Het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk van 6 januari jl.?
Ja.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen? Wie is verantwoordelijk voor die financiële problemen? Wanneer had het bestuur door dat er financiële problemen waren? Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Ik ben in mijn vorige functie, voor mijn aantreden als Minister, in het kader van mijn toenmalige werkzaamheden bij KHN en op verzoek van KHN, bestuurder geworden van dochteronderneming KHN Rekenwerk B.V. De afwikkeling van het faillissement van KHN Rekenwerk ligt in handen van de curator die daartoe een aantal in de wet omschreven taken en bevoegdheden heeft; daartoe behoort ook het doen van onderzoek naar de oorzaak van het faillissement. De curator brengt periodiek verslag uit over de voortgang van het faillissement en daarmee van dat onderzoek. Het is aan de curator om op basis daarvan een conclusie te trekken en daarmee eventueel een beoordeling te geven over het handelen van de bestuurders in deze kwestie. Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de vorige en toekomstige faillissementsverslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom Minister Beljaarts, blijkens zijn antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, in 2023 werd gevraagd om zijn rol als bestuurder op andere wijze in te vullen?1 Veranderden zijn verantwoordelijkheden als gevolg van deze andere invulling ook in formele zin?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven wanneer Minister Beljaarts wist van de financiële problemen bij KHN Rekenwerk? Welke acties heeft hij vervolgens als bestuurder ondernomen? Waarom heeft Minister Beljaarts in zijn hoedanigheid als bestuurder de jaarverslagen van 2021 en 2022 niet ondertekend?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van Minister Beljaarts 550.000 euro heeft uitgekeerd, «zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan», volgens het verslag? Betekent dit volgens u ook dat er formeel en definitief geen aansprakelijkheid is vastgesteld?
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Er is hierover geen toelichting in het tussentijdse verslag opgenomen, derhalve ken ik noch de beweegredenen van de curator, noch die van de verzekeraar voor de schikking. Uit het verslag van de curator van 6 januari jongstleden volgt duidelijk dat geen enkele aansprakelijkheid van Minister Beljaarts is komen vast te staan.
Hoe beoordeelt u de opvatting van marktkenners dat het niet aannemelijk is dat een verzekeraar zo'n hoog bedrag uitkeert als er geen enkel aanknopingspunt voor aansprakelijkheid zou zijn?2
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Ik ben niet bekend met hun beweegredenen.
Deelt u de opvatting van de privéwoordvoerder van Minister Beljaarts dat de Minister geen enkele vorm van aansprakelijkheid trof? Zo ja, hoe kunt u daar zeker van zijn?
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 2, heeft de curator de onafhankelijke en wettelijke taak om onderzoek te doen en een beoordeling van eventuele aansprakelijkheid te geven. De curator heeft aangegeven dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van mij is komen vast te staan. Het is niet aan de Minister-President of mij om hier een oordeel over te vellen.
Wat vindt u ervan dat Minister Beljaarts een privéwoordvoerder heeft aangesteld om de woordvoering rond deze kwestie te regelen? Hoe strookt het hebben van een privéwoordvoerder met uw eerder gedane uitspraak in het AD dat een bewindspersoon geen privéopvattingen heeft?3 Waarom staan de woordvoerders van het ministerie de Minister hier niet in bij? Kan een privéwoordvoerder namens een Minister en dus ook namens het gehele kabinet spreken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN. Daaruit zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Ik draag geen enkele verantwoordelijkheid inzake de afwikkeling van het faillissement, en mijn werkzaamheden als Minister raken niet aan de afwikkeling van het faillissement. Daarmee ligt de kwestie binnen de persoonlijke levenssfeer van mij als bewindspersoon.
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Van geval tot geval zal daarbij een weging moeten worden gemaakt van de wijze waarop een bewindspersoon hiermee om wil gaan en welke ambtelijke ondersteuning hierbij passend en praktisch is. In dit specifieke geval speelde de kwestie zich af voorafgaand aan het aantreden, en was de kwestie reeds bekend bij aantreden. Ook was bekend dat de afwikkeling van het faillissement tijdens de ambtsperiode verder vorm zou krijgen en dat hierover mogelijk nog vragen gesteld zouden kunnen worden. Mede hierom heb ik, in overleg met de secretaris-generaal en voor dit moment, besloten om de bijstand inzake juridische advisering en woordvoering hierover zelf vorm te geven. Het is een correcte wijze van handelen dat een Minister in een situatie als deze, waarbij sprake is van een privékwestie die haar oorsprong vindt voorafgaand aan een ministerschap, zelf juridische en communicatieve bijstand regelt en hiervoor geen ambtenaren inzet.
De privéwoordvoerder is, gegeven de bovengeschetste context, enkel ingehuurd voor deze kwestie en doet daarmee geen woordvoering op het kabinetsbeleid.
Van deze privéwoordvoerder is te horen dat wat betreft Minister Beljaarts de kwestie hiermee is afgedaan. Is de kwestie voor u hiermee ook afgedaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Op 6 januari jl. heeft de curator een tussentijdsverslag gepubliceerd, wat dit ondersteunt. Hierin deelt de curator het volgende: «De curator heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan een bedrag van 550.000 is betaald aan de boedel door de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar, zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan».
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van vragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief van 5 maart jongstleden waarin u de beantwoording van op 12 februari jongstleden gestelde Kamervragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk doorverwijst naar de Minister van Economische Zaken?1
Ja.
Wat is de precieze reden dat u de beantwoording van deze Kamervragen doorverwijst naar de Minister die betrokken is bij het faillissement van het betrokken bedrijf, terwijl u als Minister-President gaat en waakt over de integriteit van bewindspersonen?
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Binnen de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen legt iedere Minister hier zelfstandig verantwoording over af, ook omdat hij of zij hierbij over de noodzakelijke kennis beschikt. Met de ondertekening mede namens de Minister-President komt tot uitdrukking dat ik als Minister-President verantwoording afleg over de gesprekken die de formateur in mijn aanwezigheid met de destijds beoogd-bewindspersonen heeft gevoerd.
Waarom vindt u het verstandig dat een bewindspersoon Kamervragen beantwoordt over zaken die zijn eigen integriteit kunnen raken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het juist in het belang van de betrokken Minister is dat de vragen niet door hemzelf worden beantwoord, maar door u als Minister-President, ook omdat deze kwestie besproken is tijdens het gesprek met de destijds beoogd-Minister-President onder leiding van de toenmalige formateur? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom duurt het nog ruim twee jaar (derde kwartaal 2027) alvorens u de door u toegezegde inhoudelijke reflectie en eventuele bijbehorende voorstellen inzake de financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen naar de Kamer kunt sturen?
Zoals ik heb opgemerkt in de genoemde brief is mijn oogmerk het bestaande kader tegen het licht te houden ten behoeve van een volgende formatie. Hiervoor is een zorgvuldig proces vereist. Dit betekent dat de brief uiterlijk voorafgaand aan de start van een volgende formatie zal worden verzonden. Met het oog op reguliere verkiezingen in maart 2028 betekent dit dat de brief met inhoudelijke reflectie en bijbehorende voorstellen in dat geval uiterlijk in het derde kwartaal van 2027 aan de Kamer zal worden verzonden.
Bent u alsnog bereid om de op 12 februari jonstleden gestelde Kamervragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde antwoorden zijn mede namens mij verzonden op 17 maart 2025.
Deelt u de mening dat de discussie over de wijze van openbaarmaking financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen beter gevoerd kan worden op een moment dat verkiezingen en of formatie nog niet aan de orde zijn? Zo ja, zijn er overige (inhoudelijke) bezwaren tegen de spoedige behandelingen van deze voorstellen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één binnen eenn week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Alle nv’s en bv’s zijn in beginsel verplicht een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken in het handelsregister.2 De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren.3 Dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van het publiceren van een eigen jaarrekening. Een van die voorwaarden is dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk stelt voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van die dochtermaatschappijen (de zogenaamde «403-verklaring», in artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan de voorwaarden voor de vrijstelling). Het vervangen van de holding door een nieuwe holding binnen 2 jaar, zoals zou gebeuren in het kader van de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie, heeft niet tot gevolg dat de publicatieplicht van de dochtervennootschappen vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft openbaar gemaakt4 en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403, eerste lid, BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is er inderdaad sprake van de schending van de wettelijke openbaarmakingsplicht.5
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Ja, indien de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening heeft gedeponeerd, is niet voldaan aan de vereisten voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:403, eerste lid, BW en dient de dochtervennootschap van die moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening te deponeren bij het handelsregister.6 Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuelen gevallen. In zijn algemeenheid merk ik het volgende op.
Het niet deponeren van de jaarrekening is een economisch delict.7 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Het proces werkt als volgt. De Kamer van Koophandel levert aan het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst – dat een opsporingstaak heeft – de gegevens van ondernemingen die niet of niet tijdig aan de deponeringsverplichting hebben voldaan. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het BEH zijn aangewezen als de bevoegde functionarissen om proces-verbaal op te maken.8 Het BEH maakt een selectie uit die ondernemingen op basis van (prioriteits)criteria die door het Openbaar Ministerie (OM) en het BEH zijn opgesteld. Het BEH stelt voor die ondernemingen opsporingsonderzoeken in. De processen-verbaal die het BEH op basis van die opsporingsonderzoeken opstelt, worden ter afdoening naar het Functioneel Parket bij het OM gezonden. Het maximaal aantal daadwerkelijk te onderzoeken rechtspersonen per jaar wordt in afstemming met het OM vastgesteld gegeven de beschikbare capaciteit bij het BEH en het OM. Het Functioneel Parket van het OM beslist vervolgens binnen de wettelijke kaders over de strafrechtelijke afhandeling.
Dit is een proces waar het kabinet in individuele gevallen niet in treedt, noch in relatie tot het BEH, noch in de relatie tot het OM.
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Als die constructie ertoe leidt dat er noch een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, noch een jaarrekening van iedere dochtermaatschappij openbaar wordt gemaakt, dan handelt de onderneming in strijd met de openbaarmakingsplicht. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Ik heb begrepen dat Talpa Network B.V. (hierna: Talpa) zich beroept op de privacy van de enig aandeelhouder John de Mol.9 Verder zullen sommige ondernemingen het mogelijk vervelend vinden om zaken als omzet en winstcijfers te moeten delen met de buitenwereld, ze beschouwen die wellicht als concurrentiegevoelig. Overigens is uit cijfers van de Kamer van Koophandel gebleken dat de rechtspersonen die verplicht zijn een jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel tegenwoordig vrijwel allemaal aan die verplichting voldoen, zij het soms met een vertraging van één tot drie jaar. Na drie jaar wordt een gemiddeld nalevingspercentage van 99% bereikt. Talpa behoort dan ook tot een klein aantal uitzonderingen.
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven gebruikmaken van de door Talpa toegepaste constructie. Het wordt niet door de desbetreffende ondernemingen gerapporteerd dat die is toegepast.
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
In de beantwoording van Kamervragen over de «Blokker-constructie» in 2018 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat er geen aanleiding is voor wijziging van de wetgeving. Met hen constateer ik dat de deponeringsplicht onverkort van toepassing is, dat de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie niet het gewenste effect heeft en dat tegen het niet voldoen aan de publicatieverplichting de nodige sanctiemogelijkheden openstaan (zie hierna en in vraag 6). Bovendien is mij niet gebleken dat deze constructie vaak wordt toegepast en blijkt dat de openbaarmakingsverplichtingen door de meeste bedrijven uiteindelijk worden nageleefd.
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 is het niet deponeren van de jaarrekening een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze overtreding kan op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, WED een hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie als straf worden opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten hoogste EUR 25.750. Op grond van artikel 23 lid 7 Sr is bij rechtspersonen verhoging tot een boete van de vijfde categorie mogelijk. Een geldboete van de vijfde categorie bedraagt ten hoogste EUR 103.000. In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Voorts voorziet de WED in artikelen 7 en 8 in bijkomende straffen en maatregelen, zoals openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Tot slot zouden opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden op grond van artikel 51 Sr vervolgd kunnen worden. Het is het Openbaar Ministerie dat de strafvervolging kan instellen. Het Openbaar Ministerie bepaalt binnen deze wettelijke kaders de daadwerkelijk op te leggen straf. De boete is overigens niet gerelateerd aan de omvang van het vermogen van de vennootschap.
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Een boete is niet het enige instrument in geval van het niet-naleven van de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken in het handelsregister. Ten eerste kan iedere belanghebbende10 de nakoming vorderen van die verplichting, zo nodig in een procedure voor de civiele rechter (artikel 2:394, zevende lid, BW). Het is dan niet voldoende als Talpa zou stellen, zoals in het FD-artikel staat vermeld, dat zij de jaarrekening «waar nodig» beschikbaar heeft voor leveranciers en crediteuren. Het gaat bij de hier bedoelde vordering om het afdwingen van de naleving van de algemene verplichting om de jaarrekening via het handelsregister openbaar te maken, zodat eenieder er kennis van kan nemen.
Ten tweede lopen bestuurders het risico om in persoon aansprakelijk gesteld te worden in geval van een faillissement van de vennootschap. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk jegens de failliete boedel als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Heeft het bestuur de jaarrekening niet openbaar gemaakt, dan heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikelen 2:138 BW voor de nv respectievelijk artikel 2:248 BW voor de bv). Dit brengt, kort gezegd, met zich mee dat, indien een rapportageplichtige dochtervennootschap failliet zou gaan en zij noch een eigen enkelvoudige jaarrekening heeft gedeponeerd noch is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, de bestuurders van die dochtervennootschap hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij lopen dan het risico aansprakelijk te zijn voor het boedeltekort.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt met deze constructie de publicatieplicht niet omzeild, zij is in strijd met de publicatieplicht. Ik zie dan ook geen reden om deze publicatieplicht aan te passen. Er is namelijk voldoende regelgeving ter handhaving van de wettelijke verplichting tot publicatie van de jaarrekening.
Het bericht dat de maatwerkafspraken met Nobian zijn getekend |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
De reductie van CO2 voor scope 3 emissies wordt met de huidige afspraken ingeschat op 50% terwijl er vanuit wetenschappelijk oogpunt 90% nodig is; waarom gaat u hiermee akkoord? Op welke manier moet Nobian rapporteren over het reduceren van scope 3 emissies?1
De maatwerkafspraken zijn er primair op gericht om additionele CO2-reductie van scope 1 emissies te realiseren. Door de beoogde reductie te vergelijken met het afbouwpad van gratis dispensatierechten binnen de CO2-heffing voor de industrie wordt bepaald in hoeverre de reductie als gevolg van maatwerk additioneel is ten opzichte van de heffing. Aanvullend kan per bedrijf worden bezien of er op andere onderdelen aanvullende afspraken wenselijk zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van de leefomgeving. Hierbij wordt de balans gezocht tussen het potentiële maatschappelijke effect enerzijds en de haalbaarheid voor de deal anderzijds.
Naast een project voor CO2-reductie in 2030 moeten bedrijven om in aanmerking te komen voor maatwerk een plan hebben voor CO2-neutraliteit in 2050. Het klimaatplan van Nobian is getoetst door het Science Based Targets Initiative (SBTI) en er is geconcludeerd dat het plan voldoet aan het Parijs akkoord, ook op het gebied van scope 3 emissies. Met de maatwerkafspraak wordt in aanvulling hierop een versnelling gerealiseerd van 10 jaar voor scope 1 emissies, waarmee het bedrijf aanzienlijk voorloopt op de doelen van het Parijsakkoord. In dit geval is gekozen om geen aanvullende afspraken te maken over scope 3 maar bijvoorbeeld wel op het gebied van NOx, waterbesparing en warmtelozing.
Nobian zal net als ieder ander bedrijf moeten rapporteren over het reduceren van haar scope 3 emissies aangezien er geen aanvullende afspraken over zijn gemaakt.
Hoeveel emissies blijven er over als de reducties zoals opgesomd in artikel 2 van de maatwerkafspraken zijn uitgevoerd? Wat is er aanvullend nodig om de uitstoot naar nul te brengen?
Nobian gaat door het uitvoeren van de projecten uit deze maatwerkafspraak al naar vrijwel 0 CO2 uitstoot in 2030. Dat is 10 jaar sneller dan op basis van het ETS noodzakelijk zou zijn. Nadat alle projecten zijn uitgevoerd dient er nog een oplossing te worden gevonden voor een back-up boiler t.b.v. het chemiecluster in Delfzijl. De gesprekken met alle stakeholders in en rondom het cluster worden gevoerd over de (meest wenselijke) oplossing. Tot er een oplossing is gevonden, is daar voorlopig een uitstoot van 25 Kton CO2 voor ingeboekt na 2030.
Deze laatste minimale restemissie zal buiten de maatwerkafspraak om gereduceerd worden. Er is dus geen noodzaak tot aanvullende afspraken voor het verminderen van uitstoot na 2030. Wel worden de huidige afspraken ook na 2030 gemonitord, waardoor het maatwerktraject niet is afgelopen in 2030.
Bent u van plan om ook afspraken te maken met Nobian over het verminderen van uitstoot na 2030 en het toewerken naar klimaatneutraliteit? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de maatwerkafspraken met Nobian zich tot de aankomende wetgeving internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) uit Europa, de bijkomende klimaatzorgplicht en klimaatplannen die bedrijven in het kader van deze wetgeving moeten opstellen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de Nederlandse implementatie van de CSDDD (Europese IMVO-wet). Deze wet moet in de zomer van 2026 van kracht gaan worden. De Europese Commissie komt echter nog met voorstellen om de regeldruk voor duurzaamheidsregelgeving, waaronder de CSDDD en CSRD (Europese IMVO rapportagewet) te verminderen. Hierdoor kan nog niet exact worden getoetst hoe de maatwerkafspraak zich verhoudt tot de eisen zoals die straks zullen gelden.
Een belangrijk onderdeel van de CSDDD is het opstellen van een klimaattransitieplan. Nobian heeft nu al wel een gedegen klimaattransitieplan opgesteld en werkt aan de uitvoering hiervan. De plannen zijn bijvoorbeeld getoetst en positief beoordeeld door het SBTI. Daarnaast heeft Nobian ook drie jaar op rij een platina score gekregen van Ecovadis voor haar duurzaamheidsprestaties. Platina betekent dat het bedrijf bij de top 1% gerankte bedrijven wereldwijd hoort.
Zou Nobian zonder aanvullende afspraken de verminderde stikstofuitstoot kunnen verkopen aan derden? Wordt een eventuele verkoop nu definitief voorkomen? Wie bepaalt in de toekomst waar deze stikstofuimte voor kan worden ingezet, en als dit niet het bevoegd gezag is, waarom niet?
In de maatwerkafspraak met Nobian is vastgelegd dat de verminderde stikstofuitstoot niet verkocht kan worden aan derden en dat het bedrijf instemt de stikstofuitstoot te reserveren voor de Staat. In de maatwerkafspraak is opgenomen dat de Staat de verminderde stikstofuitstoot, naast natuurherstel, ook onder voorwaarden deels kan benutten voor andere maatwerkprojecten. De bevoegde gezagen gaan uiteindelijk over de natuurvergunningen en zijn betrokken bij deze afspraak.
Wat wordt verstaan onder «redelijke inspanningen», zoals genoemd in de maatwerkafspraken? Als Nobian elders met meer winst dezelfde producten kan maken, mag Nobian dan de productie in Nederland afbouwen en de banen laten verdwijnen ook al is de bedrijvigheid nog steeds winstgevend?
«Redelijke inspanningen» betreffen een verplichting om je als partij in te spannen voor iets en te kunnen aantonen dat je er, binnen het redelijke, alles aan hebt gedaan om het te bewerkstelligen. Dit is dus zeker niet vrijblijvend, maar anders dan een resultaatverplichting waar een bepaald resultaat kan worden afgedwongen.
Verder is een subsidievoorwaarde dat de subsidie niet mag worden gebruikt voor verplaatsing van productie. Indien Nobian zich niet houdt aan de subsidievoorwaarden mag de staat de subsidie terugvorderen of aanpassen.
Wat is de kans dat de middelen (inclusief de subsidie) straks zijn uitgegeven en de nieuwe installaties stilstaan? Hoeveel zekerheid heeft u hierover? Waarom kan niet hard worden afgesproken dat Nobian deze maatwerkafspraken gewoon uitvoert, aangezien er een Force Majeure bepaling is die indien nodig in het leven geroepen kan worden?
De kans hierop laat zich lastig kwantificeren. Wel speelt er een aantal zaken dat deze kans verkleint en zijn er aanvullend afspraken gemaakt om de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Allereerst is er een uitvoeringsovereenkomst ondertekend door Nobian. Deze overeenkomst verplicht het bedrijf, behoudens gevallen van overmacht, om tenminste 0,1 Mton additionele CO2 reductie te realiseren (zie artikel 1 van de uitvoeringsovereenkomst).
Daarnaast is dit de grootste investering die het bedrijf ooit heeft gedaan. Na het vervangen van de gasgestookte installaties door efficiëntere elektrisch aangedreven installaties, is het economisch voordeliger om elektrisch te produceren en zodoende de CAPEX investering terug te verdienen. De kosten van de installaties worden jaarlijks gemonitord. Als deze kosten lager uitvallen dan nu is voorzien, wordt dit als positief resultaat meegenomen in het clawback mechanisme.
Verder is Nobian letterlijk gebonden aan de zoutwinningslocaties in de buurt van de productiesites. De transportkosten van zout maken namelijk een relatief groot deel uit van de kosten, waardoor het dichtbij verwerken economisch gezien van groot belang is. Voor chloor geldt zelfs dat dit alleen per pijpleiding kan worden getransporteerd, waardoor verplaatsing van productie erg onwaarschijnlijk is. Hierbij gelden ook aanvullende subsidievoorwaarden dat in geval de subsidie wordt gebruikt om productievolumes aan te passen, de subsidie kan worden ingetrokken of aangepast.
Tot slot geldt hier dat Nobian deze afspraken «gewoon» uitvoert, tenzij zich specifieke omstandigheden voordoen. Omdat de FID’s in de toekomst liggen en verschillen per project en er nog enkele randvoorwaarden noodzakelijk zijn, is het noodzakelijk om deze afhankelijkheden te beschrijven (bijvoorbeeld vergunningverlening) en force majeure clausules op te nemen.
Wat gebeurt er in het geval van een Force Majeure met de reeds overgemaakte subsidie?
Op dit moment is nog geen subsidie voorschot overgemaakt. De eerste tranche aan bevoorschotting wordt pas overgemaakt na FID per project. Na FID geldt dat een aantal van de force majeure bepalingen niet meer van toepassing is (de vergunningen zijn dan bijvoorbeeld al afgegeven). Het definitieve subsidiebedrag wordt pas na uitvoering van de projecten definitief vastgesteld. Eventueel teveel uitgekeerd voorschot wordt verrekend bij de eindafrekening.
Voor de force majeure bepalingen die nog wel van toepassing zijn na FID geldt dat er per geval zal moeten worden bezien of er inderdaad sprake is van een force majeure of dat de situatie toch aan het bedrijf zelf valt te wijten. Die uitkomst heeft met name effect op de boetebepaling. Indien er sprake is van een force majeure wordt er geen boete geïnd. Afhankelijk van de stand van zaken en de grond voor overmacht kan een al ontvangen (deel van de) subsidie of een subsidievoorschot worden teruggevorderd of verrekend bij de eindafrekening.
