Het artikel ‘Acute zorg in Nederland kraakt onder een tekort aan personeel’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u op de hoogte van de langdurige sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Zuyderland Ziekenhuis in Sittard-Geleen? Wat vindt u van het feit dat deze afdeling naar verwachting pas in januari 2026 heropent?
Ja, ik ben door het Zuyderland ziekenhuis op de hoogte gesteld van de tijdelijke sluiting. Het betreft overigens geen sluiting van een spoedeisende hulp (SEH), maar van een acute zorgafdeling (AZA). Vanwege personeelskrapte is de SEH sinds oktober 2024 omgevormd tot een AZA. Als gevolg van (opnieuw) personeelskrapte sluit nu ook tijdelijk deze AZA.
Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is een uitdaging. Dat maakt dat zorgaanbieders, in dit geval het Zuyderland ziekenhuis, roosters lastig rond kunnen krijgen en nu noodgedwongen moeten kiezen voor een tijdelijke sluiting. Voor mij staat voorop dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot goede en veilige zorg. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moet een zorgaanbieder gemeenten en inwoners goed meenemen in wat er speelt en welke besluiten moeten worden genomen. Ook moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen. Verder zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa geïnformeerd over de situatie en zullen zij dit traject nauwlettend volgen.
Deze situatie laat zien dat het belangrijk is dat regionale partijen afspraken maken over toekomstbestendige zorg, gegeven de stijgende zorgvraag en de personeelskrapte. Om de drukte in de acute zorg hanteerbaar te maken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg te borgen, is een goede samenwerking tussen de partijen in de acute zorgketen cruciaal. Met de afspraken in het «onderhandelaarsakkoord» van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord2 (AZWA) wordt meer samenwerking om te komen tot toekomstbestendige zorg ondersteund. Daarnaast zet ik met het akkoord in op het terugdringen van een personeelstekort en een gelijkwaardige toegang tot zorg.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het sluiten van een SEH? En in dit geval tijdelijk voor 6 maanden van de SEH in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Het (tijdelijk) sluiten van een SEH of een AZA is een ingrijpende maatregel, die vraagt om een zorgvuldige afweging met oog voor patiëntveiligheid, regionale zorgbehoefte en personele capaciteit. Bij onderbezetting van personeel kan het veiliger zijn om de betreffende afdeling (tijdelijk) te sluiten, omdat een ziekenhuis mogelijk de kwaliteit van de zorg niet meer kan garanderen. Hierdoor kan bijvoorbeeld het beschikbare personeel worden ingezet op andere locaties, wat de kwaliteit van de zorg daar ten goede kan komen. Tegelijkertijd kan een sluiting gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van zorg, daarom vraagt dit om goede afspraken met de betrokken zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Ook bij de Acute Zorgafdeling in Sittard-Geleen lukt het niet om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken, waardoor het ziekenhuis noodgedwongen heeft besloten tot een tijdelijke sluiting. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn inmiddels verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart om het tekort aan personeel in te lopen, waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal SEH’s in tien jaar is gedaald van 95 naar 79, en tegelijkertijd het aantal tijdelijke SEH-stops met 22% is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder? Acht u dit een zorgwekkende trend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Een goede duiding van het aantal SEH-sluitingen en -stops vereist om meer context dan alleen cijfers. Een toename van het aantal SEH-stops hoeft niet per se te duiden op een verslechtering van de toegankelijkheid van SEH-zorg. Een SEH-stop is namelijk een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s tijdens piekmomenten te reguleren. Een SEH-stop wordt gebruikt om vroegtijdig tijdelijke piekbelasting te kunnen melden, zodat ketenpartners kunnen uitwijken naar een andere locatie. Het instrument is daarmee van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen en draagt bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. Bovendien kan een toename in het aantal geregistreerde SEH-stops ook betekenen dat er meer aandacht is voor het meten en rapporteren hiervan dan voorheen. De afname van het aantal SEH-locaties over de afgelopen tien jaar heeft daarom geen directe relatie met de toename van het aantal SEH-stops in het afgelopen jaar.
Wat zegt volgens u de toename in SEH-stops en de toename in totale sluitingsduur over de staat van de acute zorg in Nederland?
Een toename in SEH-stops laat zien dat ziekenhuizen en regio’s maatregelen nemen om piekbelasting te reguleren en de kwaliteit van zorg te waarborgen. Zoals in vraag 3 benoemd, is het inzetten van een SEH-stop een hulpmiddel om piekmomenten op te vangen en de patiëntveiligheid te garanderen. Daarbij worden patiënten omgeleid naar andere SEH’s waar zij sneller geholpen kunnen worden en zijn ambulanceteams eerder inzetbaar voor een volgende oproep. Een SEH-stop betekent echter niet dat patiënten met een levensbedreigende acute zorgvraag geweigerd worden. Deze patiënten worden altijd gebracht naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis waar passende zorg verleend kan worden, ook als dat ziekenhuis een SEH-stop heeft afgekondigd. Ondanks dat bekend is dat de acute zorgsector onder druk staat door personeelstekorten en een stijgende zorgvraag, vormen een toename in SEH-stops en een toename in totale sluitingsduur op zichzelf dus geen indicatie over de staat van de acute zorg in Nederland.
Deelt u de zorgen van gezondheidseconoom Schrijvers dat het risico op sterfgevallen toeneemt als patiënten verder moeten reizen voor acute zorg? Welke maatregelen treft u om dergelijke risico’s te voorkomen in regio’s waar SEH’s sluiten?
