprogramma opgenomen dat er een nadere doorrekening zal worden uitgevoerd naar de terugkeer van de verzorgingshuizen. Naar verwachting kan het onderzoek binnenkort starten en in september 2025 worden afgerond. De terugkeer van verzorgingshuizen kan een bijdrage leveren aan de invulling van de woon-zorgvraag van ouderen en mogelijk het beroep op spoedeisende hulp verminderen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de maatregelen aangekondigd in de brief over de versterking van de eerstelijnszorg3 op het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames van ouderen? Kunt u dat met cijfers aangeven?
Op basis van eerdere Nederlandse studies en metingen wordt geschat dat ongeveer 20% van alle SEH-bezoeken bij ouderen vermijdbaar zijn door eerder in te grijpen.6 Het is op voorhand echter niet met cijfers aan te geven welk effect het beter inrichten van de proactieve zorg thuis precies heeft voor het aantal (onnodige) ziekenhuisopnames onder ouderen.
De versterking van de eerstelijnszorg focust op verbetering van de toegankelijkheid en continuïteit van zorg, door een betere samenwerking van verschillende zorgverleners in hechte wijkverbanden. Deze wijksamenwerking, tussen in ieder geval huisarts, wijkverpleging, apotheker en sociaal domein, wordt ondersteund door regionale eerstelijns samenwerkingsverbanden. Deze zorgen voor het ontlasten van de zorgprofessionals door bijvoorbeeld afspraken te maken over samenwerking met de ziekenhuizen of de GGZ en ook administratieve taken uit handen te nemen.
Zorg- en hulpverlening in de wijk die beter in samenhang kan worden geboden zorgt ervoor dat de zorg- en hulpverleners zicht hebben op de kwetsbare mensen in de wijk. Door zicht te hebben op deze mensen kan vroegtijdig hulp geboden worden wat (onnodige) ziekenhuisopnames kan voorkomen. In een rapport over acute ouderenzorg is aangetoond dat de meeste acute zorgvragen ontstaan bij thuiswonende ouderen met een verhoogde kwetsbaarheid.
Kunt u een overzicht geven van regionale samenwerkingsafspraken over gezondheidsbevordering voor ouderen met valrisico zoals opgenomen in het IZA? Wat is de verwachting van de (kwantitatieve) effecten van deze afspraken? Welke andere preventieafspraken zijn in regio’s gemaakt?
In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) hebben het Ministerie van VWS, zorgverzekeraars en gemeenten de volgende afspraken gemaakt over de te behalen landelijke resultaten voor valpreventie:
Regio’s maken zelf plannen hoe ze deze resultaten gaan behalen en volgen hierin de ketenaanpak valpreventie. Voor een effectieve aanpak is goede samenwerking tussen medisch en sociaal domein essentieel. In de eerste fase van deze samenwerking, waarin veel regio’s nog zitten, wordt vooral tijd besteed aan het vormgeven van deze afspraken en dus het inrichten van de ketenaanpak. Jaarlijks monitort het RIVM de voortgang, zowel op het samenwerkingsproces als op de uiteindelijk te bereiken doelen. Afgelopen december heeft het RIVM de resultaten van de monitor Valpreventie (over de periode 2023 en eerste half jaar 2024) gepubliceerd op haar website. Hieruit blijkt dat in elk geval 82% van de gemeenten is gestart met de inrichting van de (keten)aanpak. Bijna al deze gemeenten gaven aan samen te werken met tenminste fysiotherapeuten (96%) en buurtsportcoaches (83%). Van de zorgverzekeraars geeft de helft aan samenwerkingsafspraken te hebben gemaakt met gemeenten.
Het RIVM brengt ook per regio afzonderlijk in beeld wat voortgang is op de implementatie en uitvoering van de ketenaanpak Valpreventie (Monitor Valpreventie | Regiobeeld).
In het IZA en GALA zijn diverse afspraken gemaakt over de inzet van met name gemeenten en zorgverzekeraars op gezondheidsbevordering en preventie. Het is in principe aan deze partijen om de landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. In december 2024 is een eerste voortgangsrapportage van het RIVM over de voortgang op de afspraken uit het GALA naar uw Kamer gezonden. Dit geeft een eerste beeld van de inzet van partijen op gezondheidsbevordering en preventie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de IZA-doelstelling dat in 2025 20% minder ouderen met een kwetsbare gezondheid onnodig opgenomen worden op de spoedeisende hulp (SEH)? Deelt u de mening dat het bericht over de spoedeisende hulp laat zien dat deze doelstelling nog wel heel ver weg lijkt?
Het IZA wordt gemonitord via verschillende routes. Een van die monitors gaat over de uitkomsten voor verschillende doelgroepen, waarvan een van de doelgroepen kwetsbare ouderen betreft. Deze informatie wordt op regiokantoor niveau ontsloten op www.regiobeeld.nl. Na de 1-meting van de monitor die einde voorjaar 2025 is voorzien, kunnen we uw Kamer informeren over de stand van zaken op de uitkomsten van de monitor.
In hoeverre worden patiënten met meerdere aandoeningen (multimorbide) meegenomen in de akkoorden? Wat voor effect heeft het «nogmaals onder de aandacht van de relevantie IZA-partijen brengen van de noodzaak voor goede organisatie rond de multimorbide patiënt' gehad, zoals u antwoordde op eerdere vragen van het lid Tielen4?
Het IZA is een integraal akkoord voor alle patiëntgroepen, zo ook patiënten met meerdere aandoeningen en alle ouderen. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Het is belangrijk dat deze patiënten goed geholpen worden en kwalitatief goede zorg ontvangen. Het beleid dat is ingezet, onder andere in het kader van passende zorg, draagt hier aan bij. We vinden het daarom belangrijk dat binnen en tussen de ziekenhuizen en zorgaanbieders meer wordt samengewerkt. Met de afspraken in het IZA zijn de eerste stappen gezet voor de benodigde transitie naar meer samenwerking, netwerkzorg en meer digitale en hybride zorg. Daarbij vinden we het voor alle patiënten belangrijk dat de urgentie leidend is.
Hoeveel initiatieven zijn gericht op het vinden van de juiste plek voor een patiënt zodat deze niet hoeft te worden opgenomen, zoals Het Regionaal Transferpunt Salland, het Zorgplein-Gooi en het Centraal Aanmeldpunt Verplaatsingen in Zeeland? Wat doet u om ervoor te zorgen dat er in het hele land (meer) gebruik wordt gemaakt van al bestaande samenwerkingen?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf (ELV) ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar eerstelijnsverblijfbed. Deze al bestaande ELV-coördinatiefuncties vormen een belangrijk deel van de basis van het onderdeel inzicht in capaciteit binnen de implementatie en doorontwikkeling van zorgcoördinatie die momenteel in alle regio’s plaatsvindt. Binnen de plannen voor zorgcoördinatie wordt de samenwerking tussen ELV-coördinatiefuncties onderling en met andere zorgpartijen verder uitgebreid, zodat zorgverleners op één punt terecht kunnen voor het vinden van een geschikte plek of extramurale zorgverlener voor hun patiënt.
Wat doen zorginstellingen en organisaties momenteel om te leren van bestaande initiatieven gericht op samenwerking binnen en buiten het ziekenhuis, zoals de Intensieve Samenwerking Afdeling van het Jeroen Bosch Ziekenhuis, het GEM-team in het Tergooi MC, de Herstelkliniek van Pantein en Spaarnelabs? Is dat wat u betreft voldoende? Zo ja, hoe is dat te zien in de voortgang op IZA-doelstellingen? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat zorginstellingen meer gebruik maken van elkaars ervaringen?
Het hele IZA is gericht op bevordering van samenwerking, in de regio en in netwerken. In iedere zorgkantoorregio wordt of is een overlegtafel ingericht voor het bevorderen van de regionale samenwerking. Ook de ROAZ-regio’s voeren overleg om samen de toegankelijkheid van zorg te verbeteren. Deze samenwerking wordt bevorderd door het maken van regio- en ROAZ-beelden en regio- en ROAZ-plannen. Door als ketenpartners samen de uitdagingen te formuleringen en de voorstellen om daar mee om te gaan en te komen tot transformatieplannen wordt de samenwerking bevorderd. Voor dergelijke plannen zijn middelen beschikbaar gesteld. Door informatie over goedgekeurde transformatieplannen en goede praktijkvoorbeelden te delen op www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl stimuleren we dat zorgaanbieders en regio’s leren van elkaar.
Bent u bereid om zelf meer daadkracht te tonen jegens alle zorginstellingen om te voorkomen dat overal opnieuw geprobeerd wordt het wiel uit te vinden en er meer arbeidskracht wordt besteed aan praten en overleggen dan aan effectieve uitvoering? Zo ja, op welke termijn is daar effect van te verwachten? Zo nee, waarom niet?
We vinden het belangrijk dat succesvolle initiatieven worden opgeschaald, waarbij het uiteraard van belang is om rekening te houden met de lokale context. Daarom heb ik, Minister van VWS, onder andere een leidraad Vakmanschap en werkplezier in ontwikkeling die zorginstellingen concrete handvatten en inspirerende voorbeelden biedt om hiermee mee aan de slag te gaan. Zoals ik uw Kamer eerder heb toegezegd, zal ik na het verschijnen van het AZWA een zorgtop organiseren. Daar wil ik podium bieden aan effectieve initiatieven die een succesvolle bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van het arbeidsmarkttekort.
We moedigen alle zorginstellingen aan om hier hun voordeel mee te doen en optimaal gebruik te maken van de vele veelbelovende initiatieven die er al zijn. Dit geldt ook voor instellingen in het kader van zorg en ondersteuning voor ouderen. Daarnaast is binnen de ouderzorg ondersteuning mogelijk van individuele instellingen bij de verbetering van bedrijfsvoering via het Waardigheid en Trots initiatief. Meer dan 100 zorgbieders maken daar momenteel al gebruik van.
Het bericht ‘Kind van ouders met verstandelijke beperking: 'Eigenlijk was ik de ouder'’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kind van ouders met verstandelijke beperking: «Eigenlijk was ik de ouder»»?1
Ja.
Bent u bekend met het radioprogramma Nieuws en Co van 22 november jl. waarin het Trimbos-instituut pleit voor gesprekken over de kinderwens conform Nu Niet Zwanger?2 Wat is uw reactie op dit pleidooi?
Ja. In de uitzending van Nieuws en Co pleit het Trimbos-instituut om tijdig een gesprek te voeren met vrouwen én mannen in de vruchtbare periode of sprake is van een actuele kinderwens, zodat ze een geïnformeerde en bewuste keuze kunnen maken. Ik vind het, net zoals het Trimbosinstituut, van belang dat iedereen bewust en goed geïnformeerd moet kunnen kiezen om nu wel of geen kind te willen krijgen. Dat is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) ondersteunt mensen in kwetsbare omstandigheden om regie te nemen over hun kinderwens. Zodat zij niet overvallen worden door een zwangerschap. Het programma is momenteel in 303 gemeenten beschikbaar en er komen nog steeds gemeenten bij. Ik stel t/m 2027 projectsubsidie beschikbaar aan de GGD GHOR Nederland voor de landelijke uitrol van het programma Nu Niet Zwanger. In de jaren 2023 t/m 2025 is extra geld beschikbaar gesteld zodat het programma sneller kan uitbreiden en inhoudelijk kan verdiepen.
Wat is de reden dat niet wordt geregistreerd bij hoeveel gezinnen met Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP) en Kinderen van ouders met een verslaving (KOV) programma’s als Nu Niet Zwanger worden ingezet? Bent u bereid dit te gaan registreren, zo nee, waarom niet?
Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) is geen doelgroepeninterventie. Vanuit/door het programma leren professionals uit het medisch en het sociale domein hoe je kinderwens bespreekbaar maakt en bespreekt. Het programma richt zich op alle mensen in kwetsbare omstandigheden, waaronder Kinderen van Ouders met Psychische Problemen als Kinderen van ouders met een verslaving. Kwetsbare omstandigheden kunnen echter veel bredere oorzaken hebben en kent een grote verscheidenheid. De inzet van het Nu Niet Zwanger programma is (1) het bespreken van kinderwens bij mensen in kwetsbare omstandigheden, (2) het normaliseren van praten over kinderwens en (3) het implementeren van de bijbehorende NNZ-methode bij organisaties die werken met mensen in kwetsbare omstandigheden, waaronder de doelgroep KOPP/KOV. Daarnaast is het streven om het praten over kinderwens volgens de Nu Niet Zwanger methode onderdeel te laten worden van de reguliere werkzaamheden van de aangesloten organisaties.
Als er vervolgstappen nodig zijn kan NNZ praktische hulp en ondersteuning bieden. Alleen ter zake doende informatie voor deze inzet van het NNZ- programma en het regie nemen op kinderwens wordt geregistreerd. De reden/oorzaak van de kwetsbare omstandigheden waar mensen zich in bevinden en/of extra registratie hierop hoort daar niet bij.
Het gaat over bewustwording en inzicht hebben in de balans tussen beschermende en risicofactoren, op basis waarvan mogelijk aanstaande ouders een weloverwogen keuze kunnen maken of dat het juiste moment is om al dan niet zwanger te worden. Daarom wordt het dus ook niet op doelgroep niveau geregistreerd. Dit is ook bedoeld om een eventuele stigmatisering of ethische vraagstukken te voorkomen. Denk aan bemoeizorg of uitsluiting.
