Het bericht 'Vacatures voor renovatie Binnenhof duiden op schijnzelfstandigheid' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten van de Aannemersfederatie, FNV & CNV dat er sprake is van schijnzelfstandigheid bij de renovatie van het Binnenhof?1
Deze berichten zijn ons bekend, maar het Rijksvastgoedbedrijf herkent zich niet in de berichtgeving. Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd. Dat betekent overigens niet dat er geen ruimte is voor zelfstandigen binnen de Rijksoverheid. Daar waar het mogelijk is om voor eigen rekening en risico te werken, en waar geen sprake is van gezag, kunnen zelfstandigen worden ingezet.
Bij het Rijksvastgoedbedrijf, noch bij de voor het Binnenhof door het Rijksvastgoedbedrijf gecontracteerde aannemers, zijn meldingen ontvangen van de bonden. Daarnaast hechten het Rijksvastgoedbedrijf en de aannemers eraan dat de vakbonden wanneer de wens daartoe bestaat, een bezoek kunnen brengen aan de bouwplaats. Er is geen verzoek ontvangen van FNV en CNV om een bezoek te brengen aan de bouwplaats. Op de bouwplaats van het Binnenhof gelden veiligheidsmaatregelen, waardoor deze niet vrij toegankelijk is. Dit geldt voor meer bouwplaatsen in Nederland. Vanwege de veiligheidsbeperkingen is het maken van een afspraak voorafgaand aan het verkrijgen van toegang tot de bouwplaats noodzakelijk. Van een van de aannemers hebben wij vernomen dat op 27 oktober jl. contact is opgenomen. Dit heeft nog niet geleid tot een afspraak om de bouwplaats te bezoeken.
In algemene zin is het kabinet van mening dat de Rijksoverheid zelf het goede voorbeeld moet geven bij de uitvoering van beleid en zich aan geldende wet- en regelgeving moet houden. In dat kader wordt het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk naar nul afgebouwd, voor 1 januari 2026. Hiervoor is eerder ook een circulaire ontwikkeld, waarmee ieder departement is opgeroepen om in hun inhuurbestand bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht is. Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe is het mogelijk dat schijnzelfstandigheid zich voordoet op een bouwplaats van het Rijksvastgoedbedrijf terwijl het Rijk tegelijkertijd zich inzet om schijnzelfstandigheid te beperken?
Zie het antwoord op vraag 1. Bij het Rijksvastgoedbedrijf zijn geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend. Van de gecontracteerde aannemers wordt ook verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u inzage geven in hoe de aanbesteding is verlopen met de verschillende bedrijven waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid?
Over de renovatie van het Binnenhof wordt uw Kamer geïnformeerd met halfjaarlijkse voortgangsrapportages. In deze rapportages wordt ook ingegaan op de contractering. In de Kamerbrief van 23 november 2016 (Kamerstuk 34 293, nr. 31) is toegelicht dat het project renovatie Binnenhof geheim is verklaard in de zin van de Aanbestedingswet 2012. Dit mede gebaseerd op het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het geheim verklaren heeft als doel om informatie bij een zo klein mogelijke groep van marktpartijen te houden. Dit heeft onder meer tot gevolg dat werkzaamheden voor de renovatie door het Rijksvastgoedbedrijf aan een of meer partijen worden opgedragen zonder dat een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd.
Bij hoeveel werknemers is er sprake van schijnzelfstandigheid op het Binnenhof, mocht u geen concrete getallen hebben, dan graag een schatting?
Er zijn bij het Rijksvastgoedbedrijf geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend.
Hoelang is er al sprake van schijnzelfstandigheid? Is dit al vanaf het begin van de renovatie in 2021 of is dit op een later moment pas geïnitieerd?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om de schijnzelfstandigheid op het Binnenhof tegen te gaan zoals is afgesproken binnen de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Hoe gaat specifiek de handhaving worden verbeterd?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten van het Rijksvastgoedbedrijf geborgd middels een aantal uniforme bepalingen. Gedurende de uitvoering wordt door het Rijksvastgoedbedrijf risicogestuurd getoetst op de werkwijze en het naleven van de processen door de opdrachtnemer. Daarnaast is dit onderwerp van gesprek in de voortgangsoverleggen van het Rijksvastgoedbedrijf met de opdrachtnemer en wordt de opdrachtnemer – indien noodzakelijk – gewezen op het strikt naleven van de wettelijke en contractuele bepalingen. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
In het kader van de verbetering van de handhaving is op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst weer volledig kan handhaven en weer met terugwerkende kracht naheffingen loonheffingen kan opleggen tot 1 januari 2025. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 geldt dat Belastingdienst – met inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen naheffingen kan opleggen als sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 24 juni 2022 inzake de Kabinetsreactie rapporten ARK en ADR en daaropvolgende voortgangsbrieven werken met en als zelfstandige(n) is enkel het verbeteren van de handhaving echter niet de oplossing van het probleem rondom schijnzelfstandigheid. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een aanpak langs drie lijnen waarin naast het verbeteren van de handhaving, een gelijker speelveld tussen contractvormen (lijn 1) en meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige (lijn 2) urgent zijn om stappen op te zetten.
Daarnaast heeft het kabinet de Kamer onlangs geïnformeerd dat de afgesproken verbetering op de handhaving van schijnzelfstandigheid wordt voortgezet en de zachte landing niet wordt verlengd2.
Bent u bekend met het signaal van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties dat intermediairs op grote schaal schijnzelfstandigen bemiddelen in de bouw ondanks de aangekondigde en lopende wetgeving? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, bent u bereid tot een rondetafelgesprek met deze organisaties?
Het kabinet voert regelmatig gesprekken met werkgevers-, werknemers en zelfstandigenorganisaties over de aanpak van schijnzelfstandigheid in den brede, maar ook als het gaat om specifieke sectoren zoals de bouw. Het doel hiervan is om tijdig signalen op te halen en met elkaar te delen. Tevens zijn er in aanloop naar de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 – maar ook in het afgelopen jaar – veel gesprekken gevoerd met brancheorganisaties om meer duidelijkheid te geven over het aangaan van de juiste arbeidsrelatie, en te werken conform wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de bouwsector. Deze gesprekken blijven wij waar nodig ook de komende periode voeren, ook als het gaat om de bouw.
Bent u zich bewust van waar soortgelijke situaties zich nog meer afspelen waar het Rijk onderdeel van uitmaakt? Zo ja, welke plekken zijn dat? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar te doen?
In algemene zin wordt er door het kabinet naar gestreefd het aantal schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk af te bouwen. Dat wil helaas (nog) niet zeggen dat er op dit moment helemaal geen sprake meer is van situaties waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarom zijn acties er op gericht het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen zo snel mogelijk naar nul af te bouwen, voor 1 januari 2026.
Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u, conform de motie Boon, op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers waarover het gaat zo snel mogelijk een vast contract krijgen aangeboden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn er geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf. In het algemeen benadruk ik dat de renovatie van het Binnenhof een grote en complexe bouwopgave is. Hiervoor is een grote noodzaak om (specialistisch) personeel te werven en te behouden. Via aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden wordt juist ingezet op de werving van personeel.
Is hier mogelijk sprake van een fiscaal delict doordat er sprake is van een belastingschuld van de werkgever? Zo ja, is de FIOD hiervan op de hoogte en wordt er een onderzoek gestart? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan deze vraag op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet beantwoorden. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat ook bij handhaving op het gebied van arbeidsrelaties het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD 2023) gevolgd wordt. Het Protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van delicten die voor mogelijke strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen, selecteert op het terrein van belastingen, douane en toeslagen. Als er sprake is van een fiscaal nadeel van meer dan € 100.000 en een vermoeden van opzet, wordt de zaak aangemeld.
Hoe verantwoordt u dat er bij aanbestedingen geen eisen worden gesteld ten aanzien van onderaannemers, zodat preventief al gehandhaafd kan worden op schijnzelfstandigheid?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat de kans op een ongeval hoger is voor werknemers in de flexibele schil, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt beperkt? Hoe wordt daarbij ook de toezicht verbeterd zodat ook de kleinere ongevallen, waar geen medische hulp bij nodig is, inzichtelijk worden gemaakt?2
Structureel werk zou moeten worden uitgevoerd op basis van een vast contract of een tijdelijk contract met uitzicht op vast. De realiteit is helaas dat veel structureel werk ook nog steeds wordt uitgevoerd door mensen in de flexibele schil. De werkgever hoort er primair voor te zorgen dat iedere werkende het werk gezond en veilig moet kunnen uitvoeren. Dat betekent op de werkvloer voor de werkgever mogelijk extra aandacht voor ervaring, opleiding, competenties, werkinstructies en toezicht om aan de zorgplicht te voldoen. Mede vanuit de Arbovisie 2040 wordt ingezet op nog meer bewustwording en kennis hierover richting werkgevers.
Indien er sprake is van een ernstig arbeidsongeval, is de werkgever verplicht dit te melden aan de Arbeidsinspectie. Naast deze gemelde arbeidsongevallen, dient de werkgever ook op basis van artikel 9 lid 2 van de Arbowet een lijst bij te houden van arbeidsongevallen die hebben geleid tot verzuim van meer dan drie werkdagen. Bij dit soort arbeidsongevallen hoeft geen medische hulp nodig te zijn geweest. De werkgever dient de aard en datum te registreren en de gegevens toegankelijk te maken voor deskundigen als arbodeskundigen en arbodiensten.
Deelt u de mening dat een Bouwplaats-ID een goede oplossing is om meer toezicht te krijgen in de werkzaamheden op de bouwplaats, zeker ook preventief met betrekking tot schijnzelfstandigheid. Zo ja, wanneer bent u bereid dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Op 30 oktober jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd dat onvoldoende rechtvaardiging bestaat om ondernemingen en werkenden via een wettelijke verplichting te onderwerpen aan een allesomvattend Bouwplaats-ID systeem. Het belang van eerlijk, gezond en veilig werk op de bouwplaats kan evenwel worden onderschreven. De brief vermeldt mogelijke alternatieven die zonder wettelijke verplichting kunnen worden gerealiseerd.
De stand van zaken van de uitvoering van de SP motie om te stoppen met de commerciële noodopvang |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3424) die verzoekt om nog voor eind 2025 te stoppen met de commerciële noodopvang?
Ja.
Herinnert u zich de al eerder aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107) die verzoekt om de verdienmodellen van de commerciële noodopvang te stoppen?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen ondertussen zijn gezet om de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang te verminderen?
Hoe ver is deze commerciële noodopvang afgebouwd? Kun u een tussenstand geven? Zo nee, waarom niet?
Gaat het dit kabinet lukken deze naar nul af te bouwen voor het einde van het jaar? Zo ja, wat is de planning en voortgang? Zo nee, waarom niet?
Hoe is deze de afgelopen maanden afgebouwd? Kun u hier een overzicht en voortgang per maand van geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven met hoeveel commerciële partijen nog zaken wordt gedaan en hoeveel partijen dit begin dit jaar nog was?
Het onderscheid dat in de vraag wordt gesteld is op basis van de COA-gegevens moeilijk te maken. Het COA maakt in principe onderscheid tussen drie soorten opvangvormen. Dit betreft reguliere opvang, noodopvang en duurzame- of tijdelijke gemeentelijke opvang.
Reguliere opvang heeft een langere looptijd en voldoet altijd aan het programma van eisen voor reguliere opvang van het COA. Voor noodopvang geldt een apart programma van eisen en is het voorzieningenniveau doorgaans lager. Tijdelijke en Duurzame Gemeentelijke opvang wordt geëxploiteerd door gemeenten, onder eindverantwoordelijkheid van het COA. Alle deze opvangvormen komen voor in eigendom van het COA of een gemeente, maar ook via een huurconstructie met een commerciële partij. Daarnaast heeft het COA veel contracten met commerciële partijen voor bijvoorbeeld beveiliging, bouwwerkzaamheden et cetera.
Hoewel het moeilijk vast te stellen is met hoeveel commerciële partijen zaken wordt gedaan kan wel een opgave worden gedaan van het aantal plekken in hotels en op opvangboten die in gebruik zijn. Op 1 januari 2025 waren er ruim 19.000 opvangplekken in gebruik in hotels en op boten. De afgelopen periode is de bezetting harder gegroeid dan het aantal reguliere opvangplekken, met name door een groeiend aantal statushouders in de asielopvang.). Per 1 november 2025 zijn er 21.000 plekken beschikbaar in hotels en op boten. Zoals bij de vorige vraag vermeld stijgt het aantal reguliere opvangplekken gestaag van 40.000 plekken momenteel naar 51.000 op 1 januari 2027. In de loop van volgend jaar is het derhalve de verwachting dat het aandeel noodopvang in hotels en op boten zal dalen.
Het kabinet werkt verder aan maatregelen om de instroom te verminderen en de uitstroom vanuit het COA te bevorderen. Belangrijke onderdelen hiervan zijn de wetsvoorstellen omtrent de invoering van het tweestatusstelsel en de asielnoodmaatregelenwet. Verder wordt de uitstroom van statushouders bevordert door de bekostigingsregeling voor de doorstroomlocatie en de regeling stimulering uitstroom vergunninghouders (HAR+). Met deze maatregelen beoogt het kabinet het aantal asielzoekers en statushouders, en daarmee noodzakelijke noodopvangplekken, te laten dalen.
Kunt u aangeven hoeveel plekken begin dit jaar beschikbaar werden gesteld door commerciële partijen en hoeveel dit nu is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kostte de commerciële noodopvang in 2024? Hoe hoog zijn de kosten tot nu toe in het jaar 2025?
In 2024 is er in totaal € 2.375 miljoen uitgegeven aan kosten nood- en crisisnoodopvang opvang. De kosten voor 2025 kunnen bij de jaarrekening worden vastgesteld.
Verwacht u dat de kosten zullen dalen dit jaar? Zo ja, op basis waarvan zijn deze verwachtingen? Zo nee, wat doet u eraan om deze daling van kosten voor commerciële noodopvang alsnog voor elkaar te krijgen?
Het is de verwachting dat de kosten voor noodopvang dit jaar niet zullen dalen. Dit kan verklaard worden door de looptijd van de ontwikkeling van reguliere opvanglocaties en de licht stijgende bezetting bij het COA. Tegelijkertijd sluiten er veel opvanglocaties als gevolg van aflopende kortdurende overeenkomsten. Deze worden vaak vervangen met opnieuw noodopvang of kortdurende locaties. Ik zet er volop op in om de noodopvang zo snel mogelijk af te bouwen.
Heeft het verminderen van de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang prioriteit voor u?
Zie antwoord vraag 10.
Is het kabinet van mening dat het zeer onwenselijk is dat er veel geld wordt verdiend aan noodopvang door commerciële partijen terwijl de samenleving hier de rekening voor betaalt?
Ja. Om deze reden probeer ik de kosten voor de asielopvang te reduceren door 1) in te zetten op het omzetten van noodopvang naar reguliere opvanglocaties en 2) maatregelen te nemen om de instroom te beperken en de doorstroom van statushouders uit de COA opvang te bevorderen.
Welke stappen worden er de komende tijd gezet om de invloed van de commerciële noodopvang te beperken?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht '2325 schuldeisers, tienduizenden gedupeerden en miljoenen euro’s verdwenen: dit is het verhaal van Groupcard' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard2. De eerste bevindingen schetsen een zorgwekkend beeld. Uit het verslag komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor ernstige tekortkomingen in het bestuur en de administratie met grote financiële gevolgen voor mensen en organisaties die hierdoor geraakt zijn. Deze ontwikkelingen zijn verontrustend, vooral omdat het geld dat bedoeld was voor de inzet van mantelzorgers en ondersteuning voor mensen met een kleine beurs, mogelijk niet op juiste wijze is gebruikt. Ik begrijp dat dit voor veel mensen en gemeenten een enorme teleurstelling en financiële tegenslag is.
Erkent u, net zoals de curator, dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De eerste bevindingen van de curator zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van de situatie, zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1. Of er daadwerkelijk sprake is van onbehoorlijk bestuur is aan de curator om vast te stellen. De curator doet daar verder onderzoek naar dat nog enige tijd vergt. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Het is aan de betrokken partijen, zoals de curator en gemeenten zelf, om te bepalen of er juridische stappen nodig zijn.
Hoe kan dit faillissement voor gemeenten onverwacht zijn gekomen, als blijkt dat Groupcard al jaren haar financiën niet op orde had, geen administratie bijhield, verliezen leed en commerciële afspraken maakten die onrealistisch waren?
Deze situatie toont aan hoe moeilijk het kan zijn om de financiële gezondheid van een bedrijf volledig inzichtelijk te krijgen, vooral als er sprake is van onvolledige of vertraagde administratie en complexe bedrijfsstructuren. Dit benadrukt het belang van transparantie en tijdige signalering van financiële risico's bij bedrijven waarmee gemeenten een contract afsluiten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, deze situatie zich niet opnieuw zal voordoen, nu we weten van de curator dat er hier sprake is van het schuiven van gemeenschapsgeld om gaten te dichten?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt over de besteding van deze middelen verantwoording af aan de gemeenteraad. De contracten die gemeenten sluiten met externe partijen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan gemeenten zelf om nadere invulling te geven aan de manier waarop zij deze contracten afsluiten en de nakoming ervan contoleren.
Hoe verantwoordt u dat gemeenten dit soort taken uitbesteden aan commerciële partijen als dit zo grandioos mis kan gaan? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om dit publiek te organiseren zodat er, onder andere, beter toezicht op gehouden kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 1 september jl.3 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om hun armoedebeleid in te richten. Gemeenten kunnen daarbij kiezen voor het daarvoor contracteren van externe partijen. Dit kan voordelen hebben, bijvoorbeeld als gemeenten niet over de benodigde expertise of (uitvoerings)capaciteit of ICT-infrastructuur beschikken. Tegelijkertijd brengt dit risico’s met zich mee, zoals deze zaak pijnlijk duidelijk maakt. Of taken beter publiek georganiseerd kunnen worden, is een afweging die gemeenten zelf moeten maken. Het Rijk kan hierin geen voorschriften opleggen. Het is aan gemeenten om te bepalen welke vorm van organisatie het beste past bij hun lokale situatie en verantwoordelijkheden. Wel ben ik, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe zorgt u ervoor dat de gedupeerden en schuldeisers niet met niks achterblijven, nu blijkt dat er geen zicht is op een nieuwe overnamekandidaat?