Klopt het dat de huidige subsidie een Capital Expenditures-subisidie (CAPEX) is? Klopt het dat als de nieuwe installaties eenmaal in gebruik is genomen er geen financiële prikkel meer is voor Nobian, bijvoorbeeld in de vorm van een Operational Expenditures-subsidie (OPEX), om de installatie in bedrijf te houden als er een alternatief is dat goedkoper is?
Het klopt dat er in dit geval sprake is van een CAPEX subsidie.
Het klopt niet dat er geen prikkel is om de installatie in bedrijf te houden. Zo is één van de subsidie voorwaarden dat wanneer de CO2 reductie lager uitvalt dan afgesproken, er naar rato wordt gekort op de subsidie. Dus als Nobian wel bouwt, maar niet draait en daarbij geen of minder CO2 reductie realiseert, wordt de subsidie (naar rato) teruggevorderd. Ook wordt de subsidie op 0 euro vastgesteld als de additionele reductie van 0,1 Mton niet wordt bereikt. Daarbij heeft Nobian dan zelf al forse investeringen gedaan in de apparatuur. Er is tevens voor gekozen om, in aanvulling op de Brusselse eisen, ook in dit geval van een CAPEX subsidie jaarlijks de netto contante waarde van het project te monitoren en terug te vorderen als het project uiteindelijk positiever uitvalt dan voorspeld. Verder verwijs ik naar antwoord 7.
Klopt het dat de totale financieringsbehoefte van de projecten beschreven in de maatwerkafspraken € 826.681.815 is? Met welk financieel rendement (WACC) wordt er gerekend, ofwel als het project loopt zoals nu gedacht, wat is dan de winst die Nobian maakt?
De totale investering wordt ingeschat op € 642.216.461. Het Rijk keert op basis hiervan maximaal € 184.465.354 (ca. 28,7% van de CAPEX) aan subsidie uit. Dit maximale subsidiebedrag zegt echter niet alles over de benodigde steunvraag van het bedrijf per project.
Er is berekend wat de netto contante waarde is van het project om de onrendabele top te kunnen bepalen. Dit is gedaan door alle (vermeden) kosten en opbrengsten van het project te vergelijken met het scenario «niets doen». Dit verschil is vervolgens contant gemaakt. Om (vermeden) toekomstige kosten in te kunnen schatten zijn o.a. prijssets gebruikt die op verzoek van het Rijk door een onafhankelijk bureau (AFRY) zijn opgesteld.
De exacte WACC die is gehanteerd is bedrijfsvertrouwelijk en kan daarom niet openbaar worden gemaakt. Er is een model van de Europese Commissie gebruikt om de WACC te kunnen berekenen. De specifieke parameters van Nobian zijn getoetst door (ingehuurde) financiële experts. Ook de adviescommissie maatwerk verduurzaming industrie (AMVI) heeft het bedrijfsvertrouwelijke financiële model ingezien en meegenomen in haar advies.
Tot slot kan ik wel melden dat de onrendabele top van de projecten hoger ligt dan het maximale subsidiebedrag, dat voortkomt uit de maximale CAPEX steunpercentages per steunkader. Dat betekent dus dat indien de projecten qua (vermeden) kosten en opbrengsten per saldo uitvallen zoals nu ingeschat, Nobian een lager rendement op de projecten behaalt dan hun WACC.
Waarom gaat er van de meer gemaakte winst slechts 60% terug naar de Staat, terwijl de Staat op dat moment ruim € 184 miljoen heeft gesubsidieerd en daar, uiteraard, geen rendement op heeft gemaakt? Waarom heeft u niet afgesproken dat van meer gemaakte winst 90% terug naar de Staat gaat?
Allereerst is het van belang dat er voldoende financiële prikkel blijft bestaan om gedurende de gehele looptijd van het project, het project zo kostenefficiënt mogelijk uit te voeren. Als een toekomstig voordeel (vrijwel) volledig terugvloeit, loont het niet meer voor het bedrijf om hier tijd en/of middelen in te steken nadat de subsidie is ontvangen.
Voor de exacte verdeling qua percentage is gekozen om aan te sluiten bij Europese richtlijnen voor bijvoorbeeld IPCEI projecten. Daar wordt ook 60% gehanteerd. Daarbij is inderdaad besloten om dit mechanisme eenzijdig op te stellen zodat er vooraf een maximaal subsidiebedrag kan worden ingeboekt (geen open einde regeling). Dit betekent dat «meevallers» na in bedrijfname (IBN) van de installaties worden verdeeld en «tegenvallers» volledig voor rekening van het bedrijf zijn. Daarmee wordt het risico voor het bedrijf groter en voor de Staat kleiner, wat een extra reden is om in dit geval niet nog strenger te zijn dan de Europese richtlijnen van een 60/40% verdeling.
Dit mechanisme met de 60/40% verdeling geldt overigens alleen voor de OPEX na IBN van de installaties. De investeringskosten voorafgaand aan de IBN dienen te worden onderbouwd met facturen om de CAPEX subsidie en tussentijdse voorschotten te kunnen vaststellen. Hierbij wordt wel 100% verrekend ten opzichte van de voorspelling, waardoor eventuele pessimistische aannames vooraf geen nut hebben.
Waarom is er niet ook afgesproken dat als de aannames tegenvallen, er meer subsidie naar Nobian kan gaan? Werkt dit niet in de hand dat Nobian pessimistische aannames doet waardoor het subsidiebedrag hoger uitvalt?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe wordt voorkomen dat de Staat nu betaalt voor de CO2-reductie die bereikt wordt met de nationale CO2-heffing?
Van de 524 Kton aan CO2-reductie kan 387 Kton in 2030 worden aangemerkt als additioneel t.o.v. de CO2-heffing. Dat wil zeggen dat als Nobian slechts haar afbouwpad van vrije dispensatierechten zou volgen t/m 2030, het bedrijf 387 Kton minder zou reduceren dan nu met behulp van de maatwerkafspraken. Hierbij geldt dat de nationale CO2-heffing geen wettelijk vereiste is, maar een prijs voor CO2-uitstoot. Deze heffing dwingt reductie niet af, maar maakt CO2-uitstoot duurder.
In de afspraken is vastgelegd dat de vrije dispensatierechten die Nobian vanwege deze afspraken nu overhoudt, niet mogen worden verhandeld om een eventueel «waterbedeffect» van de subsidie te voorkomen. Hiermee worden deze rechten uit de markt gehaald en hebben deze rechten die overblijven een waarde van 0 in de investering business case. Het deel aan niet vrije dispensatierechten waar Nobian in het scenario «niets doen» voor had moeten betalen en dat nu niet meer hoeft te doen, is in de business case meegenomen als vermeden kosten en dus de facto in mindering gebracht op het subsidiebedrag.
Wat zijn de mijlpalen die behaald moeten worden voordat de Staat de subsidie overmaakt?
Een belangrijke voorwaarde voor het maken van deze bindende maatwerkafspraak was dat er voorafgaand een subsidiebeschikking werd afgegeven door de Staat. Deze beschikking is de financiële zekerheid voor het bedrijf, waarbij het Rijk de verplichting aangaat tot het betalen van een subsidie wanneer het bedrijf voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden.
De uitbetaling vindt middels een kasritme plaats, hiervoor dient het bedrijf ieder jaar aan te tonen dat de beschreven projectbegroting voor het betreffende jaar is uitgevoerd en/of de werkzaamheden op schema liggen. Zo dient het bedrijf bijvoorbeeld FID te hebben genomen voor de eerste bevoorschotting en moet het aantonen dat de bouw volgens planning verloopt voor een volgend voorschot. Onderbouwing van projectbegroting geschiedt door aan te tonen dat de ingeschatte kosten, daadwerkelijk zijn gemaakt.
Verder dient het bedrijf offertes te overleggen voordat de volgende tranche aan subsidie kan worden voldaan. De bevoorschotting vindt plaats volgens het schema per subsidiebeschikking. Dit sluit aan bij de werkwijze van subsidiebeschikkingen van de meeste generieke instrumenten.
Na afronding van het project wordt de subsidie definitief vastgesteld. De exacte projectbegroting met bijbehorende kosten is onderdeel van de business case en om bedrijfsvertrouwelijke redenen kunnen deze niet openbaar worden gemaakt.
Wat gebeurt er als andere actoren niet leveren, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij het verzwaren van het elektriciteitsnet? Kan Nobian dan de Staat aanklagen? Is dergelijke infrastructuur of vergunning ook onderdeel van de mijlpalen? Krijgt Nobian nu voorrang op andere bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De afspraken die raken aan benodigde vergunningen en infrastructuur zijn veelal inspanningsverplichtingen. Op deze verplichtingen kan geen resultaat, maar wel een inspanning worden afgedwongen bij de overige partijen die de overeenkomst hebben getekend (zie antwoord 6). Deze afspraken en inspanningen maken ook onderdeel uit van de mijlpalen en monitoring.
Bij deze afspraken is ervoor gekozen om de oplossingen vooral te zoeken in afspraken over de governance en coördinatie. Zo zijn bijvoorbeeld TenneT, maar ook de provincies als bevoegd gezag, Rijkswaterstaat en de omgevingsdiensten gedurende het gehele traject intensief betrokken bij de uitwerking. Nobian krijgt hiermee geen voorrang op andere bedrijven, maar wel kan de planning per (deel)project aan de voorkant zo optimaal mogelijk worden afgestemd op doorlooptijden en planningen van andere partijen.
De benodigde verzwaring van onderstation Oele is hier een goed voorbeeld van. Nobian krijgt geen voorrang op andere bedrijven, maar is wel betrokken bij de engineering. Hierdoor wordt de verzwaring, die TenneT al op de planning had staan, zo goed mogelijk afgestemd op de planning van Nobian. Dit helpt niet alleen de projecten van Nobian, maar ook de van Nobian afhankelijke partners in het Twentse industriecluster.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het betalen van (winst)belasting? Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft?
Deze maatwerkafspraak betreft additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving door het bedrijf enerzijds en de daarvoor benodigde ondersteuning van de overheden anderzijds. Het uitgangspunt hierbij is wederkerigheid en additionele CO2-reductie en eventueel bovenwettelijke reductie-effecten op de leefomgeving.
Op projectniveau geldt dat alle (financiële) parameters per project om additionele reductie te realiseren, zijn meegenomen in het financiële model. Dit wordt gemonitord en eventueel op afgerekend.
Op bedrijfsniveau geldt dat voor o.a. het betalen van (winst)belasting en het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft dezelfde regels gelden als voor alle bedrijven. Verder herhaal ik mijn antwoord op vraag 1 dat er een balans moet worden gezocht tussen aanvullende eisen bovenop de additionele CO2 reductie en de haalbaarheid van een deal.
Vindt u de boeteclausule van 0,167% niet een wat lage boete aangezien het met deze regeling 50 jaar duurt voordat Nobian, bij niet nakoming van afspraken, 50 jaar lang de boete kan betalen met de ontvangen subsidie?
De boete is alleen van toepassing wanneer het project wel wordt uitgevoerd, maar dit met een vertraging gebeurt die aan Nobian is te wijten (geen overmacht). Het project moet echter ook dan nog wel steeds aan de subsidievoorwaarden voldoen. Als de additionele CO2 reductie bijvoorbeeld lager uitvalt dan 0,1 Mton kan de subsidie op 0 euro worden vastgesteld.
Daar komt bij dat de subsidie in tranches wordt bevoorschot. De subsidie betreft ook slechts een deel van de totale investeringskosten. Het geschetste scenario kan zich daarmee niet voordoen. De subsidie wordt namelijk alleen geheel uitbetaald als het project geheel is gerealiseerd.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met het bedrijf over hoe er in dat laatste geval wordt omgegaan met de werknemers, bijvoorbeeld als de maatwerkafspraken zouden leiden tot minder bedrijvigheid?
Deze maatwerkafspraak vergroot juist de kans dat er ook in de toekomst bedrijvigheid en daarmee werkgelegenheid blijft omdat het bedrijf toekomstbestendiger wordt gemaakt. Dit geldt zowel bij Nobian als bij de industrieclusters die eraan verbonden zijn (Delfzijl, Hengelo en Rotterdam).
Voor het verstrekken van de subsidie is op basis van de voorwaarden van het door de EC goedgekeurde raamwerk, onderzocht of bestuurders bonussen ontvangen die afhankelijk zijn van deze subsidie. Dat is hier niet het geval.
Verder verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 16 voor de afweging m.b.t. aanvullende eisen bovenop de gemaakte afspraken.
Waarom heeft u geen afspraken gemaakt over de maximale beloning aan de top van het bedrijf, aangezien Nobian nu bijna € 200 miljoen belastinggeld krijgt?
Zie antwoord vraag 18.
Wat betekent artikel 11.3 van de maatwerkafspraken? Betekent dit artikel dat het Rijk het subsidiebedrag nog kan wijzigen?
Artikel 11.3 bevat een opzegrecht voor beide partijen voor het geval dat de subsidiebeschikking voor het project eindigt. Als de subsidiebeschikking voor een project wordt ingetrokken of aangepast (bijvoorbeeld omdat Nobian niet voldoet aan de subsidievoorwaarden), is het niet langer wenselijk de afspraken uit de maatwerkafspraak die betrekking hebben op het betreffende project (bijvoorbeeld de inspanningsverplichtingen m.b.t. vergunningen) te laten voortbestaan.
Bent u bekend met het artikel dat de eigenaren van Nobian het bedrijf willen verkopen?2 Wat vindt u hiervan van? Is het bedrijf daarmee wel een betrouwbare partner om afspraken mee te maken, zeker omdat er in de maatwerkafspraken ook multi-interpretabele woorden staan als «redelijke inspanningen»?
Ja ik ben bekend met dit artikel. Nobian is vanaf het begin van het traject open en transparant geweest over de situatie, waardoor het bedrijf zeker als een betrouwbare partner wordt gezien om afspraken mee te maken.
Nobian is sinds 2021 als spin-out van Nouryon, als eigenstandig bedrijf doorgegaan in handen van twee Private Equity partijen (dezelfde eigenaren als Nouryon). Bij Private Equity is het niet ongebruikelijk om het bedrijf na enkele jaren weer te verkopen. Vanaf de start van de maatwerkgesprekken is bekend dat de kans daarom reëel is dat het bedrijf in andere handen komt voordat de projecten zijn afgerond. Om die reden zijn de afspraken zo uitgewerkt dat een eventuele verkoop geen invloed heeft op de verplichtingen. Dit betekent concreet dat ook als Nobian een nieuwe eigenaar krijgt, de verplichtingen uit de beschikkingen en maatwerkovereenkomst in stand blijven.
In aanvulling hierop is wel afgesproken dat Nobian verplicht is om de eventuele verkoop te melden. Als deze verandering in zeggenschap de nationale veiligheid in gevaar kan brengen of als door deze verandering in zeggenschap het MVR project niet, niet tijdig of niet volledig gerealiseerd dreigt te worden kan de beschikking ingetrokken of gewijzigd worden.
Verwacht u dat een subsidie van circa 30 euro per vermeden ton CO2 representatief is voor alle maatwerkafspraken? Gaat u deze prijs als uitgangspunt nemen voor de andere maatwerkafspraken? Waarom wel of niet?
Nee dat verwacht ik niet. De euro per vermeden ton CO2 zal echt van geval tot geval moeten worden bezien. De techniek en bijbehorende kosten om te (kunnen) verduurzamen verschilt per bedrijf en project.
Wel zal er uiteraard per bedrijf en techniek goed worden bekeken of de euro per vermeden ton CO2 (relatief) kostenefficiënt is. Hier toetst de adviescommissie maatwerk ook op bij de JLoI. In het geval van Nobian is bijvoorbeeld ook gekeken naar de SDE industriële warmtepomp categorie, waar de gemiddelde euro per vermeden ton CO2 de afgelopen jaren tot wel een factor 5 hoger lag.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat Verduurzaming Industrie (gepland op 3 maart) beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van vragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief van 5 maart jongstleden waarin u de beantwoording van op 12 februari jongstleden gestelde Kamervragen inzake het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk doorverwijst naar de Minister van Economische Zaken?1
Ja.
Wat is de precieze reden dat u de beantwoording van deze Kamervragen doorverwijst naar de Minister die betrokken is bij het faillissement van het betrokken bedrijf, terwijl u als Minister-President gaat en waakt over de integriteit van bewindspersonen?
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Binnen de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen legt iedere Minister hier zelfstandig verantwoording over af, ook omdat hij of zij hierbij over de noodzakelijke kennis beschikt. Met de ondertekening mede namens de Minister-President komt tot uitdrukking dat ik als Minister-President verantwoording afleg over de gesprekken die de formateur in mijn aanwezigheid met de destijds beoogd-bewindspersonen heeft gevoerd.
Waarom vindt u het verstandig dat een bewindspersoon Kamervragen beantwoordt over zaken die zijn eigen integriteit kunnen raken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het juist in het belang van de betrokken Minister is dat de vragen niet door hemzelf worden beantwoord, maar door u als Minister-President, ook omdat deze kwestie besproken is tijdens het gesprek met de destijds beoogd-Minister-President onder leiding van de toenmalige formateur? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom duurt het nog ruim twee jaar (derde kwartaal 2027) alvorens u de door u toegezegde inhoudelijke reflectie en eventuele bijbehorende voorstellen inzake de financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen naar de Kamer kunt sturen?
Zoals ik heb opgemerkt in de genoemde brief is mijn oogmerk het bestaande kader tegen het licht te houden ten behoeve van een volgende formatie. Hiervoor is een zorgvuldig proces vereist. Dit betekent dat de brief uiterlijk voorafgaand aan de start van een volgende formatie zal worden verzonden. Met het oog op reguliere verkiezingen in maart 2028 betekent dit dat de brief met inhoudelijke reflectie en bijbehorende voorstellen in dat geval uiterlijk in het derde kwartaal van 2027 aan de Kamer zal worden verzonden.
Bent u alsnog bereid om de op 12 februari jonstleden gestelde Kamervragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde antwoorden zijn mede namens mij verzonden op 17 maart 2025.
Deelt u de mening dat de discussie over de wijze van openbaarmaking financiële en zakelijke belangen van (aantredende) bewindspersonen beter gevoerd kan worden op een moment dat verkiezingen en of formatie nog niet aan de orde zijn? Zo ja, zijn er overige (inhoudelijke) bezwaren tegen de spoedige behandelingen van deze voorstellen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één binnen eenn week beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europa hééft wel grondstoffen voor halfgeleiders, maar kan er niet bij»1?
Deelt u de conclusie gesteld door Elmer Rietveld van TNO dat pogingen om kritieke grondstoffen voor de Europese Unie veilig te stellen, bijvoorbeeld met de meer dan tien overeenkomsten met grondstofrijke landen sinds 2021, tot dusver niet aantoonbaar effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Waaraan is volgens u de ineffectiviteit van dergelijke overeenkomsten te wijten?
Deelt u de mening dat de Europese Unie op het gebied van grondstofwinning alleen een aantrekkelijk alternatief is voor China in grondstofrijke landen als het eerlijke «win-winpartnerschappen» sluit die lokale waarde toevoeging mogelijk maken voor de gastlanden waar mijnbouwprojecten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd in de overeenkomsten die Europa sluit?
Bent u het eens met de stelling dat voor toegang naar grondstoffen in het mondiale zuiden betrouwbaarheid en goede diplomatieke relaties essentieel zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking? Hoe kan de Europese Unie een alternatief vormen voor de diepe zakken van China als de EU en haar lidstaten allebei bezuinigen op internationale samenwerking?
Bent u het ermee eens dat de meest effectieve manier om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen ter verminderen, is om niet alleen de duurzame productie in de gezamenlijke EU verder uit te bouwen, maar ook te zorgen dat grondstoffen in de keten worden gehouden en vol in te zetten op verminderd verbruik van kritieke grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Hoe geven Nederland en de Europese Unie op dit moment vorm aan de ambitie om zoveel mogelijk grondstoffen te recyclen, en zo min mogelijk grondstoffen te gebruiken? Ziet u kansen voor verbetering? Zo ja, welke stappen zet u hierop?
Wat moet er volgens het kabinet gebeuren om de grondstoffenafhankelijkheid te verminderen de komende jaren?
Bent u het ermee eens dat het kan helpen om harde, concrete doelen op te stellen en vervolgens concreet beleid te maken om die doelen te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om bijvoorbeeld het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een doorrekening van beleid te laten doen zoals ook gebeurt bij de doelstellingen rond de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk |
|
Joris Thijssen (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Schoof |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het financieel verslag inzake het faillissement van KHN Rekenwerk van 6 januari jl.?
Ja.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen? Wie is verantwoordelijk voor die financiële problemen? Wanneer had het bestuur door dat er financiële problemen waren? Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Ik ben in mijn vorige functie, voor mijn aantreden als Minister, in het kader van mijn toenmalige werkzaamheden bij KHN en op verzoek van KHN, bestuurder geworden van dochteronderneming KHN Rekenwerk B.V. De afwikkeling van het faillissement van KHN Rekenwerk ligt in handen van de curator die daartoe een aantal in de wet omschreven taken en bevoegdheden heeft; daartoe behoort ook het doen van onderzoek naar de oorzaak van het faillissement. De curator brengt periodiek verslag uit over de voortgang van het faillissement en daarmee van dat onderzoek. Het is aan de curator om op basis daarvan een conclusie te trekken en daarmee eventueel een beoordeling te geven over het handelen van de bestuurders in deze kwestie. Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de vorige en toekomstige faillissementsverslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom Minister Beljaarts, blijkens zijn antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen, in 2023 werd gevraagd om zijn rol als bestuurder op andere wijze in te vullen?1 Veranderden zijn verantwoordelijkheden als gevolg van deze andere invulling ook in formele zin?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven wanneer Minister Beljaarts wist van de financiële problemen bij KHN Rekenwerk? Welke acties heeft hij vervolgens als bestuurder ondernomen? Waarom heeft Minister Beljaarts in zijn hoedanigheid als bestuurder de jaarverslagen van 2021 en 2022 niet ondertekend?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik u verwijzen naar de verslagen van de curator.
Kunt u aangeven waarom de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van Minister Beljaarts 550.000 euro heeft uitgekeerd, «zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan», volgens het verslag? Betekent dit volgens u ook dat er formeel en definitief geen aansprakelijkheid is vastgesteld?
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Er is hierover geen toelichting in het tussentijdse verslag opgenomen, derhalve ken ik noch de beweegredenen van de curator, noch die van de verzekeraar voor de schikking. Uit het verslag van de curator van 6 januari jongstleden volgt duidelijk dat geen enkele aansprakelijkheid van Minister Beljaarts is komen vast te staan.
Hoe beoordeelt u de opvatting van marktkenners dat het niet aannemelijk is dat een verzekeraar zo'n hoog bedrag uitkeert als er geen enkel aanknopingspunt voor aansprakelijkheid zou zijn?2
De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar en de curator hebben hier afspraken over gemaakt en zijn op dit punt tot overeenstemming gekomen. Ik ben niet bekend met hun beweegredenen.