Er zijn en komen ook geen landelijke gegevens beschikbaar over het aantal KOPP/KOV-gezinnen waarbij Nu Niet Zwanger is ingezet omdat deze gegevens niet op landelijk niveau worden geregistreerd, dit niet wenselijk is en dit voor de verdere ontwikkeling van het NNZ-programma geen meerwaarde heeft.
Bij hoeveel instellingen die werken voor en met mensen met een lichtverstandelijke beperking (LVB) wordt het gesprek over de kinderwens conform Nu Niet Zwanger gevoerd?
Deze gegevens worden niet landelijk geregistreerd. Het Nu Niet Zwanger programma is op dit moment beschikbaar in 89% van de gemeenten. Elke GGD heeft een NNZ-team met inhoudelijk coördinatoren. Deze lokale NNZ-teams registreren met welke organisaties zij samenwerken. We zien hierin variatie, per NNZ-programma zijn er tussen de 1 en 10 organisaties die werken met mensen met een licht verstandelijke beperking aangesloten bij het programma. In deze organisaties zijn aandachtsfunctionarissen aangesteld die getraind zijn – door het Nu Niet Zwanger team van de GGD – in de NNZ-methodiek en hoe ze het programma in hun instellingen kunnen toepassen. Zij zijn de ambassadeurs en contactpersonen voor hun collega’s in de instellingen die werken met Nu Niet Zwanger. De professionals werken vanuit hun vertrouwensrelatie met hun cliënten en zijn daarmee de aangewezen personen om de kinderwens van hun cliënten te bespreken. Deelname van instellingen en mate van participatie en borging van het programma fluctueert omdat er sprake is van vrijwilligheid. Het is hiermee niet exact bekend hoeveel instellingen, die werken voor en met mensen met een lichtverstandelijke beperking (LVB), werken conform de aanpak van Nu Niet Zwanger
In hoeverre is onveilige hechting bij kinderen van ouders met een verstandelijke beperking onderdeel van de richtlijn Ouder-kind relatie en de richtlijn Kindermishandeling, en is deze groep kinderen meegenomen in de uitvoering van de motie Tielen?3
In de Voortgangsbrief Jeugd van 5 november jl. bent u geïnformeerd over de mate waarin gehechtheid een onderwerp is binnen de werkzaamheden van de jeugdgezondheidszorg bij het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) en bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJi). In deze brief is aangegeven dat zorgprofessionals zich maximaal inzetten op het thema gehechtheid en daarvoor de richtlijn ouder-kind relatie en de richtlijn kindermishandeling toepassen. Zowel in de JGZ-richtlijn ouder-kind relatie als de richtlijn Kindermishandeling worden factoren benoemd die een risico kunnen opleveren voor de ouder-kind relatie of die het risico op kindermishandeling kunnen vergroten. Ouders met een verstandelijke beperking is één van de benoemde risicofactoren. Beide richtlijnen worden regelmatig geactualiseerd op basis van nieuwe inzichten.
Er zijn overigens verschillende manieren waarop gezinnen, waar sprake is van ouders met een verstandelijke beperking, ondersteund kunnen worden om zo onveilige hechting te voorkomen. Zo zijn er hulpgroepen via verschillende GGZ-instellingen, waarvan een aantal specifiek voor kinderen (4 t/m 16 jaar) van KOPP/KOV ouders (zoals bv Jellinek of Brijder). Voor jongvolwassenen zijn er – via Trimbos – een aantal initiatieven zoals naastencentraal.nl, KOPPsupport.nl en metzonderouders.nl. Meer in het algemeen kunnen kinderen bellen met de kindertelefoon of andere hulp/chatlijnen op het gebied van (mentale) ondersteuning. Mocht ergens tijdens zwangerschap, bevalling of kraambed vermoeden zijn van LVB bij ouder(s) dan kan door tijdig signaleren en via de JGZ, huisarts of Kansrijke Start coalitie hulp in het sociaal domein gezocht worden voor ondersteuning aan het hele gezin.
Welke groepen naast KOPP/KOV worden nog meer niet goed (genoeg) bereikt door Nu Niet Zwanger, en bent u bereid ervoor te zorgen dat deze groepen duurzaam bereikt worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Streven is alle organisaties die mensen in kwetsbare omstandigheden begeleiden aan te laten sluiten bij het programma. Momenteel participeren meer dan 1100 organisaties uit zowel het medisch als sociaal domein (cijfers uit monitor NNZ januari 2024 [4]). Gemiddeld per NNZ-programma zijn dit 47 organisaties.
Jaarlijks sluiten nog steeds nieuwe organisaties aan maar haken ook organisaties af. Aangezien de deelname vrijwillig is, is samenwerking niet af te dwingen. Als een gemeente beslist om het programma NNZ niet aan te bieden, is het voor instellingen in die gemeente niet mogelijk om zich bij NNZ aan te sluiten.
Bent u bereid met gemeenten die nu geen programma zoals Nu Niet Zwanger inzetten, in gesprek te gaan om te zorgen dat zij dit wel gaan doen? Zo ja, hoe en op welke termijn is hiervan resultaat te verwachten?
In het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) is de afspraak opgenomen dat gemeenten ervoor zorgen dat inwoners in de vruchtbare leeftijd (die in een kwetsbare situatie verkeren) voldoende regie (kunnen) nemen op hun kinderwens. Dit kan onder andere door Nu Niet Zwanger aan te bieden. Het programma Nu Niet Zwanger kan bekostigd worden door de gemeente vanuit de structurele middelen voor Kansrijke Start als onderdeel van de SPUK-regeling, behorend bij het GALA, maar ook uit andere middelen. Uit de meest recente GALA-monitor van het RIVM blijkt dat in oktober 2024 alle 25 GGD-regio’s de interventie Nu Niet Zwanger uitvoeren in 303 gemeenten. Vanuit de lokale GGD- en worden gesprekken gevoerd met gemeenten om te participeren en nog steeds nemen nieuwe gemeenten deel. Het landelijk programmateam NNZ ondersteunt hen hierbij indien gewenst.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de bewezen effectiviteit van Nu Niet Zwanger wordt geborgd in lokale en regionale programma’s tegen onbedoelde en ongewenste zwangerschappen?
De bewezen effectieve interventie Nu Niet Zwanger is opgenomen in de interventiedatabase van het loket Gezond Leven van het RIVM. Het programma Nu Niet Zwanger kan door gemeenten gefinancierd worden vanuit de structurele middelen voor Kansrijke Start als onderdeel van de SPUK-regeling, behorend bij het GALA. Niets staat gemeenten in de weg om de inzet van Nu Niet Zwanger hieruit te bekostigen. Met behulp van de GALA monitor wordt de implementatie van Nu Niet Zwanger op lokaal niveau gevolgd. Uit de GALA-monitor van het RIVM van 10 december jl. blijkt dat steeds meer gemeenten binnen de lokale aanpak van Kansrijke Start (erkende) interventies aanbieden over de gehele eerste 1.000 dagen, waaronder Nu Niet Zwanger. Deze interventies zijn te vinden in de
interventiedatabase van het Loket Gezond Leven van het RIVM. De top-6 van meest ingezette interventies binnen gemeenten zijn: Nu Niet Zwanger, BoekStart/BoekenPret, CenteringZwangerschap, Stevig Ouderschap, VoorZorg en Home-Start. Gemeenten zijn vrij in de keuze om bepaalde interventies wel/niet in te zetten. En lokale en regionale programma’s tegen onbedoelde en ongewenste zwangerschappen komen niet op grote schaal voor. Veel vaker wordt dit onderwerp opgenomen in een breder kader: bijvoorbeeld die van de seksuelegezondheid. Momenteel worden verkennende gesprekken gevoerd om de uitvoering van de onderdelen uit het GALA waar structurele middelen voor zijn te borgen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra er meer duidelijk is.
Het bericht 'Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV), Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opleiding die huisartsentekort had kunnen oplossen alweer weg uit Zeeland»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de in 2023 gestarte pilot zo snel al ten einde komt en Zeeuwse studenten alsnog naar Nijmegen moeten reizen voor hun opleiding tot Physician Assistant (PA)?
In de aanvraag voor extra opleiden van PA’s in de provincie Zeeland is een aanvraag gedaan voor 20 studenten, verdeeld over drie instroommomenten (2021, 2022 en 2023). De afspraken hierover zijn tijdelijk en mogelijk gemaakt vanuit het Rijksbrede compensatiepakket «Wind in de zeilen».
Deelt u de mening dat PA’s bijdragen aan de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg, zeker in regio’s waar de zorg onder druk staat? Zo ja, welke alternatieven verkent u om de opleiding tot PA in die regio’s beschikbaar te houden?
Ja. De sector en specifiek in dit verband beide Zeeuwse huisartsen-coöperaties hebben deze aanvraag gedaan in de overtuiging een bijdrage te leveren aan de huisartsenzorg. Met succes want er zijn 19 PA’s lokaal in opleiding en aan het werk in de huisartsenzorg. De PA kan daarmee een bijdrage leveren aan het in stand houden van de huisartsenzorg en het ontlasten van de huisartsen in Zeeland. Landelijk stel ik samen met het Ministerie van OCW opleidingsplaatsen beschikbaar.
Klopt het dat het besluit om de lessen niet meer in Vlissingen aan te bieden, te maken heeft met de suboptimale kwaliteit van onderwijs op afstand? Zo ja, op welke manier is die kwaliteit in kaart gebracht en welke mogelijkheden zijn er om de kwaliteit van onderwijs op afstand te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering en bewaking van de kwaliteit van deze opleiding ligt bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Herkent u dat – als het gaat om zorg – de combinatie van fysieke zorg en zorg op afstand juist als kwalitatief goed wordt beschouwd? Zo ja, wat is de reden dat een dergelijke combinatie voor het zorgonderwijs dan niet zou gelden?
In de uitvoering van het onderwijs gebeurt dat voor het grootste deel in de provincie Zeeland. Alleen het op standplaats volgen van colleges en werkgroepen is gestopt, het begeleiden en beoordelen van de afstudeeropdrachten alsmede de examens vinden nog steeds plaats in samenwerking met de hogeschool Zeeland.
In hoeverre hebben de betrokkenen (bestuurders, docenten, studenten, stage-instellingen, werkgevers) inspraak gehad in dit besluit? Wat is het verwachte effect van dit besluit op afstudeercijfers en nieuwe instroom uit Zeeland als gevolg van dit besluit?
De betrokken opleiding (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen) heeft mij laten weten dat er gesproken is met de betrokken docenten en er met studenten overlegd is. Vervolgens is dit besluit toegelicht aan de coöperaties en de hogeschool Zeeland.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot wat in het Capaciteitsplan 2024–20272 staat, namelijk dat de instroom van de PA en AVS-AGZ in de opleidingen binnen de huisartsenzorg en de ouderenzorg sterk moet stijgen om in de toekomst aan de zorgvraag te kunnen voldoen?
Ik verhoog in samenwerking met het Ministerie van OCW stapsgewijs het aantal opleidingsplaatsen voor de PA. Daarbij worden de instroomadviezen van het capaciteitsorgaan overgenomen. Komend jaar stijgt de instroom van 250 naar 279 en per 2026 naar 286 opleidingsplaatsen.
In aanvulling hierop werkt het Capaciteitsorgaan voor de jaren daarna aan een nieuwe raming in nauwe samenwerking met veldpartijen.
Bent u bereid om in overleg te gaan met andere hogescholen om te kijken of zij bereid zijn deze pilot voort te zetten? Zo nee, op welke manier gaat u er dan voor zorgen dat zorgopleidingen in de regio’s bijdragen aan voldoende capaciteit?
Het is aan de regionale partijen om hier, indien gewenst, afspraken over te maken. Ik stel in samenspraak met het Ministerie van OCW landelijk opleidingsplaatsen beschikbaar. Overigens worden de huidige aanvragen voor het opleiden van PA’s vanuit de provincie Zeeland voorzien bij de Hogeschool van Rotterdam.
Wat is uw rol, bevoegdheid en verantwoordelijkheid bij de keuze en besluitvorming over waar de postcovidcentra geopend worden? Wat is de reden dat de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) bepalend lijkt te zijn in de keuze en besluitvorming hierover?1
In eerste plaats is het wat betreft de inhoud en organisatie van post-COVID zorg – net als bij alle andere ziekten en aandoeningen – aan het zorgveld zelf om passende zorg te bewerkstelligen. Tegelijkertijd is door veldpartijen meermaals aangegeven dat deze zorg voor post-COVID patiënten zonder collectieve actie en een nadrukkelijke rol van het Ministerie van VWS niet goed tot stand blijkt te komen. Na verschillende bijeenkomsten met veldpartijen waarin mogelijkheden voor de organisatie van zorg besproken zijn, is daarom in april jl. de universitair medische centra (umc’s) gevraagd het voortouw te nemen in de expertise-ontwikkeling en de vorming van expertisecentra, en deze kennis verder te brengen in hun regionale netwerk. De umc’s zijn toegerust om nieuwe ziektebeelden te onderzoeken en kunnen opgedane kennis snel delen binnen hun regionale netwerk.