De situatie voor gedupeerden en schuldeisers is zeer moeilijk, en ik begrijp de zorgen die hierover leven. In een faillissementssituatie zoals deze is het aan de curator om de beschikbare middelen te verdelen volgens de geldende regels. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd en een aantal bijeenkomsten voor de komende maanden gepland waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden of gecompenseerd kunnen krijgen, nu blijkt dat de schuld in de tientallen miljoenen loopt en er tienduizenden gedupeerden zijn? Zo ja, wilt u uitzoeken hoe deze compensatie toch kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De invulling hiervan valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. Om gemeenten ruimte te geven om zelf compensatie aan gedupeerde inwoners te regelen, heb ik het volgende bericht via de VNG en binnen de Belastingdienst gedeeld. Dit bericht zal ook worden verspreid via het Gemeentenieuws.
Door het faillissement van Groupcard hebben inwoners van veel gemeenten hun tegoedpas van dit jaar niet geheel kunnen verzilveren. De tegoedpas is bijvoorbeeld in het kader van gemeentelijk minimabeleid verstrekt. Meerdere gemeenten verkennen de mogelijkheden om het resterende tegoed op de pas alsnog aan de betreffende inwoners te geven, bijvoorbeeld door eenzelfde bedrag over te maken op de bankrekening of via breed geaccepteerde cadeaubonnen.
Een dergelijke uitbetaling van vrij besteedbaar geld past normaliter niet binnen de kaders van gemeentelijk minimabeleid of de bijstand. Aangezien een nieuwe tegoedpas voor de meeste gemeenten niet op korte termijn haalbaar is, biedt het Ministerie van SZW in dit specifieke geval de onderstaande ruimte en adviezen voor een uitbetaling. Het ministerie vertrouwt erop dat gemeenten dit als uiterste mogelijkheid benutten en zich ervoor inspannen dat de uitbetaling volgens de bedoeling van de tegoedpas wordt besteed.
Bovenstaande is niet van toepassing als de inwoner dubbele compensatie krijgt. Gemeenten die uitbetalen wordt daarom geadviseerd om ervoor te zorgen dat de rechten op een tegoed bij een doorstart of op een compensatie door de curator toekomen aan de gemeente.
De berichten ‘Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld’ en ‘Waar komen verwijderde staalslakken terecht? “Geen zicht op”’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van NU.nl en Investico, die meer dan honderd locaties hebben gevonden waar staalslakken zijn toegepast?1
Het is al langer bekend dat staalslakken op verschillende plekken in Nederland zijn toegepast als secundaire bouwstof. Dat er door recente berichtgeving meer historische locaties in beeld komen, is op zichzelf niet onverwacht. Het bevestigt vooral dat het zicht op bestaande toepassingen beter moet. Dat is precies de reden waarom ik de afgelopen periode een breed pakket aan maatregelen heb ingezet om risico’s te beheersen en meer grip te krijgen op de toepassing van staalslakken.
In het commissiedebat van 30 september jl.2 heb ik toegelicht dat ik mij zorgen maak over de huidige praktijk en dat daarom acht concrete acties zijn gestart waarmee wij stap voor stap een structurele verbetering realiseren:
Het feit dat ergens staalslakken zijn toegepast betekent niet automatisch dat er sprake is van risico’s voor mens of milieu. Dat hangt af van de wijze van toepassing, laagdikte en lokale omstandigheden. Bestaande locaties vallen onder toezicht van het bevoegd gezag, dat kan optreden wanneer wettelijke toepassingseisen of de zorgplicht niet zijn nageleefd.
Met de acties die nu lopen zetten wij nadrukkelijk stappen om het zicht op toepassingen te vergroten, risico’s te beperken en te zorgen voor een robuust en toekomstbestendig kader.
Waren deze locaties al bekend bij uw ministerie? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen meld-, informatie- of registratieplicht voor het toepassen van staalslakken. Er wordt momenteel wel gewerkt aan het invoeren van een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken om het bevoegd gezag beter in staat te stellen om toe te zien op de naleving van de wettelijke toepassingseisen. Naar verwachting treedt deze maatregel in het voorjaar van 2026 in werking. Het verbeteren van het zicht op toepassing van secundaire bouwstoffen is een thema waar in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan wordt gewerkt. Hierover wordt u voor het einde van het jaar geïnformeerd.
Zijn er meer locaties waarvan uw ministerie afweet dat er staalslakken zijn toegepast, die nog niet op de kaart van NU.nl en Investico staan? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Op 11 april 2024 is een overzicht van toepassingen van staalslakken door Rijkswaterstaat met uw Kamer gedeeld3. De vergelijking met het door NU.nl en Investico gepubliceerde overzicht van 115 locaties laat zien dat alle toepassingen uit dit RWS-overzicht daarin zijn opgenomen.
In het kader van de meest recente signaalrapportage van de ILT (Toepassing LD-staalslakken op land te risicovol voor milieu) heeft de ILT 10 locaties onderzocht. Deze is aan uw Kamer aangeboden op 17 april 20254. Acht van deze tien ILT-locaties komen voor in het Investico-overzicht. De locaties Hellevoetsluis en Strobosser Trekfeart die wel door de ILT zijn onderzocht, zijn niet opgenomen in het Investico-overzicht, maar dat lijkt logisch aangezien de slakken verwijderd zijn van deze locaties.
Zoals aangegeven in de signaalrapportage heeft de ILT nog aanvullend onderzoek gedaan naar andere locaties waar LD-staalslakken grootschalig zijn toegepast. Dit rapport bevindt zich in de afrondende fase en zal voor het eind van dit jaar openbaar worden gemaakt. De ILT kan al wel aangeven dat 7 van de onderzochte locaties niet voorkomen op de kaart van Nu.nl en Investico d.d. 8 oktober 2025.
Zijn er sinds de invoering van de vergunningplicht ook staalslakken toegepast? Zo ja, op welke locaties is dit gebeurd, en hoe zijn lokale toezichthouders betrokken?
Tot op heden is geen enkele aanvraag voor een ontheffing van de tijdelijke regeling staalslak ontvangen. Deze regeling is op 23 juli 2025 in werking getreden en bevat een verbod voor toepassingen op land van niet-vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak in laagdikten van meer dan 0,5 meter of op locaties waar direct contact niet is uitgesloten. Daarnaast geldt een vergunningplicht voor overige toepassingen op land van niet- vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak.
Het is mij niet bekend of sinds de invoering van de regeling dergelijke toepassingen hebben plaatsgevonden. Het is aan het bevoegd gezag (gemeenten) om toe te zien op de naleving van het verbod of de vergunningplicht. De regeling voorziet in de mogelijkheid van ontheffing van het verbod of de vergunningplicht. Die ontheffing wordt uitgevoerd door de ILT. Verder zijn er toepassingen die buiten de reikwijdte van de regeling vallen zoals bijvoorbeeld in beton of asfalt. Ik heb geen informatie over dergelijke toepassingen om de in antwoord 2 genoemde redenen.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken om zoveel mogelijk locaties te vinden waar staalslakken zijn toegepast, lokale toezichthouders en bestuurders hierover te informeren, en samen met deze partijen en de staalslakleveranciers de staalslakken te verwijderen als er sprake is van milieuvervuiling? Kunt u hierbij ook de toepassingen van hydraulisch menggranulaat meenemen?
Ja. Ik wil met de medeoverheden komen tot een gezamenlijke aanpak voor bestaande toepassingslocaties van staalslakken. Dat doen we via het BO Bodem, waarin het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) zijn vertegenwoordigd.
De aanpak richt zich op het in beeld brengen van bestaande toepassingen, het beoordelen van risico’s en, waar nodig, het treffen van maatregelen. De inzet is een risicogerichte inventarisatie in lijn met de tijdelijke regeling. Te beginnen met grootschalige toepassingen en situaties waarbij risico’s kunnen ontstaan voor mens en milieu door direct contact.
Hoe reageert u op de uitspraak van Omgevingsdienst NL, die vreest dat afvalverwerkers staalslakken onvoldoende herkennen en het vervolgens behandelen als normaal afval?2
Staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, zijn afvalstoffen en vallen daarmee onder de kaders van het afvalstoffenrecht die eisen stellen aan de inzameling, het vervoer en de verwerking. Ze vallen onder sectorplan 29 van Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) steenachtig materiaal. De minimumstandaard is dan recycling. Afwijken is dan in de basis niet mogelijk, enkel door het volgen van de afwijkingsprocedure. Ook wanneer afvalverwerkers bij steenachtig materiaal niet zeker zijn van de aanwezigheid van staalslakken, zal het kader voor het verwerken hetzelfde zijn. Na adequate verwerking is het mogelijk om de staalslakken weer als bouwstof te gebruiken, bijv. als menggranulaat, mits hier uiteraard wordt voldaan aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen die gelden ter bescherming van milieu en gezondheid, in het bijzonder de tijdelijke regeling.
Hoe gaat u voorkomen dat staalslakken worden gemengd met andere afval- en bouwstoffen en daarmee uit het zicht raken?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zijn staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, afvalstoffen en vallen onder de minimumstandaard recycling. Bedrijven moeten steenachtig afval gescheiden houden, tenzij zij een vergunning hebben voor mengen (art. 3.195 en art. 3.196 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). Het is vervolgens toegestaan om het menggranulaat als bouwstof te gebruiken, mits hiervoor uiteraard de geldende wettelijke kaders worden nageleefd.
Welke regels zijn er voor hergebruik en verwerking van verwijderde staalslakken? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat bedrijven en afvalverwerkers die staalslakken verwijderen lokale toezichthouders actief moeten informeren over het hergebruik en de verwerking van staalslakken?
In de beantwoording van de vragen 6 en 7 geef ik aan welke regels hiervoor gelden. Hieruit volgt dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn. Zowel het afvalstoffenrecht (ten aanzien van inzameling, vervoer en verwerking) als de kaders van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit (ten aanzien van het toepassen als bouwstof) bieden toezichthouders en het bevoegd gezag voldoende mogelijkheden voor toezicht en handhaving in de keten. Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt daarbij dat er momenteel gewerkt wordt aan het invoeren een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken.
Bent u bereid staalslakken aan te merken als afval in plaats van bouwstof?
Dat is niet mogelijk. Een materiaal heeft de afvalstatus wanneer aan de definitie uit de Wet milieubeheer wordt voldaan: afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Het is niet mogelijk om materialen generiek de afvalstatus te geven of juist te zeggen dat bepaalde materialen generiek nooit afval zijn. Naast de definitie van afvalstof, bevat de Wet milieubeheer voorwaarden om te beoordelen of een materiaal een bijproduct of einde-afvalstof is. Voldoet het materiaal aan alle vier de voorwaarden voor bijproduct of einde-afval, dan is het materiaal geen afvalstof. De beoordeling of een materiaal wel of geen afvalstof is, moet per geval plaatsvinden. Dat is omdat alle feiten en omstandigheden (zoals herkomst, verwerking en toepassing) en de intentie van de houder van belang zijn. Het is aan het bedrijf, als houder van het materiaal, om aan te tonen dat geen sprake is van een afvalstof. Omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport kunnen vanuit hun vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstaken in een specifieke casus tot een eigen oordeel over de afvalstatus komen. Het Rijk is stelselverantwoordelijke en geeft tekst en uitleg, in de vorm van handreikingen, ministeriële regelingen, om bedrijven en bevoegde gezagen te helpen.
Het bericht '56 procent van Nederlanders draait verwarming niet open vanwege te hoge energiekosten: ’Kiezen tussen warm blijven of eten op tafel' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Telegraaf dat steeds meer Nederlanders besluiten de verwarming dicht te draaien vanwege te hoge energiekosten?1
Kunt u kenbaar maken of deze cijfers in overeenstemming zijn met de gegevens van het ministerie? Zo ja, kunt u deze inzichtelijk maken en specificeren per gezinssituatie en onderverdelen in kinderen, volwassenen en senioren?
Hoe verklaart u deze trend van verhoogde energiearmoede en een van de hoogste gasprijzen van Europa? Waarom is het als kabinet niet gelukt deze trend te keren?
Klopt het dat het kabinet zich nog steeds heeft gecommitteerd aan het niet laten toenemen van armoede en het tegengaan van de langetermijngevolgen van armoede?
Hoe verantwoordt u dan de oplopende energiearmoede en het feit dat nu één op de twaalf kinderen opgroeit in energiearmoede?2
Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan en onmiddellijke verlichting voor gezinnen te bieden, nu het publieke energiefonds nog een jaar op zich laat wachten?
Deelt u de mening van de Stichting Consumer Justice (CJF) dat de grote energieleveranciers misbruik maken van de prijswijzigingsclausules en daarmee het consumentenrecht en mededingingsrecht hebben overtreden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een einde te maken aan telefonische werving, zoals de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voorstelt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het concept van de prijzenwaakhond in Zwitserland? Kunnen we soortgelijke bevoegdheden geven aan de ACM zodat zij de prijzen kunnen reguleren, controleren en, indien nodig, blokkeren? Zo ja, wanneer wilt u dit gaan invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zou het volgens u helpen om de energie betaalbaar te maken door deze publiek te organiseren en zeggenschap te geven aan bijvoorbeeld omwoners zoals we steeds meer zien gebeuren door het land heen? Zo ja, hoe bent u van plan dit nationaal te stimuleren? Zo nee, waarom niet?3
Erkent u dat het idee van de SP dat het reguleren van de prijzen van basisproducten, zoals energie en boodschappen, ervoor zorgt dat de (energie)armoede afneemt en gezinnen meer ruimte over houden in hun portemonnee? Zo ja, bent u bereid om deze maatregel te nemen? Zo nee, waarom niet?
De voortgangsrapportage Hertsteloperatie Toeslagen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Waarom acht u het disproportioneel om gegevensdeling tussen UHT en DUO wettelijk mogelijk te maken teneinde inzicht te krijgen in welke jongeren een studieschuld hebben als gevolg van de toeslagenaffaire, terwijl dezelfde informatie wel noodzakelijk is om de omvang en aard van het probleem in kaart te brengen?1
Kunt u volledig uiteenzetten welke juridische obstakels bestaan voor gegevensdeling tussen UHT en DUO, en waarom deze niet kunnen worden weggenomen met een zorgvuldig vormgegeven wettelijke grondslag die privacy waarborgt?
Welke alternatieven heeft u onderzocht om toch inzicht te krijgen in de omvang van studieschulden van jongeren die geraakt zijn door de toeslagenaffaire, zonder dat daarvoor directe gegevensuitwisseling nodig is?
Kunt u uitleggen waarom het oordeel van het CBS dat een dergelijk onderzoek «vooralsnog niet uitvoerbaar» is, betekent dat het überhaupt niet kan worden uitgevoerd, in plaats van dat wordt onderzocht onder welke voorwaarden het wél uitvoerbaar kan zijn?
Hoe verhoudt uw standpunt zich tot de aanbevelingen van diverse belangenorganisaties (Het Onafhankelijk Jongerenpanel Toeslagen (OJPT), Ombudsman Rotterdam-Rijnmond (ORR) en de Rijnmondse Alliantie) en gedupeerden zelf, die juist pleiten voor inzichtelijkheid en transparantie in de omvang van jongerenproblematiek binnen de toeslagenaffaire?
Hoe waarborgt u dat jongeren die wél een studieschuld hebben als gevolg van de toeslagenaffaire volledig worden geholpen als er geen systematisch inzicht bestaat in welke jongeren dit betreft?
Bent u bereid om samen met DUO, UHT, het CBS en privacyexperts te verkennen welke (geanonimiseerde of statistische) methoden wél mogelijk zijn om de gevraagde informatie te verzamelen, en zo nee, waarom niet?
Erkent u dat zonder inzicht in aantallen, gemiddelde hoogte en totale studieschuld, het onmogelijk is voor de Kamer om weloverwogen beleid te maken of te beoordelen of bestaande compensatie voldoende is?
Waarom acht u het acceptabel dat er anno 2025 nog steeds geen volledig beeld bestaat van de financiële schade die jongeren persoonlijk hebben geleden door de toeslagenaffaire, inclusief studieschulden?
Het bericht ‘Consortium wil wettelijke bezorgtaak van PostNL overnemen’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van het FD dat verschillende partijen de wettelijke bezorgtaak van PostNL willen overnemen?1
Kunt u een tijdslijn geven van de gesprekken met PostNL over de bezorgplicht en wanneer Spotta en BusinessPost contact met het ministerie hebben gezocht?
Welke risico’s ziet u voor de continuïteit van de postbezorging wanneer de Universele Postdienst (UPD) wordt opgeknipt in meerdere uitvoerders? Kunt u dit per risico – logistiek, kwaliteitscontrole, arbeidsmarkt, aansprakelijkheid – uiteenzetten?
Zijn er juridische of logistieke belemmeringen voor meerdere partijen om gezamenlijk de UPD uit te voeren, bijvoorbeeld rond aansprakelijkheid, foutafhandeling, uniforme tarieven en landelijke dekking?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, mochten deze gesprekken toch plaatsvinden, de werknemerspositie van zowel de huidige postbodes als de nieuwe werknemers hetzelfde blijven en waar mogelijk versterkt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huidige postbodes hun baan behouden ongeacht welk effect dit heeft voor PostNL?
Hoe verantwoordt u concurrentie rondom de UPD als dat een belangrijk onderdeel is van de taken van het Rijk? Bent u bereid de concurrentie tegen te gaan? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Hoe beschermt u de arbeidsvoorwaarden van werknemers in een markt die alleen maar verder concurreert? Bent u bereid hier stappen in te ondernemen als blijkt dat werknemers de dupe zijn van de concurrentiestrijd?
Deelt u de analyse dat de voortdurende problemen met PostNL – zoals verlieslatende uitvoering, druk op arbeidsvoorwaarden, teruglopende kwaliteit en het herhaaldelijk vragen om staatsteun – laten zien dat de liberalisering en verzelfstandiging van de postmarkt mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat essentiële en publieke diensten, zoals de postbezorging, geborgd moeten worden door te functioneren zonder winstoogmerk en concurrentie in plaats van afhankelijk te zijn van commerciële belangen die primair gericht zijn op winst in een krimpende markt?