Om de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor alle Nederlanders te waarborgen ondanks een stijgende zorgvraag en beperkte beschikbare zorgprofessionals, ondergaat de acute zorg3 een transformatie. In het Integraal zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat passende zorg zoveel mogelijk dichtbij wordt geleverd, en verder weg als het moet vanwege kwaliteitseisen of doelmatige inzet van dure infrastructuur en/of schaars personeel4. Zo werken de ROAZ-regio’s aan de implementatie van zorgcoördinatie. Zorgcoördinatie draagt bij aan het toegankelijk houden van de acute zorg door intensieve samenwerking binnen de gehele acute zorgketen in elke regio, het versterken van onderling vertrouwen en het slimmer op elkaar afstemmen van werkwijzen. Daarnaast hebben de ambulances zich de afgelopen decennia ontwikkeld van vervoersbedrijven tot geavanceerde aanbieders van eerste hulp en stabilisatie van patiënten. Daarmee kunnen steeds meer patiënten die thuis of op straat iets overkomt direct ter plaatsen geholpen worden. En wanneer transport naar het ziekenhuis nodig is, kunnen patiënten ter plekke en gedurende de rit steeds beter worden gestabiliseerd en voorbereid op behandeling.5 De ambulancesector werkt bovendien aan een nieuwe urgentie-indeling van de vraag naar ambulancezorg. Die kan ervoor zorgen dat in gevallen van de hoogste spoed ook daadwerkelijk sneller een ambulance ter plaatse is. Mijn streven is u nog in september over deze nieuwe urgentie-indeling te informeren. Voorts is het van belang dat zorgaanbieders die overwegen een SEH te sluiten de bestaande normen voor een zorgvuldig besluitvormingsproces in acht nemen, zodat zorgen van inwoners over de bereikbaarheid van de zorg goed worden meegewogen in de besluitvorming. Ook werk ik aan aanpassing van de regelgeving die ziekenhuizen verplicht zorgvuldig te handelen bij het sluiten van SEH-afdelingen. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de analyse van internist Kremers dat SEH-problemen vaak veroorzaakt worden door haperende doorstroming naar andere zorgvormen (zoals verpleeghuizen en thuiszorg)? Zo ja, hoe is dit probleem ten aanzien van doorstroom ontstaan en wat gaat u hieraan doen?
Zoals de voormalig Minister van VWS op eerdere Kamervragen van het lid Bushoff op 5 maart 20256 heeft geantwoord, ben ik niet op de hoogte van het aantal patiënten in ziekenhuizen die wachten op vervolgzorg buiten het ziekenhuis. Wel heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar de uitstroom van cliënten uit het ziekenhuis naar wijkverpleging. Uit dit onderzoek van Equalis7 blijkt dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging; de gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vormgegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Verschillende regio’s nemen initiatieven om de doorstroming te bevorderen. Zo werkt Friesland bijvoorbeeld met een centraal triageteam en zijn er tijdelijke opvanglocaties ingericht, om de overgang tussen ziekenhuis of SEH en thuis beter te organiseren. Hierdoor kunnen in deze regio vaker mensen na een bezoek aan de SEH of een ziekenhuisopname direct terug naar huis, in plaats van naar het verpleeghuis.
Ziet u kansen om, zoals voorgesteld door gezondheidseconoom Schrijvers, lokaal acute-zorgopleidingen op te zetten om personeel sneller en gerichter op te leiden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf en het ministerie hierin? Zijn er al plannen in de regio Parkstad om dit op te zetten?
Onderwijsinstellingen en zorginstellingen hebben de mogelijkheid om de samenwerking te zoeken in het lokaal aanbieden van opleidingen die aansluiten op de acute zorgvraag. Het kan dan gaan over leertrajecten en bijscholing, of over het aanbieden van volledige initiële opleidingen in de regio, zoals bijvoorbeeld de opleiding Medisch Hulpverlener die nog niet in de regio wordt aangeboden. Met de recentelijk gepubliceerde Subsidieregeling Inrichten Opleidingsstructuur helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen8, stimuleer ik het organiseren van een structuur voor het opleiden van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen.
Het Zuyderland werkt samen met de provincie Limburg en onderwijsinstellingen om de regionale arbeidsmarkt te versterken. In projecten zoals «In de Zorg – Uit de Zorgen» wordt ingezet op scholing, inclusiviteit en het aantrekken van nieuw personeel, waaronder statushouders. Met partners als de Open Universiteit, Zuyd Hogeschool en Gilde Opleidingen ontwikkelt het Zuyderland ziekenhuis leertrajecten en bijscholing die aansluiten op de zorgvraag en technologische ontwikkelingen. Daarnaast werkt het Zuyderland samen met werkgeversservicepunten en initiatieven als «De Zorgcampus», om een inclusieve arbeidsmarkt in de zorg te realiseren en duurzame werkgelegenheid te bevorderen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in andere regio’s SEH-afdelingen langdurig of structureel gesloten worden, zoals nu al gepland is in Heerlen (Zuyderland, 2030)?
Zoals de voormalig Minister van VWS in eerdere beantwoording van 5 maart 20259 heeft beschreven, gaat de landelijke politiek niet over het openhouden of sluiten van ziekenhuisonderdelen zoals SEH’s. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden. Er is voldoende gekwalificeerd personeel nodig om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Voor ziekenhuizen is vanwege de krapte op de arbeidsmarkt echter lastig om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. Voor een nadere toelichting op mijn inzet rondom dit knelpunt verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 15. Verder is mijn inzet erop gericht om budgetbekostiging in te voeren. Het kabinet heeft een traject gestart om de spoedeisende hulp (SEH), de acute verloskunde en intensive care zorg (IC-zorg) te bekostigen op basis van een vast budget (met inkoop in representatie).
Daarnaast zet ik in op het beter borgen van de brede maatschappelijke belangen bij het wijzigingen in het zorgaanbod. Daartoe is het streven van het kabinet om regelgeving aan te passen die gevolgd moet worden als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te beperken. Zoals eerder benoemd, zal ik de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving in het najaar in internetconsultatie brengen.
In aanvulling en vooruitlopend op regelgeving, die nu eenmaal tijd kost, stel ik een handreiking op. Op dit moment leg ik de laatste hand aan deze handreiking. Mijn inzet is deze nog voor het commissiedebat acute zorg van 25 september naar uw Kamer te sturen.
Op welke wijze wordt de regio Sittard-Geleen de komende maanden gecompenseerd voor het wegvallen van acute zorg? Zijn er extra ambulances, extra capaciteit elders of andere noodmaatregelen voorzien?
In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen, zoals huisartsen en ambulancediensten. De acute zorg wordt deels verplaatst naar de SEH in Heerlen en deels opgevangen op daar voor ingerichte spoedpoli’s in Sittard-Geleen. Voor oncologiepatiënten was er vanuit de afdeling al een spoedpoli, waar patiënten zonder tussenkomst van de acute zorgafdeling terecht kunnen. Deze wordt uitgebreid in de avonduren en in het weekend. Voor de algemene en gastro-enterologische chirurgische patiënten wordt er ook een spoedpoli ingericht, om zo het merendeel van de patiënten toch in Sittard-Geleen te kunnen opvangen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en NZa zijn geïnformeerd over de situatie en zullen dit traject nauwlettend volgen.
Erkent u dat het sluiten van SEH’s vooral de inwoners van regio’s buiten de Randstad treft, en dat hierdoor zorgongelijkheid dreigt te ontstaan? Welke stappen onderneemt u om de toegankelijkheid van spoedzorg in alle regio’s gelijkwaardig te houden?