Kunt u aangeven wat de reden is dat enkel drie universitaire ziekenhuizen nu beginnen en geen enkel algemeen ziekenhuis?
Op dit moment worden post-COVID patiënten al voor hun klachten gezien in de zorg. Echter, de vooruitgang qua behandeling stagneert voor deze groep patiënten. De huidige behandelingen vinden met name in de 1e en 2e lijn plaats. Om deze stagnatie te doorbreken is het de bedoeling om kleinschalig en goed gecoördineerd expertise te ontwikkelen. Dit is waar de universitair medische centra goed in zijn. De ambitie vanuit de expertisecentra is dan ook om zo snel mogelijk kennis op te bouwen en niet om alle post-COVID patiënten in de centra te gaan zien. Door klein te beginnen, beogen betrokken partijen snelheid te behalen en flexibel bij te kunnen sturen. Hierdoor kan zo snel mogelijk overgegaan worden tot het leveren van post-COVID zorg aan grotere groepen patiënten. Binnen enkele maanden zullen ook de overige umc’s in Nederland de deuren openen, waarna deze zorg zo snel mogelijk wordt verbreed naar de algemene ziekenhuizen en de eerste lijn.
Hoe verhoudt de keuze voor drie umc’s in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht zich tot uw vraag hoe ziekenhuizen in de provincies die het eerst en het hardst zijn getroffen door postcovid, zoals Noord-Brabant, hierin een plek kunnen krijgen?2
Er zijn verschillende factoren gewogen met betrekking tot de keuze voor de drie startende expertisecentra. Zo is onder andere bekeken waar de meeste expertise aanwezig is. Daarnaast is er geografisch gekeken naar welke umc’s de provincie Noord-Brabant bedienen, hier hebben Maastricht umc+ en Erasmus MC een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat postcovid geen laagvolumezorg betreft en dat juist voor dergelijke hoogvolumezorg meer spreiding nodig is? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker van belang om op korte termijn grote aantallen patiënten te bereiken. De umc’s zoeken dan ook zo snel mogelijk samenwerking met ketenpartners in de regio en stemmen met hen af wie welke zorg gaat leveren. Deze verbinding draagt bij aan het creëren van capaciteit om grotere aantallen patiënten te zien en zorgt ervoor dat de zorg zoveel mogelijk dicht bij de patiënt wordt georganiseerd. Het streven is om op termijn tot een landelijk dekkend netwerk te komen, waarin grote groepen patiënten kunnen worden gezien.
Hoe ziet de samenwerking tussen de umc’s en de algemene ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgverleners eruit? Wat bent u bereid te doen om te zorgen dat de expertise over postcovid breder verspreid wordt en niet beperkt blijkt tot deze academische ziekenhuizen?
Zoals eerder door de voormalig Minister voor Medische Zorg aan uw Kamer gemeld3, gaan de umc’s een belangrijke rol spelen in de centrale coördinatie van de zorg en het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden voor post-COVID patiënten binnen de nieuw op te zetten expertisecentra. Opgedane kennis kunnen zij snel delen binnen hun regionale netwerk van algemene ziekenhuizen, huisartsen en paramedici, waar een deel van de post-COVID zorg zal worden geleverd. Umc’s zoeken hiervoor zo snel mogelijk samenwerking met ketenpartners uit de eerste en tweede lijn in de regio en stemmen met hen af wie welke zorg gaat leveren. Het door ZonMw gefinancierde onderzoeks- en expertisenetwerk Post Covid Netwerk Nederland (PCNN) heeft daarbij een verbindende rol. Het PCNN komt voort uit de opdracht die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan ZonMw in juli 2023 heeft gegeven4 om uitvoering te geven aan het programmavoorstel voor een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma post-COVID. De doelstelling van dit programma is het vergroten en delen van kennis en expertise over post-COVID voor wat betreft diagnose, behandeling en het optimaliseren van zorg. Zo komende beschikbare resultaten die voortkomen uit de onderzoeken gefinancierd binnen het ZonMw post-COVID onderzoeksprogramma zo snel mogelijk terecht bij (eerstelijns)zorgprofessionals en patiënten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het bestuurlijk akkoord tussen de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)?
Door betrokken partijen is inmiddels een convenant ondertekend. In de brief die op 6 november aan uw Kamer is verzonden, zal ik hier dieper op ingaan.
Hoe dragen deze drie postcovidexpertisecentra bij aan het perspectief willen bieden aan patiënten? Op welke wijze kunnen patiënten kiezen voor waar en wanneer ze gezien, gediagnosticeerd en behandeld worden? Hoe vindt communicatie hierover plaats richting patiënten?
Patiënten kunnen zich vanaf 1 november via de huisarts aanmelden. Wat betreft de communicatie worden de huisartsen, het eerste aanspreekpunt in de zorg voor veel patiënten, deze weken vanuit verschillende kanalen geïnformeerd over dit proces. Daarnaast wordt er momenteel via verschillende media gecommuniceerd naar het brede publiek.
De expertisecentra realiseren zich dat er veel meer patiënten zijn dan in eerste instantie gezien kunnen worden. Om de aanmelding goed te stroomlijnen wordt er met een landelijke aanmeldpunt voor zowel kinderen als volwassenen gewerkt waar alleen de huisartsen patiënten kunnen aanmelden. Om de toewijzing van patiënten zo eerlijk mogelijk te laten verlopen is samen met de patiëntenorganisaties goed nagedacht over hoe patiënten aan de expertisecentra worden toegewezen, dit zal verlopen middels randomisatie vanuit een landelijke wachtlijst. Het uitgangspunt is dat patiënten zo dichtbij waar mogelijk een plekje in een expertisecentrum krijgen, met als uitgangspunt het werken vanuit «passende zorg». Om te borgen dat elke regio een expertisecentrum heeft, streeft men ernaar om zo snel mogelijk op te schalen naar het openen van de zeven umc’s als expertisecentra en daarna de zorg zo snel mogelijk te verbreden naar de 1e en 2e lijn. Landelijk wordt zo uniform mogelijk samengewerkt. Hierdoor ontvangt een patiënt in elk expertisecentrum dezelfde aanpak en behandeling.
Bij het eerste bezoek wordt er een uitgebreid gesprek en onderzoek gedaan, afgestemd op de klachten van de patiënt. Op basis hiervan wordt een behandelplan gemaakt, dat met de patiënt wordt besproken. De diagnose en behandeling worden gecoördineerd volgens een zorgpad, gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en praktijkervaring, dat is opgesteld door post-COVID experts en patiëntenorganisaties.
Kunt u een overzicht geven van (lopende en afgeronde) onderzoeken naar mogelijke diagnostiek van en effectieve behandelingen bij postcovid? Zijn er resultaten beschikbaar en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
In de zomer van 2023 is het ZonMw programma post-COVID: onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk gestart. Vanuit dit programma is in 2024 het Post-COVID Netwerk Nederland (PCNN) opgericht. Binnen het PCNN is momenteel de RECLAIM trial in voorbereiding. RECLAIM is een trial onder volwassen mensen met post-COVID klachten, waarin de werkzaamheid en veiligheid van verschillende behandelingen van langdurige symptomen van COVID-19 wordt geëvalueerd. De trial – een zogenaamde adaptieve platformtrial – is ontworpen om verschillende behandelingen tegelijkertijd te bestuderen5.
Binnen het ZonMw programma post-COVID lopen op dit moment drie subsidieoproepen. Binnenkort wordt op de website van ZonMw bekendgemaakt welke projecten worden toegekend die voortkomen uit de subsidieoproep voor biomedisch onderzoek en de subsidieoproep die zich richt zich op klinisch onderzoek naar post-COVID vanuit het patiëntperspectief. Op de website van ZonMw staat ook een overzicht van alle lopende en reeds afgeronde onderzoeken naar post-COVID met – indien beschikbaar – de daarbij behorende (wetenschappelijke) artikelen vermeld6. De studies die voortkomen uit de derde subsidieoproep binnen het Post-COVID ZonMw programma, getiteld «Post-COVID: van risicofactoren en preventie tot diagnostiek en behandeling» worden in de zomer van 2025 bekend.
Wat heeft u gedaan met de wens van de VVD-fractie in de aanloop naar de EU-Gezondheidsraad van 30 november 2023 om in Europees verband het initiatief te nemen voor kennisuitwisseling en onderzoek naar postcovid, en daarbij nog beter gebruik te maken van het Europese expertisenetwerk voor postcovid?
Zoals uw Kamer geïnformeerd is7 stond post-COVID, mede door inspanningen van Nederland, op de agenda van de Europese Gezondheidsraad op 30 november 20238. Met de Ministers van Volksgezondheid van alle EU-lidstaten is over dit onderwerp gesproken. Nederland riep hier, gezamenlijk met Duitsland, op om in Europees verband te blijven inzetten op kennisuitwisseling en onderzoek naar post-COVID en daarbij nog beter gebruik te maken van het Europese expertisenetwerk voor post-COVID (NELC). De Commissie en een aantal lidstaten ondersteunden deze oproep. Zoals hierboven beschreven, heeft Nederland nationaal een uitgebreid onderzoeksprogramma gericht op post-COVID. Hiermee levert Nederland ook een substantiële bijdrage aan het Europese wetenschappelijke onderzoeksveld. Op de vergadering van het NELC van 30 april 2024 gaven ZonMw en LUMC een inkijkje in dat onderzoeksprogramma en hoe de kennisinfrastructuur in Nederland is opgebouwd via het Post-COVID Netwerk Nederland (PCNN). Er werd met veel belangstelling naar deze kennisinfrastructuur gekeken. Ook de kennisagenda’s, die in het kader van het ZonMw programma zijn opgesteld kwamen aan bod.
Het artikel ‘Wat vrouwen niet mogen weten over hun eigen borsten’ |
|
Judith Tielen (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant en de reactie van o.a. de beroepsgroep van radiologen op dit bericht via de NOS?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de benoemde problemen met borstonderzoek niet alleen van toepassing zijn voor vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek, maar ook voor vrouwen die een knobbeltje ontdekken en aanvullend onderzoek nodig hebben? Zo ja, kunt u dan in uw informatie en besluitvorming beide groepen betrekken?
Ja, die mening deel ik, al is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen3 zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Waar het mij om gaat is dat er een zo goed mogelijk bevolkingsonderzoek wordt aangeboden, dat voldoet aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO4. De Gezondheidsraad toetst aan deze criteria en brengt daarover advies uit. Bij de inrichting van een bevolkingsonderzoek baseer ik mij op deze adviezen van de Gezondheidsraad, zo ook over het meten en rapporteren van densiteit.
In het advies «MRI in bevolkingsonderzoek borstkanker» van 6 oktober 20205 geeft de Gezondheidsraad aan dat bij vrouwen met zeer dicht borstweefsel, die een aanvullende MRI krijgen aangeboden, minder vaak intervalkanker optreedt. Dat wijst erop dat bij hen zo minder vaak borstkanker wordt gemist, waaraan ze anders mogelijk zouden overlijden. Dat voordeel weegt zwaar voor de Gezondheidsraad, maar de aanzienlijke nadelen die een aanvullende MRI met zich meebrengt wegen ook zwaar. Zo lopen deelnemende vrouwen met zeer dicht borstweefsel een groter risico op foutpositieve uitslagen en overdiagnose dan zonder aanvullende MRI. Toch beoordeelt de Gezondheidsraad de nut-risicoverhouding van een aanvullende MRI voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel als positief. Doorslaggevend is daarbij dat het reguliere bevolkingsonderzoek voor deze groep vrouwen minder goed werkt dan voor vrouwen zonder dicht borstweefsel. De Gezondheidsraad toetst hier het criterium voor verantwoorde screening dat het nut van de screening moet opwegen tegen de nadelen.
Daarnaast echter acht de Gezondheidsraad toevoeging van MRI aan het bevolkingsonderzoek borstkanker niet doelmatig. Vrouwen met zeer dicht borstweefsel aanvullende MRI aanbieden lijkt weliswaar kosteneffectief, maar het is volgens de Gezondheidsraad niet toekomstbestendig vanwege de benodigde langjarige investeringen in infrastructuur en personeel. De verwachting is namelijk dat contrast enhanced mammography (CEM), een mammografie met een contrastmiddel, op korte termijn een eenvoudiger en goedkoper alternatief zal blijken. De Gezondheidsraad adviseerde daarom een proefbevolkingsonderzoek uit te voeren naar CEM. Met CEM kan mogelijk even goed als met MRI borstkanker worden opgespoord bij vrouwen met zeer dicht borstklierweefsel, terwijl er mogelijk minder nadelen (fout-positieve uitslagen en overdiagnose) aan verbonden zitten en minder investeringen dan aan het realiseren van voldoende MRI-capaciteit. Inmiddels is dit onderzoek (de zogenoemde DENSE-2 studie) gestart, waarbij niet alleen CEM binnen het bevolkingsonderzoek borstkanker wordt onderzocht, maar ook verkorte MRI.