Bent u bereid te onderzoeken hoe de UPD zou functioneren in publieke handen of als een niet-commerciële organisatievorm, bijvoorbeeld een publiek bedrijf, zodat continuïteit, betaalbaarheid en arbeidsvoorwaarden voorop staan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat binnen scherpe marktomstandigheden, zoals op de postmarkt, concurrentie lage prijzen tot gevolg heeft die zullen worden ingelost op arbeid, zoals bijvoorbeeld CNV aangaf bij de intrede van Spotta op de postmarkt?2 Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u de waarschuwing van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Raad voor de Rechtspraak dat de postbezorging miljoenen brieven te laat gaat bezorgen door het opheffen van de Postwet en zelfs in strijd is met Europese eisen en rechtsbescherming?3, 4 Zo ja, volgt u de adviezen van de ACM op? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de negatieve ketteneffecten die het opheffen van de UPD zullen hebben op de betrouwbaarheid van de postbezorging? Zo ja, hoe vangt u deze op? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat 1 op de 6 Nederlanders stressvol werk heeft, vooral in de zorg en het onderwijs |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 1 op de 6 Nederlanders stressvol werk heeft, vooral in de zorg en het onderwijs?1
Wat is uw verklaring voor het feit dat de beroepen waarbij werknemers veel stress ervaren met name in de publieke sector te vinden zijn? Deelt u de analyse dat dit te maken heeft met de onderwaardering van de publieke sector door de kabinetten van de afgelopen decennia? Zo ja, wat gaat u doen om deze onderwaardering te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de personeelstekorten in deze cruciale sectoren groter dreigen te worden als gevolg van de stress die werknemers ervaren? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om de werkstress voor de beroepen waarbij deze het hoogst is af te laten nemen?
Vindt u het ook opvallend dat de werknemers die de meeste stress ervaren niet degenen met de hoogste inkomens zijn, maar juist vaak degenen met een lager of middeninkomen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat deze werknemers naast minder stress ook een betere beloning voor hun zware werk verdienen? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten?
Belangenverstrengeling door enkele wetenschappers |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Bruijn , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wetenschappers met belangen beïnvloeden obesitasdebat met «zeer overdreven» cijfers»?1
Deelt u de mening dat het onwenselijk is indien wetenschappers een rol spelen in het maatschappelijke en politieke debat, maar tegelijkertijd ook betaald worden door commerciële bedrijven die baat hebben bij een bepaalde uitkomst van dat debat?
Is dit met meer medicijnen of hulpmiddelen gebeurd? Hoe houdt u hier zicht en controle op?
Maakt u zich zorgen over de beïnvloeding van commerciële belangen van bedrijven op politieke besluitvorming?
Welke waarborgen zijn er momenteel om dit soort belangenverstrengeling te voorkomen? In hoeverre zijn deze voldoende?
Welke consequenties volgen er indien een wetenschapper diens nevenfuncties niet vermeld en daarmee economische belangen boven publieke belangen zet? In hoeverre zijn deze voldoende?
In hoeverre is op het Ministerie van VWS en door het Zorginstituut het manifest waarbij deze belangenverstrengeling plaatsvond meegewogen bij het besluit om afslankmedicatie wel of niet te vergoeden?
Deelt u de mening dat een nationaal geneesmiddelenfonds een begin zou kunnen zijn om dit soort commerciële belangen in de zorg voor mensen te voorkomen?
Kunt u een nadere toelichting geven op uw besluit om niet door te gaan met de afschaffing, als uw streven is om grip op migratie te krijgen?
De bescherming van de arbeidsmigrant staat voorop.
Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. heeft het loslaten van de mogelijkheid om in te houden op het minimumloon voor huisvesting op dit moment meer nadelige dan positieve gevolgen voor de arbeidsmigrant.
Het kabinet heeft daarom besloten dat werkgevers vooralsnog maximaal 25% van het Wettelijk minimumloon in rekening mogen blijven brengen voor huisvestingskosten. De geplande start van de afbouw van deze regeling gaat daarom per 1 januari 2026 niet door.
Mijn voorganger schreef reeds dat het niet gemakkelijk is om een eenduidig oordeel te geven over de werking van de inhoudingsmogelijkheid ten aanzien van huisvesting.1 Aan de inhoudingsregeling voor huisvesting zitten verschillende kanten, zoals een eerdere verkenning laat zien.2 Enerzijds draagt de inhoudingsmogelijkheid voor huisvesting eraan bij dat werkgevers huisvesting regelen voor werknemers, met name arbeidsmigranten. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Dit gebeurt op een transparante wijze (zichtbaar op het loonstrookje), voor een gemaximeerd deel van het Wml (25%) en alleen voor gecertificeerde huisvesting of huisvesting door een woningcorporatie. De inhoudingsmogelijkheid maakt het voor werkgevers en werknemers makkelijker om de huurbetaling vooraf te regelen en beperkt incassorisico’s voor de aanbieders van huisvesting. In die zin kan de inhoudingsmogelijkheid zowel de arbeidsmigrant, als de aanbieder van huisvesting ontzorgen. De Arbeidsinspectie controleert op de voorwaarden van de inhoudingsregeling op het minimumloon. Anderzijds toont de verkenning ook aan dat er werkgevers zijn die de regeling misbruiken. De regeling vergroot de afhankelijkheid voor arbeidsmigranten van werkgevers en kan bijdragen aan een onwenselijk verdienmodel. Alles overwegende, is het oordeel dat het afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Tegelijkertijd geldt dat misstanden nooit volledig zijn uit te sluiten. Het blijft belangrijk om beleid te maken dat rekening houdt met de kwetsbare positie van veel arbeidsmigranten.
Daarom zet het kabinet zich in om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (hierna: Aanjaagteam), ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Hierin is van belang dat sinds 1 januari 2024 een landelijk netwerk van informatiepunten wordt gerealiseerd, de Work in NL-informatiepunten, waarbij ook meer specialistische hulp en juridische begeleiding vanuit het Juridisch Loket beschikbaar is.3
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werkt daarnaast aan een wetsvoorstel dat moet zorgen voor een in de praktijk werkbare en verbeterde huurbescherming voor zowel arbeidsmigranten als verhuurders. De Kamer is daar recent over geïnformeerd4, de verwachting is dat er in 2026 een wetvoorstel voor consultatie wordt voorgelegd. Het wetsvoorstel Versterking regie op de volkshuisvesting van de Minister van VRO zal daarnaast door middel van een verplicht volkshuisvestingsprogramma voor Rijk, provincies en gemeenten moeten leiden tot meer huisvesting voor doelgroepen waaronder arbeidsmigranten. Dit wetsvoorstel ligt in bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 11 november 2025 de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) aangenomen. Daarmee pakken we malafide uitleners aan waardoor ook de positie van kwetsbare arbeidskrachten zoals arbeidsmigranten verbetert.
Op basis van welke adviezen bent u gekomen tot uw afweging?
De basis voor deze afweging is de uitgevoerde ambtelijke verkenning naar de inhoudingsmogelijkheid. Mijn voorganger heeft die verkenning op 6 februari 2025 met uw Kamer gedeeld.5 In deze verkenning zijn de voor- en nadelen van de inhoudingsmogelijkheid op een rij gezet. Er is destijds gesproken met de Arbeidsinspectie, vakbonden FNV, CNV en VCP, werkgeversorganisaties VNO-NCW/MKB-NL, AWVN, LTO, ABU en NBBU, werkgevers in de uitzend-, land- en tuinbouwsector.
Kunt u aangeven waarom u afwijkt van het advies van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigratie?
Het Aanjaagteam heeft geen aanbeveling opgenomen die specifiek adviseert om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen. Het Aanjaagteam heeft in haar advies als doel gesteld om de afhankelijkheid van arbeidsmigranten van de werkgever te verminderen en hun positie te verbeteren. Ten aanzien van huisvesting beval het Aanjaagteam aan om de huurbescherming voor arbeidsmigranten te verhogen en het arbeids- en huurcontract te ontkoppelen op papier en in de praktijk.6 Dat is gebeurd via de per 1 juli 2023 in werking getreden Wet Goed Verhuurderschap. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant voor zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor dat als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Daarnaast werkt de Minister van VRO, zoals eerder aangegeven, aan een wetsvoorstel dat de huurbescherming en huurprijsbescherming voor arbeidsmigranten moet borgen.
Vooruitlopend op wetgeving worden er tussen sociale partners afspraken gemaakt over huisvesting van arbeidsmigranten. Zo is in de uitzend-cao geregeld dat een werknemer na het aflopen van de uitzendovereenkomst nog vier weken kan verblijven in de gehuurde huisvesting, tegen dezelfde huurprijs.
Daarnaast heeft het Aanjaagteam aanbevolen de zelfredzaamheid van arbeidsmigranten te vergroten.7 Daarom werken we aan de verbetering van de informatie, hulp en dienstverlening aan arbeidsmigranten door middel van de eerder genoemde Work in NL-informatiepunten.
Bent u er zich van bewust dat de koppeling een verdienmodel is voor de uitzendsector, ook vanwege het fiscale voordeel dat ontstaat bij aftrek van de huur van het brutoloon?
Een van die nadelen die uit de verkenning naar voren komt is dat de regeling gebruikt kan worden als verdienmodel. Zo zien we dat werkgevers die ter kwade trouw zijn de regeling misbruiken om meer kosten dan gerechtvaardigd op basis van de geboden kwaliteit te verhalen op hun werknemers. Om die nadelen tegen te gaan moeten we doorgaan met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam, zeker op het terrein van huisvesting.
Bent u er zich van bewust dat de Nederlandse Arbeidsinspectie al meerdere malen expliciet heeft gewaarschuwd dat het totaalpakket van loon/huisvesting als «verdienmodel en pressiemiddel» wordt gebruikt en gepaard gaat met misstanden waarbij er een wanverhouding bestaat tussen de ingehouden huur en de kwaliteit van de huisvesting?
De Arbeidsinspectie maakt, zoals ook aangegeven in de verkenning, vanuit haar positie een andere weging. In het antwoord op vraag 1 heb ik de weging van het kabinet uiteengezet.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de SER? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Gelet op de betrokkenheid van sociale partners bij de verkenning die is uitgevoerd en de daarin opgenomen standpunten van sociale partners, is er niet opnieuw geconsulteerd.
Heeft u uw voorgenomen besluit voorgelegd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie? Zo ja, welk antwoord heeft u gehad? Zo nee, waarom heeft u uw voorgenomen besluit niet voorgelegd?
Ja, de Arbeidsinspectie heeft in het besluitvormingsproces bevestigd dat haar advies zoals verwoord in eerdere beslisnota’s (zie antwoord op vraag 5) ongewijzigd is.
Met welke organisaties heeft u gesproken in aanloop naar uw besluitvorming?
Het besluit is kenbaar gemaakt aan de sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Omdat de standpunten van sociale partners zijn opgenomen in de verkenning die is uitgevoerd en daarna nogmaals kenbaar zijn gemaakt via de internetconsultatie van de algemene maatregel van bestuur heeft plaatsgevonden, heb ik geen nadere gesprekken gevoerd om te komen tot mijn besluit.
Welke adviezen hebben deze organisaties u gegeven?
Ik heb kennis genomen van de standpunten van de organisaties middels de verkenning8 naar de inhoudingsregeling en de internetconsultatie9 van de algemene maatregel van bestuur.
Hoe heeft u deze adviezen gewogen?
Het oordeel is dat het afschaffen op dit moment meer nadelen dan voordelen voor de arbeidsmigrant heeft. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt zijn arbeidsmigranten nu voor hun huisvesting vaak afhankelijk van hun werkgever, helemaal als zij nieuw zijn in Nederland. De inhoudingsregeling faciliteert dat werkgevers huisvesting regelen. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren door uitvoering te geven aan verschillende maatregelen van het Aanjaagteam, ook op het terrein van huisvesting. Die maatregelen gaan ervoor zorgen dat op termijn afschaffing van de inhoudingsregeling minder nadelen krijgt en de weging anders uit kan pakken.
Kunt u aangeven hoe uw besluit zich verhoudt tot de Wet goed verhuurderschap, artikel 3, lid a?
Vermoedelijk wordt hier gedoeld op artikel 2, lid 3 onderdeel a van de Wet Goed Verhuurderschap. Dit artikel ziet op het afzonderlijk vastleggen van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst. Per 1 juli 2023 is de Wet Goed Verhuurderschap inwerking getreden. Die wet verplicht verhuurders om, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst vast te leggen. Het doel van het scheiden van de huurovereenkomst en de arbeidsovereenkomst is dat de arbeidsmigrant inzake zijn huisvesting minder afhankelijk wordt van de werkgever. Het kan dan nog steeds zijn dat dezelfde partij deze contracten aanbiedt, maar de scheiding zorgt ervoor als het arbeidscontract wordt beëindigd de huisvesting niet ook per definitie direct beëindigd wordt, omdat er een apart huurcontract is. Dat draagt bij aan een sterkere positie van de arbeidsmigrant.
Deze wetgeving is een goede stap in het minder afhankelijk maken van arbeidsmigranten ten opzichte van werkgevers. Het op termijn afschaffen van de inhoudingsmogelijkheid zou een volgende stap kunnen zijn. In de conclusie op de eerder genoemde verkenning werd geconstateerd dat er eerst nog meer stappen op het terrein van huisvesting nodig zijn, alvorens het verantwoord is om de inhoudingsregeling voor huisvesting af te schaffen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Vacatures voor renovatie Binnenhof duiden op schijnzelfstandigheid' |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten van de Aannemersfederatie, FNV & CNV dat er sprake is van schijnzelfstandigheid bij de renovatie van het Binnenhof?1
Deze berichten zijn ons bekend, maar het Rijksvastgoedbedrijf herkent zich niet in de berichtgeving. Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd. Dat betekent overigens niet dat er geen ruimte is voor zelfstandigen binnen de Rijksoverheid. Daar waar het mogelijk is om voor eigen rekening en risico te werken, en waar geen sprake is van gezag, kunnen zelfstandigen worden ingezet.
Bij het Rijksvastgoedbedrijf, noch bij de voor het Binnenhof door het Rijksvastgoedbedrijf gecontracteerde aannemers, zijn meldingen ontvangen van de bonden. Daarnaast hechten het Rijksvastgoedbedrijf en de aannemers eraan dat de vakbonden wanneer de wens daartoe bestaat, een bezoek kunnen brengen aan de bouwplaats. Er is geen verzoek ontvangen van FNV en CNV om een bezoek te brengen aan de bouwplaats. Op de bouwplaats van het Binnenhof gelden veiligheidsmaatregelen, waardoor deze niet vrij toegankelijk is. Dit geldt voor meer bouwplaatsen in Nederland. Vanwege de veiligheidsbeperkingen is het maken van een afspraak voorafgaand aan het verkrijgen van toegang tot de bouwplaats noodzakelijk. Van een van de aannemers hebben wij vernomen dat op 27 oktober jl. contact is opgenomen. Dit heeft nog niet geleid tot een afspraak om de bouwplaats te bezoeken.
In algemene zin is het kabinet van mening dat de Rijksoverheid zelf het goede voorbeeld moet geven bij de uitvoering van beleid en zich aan geldende wet- en regelgeving moet houden. In dat kader wordt het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk naar nul afgebouwd, voor 1 januari 2026. Hiervoor is eerder ook een circulaire ontwikkeld, waarmee ieder departement is opgeroepen om in hun inhuurbestand bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht is. Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe is het mogelijk dat schijnzelfstandigheid zich voordoet op een bouwplaats van het Rijksvastgoedbedrijf terwijl het Rijk tegelijkertijd zich inzet om schijnzelfstandigheid te beperken?
Zie het antwoord op vraag 1. Bij het Rijksvastgoedbedrijf zijn geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend. Van de gecontracteerde aannemers wordt ook verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u inzage geven in hoe de aanbesteding is verlopen met de verschillende bedrijven waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid?
Over de renovatie van het Binnenhof wordt uw Kamer geïnformeerd met halfjaarlijkse voortgangsrapportages. In deze rapportages wordt ook ingegaan op de contractering. In de Kamerbrief van 23 november 2016 (Kamerstuk 34 293, nr. 31) is toegelicht dat het project renovatie Binnenhof geheim is verklaard in de zin van de Aanbestedingswet 2012. Dit mede gebaseerd op het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het geheim verklaren heeft als doel om informatie bij een zo klein mogelijke groep van marktpartijen te houden. Dit heeft onder meer tot gevolg dat werkzaamheden voor de renovatie door het Rijksvastgoedbedrijf aan een of meer partijen worden opgedragen zonder dat een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd.
Bij hoeveel werknemers is er sprake van schijnzelfstandigheid op het Binnenhof, mocht u geen concrete getallen hebben, dan graag een schatting?
Er zijn bij het Rijksvastgoedbedrijf geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend.
Hoelang is er al sprake van schijnzelfstandigheid? Is dit al vanaf het begin van de renovatie in 2021 of is dit op een later moment pas geïnitieerd?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om de schijnzelfstandigheid op het Binnenhof tegen te gaan zoals is afgesproken binnen de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Hoe gaat specifiek de handhaving worden verbeterd?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten van het Rijksvastgoedbedrijf geborgd middels een aantal uniforme bepalingen. Gedurende de uitvoering wordt door het Rijksvastgoedbedrijf risicogestuurd getoetst op de werkwijze en het naleven van de processen door de opdrachtnemer. Daarnaast is dit onderwerp van gesprek in de voortgangsoverleggen van het Rijksvastgoedbedrijf met de opdrachtnemer en wordt de opdrachtnemer – indien noodzakelijk – gewezen op het strikt naleven van de wettelijke en contractuele bepalingen. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
In het kader van de verbetering van de handhaving is op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst weer volledig kan handhaven en weer met terugwerkende kracht naheffingen loonheffingen kan opleggen tot 1 januari 2025. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 geldt dat Belastingdienst – met inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen naheffingen kan opleggen als sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 24 juni 2022 inzake de Kabinetsreactie rapporten ARK en ADR en daaropvolgende voortgangsbrieven werken met en als zelfstandige(n) is enkel het verbeteren van de handhaving echter niet de oplossing van het probleem rondom schijnzelfstandigheid. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een aanpak langs drie lijnen waarin naast het verbeteren van de handhaving, een gelijker speelveld tussen contractvormen (lijn 1) en meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige (lijn 2) urgent zijn om stappen op te zetten.
Daarnaast heeft het kabinet de Kamer onlangs geïnformeerd dat de afgesproken verbetering op de handhaving van schijnzelfstandigheid wordt voortgezet en de zachte landing niet wordt verlengd2.
Bent u bekend met het signaal van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties dat intermediairs op grote schaal schijnzelfstandigen bemiddelen in de bouw ondanks de aangekondigde en lopende wetgeving? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, bent u bereid tot een rondetafelgesprek met deze organisaties?