Deelt u de opvatting van de privéwoordvoerder van Minister Beljaarts dat de Minister geen enkele vorm van aansprakelijkheid trof? Zo ja, hoe kunt u daar zeker van zijn?
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 2, heeft de curator de onafhankelijke en wettelijke taak om onderzoek te doen en een beoordeling van eventuele aansprakelijkheid te geven. De curator heeft aangegeven dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van mij is komen vast te staan. Het is niet aan de Minister-President of mij om hier een oordeel over te vellen.
Wat vindt u ervan dat Minister Beljaarts een privéwoordvoerder heeft aangesteld om de woordvoering rond deze kwestie te regelen? Hoe strookt het hebben van een privéwoordvoerder met uw eerder gedane uitspraak in het AD dat een bewindspersoon geen privéopvattingen heeft?3 Waarom staan de woordvoerders van het ministerie de Minister hier niet in bij? Kan een privéwoordvoerder namens een Minister en dus ook namens het gehele kabinet spreken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN. Daaruit zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Ik draag geen enkele verantwoordelijkheid inzake de afwikkeling van het faillissement, en mijn werkzaamheden als Minister raken niet aan de afwikkeling van het faillissement. Daarmee ligt de kwestie binnen de persoonlijke levenssfeer van mij als bewindspersoon.
Het kan voorkomen dat er vragen worden gesteld over zaken die liggen in de persoonlijke levenssfeer van een bewindspersoon. Van geval tot geval zal daarbij een weging moeten worden gemaakt van de wijze waarop een bewindspersoon hiermee om wil gaan en welke ambtelijke ondersteuning hierbij passend en praktisch is. In dit specifieke geval speelde de kwestie zich af voorafgaand aan het aantreden, en was de kwestie reeds bekend bij aantreden. Ook was bekend dat de afwikkeling van het faillissement tijdens de ambtsperiode verder vorm zou krijgen en dat hierover mogelijk nog vragen gesteld zouden kunnen worden. Mede hierom heb ik, in overleg met de secretaris-generaal en voor dit moment, besloten om de bijstand inzake juridische advisering en woordvoering hierover zelf vorm te geven. Het is een correcte wijze van handelen dat een Minister in een situatie als deze, waarbij sprake is van een privékwestie die haar oorsprong vindt voorafgaand aan een ministerschap, zelf juridische en communicatieve bijstand regelt en hiervoor geen ambtenaren inzet.
De privéwoordvoerder is, gegeven de bovengeschetste context, enkel ingehuurd voor deze kwestie en doet daarmee geen woordvoering op het kabinetsbeleid.
Van deze privéwoordvoerder is te horen dat wat betreft Minister Beljaarts de kwestie hiermee is afgedaan. Is de kwestie voor u hiermee ook afgedaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is tijdens de benoemingsprocedure gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken. Op 6 januari jl. heeft de curator een tussentijdsverslag gepubliceerd, wat dit ondersteunt. Hierin deelt de curator het volgende: «De curator heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan een bedrag van 550.000 is betaald aan de boedel door de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeraar, zonder dat enige vorm van aansprakelijkheid van Beljaarts is komen vast te staan».
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Alle nv’s en bv’s zijn in beginsel verplicht een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken in het handelsregister.2 De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren.3 Dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van het publiceren van een eigen jaarrekening. Een van die voorwaarden is dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk stelt voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van die dochtermaatschappijen (de zogenaamde «403-verklaring», in artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan de voorwaarden voor de vrijstelling). Het vervangen van de holding door een nieuwe holding binnen 2 jaar, zoals zou gebeuren in het kader van de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie, heeft niet tot gevolg dat de publicatieplicht van de dochtervennootschappen vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft openbaar gemaakt4 en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403, eerste lid, BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is er inderdaad sprake van de schending van de wettelijke openbaarmakingsplicht.5
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Ja, indien de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening heeft gedeponeerd, is niet voldaan aan de vereisten voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:403, eerste lid, BW en dient de dochtervennootschap van die moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening te deponeren bij het handelsregister.6 Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuelen gevallen. In zijn algemeenheid merk ik het volgende op.
Het niet deponeren van de jaarrekening is een economisch delict.7 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Het proces werkt als volgt. De Kamer van Koophandel levert aan het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst – dat een opsporingstaak heeft – de gegevens van ondernemingen die niet of niet tijdig aan de deponeringsverplichting hebben voldaan. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het BEH zijn aangewezen als de bevoegde functionarissen om proces-verbaal op te maken.8 Het BEH maakt een selectie uit die ondernemingen op basis van (prioriteits)criteria die door het Openbaar Ministerie (OM) en het BEH zijn opgesteld. Het BEH stelt voor die ondernemingen opsporingsonderzoeken in. De processen-verbaal die het BEH op basis van die opsporingsonderzoeken opstelt, worden ter afdoening naar het Functioneel Parket bij het OM gezonden. Het maximaal aantal daadwerkelijk te onderzoeken rechtspersonen per jaar wordt in afstemming met het OM vastgesteld gegeven de beschikbare capaciteit bij het BEH en het OM. Het Functioneel Parket van het OM beslist vervolgens binnen de wettelijke kaders over de strafrechtelijke afhandeling.
Dit is een proces waar het kabinet in individuele gevallen niet in treedt, noch in relatie tot het BEH, noch in de relatie tot het OM.
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Als die constructie ertoe leidt dat er noch een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, noch een jaarrekening van iedere dochtermaatschappij openbaar wordt gemaakt, dan handelt de onderneming in strijd met de openbaarmakingsplicht. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Ik heb begrepen dat Talpa Network B.V. (hierna: Talpa) zich beroept op de privacy van de enig aandeelhouder John de Mol.9 Verder zullen sommige ondernemingen het mogelijk vervelend vinden om zaken als omzet en winstcijfers te moeten delen met de buitenwereld, ze beschouwen die wellicht als concurrentiegevoelig. Overigens is uit cijfers van de Kamer van Koophandel gebleken dat de rechtspersonen die verplicht zijn een jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel tegenwoordig vrijwel allemaal aan die verplichting voldoen, zij het soms met een vertraging van één tot drie jaar. Na drie jaar wordt een gemiddeld nalevingspercentage van 99% bereikt. Talpa behoort dan ook tot een klein aantal uitzonderingen.
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven gebruikmaken van de door Talpa toegepaste constructie. Het wordt niet door de desbetreffende ondernemingen gerapporteerd dat die is toegepast.
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
In de beantwoording van Kamervragen over de «Blokker-constructie» in 2018 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat er geen aanleiding is voor wijziging van de wetgeving. Met hen constateer ik dat de deponeringsplicht onverkort van toepassing is, dat de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie niet het gewenste effect heeft en dat tegen het niet voldoen aan de publicatieverplichting de nodige sanctiemogelijkheden openstaan (zie hierna en in vraag 6). Bovendien is mij niet gebleken dat deze constructie vaak wordt toegepast en blijkt dat de openbaarmakingsverplichtingen door de meeste bedrijven uiteindelijk worden nageleefd.
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 is het niet deponeren van de jaarrekening een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze overtreding kan op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, WED een hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie als straf worden opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten hoogste EUR 25.750. Op grond van artikel 23 lid 7 Sr is bij rechtspersonen verhoging tot een boete van de vijfde categorie mogelijk. Een geldboete van de vijfde categorie bedraagt ten hoogste EUR 103.000. In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Voorts voorziet de WED in artikelen 7 en 8 in bijkomende straffen en maatregelen, zoals openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Tot slot zouden opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden op grond van artikel 51 Sr vervolgd kunnen worden. Het is het Openbaar Ministerie dat de strafvervolging kan instellen. Het Openbaar Ministerie bepaalt binnen deze wettelijke kaders de daadwerkelijk op te leggen straf. De boete is overigens niet gerelateerd aan de omvang van het vermogen van de vennootschap.
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Een boete is niet het enige instrument in geval van het niet-naleven van de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken in het handelsregister. Ten eerste kan iedere belanghebbende10 de nakoming vorderen van die verplichting, zo nodig in een procedure voor de civiele rechter (artikel 2:394, zevende lid, BW). Het is dan niet voldoende als Talpa zou stellen, zoals in het FD-artikel staat vermeld, dat zij de jaarrekening «waar nodig» beschikbaar heeft voor leveranciers en crediteuren. Het gaat bij de hier bedoelde vordering om het afdwingen van de naleving van de algemene verplichting om de jaarrekening via het handelsregister openbaar te maken, zodat eenieder er kennis van kan nemen.
Ten tweede lopen bestuurders het risico om in persoon aansprakelijk gesteld te worden in geval van een faillissement van de vennootschap. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk jegens de failliete boedel als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Heeft het bestuur de jaarrekening niet openbaar gemaakt, dan heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikelen 2:138 BW voor de nv respectievelijk artikel 2:248 BW voor de bv). Dit brengt, kort gezegd, met zich mee dat, indien een rapportageplichtige dochtervennootschap failliet zou gaan en zij noch een eigen enkelvoudige jaarrekening heeft gedeponeerd noch is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, de bestuurders van die dochtervennootschap hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij lopen dan het risico aansprakelijk te zijn voor het boedeltekort.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt met deze constructie de publicatieplicht niet omzeild, zij is in strijd met de publicatieplicht. Ik zie dan ook geen reden om deze publicatieplicht aan te passen. Er is namelijk voldoende regelgeving ter handhaving van de wettelijke verplichting tot publicatie van de jaarrekening.
Het bericht dat de maatwerkafspraken met Nobian zijn getekend |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
De reductie van CO2 voor scope 3 emissies wordt met de huidige afspraken ingeschat op 50% terwijl er vanuit wetenschappelijk oogpunt 90% nodig is; waarom gaat u hiermee akkoord? Op welke manier moet Nobian rapporteren over het reduceren van scope 3 emissies?1
De maatwerkafspraken zijn er primair op gericht om additionele CO2-reductie van scope 1 emissies te realiseren. Door de beoogde reductie te vergelijken met het afbouwpad van gratis dispensatierechten binnen de CO2-heffing voor de industrie wordt bepaald in hoeverre de reductie als gevolg van maatwerk additioneel is ten opzichte van de heffing. Aanvullend kan per bedrijf worden bezien of er op andere onderdelen aanvullende afspraken wenselijk zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van de leefomgeving. Hierbij wordt de balans gezocht tussen het potentiële maatschappelijke effect enerzijds en de haalbaarheid voor de deal anderzijds.
Naast een project voor CO2-reductie in 2030 moeten bedrijven om in aanmerking te komen voor maatwerk een plan hebben voor CO2-neutraliteit in 2050. Het klimaatplan van Nobian is getoetst door het Science Based Targets Initiative (SBTI) en er is geconcludeerd dat het plan voldoet aan het Parijs akkoord, ook op het gebied van scope 3 emissies. Met de maatwerkafspraak wordt in aanvulling hierop een versnelling gerealiseerd van 10 jaar voor scope 1 emissies, waarmee het bedrijf aanzienlijk voorloopt op de doelen van het Parijsakkoord. In dit geval is gekozen om geen aanvullende afspraken te maken over scope 3 maar bijvoorbeeld wel op het gebied van NOx, waterbesparing en warmtelozing.
Nobian zal net als ieder ander bedrijf moeten rapporteren over het reduceren van haar scope 3 emissies aangezien er geen aanvullende afspraken over zijn gemaakt.
Hoeveel emissies blijven er over als de reducties zoals opgesomd in artikel 2 van de maatwerkafspraken zijn uitgevoerd? Wat is er aanvullend nodig om de uitstoot naar nul te brengen?
Nobian gaat door het uitvoeren van de projecten uit deze maatwerkafspraak al naar vrijwel 0 CO2 uitstoot in 2030. Dat is 10 jaar sneller dan op basis van het ETS noodzakelijk zou zijn. Nadat alle projecten zijn uitgevoerd dient er nog een oplossing te worden gevonden voor een back-up boiler t.b.v. het chemiecluster in Delfzijl. De gesprekken met alle stakeholders in en rondom het cluster worden gevoerd over de (meest wenselijke) oplossing. Tot er een oplossing is gevonden, is daar voorlopig een uitstoot van 25 Kton CO2 voor ingeboekt na 2030.
Deze laatste minimale restemissie zal buiten de maatwerkafspraak om gereduceerd worden. Er is dus geen noodzaak tot aanvullende afspraken voor het verminderen van uitstoot na 2030. Wel worden de huidige afspraken ook na 2030 gemonitord, waardoor het maatwerktraject niet is afgelopen in 2030.
Bent u van plan om ook afspraken te maken met Nobian over het verminderen van uitstoot na 2030 en het toewerken naar klimaatneutraliteit? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de maatwerkafspraken met Nobian zich tot de aankomende wetgeving internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) uit Europa, de bijkomende klimaatzorgplicht en klimaatplannen die bedrijven in het kader van deze wetgeving moeten opstellen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de Nederlandse implementatie van de CSDDD (Europese IMVO-wet). Deze wet moet in de zomer van 2026 van kracht gaan worden. De Europese Commissie komt echter nog met voorstellen om de regeldruk voor duurzaamheidsregelgeving, waaronder de CSDDD en CSRD (Europese IMVO rapportagewet) te verminderen. Hierdoor kan nog niet exact worden getoetst hoe de maatwerkafspraak zich verhoudt tot de eisen zoals die straks zullen gelden.
Een belangrijk onderdeel van de CSDDD is het opstellen van een klimaattransitieplan. Nobian heeft nu al wel een gedegen klimaattransitieplan opgesteld en werkt aan de uitvoering hiervan. De plannen zijn bijvoorbeeld getoetst en positief beoordeeld door het SBTI. Daarnaast heeft Nobian ook drie jaar op rij een platina score gekregen van Ecovadis voor haar duurzaamheidsprestaties. Platina betekent dat het bedrijf bij de top 1% gerankte bedrijven wereldwijd hoort.
Zou Nobian zonder aanvullende afspraken de verminderde stikstofuitstoot kunnen verkopen aan derden? Wordt een eventuele verkoop nu definitief voorkomen? Wie bepaalt in de toekomst waar deze stikstofuimte voor kan worden ingezet, en als dit niet het bevoegd gezag is, waarom niet?
In de maatwerkafspraak met Nobian is vastgelegd dat de verminderde stikstofuitstoot niet verkocht kan worden aan derden en dat het bedrijf instemt de stikstofuitstoot te reserveren voor de Staat. In de maatwerkafspraak is opgenomen dat de Staat de verminderde stikstofuitstoot, naast natuurherstel, ook onder voorwaarden deels kan benutten voor andere maatwerkprojecten. De bevoegde gezagen gaan uiteindelijk over de natuurvergunningen en zijn betrokken bij deze afspraak.
Wat wordt verstaan onder «redelijke inspanningen», zoals genoemd in de maatwerkafspraken? Als Nobian elders met meer winst dezelfde producten kan maken, mag Nobian dan de productie in Nederland afbouwen en de banen laten verdwijnen ook al is de bedrijvigheid nog steeds winstgevend?
«Redelijke inspanningen» betreffen een verplichting om je als partij in te spannen voor iets en te kunnen aantonen dat je er, binnen het redelijke, alles aan hebt gedaan om het te bewerkstelligen. Dit is dus zeker niet vrijblijvend, maar anders dan een resultaatverplichting waar een bepaald resultaat kan worden afgedwongen.
Verder is een subsidievoorwaarde dat de subsidie niet mag worden gebruikt voor verplaatsing van productie. Indien Nobian zich niet houdt aan de subsidievoorwaarden mag de staat de subsidie terugvorderen of aanpassen.
Wat is de kans dat de middelen (inclusief de subsidie) straks zijn uitgegeven en de nieuwe installaties stilstaan? Hoeveel zekerheid heeft u hierover? Waarom kan niet hard worden afgesproken dat Nobian deze maatwerkafspraken gewoon uitvoert, aangezien er een Force Majeure bepaling is die indien nodig in het leven geroepen kan worden?
De kans hierop laat zich lastig kwantificeren. Wel speelt er een aantal zaken dat deze kans verkleint en zijn er aanvullend afspraken gemaakt om de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Allereerst is er een uitvoeringsovereenkomst ondertekend door Nobian. Deze overeenkomst verplicht het bedrijf, behoudens gevallen van overmacht, om tenminste 0,1 Mton additionele CO2 reductie te realiseren (zie artikel 1 van de uitvoeringsovereenkomst).
Daarnaast is dit de grootste investering die het bedrijf ooit heeft gedaan. Na het vervangen van de gasgestookte installaties door efficiëntere elektrisch aangedreven installaties, is het economisch voordeliger om elektrisch te produceren en zodoende de CAPEX investering terug te verdienen. De kosten van de installaties worden jaarlijks gemonitord. Als deze kosten lager uitvallen dan nu is voorzien, wordt dit als positief resultaat meegenomen in het clawback mechanisme.
Verder is Nobian letterlijk gebonden aan de zoutwinningslocaties in de buurt van de productiesites. De transportkosten van zout maken namelijk een relatief groot deel uit van de kosten, waardoor het dichtbij verwerken economisch gezien van groot belang is. Voor chloor geldt zelfs dat dit alleen per pijpleiding kan worden getransporteerd, waardoor verplaatsing van productie erg onwaarschijnlijk is. Hierbij gelden ook aanvullende subsidievoorwaarden dat in geval de subsidie wordt gebruikt om productievolumes aan te passen, de subsidie kan worden ingetrokken of aangepast.
Tot slot geldt hier dat Nobian deze afspraken «gewoon» uitvoert, tenzij zich specifieke omstandigheden voordoen. Omdat de FID’s in de toekomst liggen en verschillen per project en er nog enkele randvoorwaarden noodzakelijk zijn, is het noodzakelijk om deze afhankelijkheden te beschrijven (bijvoorbeeld vergunningverlening) en force majeure clausules op te nemen.
Wat gebeurt er in het geval van een Force Majeure met de reeds overgemaakte subsidie?
Op dit moment is nog geen subsidie voorschot overgemaakt. De eerste tranche aan bevoorschotting wordt pas overgemaakt na FID per project. Na FID geldt dat een aantal van de force majeure bepalingen niet meer van toepassing is (de vergunningen zijn dan bijvoorbeeld al afgegeven). Het definitieve subsidiebedrag wordt pas na uitvoering van de projecten definitief vastgesteld. Eventueel teveel uitgekeerd voorschot wordt verrekend bij de eindafrekening.
Voor de force majeure bepalingen die nog wel van toepassing zijn na FID geldt dat er per geval zal moeten worden bezien of er inderdaad sprake is van een force majeure of dat de situatie toch aan het bedrijf zelf valt te wijten. Die uitkomst heeft met name effect op de boetebepaling. Indien er sprake is van een force majeure wordt er geen boete geïnd. Afhankelijk van de stand van zaken en de grond voor overmacht kan een al ontvangen (deel van de) subsidie of een subsidievoorschot worden teruggevorderd of verrekend bij de eindafrekening.
Klopt het dat de huidige subsidie een Capital Expenditures-subisidie (CAPEX) is? Klopt het dat als de nieuwe installaties eenmaal in gebruik is genomen er geen financiële prikkel meer is voor Nobian, bijvoorbeeld in de vorm van een Operational Expenditures-subsidie (OPEX), om de installatie in bedrijf te houden als er een alternatief is dat goedkoper is?
Het klopt dat er in dit geval sprake is van een CAPEX subsidie.
Het klopt niet dat er geen prikkel is om de installatie in bedrijf te houden. Zo is één van de subsidie voorwaarden dat wanneer de CO2 reductie lager uitvalt dan afgesproken, er naar rato wordt gekort op de subsidie. Dus als Nobian wel bouwt, maar niet draait en daarbij geen of minder CO2 reductie realiseert, wordt de subsidie (naar rato) teruggevorderd. Ook wordt de subsidie op 0 euro vastgesteld als de additionele reductie van 0,1 Mton niet wordt bereikt. Daarbij heeft Nobian dan zelf al forse investeringen gedaan in de apparatuur. Er is tevens voor gekozen om, in aanvulling op de Brusselse eisen, ook in dit geval van een CAPEX subsidie jaarlijks de netto contante waarde van het project te monitoren en terug te vorderen als het project uiteindelijk positiever uitvalt dan voorspeld. Verder verwijs ik naar antwoord 7.
Klopt het dat de totale financieringsbehoefte van de projecten beschreven in de maatwerkafspraken € 826.681.815 is? Met welk financieel rendement (WACC) wordt er gerekend, ofwel als het project loopt zoals nu gedacht, wat is dan de winst die Nobian maakt?
De totale investering wordt ingeschat op € 642.216.461. Het Rijk keert op basis hiervan maximaal € 184.465.354 (ca. 28,7% van de CAPEX) aan subsidie uit. Dit maximale subsidiebedrag zegt echter niet alles over de benodigde steunvraag van het bedrijf per project.
Er is berekend wat de netto contante waarde is van het project om de onrendabele top te kunnen bepalen. Dit is gedaan door alle (vermeden) kosten en opbrengsten van het project te vergelijken met het scenario «niets doen». Dit verschil is vervolgens contant gemaakt. Om (vermeden) toekomstige kosten in te kunnen schatten zijn o.a. prijssets gebruikt die op verzoek van het Rijk door een onafhankelijk bureau (AFRY) zijn opgesteld.
De exacte WACC die is gehanteerd is bedrijfsvertrouwelijk en kan daarom niet openbaar worden gemaakt. Er is een model van de Europese Commissie gebruikt om de WACC te kunnen berekenen. De specifieke parameters van Nobian zijn getoetst door (ingehuurde) financiële experts. Ook de adviescommissie maatwerk verduurzaming industrie (AMVI) heeft het bedrijfsvertrouwelijke financiële model ingezien en meegenomen in haar advies.
Tot slot kan ik wel melden dat de onrendabele top van de projecten hoger ligt dan het maximale subsidiebedrag, dat voortkomt uit de maximale CAPEX steunpercentages per steunkader. Dat betekent dus dat indien de projecten qua (vermeden) kosten en opbrengsten per saldo uitvallen zoals nu ingeschat, Nobian een lager rendement op de projecten behaalt dan hun WACC.
Waarom gaat er van de meer gemaakte winst slechts 60% terug naar de Staat, terwijl de Staat op dat moment ruim € 184 miljoen heeft gesubsidieerd en daar, uiteraard, geen rendement op heeft gemaakt? Waarom heeft u niet afgesproken dat van meer gemaakte winst 90% terug naar de Staat gaat?
Allereerst is het van belang dat er voldoende financiële prikkel blijft bestaan om gedurende de gehele looptijd van het project, het project zo kostenefficiënt mogelijk uit te voeren. Als een toekomstig voordeel (vrijwel) volledig terugvloeit, loont het niet meer voor het bedrijf om hier tijd en/of middelen in te steken nadat de subsidie is ontvangen.