Omdat de resultaten van de studie naar CEM en verkorte MRI nog enkele jaren op zich laten wachten, heeft mijn ambtsvoorganger verkend of het mogelijk was om tijdelijk MRI aan te bieden aan vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Om in beeld te krijgen of er genoeg MRI-capaciteit beschikbaar was en of dit eenvoudig te realiseren zou zijn, heeft KPMG hiernaar onderzoek uitgevoerd. Daar MRI niet in de infrastructuur van het bevolkingsonderzoek kan plaatsvinden, moest de aanvullende MRI-capaciteit in de ziekenhuizen gerealiseerd kunnen worden. Het KPMG-onderzoek is gebaseerd op vragenlijsten onder alle 89 ziekenhuizen en diagnostische centra. In 2022 is het rapport hierover verschenen.6 Daaruit blijkt dat er alleen voldoende MRI-capaciteit beschikbaar is als wordt gewerkt met een verkort MRI-protocol en een screeningsinterval van 4 jaar. Met het huidige screeningsinterval van 2 jaar en het normale MRI-protocol is de capaciteit die instellingen beschikbaar hebben voor aanvullende MRI echter niet toereikend. Het uitbreiden van de openingstijden zorgt voor voldoende extra capaciteit, maar er lijkt onvoldoende personeel beschikbaar voor de uitvoering hiervan. Extra inzet van personeel voor screening gaat bovendien ten koste van toegankelijkheid van reguliere zorg, met alle nadelige effecten van dien. Het is van groot belang dat voor vrouwen, die bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan duiden, voldoende diagnostiek beschikbaar blijft. Indien nu toch een MRI in de screening zou worden aangeboden, dan kan verdringing in de zorg plaatsvinden en kunnen mensen met een vermoeden van een afwijking die duidt op borstkanker, minder goed geholpen worden. De toenmalige Minister van VWS besloot hierop om niet over te gaan op een tijdelijk aanbod van MRI-screening.7
Over de (on)mogelijkheden van aanvullende screening en de verkenning die mijn ambtsvoorgangers hiertoe hebben uitgevoerd samen met veldpartijen, is de Kamer geïnformeerd met de brieven van 28 januari 20218, 24 september 20219, 7 juni 202210, 12 juni 202411 en 6 september 2024.12 In deze brieven is door mijn ambtsvoorgangers, en in de laatste brief door mij zelf, ook toegelicht waarom een motie over dit onderwerp niet tot uitvoering gebracht kon worden.
Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Omdat dat er op dit moment niet is, concludeert de Gezondheidsraad in het advies «Verbetermogelijkheden bevolkingsonderzoek borstkanker» van 12 maart jl. dat het rapporteren van borstdensiteit geen meerwaarde heeft.13 Zoals hierboven aangegeven zijn er op dit moment helaas onvoldoende mogelijkheden voor aanvullende screening door middel van MRI: er is een tekort aan apparatuur maar zeker ook aan personele bezetting. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties in de screening, terwijl het wel vraagt om aanvullende investeringen om dit te organiseren en deelnemers daar goed over te informeren.
Het principe dat alleen bevindingen worden meegedeeld als mensen daadwerkelijk iets met deze informatie kunnen, geldt niet alleen voor alle bevolkingsonderzoeken, maar ook in de zorg. Pas als er een vermoeden is van een afwijking, is er aanleiding tot doorverwijzing. Wanneer vrouwen bij zichzelf een afwijking vinden die op borstkanker kan wijzen, dan kan de huisarts in samenspraak met cliënte besluiten tot doorverwijzing naar de zorg voor diagnostiek. Wanneer in de zorg een mammogram wordt gemaakt, dan wordt densiteit wél gemeten en vermeldt de radioloog in het verslag hoe dicht het borstklierweefsel is (dan staat er ACR a, b, c of d, waarbij d zeer dicht borstklierweefsel is). In de multidisciplinaire NHG-Standaard Borstkanker14 wordt huisartsen geadviseerd bij een niet-afwijkend mammogram of echogram uit te leggen dat dit de aanwezigheid van borstkanker niet uitsluit. De richtlijn geeft vervolgens aan, om aan cliënte te adviseren terug te komen op het spreekuur indien drie maanden na de niet-afwijkende uitslag nog steeds sprake is van een knobbeltje of gelokaliseerde pijn of gevoeligheid in één borst. Als het gaat om cliënten met een verhoogde dichtheid van borstklierweefsel (categorie c of d) is het advies om cliënte uit te leggen dat door het dichte borstklierweefsel het mammogram of echogram lastiger te beoordelen is, maar dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een afwijking die verder onderzoek vereist. Wel wordt vrouwen erop gewezen dat het nodig blijft om ook nieuwe klachten of afwijkingen te melden. Zeer dicht borstklierweefsel zonder afwijkend mammogram is dus volgens deze richtlijn op zichzelf geen medische indicatie voor vervolgonderzoek. Met andere woorden: ook in de zorg is er geen zinvolle handelingsoptie voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel. Het is aan de beroepsgroepen om deze richtlijn eventueel aan te passen indien de stand van de wetenschap daarvoor de onderbouwing biedt.
Kunt u zich voorstellen dat de berichtgeving over dit borstonderzoek (dat te weinig uitsluitsel biedt voor vrouwen met dicht borstklierweefsel), plus de manier waarop artsen en beleidsmakers daarover spreken, vrouwen bang en boos maakt? Deelt u de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden? Zo ja, hoe kijkt u naar uw eigen reactie zoals opgetekend in het NOS-artikel waarin u stelt dat u vrouwen «hier niet mee wil belasten»?
Ja, ik kan mij de reacties op alle berichtgeving goed voorstellen. Vanzelfsprekend deel ik de mening dat vrouwen serieus genomen moeten worden. Ik realiseer me dat mijn eigen reactie vreemd kan zijn overgekomen, alsof de overheid bepaalt wat mensen wel of niet mogen weten. Ik heb dat echter bedoeld tegen de achtergrond dat vrouwen of mannen, in andere gevallen, ook iets moeten kunnen met de informatie die zij krijgen.
Hoewel het niet meten en terugkoppelen van de borstdichtheid aan vrouwen een weloverwogen keuze is, begrijp ik de zorgen van uw Kamer en van de groep vrouwen die het betreft. Ik vind dit een lastig dilemma. Daarom zal ik in gesprek gaan met betrokken partijen. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn te plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Begrijpt u de onrust die er is bij vrouwen omdat zij niet alle informatie krijgen, terwijl het wel gaat over hun eigen borsten? Hoe en op welke manier kunnen vrouwen erachter komen welk klierweefsel zij hebben? Is er een plek waar vrouwen naartoe kunnen voor extra informatie?
Ja dat begrijp ik. Zij krijgen in het kader van het bevolkingsonderzoek inderdaad alleen gerapporteerd of er aanwijzingen zijn gevonden voor borstkanker. Dat is waarop de screening is gericht. Borstdensiteit wordt in het bevolkingsonderzoek niet gemeten. De medewerkers betrokken bij het bevolkingsonderzoek weten dus niet precies van welke dichtheidscategorie sprake is. Daar zou immers een meting voor nodig zijn. Anders dan de algemene informatie die op www.kanker.nl staat over dicht borstklierweefsel, kan ik niet vanuit het bevolkingsonderzoek bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de in het Gezondheidsraadadvies van maart 2024 aanbevolen alternatieve onderzoeksmogelijkheden voor vrouwen met dicht borstklierweefsel, namelijk Contrast Enhanced Mammography en verkorte MRI? Op welke termijn verwacht u dat deze alternatieven beschikbaar zijn en worden toegepast?
De Gezondheidsraad heeft over de vergunningaanvraag op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek voor dit onderzoek op 29 mei 2024 advies uitgebracht.15 Op 9 juli 2024 heb ik de vergunning verleend16, waarna de onderzoekers alle voorbereidingen hebben getroffen. De eerste uitnodigingen worden in november verzonden. Het onderzoek zal tot 1 september 2031 lopen. Daarna zal blijken of deze aanvullende screeningsmethoden verantwoord kunnen worden ingevoerd, waarover vervolgens politieke en financiële besluitvorming zal plaatsvinden. Halverwege de studie zullen wel tussentijdse resultaten worden opgeleverd, die al enig inzicht zullen geven in de prestaties van CEM en verkorte MRI. Uw Kamer is over deze wetenschappelijke studie voor het laatst geïnformeerd met de brief van 12 juni jl.17
Deelt u de mening dat het van belang is dat vrouwen met dicht borstweefsel (en daardoor een verhoogde kans op de ontwikkeling van borstkanker) op een laagdrempelige, effectieve en veilige manier toegang krijgen tot onderzoek dat borstkanker kan uitsluiten, zowel als onderdeel van het bevolkingsonderzoek als na het ontdekken van een knobbeltje? En deelt u de mening dat «samen beslissen» voor deze vrouwen belangrijk is in het kiezen van de mogelijke vervolgstappen na constatering van dicht borstklierweefsel? Zo ja, hoe is dat te verbeteren?
Ja die mening deel ik, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb geschreven is er wel een verschil. Bij het landelijke bevolkingsonderzoek gaat het om een zogenoemd ongevraagd aanbod. Vrouwen zonder gezondheidsklachten en zonder medische indicatie worden uitgenodigd om deel te nemen aan een onderzoek voor screening. Vanwege dit ongevraagde aanbod gelden voor screening – in vergelijking met medische diagnostiek waar de hulpvraag van de patiënt leidend is – striktere eisen. Alle landelijke bevolkingsonderzoeken moeten voldoen aan de algemeen aanvaarde criteria voor verantwoorde screening van de WHO. Een belangrijke voorwaarde voor verantwoorde screening is dat er bij een afwijkende screeningsuitslag een zinvolle handelingsoptie moet zijn. Dit geldt voor alle bevolkingsonderzoeken, dus ook bij de bevolkingsonderzoeken naar darm- en baarmoederhalskanker. Op dit moment is het niet mogelijk om met informatie over borstdichtheid medische vervolgstappen te zetten. Het meten en rapporteren van de borstdensiteit biedt vrouwen daarom geen concrete handelingsopties.
Overigens geldt dat met mammografie het merendeel van de tumoren in de borst kunnen worden opgespoord, ook als sprake is van zeer dicht borstweefsel. Bij vrouwen met de hoogste categorie borstdensiteit wordt ongeveer 60% van de tumoren opgespoord met mammografie. Bij vrouwen met een andere densiteit wordt ongeveer 70–85% van de tumoren opgespoord. Wanneer in het bevolkingsonderzoek op een mammogram geen aanwijzing is gevonden die op borstkanker kan duiden, dan wordt deelneemsters uitgelegd dat het onderzoek geen volledige zekerheid biedt. In de uitslagbrief staat dat er een kans is dat borstkanker niet ontdekt wordt of dat er borstkanker kan ontstaan tussen twee onderzoeken in. Deelneemsters wordt geadviseerd contact op te nemen met de huisarts bij klachten aan hun borsten.
Onder andere met het onderzoek met CEM en verkorte MRI, is mijn inzet ook om op termijn een zo’n goed mogelijk bevolkingsonderzoek borstkanker te realiseren, ook voor vrouwen met zeer dicht borstweefsel.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken professionals om te kijken op welke wijze zowel het bevolkingsonderzoek borstkanker als het vervolgonderzoek na het ontdekken van een knobbeltje, bij vrouwen met dicht borstklierweefsel op korte termijn verbeterd kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer voor het kerstreces informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. Ik hecht eraan om daar ook de patiëntenvereniging bij te betrekken, evenals de Gezondheidsraad. Daarbij zal de focus liggen op het bevolkingsonderzoek, aangezien dat mijn primaire verantwoordelijkheid is – maar ik zal ook zeker de werkwijze in de zorg bevragen. Ik streef ernaar dit overleg met betrokken partijen op korte termijn plannen zodat ik uw Kamer zo snel mogelijk kan informeren over de uitkomsten.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse voorraad van mpox-vaccins ongeveer 100.000 is, zoals benoemd in het bericht van NU.nl «Geen Nederlandse mpox-vaccins naar Afrika vanwege «nationale paraatheid»» en in uw brief van 29 augustus?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de landen en organisaties die mpox-vaccins doneren, hoeveel mpox-vaccins worden gedoneerd en aan welke landen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties. De grootste donateur is Japan met 3,5 miljoen vaccins, die aan de Democratische Republiek Congo (DRC) worden geleverd en die bedoeld zijn voor de vaccinatie van kinderen. Daarnaast zijn er ca. 670.500 vaccins toegezegd die alleen ingezet kunnen worden voor volwassenen. Het merendeel van vaccins die door de EU gedoneerd worden, worden via DG HERA (Europese Commissie) overgedragen aan het Afrikaanse Centre for Disease Control (ACDC) dat in samenspraak met de getroffen landen de vaccins zal verdelen volgens noodzaak en urgentie. Een aantal andere landen doneert via de Vaccine Alliance (GAVI) die tijdens de pandemie ook Covid-19 vaccins heeft verdeeld. De Verenigde Staten doneren rechtstreeks aan Afrikaanse landen via organisaties als USAID.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoeveel vaccins zouden er minimaal in Nederland op voorraad moeten zijn, in het geval dat het mpox-virus iemand in Nederland blijkt te hebben besmet? Met welk tempo zouden deze vaccins moeten en kunnen worden ingezet? Is het mogelijk om de voorraden aan te vullen tijdens zo’n vaccinatiecampagne? Zo ja, in welk tempo kunnen de voorraden worden aangevuld door inkoop?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangegeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Bestrijding van mpox bestaat in Nederland primair uit bewustwording en adviezen over preventief gedrag, herkenning van klachten, diagnose, bron- en contactonderzoek, isolatie en contactbeperkende maatregelen en gerichte vaccinatie. Als er in Nederland iemand besmet is met het mpoxvirus krijgen contacten van deze persoon een vaccinatie aangeboden door de GGD als er (hoog/matig) risico was op besmetting. Het aantal contacten dat per patiënt in aanmerking komt voor deze zogenaamde postexpositieprofylaxe (PEP) is beperkt tot enkele personen. Indien er een risicogroep is te omschrijven kan pre-expositie vaccinatie worden overwogen. In 2022 is de mpox-uitbraak teruggedrongen met deze standaard bestrijdingsmaatregelen en inzet van vaccin in de vorm van PEP ringvaccinatie. Preventieve vaccinatie was aanvullend hierop en is ingezet om transmissie verder te beperken en heropvlamming van circulatie in de risisogroep na herintroductie uit het buitenland te voorkomen. In de periode 2022/2023 werden voor deze vaccinatiecampagne ongeveer 40.000 vaccins gebruikt.