Het kabinet voert regelmatig gesprekken met werkgevers-, werknemers en zelfstandigenorganisaties over de aanpak van schijnzelfstandigheid in den brede, maar ook als het gaat om specifieke sectoren zoals de bouw. Het doel hiervan is om tijdig signalen op te halen en met elkaar te delen. Tevens zijn er in aanloop naar de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 – maar ook in het afgelopen jaar – veel gesprekken gevoerd met brancheorganisaties om meer duidelijkheid te geven over het aangaan van de juiste arbeidsrelatie, en te werken conform wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de bouwsector. Deze gesprekken blijven wij waar nodig ook de komende periode voeren, ook als het gaat om de bouw.
Bent u zich bewust van waar soortgelijke situaties zich nog meer afspelen waar het Rijk onderdeel van uitmaakt? Zo ja, welke plekken zijn dat? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar te doen?
In algemene zin wordt er door het kabinet naar gestreefd het aantal schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk af te bouwen. Dat wil helaas (nog) niet zeggen dat er op dit moment helemaal geen sprake meer is van situaties waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarom zijn acties er op gericht het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen zo snel mogelijk naar nul af te bouwen, voor 1 januari 2026.
Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u, conform de motie Boon, op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers waarover het gaat zo snel mogelijk een vast contract krijgen aangeboden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn er geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf. In het algemeen benadruk ik dat de renovatie van het Binnenhof een grote en complexe bouwopgave is. Hiervoor is een grote noodzaak om (specialistisch) personeel te werven en te behouden. Via aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden wordt juist ingezet op de werving van personeel.
Is hier mogelijk sprake van een fiscaal delict doordat er sprake is van een belastingschuld van de werkgever? Zo ja, is de FIOD hiervan op de hoogte en wordt er een onderzoek gestart? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan deze vraag op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet beantwoorden. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat ook bij handhaving op het gebied van arbeidsrelaties het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD 2023) gevolgd wordt. Het Protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van delicten die voor mogelijke strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen, selecteert op het terrein van belastingen, douane en toeslagen. Als er sprake is van een fiscaal nadeel van meer dan € 100.000 en een vermoeden van opzet, wordt de zaak aangemeld.
Hoe verantwoordt u dat er bij aanbestedingen geen eisen worden gesteld ten aanzien van onderaannemers, zodat preventief al gehandhaafd kan worden op schijnzelfstandigheid?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat de kans op een ongeval hoger is voor werknemers in de flexibele schil, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt beperkt? Hoe wordt daarbij ook de toezicht verbeterd zodat ook de kleinere ongevallen, waar geen medische hulp bij nodig is, inzichtelijk worden gemaakt?2
Structureel werk zou moeten worden uitgevoerd op basis van een vast contract of een tijdelijk contract met uitzicht op vast. De realiteit is helaas dat veel structureel werk ook nog steeds wordt uitgevoerd door mensen in de flexibele schil. De werkgever hoort er primair voor te zorgen dat iedere werkende het werk gezond en veilig moet kunnen uitvoeren. Dat betekent op de werkvloer voor de werkgever mogelijk extra aandacht voor ervaring, opleiding, competenties, werkinstructies en toezicht om aan de zorgplicht te voldoen. Mede vanuit de Arbovisie 2040 wordt ingezet op nog meer bewustwording en kennis hierover richting werkgevers.
Indien er sprake is van een ernstig arbeidsongeval, is de werkgever verplicht dit te melden aan de Arbeidsinspectie. Naast deze gemelde arbeidsongevallen, dient de werkgever ook op basis van artikel 9 lid 2 van de Arbowet een lijst bij te houden van arbeidsongevallen die hebben geleid tot verzuim van meer dan drie werkdagen. Bij dit soort arbeidsongevallen hoeft geen medische hulp nodig te zijn geweest. De werkgever dient de aard en datum te registreren en de gegevens toegankelijk te maken voor deskundigen als arbodeskundigen en arbodiensten.
Deelt u de mening dat een Bouwplaats-ID een goede oplossing is om meer toezicht te krijgen in de werkzaamheden op de bouwplaats, zeker ook preventief met betrekking tot schijnzelfstandigheid. Zo ja, wanneer bent u bereid dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Op 30 oktober jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd dat onvoldoende rechtvaardiging bestaat om ondernemingen en werkenden via een wettelijke verplichting te onderwerpen aan een allesomvattend Bouwplaats-ID systeem. Het belang van eerlijk, gezond en veilig werk op de bouwplaats kan evenwel worden onderschreven. De brief vermeldt mogelijke alternatieven die zonder wettelijke verplichting kunnen worden gerealiseerd.
De berichten ‘Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld’ en ‘Waar komen verwijderde staalslakken terecht? “Geen zicht op”’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van NU.nl en Investico, die meer dan honderd locaties hebben gevonden waar staalslakken zijn toegepast?1
Het is al langer bekend dat staalslakken op verschillende plekken in Nederland zijn toegepast als secundaire bouwstof. Dat er door recente berichtgeving meer historische locaties in beeld komen, is op zichzelf niet onverwacht. Het bevestigt vooral dat het zicht op bestaande toepassingen beter moet. Dat is precies de reden waarom ik de afgelopen periode een breed pakket aan maatregelen heb ingezet om risico’s te beheersen en meer grip te krijgen op de toepassing van staalslakken.
In het commissiedebat van 30 september jl.2 heb ik toegelicht dat ik mij zorgen maak over de huidige praktijk en dat daarom acht concrete acties zijn gestart waarmee wij stap voor stap een structurele verbetering realiseren:
Het feit dat ergens staalslakken zijn toegepast betekent niet automatisch dat er sprake is van risico’s voor mens of milieu. Dat hangt af van de wijze van toepassing, laagdikte en lokale omstandigheden. Bestaande locaties vallen onder toezicht van het bevoegd gezag, dat kan optreden wanneer wettelijke toepassingseisen of de zorgplicht niet zijn nageleefd.
Met de acties die nu lopen zetten wij nadrukkelijk stappen om het zicht op toepassingen te vergroten, risico’s te beperken en te zorgen voor een robuust en toekomstbestendig kader.
Waren deze locaties al bekend bij uw ministerie? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen meld-, informatie- of registratieplicht voor het toepassen van staalslakken. Er wordt momenteel wel gewerkt aan het invoeren van een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken om het bevoegd gezag beter in staat te stellen om toe te zien op de naleving van de wettelijke toepassingseisen. Naar verwachting treedt deze maatregel in het voorjaar van 2026 in werking. Het verbeteren van het zicht op toepassing van secundaire bouwstoffen is een thema waar in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan wordt gewerkt. Hierover wordt u voor het einde van het jaar geïnformeerd.
Zijn er meer locaties waarvan uw ministerie afweet dat er staalslakken zijn toegepast, die nog niet op de kaart van NU.nl en Investico staan? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Op 11 april 2024 is een overzicht van toepassingen van staalslakken door Rijkswaterstaat met uw Kamer gedeeld3. De vergelijking met het door NU.nl en Investico gepubliceerde overzicht van 115 locaties laat zien dat alle toepassingen uit dit RWS-overzicht daarin zijn opgenomen.
In het kader van de meest recente signaalrapportage van de ILT (Toepassing LD-staalslakken op land te risicovol voor milieu) heeft de ILT 10 locaties onderzocht. Deze is aan uw Kamer aangeboden op 17 april 20254. Acht van deze tien ILT-locaties komen voor in het Investico-overzicht. De locaties Hellevoetsluis en Strobosser Trekfeart die wel door de ILT zijn onderzocht, zijn niet opgenomen in het Investico-overzicht, maar dat lijkt logisch aangezien de slakken verwijderd zijn van deze locaties.
Zoals aangegeven in de signaalrapportage heeft de ILT nog aanvullend onderzoek gedaan naar andere locaties waar LD-staalslakken grootschalig zijn toegepast. Dit rapport bevindt zich in de afrondende fase en zal voor het eind van dit jaar openbaar worden gemaakt. De ILT kan al wel aangeven dat 7 van de onderzochte locaties niet voorkomen op de kaart van Nu.nl en Investico d.d. 8 oktober 2025.
Zijn er sinds de invoering van de vergunningplicht ook staalslakken toegepast? Zo ja, op welke locaties is dit gebeurd, en hoe zijn lokale toezichthouders betrokken?
Tot op heden is geen enkele aanvraag voor een ontheffing van de tijdelijke regeling staalslak ontvangen. Deze regeling is op 23 juli 2025 in werking getreden en bevat een verbod voor toepassingen op land van niet-vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak in laagdikten van meer dan 0,5 meter of op locaties waar direct contact niet is uitgesloten. Daarnaast geldt een vergunningplicht voor overige toepassingen op land van niet- vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak.
Het is mij niet bekend of sinds de invoering van de regeling dergelijke toepassingen hebben plaatsgevonden. Het is aan het bevoegd gezag (gemeenten) om toe te zien op de naleving van het verbod of de vergunningplicht. De regeling voorziet in de mogelijkheid van ontheffing van het verbod of de vergunningplicht. Die ontheffing wordt uitgevoerd door de ILT. Verder zijn er toepassingen die buiten de reikwijdte van de regeling vallen zoals bijvoorbeeld in beton of asfalt. Ik heb geen informatie over dergelijke toepassingen om de in antwoord 2 genoemde redenen.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken om zoveel mogelijk locaties te vinden waar staalslakken zijn toegepast, lokale toezichthouders en bestuurders hierover te informeren, en samen met deze partijen en de staalslakleveranciers de staalslakken te verwijderen als er sprake is van milieuvervuiling? Kunt u hierbij ook de toepassingen van hydraulisch menggranulaat meenemen?
Ja. Ik wil met de medeoverheden komen tot een gezamenlijke aanpak voor bestaande toepassingslocaties van staalslakken. Dat doen we via het BO Bodem, waarin het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) zijn vertegenwoordigd.
De aanpak richt zich op het in beeld brengen van bestaande toepassingen, het beoordelen van risico’s en, waar nodig, het treffen van maatregelen. De inzet is een risicogerichte inventarisatie in lijn met de tijdelijke regeling. Te beginnen met grootschalige toepassingen en situaties waarbij risico’s kunnen ontstaan voor mens en milieu door direct contact.
Hoe reageert u op de uitspraak van Omgevingsdienst NL, die vreest dat afvalverwerkers staalslakken onvoldoende herkennen en het vervolgens behandelen als normaal afval?2
Staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, zijn afvalstoffen en vallen daarmee onder de kaders van het afvalstoffenrecht die eisen stellen aan de inzameling, het vervoer en de verwerking. Ze vallen onder sectorplan 29 van Landelijk Afvalbeheerplan 3 (LAP3) steenachtig materiaal. De minimumstandaard is dan recycling. Afwijken is dan in de basis niet mogelijk, enkel door het volgen van de afwijkingsprocedure. Ook wanneer afvalverwerkers bij steenachtig materiaal niet zeker zijn van de aanwezigheid van staalslakken, zal het kader voor het verwerken hetzelfde zijn. Na adequate verwerking is het mogelijk om de staalslakken weer als bouwstof te gebruiken, bijv. als menggranulaat, mits hier uiteraard wordt voldaan aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen die gelden ter bescherming van milieu en gezondheid, in het bijzonder de tijdelijke regeling.
Hoe gaat u voorkomen dat staalslakken worden gemengd met andere afval- en bouwstoffen en daarmee uit het zicht raken?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zijn staalslakken die na een toepassing worden uitgegraven omdat men zich daarvan wil ontdoen, afvalstoffen en vallen onder de minimumstandaard recycling. Bedrijven moeten steenachtig afval gescheiden houden, tenzij zij een vergunning hebben voor mengen (art. 3.195 en art. 3.196 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). Het is vervolgens toegestaan om het menggranulaat als bouwstof te gebruiken, mits hiervoor uiteraard de geldende wettelijke kaders worden nageleefd.
Welke regels zijn er voor hergebruik en verwerking van verwijderde staalslakken? Bent u bereid maatregelen te nemen, zodat bedrijven en afvalverwerkers die staalslakken verwijderen lokale toezichthouders actief moeten informeren over het hergebruik en de verwerking van staalslakken?
In de beantwoording van de vragen 6 en 7 geef ik aan welke regels hiervoor gelden. Hieruit volgt dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn. Zowel het afvalstoffenrecht (ten aanzien van inzameling, vervoer en verwerking) als de kaders van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit (ten aanzien van het toepassen als bouwstof) bieden toezichthouders en het bevoegd gezag voldoende mogelijkheden voor toezicht en handhaving in de keten. Zoals ook bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geldt daarbij dat er momenteel gewerkt wordt aan het invoeren een meld- en informatieplicht voor het toepassen van staalslakken.
Bent u bereid staalslakken aan te merken als afval in plaats van bouwstof?
Dat is niet mogelijk. Een materiaal heeft de afvalstatus wanneer aan de definitie uit de Wet milieubeheer wordt voldaan: afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Het is niet mogelijk om materialen generiek de afvalstatus te geven of juist te zeggen dat bepaalde materialen generiek nooit afval zijn. Naast de definitie van afvalstof, bevat de Wet milieubeheer voorwaarden om te beoordelen of een materiaal een bijproduct of einde-afvalstof is. Voldoet het materiaal aan alle vier de voorwaarden voor bijproduct of einde-afval, dan is het materiaal geen afvalstof. De beoordeling of een materiaal wel of geen afvalstof is, moet per geval plaatsvinden. Dat is omdat alle feiten en omstandigheden (zoals herkomst, verwerking en toepassing) en de intentie van de houder van belang zijn. Het is aan het bedrijf, als houder van het materiaal, om aan te tonen dat geen sprake is van een afvalstof. Omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport kunnen vanuit hun vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstaken in een specifieke casus tot een eigen oordeel over de afvalstatus komen. Het Rijk is stelselverantwoordelijke en geeft tekst en uitleg, in de vorm van handreikingen, ministeriële regelingen, om bedrijven en bevoegde gezagen te helpen.
Het bericht '2325 schuldeisers, tienduizenden gedupeerden en miljoenen euro’s verdwenen: dit is het verhaal van Groupcard' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard2. De eerste bevindingen schetsen een zorgwekkend beeld. Uit het verslag komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor ernstige tekortkomingen in het bestuur en de administratie met grote financiële gevolgen voor mensen en organisaties die hierdoor geraakt zijn. Deze ontwikkelingen zijn verontrustend, vooral omdat het geld dat bedoeld was voor de inzet van mantelzorgers en ondersteuning voor mensen met een kleine beurs, mogelijk niet op juiste wijze is gebruikt. Ik begrijp dat dit voor veel mensen en gemeenten een enorme teleurstelling en financiële tegenslag is.
Erkent u, net zoals de curator, dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De eerste bevindingen van de curator zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van de situatie, zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1. Of er daadwerkelijk sprake is van onbehoorlijk bestuur is aan de curator om vast te stellen. De curator doet daar verder onderzoek naar dat nog enige tijd vergt. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Het is aan de betrokken partijen, zoals de curator en gemeenten zelf, om te bepalen of er juridische stappen nodig zijn.
Hoe kan dit faillissement voor gemeenten onverwacht zijn gekomen, als blijkt dat Groupcard al jaren haar financiën niet op orde had, geen administratie bijhield, verliezen leed en commerciële afspraken maakten die onrealistisch waren?
Deze situatie toont aan hoe moeilijk het kan zijn om de financiële gezondheid van een bedrijf volledig inzichtelijk te krijgen, vooral als er sprake is van onvolledige of vertraagde administratie en complexe bedrijfsstructuren. Dit benadrukt het belang van transparantie en tijdige signalering van financiële risico's bij bedrijven waarmee gemeenten een contract afsluiten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, deze situatie zich niet opnieuw zal voordoen, nu we weten van de curator dat er hier sprake is van het schuiven van gemeenschapsgeld om gaten te dichten?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt over de besteding van deze middelen verantwoording af aan de gemeenteraad. De contracten die gemeenten sluiten met externe partijen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan gemeenten zelf om nadere invulling te geven aan de manier waarop zij deze contracten afsluiten en de nakoming ervan contoleren.
Hoe verantwoordt u dat gemeenten dit soort taken uitbesteden aan commerciële partijen als dit zo grandioos mis kan gaan? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om dit publiek te organiseren zodat er, onder andere, beter toezicht op gehouden kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 1 september jl.3 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om hun armoedebeleid in te richten. Gemeenten kunnen daarbij kiezen voor het daarvoor contracteren van externe partijen. Dit kan voordelen hebben, bijvoorbeeld als gemeenten niet over de benodigde expertise of (uitvoerings)capaciteit of ICT-infrastructuur beschikken. Tegelijkertijd brengt dit risico’s met zich mee, zoals deze zaak pijnlijk duidelijk maakt. Of taken beter publiek georganiseerd kunnen worden, is een afweging die gemeenten zelf moeten maken. Het Rijk kan hierin geen voorschriften opleggen. Het is aan gemeenten om te bepalen welke vorm van organisatie het beste past bij hun lokale situatie en verantwoordelijkheden. Wel ben ik, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe zorgt u ervoor dat de gedupeerden en schuldeisers niet met niks achterblijven, nu blijkt dat er geen zicht is op een nieuwe overnamekandidaat?
De situatie voor gedupeerden en schuldeisers is zeer moeilijk, en ik begrijp de zorgen die hierover leven. In een faillissementssituatie zoals deze is het aan de curator om de beschikbare middelen te verdelen volgens de geldende regels. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd en een aantal bijeenkomsten voor de komende maanden gepland waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden of gecompenseerd kunnen krijgen, nu blijkt dat de schuld in de tientallen miljoenen loopt en er tienduizenden gedupeerden zijn? Zo ja, wilt u uitzoeken hoe deze compensatie toch kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De invulling hiervan valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. Om gemeenten ruimte te geven om zelf compensatie aan gedupeerde inwoners te regelen, heb ik het volgende bericht via de VNG en binnen de Belastingdienst gedeeld. Dit bericht zal ook worden verspreid via het Gemeentenieuws.
Door het faillissement van Groupcard hebben inwoners van veel gemeenten hun tegoedpas van dit jaar niet geheel kunnen verzilveren. De tegoedpas is bijvoorbeeld in het kader van gemeentelijk minimabeleid verstrekt. Meerdere gemeenten verkennen de mogelijkheden om het resterende tegoed op de pas alsnog aan de betreffende inwoners te geven, bijvoorbeeld door eenzelfde bedrag over te maken op de bankrekening of via breed geaccepteerde cadeaubonnen.