Graag verwijs ik hiervoor naar het rapport van SiRM10 dat vorig jaar is verschenen. Van de 18 SEH-sluitingen tussen 2011 en 2022 vond ongeveer de helft binnen de Randstad plaats. De meest recente sluiting van een SEH in de Randstad was die van het Amsterdam UMC, locatie VUMC, dat sinds mei 2024 geen SEH-voorziening meer heeft.
Volgens het bereikbaarheidsmodel van het RIVM11 kan 99,7% van de Nederlandse inwoners binnen 45 minuten per ambulance naar een SEH worden gebracht. De inwoners met langere reistijden wonen vooral buiten de Randstad, zoals op de Waddeneilanden en in (delen van) Zeeland en Groningen. Om gelijkwaardige toegang tot zorg in alle regio’s te waarborgen, zijn verschillende maatregelen genomen. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Weet u in welke andere ziekenhuizen in Nederland er sprake is van een tekort aan personeel op de SEH? En in welke ziekenhuizen de overweging speelt om de SEH te sluiten, al dan niet tijdelijk of structureel?
Nee, ik heb geen inzicht in de personeelstekorten van individuele zorgaanbieders en er zijn mij op dit moment geen andere gevallen bekend waarbij sprake is van (voorgenomen tijdelijke of structurele) sluitingen van uitsluitend een SEH.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor patiënten als een SEH sluit? Zo ja, wat zijn deze uitkomsten en wat vindt u hiervan?
Het Ministerie van VWS heeft in 2024 een ambtelijk traject ingericht om beleidsopties te ontwikkelen voor de inrichting van het acute (ziekenhuis)zorglandschap. Het betreft onder andere een rapport van onderzoeksbureau SiRM naar de redenen en achtergronden bij SEH-sluitingen in de periode 2011–202212. Voor het merendeel van de patiënten heeft het sluiten van een SEH beperkte gevolgen. De extra reistijd is vaak gering, waardoor patiënten nog steeds snel op een andere locatie geholpen kunnen worden. Daarnaast meldt hetzelfde rapport van onderzoeksbureau SiRM dat voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met beperkte mobiliteit, het sluiten van een SEH grotere gevolgen kan hebben. Voor deze groepen kan de extra afstand leiden tot het vermijden van zorg13. Zoals eerder is aangegeven, worden verschillende maatregelen genomen met het oog op de toegankelijkheid van de zorg.
De regio toonde zich bereid om mee te werken aan de problemen door het aantrekken van personeel middels voorzieningen en huisvesting te stimuleren, wat zijn de resultaten hiervan geweest?
De regio Parkstad heeft aangegeven actief te willen bijdragen aan het oplossen van de personeelstekorten, onder andere door het stimuleren van voorzieningen en het verbeteren van de toegang tot passende huisvesting. In dat kader zijn afspraken gemaakt tussen Zuyderland, gemeenten en een woningcorporatie, over een integrale aanpak waarin werk en wonen worden gecombineerd.
Een concreet voorbeeld hiervan is het initiatief Baan en Sleutel, waarbij gericht geworven wordt voor zorgfuncties, met name binnen de acute zorg, terwijl tegelijkertijd passende woonruimte wordt aangeboden. Op korte termijn wordt voorzien in geschikte huisvesting voor nieuw personeel. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een woningaanbod dat beter aansluit op de behoeften van medewerkers in verschillende levensfasen en gezinssamenstellingen. Daarnaast zijn er in enkele wijken aanpassingen gedaan in de woningtoewijzing, mede met behulp van de Rotterdamwet, zodat essentiële beroepen zoals zorgmedewerkers voorrang kunnen krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Deelt u de mening van afdelingshoofd Kuipers, acute geneeskunde bij Erasmus MC, dat als «het spaak loopt bij een SEH, dit vaak het eerste signaal is dat er dieperliggende problemen zijn in het zorgsysteem»? Zo ja, wat zijn volgens u deze dieperliggende problemen en hoe zijn deze ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting van afdelingshoofd Kuipers niet volledig dat problemen bij een SEH altijd het eerste signaal zijn van dieperliggende problemen in het zorgsysteem. Wel erken ik dat de toegankelijkheid van de gehele zorgsector onder aanzienlijke druk staat. De dieperliggende problemen zijn ontstaan doordat de zorgvraag sneller groeit dan het aantal beschikbare zorgverleners, wat leidt tot capaciteitsproblemen en verhoogde druk op acute zorgvoorzieningen. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, worden verschillende initiatieven genomen. Op basis van onderzoek hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) elf initiatieven in kaart gebracht die bijdragen aan het verminderen van de piekdrukte op de SEH. Deze initiatieven zijn beschreven in de handreiking «Verminderen piekdrukte op de SEH»14.
Ziet u in dat een tekort aan verpleegkundigen en SEH-personeel deels het gevolg is van jarenlang beleid waarin arbeidsvoorwaarden, werkdruk en waardering voor zorgpersoneel onder druk stonden? Wat doet u concreet om het vak aantrekkelijker te maken?
De arbeidsmarkt van zorg en welzijn staat helaas al geruime tijd onder druk. Zoals eerder benoemd blijft de vraag naar zorg en ondersteuning stijgen en groeit het aanbod van professionals niet in dezelfde mate mee, met een hogere werkdruk en langere wachttijden tot gevolg. De aanpak hiervan heeft grote prioriteit voor dit kabinet. Daarom ben ik samen met betrokken partijen op onderhandelaarsniveau tot overeenstemming gekomen over het AZWA, waarin stevig wordt ingezet op de versterking van de beweging van zorg naar gezondheid, zodat de behoefte aan personeel de komende jaren minder hard groeit. Daarnaast bevat het AZWA afspraken over het verminderen van de administratieve lasten, de inzet van arbeidsbesparende technologie en het versterken van de lerende omgeving. Tot slot stel ik voor een marktconforme loonontwikkeling ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Dit draagt er, samen met de afspraken in het AZWA, aan bij dat zorg en welzijn een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken.