Na de uitbraak van mpox in de zomer/ het najaar van 2022 komt mpox nog sporadisch voor in Nederland, omdat een groot deel van de risicogroep immuniteit heeft door een doorgemaakte infectie of vaccinatie. Er worden op dit moment slechts enkele tientallen vaccinaties per maand gebruikt als PEP voor contacten.
Op dit moment worden door het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb, onderdeel van het RIVM) scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022 om een inschatting te maken van het aantal benodigde vaccins bij een grootschalige uitbraak in betreffende risicogroep. De verwachting is dat dit aantal vergelijkbaar of lager zal zijn, gezien de eerder genoemde immuniteit in een belangrijke risicogroep in Nederland.
De huidige uitbraak in Afrika vindt plaats in een setting met zwakkere publieke en curatieve gezondheidszorg, waar getroffenen beperkt toegang hebben tot zorg en preventie. Tevens vindt transmissie plaats in diverse groepen, waarbij crowding en beperkte mogelijkheden tot hygiëne een rol spelen, bijvoorbeeld bij verspreiding binnen huishoudens en naar kinderen. De eerder genoemde basale bestrijdingsmatregelen zijn in een dergelijke setting hierdoor minder effectief, waardoor vaccinatie een prominentere rol heeft in de bestrijding. Deze situatie is heel anders dan in Nederland waar het publieke gezondheidszorgsysteem reeds voorbereid is op en ervaring heeft met de bestrijding van een uitbraak van mpox.
Het tempo van aanvullen van vaccinvoorraden is sterk afhankelijk van de beschikbare voorraad bij de fabrikant. Momenteel is het vaccin uitverkocht. Indien er voorraad beschikbaar is, zal het aanvullen van de voorraad doorgaans binnen enkele maanden kunnen. Indien er geen voorraad beschikbaar is, is het tempo afhankelijk van de productieplanning van de fabrikant. Op dit moment geldt nog een Europees contract met de fabrikant, waardoor levering van de aanvulling die bedoeld is om vaccins waarvan de houdbaarheid in september 2025 verloopt in het eerste kwartaal van 2025 gegarandeerd is. Zodra de leverdatum bij mij bekend is, kan ik een beslissing nemen of ik vaccins zal doneren.
Hoe groot is de doelgroep die voor vaccinatie in aanmerking zou moeten kunnen komen, indien besmetting met mpox in Nederland een feit is? Over welke doelgroep(en) gaat het dan?
Dat is nu nog niet te zeggen. We zien in Afrika dat het virus onder andere groepen voorkomt dan de groep die in de uitbraak van 2022 in Nederland een risicogroep bleek. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb genoemd, worden op dit moment door CIb scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022.
Hoeveel vaccins en in welk tempo zijn deze ingezet bij de vorige uitbraak van mpox in Nederland in 2022? In welk tempo zijn de voorraden tijdens de vaccinatiecampagne aangevuld?
In 2022 zijn er ongeveer 40.000 doses uitgereden. De aanvulling van de voorraad heeft in het tweede kwartaal van 2023 plaatsgevonden en duurde ongeveer 4 maanden.
Hoeveel ziektelast is in Nederland met deze vaccinatiecampagne voorkomen?
De voorkomen ziektelast van mpox door vaccinatie in 2022/23 in Nederland is niet precies aan te geven. De ziektelast op landelijke schaal (uitgedrukt in voor invaliditeit of sterfte gecorrigeerde levensjaren) is waarschijnlijk beperkt, omdat de uitbraak van beperkte omvang was en het risico op overlijden of ziekenhuisopname zeer klein bleek. Achteraf gezien was de uitbraak in 2022 al op zijn retour bij aanvang van de vaccinatiecampagne, mede dankzij standaard bestrijdingsmaatregelen zoals boven beschreven. Hoeveel introducties en uitbraken zijn voorkomen door pre-expositievaccinatie is niet te bepalen.
Klopt het dat de vaccins met vervaldatum sep-2025 worden vervangen door nieuwe inkoop? Op welke termijn worden deze voorraden vervangen en is het mogelijk het tempo van vervanging te versnellen? Bent u bereid de voorraden versneld te vervangen, zodat vaccins beschikbaar kunnen komen voor Afrika?
De vervanging van de vaccins met vervaldatum september 2025 is momenteel in werking gezet. Vanwege toegenomen behoefte aan het vaccin, zijn bestaande voorraden bij de fabrikant uitverkocht, waardoor deze nieuwe productie moet opstarten. Omdat de productie van vaccins op bestelling gaat en er een minimaal productievolume nodig is, zal de bestelling vanuit Nederland voor het Imvanex vaccin meelopen met bestellingen vanuit andere EU-landen onder het gezamenlijke EU-inkoopcontract. Volgens dit contract dient de fabrikant uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal van 2025 te leveren. Het is echter mogelijk dat de productie sneller opgestart kan worden, waardoor de nieuwe vaccins eerder beschikbaar zijn. De fabrikant loopt hier echter niet op vooruit. Ik ben afhankelijk van de levertijd van de fabrikant. Hierdoor is een leverdatum nu nog onbekend.
Deelt u de mening dat het voorkomen van ziektelast door vaccinaties zowel in Nederland als bij de bron van mpox in Afrika van belang is? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om deze aanpak bij de bron mogelijk te maken? Zo nee, wat is volgens u de beste manier om te voorkomen dat mensen in Nederland besmet raken met mpox?
Het is goed om te constateren dat voor fase 1 van de vaccinatiecampagne van de WHO, waarvoor 4 miljoen vaccins benodigd zijn, en waarvoor een half jaar nodig is, al voldoende vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik ben niet tegen donatie. Ik wil voorzichtig zijn, we hebben op dit moment geen reserve boven de aanbevolen 100.000 vaccins. Ik onderschrijf het belang van vaccins tegen mpox voor Afrika en het belang van vaccins voor Nederland. Zoals ik ook in mijn brief van 16 augustus jl.2 heb aangegeven, kan donatie van vaccins helpen de overdracht van het virus in de ontvangende landen te voorkomen, wat de kans op verdere verspreiding van de ziekte daar en ook op internationale uitbraken vermindert. Voor een effectieve vaccinatiecampagne zijn niet alleen vaccins nodig, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel. Om dit mogelijk te maken draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Bent u bereid om mpox-vaccins naar de bron van de mpox-besmettingen te sturen in Afrika, om bij te dragen aan de aanpak van dit virus? Zo ja, hoeveel bent u bereid er te sturen en op welke berekeningen is dat gebaseerd? Zo nee, waarom niet en op welke berekeningen is dat gebaseerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik besloten nu geen mpox-vaccins doneren omdat de 100.000 vaccins die ik heb onze veiligheidsvoorraad zijn en levering van nieuwe vaccins pas in 2025 plaats zal vinden.
Het bericht ‘Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: ‘Je speelt echt met je gezondheid’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts waarschuwen voor levensgevaarlijke afslankthee: «Je speelt echt met je gezondheid»?1
Ja.
Is bij u bekend of er andere voedingsproducten met sibutramine worden aangeboden op platformen als TikTok en Marktplaats? Zo ja, welke?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op de naleving door bedrijven van de regels voor voedselveiligheid, bijvoorbeeld of voedingsproducten verboden stoffen bevatten. De NVWA kijkt daarbij naar de verschillende kanalen die door bedrijven of personen worden gebruikt om producten aan te bieden: sociale media, online winkels en fysieke winkels.
Recent heeft de NVWA een onderzoek afgerond naar schadelijke stoffen in afslankpillen die via sociale media werden aangeboden. In zeven van de elf onderzochte merken afslankpillen zaten één of meerdere mogelijk gevaarlijke stoffen. Daarvan bevatten vier merken sibutramine. Ook in de toekomst blijft de NVWA aandacht besteden aan het aanbod van mogelijk gevaarlijke afslankpillen en -thee, via onder andere sociale media.
Wat is er bekend over de wisselwerking van sibutramine met andere geneesmiddelen?
In het verleden is sibutramine toegepast bij de behandeling van obesitas, maar vanwege een verhoogd risico op ernstige cardiovasculaire bijwerkingen is de stof niet meer toegelaten op de Europese markt. Sibutramine kan interacties veroorzaken met onder meer antidepressiva, geneesmiddelen die bij migraine gebruikt worden, verschillende middelen voor epilepsie en diverse antibiotica. Ook is er een interactie met stimulantia (zoals amfetamine) beschreven.
Kunt u antwoord geven op eerder gestelde vragen of er op basis van de resultaten van onderzoeken van Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of RIVM is ingegrepen bij producenten en aanbieders van deze supplementen? Zo nee, waarom niet?2
Als de NVWA bewijs heeft dat een producent of aanbieder handelt in producten die niet aan de wet voldoen dan treedt de NVWA op. Zo heeft de NVWA-IOD eind augustus jl. een verdachte van handel in afslankthee met sibutramine aangehouden.
Toezicht op bedrijven die buiten de EU zijn gevestigd en hun producten via social media aanbieden is juridisch gezien lastig. De NVWA kan in zulke gevallen wel de inhoud laten verwijderen, indien deze niet aan de wetgeving voldoet. Daarnaast brengt zij de buitenlandse autoriteiten op de hoogte, zodat deze autoriteiten bij het moederbedrijf maatregelen kunnen nemen om de handel te stoppen.
In hoeverre zijn levensmiddelen met verboden stoffen als sibutramine – zoals in dit geval afslankthee – onderdeel van de bestaande afspraken tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en onder andere Marktplaats om het aanbod medicijnadvertenties terug te dringen?
De NVWA en IGJ hebben beide afspraken met Marktplaats, onder andere over de verwijdering van advertenties voor medicijnen en levensmiddelen die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Indien de NVWA bijvoorbeeld op Marktplaats afslankthee aantreft die niet voldoet aan wet- of regelgeving, dan wordt deze aan Marktplaats gemeld en wordt de advertentie verwijderd.
In hoeverre zijn dit soort verboden producten met gevaarlijke en ongefundeerde gezondheidsclaims onderdeel van het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA?
Producten die worden verkocht als levensmiddel (waaronder voedingssupplementen) en waarin bij nadere analyse in het laboratorium stoffen worden aangetroffen die niet op het etiket zijn gedeclareerd, vallen onder het toezichts- en handhavingsbeleid van de NVWA. Dit geldt ook als deze producten zijn voorzien van niet toegestane claims.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat producenten als deze ongestraft misbruik maken van consumenten door verboden ingrediënten niet te vermelden op de etiketten én met valse claims hun product te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het ongewenst is dat producten verboden ingrediënten bevatten en op de etiketten niet toegestane claims staan. Hierdoor kan de gezondheid van de consument in gevaar worden gebracht en/of wordt de consument misleid. Daarom treedt de NVWA hier ook op.
Bent u bereid om de betrokken instanties op te dragen meer te doen ter bescherming van consumenten tegen dit soort praktijken? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf om te zorgen dat alleen veilige levensmiddelen op de markt worden gebracht en dat de wetgeving voor onder andere claims en etikettering wordt nageleefd. De NVWA houdt toezicht op de naleving van regels voor voedselveiligheid en consumenten worden gewaarschuwd als bekend is dat een onveilig product op de markt is. Zo heeft de NVWA in het geval van afslankthee met sibutramine afgelopen maand iemand aangehouden, en een publiekswaarschuwing uitgebracht. Ik ben van mening dat de NVWA hiermee haar rol als onafhankelijke toezichthouder goed invult. Daarnaast zet ik mij samen met de NVWA in voor meer Europese en nationale wetgeving voor stoffen in voedingssupplementen met gezondheidsrisico’s, waardoor de NVWA efficiënter kan handhaven.
Het bericht Focus minder op BMI, stellen wetenschappers: ‘Buikvet is een veel betere voorspeller van gezondheidsproblemen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Focus minder op BMI, stellen wetenschappers: «Buikvet is een veel betere voorspeller van gezondheidsproblemen»?1
Ja.