Voor de exacte verdeling qua percentage is gekozen om aan te sluiten bij Europese richtlijnen voor bijvoorbeeld IPCEI projecten. Daar wordt ook 60% gehanteerd. Daarbij is inderdaad besloten om dit mechanisme eenzijdig op te stellen zodat er vooraf een maximaal subsidiebedrag kan worden ingeboekt (geen open einde regeling). Dit betekent dat «meevallers» na in bedrijfname (IBN) van de installaties worden verdeeld en «tegenvallers» volledig voor rekening van het bedrijf zijn. Daarmee wordt het risico voor het bedrijf groter en voor de Staat kleiner, wat een extra reden is om in dit geval niet nog strenger te zijn dan de Europese richtlijnen van een 60/40% verdeling.
Dit mechanisme met de 60/40% verdeling geldt overigens alleen voor de OPEX na IBN van de installaties. De investeringskosten voorafgaand aan de IBN dienen te worden onderbouwd met facturen om de CAPEX subsidie en tussentijdse voorschotten te kunnen vaststellen. Hierbij wordt wel 100% verrekend ten opzichte van de voorspelling, waardoor eventuele pessimistische aannames vooraf geen nut hebben.
Waarom is er niet ook afgesproken dat als de aannames tegenvallen, er meer subsidie naar Nobian kan gaan? Werkt dit niet in de hand dat Nobian pessimistische aannames doet waardoor het subsidiebedrag hoger uitvalt?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe wordt voorkomen dat de Staat nu betaalt voor de CO2-reductie die bereikt wordt met de nationale CO2-heffing?
Van de 524 Kton aan CO2-reductie kan 387 Kton in 2030 worden aangemerkt als additioneel t.o.v. de CO2-heffing. Dat wil zeggen dat als Nobian slechts haar afbouwpad van vrije dispensatierechten zou volgen t/m 2030, het bedrijf 387 Kton minder zou reduceren dan nu met behulp van de maatwerkafspraken. Hierbij geldt dat de nationale CO2-heffing geen wettelijk vereiste is, maar een prijs voor CO2-uitstoot. Deze heffing dwingt reductie niet af, maar maakt CO2-uitstoot duurder.
In de afspraken is vastgelegd dat de vrije dispensatierechten die Nobian vanwege deze afspraken nu overhoudt, niet mogen worden verhandeld om een eventueel «waterbedeffect» van de subsidie te voorkomen. Hiermee worden deze rechten uit de markt gehaald en hebben deze rechten die overblijven een waarde van 0 in de investering business case. Het deel aan niet vrije dispensatierechten waar Nobian in het scenario «niets doen» voor had moeten betalen en dat nu niet meer hoeft te doen, is in de business case meegenomen als vermeden kosten en dus de facto in mindering gebracht op het subsidiebedrag.
Wat zijn de mijlpalen die behaald moeten worden voordat de Staat de subsidie overmaakt?
Een belangrijke voorwaarde voor het maken van deze bindende maatwerkafspraak was dat er voorafgaand een subsidiebeschikking werd afgegeven door de Staat. Deze beschikking is de financiële zekerheid voor het bedrijf, waarbij het Rijk de verplichting aangaat tot het betalen van een subsidie wanneer het bedrijf voldoet aan de daartoe gestelde voorwaarden.
De uitbetaling vindt middels een kasritme plaats, hiervoor dient het bedrijf ieder jaar aan te tonen dat de beschreven projectbegroting voor het betreffende jaar is uitgevoerd en/of de werkzaamheden op schema liggen. Zo dient het bedrijf bijvoorbeeld FID te hebben genomen voor de eerste bevoorschotting en moet het aantonen dat de bouw volgens planning verloopt voor een volgend voorschot. Onderbouwing van projectbegroting geschiedt door aan te tonen dat de ingeschatte kosten, daadwerkelijk zijn gemaakt.
Verder dient het bedrijf offertes te overleggen voordat de volgende tranche aan subsidie kan worden voldaan. De bevoorschotting vindt plaats volgens het schema per subsidiebeschikking. Dit sluit aan bij de werkwijze van subsidiebeschikkingen van de meeste generieke instrumenten.
Na afronding van het project wordt de subsidie definitief vastgesteld. De exacte projectbegroting met bijbehorende kosten is onderdeel van de business case en om bedrijfsvertrouwelijke redenen kunnen deze niet openbaar worden gemaakt.
Wat gebeurt er als andere actoren niet leveren, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij het verzwaren van het elektriciteitsnet? Kan Nobian dan de Staat aanklagen? Is dergelijke infrastructuur of vergunning ook onderdeel van de mijlpalen? Krijgt Nobian nu voorrang op andere bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De afspraken die raken aan benodigde vergunningen en infrastructuur zijn veelal inspanningsverplichtingen. Op deze verplichtingen kan geen resultaat, maar wel een inspanning worden afgedwongen bij de overige partijen die de overeenkomst hebben getekend (zie antwoord 6). Deze afspraken en inspanningen maken ook onderdeel uit van de mijlpalen en monitoring.
Bij deze afspraken is ervoor gekozen om de oplossingen vooral te zoeken in afspraken over de governance en coördinatie. Zo zijn bijvoorbeeld TenneT, maar ook de provincies als bevoegd gezag, Rijkswaterstaat en de omgevingsdiensten gedurende het gehele traject intensief betrokken bij de uitwerking. Nobian krijgt hiermee geen voorrang op andere bedrijven, maar wel kan de planning per (deel)project aan de voorkant zo optimaal mogelijk worden afgestemd op doorlooptijden en planningen van andere partijen.
De benodigde verzwaring van onderstation Oele is hier een goed voorbeeld van. Nobian krijgt geen voorrang op andere bedrijven, maar is wel betrokken bij de engineering. Hierdoor wordt de verzwaring, die TenneT al op de planning had staan, zo goed mogelijk afgestemd op de planning van Nobian. Dit helpt niet alleen de projecten van Nobian, maar ook de van Nobian afhankelijke partners in het Twentse industriecluster.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het betalen van (winst)belasting? Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Nobian over het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft?
Deze maatwerkafspraak betreft additionele CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving door het bedrijf enerzijds en de daarvoor benodigde ondersteuning van de overheden anderzijds. Het uitgangspunt hierbij is wederkerigheid en additionele CO2-reductie en eventueel bovenwettelijke reductie-effecten op de leefomgeving.
Op projectniveau geldt dat alle (financiële) parameters per project om additionele reductie te realiseren, zijn meegenomen in het financiële model. Dit wordt gemonitord en eventueel op afgerekend.
Op bedrijfsniveau geldt dat voor o.a. het betalen van (winst)belasting en het niet voeren van rechtszaken als de overheid bijvoorbeeld milieuwetgeving handhaaft dezelfde regels gelden als voor alle bedrijven. Verder herhaal ik mijn antwoord op vraag 1 dat er een balans moet worden gezocht tussen aanvullende eisen bovenop de additionele CO2 reductie en de haalbaarheid van een deal.
Vindt u de boeteclausule van 0,167% niet een wat lage boete aangezien het met deze regeling 50 jaar duurt voordat Nobian, bij niet nakoming van afspraken, 50 jaar lang de boete kan betalen met de ontvangen subsidie?
De boete is alleen van toepassing wanneer het project wel wordt uitgevoerd, maar dit met een vertraging gebeurt die aan Nobian is te wijten (geen overmacht). Het project moet echter ook dan nog wel steeds aan de subsidievoorwaarden voldoen. Als de additionele CO2 reductie bijvoorbeeld lager uitvalt dan 0,1 Mton kan de subsidie op 0 euro worden vastgesteld.
Daar komt bij dat de subsidie in tranches wordt bevoorschot. De subsidie betreft ook slechts een deel van de totale investeringskosten. Het geschetste scenario kan zich daarmee niet voordoen. De subsidie wordt namelijk alleen geheel uitbetaald als het project geheel is gerealiseerd.
Waarom zijn er geen afspraken gemaakt met het bedrijf over hoe er in dat laatste geval wordt omgegaan met de werknemers, bijvoorbeeld als de maatwerkafspraken zouden leiden tot minder bedrijvigheid?
Deze maatwerkafspraak vergroot juist de kans dat er ook in de toekomst bedrijvigheid en daarmee werkgelegenheid blijft omdat het bedrijf toekomstbestendiger wordt gemaakt. Dit geldt zowel bij Nobian als bij de industrieclusters die eraan verbonden zijn (Delfzijl, Hengelo en Rotterdam).
Voor het verstrekken van de subsidie is op basis van de voorwaarden van het door de EC goedgekeurde raamwerk, onderzocht of bestuurders bonussen ontvangen die afhankelijk zijn van deze subsidie. Dat is hier niet het geval.
Verder verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 16 voor de afweging m.b.t. aanvullende eisen bovenop de gemaakte afspraken.
Waarom heeft u geen afspraken gemaakt over de maximale beloning aan de top van het bedrijf, aangezien Nobian nu bijna € 200 miljoen belastinggeld krijgt?
Zie antwoord vraag 18.
Wat betekent artikel 11.3 van de maatwerkafspraken? Betekent dit artikel dat het Rijk het subsidiebedrag nog kan wijzigen?
Artikel 11.3 bevat een opzegrecht voor beide partijen voor het geval dat de subsidiebeschikking voor het project eindigt. Als de subsidiebeschikking voor een project wordt ingetrokken of aangepast (bijvoorbeeld omdat Nobian niet voldoet aan de subsidievoorwaarden), is het niet langer wenselijk de afspraken uit de maatwerkafspraak die betrekking hebben op het betreffende project (bijvoorbeeld de inspanningsverplichtingen m.b.t. vergunningen) te laten voortbestaan.
Bent u bekend met het artikel dat de eigenaren van Nobian het bedrijf willen verkopen?2 Wat vindt u hiervan van? Is het bedrijf daarmee wel een betrouwbare partner om afspraken mee te maken, zeker omdat er in de maatwerkafspraken ook multi-interpretabele woorden staan als «redelijke inspanningen»?
Ja ik ben bekend met dit artikel. Nobian is vanaf het begin van het traject open en transparant geweest over de situatie, waardoor het bedrijf zeker als een betrouwbare partner wordt gezien om afspraken mee te maken.
Nobian is sinds 2021 als spin-out van Nouryon, als eigenstandig bedrijf doorgegaan in handen van twee Private Equity partijen (dezelfde eigenaren als Nouryon). Bij Private Equity is het niet ongebruikelijk om het bedrijf na enkele jaren weer te verkopen. Vanaf de start van de maatwerkgesprekken is bekend dat de kans daarom reëel is dat het bedrijf in andere handen komt voordat de projecten zijn afgerond. Om die reden zijn de afspraken zo uitgewerkt dat een eventuele verkoop geen invloed heeft op de verplichtingen. Dit betekent concreet dat ook als Nobian een nieuwe eigenaar krijgt, de verplichtingen uit de beschikkingen en maatwerkovereenkomst in stand blijven.
In aanvulling hierop is wel afgesproken dat Nobian verplicht is om de eventuele verkoop te melden. Als deze verandering in zeggenschap de nationale veiligheid in gevaar kan brengen of als door deze verandering in zeggenschap het MVR project niet, niet tijdig of niet volledig gerealiseerd dreigt te worden kan de beschikking ingetrokken of gewijzigd worden.
Verwacht u dat een subsidie van circa 30 euro per vermeden ton CO2 representatief is voor alle maatwerkafspraken? Gaat u deze prijs als uitgangspunt nemen voor de andere maatwerkafspraken? Waarom wel of niet?
Nee dat verwacht ik niet. De euro per vermeden ton CO2 zal echt van geval tot geval moeten worden bezien. De techniek en bijbehorende kosten om te (kunnen) verduurzamen verschilt per bedrijf en project.
Wel zal er uiteraard per bedrijf en techniek goed worden bekeken of de euro per vermeden ton CO2 (relatief) kostenefficiënt is. Hier toetst de adviescommissie maatwerk ook op bij de JLoI. In het geval van Nobian is bijvoorbeeld ook gekeken naar de SDE industriële warmtepomp categorie, waar de gemiddelde euro per vermeden ton CO2 de afgelopen jaren tot wel een factor 5 hoger lag.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat Verduurzaming Industrie (gepland op 3 maart) beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland inzet op een bilaterale handelsrelatie met de VS |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Financial Times van 30 november getiteld «Why the Dutch are hoping to jump the trade queue with Trump»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u (Minister van Economische Zaken) al sinds september gesprekken heeft gevoerd met leden van het team van aankomend Amerikaans president Donald Trump? Om hoeveel ontmoetingen gaat het? Kan een verslag van deze gesprekken met de Kamer worden gedeeld?
Een belangrijke taak van het kabinet is om goede relaties te onderhouden met een grote verscheidenheid aan stakeholders in een land. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten in september jl. met verschillende Amerikaanse stakeholders gesproken. Het betrof onder meer bedrijven, denktanks, en politieke ambtsdragers van beide partijen. De gesprekken zijn vertrouwelijk. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
Hoeveel verdere gesprekken zijn voorzien tussen u (Minister van EZ) en het team van de aankomende Amerikaanse president? Wat zal daar besproken worden?
In de week van 6 januari is de Minister van Economische Zaken op reis geweest naar de VS. Naast deelname aan een grote start-up beurs (de CES Las Vegas) hebben ook gesprekken in Phoenix en San Francisco plaatsgevonden. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
De thema’s die in de gesprekken zijn besproken zijn divers, en richten zich op onder meer algemene samenwerking, investeringsplannen, start- en scale ups, de halfgeleider industrie en ICT. Ook is een Memorandum of Understanding ondertekend op het gebied van samenwerking in de halfgeleiderindustrie met de staat Arizona en is het Netherlands Business Support Office in Phoenix geopend.
Welke rol heeft u (de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) met internationale handel in uw portefeuille bij deze gesprekken?
De Minister van Economische Zaken heeft met Amerikaanse stakeholders gesproken over mogelijke versterking van de bilaterale economische samenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over handelspolitieke onderwerpen, en spreekt over deze thema’s met Amerikaanse stakeholders.
Zijn er Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken geweest bij de eerdere gesprekken tussen u (Minister van EZ) en uw Amerikaanse gesprekspartners?
Zowel op ambtelijk als op politiek niveau wordt op verschillende momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gesproken met het bedrijfsleven, financiële instellingen en brancheorganisaties. Dat gebeurt ook in het geval van reizen naar de VS. Deze partijen worden bijvoorbeeld betrokken om ontwikkelingen te duiden, kansen of risico’s te identificeren of specifieke informatie op te halen.
Is voorzien dat bij de toekomstige gesprekken Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken zullen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke sectoren richten uw (Minister van EZ) gesprekken zich?
De gesprekken kunnen zich op alle sectoren richten. De focus van veel gesprekken van de recente reizen naar de VS ligt met name op de high-tech sectoren (zoals AI, kwantum, fotonica en halfgeleiders) en op start- en scale ups.
Heeft u (Minister van BHO en Minister van EZ) met uw counterparts in de EU over deze bezoeken gesproken? Zijn er andere lidstaten bij deze gesprekken betrokken?
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Elke lidstaat heeft echter een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 21 november jl. Uw kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RBZ Handel.2
Kunt u toelichten wat u (Minister van EZ) bedoelt met de volgende uitspraak: «There will also always be a role for the EU there. But one needs to be very well aware that the preference is on the one to one.»?
De Minister van Economische Zaken refereerde aan bilaterale economische samenwerking tussen Nederland en de VS om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Hier kan Nederland bilateraal met de VS spreken. Dit laat onverlet dat het maken van afspraken met derde landen over markttoegang op Europees niveau gebeurt.
Herinnert u (Minister voor BHO) zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel «Wij, Nederland en de EU, zullen met de nieuwe Amerikaanse regering in gesprek blijven over handelspolitiek. Het is hierbij van belang dat we als EU met één stem spreken»? Hoe verhoudt het belang om «als EU met één stem te spreken» zich tot de wens om «één-op-één»-relaties op te bouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u zich ervan bewust dat handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie is en zo ja, hoe zorgt u ervoor dat uw bilaterale inspanningen hier niet mee op gespannen voet komen te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten wat nu de strategie is van het kabinet aangaande de handelsrelatie met de VS en in welke mate u zich in blijft zetten voor een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 21 november jl.3, is de inzet van het kabinet om de handelsrelatie met de VS via dialoog te versterken en daarbij waar nodig assertief op te komen voor de eigen handelsbelangen. Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat de EU daarbij eensgezind optreedt, binnen het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Tegelijkertijd versterkt het kabinet de bilaterale economische samenwerking met de VS.
Bent u bekend met de uitspraak van aankomend president Trump dat hij Europa als vijand ziet op het gebied van handel («I think the European Union is a foe, what they do to us in trade. Now you wouldn't think of the European Union but they're a foe.»)?2 Wat vindt u van die uitspraak? Ziet u Trump als een betrouwbare partner voor de komende vier jaar?
Het kabinet is bekend met deze uitspraak. Goede betrekkingen tussen Europa en de VS zijn en blijven belangrijk voor het behoud van onze welvaart, veiligheid en het aanpakken van gezamenlijke uitdagingen. Dat geldt zowel voor de EU, als voor de VS. Nederland zal zich inzetten, zowel bilateraal als in Europees verband, voor een voortzetting van de goede trans-Atlantische samenwerking.
Onderschrijft u dat het, nu Trump is verkozen, juist noodzakelijk is om als EU gezamenlijk op te trekken en met één stem te spreken, omdat we als Nederland alleen geen tegenwicht kunnen bieden tegen een grootmacht als de VS?
De plannen van de regering-Trump moeten nog vorm krijgen. Het kabinet loopt daar niet op vooruit. Ongeacht het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, bestaat er een onverminderde noodzaak tot samenwerking binnen de EU, zeker in het huidige geopolitieke tijdsgewricht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw bilaterale contacten niet worden misbruikt om de EU uit elkaar te spelen?
EU lidstaten onderhouden eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft. Deze gesprekken dienen ook een economisch belang, zeker ook met de VS, met wie Nederland als decennia lang een intensieve economische relatie onderhoudt. Ook is Nederland een grote investeerder in de VS. Lidstaten en de Commissie hebben veelvuldig overleg met elkaar om de inzet te coördineren.
Stel dat het lukt om één-op-één afspraken te maken met de Verenigde Staten en andere EU-lidstaten hierbij te passeren, welke tegenmaatregelen zouden de Europese Commissie en/of die lidstaten kunnen nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 8, 10, en 11 is handelspolitiek een exclusieve EU competentie. Er kan dus geen sprake zijn van een bilaterale handelsovereenkomst tussen de VS en een Europese lidstaat. Wel kunnen lidstaten bilaterale afspraken met de VS maken om economische samenwerking te verdiepen.
Lopen er met andere landen bilaterale gesprekken buiten de EU-kaders om?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 8, 9, 10, 11, 15 en 16 onderhouden EU lidstaten eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen lidstaten en EU beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft.
Het bericht dat er grote zorgen zijn voor de transportsector door de aankomende grenscontroles |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland krijgt grenscontroles vanaf 9 december: Grote zorgen voor transportsector»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de transportsector?
Is er, voorafgaand aan het besluit om grenscontroles in te voeren, een analyse gedaan over de economische gevolgen van dit besluit? Als dat het geval is, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Als er geen analyse is gedaan van de economische gevolgen, bent u bereid dit alsnog doen?
Wat doet u om de economische gevolgen van de grenscontroles te beperken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de transportsector om hun zorgen te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen?
Het kabinet staat reeds in contact met de transportsector. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles op grensoverschrijdende verkeer te beperken. Indien er signalen zijn over daadwerkelijke significante beperkingen, dan kunnen deze besproken worden en zullen deze waar mogelijk geadresseerd worden.
De uitspraak van het Gerechtshof over de rechtszaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
Ebusco |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen bij het bedrijf Ebusco?1
Ja.
Klopt het dat als Nederland in 2050, zoals vastgelegd in de klimaatwet, klimaatneutraal moet zijn, alle economische bedrijvigheid in Nederland ook klimaatneutraal moet zijn?
De Klimaatwet schrijft voor dat Nederland in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Dit betekent dat alle sectoren, ook de economische bedrijvigheid, zich hieraan zullen moeten conformeren.
Bent u het eens dat Draghi in zijn rapport over de Europese concurrentiepositie stelt dat schone, klimaat neutrale bedrijven essentieel zijn voor de concurrentiekracht van Europa?
Ik deel de opvatting dat schone, klimaatneutrale bedrijven van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht van Europa. Vanuit de klimaatopgaven zijn duurzaamheid en vergroening onvermijdelijke globale trends. De Europese en Nederlandse inzet via richtlijnen en ondersteuning bij de transitie kan ons bedrijfsleven helpen innovatiever en veerkrachtiger te worden en marktkansen te benutten.
Klopt het dat klimaatneutraal openbaar vervoer een belangrijk onderdeel is van de toekomstige klimaat neutrale samenleving?
Klimaatneutraal openbaar vervoer is een wezenlijk onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Emissievrij openbaar vervoer draagt bij aan het verminderen van CO2-uitstoot en luchtvervuiling en ondersteunt de transitie naar duurzamere vormen van mobiliteit. In het Klimaatakkoord zijn de afspraken van het Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer Per Bus overgenomen, waarin onder andere is afgesproken dat het openbaar busvervoer in 2030 volledig emissievrij is. Dit sluit aan op de doelstelling om «de gehele ov-sector zero-emissie en circulair» te maken, zoals verwoord in de Contouren Toekomstbeeld OV 20402.
Klopt het dat elektrische bussen zoals Ebusco die fabriceert een goede rol kunnen spelen in het klimaat neutrale openbaar vervoer van de toekomst?
Inmiddels rijden er meer dan 1750 emissievrije OV-bussen in Nederland. Daarmee is ruim 30% van de busvloot emissievrij. Naast enkele tientallen bussen op waterstof, zijn dat batterij-elektrische bussen, waaronder 321 Ebusco’s. Daarmee ligt Nederland vooralsnog op koers om het doel van volledig emissievrij openbaar busvervoer in 2030 te halen.
Vindt u dat het beleid op dit moment voldoende tot stand komt (door beprijzen, normeren en subsidiëren) om de doorbraak van elektrische bussen voor elkaar te krijgen?
We hebben op dit moment verschillende beleidsinstrumenten die de inzet van emissievrije bussen stimuleren, zoals de Regeling Bevordering Schone Wegvoertuigen, subsidies voor ondersteuning van de aanschaf van emissievrije bussen en het Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer Per Bus. Gezien het feit dat een derde van de huidige busvloot emissievrij is, én het feit dat bij veel OV-aanbestedingen hoge percentages emissievrije bussen instromen, kunnen we stellen dat de emissievrije bus is doorgebroken in het OV. Het kabinet blijft evalueren of deze maatregelen voldoende zijn en neemt waar nodig aanvullende stappen om de verdere ingroei van emissievrije bussen naar 100% zero-emissie te laten slagen.
Wanneer verwacht u dat het moment er komt dat de business case voor elektrische bussen beter is dan de business case voor fossiele bussen?
De meerkosten van emissievrije bussen ten opzichte van diesel zijn onder andere afhankelijk van de grootte van de bus (klein tot dubbel gelede bussen), de inzet (in stedelijke omgeving tot streekvervoer) en de kosten voor de aanleg van laad- of waterstoftankinfrastructuur. Daarnaast wordt de businesscase voor emissievrije bussen steeds meer bepaald door de elektriciteitsmarkt.