Een dergelijke uitbetaling van vrij besteedbaar geld past normaliter niet binnen de kaders van gemeentelijk minimabeleid of de bijstand. Aangezien een nieuwe tegoedpas voor de meeste gemeenten niet op korte termijn haalbaar is, biedt het Ministerie van SZW in dit specifieke geval de onderstaande ruimte en adviezen voor een uitbetaling. Het ministerie vertrouwt erop dat gemeenten dit als uiterste mogelijkheid benutten en zich ervoor inspannen dat de uitbetaling volgens de bedoeling van de tegoedpas wordt besteed.
Bovenstaande is niet van toepassing als de inwoner dubbele compensatie krijgt. Gemeenten die uitbetalen wordt daarom geadviseerd om ervoor te zorgen dat de rechten op een tegoed bij een doorstart of op een compensatie door de curator toekomen aan de gemeente.
De Hersteloperatie Kindertoeslagen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2024, met nummer ECLI:NL:RBROT:2024:13134, en van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2025, met nummer ECLI:NL:RBMNE:2025:2194?
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraken.
Een compensatieaanvraag van een door de toeslagenaffaire gedupeerde ouder geldt volgens deze gerechtelijke uitspraken voor alle jaren die de Dienst Toeslagen in haar dossiers heeft staan. Onderschrijft u deze oordelen, is er dus geen hoger beroep tegen deze uitspraken aangetekend en mogen ouders dus vertrouwen op de rechtszekerheid die deze uitspraken bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja waarom wel?
Ik onderschrijf de oordelen dat Dienst Toeslagen voor alle jaren waarvoor de ouder dit wenst, beoordeelt of recht bestaat op een herstelmaatregel. Daarom is geen hoger beroep tegen de uitspraken ingesteld. Ouders mogen er dan ook vanuit gaan dat alle jaren waarover zij een beoordeling wensen betrokken worden bij de beoordeling.
Worden op dit moment nog steeds telefonisch compensatieaanvragen aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de aanmeldtermijn is immers reeds verstreken. Het maakte daarbij overigens niet uit of er een gemachtigde bijstand verleende of niet. Telefonische compensatieaanvragen zijn daarbij destijds opgevolgd met een schriftelijke bevestiging.
Staat u dit ook toe als een gedupeerde een gemachtigde heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt een telefonische aanvraag tot compensatie gevolgd door een schriftelijke bevestiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De hersteloperatie is opgetuigd om gedupeerde ouders te helpen. De rechterlijke uitspraken laten zien dat de uitvoeringsorganisatie hersteloperatie toeslagen (UHT) problemen als gevolg van een telefonische aanvraag tot compensatie in het nadeel van gedupeerde ouders uitlegt. Zijn u meer situaties bekend waarbij de UHT zo in het nadeel van ouders handelt? Zo ja, welke?
Deze situaties zijn mij niet bekend. Het uitgangspunt is om gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren. Dat neemt niet weg dat er fouten gemaakt kunnen worden.
Vindt u de beide bij de rechtbanken gevoerde procedures passen in de uitgangspunten terughoudendheid, zorgvuldigheid en de-escalatie, die bij een procederende overheid horen (zie de brief van de Staatssecretaris van Rechtsbescherming van 4 juli 2025, nr. 64 2040)? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wens om niet tegenover ouders te staan vormt een centraal uitgangspunt voor de hele hersteloperatie. Dit is ook met uw Kamer gedeeld in de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen periode jan-apr 20231. Dienst Toeslagen heeft mede hierom ervoor gekozen om geen hoger beroep in te stellen in de twee genoemde rechtszaken, hetgeen past in de genoemde uitgangspunten van terughoudendheid, zorgvuldigheid en dejuridisering. Op die manier wordt gemonitord dat een ouder alleen met hoger beroep wordt geconfronteerd als het gaat om zwaarwegende principiële punten.
Om te voorkomen dat erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire onnodige gerechtelijke procedures moeten doorlopen blijf ik in contact met ouders en gemachtigden en blijf ik vol inzetten op responsieve afhandeling van eventuele bezwaren of beroepen. Monitoring van de (hoger) beroepszaken is hier onderdeel van.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat erkende slachtoffers van de toeslagenaffaire onnodige gerechtelijke procedures moeten doorlopen, die kunnen leiden tot hernieuwd slachtofferschap? Bent u het ermee eens dat dit een uiterste prioriteit moet zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen met de uitspraken van vergelijkbare gevallen uit het verleden waarin gedupeerden geen bezwaar of beroep hebben ingediend?
Dienst Toeslagen treed in overleg met de ouder om duidelijk te krijgen op welke toeslagjaren de aanvraag ziet. Er bestaat in Nederland een laagdrempelige rechtsbeschermingspraktijk. Specifiek voor de hersteloperatie met gesubsidieerde rechtsbijstand. Indien een belanghebbende niet in bezwaar, beroep en hoger beroep gaat mag in beginsel op instemming met het voorliggende besluit worden vertrouwd.
Het feit dat de vergoeding van vervoerskosten voor een deel van de mensen met een beperking is verlaagd |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Heijnen , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde brief, waaruit blijkt dat de desbetreffende persoon er dit jaar fors op achteruit gaat als gevolg van de aanpassing van de aftrekpost voor medische vervoerskosten?1
Wij hebben kennisgenomen van de zorgen die de schrijver van de meegestuurde brief uit en begrijpen dat de aanpassing van de regeling voor sommige mensen ingrijpend kan zijn. De wijziging van de regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten ten aanzien van vervoerskosten, is bedoeld om de regeling te vereenvoudigen, beter uitvoerbaar te maken en aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen.
Met ingang van 2025 wordt in de regeling onderscheid gemaakt tussen zogenoemde «zorgkilometers» en «leefkilometers». Zorgkilometers zien op het vervoer voor het verkrijgen van genees -en heelkundige hulp (medische behandeling) of voor het verkrijgen van (farmaceutische) hulpmiddelen. Leefkilometers zien op het extra vervoer dat nodig is voor mensen die door ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen. De bedragen die sinds 2025 voor zorgkilometers en leefkilometers voor aftrek in aanmerking komen vervangen de vroegere berekening op basis van werkelijke kosten, die in de praktijk complex en foutgevoelig bleek te zijn.
Het forfaitaire bedrag van € 0,23 per kilometer is vastgesteld om aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen en om de regeling te vereenvoudigen. Dit bedrag past bij de variabele kosten (in enge zin) van autogebruik van een middenklasser en vormt daarmee een gemiddelde benadering. Daarbij is onderkend dat dit bedrag niet in alle individuele situaties volledig kostendekkend zal zijn, maar het forfaitaire karakter zorgt voor eenvoud en duidelijkheid voor mensen en in de uitvoering. Hiermee vervalt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun werkelijke vervoerskosten afzonderlijk te berekenen en te onderbouwen. Deze berekening was niet voor elke belastingplichtige even gemakkelijk te maken en leidde vaak tot discussies. Met deze vereenvoudiging wordt beoogd dat de regeling beter uitvoerbaar, doelmatiger en minder foutgevoelig wordt voor zowel burgers als de Belastingdienst.
We realiseren ons dat de vereenvoudiging in individuele gevallen kan leiden tot een lagere aftrek dan voorheen. De regeling is toegankelijker gemaakt voor burgers die de werkelijke kosten per kilometer lastig konden bepalen en bereikt daarmee meer mensen die dat nodig hebben. Naast de aftrek van € 0,23 per kilometer blijven de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden aftrekbaar, zoals tijdens de wetsbehandeling vorig jaar bij nota van wijziging is verduidelijkt.
In hoeverre is er bij het aanpassen van deze regeling rekening gehouden met het feit dat een deel van de mensen die hier gebruik van maken er hierdoor fors op achteruit zou gaan?
Bij de voorbereiding van de aanpassing is nadrukkelijk gekeken naar de gevolgen voor verschillende groepen belastingplichtigen. In de evaluatie van de regeling «aftrek specifieke zorgkosten» uit 2022 door Dialogic is geconcludeerd dat de toenmalige systematiek met werkelijke kostenberekening, naast complex en foutgevoelig leidt tot onduidelijkheid en een enorme administratieve last voor zowel burgers als de Belastingdienst.
De voorgestelde aanpassingen van de aftrek van vervoerskosten beogen de regeling te vereenvoudigen. Daarbij is onderkend dat sommige mensen minder aftrek zullen ontvangen. Door de vereenvoudiging zullen naar verwachting meer mensen de regeling benutten en neemt het niet-gebruik af. Er is € 1 miljoen euro extra structureel beschikbaar gemaakt. Dit laat zien dat de verwachting is dat de regeling als geheel juist meer gebruikt zou worden.
Deze aanpassing past binnen de eerder aan de Kamer toegezegde vereenvoudiging van de regeling voor de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de evaluatie.2 Daarbij zijn de gevolgen voor de verschillende groepen in kaart gebracht.
Deelt u de mening dat mensen met een beperking toegang moeten hebben tot goed en betaalbaar medisch vervoer?
Ja. Mensen met een beperking moeten kunnen rekenen op goed en betaalbaar vervoer naar medische zorg. De fiscale aftrek is een van de instrumenten die daaraan kan bijdragen, maar niet de enige. Indien gebruik wordt gemaakt van ander vervoer dan een auto (niet zijnde een taxi) blijven de werkelijke vervoerskosten aftrekbaar. Onderkend is dat dit niet voor iedereen een optie zal zijn. In dat verband wordt gewezen op andere (vergoedings)mogelijkheden zoals via de Zorgverzekeringswet (Zvw-vervoer)en de Wmo, of via aanvullende regelingen van gemeenten of zorgverzekeraars. Met de vereenvoudiging van de fiscale regeling wordt beoogd dat deze beter aansluit bij het bestaande stelsel van voorzieningen en voor meer mensen begrijpelijk en toepasbaar is.
Voor mensen met relatief hoge vervoerskosten die mogelijk nadeel ondervinden van de forfaitaire regeling, kunnen deze bestaande voorzieningen een aanvullende tegemoetkoming bieden. Deze regelingen zijn niet nieuw, maar bestonden al voorafgaand aan de aanpassing van de fiscale aftrek.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «standstill»-principe uit het VN-Verdrag Handicap, dat stelt dat de positie van mensen met een beperking niet mag verslechteren?
Het kabinet acht de aanpassing in overeenstemming met het VN-verdrag Handicap. Het zogeheten «standstill» principe verplicht staten om geen maatregelen te nemen die leiden tot een verslechtering van de positie van mensen met een beperking.
De wijziging van de regeling beoogt geen verslechtering, maar een vereenvoudiging en verduidelijking van de fiscale ondersteuning. Daarbij is het vaste bedrag voor de zogenoemde leefkilometers verhoogd naar € 925, en is aanvullend € 1 miljoen structureel beschikbaar gesteld. Hierdoor verwacht het kabinet dat de regeling als geheel beter toegankelijk wordt en de doelgroep er per saldo op vooruitgaat. De overige vervoersvoorzieningen via de Zvw en de Wmo blijven ongewijzigd beschikbaar, waardoor het recht op toegankelijk en betaalbaar vervoer behouden blijft.
Zoals ook in de kabinetsreactie op de evaluatie van de regeling is aangegeven, wordt de werking van de aftrek specifieke zorgkosten onderdeel van structurele monitoring en evaluatie. Daarnaast zal bij de herziening van de onbelaste reiskostenvergoeding in 20283 specifiek aandacht worden besteed aan de hoogte van de kilometervergoeding en de vaste bedragen in de fiscale vervoersregeling, waaronder deze aftrekpost.
Bent u bereid om stappen te zetten, waardoor deze achteruitgang voor mensen met een beperking hersteld wordt? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het UMCG voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt?1
Dit bericht heeft zonder twijfel veel impact voor patiënten en hun naasten. Om in het belang van de patiënten tijdelijk de geplande operaties bij het UMCG te stoppen, vind ik een verstandig besluit. Tegelijkertijd ben ik bezorgd omdat het aangeeft hoe kwetsbaar deze vorm van zorg in Nederland georganiseerd is. Ik heb begin oktober alle umc’s uitgenodigd voor een gesprek over de voortgang van de bestuurlijke afspraken waar zij mij afgelopen zomer over hebben geïnformeerd. Ik vind het belangrijk dat deze afspraken op korte termijn ook vertaald worden in tastbare en concrete resultaten, zodat patiënten en hun naasten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede zorg en verdere verbetering van de kwaliteit. Na dit gesprek zal ik ook uw Kamer daarover informeren.
Wat is er precies aan de hand bij het UMCG? Wat wordt er bedoeld wanneer er wordt verwezen naar zorgen over «sociale veiligheid en kwaliteit van zorg en wetenschap»?2 Zijn dit zorgen die al langer spelen of zijn deze pas recent bekend geworden?
Het UMCG heeft op basis van zorgen over de sociale veiligheid en over de kwaliteit van zorg en integriteit van wetenschappelijk onderzoek binnen het centrum voor aangeboren hartafwijkingen, het besluit moeten nemen om geplande operaties voor patiënten met een aangeboren hartafwijking tijdelijk te staken en een onderzoek te laten uitvoeren. Het UMCG heeft de IGJ hierover geïnformeerd. Deze zorgen zijn recent expliciet gemaakt en vormen de directe aanleiding voor dit nader onderzoek. Het is niet de IGJ maar het UMCG zelf dat het besluit heeft genomen. Het is aan het UMCG om meer te delen over de inhoud van de zorgen, zodra het onderzoek hierna is afgerond.
Hoe komt het dat deze situatie is ontstaan?
In algemene zin gelden al langer zorgen over de organisatie van zorg voor aangeboren hartafwijkingen, deze zorgen hebben ook geleid tot de eerdere concentratiebesluiten. In juni vorig jaar hebben de umc’s besloten intensiever te gaan samenwerken om de kwaliteit van deze zorg te kunnen waarborgen. Het is betreurenswaardig dat ook deze voorgenomen intensieve samenwerking niet heeft kunnen voorkomen dat het UMCG nu heeft moeten besluiten tijdelijk de operaties te staken.
Volgens de toelichting van het UMCG is het besluit genomen naar aanleiding van geuite zorgen binnen de afdeling en de wens om hoogcomplexe zorg uitsluitend onder optimale randvoorwaarden te leveren. Vanuit dat oogpunt kiest het UMCG voor tijdelijk stoppen, het doen van onderzoek en maatwerkoplossingen per patiënt.
In hoeverre is er ruimte bij de andere UMC’s om de geschrapte operaties alsnog op tijd te laten plaatsvinden?
Het UMCG verwijst patiënten met een geplande ingreep de komende maanden naar de centra in Utrecht, Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Het UMCG stemt met de centra af hoe de capaciteit wordt ingezet, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de patiënten. Dit is maatwerk. De IGJ heeft aangegeven dat in de vier centra de basis voor goede zorg aanwezig is, maar dat samenwerking en personele borging blijvend aandacht vragen.
Wat wordt er gedaan om de betreffende patiënten te garanderen dat de zorg die zij nodig hebben kunnen blijven ontvangen?
Alle patiënten op de wachtlijst zijn door het UMCG persoonlijk benaderd over hun vervolgtraject en – waar van toepassing – over plaatsing in een ander centrum. Poliklinische zorg, niet-chirurgische behandelingen (zoals katheterisaties) en acute zorg blijven in Groningen beschikbaar. Voor vragen zijn telefonische aanspreekpunten ingericht. Daarbij wordt per patiënt maatwerk geleverd en worden ook de voorkeuren van patiënten en ouders meegewogen.
Is er ook gekeken naar mogelijkheden om de operaties in Groningen doorgang te laten vinden, door meer samen te werken met operatieteams uit de andere UMC’s? Zo nee, waarom niet?
Het UMCG heeft mij laten weten ervoor gekozen te hebben de geplande operaties tijdelijk te staken en patiënten – in overleg en per persoon – in voorkomende gevallen te verplaatsen naar andere centra. Gezien de aard van de gesignaleerde zorgen kiest het UMCG eerst voor herstel van de randvoorwaarden via onderzoek en organisatorische maatregelen, in plaats van directe voortzetting van operaties met inzet van externe teams. Er is landelijk ook onvoldoende capaciteit om deze optie uit te voeren, zo geeft het UMCG aan. Binnen het Netwerk Aangeboren Hartafwijkingen en met het Erasmus MC wordt nauw samengewerkt en afgestemd over deze situatie.
De stand van zaken van de uitvoering van de SP motie om te stoppen met de commerciële noodopvang |
|
Michiel van Nispen (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3424) die verzoekt om nog voor eind 2025 te stoppen met de commerciële noodopvang?
Ja.
Herinnert u zich de al eerder aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107) die verzoekt om de verdienmodellen van de commerciële noodopvang te stoppen?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen ondertussen zijn gezet om de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang te verminderen?
Hoe ver is deze commerciële noodopvang afgebouwd? Kun u een tussenstand geven? Zo nee, waarom niet?
Gaat het dit kabinet lukken deze naar nul af te bouwen voor het einde van het jaar? Zo ja, wat is de planning en voortgang? Zo nee, waarom niet?
Hoe is deze de afgelopen maanden afgebouwd? Kun u hier een overzicht en voortgang per maand van geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven met hoeveel commerciële partijen nog zaken wordt gedaan en hoeveel partijen dit begin dit jaar nog was?
Het onderscheid dat in de vraag wordt gesteld is op basis van de COA-gegevens moeilijk te maken. Het COA maakt in principe onderscheid tussen drie soorten opvangvormen. Dit betreft reguliere opvang, noodopvang en duurzame- of tijdelijke gemeentelijke opvang.
Reguliere opvang heeft een langere looptijd en voldoet altijd aan het programma van eisen voor reguliere opvang van het COA. Voor noodopvang geldt een apart programma van eisen en is het voorzieningenniveau doorgaans lager. Tijdelijke en Duurzame Gemeentelijke opvang wordt geëxploiteerd door gemeenten, onder eindverantwoordelijkheid van het COA. Alle deze opvangvormen komen voor in eigendom van het COA of een gemeente, maar ook via een huurconstructie met een commerciële partij. Daarnaast heeft het COA veel contracten met commerciële partijen voor bijvoorbeeld beveiliging, bouwwerkzaamheden et cetera.