Bent u bekend met de Kamerbrief van voormalig Minister Agema d.d. 17 maart 2025 over «Terugkoppeling gesprek Zuyderland en moties debat Zuyderland» waarin de voormalig Minister aangaf «dat het personeelstekort in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen er weliswaar was, maar beperkt was mede omdat het ziekenhuis actief extra personeel aannam en scholingen deed waardoor het zorgaanbod in Heerlen grotendeels gehandhaafd bleef. Hierdoor viel het personeelstekort mee en was er sprake van het inlopen van het tekort»? Weet u hoe dit in het ziekenhuis van Heerlen is gegaan en wat daarin goed werkte? Zijn hier lessen uit te trekken die eventueel toepasbaar zijn op het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Ja. Ik veronderstel dat de vragensteller doelt op de cijfers van aantal IC-artsen, SEH-artsen, gynaecologen en verpleegkundigen die in deze brief gepresenteerd zijn15. Dit zijn cijfers van begin 2025 en hebben betrekking op de situatie met een geboortecentrum op één locatie, spoedzorg met één SEH in Heerlen (en een Acute Zorgafdeling (AZA) in Sittard- Geleen) en een IC op beide locaties. Voor een SEH, IC en geboortecentrum op beide locaties is veel meer personeel nodig. De conclusie die de vragensteller trekt dat er sprake zou zijn geweest van het inlopen van een personeelstekort, is dan ook onjuist. Daarbij geldt dat het Zuyderland één organisatie is met twee locaties. Het arbeidsmarktbeleid is voor beide locaties identiek. Nieuwe medewerkers die geworven worden zijn in principe ook op beide locaties inzetbaar. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het Zuyderland ziekenhuis een breed pakket aan acties gestart om gekwalificeerd personeel aan te trekken.
Het bericht ‘Ouderen onnodige lang in het ziekenhuis’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouderen onnodig lang in het ziekenhuis» van 10 juli 2025 in het AD, waarin wordt gesteld dat ouderen wekenlang onnodig in het ziekenhuis verblijven en dit duizenden euro’s kost? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Wat vindt u van de bevinding van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) dat meer dan een kwart van de oudere patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijft? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een (te lang) verblijf in het ziekenhuis voorkomen wordt. Daarbij richten wij ons niet alleen op de overgang van het ziekenhuis naar een Wlz-instelling (verpleeghuis). Samen met partijen werken we aan de versterking van de eerste lijn2, zorgcoördinatie3 en het verbeteren van de kortdurende zorg4. We willen voorkomen dat mensen onnodig in het ziekenhuis terecht komen of lang verblijven.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) afgesproken dat partijen samen werken aan betere ondersteuning en zorg thuis voor kwetsbare ouderen. Ook is de Staatssecretaris bezig met de opgave om het gat tussen thuis en het verpleeghuis te dichten. Zij zal u hier voor het verkiezingsreces per brief over informeren.
Wanneer terug naar huis gaan echt niet meer gaat, dan moet verblijf in een verpleeghuis beschikbaar zijn. In het HLO is afgesproken dat het Zorginstituut Nederland -samen met de betrokken organisaties- één landelijk afwegingskader ontwikkelt om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is. Zo wordt voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties en verpleeghuizen? In hoeverre draagt gebrekkige samenwerking bij aan de vertraagde doorstroom van ouderen?
Er zijn veel factoren van invloed op de vertraagde doorstroom, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste. Inzetten op een betere samenwerking is slechts één van de verbeterpunten om de doorstroom te verbeteren.
De regionale samenwerking om vraag en aanbod in de regio te matchen gaat steeds beter. Dit betreft zowel de zorgcoördinatie binnen de acute keten, als de coördinatiefunctie voor het tijdelijk verblijf: de geriatrische revalidatie (GRZ) en het eerstelijnsverblijf (ELV). De zorgverzekeraars bekostigen deze laatste functie. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Welke concrete stappen heeft u sinds eerdere signalen genomen om het doorstroomprobleem van ouderen in ziekenhuizen aan te pakken? Wat is hiervan het resultaat?
Wij willen de inzet van het kortdurend verblijf verbeteren om opname in het ziekenhuis te voorkomen en de doorstroom uit het ziekenhuis te bevorderen. Kortdurend verblijf betreft verschillende vormen van zorg om mensen met een kwetsbare gezondheid, met name kwetsbare ouderen, extra zorg te kunnen bieden. Waaronder de GRZ, de ELV, de zorg vanuit de WijkKliniek en zorgtrajecten die thuis onder regie van de specialist ouderengeneeskunde kunnen worden ingezet (MESO). Het Zorginstituut stelt op dit moment zijn advies op over kortdurende zorg in het tijdelijk verblijf en thuis. Ik zal u dit najaar dit rapport en mijn reactie op dit advies toesturen. Daarnaast hebben we de NZa een aanwijzing gegeven om per 1 januari 2026 te starten met een experiment om de inzet van tijdelijk verblijf makkelijker te maken en ervoor te zorgen dat er meer maatwerk kan worden geleverd, via een modulaire bekostiging.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren gerichte stappen gezet om de doorstroom van ouderen vanuit ziekenhuizen naar de wijkverpleging te verbeteren. Onderzoek van Equalis naar de toegankelijkheid van wijkverpleging5 uit 2023 laat zien dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging. De gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis. Daarnaast blijkt dat juist het beter organiseren van samenwerking en coördinatie in de wijkverpleging bijdraagt aan het tijdig en passend regelen van vervolgzorg.
Tegen deze achtergrond werkt het veld aan de doorontwikkeling van herkenbare en aanspreekbare (H&A) wijkverpleging. Uit onderzoek van het RIVM6 blijkt dat dit concept de samenwerking tussen zorgprofessionals versterkt en zorgt voor een duidelijk aanspreekpunt in de wijk voor het coördineren van zorgvragen. Hier wordt in verschillende regio’s al succesvol invulling aan gegeven. Om de samenwerking en organisatie in de wijkverpleging verder te verbeteren zijn in het kader van de Visie Eerstelijnszorg 2030 aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken worden momenteel verder uitgewerkt door ActiZ, Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland. Een eerste inventarisatie laat zien dat veel regio’s inmiddels concrete stappen zetten. Daar waar dit nog niet het geval is, worden zorgverzekeraars geacht het initiatief te nemen via contractafspraken.
Is u bekend dat in sommige regio’s de samenwerking in de zorgketen aanzienlijk beter verloopt? Welke regio’s hebben hierin een voorbeeldfunctie, en welke lessen kunnen andere regio’s daaruit trekken?