De dalende trend in de meerkosten van emissievrije bussen de afgelopen jaren, is onderbroken door de COVID-pandemie en de oorlog in Oekraïne. Dit heeft geleid tot stijgende kosten van energie en onderdelen en heeft voor leveringsproblemen gezorgd3.
De verwachting is dat de business case voor emissievrije bussen desondanks steeds aantrekkelijker wordt door technologische ontwikkelingen. Het exacte moment waarop emissievrije bussen goedkoper worden dan fossiele bussen, kan echter variëren, afhankelijk van factoren zoals energieprijzen en innovatie in batterijtechnologie.
Vindt u de omslag naar elektrische bussen onvermijdelijk en dan zijn bedrijven als Ebusco daarin essentieel? Vindt u het te rechtvaardigen om te zorgen dat bedrijven als Ebusco blijven bestaan tot dat hun klimaat neutrale bedrijfsmodel aantrekkelijker is dan het fossiele alternatief? Zo nee, waarom niet?
De omslag naar emssievrij OV-busvervoer is essentieel voor de transitie naar emissieloze mobiliteit. Via steeds strengere normen, subsidies en bestuurlijke afspraken sturen overheden hier op aan en creëren daarmee de vraag naar (daarmee een markt voor) emissievrije bussen. Daar is op dit moment al sprake van, getuige de gestage ingroei van emissievrije bussen in het wagenpark en een voldoende en groeiend aantal aanbieders van emissievrije bussen. Het is aan bedrijven in dit marktsegment om in onderlinge concurrentie een gezonde positie te verkrijgen. Het is daarbij niet aan de overheid om individuele bedrijven te ondersteunen, maar om te zorgen voor een gelijk speelveld en een beleid te voeren dat innovatie en duurzaamheid bevordert binnen de hele sector.
Wat vindt u ervan dat Ebusco failliet dreigt te gaan?
Ik heb ook uit de media vernomen dat Ebusco te maken had met financiële uitdagingen. Ik kan mij voorstellen dat dit voor alle betrokkenen, in de eerste plaats voor de werknemers, een spannende en vervelende tijd is. Ik begrijp ook dat Ebusco zicht heeft op financieringsmogelijkheden. Ik hoop dat dit uitkomst biedt voor de financiële nood en dat het management er in slaagt om het tij te keren. Ebusco is een beursgenoteerd bedrijf, wat maakt dat ik hier verder geen inhoudelijke uitspraken over doe.
Het bericht ‘Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD), Reinette Klever (PVV), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlands bedrijfsleven omarmt strengere Europese klimaatregels»?1
Ja.
Wat vindt u van de klimaatzorgplicht voor bedrijven zoals die is voorgeschreven in de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)?
Het kabinet ziet de totstandkoming van Europese wetgeving als een belangrijke mijlpaal in het beleid voor IMVO. Europese (klimaat)regels voor grote bedrijven zorgen voor een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en daarbuiten. De CSDDD zorgt voor harmonisatie van regelgeving op dit gebied, wat in het belang is van het Nederlandse bedrijfsleven. Nederland zet dan ook in op uniforme implementatie en toezicht in de EU-lidstaten.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat deze wetgeving definitief beslist dat grote bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan?
Zoals opgenomen in het Regeerprogramma vraagt klimaatneutraal zijn in 2050 een gezamenlijke inzet van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. In de overwegingen van de CSDDD is opgenomen dat het gedrag van ondernemingen van doorslaggevend belang is bij het realiseren van de klimaatdoelstellingen in internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs en de Europese Klimaatwet. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van de lidstaten die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector wordt als cruciaal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.2
Gegeven dat, met de komst van de klimaatzorgplicht in de CSDDD, nu evident is dat bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering tegen te gaan; vindt u ook dat de toezichthouder over voldoende middelen moet beschikken om erop toe te zien dat bedrijven die verantwoordelijkheid ook nakomen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Om ervoor te zorgen dat de verplichtingen in de CSDDD, waaronder de verplichting om een klimaattransitieplan op te stellen, worden nageleefd, is het van belang dat het toezicht effectief is. Lidstaten moeten er op grond van de CSDDD voor zorgen dat de toezichthoudende autoriteit voldoende personele en financiële middelen krijgt die nodig zijn voor de doeltreffende uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. Bij Voorjaarsbesluitvorming 2024 zijn er HGIS-middelen gealloceerd op de BHO-begroting voor implementatie van en toezicht op de IMVO-wetgeving. Zodra het conceptwetsvoorstel voor de implementatie van de CSDDD gereed is, zal de beoogd toezichthouder (Autoriteit Consument en Markt, ACM) worden gevraagd een toets te doen op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het conceptwetsvoorstel. De resultaten van deze toets zullen worden meegenomen in het implementatietraject en bij de inrichting van het toezicht.
Ziet u ook, zoals in het artikel wordt omschreven, dat er ruim draagvlak is voor de klimaatzorgplicht, ook bijvoorbeeld VNO-NCW en beleggingsorganisaties? Hoe gaat u met de implementatie van de wet zorgen dat Nederland de kans die deze richtlijn biedt om voorop te lopen op duurzaamheid zoveel mogelijk benut?
Volgens het artikel blijft VNO-NCW achter de klimaatzorgplicht staan, om te voorkomen dat er een lappendeken aan nationale wetgeving ontstaat. Het kabinet blijft het bedrijfsleven en andere belanghebbenden betrekken tijdens het implementatietraject met het oog op het draagvlak voor de richtlijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, zoals de wetgeving voorschrijft, bedrijven een plan gaan maken om klimaatneutraal te worden én dat plan zo goed mogelijk uitvoeren? En hoe gaat u ervoor zorgen dat zij daarvoor zo nodig hun bedrijfsmodel aanpassen?
Het opstellen van een klimaattransitieplan is de eerste verplichting die voortvloeit uit artikel 22 van de richtlijn. In het klimaattransitieplan moet de onderneming opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. Het kabinet verwacht van de bedrijven die onder de richtlijn gaan vallen dat zij deze verplichting naleven. Toezicht en handhaving zullen hieraan bijdragen.
Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting. Het kabinet is zich ervan bewust dat adequate ondersteuning van het bedrijfsleven van belang is om de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn na te leven. Zo zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het opstellen van een klimaattransitieplan. Dat zorgt voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Ook zal het MVO-steunpunt voorlichting geven over de klimaatplanverplichting onder de CSDDD. Los van de aanstaande implementatie van de CSDDD onderzoekt het kabinet hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het ontwikkelen van de klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
Hoe gaat u ervoor zorgen de CSDDD-wetgeving, ook in het kader van gelijk speelveld, ook in andere landen wordt geïmplementeerd en gehandhaafd, en dat er ook in landen buiten de Europese Unie strengere klimaatwetgeving ten aanzien van bedrijven komt?
De lidstaten zijn verplicht EU-regelgeving te implementeren en te handhaven, en het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om te zorgen voor correcte en zo uniform mogelijke implementatie. Wanneer lidstaten in gebreke blijven of de deadline voor omzetting niet halen kan de Europese Commissie een inbreukprocedure starten. Bij deze procedure is het gebruikelijk dat lidstaten eerst worden aangeschreven om binnen twee maanden een toelichting te geven, waarna een formele aanschrijving volgt om te voldoen aan de verplichting EU-wetgeving om te zetten. Als laatste stap kan de Commissie via het Europese Hof van Justitie een dwangsom opleggen wanneer lidstaten in gebreke blijven.
Gezien het belang dat Nederland hecht aan zo hoog mogelijke harmonisatie bij implementatie en borging van het gelijke speelveld heeft Nederland in een vroeg stadium procesoverleg geïnitieerd met verschillende EU-lidstaten. Dit heeft als doel te komen tot gezamenlijke interpretaties van de regelgeving en daarmee uniforme implementatie. Nederland heeft bovendien bij de Europese Commissie aangedrongen op het vlot opstarten van de zogeheten transposition workshopswaarbij de Commissie dergelijke gesprekken faciliteert voor alle lidstaten. Naar verwachting gaan deze in december van start.
Ten aanzien van klimaatdiplomatie buiten de EU werkt Nederland samen met de EU en andere gelijkgestemde landen, en in allianties met bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, om andere landen aan te moedigen de mitigatie- en adaptatieambities via Nationally Determined Contributions (NDC’s), en National Adaptation Plans (NAP’s) te verhogen en deze naar nationaal beleid te vertalen, in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Ook dat draagt bij aan het gelijke speelveld.
Daarnaast zet de EU bij onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen in op het opnemen van afdwingbare duurzaamheidsafspraken, zoals over de Overeenkomst van Parijs. Bovendien voert de EU middels de comités die bij handelsakkoorden opgezet worden gesprekken met handelspartners over handel en duurzame ontwikkeling. Die gesprekken, in samenhang met de NDC’s en NAP’s van de derde landen, kunnen ertoe leiden dat zij ook eigen klimaatwetgeving aannemen en op naleving toezien. Daarbij is het aan derde landen zelf om hun eigen wetgeving op te stellen en te handhaven, zoals ook Nederland en de EU een eigen right to regulate hebben.
Bent u bekend met het artikel «Vertraging dreigt voor Tata Steel’s groene plannen door onenigheid met toezichthouder» op 25 september 2024?1
Ja.
Klopt het dat de omgevingsdienst alle benodigde stukken voor de vergunningsverlening, waaronder de milieueffectrapportage (MER), eind december in één keer zal ontvangen? Zo ja, waarom is dit?
Uit het bericht2 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) blijkt dat Tata Steel Nederland (TSN) voornemens is om eind december in één keer de vergunningaanvra(a)g(en) samen met het Milieueffectrapport (MER) in te dienen. Uit navraag bij TSN blijkt dat het bedrijf zoveel als mogelijk concept deelrapporten op voorhand zal delen, maar het niet verwacht in staat te zijn om voor de definitieve indieningsdatum al een conceptversie van de volledige MER aan te leveren.
Is het mogelijk om een conceptversie van de MER en de genoemde deelrapporten eerder met de omgevingsdienst te delen? Zo nee, waarom niet?
Uit de brief vanuit de OD NZKG blijkt dat TSN er bij blijft in de afstemming met het bevoegd gezag over de vergunningen- en MER-procedure Groen Staal geen gebruik te willen maken van het delen van concepten en het benutten van de reviewperiode. Dit ondanks meermaals aandringen van de OD NZKG. TSN geeft aan dat concepten daar waar mogelijk worden gedeeld en besproken.
Wat is uw reactie op het feit dat de omgevingsdienst aangeeft niet tijdig genoeg betrokken te worden bij het proces?
TSN, de Provincie Noord-Holland en de OD NZKG zijn al geruime tijd intensief en regelmatig in gesprek over het proces en de inhoud van de vergunningaanvra(a)ag(en) en het MER. Wat de OD NZKG aangeeft, is dat het bedrijf erg risicovol handelt door in één keer een definitief MER met de vergunningaanvra(a)g(en) in te dienen, in plaats van daaraan voorafgaand concepten voor te leggen en te bespreken. Dit kan tot vertraging later in het proces leiden. De OD NZKG wijst TSN met deze brief3 op dit risico.
Hoe zorgt u ervoor dat gezondheid een harde voorwaarde is bij de maatwerkafspraken nu de MER vertraging lijkt te hebben? Heeft de GER ook vertraging?
Met de brief heeft de OD NZKG een signaal gegeven dat door deze aanpak mogelijk vertraging in het MER traject zal optreden. Er is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen dat deze vertraging daadwerkelijk zal optreden. Wel is aan de Kamer eerder aangeven dat voor het uitvoeren van de GER de inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig zijn. Vertraging van het MER zal dus ook tot vertraging van de GER kunnen leiden.
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen TSN en de Staat. De Kamer wordt tijdens de, waar mogelijk openbare, maar vanwege de mogelijke koersgevoeligheid grotendeels vertrouwelijke technische briefings geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, zoals op 16 mei en 2 juli jl. en op 16 oktober aanstaande. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Zit de toegezegde gezondheidseffectrapportage (GER) ook bij de «benodigde stukken» die in het artikel worden genoemd? Waarom wel of niet?
Nee. De gezondheidseffectrapportage (GER) is momenteel geen wettelijk verplicht instrument en daarom ook geen onderdeel van de vergunningprocedure. De GER is dus geen onderdeel van de in het artikel genoemde «benodigde stukken» die ingediend zullen worden bij de OD NZKG in het kader van vergunningprocedure. Het kabinet is zich bewust van de recente adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond ten aanzien van de rol van de GER in vergunningverlening en zal hier voor het Kerstreces op reageren.
Wat is de stand van zaken omtrent de GER en hoe wordt dit proces meegenomen in de lopende onderhandelingen over de maatwerkafspraken?
In eerdere beantwoording van Kamervragen van 3 september jl4 is uitvoerig ingegaan op de stand van zaken van de GER. Het RIVM ontwikkelt momenteel het methodisch kader voor de GER. Dit kader moet nog ontwikkeld worden omdat de GER een nieuw instrument is. De Expertgroep Gezondheid IJmond (hierna: Expertgroep) heeft in haar eerste rapport van februari dit jaar het advies gegeven om een GER uit te voeren in de IJmond. In het op 4 oktober jl. gepubliceerde tweede advies heeft de Expertgroep verdere duiding gegeven. Het RIVM zal ook deze aanbevelingen betrekken bij de verdere ontwikkeling van het methodisch kader. Zoals eerder is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee rapportages dus volgordelijk aan elkaar.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Gabriëls c.s. over het per direct starten met het opstellen van een gezondheidseffectrapportage in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 286)?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
U bent op de hoogte gebracht over de uitvoering van de motie-Thijssen door middel van een brief5 en de beantwoording van de daarna gestelde Kamervragen6. Voor wat betreft het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond geldt dat dit momenteel wordt bestudeerd en dat hierover voor het Kerstreces een reactie aan de Kamer gezonden zal worden.
Hoe verhoudt de uitvoering van deze moties zich volgens u tot het feit dat de omgevingsdienst niet tijdig genoeg betrokken wordt in het proces? Bent u van plan de GER wel tussentijds te delen met de omgevingsdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, heeft de OD NZKG regelmatig overleg met het bedrijf over zowel het proces als de inhoud. De kans op vertraging komt doordat het bedrijf aangeeft niet voorafgaand aan de definitieve vergunningaanvra(a)g(en) een concept MER te zullen delen.
De GER-methodiek wordt momenteel nog ontwikkeld (zie vraag 7). Ik kan daarom nu nog niet op de uitvoering vooruitlopen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat er goed contact is tussen de OD NZKG en de Rijksoverheid en dat de expertise van de OD NZKG benut wordt bij de ontwikkeling van de GER.
Worden in dit proces een concept-MER/GER openbaar gemaakt? Worden omwonenden de mogelijkheid geboden om daarop te reageren?
Zoals in het nieuwsbericht van de OD NZKG is aangegeven, is de concept-MER geen formeel stuk in de vergunningverlening en zodoende ook geen onderdeel van het formele proces. Meer informatie over het proces en de inzagemomenten wordt gedeeld door het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland, en de OD NZKG7.
Het MER kan op verschillende momenten worden gepubliceerd. Om te beginnen kan TSN daar op ieder moment zelf voor kiezen. Afgelopen zomer heeft TSN reeds twee participatieavonden voor omwonenden georganiseerd om mee te denken over de totstandkoming van het MER.
De OD NZKG heeft aangegeven dat hij voornemens is om kort na het ontvangen van de vergunningaanvragen een voorlopig advies te vragen aan de Commissie voor de Milieueffectrapportage (CieMer). Wanneer de CieMer haar advies uitbrengt, zal zij dit tezamen met het MER publiceren op haar website. De eerste formele publicatieverplichting is bij de publicatie van de ontwerp-besluit(en) op de vergunningaanvra(a)g(en). Deze zullen openbaar worden gemaakt en er kunnen dan zienswijzen worden ingediend.
Zoals in vraag 10 is aangegeven, wordt de methodiek van de GER momenteel nog ontwikkeld en kan ik nu niet verder vooruitlopen op het precieze moment van openbaarmaking. Dat de GER openbaar zal worden staat buiten kijf, omdat dit ook zo is geadviseerd door de Expertgroep en is omarmd door de Kamer8.
Krijgt de Kamer inzicht in de MER en de GER en de mogelijkheid om daarop te reageren, voordat de regering een handtekening zet onder een Joint Leter of Intent met Tata Steel?
De onderhandelingen om te komen tot een Joint Letter of Intent (JLoI) en maatwerkafspraak lopen momenteel, evenals het proces van opstellen en daarna indienen en beoordelen van het MER. Zoals in antwoord op vraag 9 is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee dus volgordelijk aan elkaar.
Het is van het grootste belang dat we zo snel mogelijk tot een maatwerkafspraak komen; de Kamer heeft het kabinet hier terecht meermaals toe opgeroepen. Na het gereedkomen van de JLoI wordt deze tezamen met het advies van de Adviescommissie Maatwerk Verduurzaming Industrie aan de Kamer toegezonden. Deze commissie heeft de Expertgroep gevraagd te adviseren over de gezondheidsparagraaf in de JLOI/maatwerkafspraken, zo stelt de Expertgroep ook in haar advies. Indien het MER en/of de GER voor die tijd gefinaliseerd zijn, kan de Kamer daar ook kennis van nemen op dat moment.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Teunissen c.s. over zo snel mogelijk zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel?
U bent hierover geïnformeerd via de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 5 september jl9.
Kunt u deze vragen voor de commissiedebatten over externe veiligheid en verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse markt wordt overspoeld met pakketjes van Chinese webshops |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf van 11 september 2024, waarin wordt bericht over de stortvloed aan pakketjes van Chinese webshops die de Nederlandse markt overspoelen?1
Ja.
Bent u bekend met de gezamenlijke klacht die 18 consumentenorganisaties hebben ingediend tegen Temu?2
Ja.
Bent u bekend met de brief die naar u is gestuurd waarin de Consumentenbond en retailbrancheverenigingen hun zorgen uiten over de onveilige en oneerlijke handelspraktijken door nieuwkomers op de Europese markt? Deelt u deze zorgen en bent u bereid om te spreken met de opstellers van de brief en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek?
Ja, ik ben hiermee bekend en deel deze zorgen. Ik ben bereid om in gesprek te gaan met de Consumentenbond en de retailbrancheverenigingen en de Kamer te informeren over relevante uitkomsten.
Erkent u dat het niet naleven van deze spelers uit derde landen aan Europese wet- en regelgeving op het gebied van duurzaamheid, consumentenbescherming en productveiligheid ertoe leidt dat er geen gelijk speelveld is voor Nederlandse en Europese ondernemers ten opzichte van deze bedrijven?
Ik vind het gebrek aan naleving van Europese wet- en regelgeving op gebied van consumentenbescherming en productveiligheid door online marktplaatsen uit derde landen zorgwekkend. Dat gaf ik ook aan in mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen van leden Van Dijk en Krul3. Ik erken dat de opkomst van deze marktplaatsen de concurrentiepositie van Nederlandse en Europese ondernemers beïnvloedt.
In uw antwoorden op de Kamervragen van de leden Inge van Dijk en Krul (Kamerstuk 2024D32798) verwijst u meermaals naar de verantwoordelijkheid van de toezichthouder, maar wat kunt u zelf doen om een gelijk speelveld te creëren ten aanzien van Chinese webshops en de consument, het milieu en het Nederlandse bedrijfsleven te beschermen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op producten die voldoen aan de regels op het gebied van veiligheid, duurzaamheid en gezondheid én dat er een gelijk speelveld voor ondernemers is. Bij de totstandkoming van de Europese regelgeving, zoals toegelicht in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Van Dijk en Krul4, pleitte mijn ministerie voor passende verantwoordelijkheden voor zowel e-commerce bedrijven die gevestigd zijn in de EU als daarbuiten. Het nieuwe Europese wetgevingskader vereist bijvoorbeeld van deze partijen dat de producten die zij aanbieden voldoen aan de Europese veiligheidswetgeving en dat zij meer en betrouwbare informatie aanbieden over de herkomst van het product. De nationale toezichthouders, maar ook de Europese Commissie in het geval van de digitale dienstenverordening (hierna: DSA), kunnen handhavend optreden in het geval e-commerce bedrijven zich niet aan deze regels houden.
Concreet biedt de DSA de mogelijkheid om Very Large Online Platforms (hierna: VLOPS) verantwoordelijk te stellen voor de verkoop van onveilige producten en de advertenties op deze platforms voor dergelijke producten te laten verwijderen. De Europese Commissie (EC) ziet hierop toe. De DSA biedt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de mogelijkheid de Commissie te ondersteunen bij de handhaving door haar informatie te delen over overtredingen door de VLOPS.
Verder is het beheersbaar maken van de grote stroom van e-commerce zendingen een belangrijke prioriteit van Nederland in de Europese onderhandelingen over het nieuwe Douane Wetboek van de Unie. Nederland heeft daarom in de besprekingen in de EU over een nieuw Douanewetboek van de Unie gepleit voor regelgeving die afdwingt dat het bedrijf dat de goederen importeert in de EU ook daadwerkelijk voldoet aan de EU wet- en regelgeving. Daarnaast pleit Nederland ervoor om bedrijven één aangifte te laten doen voor grote hoeveelheid goederen van één soort. Dan kan de Douane in één keer meer aangiften en goederen controleren dan in het geval van één aangifte per pakketje voor één consument. Nederland is verder voorstander van het afschaffen van de vrijstelling van 150 euro op invoerrechten, aangezien dit leidt tot een beter level playing field tussen e-commerce en traditionele handel.
Ook heb ik recent de Productenmeldwijzer gelanceerd5. Het doel van de Productenmeldwijzer is het verwijzen van consumenten en bedrijven naar de juiste toezichthouder. Bij deze toezichthouder kunnen zij producten melden die niet voldoen aan de productregels op het gebied van onder meer veiligheid, gezondheid en milieu. Dit kan de toezichthouders helpen in hun risico-gebaseerd toezicht, omdat dit hen kan wijzen op het aanbod van onveilige producten. Ook biedt de Productenmeldwijzer informatie waar consumenten en ondernemers op moeten letten bij het doen van online aankopen.
Vanwege de enorme instroom van producten van ongeveer 3 miljoen douaneaangiften voor e-commerce per dag op dit moment en de complexiteit van de problematiek, is het van belang dat in eerste instantie de marktdeelnemers, inclusief e-commerce bedrijven, meer verantwoordelijk worden voor het aanbieden van conforme producten. De voorgenoemde initiatieven helpen dit af te dwingen. Uiteraard zijn ook in de afgelopen jaren, tijdens de opkomst van e-commerce, stappen gezet die de samenwerking tussen Europese toezichthouders bevorderden. Zo is er bijvoorbeeld een informatie-en communicatie systeem (ICSMS) opgezet die de informatie-uitwisseling tussen Europese toezichthouders over onveilige producten bevordert.