Hoewel het moeilijk vast te stellen is met hoeveel commerciële partijen zaken wordt gedaan kan wel een opgave worden gedaan van het aantal plekken in hotels en op opvangboten die in gebruik zijn. Op 1 januari 2025 waren er ruim 19.000 opvangplekken in gebruik in hotels en op boten. De afgelopen periode is de bezetting harder gegroeid dan het aantal reguliere opvangplekken, met name door een groeiend aantal statushouders in de asielopvang.). Per 1 november 2025 zijn er 21.000 plekken beschikbaar in hotels en op boten. Zoals bij de vorige vraag vermeld stijgt het aantal reguliere opvangplekken gestaag van 40.000 plekken momenteel naar 51.000 op 1 januari 2027. In de loop van volgend jaar is het derhalve de verwachting dat het aandeel noodopvang in hotels en op boten zal dalen.
Het kabinet werkt verder aan maatregelen om de instroom te verminderen en de uitstroom vanuit het COA te bevorderen. Belangrijke onderdelen hiervan zijn de wetsvoorstellen omtrent de invoering van het tweestatusstelsel en de asielnoodmaatregelenwet. Verder wordt de uitstroom van statushouders bevordert door de bekostigingsregeling voor de doorstroomlocatie en de regeling stimulering uitstroom vergunninghouders (HAR+). Met deze maatregelen beoogt het kabinet het aantal asielzoekers en statushouders, en daarmee noodzakelijke noodopvangplekken, te laten dalen.
Kunt u aangeven hoeveel plekken begin dit jaar beschikbaar werden gesteld door commerciële partijen en hoeveel dit nu is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kostte de commerciële noodopvang in 2024? Hoe hoog zijn de kosten tot nu toe in het jaar 2025?
In 2024 is er in totaal € 2.375 miljoen uitgegeven aan kosten nood- en crisisnoodopvang opvang. De kosten voor 2025 kunnen bij de jaarrekening worden vastgesteld.
Verwacht u dat de kosten zullen dalen dit jaar? Zo ja, op basis waarvan zijn deze verwachtingen? Zo nee, wat doet u eraan om deze daling van kosten voor commerciële noodopvang alsnog voor elkaar te krijgen?
Het is de verwachting dat de kosten voor noodopvang dit jaar niet zullen dalen. Dit kan verklaard worden door de looptijd van de ontwikkeling van reguliere opvanglocaties en de licht stijgende bezetting bij het COA. Tegelijkertijd sluiten er veel opvanglocaties als gevolg van aflopende kortdurende overeenkomsten. Deze worden vaak vervangen met opnieuw noodopvang of kortdurende locaties. Ik zet er volop op in om de noodopvang zo snel mogelijk af te bouwen.
Heeft het verminderen van de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang prioriteit voor u?
Zie antwoord vraag 10.
Is het kabinet van mening dat het zeer onwenselijk is dat er veel geld wordt verdiend aan noodopvang door commerciële partijen terwijl de samenleving hier de rekening voor betaalt?
Ja. Om deze reden probeer ik de kosten voor de asielopvang te reduceren door 1) in te zetten op het omzetten van noodopvang naar reguliere opvanglocaties en 2) maatregelen te nemen om de instroom te beperken en de doorstroom van statushouders uit de COA opvang te bevorderen.
Welke stappen worden er de komende tijd gezet om de invloed van de commerciële noodopvang te beperken?
Zie antwoord vraag 12.
Het opstappen van de staatssecretaris van Financiën (Herstel en Toeslagen) |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Welke boodschap heeft u aan toeslagenouders en -kinderen die nu wederom in verdere onzekerheid worden gestort doordat er weer een verantwoordelijk bewindspersoon opstapt?
Wat betekent dit voor het oplossen van het toeslagenschandaal en de problemen van ouders en kinderen? Kunt u garanderen dat deze oplossingen geen verdere vertraging oplopen door de politieke chaos die dit kabinet heeft veroorzaakt?
Wat gaat uw kabinet doen om te voorkomen dat het wantrouwen richting de overheid en uw kabinet nog verder zal toenemen onder deze ouders en kinderen door het opstappen van de Staatssecretaris?
Wanneer komt er weer een Staatssecretaris op deze post?
Kunt u voor alle verschillende routes voor mensen voor het oplossen van het toeslagenschandaal gespecificeerd uiteenzetten hoe de planning loopt? Is er vertraging?
Loopt de uitvoering zoals gepland? Verwacht u vertraging door het opstappen van de NSC-bewindslieden en het inwerken van een nieuwe bewindspersoon?
De kansen en risico’s van het gebruik van AI in de zorg |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat artsen die leunen op AI minder scherp worden en ziektes minder goed herkennen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en volg de ontwikkelingen rondom AI in de zorg met aandacht. Het is goed dat er vanuit de wetenschap aandacht is voor zowel de kansen als de risico’s die de introductie van nieuwe technologieën, zoals AI, meebrengen. AI biedt kansen als ondersteunende technologie en zal het werk van zorgprofessionals gaan veranderen. De risico’s zullen samen met het veld zorgvuldig moeten worden onderzocht en in een lerende cultuur gezamenlijk moeten worden opgepakt.
Hoe verhoudt dit vermoedelijke «deskilling»-effect van het gebruik van AI in de gezondheidszorg zich tot de inzet van uw ministerie op het stimuleren van AI in de zorg?
Ik zie de kansen die AI de zorgsector als hulpmiddel biedt. Voorwaarde is dat de veiligheid van het zorgproces gewaarborgd blijft. Toepassing van AI vraagt uiteraard nieuwe vaardigheden van onze zorgprofessionals. Zij moeten voldoende worden toegerust om technologisch vaardig en kritisch geletterd te werk te kunnen gaan. Daarom heb ik onlangs in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)2 afspraken gemaakt over de inzet van generatieve en diagnostische AI.
Daar hoort ook bij dat zorgprofessionals trainingen kunnen volgen op het moment dat zij met deze AI tools aan de slag zullen gaan. Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en veilige inzet van AI toepassingen binnen hun organisatie. VWS ondersteunt de zorgsector met behulp van de inzet van opleidingsmiddelen en steun voor de Coalitie Digivaardig in de Zorg.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat het toenemende gebruik van AI in de Nederlandse zorg zal leiden tot afnemende vaardigheden van zorgprofessionals?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre wordt in de zorg in Nederland in de gaten gehouden of inzet van bepaalde AI-toepassingen ook zorgt voor ongewenste bijeffecten zoals het verlies van vaardigheden?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de digitale zorg, waaronder AI-toepassingen in de zorg. De IGJ maakt bij dat toezicht gebruik van het gepubliceerde Toetsingskader Digitale Zorg. Zorgaanbieders moeten beschikken over voldoende kennis over de risico’s en beperkingen van AI. De IGJ adviseert zorgaanbieders hierop alert te zijn, zowel bij de aanschaf, implementatie als het gebruik van generatieve AI-toepassingen. Bijvoorbeeld door het vaststellen van het doel van de toepassing, bepalen welke data nodig zijn, controleren van resultaten en beoordelen van risico’s. Het risico van verlies van vaardigheden is daarbij één van de mogelijke risico’s die bij de risicobeoordeling door de zorgaanbieder kan worden betrokken.
Organisaties die AI-systemen ontwikkelen of gebruiken, moeten sinds 2 februari 2025 zorgen dat hun werknemers «AI-geletterd» zijn op basis van de Europese AI-verordening3. In het AZWA staan daarnaast afspraken opgenomen over de AI-gereedheid bij zorgorganisaties en het gebruik van zelfevaluatietools voor het verbeteren van de AI-gereedheid. (Ongewenste) bijeffecten kunnen niet volledig op voorhand voorzien worden.
Wat is uw reactie op het bericht «AI kan radioloog vervangen bij borstkankerscreening, blijkt uit Nederlands onderzoek»?2
Ik ben bekend met het betreffende onderzoek naar de inzet van AI ter vervanging van één van de twee radiologen die een mammogram beoordeelt in het kader van het bevolkingsonderzoek borstkanker, evenals met andere onderzoeken naar de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Deze onderzoeken tonen aan dat AI potentie heeft om het bevolkingsonderzoek borstkanker verder te verbeteren. Dit is ook geconstateerd door de Gezondheidsraad, in het advies van maart 2024 over de verbetermogelijkheden voor het bevolkingsonderzoek borstkanker.5 De Gezondheidsraad adviseert wat betreft AI voorbereidingen te treffen voor de inzet in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Bij veranderingen in de bevolkingsonderzoeken, laat ik me doorgaans leiden door adviezen van de Gezondheidsraad die zijn gebaseerd op de stand van de wetenschap. Dat is van belang omdat het altijd gaat om het balanceren tussen het opsporen van kanker versus nadelen van screening zoals onnodige doorverwijzingen. Daarom treffen het RIVM en Bevolkingsonderzoek Nederland (BVO NL) op dit moment voorbereidingen voor de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek borstkanker. Hierover is uw Kamer op 20 maart 2025 geïnformeerd.6 De verwachting is dat AI op z’n vroegst in 2028 ingezet kan worden in het bevolkingsonderzoek, maar ter voorbereiding wordt er al wel mee proefgedraaid. Voor de implementatie van AI bij het bevolkingsonderzoek borstkanker is dekking voorzien in het AZWA.7
Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Slagt-Tichelman en Westerveld8 en de motie van het lid Claassen die is ingediend bij het Tweeminutendebat digitale ontwikkelingen in de zorg van 4 september 20259.
Wat zou het effect zijn op het uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker als voortaan één radioloog in plaats van twee nodig zou zijn om de scans te analyseren?
Met de inzet van AI bij het beoordelen van de mammogrammen in het bevolkingsonderzoek kan radiologiecapaciteit bespaard worden. Nu worden mammogrammen standaard door twee radiologen beoordeeld, met de inzet van AI zou dat inderdaad kunnen veranderen. Het vervangen van één radioloog door AI bij de beoordeling van een mammogram zal echter geen effect hebben op het verlengde uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker. De capaciteitsproblemen die het verlengde uitnodigingsinterval hebben veroorzaakt, liggen niet bij de radiologie. Het gaat vooral om een tekort aan laboranten waardoor het niet mogelijk is om de doelgroep iedere twee jaar uit te nodigen. De laboranten zijn verantwoordelijk voor het maken van de mammogrammen.
Wat zijn de mogelijkheden en plannen om deze techniek breder in te zetten in de Nederlandse borstkankerzorg en wordt dit vergoed?
Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 5, geldt voor het bevolkingsonderzoek borstkanker dat de inzet van AI wordt voorbereid. Hiervoor zijn middelen gereserveerd in het AZWA.
In hoeverre speelt hierbij ook het risico op «deskilling» van radiologen?
Voor het bevolkingsonderzoek geldt dat een mogelijk verlies van vaardigheden een belangrijk onderwerp is van afgeronde en lopende onderzoeken naar de inzet van AI ter vervanging van de radioloog. Dit is ook een belangrijk aandachtspunt voor het RIVM en BVO NL bij de voorbereidingen die zij treffen voor de inzet van AI in het bevolkingsonderzoek. Zij bekijken hoe AI zo kan worden ingezet dat het niet leidt tot het ongewenst verlies van vaardigheden van de radiologen. Onderwijs, training en kwaliteitsborging spelen hierin een belangrijke rol. Alleen zo kan worden gewaarborgd dat de inzet van AI het bevolkingsonderzoek verbetert. Overigens zien we in de landen waar AI al verder uitgerold is, zoals Zweden en Denemarken dat de uitkomsten van het bevolkingsonderzoek nog steeds accuraat zijn.
Herinnert u zich de uitspraak «Mijn doel is om in 2030 de administratietijd te halveren. Kunstmatige Intelligentie (AI) biedt veel mogelijkheden om hieraan bij te dragen en tegelijkertijd de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorgsector aan te pakken» van toenmalig Minister Agema?3In hoeverre onderschrijft u deze uitspraak? Wat zijn de meest recente schattingen van de mogelijkheden om de administratietijd in de zorg terug te dringen via AI?
Ik herinner mij deze uitspraak. Ik onderschrijf net als mijn ambtsvoorganger dat passende inzet van AI een van de mogelijkheden is om de administratietijd te verminderen. AI is daarvoor niet de enige oplossing, er is meer nodig om het personeelstekort op te lossen. De aanpak is daarom veel breder. Naast de inzet van AI zet ik ook in op andere maatregelen voor het halveren van de administratietijd, de juiste medewerker op de juiste plek en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Uit een analyse gericht op de verwachte impact en potentie van de AZWA (concept)afspraken heeft KPMG geconcludeerd dat de inzet van AI en beperking van de administratieve lasten tot de afspraken behoren die de grootste potentiële arbeidsbesparing kunnen opleveren. Gezamenlijk leveren de geanalyseerde conceptafspraken een geschatte arbeidsbesparing op van circa 37.000 werknemers in het lage scenario tot circa 125.000 werknemers in het hoge scenario. De grootste potentiële bijdrage komt daarbij consistent van afspraken over AI en technologische innovatie.11
Farmapiraterij en medicijnkaping |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
U stelt dat u geen inzicht heeft in de investeringen die de firma heeft gedaan1, terwijl juist dat inzicht essentieel is om te beoordelen of de prijs buitensporig is. Vindt u niet dat u, als Minister, actief dit inzicht zou moeten eisen om uw onderhandelingspositie te versterken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. Inzicht in de daadwerkelijke kosten zou kunnen helpen bij een prijsstelling die enerzijds voldoende recht doet aan de investeringen van een firma en anderzijds niet onevenredig hoog is. Het blijkt in de praktijk ingewikkeld om hier een goed kader voor te maken. Welke ontwikkelkosten reken je wel mee en welke niet? Soms kunnen de ontwikkelingen mee zitten en soms is er veel tegenslag. Wiens verantwoordelijkheid is dat? En zo zijn er nog veel meer vragen die daar bij gesteld kunnen worden waar geen of geen eenduidig antwoord op gegeven kan worden. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Wellicht kan dit advies er aan bijdragen hoe hier mee om te gaan.
Toch zijn de ontwikkelingskosten van een geneesmiddel op zichzelf niet doorslaggevend bij de prijsonderhandelingen. In deze onderhandelingen is het advies van het Zorginstituut Nederland leidend. Het Zorginstituut beoordeelt of een geneesmiddel in het basispakket opgenomen kan worden aan de hand van vier vaste pakketcriteria:
Bij dure geneesmiddelen leidt deze beoordeling vaak tot een advies om een prijsverlaging te bedingen, omdat de gevraagde prijs niet in verhouding staat tot de waarde die het middel voor de patiënt oplevert.
Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen3.
Het Zorginstituut heeft dit geneesmiddel nog niet beoordeeld op pakketwaardigheid. U geeft aan dit advies te willen afwachten alvorens een besluit te nemen over vergoeding. Kunt u aangeven wanneer dit advies uiterlijk verwacht kan worden?
De firma heeft voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend. Ik heb daarom geen informatie over wanneer ik een advies van het Zorginstituut kan verwachten.
Deelt u de opvatting dat één van de fundamentele politieke vraagstukken is in welke mate de overheid de markt dient te reguleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is inderdaad een belangrijk politiek vraagstuk.
Indien u deze opvatting deelt: waarom is het volgens u dan niet aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een oordeel te vellen over de hoogte van bedrijfswinsten, of deze waar nodig te beperken?
Ik kan niet sturen op de hoogte van bedrijfswinsten, met name omdat het gaat om internationale bedrijven die wereldwijd actief zijn. Ik heb wel invloed op beheersing van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarvoor heb ik verschillende instrumenten waar mijn ambtsvoorganger u eerder over heeft geïnformeerd4.
En waarom acht u het wel tot de verantwoordelijkheid van de Minister om zich uit te spreken over hoge prijzen van geneesmiddelen?
De prijzen van geneesmiddelen vallen direct onder mijn verantwoordelijkheid en ik zet me daar dan ook hard op in, bijvoorbeeld door middel van prijsonderhandelingen. Ik streef daarbij naar maatschappelijk aanvaardbare prijzen. Ik ben bereid meer te betalen voor geneesmiddelen die daadwerkelijk van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt. Bij nieuwe geneesmiddelen worden soms hoge prijzen gevraagd terwijl de gezondheidswinst op lange termijn nog niet vaststaat. Ik kan daar, op basis van het advies van het Zorginstituut, rekening mee houden bij de prijsonderhandeling.
Deelt u de analyse dat wanneer farmaceutische bedrijven hun winstmarges zouden beperken en daarmee lagere prijzen mogelijk maken, dit de betaalbaarheid van de zorg ten goede zou komen, zoals ook door uw ambtsvoorgangers meermaals is onderstreept? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse dat winstmaximalisatie in het algemeen op gespannen voet staat met betaalbaarheid van geneesmiddelen. Maar, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook aangaf, het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling is zeer complex en niet eenvoudig bij te sturen.
Investeringen van financiers hangen af van de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel. Daarom vind ik het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. Zoals vermeld werken de ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Vindt u het problematisch dat er geen transparantie over de prijsvorming door farmaceuten wordt gegeven? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 begrijp ik de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. De ontwikkelingskosten van een geneesmiddel maken echter geen onderdeel uit van de criteria die worden toegepast voor het bepalen van een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
U zegt dat het maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn wat wij als samenleving betalen voor geneesmiddelen. Waarom laat u die beoordeling dan grotendeels over aan marktpartijen en toezichthouders, in plaats van als politiek verantwoordelijk bewindspersoon zelf de regie te nemen?
Ik neem de regie waar ik kan en waar dat gepast is. Via het programma MAUG zijn burgers gevraagd hoe zij denken over de prijzen van dure geneesmiddelen en welke overwegingen zij belangrijk vinden bij keuzes in het prijs- en vergoedingsbeleid. Het rapport bevat waardevolle inzichten die kunnen bijdragen aan huidige en toekomstige beleidsvorming5. Daarnaast zet ik me in voor effectieve toepassing van instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) en de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen6. En onderhandel ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen.
U geeft aan dat universiteiten vaak niet in staat zijn harde prijsafspraken te maken bij licentiedeals. Waarom neemt u geen maatregelen om hen hierin te ondersteunen of te verplichten, zodat publieke investeringen niet leiden tot private woekerwinsten?
Ik begrijp deze wens. Ik vind het ook onwenselijk wanneer er sprake is van onevenredig hoge winsten, vooral wanneer de ontwikkeling van het geneesmiddel voor een groot deel met publieke investeringen is gefinancierd. Het verplichten van harde prijsafspraken kan er echter toe leiden dat potentiële licentienemers (bedrijven) afhaken. Daarmee komen interessante academische vondsten mogelijk niet beschikbaar voor patiënten.