Wij realiseren ons dat er regionale verschillen zijn rondom de samenwerking in de zorgketen. Het is immers aan de partijen in de regio om landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. Iedere regio heeft zijn eigen successen en uitdagingen. Uiteraard vinden wij het belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een te lang verblijf in het ziekenhuis voorkomen moet worden. Daarom werken we samen met partijen aan verschillende initiatieven die hieraan bijdragen, zoals een sterkere eerstelijnszorg, zorgcoördinatie en het verbeteren van de kortdurende zorg. Daarbij is juist aandacht voor de regionale context en behoefte nodig in de samenwerking tussen zorgpartijen, omdat er geen «one size fits all»-oplossing is. Daarnaast zijn er in het HLO, dat op 10 juli 2025 is ondertekend, afspraken gemaakt over onder andere betere ondersteuning en zorg thuis en één landelijk afwegingskader om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is.7 Dit laatste draagt bij aan het voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen, die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Acht u landelijke uniformiteit in de aanpak van dit probleem wenselijk? Of is het beter om maatwerk en regionale verschillen toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de aangekondigde regionale coördinatiepunten voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken? Hoeveel zijn er inmiddels operationeel en hoe effectief zijn ze?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties ELV ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar tijdelijk verblijfsbed. In totaal zijn er verspreid door het land 47 van deze regionale coördinatiefuncties. Ze bevorderen de samenwerking in de eerstelijn tussen ziekenhuis, huisarts en ouderenzorgorganisaties door de beschikbare capaciteit van tijdelijke zorg inzichtelijk te maken.
Daarnaast wordt in iedere Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-regio gewerkt aan de implementatie van zorgcoördinatie. Daarmee wordt ook in de acute situatie voor patiënten met een niet-levensbedreigende zorgvraag de best passende zorg op de juiste plek gezocht. In de loop van 2025 wordt door iedere regio een transformatieplan opgesteld voor de implementatie van zorgcoördinatie. Ook de doorontwikkeling van het krijgen van inzicht in beschikbare zorgcapaciteit is onderdeel van de plannen voor zorgcoördinatie. Dit is van belang voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken. In april 2025 zijn hier bestuurlijke afspraken over gemaakt.8
Hoe staat het met de ontwikkeling van zorgbuurthuizen? Ziet u hierin een structurele oplossing om ouderen sneller uit het ziekenhuis te laten doorstromen?
Er zijn diverse woonconcepten waarbij er een vorm is van omkijken naar elkaar en waar er ook zorg (op afroep) aanwezig is. Zorgbuurthuizen zijn op de buurt gerichte woonvormen waar ook mensen kunnen verblijven die meer aandacht nodig hebben. Een zorgbuurthuis is echter geen geriatrische revalidatie instelling. Wel kan een woonvorm zoals het zorgbuurthuis er voor zorgen dat mensen wat eerder naar huis kunnen ten opzichte van de situatie dat mensen alleen wonen, omdat andere bewoners een oogje in het zeil kunnen houden en steun geven in aanvulling op de zorg van een wijkverpleegkundige. Er is op dit moment één zorgbuurthuis ontwikkeld. De Kamer heeft een amendement aangenomen om een ondersteuningsteam op te richten die lokale initiatiefnemers, gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders actief moet gaan ondersteunen bij het opzetten van zorgbuurthuizen en vergelijkbare kleinschalige en betaalbare woonzorgvormen voor ouderen. Op dit moment wordt onderzocht of het huidige Aanjaagteam Wonen en Zorg voor Ouderen hier een rol in kan spelen.
Wat doet u om personeelstekorten in de thuiszorg en verpleeghuiszorg aan te pakken, met name in vakantieperiodes zoals de zomer, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft?
Het HLO en het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn beide gericht op het verminderen van de vraag naar personeel. Er zijn daarom afspraken gemaakt om het werk in de sector aantrekkelijker en efficiënter te maken, zoals de afspraken over het verminderen van de administratieve lasten van zorgverleners en het verbeteren van de scholing- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo wordt ernaar gestreefd werknemers in de sector te blijven boeien en binden. Met deze afspraken streven de partijen van de akkoorden ernaar dat zorg en ondersteuning voor iedere oudere die dat nodig heeft beschikbaar is en blijft door het hele jaar heen.
Daarnaast is per 2025 structureel € 60 miljoen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging. Op die manier zetten wij in op wijkverpleging die nu en in de toekomst beschikbaar is voor iedereen die dat nodig heeft.
Klopt het dat er soms wel plekken beschikbaar zijn voor ouderen, maar dat bureaucratische of financiële belemmeringen de doorstroom verhinderen?
Wij hebben geen signalen dat bureaucratische of financiële factoren de doorstroom ernstig belemmeren als er wel plekken beschikbaar zijn. Zoals wij bij vraag 3 aangaven kunnen wel factoren, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste, van invloed zijn op de vertraagde doorstroom.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vorm gegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Initiatieven als regionale coördinatiepunten, zoals beschreven bij vraag 7, helpen daarbij.
Welke invloed hebben de omzetplafonds op de overgang van ouderen vanuit een ziekenhuis naar een verpleeghuis?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten. Als een omzetplafond bereikt is kan de zorgaanbieder de patiënt doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder of naar de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet er dan in het kader van zorgplicht voor zorgen dat deze zorg elders beschikbaar is. Als de zorgverzekeraar alleen een alternatief kan bieden buiten het gecontracteerd aanbod van de polis, is de zorgverzekeraar verplicht deze zorg volledig te vergoeden. Ook kan er altijd extra worden gecontracteerd, in situaties waarbij de zorgplicht in het gedrang komt.
Bent u bereid deze financiële en administratieve belemmeringen met spoed aan te pakken? Zo ja, binnen welk tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 10 en 11 hebben aangegeven, zijn financiële of administratieve factoren niet de primaire oorzaak waardoor de doorstroom wordt belemmerd. Tegen deze achtergrond wordt vooral ingezet op de activiteiten die in antwoord 4 zijn genoemd om de doorstroom te bevorderen.
Bent u bekend met het voorstel van V&VN Transferverpleegkundigen dat «het geld de patiënt moet volgen» in plaats van andersom? Deelt u deze visie en bent u bereid dit uitgangspunt te omarmen?
De kern van het voorstel is dat de financiering van de zorg moet meebewegen met de patiënt, in plaats van dat de patiënt zich moet aanpassen aan bestaande financieringsstructuren. In dat kader verwijs ik naar de afspraak in hoofdstuk 2 «Naar een nieuwe perspectief voor ondersteuning en zorg voor ouderen» in het HLO. Daarnaast wordt in het bekostigingsexperiment rondom de tijdelijke verblijfsbedden (ELV, GRZ en WijkKliniek) gekeken of modulaire bekostiging beter aansluit bij het bieden van zorg die gebaseerd is op de behoeften van de patiënt. Hiermee streven we naar het aanbieden van passende zorg die de patiënt nodig heeft, in plaats van standaard zorgtrajecten vanuit verschillende «hokjes» van het systeem.