Aanvullend zet ik mij als stelselverantwoordelijk Minister in voor een integrale aanpak waarbij alle partijen worden betrokken. Mijn ministerie blijft via verschillende gremia in overleg met Europese en niet-Europese marktdeelnemers, de markttoezichthouders, de Douane en de Europese Commissie over deze problematiek. Zo heb ik bijvoorbeeld tijdens de laatste Raad van Concurrentievermogen van 26 september jl., samen met Duitsland, Oostenrijk, Denemarken en Frankrijk, de Europese Commissie opgeroepen tot een sterkere gezamenlijke Europese aanpak tegen e-commerce uit derde landen. Gelet op de omvang van deze problematiek is een Europees optreden namelijk het meest kansrijk om verandering bij marktdeelnemers, waaronder e-commerce bedrijven, af te dwingen. In dit kader publiceert de Commissie binnenkort naar verwachting een mededeling over de problematiek rondom e-commerce, uw Kamer wordt hier te zijner tijd over geïnformeerd.
Wat kan u daarnaast doen om te voorkomen dat door de omvang en complexiteit van de overtredingen toezichthouders niet in staat zijn om snel en effectief op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
Rust de Europese Digital Markets Act (DMA) u en andere lidstaten voldoende uit om concurrentievervalsing door webshops van buiten de EU te bestrijden? Welke andere mogelijkheden heeft u om de handelspraktijken van niet-Europese webshops te reguleren?
De afgelopen jaren hebben we gezien dat digitale markten niet optimaal werken. Hiervoor is veel nieuwe regelgeving in de EU tot stand gekomen, waaronder de Digital Markets Act (hierna: DMA). De DMA heeft als doel consumenten en ondernemers beter te beschermen tegen marktmacht en zo concurrentie op digitale markten te verbeteren. De DMA richt zich op de allergrootste platforms in het digitale domein, zogeheten poortwachters. Zij mogen bijvoorbeeld hun eigen diensten en producten niet meer voortrekken. De DMA richt zich dus niet primair op het aanpakken van oneerlijke concurrentie vanuit niet-Europese online marktplaatsen door het niet voldoen aan productregelgeving.
De DMA is gericht op alle platforms die een sterke positie hebben. Op dit moment zijn zowel platforms binnen de EU (Booking.com) als buiten de EU aangewezen (bijvoorbeeld Amazon, Meta en ByteDance) als poortwachter. De EC houdt er toezicht op dat de aangewezen poortwachters zich aan de regels uit de DMA houden. Mochten andere online marktplaatsen in de toekomst aan de poortwachterscriteria voldoen, dan kan de EC besluiten om deze partijen als poortwachter aan te wijzen.
De DMA en DSA (zie beantwoording op vraag 5 en 6) zijn recent in werking getreden. Mijn voorstel is daarom om voor zowel de DMA als de DSA eerst af te wachten wat het effect zal zijn. Pas daarna kan worden bepaald of aanpassing of aanscherping nodig is.
Ook de in juli jl. in werking getreden Corporate Sustainability Due Diligence Directive kan nieuwe handvatten bieden voor handhaving. Deze richtlijn verplicht grote bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun waardeketen om zo risico’s voor mens en milieu te identificeren, te voorkomen en aan te pakken. De bedrijven die onder de verplichting gaan vallen worden dus geacht te voorkomen dat zij bijdragen aan mensenrechtenschendingen of milieuschade, met name in de toeleveringsketen. Op dit moment loopt het implementatietraject voor omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving.
De richtlijn gaat gelden voor in de EU gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen, en voor niet in de EU gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen in de EU. Daarmee wordt het speelveld voor grote bedrijven op de Europese markt op dit gebeid gelijkgetrokken. Ook grote webshops zullen dus onder de richtlijn vallen. De verplichtingen zullen gefaseerd worden toegepast vanaf juli 2027. De Autoriteit Consument en Markt is beoogd toezichthouder voor deze richtlijn. Meer informatie over deze richtlijn werd gedeeld in de brief van 12 april jl. over het voorlopig politiek akkoord op Europese IMVO-wetgeving (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Verder reguleert consumentenwetgeving handelspraktijken die consumenten kunnen misleiden. Deze regels gelden ook voor niet-Europese marktplaatsen die producten of diensten aanbieden aan consumenten in de Europese Unie. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijk geeft individuele lidstaten geen ruimte om nationale regels te implementeren (maximumharmonisatie). De EC heeft op 3 oktober 2024 de resultaten gepubliceerd van de fitness check van het consumentenrecht. De EC heeft onderzocht of de huidige regels consumenten ook online voldoende bescherming. Volgens de EC blijkt uit de fitness check dat we verdere actie moeten ondernemen om de digitale omgeving eerlijk te maken voor consumenten. Dit zal door de nieuwe EC worden opgepakt, mogelijk met een voorstel voor een Digital Fairness Act. Ik zie dit voorstel met belangstelling tegemoet.
Hoe ziet u erop toe dat producten van buiten de Europese Unie die niet voldoen aan onze wet- en regelgeving niet alsnog tegen een lage prijs worden doorverkocht op Nederlandse en Europese webshops?
Producten die worden doorverkocht via Nederlandse en Europese online marktplaatsen moeten ook voldoen aan de EU-productregelgeving. Ondernemers zijn door de vele nieuwe en veranderende regelgeving soms onbewust onbekwaam. Ik zet mij daarom in om de naleving te bevorderen voor de verschillende partijen in de keten.
Zo bestaat het Productcontactpunt waar ondernemers terecht kunnen met vragen over Europese productregelgeving. Daarnaast bevat de eerder genoemde Productenmeldwijzer informatie over wet- en regelgeving voor zowel consumenten als ondernemers. Verder ben ik met verschillende brancheorganisaties in gesprek over hun informatiebehoefte. Onze toezichthouders zetten zich ook in voor het begrijpelijk uitleggen van de regelgeving en de naleving hierop. Zo heeft de NVWA recent verschillende bijeenkomsten georganiseerd voor fulfilmentdienstverleners en andere partijen in de keten.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de productieketens van spullen beter inzichtelijk te maken voor consumenten, bijvoorbeeld met een unieke product-ID? Hoe draagt Nederland bij aan de ontwikkeling daarvan?
Ik vind het belangrijk dat consumenten meer inzage kunnen krijgen in de productieketen van producten. Op dit moment wordt een uniek product-ID door fabrikanten en ondernemers vooral gebruikt om producten te herkennen en vindbaar te maken. Denk daarbij aan een barcode.
Om productieketens beter inzichtelijk te maken voor consumenten zie ik het Digitaal Product Paspoort (DPP) als een geschikt instrument. Het DPP wordt met Nederlandse steun EU-breed opgepakt en voorgesteld onder de Kaderverordening Ecodesign6 voor duurzame producten. Producenten worden ertoe verplicht om een DPP beschikbaar te stellen voor producten waaraan circulaire ontwerpeisen worden gesteld. Deze verplichting geldt voor alle producenten die producten afzetten op de Europese markt, van binnen en buiten de Europese Unie. Consumenten krijgen via een uniek product-ID, zoals een QR-code, toegang tot het DPP. Per productgroep verschilt de informatie die gedeeld moet worden in het DPP. Denk aan informatie over de herkomst, de repareerbaarheid, de CO2- en milieuvoetafdruk en over het aandeel recyclaat. Onder de nieuwe Europese Batterijenverordening wordt een DPP eveneens verplicht en in de voorstellen voor voertuigen en detergenten is een DPP ook opgenomen.
Bent u bekend met het FD-artikel van 8 september waarin de Duitse Minister van Economische Zaken erop aandringt spoedige actie te ondernemen tegen het overtreden van Europese wet- en regelgeving na klachten over oneerlijke concurrentie door Chinese platforms?3
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u het met uw Duitse collega eens dat spoedige actie nodig is tegen het overtredingen van Europese wet- en regelgeving door oneerlijke concurrentie door Chinese platforms? Vindt u dat er ook vanuit Nederland actie nodig is en denkt u dat u een sturende rol moet nemen om een integrale aanpak, samen met andere ministeries en toezichthouders, te ontwikkelen om dit probleem aan te pakken?
Ja, ik ben het er mee eens dat er actie moet worden ondernomen tegen platforms die zich niet aan de Europese wet- en regelgeving houden. Daarom heb ik tijdens de Raad van Concurrentievermogen van 26 september jl. de Duitse oproep voor een gezamenlijke Europese aanpak tegen e-commerce uit derde landen gesteund, zoals ook in mijn beantwoording op vraag 5 en 6 is aangegeven.
Als stelselverantwoordelijke voor het markttoezicht in Nederland ligt voor mij een coördinerende rol. Ik zet daarom in op een integrale aanpak, in overleg met de beleidsverantwoordelijke departementen voor productspecifieke regelgeving8, het Ministerie van Financiën en Douane en de markttoezichthouders, zoals ook in mijn beantwoording op vraag 5 en 6 is aangegeven.
Daarnaast pleit ik, zoals toegelicht in mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen van de leden Van Dijk en Krul9, in Europa voor het verbeteren van de regelgeving zodat platforms en andere partijen uit derde landen meer verantwoordelijkheden krijgen. Zo dring ik er bij de EC op aan dat de verplichting tot het aanwijzen van een verantwoordelijke persoon voor alle producten moet gaan gelden. Niet alleen voor producten onder de algemene productveiligheidsverordening. Dit sluit aan bij mijn inzet om het DPP voor alle producten te verplichten, zoals toegelicht in mijn beantwoording op vraag 9.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Duitse evenknie om te bezien bij welke maatregelen er samenwerking mogelijk is, bijvoorbeeld om een coalitie te vormen in EU-verband?
Ja, hier ben ik zeker toe bereid. Tijdens de Raad van Concurrentievermogen van 26 september heb ik reeds met mijn Duitse collega Giegold (Staatssecretaris van het Bundesministerium für Wirtschaft und Klimaschutz) over de e-commerce problematiek gesproken. We delen de zorgen daaromtrent en blijven hierover in gesprek.
Het artikel ‘Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Schoof |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts» op de website van L1nieuws.nl?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de leden van Koninklijke Horeca Nederland niet de diensten kregen geleverd die dit bedrijf, opgericht door de vereniging Koninklijke Horeca Nederland, wel beloofd had te leveren?
Het is voor alle bedrijven van belang dat zij de diensten of producten leveren aan hun klanten die ze beloven te leveren.
Wat vindt u ervan dat Koninklijke Horeca Nederland nu een claim van € 1,3 miljoen indient bij de curator van het failliet gegane bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk?
Dit is een besluit van KHN waar noch ik, noch de Minister-President bij betrokken zijn.
Minister Beljaarts stelde in zijn hoorzitting met de Tweede Kamer dat hij bestuurder op afstand zou zijn geweest en dat het faillissement hem niet aan te rekenen zou zijn; is u bekend of Minister Beljaarts bestuurder op afstand was? Wat was het verschil tussen hem en de andere bestuurder van KHN Rekenwerk? Heeft hij bijvoorbeeld getekend voor de jaarrekening van KHN Rekenwerk?
In de kabinetsformatie heeft de formateur, in aanwezigheid van de beoogd Minister-President, in de periode van 17 tot en met 19 juni 2024 met alle kandidaat-ministers en kandidaatstaatssecretarissen gesprekken gevoerd aan de hand van de regels die hiervoor zijn vastgelegd in de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer d.d. 20 december 2002 (Kamerstuk 28 754, nr. 1) alsmede de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer van 15 december 2021 en de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2021.
In dit gesprek komt ook de vraag aan de orde of er overige relevante aspecten zijn die op enig moment van negatieve invloed kunnen worden op het functioneren van de kandidaat als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie zouden kunnen brengen. Ik heb mijn eerdere werkkringen toegelicht aan de formateur en de formateur heeft besloten om mij voor te dragen als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting op 24 juni jl. heb ik toegelicht dat ik mijn rol als bestuurder, in de periode van aantreden als bestuurder tot 2023, vooral «op afstand» heb ingevuld.
In aanvulling hierop het onderstaande. Tot 16 juni 2020 kende het bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk één bestuurder. De aandeelhouder KHN en het landelijk bestuur van KHN vonden dit kwetsbaar. Zij hebben mij gevraagd toe te treden als bestuurder, waarbij de afspraak werd gemaakt dat de andere bestuurder operationeel directeur zou zijn en volledig verantwoordelijk zou zijn voor de financiële gang van zaken en dat de betrokkenheid van mij beperkt zou zijn tot de grote lijn van het bedrijf. De aandeelhouders, dezelfde personen als het landelijk bestuur, zouden de rol van werkgever op zich blijven nemen. Dit is veranderd in 2023 omdat ik toen ben gevraagd mijn rol op andere wijze in te vullen. Ik heb in die periode onregelmatigheden ontdekt, en deze aangekaart. Uiteindelijk hebben onder andere die onregelmatigheden geleid tot het faillissement van KHN Rekenwerk, waarvoor de andere bestuurder aansprakelijk is gesteld, en waarvoor aangifte tegen hem is gedaan.
Tijdens mijn bestuurderschap bij KHN Rekenwerk zijn voor de jaren 2021 en 2022 jaarrekeningen opgesteld en gedeponeerd. Deze jaarrekeningen zijn beide niet door mij ondertekend. Beide jaarrekeningen destijds zijn goedgekeurd door het accountantskantoor BDO, het Landelijk Bestuur en de Ledenraad van KHN.
Weet u wanneer de curator van KHN Rekenwerk met zijn bevindingen komt? Zo nee, kunt u navraag doen wanneer deze bevindingen er zijn zodat een debat gevoerd kan worden over de gang van zaken bij KHN rekenwerk, de rol en integriteit van Minister Beljaarts daarin en daarmee zijn geschiktheid voor de huidige functie als Minister van Economische Zaken.
De curator zal op enig moment met het rapport komen. Om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen onderhoud noch ik in mijn hoedaningheid als Minister, noch de Minister-President, contact met de curator. Dat laat onverlet dat de curator zelf aanleiding kan zien om, in het kader van zijn werkzaamheden, op enig moment contact op te nemen met mij. Het rapport van de curator zal te zijner tijd openbaar worden gemaakt.
Minister Beljaarts is op dit moment ook Minister van Economische Zaken over de sector waarvan hij nog maar kort geleden belangenbehartiger was; hoe beoordeelt u het gevaar van belangenverstrengeling waardoor de Minister van Economische Zaken mogelijk niet handelt in het belang van alle Nederlanders, maar meer in het belang van de werkgevers van een bepaalde economische sector?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat tijdens de benoemingsprocedure is gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting heb ik aangegeven dat het bedrijfsleven mij nauw aan het hart ligt. Ik ben opgegroeid in een MKB familie en ik heb mijn hele leven in het bedrijfsleven gewerkt. Juist door deze kennis en ervaring heb ik een goed beeld gekregen van waar het bedrijfsleven in brede zin, zowel het MKB, als het grootbedrijf, behoefte aan heeft.
Chinese dreigementen om ASML van Chinese markt te weren |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Heeft u via officiële communicatiekanalen vernomen van de Chinese regering dat zij de Chinese markt dreigen te sluiten voor ASML? Zo ja, wat heeft de Chinese regering precies gecommuniceerd?1
Het kabinet kan niet ingaan op de inhoud van vertrouwelijke diplomatieke gesprekken.
Wat vindt u van deze dreigementen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de mogelijke impact voor ASML en voor Nederland als dit dreigement werkelijkheid wordt en de Chinese markt wordt gesloten voor ASML?
Het kabinet wenst niet te speculeren over de impact van maatregelen die andere landen al dan niet gaan nemen.
Wat is de mogelijke impact voor China als dit dreigement werkelijkheid wordt? Hoeveel minder geavanceerde producten zoals chips kan China in dat geval nu en in de toekomst produceren en wat betekent dat concreet voor de Chinese samenleving, export en strategische sectoren zoals defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke additionele exportrestricties wil de Verenigde Staten dat Nederland neemt met betrekking tot de export van ASML-producten en diensten naar China? Hebben de Verenigde Staten en Amerikaanse bedrijven financieel voordeel bij deze mogelijke maatregelen?
Nationale exportcontrolemaatregelen (zoals op 6 september jl. gepubliceerd) zijn nationale besluiten genomen op basis van nationale veiligheidsoverwegingen. De maatregelen beogen risico’s voor de nationale veiligheid adequaat te adresseren met zo min mogelijk marktverstoring of impact op bedrijven en hun waardeketens. Over exportcontrolebeleid onderhoudt Nederland goed contact met Europese en niet-Europese partners, zoals de VS, omwille van onder andere de effectiviteit van het beleid en het waarborgen van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven. Uiteindelijk neemt Nederland zijn eigen besluiten. Het kabinet kan niet ingaan op de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met internationale partners.
Wat vindt u van deze ideeën van de Verenigde Staten? Vindt u dat deze ideeën overgenomen moeten worden omdat de Verenigde Staten op vele manieren een grote bondgenoot is? Welke impact heeft het, bijvoorbeeld op onze relatie met de VS, als Nederland deze restricties niet oplegt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke additionele exportrestricties overweegt u zelf om te nemen met betrekking tot ASML? Worden in EU-verband additionele exportrestricties overwogen? Wordt ASML zelf betrokken bij deze overwegingen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid ziet op het adresseren van nationale veiligheidsrisico’s die zouden kunnen ontstaan bij de ongecontroleerde export van bepaalde goederen of technologie. Doelstelling van het beleid is deze risico’s te voorkomen op een manier die proportioneel en chirurgisch is en markten zo min mogelijk verstoort. Technologische ontwikkelingen kunnen aanleiding geven tot aanpassingen van het exportcontrolebeleid. Hierbij wordt getracht deze aanpassingen in multilateraal verband te maken, bijvoorbeeld via de bestaande multilaterale exportcontroleregimes. Vanwege de verwevenheid met nationale veiligheid is exportcontrole in Europees verband een nationale competentie, waarbij lidstaten gehouden zijn aan de Europese verordening «producten voor tweeërlei gebruik» (Verordening (EU) 2021/821). Nederland heeft onlangs voorstellen2 gedaan om de Europese coördinatie van exportcontrolebeleid te versterken, zonder over te willen gaan tot overdracht van nationale bevoegdheden aan de EU. Het kabinet onderhoudt in algemene zin zeer nauw contact met het bedrijfsleven, en dit geldt ook ten aanzien van de totstandkoming van Nederlandse exportcontrolemaatregelen waarbij Nederlandse bedrijven (mogelijk) worden getroffen. Het kabinet zet zich actief in om de Nederlandse sterktes op het gebied van halfgeleiders verder uit te bouwen, zoals onder andere uiteengezet in de Kamerbrief «De Nederlandse inzet voor een sterk halfgeleiderecosysteem in geopolitiek uitdagende tijden».3 Met de Nationale Grondstoffenstrategie zet Nederland er onder andere op in om, in nauwe samenhang met de Europese Critical Raw Materials Act, de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor Nederland en Europa te verbeteren.
Wat is het doel van het opleggen van additionele exportrestricties? Gezien de sterke positie die China heeft opgebouwd op een terrein als toegang tot zeldzame aardmetalen, bent u van mening dat het verstandig is op andere terreinen, bijvoorbeeld in de chipsector, daar een sterke positie tegen te hebben en te houden?
Zie antwoord vraag 7.
Schrappen huidig stikstofbeleid |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Streep door natuurbeleid vorige kabinet, huidige stikstofaanpak provincies van tafel»?1
Ja
Welke sectoren in de Nederlandse economie hebben stikstofruimte nodig om te kunnen ondernemen?
Allereerst ervaren veel PAS-melders op dit moment grote problemen bij het voeren van hun onderneming. Het is voor het kabinet de hoogste prioriteit om hen perspectief te bieden. Wij werken daar hard aan en hebben uw Kamer daarover geïnformeerd via onder andere de Kamerbrief van 12 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 295). De meeste PAS-melders werken in de agrarische sector. Naast de landbouw zijn de voornaamste sectoren die ruimte nodig hebben (woning)bouw, mobiliteit, industrie en energie. Voor alle nieuwe projecten/activiteiten van welke sector dan ook, die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied, geldt dat er getoetst moet worden of een natuurvergunning nodig is.
Welke sectoren in de Nederlandse economie hebben de komende jaren stikstofruimte nodig om te kunnen investeren, innoveren zodat er banen in Nederland blijven en er geld verdiend kan blijven worden?
Zie antwoord 2. De vraag suggereert dat door de stikstofproblematiek alle banen uit Nederland zullen verdwijnen en er minder geld zal worden verdiend. Dat is niet het geval. Wel geeft de schaarse stikstofruimte belemmeringen voor uitbreidingen van bedrijven en nieuw te ondernemen activiteiten.
Hoe kunnen bedrijven en sectoren nu een stikstof-/natuurvergunning krijgen? Als dat nu nog niet duidelijk is, wanneer is die duidelijkheid er wel? En wat betekent elke maand vertraging voor de Nederlandse economie? Hoeveel investeringen kan Nederland hierdoor mogelijk mislopen?
In Nederland kennen wij geen stikstofvergunning, maar een natuurvergunning. Bedrijven hebben geen vergunning nodig als het nieuwe project/de nieuwe activiteit die zij voor ogen hebben geen significante gevolgen op de natuur in Natura2000-gebieden kan hebben. Wanneer dat niet kan worden uitgesloten, dient een passende beoordeling te worden gemaakt die de mogelijke gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied op de instandhoudingsdoelstellingen in beeld brengt. De natuurvergunning voor het project kan enkel verleend worden wanneer uit de beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project geen significante effecten kan hebben voor het Natura 2000-gebied.
Een mogelijkheid die ondernemers hebben is het nemen van mitigerende maatregelen indien het voorgenomen project (extra) stikstof gaat uitstoten dat een nabijgelegen Natura2000-gebied zou kunnen schaden. Onder mitigerende maatregelen valt het gebruik maken van stikstofbanken en extern salderen. Extern salderen is het overnemen van stikstofruimte van een (ander nabijgelegen) bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Bij deze transactie wordt altijd minimaal 30% van de beschikbare ruimte afgeroomd ter correctie van de latente ruimte (ongebruikte ruimte) in natuurvergunningen. Bij elke extern saldeertransactie moet er getoetst worden op het zogenaamde additionaliteitsvereiste. Het additionaliteitsvereiste stelt dat de extern saldeertransactie enkel doorgang mag vinden indien de depositiedaling niet nodig is om de verslechtering van het Natura2000-gebied te voorkomen en perspectief te houden op herstel. Dit geldt zowel voor externe saldeertransacties waarbij overheidspartijen zijn betrokken als bij transacties tussen private partijen.
Vertraging voor het verkrijgen van een natuurverguning kan de economie schade berokkenen, omdat projecten die als wenselijk gezien worden geen doorgang kunnen vinden. Dat dit verstorend is voor economische activiteit is evident. Het kwantificeren van de economische schade is lastiger; er is eerder aan de Kamer toegezegd om de economische gevolgen van de stikstofproblematiek te laten onderzoeken.2 Wij verwachten de resultaten van het onderzoek in het eerste kwartaal van 2025.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst door onder andere Bouwend Nederland en Netbeheer Nederland dat de schaarse stikstofruimte de woningbouwopgave en de energietransitie in de weg zit?