Hoe komt het dat, ondanks eerdere oproepen2, 3 en het feit dat in de Nederlandse richtlijn voor de behandeling van overgewicht4 staat dat naast de BMI ook de buikomvang van groot belang is bij de bepaling van het gezondheidsrisico bij volwassenen met overgewicht of obesitas, de focus van zowel professionals als in de publieke opinie nog altijd grotendeels op de BMI ligt?
Het bepalen van kwaliteitsstandaarden en zorginhoud is aan het veld zelf. Met financiering van het Ministerie van VWS werken het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON), Care4Obesity, en JOGG samen om de kennis rond overgewicht en obesitas te verbeteren. Onderdeel hiervan is het coördineren en faciliteren van de implementatie van de richtlijn overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen, waar buikomvang wordt benoemd bij het deel volwassenen. Buikomvang is bij volwassenen een belangrijk onderdeel in de diagnostische fase en is medebepalend (naast BMI en bijkomende obesitas-gerelateerde ziekten) voor welke behandeling aanbevolen wordt.
Doel is dat middels factsheets (bijvoorbeeld te vinden op www.behandelovergewicht.nl), nascholingen, vaktijdschriften, webinars, podcasts en e-learnings alle hulp-/zorgverleners en organisaties betrokken bij de diagnostiek, ondersteuning en zorg voor patiënten met obesitas weten dat de richtlijn bestaat, kennisnemen van de inhoud en implementatie van de aanbevelingen wordt gefaciliteerd. Ook werkt het PON aan de (door)ontwikkeling en implementatie van een landelijk basismodel voor een netwerkaanpak voor volwassenen met overgewicht en/of obesitas. Dit landelijk basismodel is de zorgstandaard bij de genoemde richtlijn voor volwassenen. De doorontwikkeling en implementatie van deze aanpak zal ook helpen de richtlijn onder de aandacht te brengen bij zorgprofessionals.
Binnen de huisartsengeneeskunde is de afgelopen maanden ook hard gewerkt aan implementatie, waarbij het meten van de buikomvang deel uitmaakt van deze aanpak bij volwassenen. Hierover wordt, via kanalen als Huisarts en Wetenschap, de Huisartspodcast en een praktische handleiding, gecommuniceerd.
Buikomvang wordt ook als uitkomstmaat meegenomen in monitoring. Zo wordt in de monitor van de Gecombineerde Leefstijlinterventie naast BMI en kwaliteit van leven, ook buikomvang als uitkomstmaat gehanteerd. Ook voor andere (aanvullende) behandelingen is buikomvang een van de uitkomstmaten die aanbevolen wordt in de richtlijn overgewicht en obesitas bij volwassenen.
Ten slotte heeft het Voedingscentrum in lijn met de richtlijn waar nodig informatie voor consumenten en professionals herzien. Zo is buikomvang bijvoorbeeld verwerkt in de BMI-meter op haar website (BMI-meter) en de app Mijn Eetmeter. Ook neemt het Voedingscentrum buikomvang mee in een podcast voor praktijkondersteuners, en de landingspagina overgewicht voor professionals op haar website.
Er lopen verschillende acties om het publieke bewustzijn en de dagelijkse zorgpraktijk te beïnvloeden. Deze beïnvloeding kost tijd.
Wat is volgens u nodig om deze – toch simpele – innovatie sneller naar de dagelijkse zorgpraktijk én het publieke bewustzijn te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe goed zijn de gezondheidsvaardigheden van Nederlanders op zichzelf en ten opzichte van andere Europese landen? En hoe is dat als het specifiek gaat om gewicht, voeding en bewegen? Welke onderzoeken geven hier inzicht in en kunt u deze met de Kamer delen? Indien dit onbekend is, bent u bereid onderzoek te laten doen om in kaart te brengen wat de stand van zaken is én hoe de gezondheidsvaardigheden kunnen worden verbeterd?
Uit de periodieke meting van het Nivel blijkt dat in 2023 35% van de Nederlanders onvoldoende of beperkte gezondheidsvaardigheden bezit (Nivel). De geschatte prevalentie van beperkte gezondheidsvaardigheden in de Europese Unie (EU) varieert van 27% tot 48%, afhankelijk van de gebruikte meetmethode. Een uitgebreidere internationale meting kan ons voorzien van meer gedetailleerde informatie over de situatie in Nederland en kan hiermee ook het uitwisselen van effectieve interventies en maatregelen stimuleren tussen EU-lidstaten. Daarom neemt het RIVM in samenwerking met het Nivel vanaf dit jaar namens Nederland weer deel aan het Europese WHO-action netwerk M-POHL om gezondheidsvaardigheden volgens de wetenschappelijke standaarden te meten en te vergelijken met andere EU-lidstaten. In de meting van gezondheidsvaardigheden op populatieniveau wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die is vertaald naar de Nederlandse situatie met in totaal 47 items, waarvan voor 10 vragen geldt dat gewicht, voeding en/of bewegen expliciet worden genoemd. Daarnaast zijn deze thema’s in 15 andere vragen meer impliciet verwerkt als onderdeel van het bredere kader van preventie. Aanvullend onderzoek vind ik daarom nu niet opportuun.
Bent u bereid om bij het vormgeven of verder uitvoeren van preventiebeleidsplannen en -akkoorden, zoals het Nationaal Preventieakkoord, buikomvang centraler te stellen als het gaat om overgewicht? Zo ja, in hoeverre neemt u daarin ook de ontwikkeling van gezondheidsvaardigheden van mensen mee?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 en 3 toegelicht vormt buikomvang reeds onderdeel van informatievoorziening en voorlichting rond overgewicht. Ook de ontwikkeling van gezondheidsvaardigheden is onderdeel van huidig beleid zodat zorg en welzijn toegankelijker en begrijpelijker wordt voor mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden. In het kader van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) wordt aan het verbeteren van gezondheidsvaardigheden gewerkt in relatie tot het terugdringen van gezondheidsachterstanden en programma’s als Kansrijke Start. Ook binnen het Integraal Zorgakkoord is er specifiek aandacht voor (het verbeteren van) gezondheidsvaardigheden. De groep mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden is een van de doelgroepen van de outcome-monitor. Tevens wordt binnen het Kader Passende zorg5 het belang van zorg die samen met en rondom de patiënt tot stand komt onderkend. Hierbinnen is er expliciet aandacht voor mensen met gezondheidsachterstanden en daarmee ook beperkte gezondheidsvaardigheden.
Deelt u de mening dat de boodschap van de obesitaswetenschappers uit het artikel laat zien dat een gerichte preventieaanpak effectiever is dan algemene ongerichte preventiemaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in voor een effectieve preventie aanpak op basis van alle beschikbare wetenschappelijk onderbouwde kennis, ervaring van professionals, en doelgroepen. Ik werk aan een domeinoverstijgende en lange termijn aanpak met een combinatie van interventies en maatregelen die zo gericht mogelijk worden ingezet voor een doelgroep of in een setting. Dat kan gaan om algemene informatievoorziening over bijvoorbeeld gezonde voeding, tot integraal aanbod over gezondheid en leefstijl op scholen via een programma als gezonde school.
Het bericht ‘Onderzoek naar klachten over evangelist Tom de Wal, hij geeft intussen Mercedes CLA en Audi A6 weg’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Pia Dijkstra (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar klachten over evangelist Tom de Wal, hij geeft intussen Mercedes CLA en Audi A6 weg»?1
Ja.
Kunt u – naar aanleiding van de beantwoording van de mondelinge vraag over deze gebedsgenezer2 – aangeven welke stappen worden ondernomen om artikel 2, lid 3 van de Wet, kwaliteit, klachten en geschillen zorg door te lichten en om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten?
Gebedsgenezers vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) wanneer zij handelingen verrichten die ertoe strekken een persoon van een ziekte te genezen. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) om in individuele gevallen te beoordelen of daarvan sprake is. Als een gebedsgenezer onder de Wkkgz valt, is sprake van een alternatieve zorgaanbieder. Deze alternatieve zorgaanbieder moet zich houden aan de norm dat geen zorg wordt verleend die buiten noodzaak kan leiden tot (een aanmerkelijke kans op) schade voor een cliënt.
Bij overtreding van deze norm, bijvoorbeeld als blijkt dat cliënten worden weggehouden bij reguliere zorg, of als er sprake blijkt te zijn van andere praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten, kan de IGJ maatregelen nemen6. De IGJ heeft op dit moment geen signalen dat sprake is van structurele praktijken door gebedsgenezers die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten.
Sinds de inwerkingtreding van de Wkkgz in 2016 vallen de alternatieve zorgaanbieders daaronder. ZonMw heeft de Wkkgz in 2021 geëvalueerd7. De regels over alternatieve zorgaanbieders maakten deel uit van deze evaluatie. Het evaluatierapport bevat geen aanbevelingen tot aanpassing van deze regels voor alternatieve zorgverleners en geeft daartoe ook geen aanleiding. Vanwege het gebrek van signalen bij de IGJ zie ik nu geen aanleiding om artikel 2, derde lid, van de Wkkgz opnieuw te evalueren.
Ook wordt het verzoek gedaan om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten. Op de website van de inspectie staat vermeld welke informatie zij conform de wet openbaar maakt. Zie https://www.igj.nl/onderwerpen/openbaarmaking. Deze informatie is dan vindbaar op de website van de IGJ.
Deelt u de mening dat de titel «gebedsgenezer» een valse belofte tot genezing impliceert en daarmee patiënten met een ongeneeslijke of dodelijke ziekte op het verkeerde been kan zetten? Zo ja, wat is er nodig aan wet- en regelgeving om te kunnen voorkomen dat deze titel misbruikt wordt?
Ik vind het van groot belang dat cliënten niet worden weggehouden bij reguliere zorgverlening. Als zou blijken dat dat gebeurt, dan is dat zeer onwenselijk en acht ik dat in strijd met de verplichtingen op grond van de Wkkgz. Ik heb echter geen concrete signalen dat hiervan sprake is in de praktijk.
Tegelijk heeft iedereen het recht om te geloven in alternatieve geneeswijzen en om hoop of troost te zoeken in gebedsgenezing. Dit is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en ook als onderdeel van het recht op zelfbeschikking. Behandelingen die niet-wetenschappelijk zijn bewezen, zijn in beginsel toegestaan.
Bent u bekend met verslagen van bijeenkomsten geleid door Tom de Wal?3, 4 Zo ja, deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd onwenselijk is dat er druk ontstaat op bezoekers om (het liefst) hoge bedragen te doneren?
Ik ben ermee bekend dat Tom de Wal de inhoud van zijn bijeenkomsten deelt via onder meer You Tube filmpjes. Ik vind het niet wenselijk dat bezoekers bedragen doneren omdat ze zich onder druk gezet voelen. Of dat het geval is, kan ik niet beoordelen.
Bent u van mening dat de werkzaamheden van Stichting Frontrunners voldoet aan de «kernvoorwaarde» voor de ANBI-status?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beogen. Het begrip algemeen nut is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
Omdat de Belastingdienst gehouden is aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
In hoeverre vindt u dat het weggeven van auto’s het «algemeen belang dient» zoals aangegeven in de belastingvoordelen van een ANBI?5 Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat de ANBI-status misbruikt wordt voor dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat en op welke termijn kan de Kamer daarover nadere informatie verwachten?
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Naar aanleiding van zorgen van Tweede Kamerleden de afgelopen jaren over zulk gedrag van ANBI’s, is in 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een raadgevende commissie van deskundigen ingesteld om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Het rapport «Toezicht op algemeen nut» van deze raadgevende commissie biedt een waardevol inzicht in de maatschappelijke waarde van ANBI’s en de wijze waarop toezicht kan worden gehouden op ANBI’s zodat zij het algemeen nut (blijven) uitdragen. Het rapport bevat een lijst met 25 sets Kamervragen over gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Wat de zaken uit de Kamervragen gemeen hebben, is dat het doorgaans gaat om zaken waar de Belastingdienst niet op kan ingrijpen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI's zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, zoals middels het wetsvoorstel Wet transparantie maatschappelijke organisaties.
Het bericht ‘Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat ouders en scholen druk uitoefenen op huisartsen om medicijnen voor te schrijven? En vindt u het ook zo mogelijk nog zorgelijker dat een deel van de huisartsen hiervoor zwicht en medicatie voorschrijft? Hoe verhouden de uitkomsten van dit onderzoek zich tot de opgave en de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord om medicalisering af te remmen?
Ik vind het zorgelijk om te horen dat huisartsen aangeven onder druk vanuit de maatschappij (ouder/school) over te gaan tot het voorschrijven van ADHD- medicatie. De beslissing om medicatie voor te schrijven moet altijd gebaseerd zijn op een zorgvuldige medische beoordeling en de specifieke behoeften van het kind of zorgvrager. Ik vind het belangrijk dat er voldoende ruimte en tijd is voor zorgverleners om patiënten te begeleiden bij de juiste behandeling en het daarbij horende medicatiegebruik.