In het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg is afgesproken dat alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking komen voor een verpleeghuisplek. Deelt u de zorg dat dit leidt tot extra druk op ziekenhuizen en tot onwenselijke situaties voor ouderen?
Met de afspraken in het HLO sluiten we aan bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Ouderen willen en kunnen zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de voor hen vertrouwde omgeving met behoud van hun zelfstandigheid en eigen regie. Op het moment dat het nodig is, is het van belang dat voor hen goede ondersteuning en zorg beschikbaar is, aanvullend op wat zij zelf kunnen of met behulp van mantelzorgers of hun informele netwerk. De specifieke afspraak in het HLO om alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking te laten komen voor een plek in het verpleeghuis sluit hierbij aan. Op basis van een afwegingskader zal bepaald worden of een oudere in aanmerking komt voor verblijf in een verpleeghuis. Een belangrijk onderdeel van dit afwegingskader is dat ook de sociale context wordt meegewogen. Het doel is om te voorkomen dat (zeer) kwetsbare ouderen te lang op een plek in het verpleeghuis moeten wachten met alle gevolgen van dien.
Daarnaast is er ook bij een specifieke groep ouderen, die nog niet zijn aangewezen op de Wlz, behoefte aan een meer beschutte woonomgeving. Via het bouwprogramma voor ouderen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) samen met ons ontwikkelt, wordt ingezet op de creatie van extra zorggeschikte en geclusterde woningen. Daarnaast doen wij ook onderzoek hoe het concept van moderne verzorgingshuizen voor deze doelgroep daarbinnen kan worden vormgegeven. Indien deze extra woningen beschikbaar komen zal ook de doorstoom vanuit het ziekenhuis worden bevorderd.
Wij begrijpen dat er zorgen zijn over extra druk op ziekenhuizen en onwenselijke situaties voor ouderen maar tegelijkertijd staan we voor de uitdaging ondersteuning en zorg anders te organiseren vanwege de demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt. Opnames in een ziekenhuis zijn helaas niet altijd te voorkomen. Op het moment dat verblijf in een ziekenhuis niet langer nodig is, is het nodig om te zorgen voor een goede doorstroming naar huis waar thuiszorg geregeld is of naar een verpleeghuis indien nodig.
In onze antwoorden op de vragen 4 en 7 hebben we aangegeven welke concrete stappen wij hierin zetten.
Wat is uw reactie op de gemeentelijke bezuinigingen op huishoudelijke hulp en ondersteuning thuis?
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en ondersteuning en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing.
Het Kabinet voert daarom o.a. een brede studie naar de houdbaarheid en toekomst van de Wmo 2015 uit. Uw Kamer is daar reeds meermaals over geïnformeerd en naar verwachting zal uw Kamer in november het eindrapport van deze studie ontvangen. Het Kabinet en gemeenten zijn verder structureel met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Bijvoorbeeld in het overhedenoverleg. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Bent u bereid hiervan een overzicht te maken en deze bezuinigingen, gezien het beleid dat ouderen langer thuis moeten wonen, terug te draaien?
Hoewel een overzicht van bezuinigingen niet beschikbaar is, krijgen wij wel signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daar zijn creatieve oplossingen in te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Ziet u ook dat bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis leiden tot hogere kosten op andere plekken in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Op de langdurige zorg en ondersteuning thuis is de afgelopen jaren niet bezuinigd, maar zijn per saldo juist extra middelen beschikbaar gesteld. De uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in natura zijn volgens het Zorginstituut toegenomen van € 15,3 miljard in 2022 naar € 18,6 miljard in 2024.9 Dat is een stijging van ruim 21,5 procent (dus meer dan 10 procent per jaar). De door het Kabinet Rutte IV ingeboekte tariefmaatregelen voor de langdurige zorg hebben tot nog toe niet geresulteerd in lagere uitgaven, grotendeels omdat diverse maatregelen in 2024 niet zijn doorgegaan (en vervolgens ook voor 2025 en 2026 controversieel zijn verklaard). Ook in de komende jaren zullen de beschikbare middelen voor de Wlz-ouderenzorg toenemen. De hogere kosten in ziekenhuizen hangen niet zozeer samen met bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis als wel met de organisatie van de zorg en de krapte op de arbeidsmarkt. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Regionale coördinatiepunten helpen daarbij. In het HLO zijn daarnaast onder meer afspraken gemaakt over een andere organisatie van de Wlz-om de randvoorwaarden te scheppen om het arbeidsmarkt tekort te verkleinen.
Bent u bereid de aangekondigde bezuinigingen op de Wet langdurige zorg (Wlz), die alleen dit jaar al 282 miljoen euro bedragen, en de komende jaren nog verder zullen oplopen, van tafel te halen?» Alsmede de bezuinigingen op het Wlz kader?
Nee. Deze besparingen zijn al verwerkt in het Wlz-kader en hebben niet geleid tot beleidsmatige tariefkortingen. De besparingen vloeien voort uit preventie, de inzet van passende zorg en kostenonderzoek van de NZa. In het Wlz-kader wordt voorts afdoende rekening gehouden met hogere uitgaven als gevolg van groei en loon- en prijsstijgingen. Er is op dit moment, ook gegeven de februaribrief van de NZa, geen aanleiding om middelen toe te voegen aan het Wlz-kader. Sterker nog de NZa signaleerde dat er ruim voldoende middelen beschikbaar zijn in 2025 om zorg in te kunnen kopen. Er is op dit moment geen sprake van een tekort in het kader en daarmee kan Wlz zorg worden geboden aan cliënten die dit nodig hebben.
Deelt u de mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden rond de behoeften van de patiënt, en niet volgens de «hokjes» van het systeem? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zorgwetten zijn versnipperd georganiseerd. Daardoor komen mensen soms knel te zitten tussen de wettelijke systemen. Zeker voor kwetsbare groepen, die zorg nodig hebben uit meerdere wetten, zoals ouderen, is dit onwenselijk. In het regeerprogramma is daarom opgenomen dat het kabinet ervoor zal zorgen dat zorgwetten beter op elkaar worden afgestemd. Daar waar doorrekeningen aantonen dat het goedkoper en efficiënter kan, worden voorbereidingen getroffen om ze ook samen te voegen. Wij hebben ook afspraken met partijen hierover gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg. Parallel werken we, naar aanleiding van de motie van het lid Krul (CDA)10, aan de voorbereidingen voor de instelling van een staatscommissie die onderzoek gaat doen naar en met voorstellen komt voor een toekomstbestendige en weerbare inrichting van het zorgstelsel.
Heeft u ouderen gesproken die tegen dit probleem aanlopen? Zo ja, wat vertellen zij en wat voelt u daarbij? Zo nee, waarom heeft u hen niet gesproken?