U zegt dat de prijs voor patiënten uiteindelijk niet persoonlijk voelbaar is zolang een middel vergoed wordt. Erkent u niet dat torenhoge prijzen voor medicijnen wél direct leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg, en dat patiënten dus alsnog de rekening betalen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Nederlandse vergoedingssysteem berust op solidariteit, waarbij de financiële lasten van medicijnen collectief worden gedragen, zodat individuele toegankelijkheid niet afhankelijk is van persoonlijke draagkracht. Het is daarbij inderdaad zo dat hoge prijzen kunnen leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg. Ik zet mij daarom, bijvoorbeeld via prijsonderhandelingen, in om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
De berichten ‘Onderzoekers: uitbuiting schoonmakers Saints & Stars staat niet op zich’ en ‘Saints & Stars was geen incident: ongedocumenteerden houden Nederland draaiende’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek uit de berichtgeving dat ongedocumenteerde mensen in Nederland zo zwaar worden uitgebuit?1 2
Ik vind het schrijnend en onacceptabel hoe er met deze werknemers is omgegaan. Wanneer signalen van (arbeids)uitbuiting kenbaar worden is het belangrijk dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onderzoek kan doen. De Arbeidsinspectie krijgt steeds meer mogelijkheden om dergelijke misstanden aan te pakken. Zo zijn (en worden) de boetes verhoogd, zijn de mogelijkheden tot stillegging verruimd en ligt de wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Eerste Kamer waardoor arbeidsuitbuiting en ernstige arbeidsmisstanden beter kunnen worden aangepakt. Daarnaast wordt ingezet op versterkt toezicht en handhaving om de misstanden adequaat aan te pakken.
Hoeveel meldingen ontvangt de Arbeidsinspectie jaarlijks over arbeidsuitbuiting van en/of over ongedocumenteerde werknemers? Hoeveel van deze meldingen leiden tot een boete voor de werkgever?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft in 2024 285 signalen ontvangen van mogelijke arbeidsuitbuiting, die hebben geresulteerd in 102 meldingen die zijn opgevolgd met (strafrechtelijk) onderzoek. Vervolgens zijn 96 intakes gevoerd met potentiële slachtoffers, wat heeft geleid tot 62 aangiften.3
Bij de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wordt gecontroleerd of derdelanders over een werkvergunning beschikken. Als dat niet het geval is, kan dat resulteren in een boete voor de werkgever op grond van de Wav. De Arbeidsinspectie houdt niet structureel bij of de aangetroffen derdelanders over een geldige verblijfsstatus beschikken. Illegale tewerkstelling betekent immers niet per definitie dat ook sprake is van illegaal verblijf.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts zeven van de geschatte 2000 casussen van arbeidsuitbuiting voor de rechter komen?3
Slachtoffers verkeren over het algemeen niet in de positie om zich te melden bij de autoriteiten. Gelet hierop moeten uitbuitingssituaties worden ontdekt en de slachtoffers daarvan moeten worden herkend. Dit vormt een grote uitdaging binnen de aanpak van mensenhandel. In het Versterkte Actieplan Samen tegen mensenhandel wordt met het brede werkveld gewerkt aan verschillende actielijnen om dit te verbeteren.5 Wanneer een slachtoffer als zodanig is geïdentificeerd kan een melding of aangifte volgen. Niet alle slachtoffers kiezen hiervoor. In de gevallen waarin een strafrechtelijk onderzoek kan volgen, heeft de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie te maken met een hoge bewijslat. Een groot deel van de strafrechtelijke onderzoeken haalt deze bewijslat niet. Momenteel ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer dat de strafbaarstelling introduceert van ernstige benadeling en het voordeeltrekken daaruit.6 De Arbeidsinspectie verwacht met deze verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid dat meer zaken voor de strafrechter kunnen worden gebracht.
Hoe reageert u op de conclusie van Conny Rijken, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat de Arbeidsinspectie te passief omgaat met arbeidsuitbuiting? Gaat u aan de slag met de Arbeidsinspectie om het zoeken en opvolgen van signalen van arbeidsuitbuiting te verbeteren, zodat illegale werkgeverspraktijken vaker worden aangepakt?
Recent heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel een rapport over de signalering van arbeidsuitbuiting uitgebracht en ik heb uw Kamer, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, geïnformeerd over de opvolging van dat rapport7. De aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden meegenomen in verdere verbeteringen in de aanpak van arbeidsuitbuiting8. Met de verwachte inwerkingtreding van het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel, waar ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid aan werk, is de verwachting dat meer ernstige misstanden in de arbeidssfeer kunnen worden aangepakt. Dit wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer voor behandeling. Daarnaast heeft de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2023 een gespecialiseerde Afdeling Arbeidsuitbuiting opgericht waar het proces van meldingen, intake en onderzoek op dezelfde afdeling plaatsvindt. Deze inzet op verdere professionalisering viel buiten de onderzoeksperiode van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en is nog niet zichtbaar is in het rapport.
Zijn de boetenormbedragen voor werkgevers die arbeidswetten overtreden al met 18 procent verhoogd, zoals aangegeven in uw brief van 9 juli jongstleden?4 Wat is de terugverdientijd voor werkgevers met de huidige boetebedragen? Bent u bereid de boetenormbedragen voor werkgevers verder te verhogen als de terugverdientijd te laag is?
De Arbeidsinspectie heeft berekend wat de gemiddelde «terugverdientijd» is voor overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen, een wat cynische term in dit verband, omdat de «verdiensten» door wetsovertreding zijn ontstaan. Dus hoe lang de werkgever het voordeel moet genieten dat met de overtreding wordt behaald om het bedrag van de boete «goed te maken». In bijna 90 procent van de gevallen is dat minder dan 1 jaar. Bij 7 van de 24 onderzochte situaties is de «terugverdientijd» zelfs 3 maanden of minder.
Uit onderzoek van SEO blijkt dat, door het achterwege laten van indexering, de reële waarde van boetes door inflatie is gedaald. Dit ondermijnt zowel de preventieve werking (het ontmoedigen van overtredingen) als de reactieve werking (het voorkomen van herhaling) van de boetes. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 202510 is het daarom mijn voornemen om de boetes van Eerlijk Werk arbeidswetten te verhogen door bij het nieuwe normbedrag rekening te houden met fictieve indexatie van de afgelopen jaren. Vanwege het grote belang om misstanden op de arbeidsmarkt daadwerkelijk en effectief te bestrijden, is het mijn ambitie om deze wijziging zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Ik streef uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2026 te informeren. Daarnaast zal indexatie over de arbeidswetten Eerlijk Werk jaarlijks plaats gaan vinden om te zorgen dat in de toekomst de reële waarde van boetes gelijk blijft.
Bent u bereid de opbrengsten van boetes aan werkgevers die schuldig zijn aan arbeidsuitbuiting in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen?
Het doel van het geven van een bestuurlijke boete is om de overtreding zo snel mogelijk te stoppen. En daarnaast kennen bestuurlijke boetes een preventieve werking, die ervoor zorgt dat werkgevers zich aan wet- en regelgeving blijven houden. Bij het opleggen van boetes staat een zorgvuldige procedure voorop. Door de opbrengsten van boetes aan werkgevers in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen zou er een perverse prikkel kunnen ontstaan om te gaan sturen op het aantal boetes en de hoogte van de boetes. Dit staat een zorgvuldige procedure in de weg. Daarnaast zijn boeteontvangsten geen stabiele financieringsbron en is daarmee niet geschikt als ondersteuning aan ongedocumenteerden. Onder vraag 7 zal ik nader ingaan op de ondersteuning aan ongedocumenteerde slachtoffers van arbeidsmisdrijven en de wegen die openstaan om het loon terug te vorderen.
Op welke manier worden ongedocumenteerde werknemers nu in bescherming genomen als zij melding doen van illegale werkomstandigheden? Bent u bereid deze bescherming tegen werkgevers die hen uitbuiten te verbeteren? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
Ongedocumenteerde werknemers hebben dezelfde arbeidsrechten als andere werknemers. Zij hebben recht op minimumloon, vakantiegeld en de arbeidstijden- en omstandighedenwet is ook op hen van toepassing. Daarnaast kunnen ongedocumenteerden op grond van artikel 23 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) hun loon terugvorderen. Ook kunnen zij melding doen bij de Arbeidsinspectie van eventuele misstanden.
Verder hebben slachtoffers van mensenhandel recht op tijdelijk verblijf indien zij meewerken aan het strafproces. Gelet op de onzekere verblijfstatus werken we daarnaast met verschillende instanties samen die ongedocumenteerde werknemers ondersteunen. Zoals met vakbonden, maatschappelijke organisaties en bijvoorbeeld het Juridisch Loket.
Deelt u de mening dat de afhankelijkheid van ongedocumenteerde mensen in sectoren zoals de horeca en schoonmaak ook de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van gedocumenteerde werknemers onder druk zet? Bent u bereid het minimumloon verder te verhogen, het liefst naar 18 euro per uur, zodat de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren verbeteren en meer mensen bereid zijn het werk te doen, waardoor bedrijven minder afhankelijk zijn van zwart-betaalde werknemers?
Het wettelijk minimumloon stelt de ondergrens van het loon. Dat beschermt alle werknemers werkzaam in Nederland. Het voorkomt oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Onderbetaling is bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verboden. Het gaat in dit soort gevallen veelal om werkgevers die bewust het wettelijk minimumloon overtreden. Verhoging van het wettelijk minimumloon zal die misstanden niet meteen verhelpen. Daarom zet ik mij doorlopend in om door middel van handhaving deze misstanden aan te pakken.
In het illustratieve pakket in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Arbeidsmigratie is verhoging van het wettelijk minimumloon opgenomen als één van de mogelijke maatregelen om de vraag naar laagbetaalde arbeid te verminderen en de kwaliteit van werk te verhogen. Dit is een generieke maatregel die alle werknemers en werkgevers treft. Het kan daarmee ook bijdragen aan bestaanszekerheid. Maar zoals het IBO opmerkt, kunnen ook negatieve arbeidsmarkteffecten optreden waardoor sommige werknemers hun baan kunnen verliezen omdat de loonkosten stijgen. Daarbij is het minimumloon de afgelopen jaren al verhoogd. Onder andere door de generieke verhoging van 10,15% in 2023 en de invoering van het minimumuurloon in 2024. Verhogen van het minimumloon kent een groot budgettair beslag, indien dit wordt doorgevoerd met de koppeling aan de uitkeringen.
Deelt u de mening dat er betere regels moeten komen voor goed werkgeverschap in de schoonmaaksector, zodat schoonmaakwerk meer als werk wordt gezien in plaats van een klusje en de arbeidsvoorwaarden beter geregeld kunnen worden? Zo ja, op welke manier en waarom is dit nog niet het geval? Zo niet, waarom niet?
Meer regels zijn niet altijd het antwoord op het soort misstanden met arbeidsmigranten dat nu naar buiten komt, want daarbij worden de regels juist niet nageleefd door werkgevers. De verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap ligt bij werkgevers én opdrachtgevers. Er zijn ook goede private initiatieven zoals de Code Verantwoordelijk Marktgedrag, oftewel de Schoonmaakcode. Die een appèl doet op opdrachtgevers om bij aanbestedingen niet alleen de prijs te laten meewegen maar ook de kwaliteit en de arbeidsomstandigheden van medewerkers.
Het artikel ‘Prijs medicijnen omhoog door eis Trump’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Slecht nieuws voor Nederlandse patiënt: «Prijs medicijnen omhoog door eis Trump»» uit De Telegraaf van 7 augustus 20251, waarin wordt beschreven dat president Trump grote farmaceutische bedrijven onder druk zet om de geneesmiddelenprijzen in de Verenigde Staten fors te verlagen, en waarin zorgexperts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen in Nederland?
Ja.
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van deze Amerikaanse druk op farmaceuten in de Verenigde Staten voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen in Nederland?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en niet-Europese landen met een zorgsysteem gebaseerd op brede solidariteit en toegang. Nederland kent net als veel andere Europese landen een vorm van referentieprijzen. De Wet Geneesmiddelenprijzen (Wgp) stelt een Nederlandse maximumprijs vast op basis van prijzen in ons omringende landen. Indien de Verenigde Staten daadwerkelijk een vergelijkbaar systeem van «External Reference pricing (ERP)» zouden invoeren, dan kan dit in theorie enkele effecten hebben:
Dit handelen van fabrikanten is over het algemeen bedoeld om de prijs in de Verenigde Staten kunstmatig hoog te houden.
Enkele bedrijven hebben openlijk aangegeven voor bepaalde producten hun prijzen in Europa te verhogen, omdat zij prijsverlaging (en daarmee de lagere omzet) in de Verenigde Staten willen compenseren met hogere prijzen inEuropa2, 3. Daardoor zullen de prijzen en uitgaven in andere landen buiten de Verenigde Staten waarschijnlijk stijgen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van hoogleraar Carin Uyl-de Groot dat Nederland door zijn kleine markt en strenge toelatingseisen mogelijk minder aantrekkelijk wordt voor farmaceuten?
Het is nu nog te vroeg om aannames te doen over mogelijke, nog niet uitgekristalliseerde effecten van prijsbeleid elders. Nederland is voor bedrijven overigens nog steeds een interessante markt binnen Europa. Dit zal naar mijn verwachting niet veranderen.
Wat doet Nederland momenteel om te voorkomen dat de prijsdruk uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, leidt tot hogere geneesmiddelenprijzen in ons land?
Diverse instrumenten in het Nederlandse vergoedingsbeleid zorgen voor beheersing van prijzen. Zo bepaalt de Wgp de Nederlandse maximumprijs op basis van de prijzen in ons omringende landen en onderhandel ik over echt dure geneesmiddelen. Naast ons nationale vergoedingsbeleid werk ik op diverse niveaus samen met andere Europese landen. Bijvoorbeeld in Beneluxa-verband4. Het uitwisselen van informatie en het waar mogelijk samen onderhandelen over prijzen helpen om prijzen in Nederland op een verantwoord peil te houden.
Daarnaast voeren het Zorginstituut, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Kuiken, een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Doel hiervan is om niet zo zeer te kijken naar de gevraagde prijs van geneesmiddelen, maar veel meer te kijken naar wat we als maatschappij een aanvaardbare prijs vinden. Daarmee kunnen we op een voor patiënten en burgers verantwoorde manier keuzes maken in de besteding van zorgmiddelen.
Deelt u de zorg dat Nederlandse patiënten langer moeten wachten op innovatieve medicijnen als farmaceuten hogere prijzen gaan vragen of deze minder snel toelaten tot onze markt?
Ik neem dit mogelijke effect serieus. Er is nu al sprake van alsmaar stijgende uitgaven aan nieuwe geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit.
Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg. In Nederland en andere Europese lidstaten. Het zou betreurenswaardig zijn als fabrikanten patiënten niet op de eerste plaats stellen door hun prijzen ten koste van patiënten nog verder te verhogen, of ze zelfs langer op geneesmiddelen te laten wachten die ze nodig hebben.
Hoe gaat u voorkomen dat invoerheffingen van de VS op geneesmiddelen – zoals aangekondigd door president Trump – indirect de kosten en toegang in Nederland beïnvloeden?
Op dit moment is nog veel onduidelijk over de vorm en reikwijdte van de maatregelen die in de Verenigde Staten zijn aangekondigd. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre dit beleid gevolgen zal hebben voor Europese en andere landen. Wel heb ik over de ontwikkelingen contact met de Europese Commissie, mijn Beneluxa-partners en andere Europese Lidstaten.
Welke invloed heeft het Nederlandse toelatings- en vergoedingensysteem op de snelheid waarmee nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen? Bent u bereid dit systeem te herzien als blijkt dat patiënten hierdoor significant benadeeld worden?
Dure, nieuwe geneesmiddelen moeten voldoen aan de pakketcriteria die door het Zorginstituut worden getoetst. Sinds een aantal jaar onderhandel ik op basis van de adviezen van het Zorginstituut over de prijzen van nieuwe, te dure geneesmiddelen. Deze processen vergen enige tijd. Ik streef ernaar deze niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Uw Kamer is eerder bericht over de plannen voor een toekomstbestendig stelsel5. Onder meer wil ik, door vroeger in het proces samen met de beroepsgroepen de risico’s in te schatten – niet alleen financiële maar ook ten aanzien van de effectiviteit en gepast gebruik –, sneller kunnen bepalen welke risicobeheersing nodig is voor een verantwoorde pakketopname. Dit moet de snelheid van besluitvorming ten goede komen. Momenteel werk ik met partijen, waaronder ook de industrie, deze plannen verder uit. Ik informeer u hier nader over later dit jaar.
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse overheid de farmaceutische industrie aanspreekt op transparantie rond ontwikkelingskosten, prijsstelling en onderhandelingsruimte?
Ik hecht waarde aan beter inzicht in de ontwikkelkosten, prijsstelling en de onderhandelde en werkelijk betaalde prijzen voor geneesmiddelen, maar kan deze niet afdwingen. Wel benadruk ik het belang van inzicht in afgesproken prijzen bij voortduring in onder meer de prijsonderhandelingen. In de praktijk blijkt dat leveranciers doorgaans niet bereid zijn om tot openbare prijsafspraken te komen, die door mij acceptabel worden geacht.
Omdat ik toegang tot geneesmiddelen voor de patiënt belangrijk vind, ga ik daarom akkoord met vertrouwelijke prijsafspraken. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen, ben ik beperkt in de wijze waarop ik inzicht kan geven in hoeverre de geadviseerde kortingspercentages worden gerealiseerd: ik kan dit alleen op een bepaald aggregatieniveau doen omdat het anders tot een individueel geneesmiddel zou zijn terug te leiden.6
Bent u bereid een analyse te laten uitvoeren over de mogelijke gevolgen van het Amerikaanse beleid op de Nederlandse geneesmiddelenmarkt, en deze met de Kamer te delen?
Ik vind het belangrijk om samen met mijn Europese collega’s de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden, maar zie nog onvoldoende aanknopingspunten voor zo’n analyse. De attaché Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Nederlandse ambassade in Washington D.C. houdt mij op de hoogte van de gebeurtenissen aldaar en ik heb contact met de brancheorganisatie Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen. Wel ben ik bereid om de Tweede Kamer nauwgezet te informeren zodra ik meer duidelijkheid heb over de mogelijke maatregelen en de uitwerking daarvan op het Nederlandse systeem.