Ik wil ervoor zorgen dat huisartsen de tijd en ruimte krijgen om hun professionele oordeel te gebruiken en hierover het gesprek met de patiënt aangaan. De landelijke invoering van «Meer Tijd voor de Patiënt» in huisartsenpraktijken helpt hierbij. Binnen de visie op de eerstelijnszorg en de farmaceutische zorg heb ik aandacht voor verantwoord gebruik van medicijnen. Zo werk ik samen met het IVM (Instituut Verantwoord Medicijngebruik) en Trimbos-Instituut om oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie terug te dringen door het bewustzijn van en de kennis over gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten.Daarnaast wil ik benadrukken dat de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toe ziet op de kwaliteit van de geleverde zorg binnen huisartsenpraktijken. De IGJ houdt toezicht op de door de beroepsgroep opgestelde normen en richtlijnen.
Kunt u op een rijtje zetten wat het aantal ADHD-diagnoses bij kinderen is door de jaren heen sinds 2010? En kunt u ook de cijfers delen van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere landen in Europa?
In de onderstaande tabel (tabel 1) is het aantal kinderen met ADHD te vinden. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat deze aantallen op basis zijn van de ADHD- diagnoses die door de huisarts zijn gesteld. Dit is dus een onderschatting, omdat ook andere zorgverleners deze diagnose kunnen stellen.
Man
0–4 jaar
416
422
217
277
308
250
256
242
116
178
155
115
Man
5–9 jaar
7.377
8.929
7.566
7.970
7.668
6.875
7.004
7.395
6.147
6.049
6.066
5.523
Man
10–14 jaar
16.245
18.261
19.028
21.954
23.124
22.950
22.047
23.552
22.844
23.253
21.216
21.367
Man
15–19 jaar
9.734
13.069
14.455
16.012
17.048
19.520
18.912
21.977
21.416
22.384
20.518
20.932
Vrouw
0–4 jaar
92
115
152
54
99
80
109
60
0
83
44
18
Vrouw
5–9 jaar
2.366
2.460
2.370
2.655
2.633
2.196
2.389
2.377
2.123
2.076
2.001
1.964
Vrouw
10–14 jaar
3.913
5.443
6.323
7.576
8.472
7.987
8.210
8.725
7.946
8.515
8.030
8.461
Vrouw
15–19 jaar
3.244
4.466
5.058
6.006
6.577
7.497
8.455
9.898
10.195
10.830
11.527
13.245
Totaal
0–4 jaar
507
537
368
331
408
329
365
302
116
260
199
133
Totaal
5–9 jaar
9.743
11.390
9.936
10.624
10.301
9.071
9.393
9.772
8.270
8.125
8.067
7.486
Totaal
10–14 jaar
20.158
23.704
25.351
29.530
31.595
30.938
30.257
32.277
30.790
31.767
29.246
29.828
Totaal
15–19 jaar
12.978
17.535
19.513
22.018
23.625
27.016
27.366
31.875
31.611
33.215
32.045
34.178
In de onderstaande tabel (tabel 2) zijn de cijfers te vinden van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie. Ook hier is het belangrijk te benoemen dat deze aantallen op basis zijn van de recepten voorgeschreven door de huisarts en niet door een ander specialisme zoals de psychiater. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
0–4 jaar
Man
853
896
315
374
775
223
180
110
299
61
207
378
5–9 jaar
Man
83.936
80.774
77.179
81.492
63.537
59.668
74.870
54.321
49.506
47.783
44.894
41.832
10–14 jaar
Man
192.422
203.419
207.747
239.951
188.407
179.483
23.1551
161.275
163.001
156.826
142.710
142.226
15–19 jaar
Man
97.912
109.035
112.841
137.173
107.522
111.721
14.5968
105.807
105.141
101.562
90.357
89.563
0–4 jaar
Vrouw
36
180
91
87
64
70
77
17
0
67
35
0
5–9 jaar
Vrouw
26.103
22.692
23.274
25.011
17.902
14.096
20.719
14.059
14.144
13.875
12.318
12.428
10–14 jaar
Vrouw
51.629
56.016
62.116
77.004
64.573
60.094
75.575
52.106
50.929
50.969
46.283
46.528
15–19 jaar
Vrouw
27.986
31.494
3.3650
42.869
37.889
41.491
56.664
44.391
45.784
46.726
49.531
50.546
0–4 jaar
Totaal
889
1.075
406
461
839
293
257
127
299
127
242
378
5–9 jaar
Totaal
110.039
103.465
100.452
106.504
81.439
73.764
95.588
68.380
63.651
61.658
57.212
54.260
10–14 jaar
Totaal
244.051
259.435
269.863
316.955
252.981
239.578
307.127
213.381
213.930
207.795
188.993
188.754
15–19 jaar
Totaal
125.898
140.529
146.491
180.041
145.411
153.212
202.631
150.198
150.926
148.288
139.888
140.110
In de onderstaande tabel (tabel 3) is te vinden hoeveel ADHDmedicatie is verstrekt aan kinderen. De cijfers van 2010 – 2012 zijn op deze korte termijn niet voor handen. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
Jaar
Verstrekte ADHD- medicatie aan kinderen van 6 t/m 17 jaar
2013
746.000
2014
782.000
2015
780.000
2016
740.000
2017
720.000
2018
666.000
2019
654.000
2020
595.000
2021
588.000
2022
583.000
2023
599.000
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «Aanpak oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie»? In hoeverre zijn de uitkomsten van de verkenning van Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Trimbos Instituut én het programma van toepassing op kinderen in het primair- en voortgezet onderwijs en hun ouders, zorgverleners en onderwijsprofessionals?2
De aanpak van oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie, ofwel het project «Gezonde Focus», richt zich op het oneigenlijk gebruik door studenten. Het gaat bijvoorbeeld om studenten die voor een tentamenweek (oneigenlijk verkregen) medicatie gebruiken en daarmee hopen zich beter te kunnen concentreren.
In de eerste fase van het project is een aantal activiteiten uitgevoerd om inzicht te krijgen in het profiel van jongeren die ADHD-medicatie oneigenlijk gebruiken. In de onderliggende kennisanalyses is voor een deel breder gekeken dan alleen studenten, en ook gekeken naar kinderen en naar volwassenen.
In de huidige fase van «Gezonde Focus» wordt er gewerkt aan een programma om het bewustzijn van en de kennis over oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten. Niet alle informatie is van toepassing op het primair- en voortgezet onderwijs. Zo zijn ouders bij de studentengroep minder in beeld, en is de informatie voor onderwijsprofessionals met name gericht op studiebegeleiders.
Voorlichting voor studenten is mogelijk wel bruikbaar voor middelbare scholieren.
De informatiematerialen voor zorgverleners zijn voor een deel breder toepasbaar dan alleen op studenten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over zorgvuldig beleid bij diagnosticeren van ADHD en het voorschrijven van medicatie. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) begeleidt in het kader van «Gezonde Focus» onder andere ook FTO-groepen (intervisiegroepen van huisartsen en apothekers over farmacotherapie). Het IVM hoort in die groepen terug dat zorgverleners met elkaar ervaringen uitwisselen over (de druk op) het voorschrijven van ADHD- medicatie.
Kunt u een overzicht geven van het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010, uitgesplitst naar leeftijdsgroep? Bent u alsnog bereid om onderzoek te doen naar de groei van doorverwijzingen naar de gespecialiseerde ggz en de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen en hierbij zowel kinderen als volwassenen in mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen overzicht geven over het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010 uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Wel heeft het Nivel onderzoek gedaan naar het aantal verwijzingen van huisartsen naar verschillende medisch specialisten, waaronder de psychiatrie, per 1.000 ingeschreven patiënten in de periode 2018 – 2022. Deze cijfers gaan over alle leeftijdscategorieën en omvatten zowel verwijzingen naar de basis ggz als de specialistische ggz.3 In het jaar 2022 betrof 7,9% van de verwijzingen naar de psychiatrie voor de diagnose overactief kind/ hyperkinetisch syndroom.
Specialisme
2018
2019
20201
20211
2022
Psychiatrie
20,9
19,7
20,6
28,1
30,7
In 2020 en 2021 kunnen de aantallen mogelijk afwijken van eerdere jaren i.v.m. de COVID-19 pandemie.
Uit ander onderzoek van het Nivel bleek dat huisartsen in 2021 meer mensen voor psychische problemen naar de ggz hebben doorverwezen dan in de jaren voor de coronapandemie. De stijging was met name groot bij de jongere leeftijdsgroepen (5 t/m 14 jaar en 15 t/m 24 jaar).4 Ook de NZa heeft in maart 2023 gesignaleerd dat het aantal verwijzingen van huisartsen naar de ggz is gestegen. Voor jongeren en jongvolwassenen lag het aantal verwijzingen hoger dan het niveau van een jaar eerder.5
Met bovengenoemde onderzoeken van het Nivel is er op dit moment voldoende inzicht in de groei van doorverwijzingen naar gespecialiseerde GGZ en de indicaties die daaraan ten grondslag liggen. Ik ben dan ook niet voornemens om aanvullend onderzoek uit te voeren.
Op welke manieren wordt onderzocht in hoeverre artsen druk ervaren om misbruik te maken van de mogelijkheid tot het afgeven van medische verklaringen? En wanneer zijn daar resultaten van beschikbaar?
Op dit moment wordt dit niet onderzocht. Binnen de beroepsgroep is vastgesteld dat de behandelende arts geen medische verklaringen mag afgeven over eigen patiënten. Een medische verklaring mag alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Eerstelijnszorg van 12 juni 2024?
Ja.
De bijschrijfplicht in de horeca |
|
Ingrid Michon (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op basis van de Alcoholwet horecaondernemingen nog altijd verplicht zijn elke dagleidinggevende bij te schrijven op de vergunning?
Ja, dat klopt.
Het lid Bolkestein (VVD) heeft een amendement1 ingediend met als doel om de verplichting tot het bijschrijven van dagleidinggevenden op het aanhangsel bij de horecavergunning te schrappen: waarom is aan dit amendement nog geen uitvoering gegeven?
Met de wijziging van het Alcoholbesluit in verband met de bijschrijfplicht van dagleidinggevenden heeft het kabinet wel degelijk uitvoering gegeven aan het amendement van het lid Bolkestein. De verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden in slijterijen is per 1 april 2024 vervallen. Dagleidinggevenden van horecabedrijven zijn als categorie aangewezen, waardoor de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden van horecabedrijven in stand is gehouden. Hiermee is, zoals de Staatssecretaris van VWS in de brief van 2 december 20222 reeds heeft aangekondigd, gebruik gemaakt van de ruimte die het amendement biedt om categorieën aan te wijzen waarvoor de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden in stand blijft. Op die manier is uitvoering gegeven aan het amendement.
De verplichte bijschrijving zorgt ervoor dat gemeenten een zedelijkheids- en een levensgedragstoets uit kunnen voeren – waarin naast het strafrechtelijk verleden, ook op andere aspecten beoordeeld wordt of een persoon van onbesproken levensgedrag is – om openbare ordeproblemen te voorkomen. Ook zorgt de bijschrijving ervoor dat – indien nodig – een Bibob-toets uitgevoerd kan worden om te voorkomen dat gemeenten criminele activiteiten faciliteren.
Kunt u een stand van zaken geven van de motie-Heerema (VVD)2?
Op dit moment ben ik samen met de Staatssecretaris van VWS in gesprek met gemeenten en met Koninklijke Horeca Nederland (KHN) over de administratieve lasten van de bijschrijfplicht. Wij streven ernaar uw Kamer voor de zomer nader te informeren over de uitwerking van de motie.
Hoeveel bijschrijvingen vinden er in Nederland plaats?
In de toelichting bij het amendement van het lid Bolkestein4 wordt aangegeven dat KHN toen (2020) het aantal bijschrijvingen schatte op 60.000 per jaar, gebaseerd op een schatting van 30.000 horecaondernemingen die gemiddeld twee keer per jaar bijschrijven.
Het is echter niet precies bekend hoeveel bijschrijvingen er totaal plaatsvinden in Nederland. Dit wordt niet bijgehouden. Een bijschrijving wordt aangevraagd bij de gemeente die de vergunning heeft verleend.
Klopt het dat een persoon minimaal 21 jaar moet zijn om bijgeschreven te kunnen worden? Is het niet zo dat een afgestudeerd mbo’er op zijn 19e reeds bij een kleinere horecagelegenheid een leidinggevende functie kan hebben? In hoeverre vindt u leeftijd een relevant criterium?
Een leidinggevende van een horeca- of slijtersbedrijf moet, zoals bepaald in artikel 8, eerste lid, van de Alcoholwet, de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. Een leidinggevende heeft op bepaalde momenten de dagelijkse leiding over een horeca- of slijtersbedrijf en is dan verantwoordelijk voor verantwoorde alcoholverstrekking en het bewaken van orde in de zaak. Openbare orde- problemen (overmatig drank- en drugsgebruik, (geluids-)overlast en geweld) spelen vooral in het nachtleven een grote rol in en rondom horecaondernemingen. Het is daarom van belang dat een leidinggevende deze verantwoordelijkheid kan dragen. In het algemeen wordt aangenomen dat dit van personen van 21 jaar en ouder verwacht mag worden.
Is u bekend in hoeverre de sociale hygiëne in de praktijk (dus aan de bars en in andere horecaetablissementen) verbeterd is sinds de bijschrijfplicht van kracht is? Zo ja, kunt u daar cijfers over delen?