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft vanuit haar werk in de verpleeghuiszorg veel contact gehad met ouderen en ook over deze problematiek gehoord. Het motiveert haar om zich in te blijven zetten voor deze groep.
Wat is uw reactie op het onderzoek uit de berichtgeving dat ongedocumenteerde mensen in Nederland zo zwaar worden uitgebuit?1 2
Ik vind het schrijnend en onacceptabel hoe er met deze werknemers is omgegaan. Wanneer signalen van (arbeids)uitbuiting kenbaar worden is het belangrijk dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onderzoek kan doen. De Arbeidsinspectie krijgt steeds meer mogelijkheden om dergelijke misstanden aan te pakken. Zo zijn (en worden) de boetes verhoogd, zijn de mogelijkheden tot stillegging verruimd en ligt de wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Eerste Kamer waardoor arbeidsuitbuiting en ernstige arbeidsmisstanden beter kunnen worden aangepakt. Daarnaast wordt ingezet op versterkt toezicht en handhaving om de misstanden adequaat aan te pakken.
Hoeveel meldingen ontvangt de Arbeidsinspectie jaarlijks over arbeidsuitbuiting van en/of over ongedocumenteerde werknemers? Hoeveel van deze meldingen leiden tot een boete voor de werkgever?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft in 2024 285 signalen ontvangen van mogelijke arbeidsuitbuiting, die hebben geresulteerd in 102 meldingen die zijn opgevolgd met (strafrechtelijk) onderzoek. Vervolgens zijn 96 intakes gevoerd met potentiële slachtoffers, wat heeft geleid tot 62 aangiften.3
Bij de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wordt gecontroleerd of derdelanders over een werkvergunning beschikken. Als dat niet het geval is, kan dat resulteren in een boete voor de werkgever op grond van de Wav. De Arbeidsinspectie houdt niet structureel bij of de aangetroffen derdelanders over een geldige verblijfsstatus beschikken. Illegale tewerkstelling betekent immers niet per definitie dat ook sprake is van illegaal verblijf.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts zeven van de geschatte 2000 casussen van arbeidsuitbuiting voor de rechter komen?3
Slachtoffers verkeren over het algemeen niet in de positie om zich te melden bij de autoriteiten. Gelet hierop moeten uitbuitingssituaties worden ontdekt en de slachtoffers daarvan moeten worden herkend. Dit vormt een grote uitdaging binnen de aanpak van mensenhandel. In het Versterkte Actieplan Samen tegen mensenhandel wordt met het brede werkveld gewerkt aan verschillende actielijnen om dit te verbeteren.5 Wanneer een slachtoffer als zodanig is geïdentificeerd kan een melding of aangifte volgen. Niet alle slachtoffers kiezen hiervoor. In de gevallen waarin een strafrechtelijk onderzoek kan volgen, heeft de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie te maken met een hoge bewijslat. Een groot deel van de strafrechtelijke onderzoeken haalt deze bewijslat niet. Momenteel ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer dat de strafbaarstelling introduceert van ernstige benadeling en het voordeeltrekken daaruit.6 De Arbeidsinspectie verwacht met deze verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid dat meer zaken voor de strafrechter kunnen worden gebracht.
Hoe reageert u op de conclusie van Conny Rijken, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat de Arbeidsinspectie te passief omgaat met arbeidsuitbuiting? Gaat u aan de slag met de Arbeidsinspectie om het zoeken en opvolgen van signalen van arbeidsuitbuiting te verbeteren, zodat illegale werkgeverspraktijken vaker worden aangepakt?
Recent heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel een rapport over de signalering van arbeidsuitbuiting uitgebracht en ik heb uw Kamer, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, geïnformeerd over de opvolging van dat rapport7. De aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden meegenomen in verdere verbeteringen in de aanpak van arbeidsuitbuiting8. Met de verwachte inwerkingtreding van het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel, waar ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid aan werk, is de verwachting dat meer ernstige misstanden in de arbeidssfeer kunnen worden aangepakt. Dit wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer voor behandeling. Daarnaast heeft de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2023 een gespecialiseerde Afdeling Arbeidsuitbuiting opgericht waar het proces van meldingen, intake en onderzoek op dezelfde afdeling plaatsvindt. Deze inzet op verdere professionalisering viel buiten de onderzoeksperiode van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en is nog niet zichtbaar is in het rapport.
Zijn de boetenormbedragen voor werkgevers die arbeidswetten overtreden al met 18 procent verhoogd, zoals aangegeven in uw brief van 9 juli jongstleden?4 Wat is de terugverdientijd voor werkgevers met de huidige boetebedragen? Bent u bereid de boetenormbedragen voor werkgevers verder te verhogen als de terugverdientijd te laag is?
De Arbeidsinspectie heeft berekend wat de gemiddelde «terugverdientijd» is voor overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen, een wat cynische term in dit verband, omdat de «verdiensten» door wetsovertreding zijn ontstaan. Dus hoe lang de werkgever het voordeel moet genieten dat met de overtreding wordt behaald om het bedrag van de boete «goed te maken». In bijna 90 procent van de gevallen is dat minder dan 1 jaar. Bij 7 van de 24 onderzochte situaties is de «terugverdientijd» zelfs 3 maanden of minder.
Uit onderzoek van SEO blijkt dat, door het achterwege laten van indexering, de reële waarde van boetes door inflatie is gedaald. Dit ondermijnt zowel de preventieve werking (het ontmoedigen van overtredingen) als de reactieve werking (het voorkomen van herhaling) van de boetes. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 202510 is het daarom mijn voornemen om de boetes van Eerlijk Werk arbeidswetten te verhogen door bij het nieuwe normbedrag rekening te houden met fictieve indexatie van de afgelopen jaren. Vanwege het grote belang om misstanden op de arbeidsmarkt daadwerkelijk en effectief te bestrijden, is het mijn ambitie om deze wijziging zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Ik streef uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2026 te informeren. Daarnaast zal indexatie over de arbeidswetten Eerlijk Werk jaarlijks plaats gaan vinden om te zorgen dat in de toekomst de reële waarde van boetes gelijk blijft.
Bent u bereid de opbrengsten van boetes aan werkgevers die schuldig zijn aan arbeidsuitbuiting in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen?