Bent u bereid om op korte termijn in Europees verband overleg te voeren met andere lidstaten over gezamenlijke inkoop en prijsafspraken met farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Dit is al onderdeel van mijn beleid. Nederland speelt in Europees verband immers al geruime tijd een vooraanstaande rol rond samenwerking op dit terrein. Zo is Nederland actief deelnemer aan de Beneluxa-initiatief, waarin onder meer gezamenlijke prijsonderhandelingen worden gevoerd. Daarnaast staat Nederland in beginsel positief tegenover het voorstel voor de Verordening kritieke geneesmiddelen7, die ook gezamenlijke inkoop door EU-lidstaten van geneesmiddelen van gemeenschappelijk belang onder voorwaarden beoogt te faciliteren. Dit zou een mogelijkheid kunnen bieden voor de gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen die door marktfalen mogelijk niet op de Nederlandse markt zouden kunnen komen.
De recente opleving in de overnamemarkt van tandartsketens |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Na rustige jaren trekt de verkoop van tandartsketens weer aan» uit het Financieel Dagblad van 5 augustus 2025?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat volgens het artikel momenteel 71% van de mondzorgketens in Europa in handen is van private equitypartijen, terwijl mondzorg een primair onderdeel is van de volksgezondheid?
Uit onderzoek van EY naar private equity in de zorg blijkt dat het aandeel private equity partijen binnen de mondzorg tussen de 19 en 26% is in Nederland2. Over de situatie in andere landen kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat het winstgedreven karakter van private equity op gespannen voet staat met de publieke taak en continuïteit van zorg in de mondzorgsector? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit onder andere het genoemde onderzoek van EY blijkt dat er geen aantoonbare structurele verschillen in de kwaliteit van zorg zijn tussen zorgaanbieders met en zonder betrokkenheid van private equity. Er zijn echter wel risico’s. Wanneer private equity partijen of andere partijen actief zijn in de zorg met enkel een financieel motief vind ik dit niet wenselijk. Daarom zet ik onder andere in op de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarin maatregelen worden voorgesteld om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg.
Onder de voorwaarde dat de kwaliteit van zorg goed geborgd is, kan een private equity partij echter juist ook bijdragen aan de publieke doelen, waaronder de continuïteit van zorg. Deze partijen kunnen bijvoorbeeld zorgen voor kapitaal voor praktijkopvolging bij pensioen, meer doelmatigheid door het samenvoegen van administratieve processen en het door een ander organisatiemodel opvangen van het tekort aan tandartsen die praktijkhouder willen worden.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel Nederlandse mondzorgpraktijken de afgelopen vijf jaar zijn overgenomen door private equity en hoe dit de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van mondzorg heeft beïnvloed?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt ieder jaar een informatiekaart concentraties in de zorg uit. Dit wordt gedaan op basis van zorgaanbieders die zich moeten melden voor de Zorgspecifieke fusietoets. Zorgaanbieders met 50 zorgverleners die zorg verlenen hebben goedkeuring van de NZa nodig om een concentratie tot stand te brengen. Uit de cijfers van 2024 blijkt dat bij 46% van de overnames in de zorg een private equity partij was betrokken. Bij 66% van de overnames specifiek binnen de mondzorgsector was private equity betrokken. De overige jaren heb ik verwerkt in onderstaande tabel3. Uit het onderzoek van EY blijken er geen aantoonbare verschillen te zijn tussen private equity gefinancierde zorgaanbieders en niet-private equity gefinancierde zorgaanbieders op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van (mond)zorg4.
1/1/2018-1/7/2019
53%
80%
1/7/2019-31/12/2020
50%
70%
1/1/2021-1/7/2022
50%
57%
1/7/2022-31/12/2023
59%
67%
1/1/2024-31/12/2024
46%
66%
Wat is uw reactie op de signalen dat eerdere overnames, zoals bij Curaeos, hebben geleid tot financiële fiasco’s, waardoor honderden miljoenen euro’s aan waarde verdampt zijn? Welke gevolgen heeft dit gehad voor patiënten en zorgverleners binnen die ketens?
Patiënten en zorgverleners mogen niet de dupe worden van tegenvallende resultaten of het verkopen van zorginstellingen. Zonder op deze individuele casus in te gaan, zie ik zowel kansen als risico’s voor de continuïteit van zorg door overnames van zorginstellingen. Een overname kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat bedrijfsopvolging beter geregeld kan worden. Wel zie ik risico’s als bij overnames andere belangen de overhand krijgen en kwaliteit of continuïteit van zorg onvoldoende geborgd zijn. Daarom werk ik aan het aanscherpen van de fusietoetsing van de NZa. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u dat ondanks meerdere aangenomen moties in de Tweede Kamer over het beperken of verbieden van private equity in de zorg, er nog steeds geen effectief beleid of wetgeving is doorgevoerd?
In de Kamerbrief over private equity en winst in de zorg zijn de gevolgen van een verbod op private equity in de zorg toegelicht5. Ik werk op dit moment aan een brief als reactie op de motie van het lid Claassen6 waarin ik omschrijf hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd. Bovendien heeft mijn ambtsvoorganger het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd met daarin verschillende maatregelen om private equity aan te pakken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan winstuitkering7.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) momenteel geen zeggenschap heeft over series van kleinere overnames in de mondzorg, zoals het artikel suggereert? Acht u dit wenselijk, en zo nee, wanneer verwacht u het aangekondigde wetsvoorstel om het fusietoezicht door de NZa te versterken aan de Kamer te sturen?
Op grond van de Mededingingswet toetst de ACM concentraties (fusies, overnames en joint ventures) als deze boven de daarvoor geldende meldingsdrempel komen, zo ook in de zorg. Ondernemingen en dus ook zorgaanbieders die voldoen aan de omzetdrempels8 moeten zich melden voor goedkeuring alvorens zij een concentratie aangaan. Concentraties die niet boven deze meldingsdrempels uitkomen, hoeven niet gemeld te worden bij de ACM. Overigens neemt dit niet weg dat de ACM na de totstandkoming van een niet-meldingsplichtige concentratie een onderzoek kan starten, als de ACM het vermoeden heeft dat deze concentratie leidt tot een beperking van de mededinging. Hiermee kan de ACM achteraf ingrijpen als hier aanleiding voor is.
Momenteel kan de ACM een serie van kleinere overnames die niet boven de meldingsdrempels uitkomen dan ook niet beoordelen. De Mededingingswet, op grond waarvan de ACM toezicht houdt op concentraties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken (EZ). Op dit moment onderzoekt hij de mogelijk- en wenselijkheden om het mededingingsbeleid aan te passen. De Minister van EZ informeert uw Kamer binnenkort over zijn voornemen om het mededingingsinstrumentarium te actualiseren. Hierin gaat hij op hoofdlijnen onder andere in op hoe fusies en overnames die onder meldingsdrempels blijven, zoals series van kleinere overnames, toch onder voorwaarden door de ACM onderzocht kunnen worden. Ik ben in overleg met het Ministerie van EZ over de impact voor de zorgsector.
Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u het risico dat tandartsen, nadat zij hun praktijk hebben verkocht aan een keten, voortijdig stoppen met werken, wat kan leiden tot omzetdalingen en personeelstekorten, zoals het artikel beschrijft? Is dit risico voldoende meegenomen in uw beleid?
Er kunnen diverse redenen zijn waarom tandartsen vroegtijdig stoppen met werken. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat onder andere werkdruk, ongewenste omgangsvormen van patiënten, loyaliteit richting de organisatie en autonomie belangrijke aspecten zijn die de tevredenheid van zorgpersoneel bepalen9. Tegelijkertijd blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de arbeidsparticipatie onder 55-plussers toeneemt. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) heeft geen signalen dat dit in de mondzorg anders is. Veel voormalige praktijkhouders blijven na verkoop nog actief betrokken bij hun patiënten, omdat de reden voor verkoop meestal samenhangt met de administratieve en organisatorische lasten van het ondernemerschap, en niet met het vak zelf.
Wanneer tandartsen voortijdig stoppen met werken doordat hun praktijk is overgenomen door een private equity partij, baart mij dit zorgen. In tijden van personeelsschaarste moet gepoogd worden personeel te behouden. Tegelijkertijd zijn er ook signalen dat bedrijfsketens uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld bij mondzorgpraktijken welke geen opvolger kunnen vinden door het tekort aan tandartsen die de ambitie hebben om praktijkhouder te worden en door het aantal pensioengerechtigde tandartsen.
Op diverse manieren zet ik mij in om zorgpersoneel te behouden. Bijvoorbeeld in het recent gesloten onderhandelaarsakkoord van het Aanvullende Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA), heb ik samen met de betrokken partijen gezamenlijk de ambitie getoond om arbeidsmarkttekort zoveel mogelijk te beperken. Overnames door ketens zijn niet zonder risico. Zaken als loyaliteit, je verbonden voelen met de organisatie en autonomie kunnen na een overname in het geding komen. Het is aan tandartsen die hun praktijk verkopen om hierover goede afspraken te maken met de overnemende partij. Het is bij overnames gebruikelijk dat de verkopende tandarts (tijdelijk) doorwerkt om de continuïteit van zorg te waarborgen. In sommige gevallen is dit zelfs een voorwaarde voor de overname. Ik houd dit punt nadrukkelijk in het oog, met name in regio’s waar de arbeidsmarkt in de mondzorg al onder druk staat. Daarnaast span ik mij in voor het borgen van een integere bedrijfsvoering zoals voorgesteld in de Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder andere voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen en extra weigerings- en intrekkingsgronden aan vergunningsverlening onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), die betrekking hebben op de kwaliteit en continuïteit van zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het toezicht op private equityactiviteit in de zorg – specifiek in de mondzorg – verbetert, om te voorkomen dat winstmaximalisatie boven patiëntbelang komt te staan?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in Nederland, inclusief alle tandartspraktijken. Dit toezicht richt zich op het waarborgen van goede en veilige zorg voor patiënten, ongeacht de eigendomsstructuur van de praktijk. Zowel ketens als individuele praktijken dienen zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de standaarden voor kwalitatief hoogwaardige tandartszorg.
Tegelijkertijd zie ik dat private equity-constructies risico’s kunnen meebrengen, bijvoorbeeld wanneer de nadruk te sterk op rendement komt te liggen in plaats van op de continuïteit en kwaliteit van zorg. De Wibz beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders te weren. Ook in de mondzorg. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken. Ik werk nauw samen met de NZa om te zorgen dat het toezicht ten aanzien van deze verplichtingen en randvoorwaarden op een juiste manier vorm krijgt. Ook werk ik, samen met de NZa en de ACM, aan versterkt fusietoezicht en aan meer transparantie in de bedrijfsvoering van mondzorgketens. Op die manier kan worden geborgd dat investeringen bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de mondzorg.
Deelt u de mening dat de tandartspraktijk bij uitstek lokaal en persoonsgebonden is, en dat grootschalige ketenvorming ondermijnend kan werken voor de vertrouwensrelatie tussen patiënt en zorgverlener? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u om deze ontwikkeling te keren of te reguleren?
Een goede vertrouwensrelatie tussen patiënt en tandarts is van groot belang. Ik heb geen signalen ontvangen dat ketenvorming deze relatie structureel ondermijnt. Vaak blijft de eigen tandarts ook na een overname werkzaam in dezelfde praktijk. Een wijziging van eigenaar betekent dus niet automatisch dat ook de behandelaar verandert. Ketenvorming hoeft daarmee niet te leiden tot verlies van de persoonlijke band tussen patiënt en zorgverlener.
Tegelijkertijd neem ik de zorgen van de Kamer hierover serieus. Ik blijf deze ontwikkeling volgen via signalen van beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties en het toezicht van de IGJ. Ik ben momenteel bezig met het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets waarbij de NZa meer bevoegdheden krijgt bij concentraties om te toetsen op de continuïteit, kwaliteit en rechtmatigheid van zorg om deze ontwikkeling (ketenvorming door middel van fusies/overnames) beter te kunnen controleren en reguleren.
Het bericht ‘Bedrijf achter lokale cadeaupassen failliet: ‘Tienduizenden mensen geld kwijt’’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS dat het bedrijf Groupcard failliet is verklaard waardoor tienduizenden mensen gedupeerd zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat Groupcard failliet is. Ik voel mee met de mensen die hierdoor geraakt zijn. Het gaat om een brede groep. Bijvoorbeeld mantelzorgers die zich belangeloos inzetten voor de zorg van familie of vrienden en via de pas hun mantelzorgcompliment hebben gekregen. De uitgegeven kaarten zijn ook bedoeld voor mensen met een kleine beurs. Juist in tijden van hogere kosten voor levensonderhoud kan de impact voor hen groot zijn. Ook voor de betrokken gemeenten die schuldeiser in het faillissement zijn, is dit een financiële tegenvaller. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Ik ben uiteraard wel in contact met de VNG en word door hen goed op de hoogte gehouden.
Kunt u een overzicht delen van welke gemeenten door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het per gemeente gaat? Kunt u daarbij aangeven waar de passen per gemeente voor werden gebruikt?
Ik heb geen overzicht van gemeenten die door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het gaat. De VNG schat dat ongeveer een derde van de gemeenten zaken deed met Groupcard. VNG faciliteert vanwege de ontstane situatie een platform voor getroffen gemeenten waarop gemeenten die dat willen, kunnen afstemmen en overleggen over welke stappen ze willen nemen. De inzet van de passen is breed. Het gaat om bijvoorbeeld mantelzorgcomplimenten, bijdragen voor verduurzaming, stadspassen of een bijdrage voor sport en vrijetijdsbesteding.
Kunt u inzage geven op welke manier de samenwerking is aangegaan met Groupcard, een bedrijf waarvan het lijkt dat het niet altijd zuiver georganiseerd is?2
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt verantwoording over de besteding van deze middelen af aan de gemeenteraad. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden hoe gemeenten dit hebben ingevuld. Van de VNG heb ik begrepen dat het bijvoorbeeld kan gaan om een aanbesteding van de dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was.
Kunt u een overzicht geven van welke andere bedrijven actief zijn die cadeaupassen of soortgelijke geschenk-initiatieven faciliteren aan gemeenten?
Ik heb geen overzicht van dit type bedrijven. In het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB) staan alle ondernemingen met een vergunning voor het uitgeven van elektronisch geld. Afhankelijk van de aard van de aangeboden diensten kunnen daarin ook aanbieders van cadeaukaarten tussen zitten, indien zij kwalificeren als uitgever van elektronisch geld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze situatie zich in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, niet opnieuw gaat voordoen?
Het is nog niet duidelijk wat heeft geleid tot het faillissement. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. De curator zal periodiek verslag doen van de bevindingen en de toestand van de boedel. Deze zijn raadpleegbaar in het Centraal insolventieregister op www.rechtspraak.nl. Zoals aangegeven behoort het tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wanneer gemeenten diensten willen aanbesteden, moeten zij zich hierbij houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Op welke manier gaat u de gemeenten ondersteunen dit geld terug te krijgen, bijvoorbeeld door de aangespannen claim?
De curator beheert de failliete boedel. Gemeenten kunnen bij de curator zelf hun vordering indienen. De curator beoordeelt de vorderingen en bepaalt de rangorde van schuldeisers. Het zal moeten blijken of de gemeenten als schuldeisers gecompenseerd kunnen worden. De curator bekijkt ondertussen ook of een doorstartkandidaat is te vinden voor (onderdelen van) de onderneming. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden? Kunt u hier een bijdrage aan leveren?
De gebeurtenissen zijn nog erg recent. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Op welke manier gaat u gemeenten ondersteunen om tot een alternatief te komen zodat de doelgroep, meestal mensen met een kleine beurs, hier niet de dupe van wordt?
Het is aan gemeenten om hier verder invulling aan te geven. Zoals ik ook heb aangegeven bij het antwoord op vraag 7 begrijp ik van de VNG dat gemeenten op dit moment in kaart brengen wat de schade precies is en welke mogelijkheden er zijn om mensen te compenseren.
Erkent u, net zoals wethouder René Tuijn uit Zaanstad, dat er mogelijk sprake is van faillissementsfraude?3 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet duidelijk of er sprake is van faillissementsfraude. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen zal de curator periodiek verslag hierover uitbrengen.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat privatisering van armoedebeleid niet de oplossing is en de overheid deze taak niet moet uitbesteden?
Het staat gemeenten vrij de uitvoering van het armoedebeleid, binnen de geldende wet- en regelgeving, naar eigen inzicht in te richten. Gemeenten maken bij de uitvoering van hun armoedebeleid soms gebruik van diensten die door derden worden aangeboden. Dit kan verschillende voordelen hebben. Zo kan het zijn dat de gemeente niet voor elke dienst de capaciteit, benodigde kennis, expertise en infrastructuur in huis heeft. Ik ben, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe gaat het kabinet gemeenten ondersteunen zodat er niet wordt samengewerkt met vergelijkbare commerciële partijen, waardoor er een dergelijke afhankelijkheidsrelatie ontstaat waar mensen in armoede nu de dupe van zijn geworden?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding van de middelen in het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen deze middelen via het gemeentefonds. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5.
Kunt u toelichten op welke manier het bedrijf Groupcard aan haar opdracht is gekomen, gezien het bevestigde nieuws dat het geen vergunning en toezicht had?4
Van de VNG heb ik begrepen dat dit verschilt per gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om een aanbesteding van een dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was. Andere gemeenten hebben geen directe overeenkomst met Groupcard, maar nemen de diensten bijvoorbeeld af via een regionaal energieloket.
Bent u bereid het mogelijke onderzoek van de De Nederlandsche Bank (DNB) te versnellen of een versneld onderzoek te starten?
DNB volgt de ontwikkelingen nauwlettend maar kan geen uitspraken doen over individuele instellingen vanwege de bij wet geregelde toezichtvertrouwelijkheid. DNB is verder onafhankelijk in haar toezichtstaken en beslist eigenstandig over de inzet van bevoegdheden.
Wat gaat u doen om het geld terug te halen als uit het onderzoek van DNB blijkt dat het bedrijf niet bevoegd is geweest en het geld ook niet had mogen overboeken naar het omvallende bedrijf?
Zie ook de antwoorden op eerdere vragen. Het is aan gemeenten hun vorderingen in te dienen en aan de curator onderzoek naar de failliete boedel te doen.