Ja, de schaarste in stikstofruimte is een van de factoren die belemmeringen opwerpt in het realiseren van projecten in de woningbouw en energietransitie. Dit komt veelal door de onzekerheid over het verkrijgen van een vergunning waardoor (private en publieke) investeringen worden af- of uitgesteld (incl. om- en verbouw productielocaties). Dit betreffen onder meer investeringen in energie-infrastructuur die randvoorwaardelijk zijn voor het oplossen van de congestieproblematiek en het terugbrengen van broeikasgas- en stikstofemissies.
In de woningbouwsector leidt het vooral tot vertragingen van bouwprojecten.
Op de langere termijn, zeg 5 tot 10 jaar, wat betekent het voor de Nederlandse economie en voor de Nederlandse welvaart als er geen stikstofvergunningen kunnen worden afgegeven omdat er nog geen beleid is of dit beleid juridisch niet houdbaar is?
Dat zou de Nederlandse economie schade kunnen berokkenen, maar het is onduidelijk hoeveel precies. Het CPB heeft in hun Centraal Economisch Plan (CEP, 2023) gesignaleerd dat de onzekerheid rondom de uitvoering van het stikstofbeleid slecht is voor het investeringsklimaat. Dit leidt volgens het CPB tot uit- en afstel van investeringen. De impact op de economie en samenleving (ook op verduurzaming) zal op middellange termijn daadwerkelijk voelbaar zijn. Het laat zich volgens het CPB alleen lastig kwantificeren. Om hier meer inzicht in te krijgen is aan de Kamer een onderzoek toegezegd om de belangrijkste economische gevolgen van de stikstofproblematiek in kaart te brengen (zie ook het antwoord bij vraag 4). Ter illustratie kunt u ook reeds kennisnemen van diverse position papers van deelnemers aan een rondetafel over dit onderwerp in de Vaste Kamercommissie Economische Zaken op 13-09-2023.3
Eerder becijferde het Financieel Dagblad dat de economische schade van de stikstofcrisis € 28 miljard bedroeg2, dat is bijna twee jaar geleden. Hoeveel is de schade ondertussen opgelopen? Kan de Minister dit zo goed mogelijk onderbouwen en anders een zo goed mogelijke schatting maken?
Het is moeilijk om de totale omvang van de economische schade goed in te schatten. Het is namelijk een uitdaging om misgelopen investeringen te identificeren en een oorzakelijk verband tussen deze misgelopen investeringen en de stikstofproblematiek vast te stellen. Zoals vermeld bij de beantwoording van vragen 4 en 6, wordt momenteel een onderzoek verricht waarin de economische gevolgen van de stikstofproblematiek in kaart worden gebracht. In het debat van 4 september heeft MLVVN toegezegd de kamer hier begin 2025 over te informeren.
Bent u in contact met uw collega van landbouw over de gevolgen van het schrappen van het stikstofbeleid voor de Nederlandse economie, of is daar op ambtelijk niveau contact over? Welke boodschap brengt u daarbij over? Kan de communicatie tussen Ministers en ministeries hierover worden gedeeld met de Kamer?
Het kabinet is zich doordrongen van de noodzaak om te komen tot oplossingen voor de stikstofproblematiek en de economische gevolgen daarvan. Er wordt samengewerkt aan een nader (objectief) onderzoek naar de economische gevolgen van de stikstofproblematiek. In het debat van 4 september heeft MLVVN toegezegd de kamer hier begin 2025 over te informeren.
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.
Bent u bekend met het bericht «650 miljoen belastingschuld en toch dividend uitkeren: zo werkt kunstmestfabriek Yara»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het oordeel van het gerechtshof Den Bosch waarin staat dat het de bewering van Yara dat het in 2012 niet te weinig winst in Nederland rapporteerde maar juist 203 miljoen euro te veel, verbazingwekkend vindt?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch.
In hoeverre is er volgens u sprake van overcompensatie op het moment dat een bedrijf dat miljarden aan dividend uitkeert ook grote bedragen aan subsidie krijgt om te verduurzamen?
Het vertrekpunt bij de maatwerkafspraken zijn de verduurzamingsplannen van het betreffende bedrijf en de financiële en niet-financiële randvoorwaarden om de benodigde investeringen tijdig te kunnen doen. Een eventuele subsidie voor verduurzaming is bijvoorbeeld bedoeld om een onrendabele top af te dekken van maatregelen die nodig zijn in het kader van klimaatbeleid maar die op zichzelf niet financieel rendabel zijn en anders niet gerealiseerd zouden worden. Dat geldt zowel voor generieke subsidies als voor eventuele maatwerksubsidies en staat los van een eventuele winstbestemming waartoe de onderneming zou kunnen besluiten. Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. Wel wordt er binnen de maatwerkafspraken op ingezet oversubsidiëring van projecten tegen te gaan, bijvoorbeeld door het opnemen van een terugvorderingsmechanisme (zgn. claw back-mechanisme).
Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord van mijn voorganger, destijds Minister van Economische Zaken en Klimaat op de vragen van het lid Thijssen (GroenLinks-PvdA) over «vervuilende bedrijven die grootaandeelhouders verrijken ten koste van mens en klimaat» (2024Z06199, ingezonden 10 april 2024) gepubliceerd op 13 juni 2024. Daarin is toegelicht dat de manier waarop bedrijven met hun winst omgaan een interne afweging is die een bedrijf zelf moet maken, binnen de wettelijke kaders.
In hoeverre worden de winstgevendheid en beschikbare reserves voor investeringen meegewogen bij het maken van maatwerkafspraken met bedrijven om te verduurzamen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 hebben bedrijven de vrijheid om zelf te bepalen hoe zij binnen de wettelijke kaders omgaan met hun winst.
Wat betreft de eventuele financiële ondersteuning van een project door de overheid wordt er eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Mocht het generieke instrumentarium niet passend zijn voor het desbetreffende project en/of de business case, dan kan maatwerksubsidiëring en/of -financiering worden overwogen. Bij toepassing van generieke instrumenten gelden de daarvoor geformuleerde criteria.
Binnen de Maatwerkaanpak Verduurzaming Industrie worden investeringen in verduurzamingsprojecten vaak gekenmerkt door een onrendabele top, wat betekent dat de investering zichzelf niet terugverdient en waardoor de investering zonder steun niet door het bedrijf zal worden gedaan. Bij de berekening van de onrendabele top moeten echter ook aannames worden gemaakt over bijvoorbeeld veranderingen in kosten voor de benodigde installaties of grondstoffen. Om overcompensatie te voorkomen kan als onderdeel van voorwaarden in de subsidiebeschikking terugvordering van de subsidie plaatsvinden, bijvoorbeeld indien de onrendabele top lager uitvalt dan vooraf gedacht, via een claw back-mechanisme.
Daarnaast is de financiële bijdrage van de overheid doorgaans slechts een deel van het totale investeringsbedrag. Voor een eventuele financiële bijdrage van de overheid wordt nadrukkelijk getoetst of een onderneming in staat is om deze eigen bijdrage te kunnen dragen.
In hoeverre wordt de belastingmoraal van een bedrijf, en het eventuele gebruik van dubieuze fiscale constructies, meegewogen bij het maken van maatwerkafspraken?
Er wordt op toegezien dat bedrijven zich houden aan de wetten en regels: de Belastingdienst kan bijvoorbeeld boetes opleggen en het OM kan een vervolging starten wanneer er sprake is van strafbare feiten. In het geval dat een bedrijf in strijd met de wet handelt, zal per situatie worden beoordeeld of er aanleiding is om de gesprekken in het kader van het maatwerktraject te stoppen of niet.
Bent u het ermee eens dat deze zaken al onderdeel uitmaken van het afwegingskader voor het maken van maatwerkafspraken, aangezien daar expliciet in staat dat het uitgangspunt is dat overcompensatie voorkomen moet worden en dat een financiële bijdrage vanuit de overheid alleen geleverd wordt als dat nodig is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. Om overcompensatie te voorkomen wordt er per project ex ante bepaald wat er kan worden gesubsidieerd. Ook wordt oversubsidiëring tegengegaan door bijvoorbeeld te zorgen dat na afloop (een deel van) de subsidie kan worden teruggevorderd als blijkt dat achteraf gezien de steun niet nodig was2.
Op welke manier wordt informatie gedeeld tussen het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei om te waarborgen dat het afwegingskader volledig wordt nageleefd?
Voordat een Expression of Principles (EoP) of Joint Letter of Intent (JLoI) wordt getekend, vindt er grondige afstemming plaats met verschillende departementen waaronder het Ministerie van Financiën, onder meer over de in dat afwegingskader genoemde zaken. Daarnaast is er een externe, onafhankelijke adviescommissie (Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie) die de concept JLoI toetst op onder andere haalbaarheid, doelmatigheid en ambitieniveau van de dan nog te maken bindende maatwerkafspraken. Het advies van deze adviescommissie wordt openbaar gemaakt na ondertekening van de definitieve JLoI.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is als bedrijven voor miljarden aan fossiele voordelen genieten en tegelijkertijd geld vooral aan aandeelhouders uitkeren in plaats van het aan duurzame investeringen te besteden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Zoals ik daar heb aangegeven, is het aan bedrijven zelf om te besluiten hoe zij met hun winst omgaan, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast opereren deze bedrijven in een breed speelveld met sterke internationale concurrentie en worden investeringsbeslissingen veelal door buitenlandse hoofdkantoren genomen. Om investeringen in verduurzamingsprojecten in Nederland van de grond te krijgen, in plaats van in het buitenland, moet rekening worden gehouden met deze concurrentiepositie.
Deelt u de mening dat het opleggen van een heffing over fictieve vervreemdingswinst bij verplaatsing van een bedrijfsonderdeel suggereert dat de Belastingdienst accepteert dat het desbetreffende bedrijfsonderdeel daadwerkelijk verplaatst is, ook als er geen fysieke verhuizing heeft plaatsgevonden en het bedrijf in kwestie haar economische activiteiten nog op dezelfde locatie als voorheen uitoefent?
De Belastingdienst beoordeelt de zakelijkheid van verrekenprijzen op basis van artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969), het Verrekenprijsbesluit 2022 en de geldende jurisprudentie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in principe de winst wordt belast in het land waar de waarde wordt toegevoegd. Constructies waarbij de economische activiteiten niet verplaatst worden en er alleen sprake is van een contractuele overheveling van winstpotentieel worden dan ook uiterst kritisch beoordeeld. De vermindering van de winst door het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel zonder een daadwerkelijke wijziging van de economische activiteiten wordt niet geaccepteerd.
Het opleggen van een heffing over een vervreemdingswinst betekent niet altijd dat de Belastingdienst accepteert dat het desbetreffende bedrijfsonderdeel daadwerkelijk verplaatst is. In zijn algemeenheid gaat de Belastingdienst niet over tot een heffing van vervreemdingswinsten als er geen verandering plaatsvindt van de economische activiteiten. Gelet op een mogelijk risico in een gerechtelijke procedure en ter behoud van mogelijke heffingsrechten, kan het voorkomen dat de Belastingdienst eveneens de stelling inbrengt dat de winst gecorrigeerd moet worden als gevolg van de overdracht van een winstpotentieel, naast de stelling dat er helemaal geen sprake is van verplaatsing van bedrijfsactiviteiten die een lagere winst in Nederland zou rechtvaardigen. In zo’n geval voorkomt de Belastingdienst dat ze met lege handen blijft staan als de rechter de belastingplichtige onverhoopt in het gelijk zou stellen bij de stelling dat er wel sprake zou zijn van een overheveling van winstpotentieel.
Wat is uw mening over een dergelijke constructie en de houding van de Belastingdienst ten aanzien daarvan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Kunt u uitleggen of en hoe het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel gevolgen kan hebben voor hoe de Belastingdienst kijkt naar het toepassen van de regels en afspraken over interne verrekenprijzen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Kan het op papier verplaatsen van een bedrijfsonderdeel zonder dat er iets verandert aan de daadwerkelijke productiefaciliteiten en economische activiteiten op andere wijze gevolgen hebben voor hoeveel winstbelasting een bedrijf verschuldigd is? Zo ja, hoe?
Een dergelijk feitencomplex zal door de werking van het zgn. arm’s-lengthbeginsel niet de oorzaak kunnen zijn voor een vermindering van de belastbare winst.
Wat is uw morele oordeel over bedrijven die proberen hun belastingdruk te verlagen door zo gunstig mogelijke interne verrekenprijzen op te voeren en winst zoveel mogelijk te verschuiven naar landen met relatief lage tarieven in de vennootschapsbelasting?
Bedrijven dienen zich bij het vaststellen van hun verrekenprijzen te houden aan het internationaal erkende en toegepaste arm’s-lengthbeginsel. In de Nederlandse Wet VPB 1969 is dit gecodificeerd in art. 8b en nader uitgelegd in het Verrekenprijsbesluit 2022. Daarmee kunnen onzakelijke winstverschuivingen naar landen met relatief lage tarieven bestreden worden.
Hoe kijkt u aan tegen bedrijven die proberen met een matige onderbouwing van lage verrekenprijzen weg te komen, wetende dat de kans klein is dat de Belastingdienst dat accepteert?
Bedrijven dienen hun verrekenprijzen te onderbouwen op basis van het arm’s-lengthbeginsel. Als bedrijven de gehanteerde verrekenprijzen onvoldoende onderbouwen, kan de Belastingdienst de verrekenprijzen ter discussie stellen zoals uit de gepubliceerde uitspraak duidelijk blijkt.
Kunt u toelichten hoe de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers systematisch wordt meegenomen in de maatwerkafspraken, zoals staat omschreven in de brief van het kabinet (Kamerstuk 28 089, nr. 318) over de uitvoering van motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond een harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
De gezondheid van omwonenden, werknemers, en oud-werknemers is een integraal onderdeel van de maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland (TSN). Uitgangspunt hierbij is dat de impact van TSN op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd1. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Er is door het vorige kabinet dan ook specifiek gekozen om in te zetten op de verduurzamingsvariant met versnelde overlastreductie2. Bij het tot stand komen van het onderhandelingsmandaat zijn de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond expliciet meegenomen in de afweging. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen is de Kamer tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
In de Joint Letter of Intent zal een separate paragraaf over gezondheid opgenomen worden, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, onder andere op basis van het advies van de Expertgroep. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels vertrouwelijke technische briefings. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Kunt u toelichten in hoeverre dit een aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.3, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen.
Klopt het dat het voornemen uit de brief dat er een paragraaf over gezondheid wordt opgenomen in de Joint Letter of Intent, waarin duidelijke afspraken over gezondheidsverbeteringen worden vastgelegd, «onder andere op basis van het advies van de Expertgroep» al was toegezegd en dat dit dus geen aanvullende actie is naar aanleiding van de motie Thijssen c.s.?
Het vorige kabinet was op basis van het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond al voornemens een paragraaf over gezondheid op te nemen. Ook het huidige kabinet voelt zich in dit voornemen gesteund door de motie-Thijssen c.s. en zal een dergelijke paragraaf dus ook als integraal onderdeel van de Joint Letter of Intent opnemen.
Klopt het dat het inzetten op «versnellingsopties» zodat ook ruim vóór 2030 verbeteringen optreden in luchtkwaliteit en gezondheidseffecten, het zo snel mogelijk sluiten van Kooksfabriek 2 en de realisatie van overkappingen al de inzet was van het kabinet en dat dit dus geen aanvullende maatregelen zijn op basis van de aangenomen motie?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, nu het kabinet heeft aangegeven dat met de Gezondheidseffectrapportage(GER) begonnen is en de expertgroep gezondheid IJmond heeft aangegeven dat er het eerste kwartaal van 2025, de GER in het eerste kwartaal volgend jaar wordt opgeleverd?
Het kabinet spant zich in om de GER zo snel mogelijk uit te voeren, maar aangezien deze niet eerder is uitgevoerd en de methodiek momenteel wordt ontwikkeld, kan nog niet met zekerheid gezegd worden wanneer de GER wordt opgeleverd. Op dit moment wordt in overleg met de Expertgroep en het RIVM gewerkt aan een methodisch kader voor de GER. De volgende stap is het uitvoeren van de GER. Voor het uitvoeren van de GER zijn inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig. Het MER zal naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar worden opgeleverd. Afhankelijk van de methodiek en de kwaliteit en volledigheid van het MER zal de uitvoering van de GER hierna nog 3 tot 6 maanden duren waardoor oplevering op dit moment in de eerste helft van 2025 verwacht wordt.
Kunt u de opdracht aan de expertgroep gezondheid IJmond met de Kamer delen?
Het instellingsbesluit van de Expertgroep Gezondheid IJmond is openbaar te raadplegen4 en via de brief van 9 januari 2024 aan de Kamer gezonden5. Als bijlage bij deze beantwoording treft u de opdracht nogmaals aan.
U schrijft dat wordt «bezien» hoe de World Health Organization (WHO) 2021-advieswaarden «meegenomen kunnen worden»; betekent dit dat de aanbeveling van de Expertgroep, namelijk om vanuit het voorzorgprincipe de WHO-richtlijnen uit 2021 als leidend te beschouwen bij in de maatwerkafspraken, niet als harde voorwaarden wordt meegenomen?
De WHO-advieswaarden gaan over concentraties in de buitenlucht. De concentraties van stoffen in een specifieke omgeving worden bepaald door verschillende invloeden. In de IJmond zijn er naast verschillende lokale bronnen die bijdragen aan de concentraties ook bronnen (ver) buiten het gebied die de achtergrondconcentraties beïnvloeden. Naast de invloed van de lokale industrie (waaronder TSN), valt hierbij te denken aan onder andere weg- en luchtverkeer en houtstook. Om specifieke omgevingswaarden te bereiken is de invloed van al deze verschillende bronnen van belang. Het advies van de Expertgroep is dus ook niet om de omgevingswaarden aan één bedrijf op te leggen, maar deze als leidend te beschouwen in de te maken afspraken.
Eerder in de brief van 19 juli is al aangegeven dat het op korte termijn behalen van de WHO 2021 advieswaarden in de IJmond ingrijpende maatregelen zou vereisen6. Naar aanleiding van de motie-Thijssen c.s. heeft het RIVM gekeken of de WHO 2021 advieswaarden in 2030 of 2035 behaald zouden kunnen worden in de IJmond indien TSN in deze jaren nul fijnstof uitstoot zou hebben.
De conclusie van het RIVM is dat zelfs als TSN haar uitstoot van fijnstof tot nul zou kunnen terugbrengen, de advieswaarden alsnog niet gehaald zullen worden7. Onze inzet is om de fijnstofbijdrage van TSN fors te verlagen en daarmee een flinke stap richting het in de toekomst behalen van de WHO 2021 advieswaarden mogelijk te maken. Naast de acties bij TSN is het dus ook nodig om bredere inzet te plegen om in de toekomst de omgevingswaarden te behalen. In juli van dit jaar is de Kamer geïnformeerd over een onderzoek van CE Delft met mogelijke aanvullende maatregelen8.
Er worden dus geen aanvullende maatregelen genomen op basis van de aangenomen motie?
Zoals aangegeven in de brief als reactie op de motie Thijssen c.s.9, vond het kabinet het advies van de Expertgroep al zodanig belangrijk dat zij de aanbevelingen van de Expertgroep Gezondheid IJmond al expliciet had meegenomen in de afweging bij het vaststellen van het mandaat. Op basis van dit mandaat worden momenteel de onderhandelingen gevoerd, waarbij de zaken die de Kamer van belang vindt zo goed mogelijk worden meegenomen. Gezien de vertrouwelijkheid van het mandaat en de onderhandelingen bent u tijdens de vertrouwelijke technische briefings van 16 mei en 2 juli jl. nader geïnformeerd over de onderhandelingsinzet.
Op het moment dat er nieuwe adviezen van de Expertgroep zullen komen zal het kabinet bekijken of en hoe deze adviezen geïmplementeerd kunnen worden. Aangezien de inhoud van deze adviezen op dit moment nog niet bekend is, kan daar nu nog niet op vooruitgelopen worden.
Hoe gaat u precies invulling geven aan het advies van de expertgroep gezondheid IJmond, die aangeeft dat zij na het opstellen van de Gezondheidseffectrapportage adviezen kunnen geven om gezondheid een volwaardige plaats te even zodat er voldoende bescherming van de gezondheid van de bevolking van de IJmond zal zijn en dat dit meegenomen kan worden in de vergunningsverlening en de maatwerkafspraken?
Er worden afspraken gemaakt op basis van het mandaat en hierin wordt gezondheid integraal meegenomen. Of en hoe toekomstige adviezen daar binnen passen, dan wel of er op basis van die toekomstige adviezen bepaalde additionele acties nodig zijn, is nog niet te voorspellen omdat de inhoud van deze adviezen nog niet bekend is.
Gaat u dit wellicht doen door de expertgroep te vragen om eerder dit advies uit te brengen? Of door de maatwerkafspraken met vier maanden te vertragen? Of door in de maatwerkafspraken af te spreken dat na het sluiten van de maatwerkafspraken en na het uitbrengen van het advies van de expertgroep, dit advies alsnog zal worden overgenomen in de maatwerkafspraken en additionele afspraken gemaakt worden? Bent u het ermee eens dat dit additioneel is ten opzichte van eerdere Kamerbrieven en de toezeggingen van het kabinet?
Het kabinet doet meerdere dingen. We blijven voortdurend in contact met de Expertgroep om lopende zaken mee te nemen. In het najaar zal de Expertgroep met haar tweede advies komen. De expertgroep heeft aangegeven dat dit advies in elk geval een nadere toelichting op het door hun geadviseerde instrument GER zal bevatten. In vraag 5 is het proces om tot de uitvoering van de GER te komen toegelicht.
De suggestie om de maatwerkafspraken te vertragen is ook tijdens het debat van 28 mei jl. aan de orde gekomen. Daar is ook toegelicht waarom dit onwenselijk wordt geacht. Het standpunt daarop is niet veranderd. De onderhandelingen vinden nu plaats, en afwachten tot de GER is uitgevoerd is en de Expertgroep daaropvolgend een advies heeft uitgebracht zou vertraging van circa 6 maanden tot een jaar kunnen opleveren. De Expertgroep adviseert zowel in haar eerste verschenen advies als tijdens de technische briefing van 22 mei jl. om juist tempo te maken en op korte termijn gezondheidswinst te behalen (door het maken van een maatwerkafspraak met TSN). Door in te zetten op het zo spoedig mogelijk van een afspraak wordt uitvoering gegeven aan dit advies.
Uiteraard wordt tijdens de onderhandelingen de informatie die op dat moment bekend is waar mogelijk meegenomen. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat, mede op aandringen van de Kamer, er harde toetsbare afspraken met betrekking tot gezondheid gemaakt zullen worden. Met de maatwerkafspraak wordt ingezet op een eerste stap voor de verduurzaming en verbetering van de leefomgeving in de eerste fase tot 2030. Dat in de jaren daaropvolgend met de inzichten die dan beschikbaar komen wellicht vervolgafspraken nodig zijn, is denkbaar. Maar hierop kan nu nog niet vooruitgelopen worden.