Het in stand houden van de bijschriftplicht heeft niet het primaire doel om de sociale hygiëne in de praktijk te verbeteren en wordt daarmee als zodanig niet gemeten. Zoals is toegelicht bij de wijziging van het Alcoholbesluit in verband met de verplichte bijschrijving van dagleidinggevenden5 heeft het in stand houden van de verplichte bijschrijving het primaire doel om op voorhand te kunnen controleren wie de ondernemer(s), bedrijfsleider en dagleidinggevenden in een horeca- of slijtersbedrijf zijn. De verplichte bijschrijving zorgt er in eerste instantie voor dat getoetst kan worden of alle leidinggevenden van een horeca- of slijtersbedrijf niet van slecht levensgedrag zijn. Hiervoor worden een zedelijkheids- en een levensgedragstoets uitgevoerd, waarin naast het strafrechtelijk verleden, ook op andere aspecten beoordeeld wordt of een persoon van onbesproken levensgedrag is.
Hoe beoordeelt u het risico van dagleidinggevenden in de horeca? Wat is de inhoudelijke noodzaak om deze groep bij te schrijven op de vergunning en dus aan de Bibob-toets te onderwerpen?
Uit de Alcoholwet vloeit voort dat een bestuursorgaan zicht moet hebben op degenen die een horecaonderneming exploiteren of daar dagelijks leiding aan geven. In het Alcoholbesluit zijn eisen omtrent het (zedelijk) gedrag van deze exploitanten en dagleidinggevenden opgenomen. Zij hebben immers veel invloed op de gang van zaken in en rondom de horecaonderneming en een bijzondere verantwoordelijkheid in verband met (het toezicht op) de verstrekking van alcohol. Op basis van die eisen voeren gemeenten zedelijkheid- en slecht levensgedrag-onderzoeken naar de exploitant en de dagleidinggevende(n) uit en kunnen zij een vergunningaanvraag of de wijziging van (het aanhangsel van) een vergunning weigeren.
De verplichte bijschrijving is – naast de onderzoeken op grond van de Alcoholwet – ook van belang voor de toepassing van de Wet Bibob. De horeca is een kwetsbare branche voor criminele activiteiten en valt daarom binnen het toepassingsbereik van deze wet.6
Op grond van de Wet Bibob hebben bestuursorganen de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de betrokkene7 en derden uit de zakelijke omgeving van de betrokkene. Wanneer uit dat onderzoek naar voren komt dat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning misbruikt wordt voor criminele activiteiten, kan het bestuursorgaan een vergunningaanvraag weigeren of een al verleende vergunning intrekken. Dagleidinggevenden in een horecaonderneming kunnen deel uitmaken van de zakelijke omgeving van de betrokkene. Alleen door de dagleidinggevenden te laten bijschrijven op de vergunning krijgen bestuursorganen inzicht in de identiteit van de dagleidinggevenden en de feitelijke zeggenschapsverhoudingen rondom de vergunningaanvrager. Zo wordt het risico op het gebruik van versluieringsconstructies (c.q. stromanconstructies) zo klein mogelijk gehouden.
Hoe vaak is een vergunning ingetrokken door een negatief Bibob-advies na een bijschrijving c.q. wijziging van een dagleidinggevende?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een vergunning op grond van de Wet Bibob wordt ingetrokken door bestuursorganen naar aanleiding van een (wijziging van een) dagleidinggevende. Mede afhankelijk van het eigen onderzoek van een bestuursorgaan of het advies van het LBB kan een aangevraagde bijschrijving worden geweigerd. Dat hoeft niet (direct) tot intrekking van de vergunning te leiden.
Is het mogelijk om bij algemene plaatselijke verordening de verplichting om dagleidinggevenden in de horecasector te screenen, op te nemen, zodat er differentiatie/maatwerk ontstaat en gemeenten expliciet kunnen besluiten of screening van dagleidinggevenden nodig is? Zo nee, waarom niet?
Naast de Alcoholwetvergunning kunnen bestuursorganen ervoor kiezen om een exploitatievergunning te vereisen voor het exploiteren van een horecazaak en daarmee is er dus al sprake van maatwerk. Wanneer zo’n vergunning vereist is en onder welke voorwaarden deze wordt afgegeven, bepaalt het bestuursorgaan zelf. Dit volgt uit lokale regels, voortvloeiend uit de algemene plaatselijke verordening. Ook de exploitatievergunning vereist nu vaak het bijschrijven van de dagleidinggevende(n), zodat inzichtelijk is wie er betrokkenheid heeft bij de exploitatie van de onderneming. Of vervolgens een integriteitstoets in de vorm van de slecht levensgedrag-toets of de Bibob-toets wordt gedaan is afhankelijk van de regels en de inzichten van het bestuursorgaan zelf. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de aanvraag van de vergunning en/of indien vraagtekens bestaan rondom de integriteit van de dagleidinggevende.
Is het mogelijk om een VOG-verplichting of andere extra screeningsverplichting op te leggen in plaats van een Bibob-toets?
Een werkgever kan van zijn medewerkers momenteel al een VOG verlangen, maar een VOG is niet verplicht voor leidinggevenden in de horeca. Een dergelijke VOG-verplichting vergt een wetswijziging.
Bij een VOG-aanvraag voor leidinggevenden in de horeca wordt, anders dan bij een Bibob-toets, enkel onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de desbetreffende persoon, waarbij het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, wordt afgewogen tegen het belang van de aanvrager. Met een Bibob-toets wordt de achtergrond van bedrijven en personen met wie zij zakendoen, gescreend. Daarbij kunnen meer bronnen worden gebruikt dan bij een VOG-screening, waarmee het een volledig beeld geeft over het risico dat een vergunning wordt misbruikt voor criminele doeleinden. De integriteit van de overheid wordt zo beschermd. Een Bibob-toets is daarom qua omvang en doel van screening niet één-op-één te vervangen door een VOG-verplichting voor leidinggevenden in de horeca.
Andere screeningsmogelijkheden bestaan in de vorm van de zedelijkheid- en slecht levensgedrag-toetsen die kunnen worden ingezet bij het verstrekken van een vergunning op basis van de Alcoholwet. Ook bij het verstrekken van een exploitatievergunning kan een bestuursorgaan een slecht levensgedrag-toets doen. De slecht levensgedrag-toets houdt in dat leidinggevenden van horecabedrijven niet «in enig opzicht van slecht levensgedrag» mogen zijn. Zo wordt onder meer de veiligheid en de openbare orde gewaarborgd. Door het doen van de minder ingrijpende slecht levensgedrag-toets kan de zwaardere Bibob-toets in een groot deel van de gevallen buiten beschouwing blijven.
Is het mogelijk voor een gemeente om te differentiëren in de kosten voor een Bibob-aanvraag, bijvoorbeeld voor de aanvraag van een nieuwe vergunning versus de wijziging op een bestaande vergunning? Zo ja, welke gemeente hanteert een gedifferentieerd tarief? Zo nee, waarom niet?
Het is een bestuursorgaan niet toegestaan om de kosten van een Bibob-onderzoek door te belasten aan de persoon of de onderneming die de vergunningaanvraag doet. Een Bibob-toets wordt namelijk uitgevoerd met het oog op de publieke taakuitoefening en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.8 Een vergunningaanvrager betaalt enkel de leges voor de vergunning zelf. Een bestuursorgaan heeft de eigen bevoegdheid om deze leges te heffen en neemt in een legesverordening op voor welke activiteiten welke leges in rekening worden gebracht. Het gaat hierbij namelijk om hun eigen taken die moeten worden bekostigd. Zij zijn daarbij vrij om te bepalen welke leges worden geheven, wat de hoogte is van de gehanteerde tarieven en hoe de kosten worden toegerekend, waarbij het enkel kan gaan om kostendekkendheid. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen bijvoorbeeld de aanvraag van een vergunning en de bijschrijving van een dagleidinggevende.
Klopt het dat een aantal gemeenten heeft aangegeven met extra eigen maatregelen te komen indien de verplichte bijschrijving voor horecaondernemingen vervalt? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen dit zijn? Nemen deze de regeldruk en extra kosten voor ondernemers volgens u weg?
Ja, dat klopt. Gemeenten hebben de Staatssecretaris van VWS nadrukkelijk verzocht de verplichte bijschrijving in stand te houden. Het is van belang om op voorhand te kunnen controleren wie de dagleidinggevenden van een horecaonderneming zijn. Dit is onder andere een belangrijk instrument voor gemeenten om openbare ordeproblemen te voorkomen. Als de verplichte bijschrijving op het aanhangsel bij de Alcoholwetvergunning komt te vervallen, zouden gemeenten er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de bijschrijving op de exploitatievergunning te verplichten, zodat inzichtelijk blijft wie als dagleidinggevende van een onderneming fungeert. In dat geval blijven de extra kosten in stand en zal de regeldruk voor horecaondernemers ook niet afnemen.
De berichten ‘Rechtszaak om zeldzame gebreken coronavaccin AstraZeneca’ en ‘AstraZeneca trekt coronavaccin wereldwijd terug na bekentenis’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten van en over AstraZeneca als het gaat om de bijwerkingen van de door AstraZeneca ontwikkelde coronavaccins?1, 2
Ja.
Hoeveel mensen in Nederland zijn gevaccineerd met het coronavaccin van AstraZeneca? Is er informatie bekend over ervaringen die mensen hebben gehad bij het melden van eventuele bijwerkingen van het vaccin bij Bijwerkingencentrum Lareb en de opvolging daarvan? Wat is bekend bij Lareb over de matige en ernstige bijwerkingen van het coronavaccin van AstraZeneca in verhouding met andere coronavaccins? Wat is te zeggen over de bijwerkingen bij eerste en tweede vaccinatie én over de verschillende vaccinatieperiodes?
Naar schatting hebben iets meer dan 1,5 miljoen mensen tenminste één vaccinatie van AstraZeneca toegediend gekregen. Omdat niet alle personen die zijn gevaccineerd toestemming hebben gegeven voor het delen van hun gegevens, zal dit waarschijnlijk een kleine onderschatting zijn. Er is geen informatie beschikbaar over ervaringen die mensen hebben gehad bij het melden van eventuele bijwerkingen bij Bijwerkingencentrum Lareb en de opvolging daarvan. Op basis van het totaal aantal meldingen is niet te zeggen of AstraZeneca meer bijwerkingen geeft dan de andere vaccins, omdat het vaccin in andere aantallen en voor andere doelgroepen is gebruikt.Informatie over de bijwerkingen die bij de verschillende vaccins voorkomen staan vermeld op de website van Lareb.3 Voor het coronavaccin van AstraZeneca geldt dat bij Lareb meer bijwerkingen werden gemeld na de eerste vaccinatie dan na de tweede.4 Er is alleen tijdens de eerste vaccinatiecampagne met AstraZeneca gevaccineerd, AstraZeneca is niet als boostervaccinatie toegepast.
Is bekend bij hoeveel mensen die bij Lareb een melding hebben gedaan van Trombose met een laag aantal bloedplaatjes (TTS) er sprake was van het AstraZeneca-vaccin? Is bekend of er bij genoemde meldingen op dit moment nog sprake is van restverschijnselen als gevolg van een bijwerking? In hoeverre melden mensen met een vermoeden van een ernstige bijwerking, zoals een longembolie of een hersenbloeding, zich – zoals Lareb adviseert – bij hun huisarts?3
Bij Lareb zijn 20 meldingen na vaccinatie met AstraZeneca binnengekomen waarbij er sterke aanwijzingen zijn voor het «trombose met trombocytopenie syndroom». Het is onbekend of er op dit moment nog sprake is van restverschijnselen. Op 25 maart 2021 is de productinformatie van AstraZeneca aangepast. Er is toen een waarschuwing toegevoegd in de bijsluiter, waarin werd vermeld bij welke klachten patiënten medische hulp moesten inschakelen. Ook zijn zorgverleners gewaarschuwd voor tekenen die wijzen op TTS.6In hoeverre mensen zich bij hun huisarts melden met het vermoeden van een ernstige bijwerking kan niet worden bepaald. Bij ernstige ziektebeelden zullen patiënten zich (uiteindelijk) bij een arts melden aangezien het levensbedreigende aandoeningen zijn.
Indien dat niet bekend is, welke inschatting is te maken op basis van de cijfers uit het Verenigd Koninkrijk? Welke cijfers zijn er uit andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke effecten verwacht u dat de rechtszaken in het Verenigd Koninkrijk hebben op de Nederlandse situatie?
Ik heb geen informatie over rechtszaken tegen AstraZeneca in het Verenigd Koninkrijk. Voor mij is het dan ook niet mogelijk aan te geven of rechtszaken in het Verenigd Koninkrijk van invloed kunnen zijn op de Nederlandse situatie.
Wat doet u om te zorgen dat mensen weten waar ze terecht kunnen met vragen of meldingen met betrekking tot coronavaccinatie en bijwerkingen?
Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Hierin wordt ook vermeld waar de bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen online te raadplegen zijn. Bij de uitnodigingsbrieven die voor de najaarscampagne verstuurd worden, wordt een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik als bijlage toegevoegd. Ook wordt in de uitnodiging vermeld dat vermeende bijwerkingen na vaccinatie kunnen worden gemeld bij bijwerkingencentrum Lareb.
Wat doet u om te zorgen dat mensen voldoende geïnformeerd een weloverwogen beslissing kunnen nemen over coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.