Kunt u alle documenten en correspondentie over dit onderwerp tussen het Ministerie van Economische Zaken (EZK), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), de expertgroep, omwonenden, de provincie Noord-Holland, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten, zoals ook opgevraagd via de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, delen? Kunt u die stukken ons per ommegaande doen toekomen?
Veel van de documenten en correspondentie bevatten informatie die de onderhandelingspositie van de Staat kunnen benadelen. Om die reden is de Kamer, in aanvulling op openbare kamerbrieven en openbare debatten, vertrouwelijk geïnformeerd tijdens vertrouwelijke technische briefings op 16 mei en 2 juli jl en zijn bepaalde stukken al eerder vertrouwelijk ter inzage gelegd.
Graag horen we van u hoe we invulling kunnen geven aan uw vraag, bijvoorbeeld door het verstrekken van specifieke informatie tijdens een volgende technische briefing of het vertrouwelijk ter inzage leggen van specifieke stukken.
Kunt u deze vragen zonder uitstel beantwoorden aangezien de onderhandelingen met Tata Steel in volle gang zijn?
Ten gevolge van het zomerreces heeft de benodigde afstemming met de Provincie Noord-Holland, het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport meer tijd in beslag genomen. Om die reden is het helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke tijd te beantwoorden.
Het bericht ‘145 euro meer kwijt aan zorg bij zware industrie in de buurt: grote bezorgdheid bij experts’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Julian Bushoff (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «145 euro meer kwijt aan zorg bij zware industrie in de buurt: grote bezorgdheid bij experts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat inwoners in de buurt van zware industrie jaarlijks meer dan 145 euro meer kwijt aan zorg, zowel wat betreft de mogelijke gezondheidsrisico’s als de financiële impact?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden erg kunnen schrikken van dit artikel. Het idee dat wonen in de nabijheid van industrie zo veel verschil kan uitmaken voor je gezondheid, is een naar idee en, voor de gemiddelde Nederlander gaat het niet om kleine bedragen. Toch zijn er ook enkele opmerkingen te plaatsen bij het artikel. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Zie hiervoor de factsheet «Impactvolle determinanten van gezondheid» van het RIVM2. De hogere zorgkosten zijn daarom, zoals het artikel zelf ook aangeeft, niet direct te koppelen aan de industrie. Dat de industrie invloed kan hebben op de gezondheid van omwonenden is echter wel bekend en blijkt onder andere uit het RIVM onderzoek over Tata Steel3. Dat is voor het kabinet dan ook een aansporing om te werken aan het verder verbeteren van de leefomgeving voor omwonenden van de industrie. Dit wordt onder andere gedaan met de Actieagenda Industrie en Omwonenden die specifiek ten doel heeft om de gezondheid van omwonenden van de industrie beter te beschermen4.
Hoe verklaart u deze significant hogere zorgkosten van bijna 700 miljoen euro in tien jaar? Welke factoren dragen hier allemaal aan bij? In hoeverre gaat het om de impact van de industrie? En in hoeverre dragen andere factoren bij aan deze hogere kosten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 omschreven, hangen de zorgkosten onder andere samen met levensstijl, sociaaleconomische status, en een groot aantal (omgevings)factoren. De invloed van de industrie is voor de betrokken gebieden niet apart in kaart gebracht.
Wat is uw reactie richting de inwoners van deze dertien gebieden? En ook specifiek richting inwoners van Delfzijl, waar de zorgkosten het hoogst zijn en het gemiddelde inkomen relatief laag? Zijn de hogere gezondheidskosten ook deels te verklaren door het structurele probleem dat mensen met een lagere sociaaleconomische klasse een slechtere gezondheid hebben dan mensen met een hogere sociaaleconomische status?
Het is begrijpelijk dat de inwoners van deze gebieden kunnen schrikken van dit artikel, maar er is hier ook een opmerking naast te zetten. Uit het artikel van RTL Nieuws blijkt dat de journalisten de zorgkosten hebben gecorrigeerd voor leeftijd en sekse, maar niet voor andere factoren. Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen met een lager inkomen en een lagere opleiding gemiddeld een groter aantal ongezonde levensjaren hebben en eerder overlijden. Daarin spelen meerdere verklaringen een rol waaronder armoedestress, een gemiddeld ongezondere leefstijl en een gemiddeld ongezondere leefomgeving. Het is aannemelijk dat al die factoren ook van invloed zijn op de zorgkosten in de dertien gebieden uit het artikel van RTL Nieuws.
Ook is uiteraard bekend dat industrie ook een impact kan hebben op de gezondheid van omwonenden, zie bijvoorbeeld het recente RIVM-onderzoek bij Tata Steel5. Daarom zet het Kabinet zich in om de acties uit de actieagenda Industrie en Omwonenden uit te voeren, met het doel om de kwaliteit van de leefomgeving van omwonenden te verbeteren.
Waarom is er ondanks eerdere signalen van gezondheidsrisico’s uit deze regio’s nog geen grootschalig onderzoek gedaan naar de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden?
Er is naar aanleiding van het eerder gepubliceerde OVV-rapport al het nodige in gang gezet. Het RIVM is op verschillende manieren bij de Actieagenda Industrie en Omwonenden betrokken. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd voor het gebied rondom Tata Steel6.
De Actieagenda kondigt een verkenning aan naar de behoeften en mogelijkheden van gezondheidsonderzoek bij Chemours en rond de Westerschelde en een vergelijkbaar onderzoek bij het bedrijfscluster Chemelot door het RIVM. Die verkenningen moeten beter inzicht geven in de mogelijkheden om vragen van omwonenden met betrekking tot hun gezondheid te beantwoorden. De resultaten van de verkenningen bij Chemours en de Westerschelde, en Chemelot worden verwacht in het najaar, respectievelijk volgend jaar. Hiernaast wordt door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS onderzocht wat de mogelijkheden zijn om gezondheid een meer volwaardige plaats te geven bij beslissingen van de overheid, bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen in het kader van de omgevingswet.
In dit kader is als eerste stap aan het RIVM gevraagd om een methodologie te ontwikkelen voor een GezondheidsEffectRapportage (GER) voor Tata Steel naar aanleiding van de discussie met de Kamer over het advies van de Expertgroep IJmond.7
Ook wordt het instrument van de GER als mogelijkheid voor het kunnen meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de omgevingswet onderzocht, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls.8
Hierbij wordt echter nog niet specifiek naar zorgkosten gekeken. Naar aanleiding van de berichtgeving van RTL is inmiddels aan het onderzoeksbureau gevraagd om in de mogelijkheden voor het meewegen van gezondheid in vergunningverlening onder de Omgevingswet ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten uit te werken. Op deze manier kunnen bevoegde gezagen mogelijk met behulp van een eenduidige onderzoeksmethode de gezondheidseffecten- en kosten in kaart brengen.
Hoe kan het zo zijn dat inwoners met industriële activiteiten in de omgeving hogere zorgkosten hebben? Komt dat omdat het kabinet de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-advieswaarden voor luchtkwaliteit uit 2021 weigert op te nemen in nationaal beleid en zich daar ook niet hard voor heeft gemaakt gedurende de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn? Geeft dit onderzoek aanleiding om dat besluit te heroverwegen en sneller te voldoen aan de WHO-advieswaarden?
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 en vraag 4 verwacht het kabinet dat er meerdere factoren een rol spelen in de gemiddelde zorgkosten. De leefomgeving, inclusief de uitstoot van de industrie, speelt daar ook een rol in. Nederland volgt het Europees beleid. Nederland heeft zich ingezet voor een ambitieuze maar haalbare herziening van de luchtkwaliteitsnormen in Europa.
Het op korte termijn overal voldoen aan de aangescherpte WHO-advieswaarden zou ingrijpende en deels onhaalbare maatregelen vergen. Daarom kiest het kabinet daar niet voor. Het halen van die advieswaarden hangt daarnaast ook af van de inzet van onze buurlanden, want luchtvervuiling kent geen grenzen. Dat betekent wel dat bij besluiten in de leefomgeving bewust moet worden afgewogen aan welke stapeling van gezondheidsrisico’s mensen worden blootgesteld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Gabriëls die verzoekt om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage een zelfde plek kan krijgen als een milieueffectrapportage in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt naar aanleiding van de aangenomen motie9 onderzocht of het mogelijk is om gezondheid meer expliciet mee te nemen bij vergunningverlening. Bijvoorbeeld door een hoofdstuk gezondheidseffecten te introduceren bij de MER waarbij de gezondheidseffecten op de omwonenden worden gekwantificeerd zoals dat ook in de RIVM studie gedaan is voor Tata Steel. Aan de basis hiervan ligt het onderzoek naar een motie en een toezegging die vragen naar inzicht naar de gezondheidseffecten van cumulatie en immissie10. Aan het onderzoeksbureau is gevraagd diverse opties in kaart te brengen, waaronder het opstellen van een losse gezondheidseffectrapportage in lijn met de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond11. De uitkomsten hiervan zijn naar verwachting beschikbaar worden in 2025. Hiernaast is het onderzoeksbureau gevraagd om een onderzoek te doen naar een gezondheidskosten-component zoals omschreven in het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de versterking van het VTH-stelsel? Zijn provincies en omgevingsdiensten tevreden over de huidige verbeterplannen voor versterking van het VTH-stelsel? Waarom wel of niet? Is er voldoende capaciteit beschikbaar binnen de omgevingsdiensten om de toegenomen milieuproblematiek het hoofd te bieden?
Op 27 juni jl. is door de toenmalige IenW bewindspersoon een brief aan de Kamer gestuurd over de voortgang versterking VTH-stelsel12. In deze brief staat de meest actuele stand van zaken van de voortgang van de versterking van het VTH-stelsel. In het najaar wordt u geïnformeerd over de afronding van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Om deze afronding te markeren, de balans op te maken van de versterking van het VTH-stelsel en vervolgafspraken te maken, werken alle partijen deze zomer aan het opstellen van een bestuursakkoord versterking VTH-stelsel dat in het najaar afgesloten moet worden.
Voor wat betreft de capaciteit bij de omgevingsdiensten wijst het op grond van de Omgevingswet verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH uit 2023 uit dat in 2022 in totaal 5086 fte werkzaam is bij een omgevingsdienst13. Dit betekende een stijging van 8,6% ten opzichte van de cijfers van 2020. Deze groei was vooral zichtbaar in een toename van het aantal toezichthouders (6,6%), bijzondere opsporingsambtenaren (22%) en juristen (18%). In 2025 wordt het volgende tweejaarlijkse onderzoek uitgevoerd en worden de cijfers geactualiseerd. Net als andere sectoren is het voor omgevingsdiensten een uitdaging om voldoende gekwalificeerd personeel te vinden. Om die reden is binnen het IBP VTH in pijler 4 (kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) gewerkt aan een naamsbekendheidcampagne over de omgevingsdiensten (www.werkenbijdeomgevingsdiensten.nl). Deze campagne wordt ook in 2025 voortgezet.
Deelt u de mening dat schone industrie van de toekomst, zonder milieuschade en gezondheidsschade voor omwonenden, essentieel is voor de strategische autonomie en werkgelegenheid in de maakindustrie van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een schone industrie is van belang voor onze economie en werkgelegenheid. De industrie maakt producten die we nu en in de toekomst blijven gebruiken. De industrie moet wel verduurzamen en daarmee toekomstbestendig worden. Op deze manier kan de industrie ook een vliegwielfunctie vervullen en verduurzaming in andere sectoren aanjagen. Zo loopt Nederland vooruit en kan onze kennis naar andere landen geëxporteerd worden. Vanuit het kabinet is het belangrijk dat de juiste marktcondities gecreëerd worden zodat investeren in verduurzaming gepaard gaat met een gezond verdienmodel.
In hoeverre gaat u subsidiestromen die bedoeld zijn om de Nederlandse industrie klimaatneutraal en circulair te maken, zoals de maatwerkafspraken, gebruiken om gezondheidswinst rondom industrie te bereiken? Bent u bereid om korte termijn gezondheidswinst onderdeel te maken van al deze subsidiestromen en van de maatwerkafspraken, zoals recent ook in meerderheid door de Kamer aan de regering is verzocht inzake de maatwerkafspraken met Tata Steel Nederland?
Als het gaat om de maatwerkafspraken, dan wordt wat betreft de financiële ondersteuning altijd eerst gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium. Daarvoor gelden de voorwaarden van het desbetreffende instrument. Als het gaat om maatwerkfinanciering, dan wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Uw kamer kan hierover meer lezen in het hiervoor gepubliceerde afwegingskader14.
In dit afwegingskader is aangegeven dat het van belang is dat met de maatwerkafspraken wordt gewerkt aan een groene, gezonde en toekomstbestendige industrie in de toekomst. Een gezonde leefomgeving is een schone en veilige leefomgeving waarin de druk op gezondheid door vervuiling en overlast zo laag mogelijk is, die als prettig wordt ervaren en die uitnodigt tot gezond gedrag. Per bedrijf wordt bekeken wat de belangrijkste knelpunten en mogelijkheden met betrekking tot de gezonde leefomgeving zijn die aan de orde zouden moeten komen bij het maken van maatwerkafspraken.
Gaat u tegemoet komen aan de wens van een meerderheid van de Kamer om naar aanleiding van dit RTL-onderzoek een grootschalig onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de hoge zorgkosten in de dertien gebieden en de impact van de industrie daarop? Zo ja, op welke termijn gaat u een onderzoek instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om net als bij Tata uitgebreide onafhankelijke metingen uit te voeren naar de uitstoot van de industrie op de genoemde industrieclusters? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat betrouwbare gegevens beschikbaar zijn voor het voor goede en tijdige handhaving; daarmee kan een bijdrage worden geleverd aan het beschermen van de gezondheid van omwonenden te beschermen, ook rond Tata Steel. Als onderdeel van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt mede naar aanleiding van de motie Bamenga15 een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom is het van belang eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten af te wachten.
Bent u bereid om een expertgroep, vergelijkbaar met de expertgroep gezondheid IJmond, op te zetten om met adviezen te komen hoe deze verschillen in gezondheidsbelasting en daarmee zorgkosten kunnen worden verminderd op de korte termijn?
Nee. Zoals eerder in deze beantwoording, onder andere bij vraag 1 van de SP aangegeven is het bekend dat industrie een impact heeft op de gezondheid. Hiervoor zijn onder de actieagenda Industrie en Omwonenden al verschillende onderzoeken van start gegaan om hierin specifieke beleidsopties te verkennen. Hiernaast werkt het RIVM aan het opstellen van een kennisagenda met een bijbehorend samenwerkingsverband op het gebied van Industrie en Omwonenden. Er is dus geen toegevoegde waarde van een dergelijke expertgroep.
Bent u het eens dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden door industriële activiteiten zo snel mogelijk verminderd dienen te worden? Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de gezondheid van omwonenden van deze dertien gebieden beter te beschermen? Houdt u daarbij rekening met de werkgelegenheid in deze regio’s?
Ja. Het Kabinet heeft aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving. Het is belangrijk om stapsgewijs tot verbetering te komen, en daarbij ook oog te houden voor het belang van de industrie in Nederland. Dit gebeurt momenteel op verschillende sporen, bijvoorbeeld in het programma Gezonde Leefomgeving, de Maatwerkafspraken, de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies, het Impulsprogramma Chemische Stoffen, het Schone Luchtakkoord en de Actieagenda Industrie en omwonenden.
De toename van fossiele financieringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het meest recente Annual Banking on Climate Chaos rapport van Banktrack (gepubliceerd 13 mei jl.), met daarin o.a. data over de toename van fossiele investeringen door Nederlandse grootbanken?
Ja.
Erkent u dat financieringen in exploratie van nieuwe olie- of gasvelden volgens de scenario’s van het Internationaal Energie Agentschap niet in lijn zijn met de reductie die nodig is om de doelstellingen van het Parijsakkoord te halen?
In 2021 heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) geconcludeerd dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario.1 De reden hiervoor is dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in verschillende stadia van ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier zijn echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt de IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door de IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Naast deze kanttekening geldt dat het de wens van dit kabinet is om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden. Dit omdat de CO2-voetafdruk van dergelijke binnenlandse productie veelal lager is dan die van geïmporteerd aardgas en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Kunt u toelichten hoe CO2-uitstoot (en equivalenten) in het kader van het klimaatakkoordcommitment van de financiële sector gemeten wordt? Klopt het dat financiële instellingen voornamelijk sturen op relatieve uitstoot (CO2-e per eenheid product), waardoor er ruimte blijft om fossiele investeringen uit te breiden zolang de relatieve uitstoot hiervan omlaag gaat? In welke mate vereist het commitment een reductie van de absolute investeringsomvang in fossiele activiteiten? Wat wordt hier in de leidraad van het klimaatakkoordcommitment over gezegd?
In de voortgangsrapportages van het klimaatcommitment voor 2022 en 2023 wordt gerapporteerd over de verandering van de absolute gerapporteerde scope 1, scope 2 en waar mogelijk ook scope 3 CO2-emissies van de ondertekenaars van het klimaatcommitment.2 Daarnaast wordt ook gerapporteerd over de economische emissie-intensiteit voor scope 1 en 2 emissies. Dit is een relatieve maatstaf van CO2-emissies die onafhankelijk is van de grootte van de portefeuille. Uit het tweede deel van de voortgangsrapportage van 2022 blijkt dat de meeste instellingen (69%) aangaven de economische emissie-intensiteit te gebruiken als indicator voor het formuleren van hun reductiedoelstellingen. Daarnaast geeft 45% van de ondertekenaars aan (ook) absolute emissies te gebruiken.3
De huidige leidraad van het klimaatcommitment bevat geen aanbevelingen op het gebied van absolute of relatieve reductiedoelstellingen of het afbouwen van de financiering van de fossiele industrie. Er wordt in het algemeen gesproken over klimaatdoelstellingen. Dit zijn kwantitatieve CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 of wetenschappelijke gefundeerde doelstellingen op basis van internationaal erkende standaarden.4 In de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment is verder afgesproken de leidraad te herzien en hierin nieuwe inzichten op het gebied van reductiedoelstellingen mee te nemen.5 De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën hebben er in de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) voor gepleit dat in de herziene versie van de leidraad wordt opgenomen dat instellingen absolute én relatieve CO2-doelstellingen opstellen op portefeuilleniveau, alsmede reductiedoelstellingen op sectoraalniveau en doelstellingen voor het opschalen van de financiering van klimaatoplossingen en het uitfaseren van financiering van fossiele brandstoffen. De reden voor deze brede inzet is dat voorkomen moet worden dat financiële instellingen door een nauwe focus op het reduceren van absolute CO2-emissies op portefeuilleniveau slechts de vervuilende onderdelen van hun portefeuille afstoten. Als deze onderdelen van hun portefeuille overgenomen worden door andere financiële instellingen, komen we niet dichter bij de doelen van Parijs. Alleen als financiële instellingen hun klanten, waaronder ook de fossiele industrie, helpen te verduurzamen brengen zij de doelen van Parijs ook daadwerkelijk dichterbij. Het stellen van sectorale en relatieve reductiedoelstellingen naast absolute doelstellingen helpt hierbij. De herziene versie van de leidraad wordt na de zomer gepubliceerd.
Op 24 mei jl. is de Corporate Sustainability Due Dilligence Directive (CSDDD) aangenomen. De CSDDD wordt tussen 2027 en 2032 gefaseerd ingevoerd. Artikel 15 van de CSDDD zal ondernemingen die onder de reikwijdte vallen verplichten om een transitieplan op te stellen en zich in te spannen dit transitieplan ook uit te voeren. Met dit plan moet de bedrijfsstrategie in lijn worden gebracht met de doelen van Parijs (het 1,5 graad scenario) en de Europese Klimaatwet. Voor 2030 en in stappen van vijf jaar tot 2050. Bedrijven moeten in hun transitieplan, waar relevant, absolute emissiereductiedoelstelllingen en scope 3 emissies meenemen. Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl. gedeeld met uw Kamer.6
Door ook absolute reductiedoelstellingen op te nemen in de leidraad, bereiden de ondertekenaars van het klimaatcommitment waarvoor de CSDDD van toepassing wordt, zich al voor op deze eis uit de CSDDD.
In welke mate gaat de aanstaande herziening van de leidraad (specifiek het aandachtspunt «relevante (sectorale) transitiepaden») aandacht besteden aan de noodzakelijke reductie van absolute financieringsvolumes van activiteiten die niet in lijn zijn met het IEA-scenario? Te meer omdat CSDDD artikel 15 ook om absolute emissiereductie zal vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom investeert de financiële sector niet meer in de verduurzaming van de Nederlandse economie? Welke extra stappen gaat het kabinet zetten om ervoor te zorgen dat de financiële sector voldoende duurzame financieringsopties heeft in de Nederlandse economie en fossiele projecten voor financiële instellingen minder aantrekkelijk gemaakt worden?
De financiële sector kiest in beginsel zelf of en op welke wijze zij investeert in de Nederlandse economie. Dat gezegd hebbende, heeft een groot deel van de Nederlandse financiële sector zich in 2019 gecommiteerd aan de doelstellingen van Parijs via het klimaatcommitment. Via dit commitment hebben de ondertekenaars zich ook gecommitteerd aan een inspanningsverplichting voor deelname aan de financiering van de Nederlandse energietransitie. Alle ondertekenaars van het klimaatcommitment hebben inmiddels actieplannen gepubliceerd om hun leningen en investeringen in lijn te brengen met de klimaatdoelen. Op dit moment doet het kabinet bovendien een verkenning – voortbouwend op de beleidsagenda voor duurzame financiering – of en hoe wettelijke en alternatieve maatregelen de bijdrage van de financiele sector aan de klimaattransitie kunnen versnellen. De verwachting is dat het nieuwe kabinet rond de zomer de Kamer kan informeren over de uitkomsten van de verkenning.
Op dit moment is er geen eenduidige informatie over hoeveel financiële instellingen op sectorniveau via investeringen en leningen bijdragen aan de klimaat- en energietransitie. Dit was ook één van de uitkomsten van de evaluatie van het klimaatcommitment afgelopen jaar. Ik ben daarom blij dat de aandachtspunten voor het vervolg van het klimaatcommitment een actiepunt bevatten om kwantitatief en kwalitatief inzichtelijk te maken wat de financiële sector (nationaal en internationaal) doet op het gebied van de financiering van de energietransitie en waar met name in de Nederlandse context de knelpunten liggen. Via publiek-private samenwerking, zoals de expertsessies waarover ik u informeerde in de voortgangsbrief over de Beleidsagenda voor duurzame financiering, kunnen vervolgens oplossingen voor deze knelpunten gevonden worden.7
Tenslotte haal ik in dit verband het exportkredietverzekeringen-beleid (ekv) aan. Per 1 januari 2023 is nieuwe ekv-steun aan de fossiele energiesector, behoudens enkele specifiek geformuleerde uitzonderingen, beëindigd. Voor 2024 is het doel om tien procent meer aanvragen te ontvangen voor ekv-dekking op groene transacties, en tien procent meer groene transacties te verzekeren ten opzichte van 2023.8
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande Commissiedebat Financiële Markten op 30 mei 2024?
Nee, dit is niet gelukt.