Het doel van het geven van een bestuurlijke boete is om de overtreding zo snel mogelijk te stoppen. En daarnaast kennen bestuurlijke boetes een preventieve werking, die ervoor zorgt dat werkgevers zich aan wet- en regelgeving blijven houden. Bij het opleggen van boetes staat een zorgvuldige procedure voorop. Door de opbrengsten van boetes aan werkgevers in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen zou er een perverse prikkel kunnen ontstaan om te gaan sturen op het aantal boetes en de hoogte van de boetes. Dit staat een zorgvuldige procedure in de weg. Daarnaast zijn boeteontvangsten geen stabiele financieringsbron en is daarmee niet geschikt als ondersteuning aan ongedocumenteerden. Onder vraag 7 zal ik nader ingaan op de ondersteuning aan ongedocumenteerde slachtoffers van arbeidsmisdrijven en de wegen die openstaan om het loon terug te vorderen.
Op welke manier worden ongedocumenteerde werknemers nu in bescherming genomen als zij melding doen van illegale werkomstandigheden? Bent u bereid deze bescherming tegen werkgevers die hen uitbuiten te verbeteren? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
Ongedocumenteerde werknemers hebben dezelfde arbeidsrechten als andere werknemers. Zij hebben recht op minimumloon, vakantiegeld en de arbeidstijden- en omstandighedenwet is ook op hen van toepassing. Daarnaast kunnen ongedocumenteerden op grond van artikel 23 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) hun loon terugvorderen. Ook kunnen zij melding doen bij de Arbeidsinspectie van eventuele misstanden.
Verder hebben slachtoffers van mensenhandel recht op tijdelijk verblijf indien zij meewerken aan het strafproces. Gelet op de onzekere verblijfstatus werken we daarnaast met verschillende instanties samen die ongedocumenteerde werknemers ondersteunen. Zoals met vakbonden, maatschappelijke organisaties en bijvoorbeeld het Juridisch Loket.
Deelt u de mening dat de afhankelijkheid van ongedocumenteerde mensen in sectoren zoals de horeca en schoonmaak ook de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van gedocumenteerde werknemers onder druk zet? Bent u bereid het minimumloon verder te verhogen, het liefst naar 18 euro per uur, zodat de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren verbeteren en meer mensen bereid zijn het werk te doen, waardoor bedrijven minder afhankelijk zijn van zwart-betaalde werknemers?
Het wettelijk minimumloon stelt de ondergrens van het loon. Dat beschermt alle werknemers werkzaam in Nederland. Het voorkomt oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Onderbetaling is bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verboden. Het gaat in dit soort gevallen veelal om werkgevers die bewust het wettelijk minimumloon overtreden. Verhoging van het wettelijk minimumloon zal die misstanden niet meteen verhelpen. Daarom zet ik mij doorlopend in om door middel van handhaving deze misstanden aan te pakken.
In het illustratieve pakket in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Arbeidsmigratie is verhoging van het wettelijk minimumloon opgenomen als één van de mogelijke maatregelen om de vraag naar laagbetaalde arbeid te verminderen en de kwaliteit van werk te verhogen. Dit is een generieke maatregel die alle werknemers en werkgevers treft. Het kan daarmee ook bijdragen aan bestaanszekerheid. Maar zoals het IBO opmerkt, kunnen ook negatieve arbeidsmarkteffecten optreden waardoor sommige werknemers hun baan kunnen verliezen omdat de loonkosten stijgen. Daarbij is het minimumloon de afgelopen jaren al verhoogd. Onder andere door de generieke verhoging van 10,15% in 2023 en de invoering van het minimumuurloon in 2024. Verhogen van het minimumloon kent een groot budgettair beslag, indien dit wordt doorgevoerd met de koppeling aan de uitkeringen.
Deelt u de mening dat er betere regels moeten komen voor goed werkgeverschap in de schoonmaaksector, zodat schoonmaakwerk meer als werk wordt gezien in plaats van een klusje en de arbeidsvoorwaarden beter geregeld kunnen worden? Zo ja, op welke manier en waarom is dit nog niet het geval? Zo niet, waarom niet?
Meer regels zijn niet altijd het antwoord op het soort misstanden met arbeidsmigranten dat nu naar buiten komt, want daarbij worden de regels juist niet nageleefd door werkgevers. De verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap ligt bij werkgevers én opdrachtgevers. Er zijn ook goede private initiatieven zoals de Code Verantwoordelijk Marktgedrag, oftewel de Schoonmaakcode. Die een appèl doet op opdrachtgevers om bij aanbestedingen niet alleen de prijs te laten meewegen maar ook de kwaliteit en de arbeidsomstandigheden van medewerkers.
Farmapiraterij en medicijnkaping |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
U stelt dat u geen inzicht heeft in de investeringen die de firma heeft gedaan1, terwijl juist dat inzicht essentieel is om te beoordelen of de prijs buitensporig is. Vindt u niet dat u, als Minister, actief dit inzicht zou moeten eisen om uw onderhandelingspositie te versterken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. Inzicht in de daadwerkelijke kosten zou kunnen helpen bij een prijsstelling die enerzijds voldoende recht doet aan de investeringen van een firma en anderzijds niet onevenredig hoog is. Het blijkt in de praktijk ingewikkeld om hier een goed kader voor te maken. Welke ontwikkelkosten reken je wel mee en welke niet? Soms kunnen de ontwikkelingen mee zitten en soms is er veel tegenslag. Wiens verantwoordelijkheid is dat? En zo zijn er nog veel meer vragen die daar bij gesteld kunnen worden waar geen of geen eenduidig antwoord op gegeven kan worden. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Wellicht kan dit advies er aan bijdragen hoe hier mee om te gaan.
Toch zijn de ontwikkelingskosten van een geneesmiddel op zichzelf niet doorslaggevend bij de prijsonderhandelingen. In deze onderhandelingen is het advies van het Zorginstituut Nederland leidend. Het Zorginstituut beoordeelt of een geneesmiddel in het basispakket opgenomen kan worden aan de hand van vier vaste pakketcriteria:
Bij dure geneesmiddelen leidt deze beoordeling vaak tot een advies om een prijsverlaging te bedingen, omdat de gevraagde prijs niet in verhouding staat tot de waarde die het middel voor de patiënt oplevert.
Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen3.
Het Zorginstituut heeft dit geneesmiddel nog niet beoordeeld op pakketwaardigheid. U geeft aan dit advies te willen afwachten alvorens een besluit te nemen over vergoeding. Kunt u aangeven wanneer dit advies uiterlijk verwacht kan worden?
De firma heeft voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend. Ik heb daarom geen informatie over wanneer ik een advies van het Zorginstituut kan verwachten.
Deelt u de opvatting dat één van de fundamentele politieke vraagstukken is in welke mate de overheid de markt dient te reguleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is inderdaad een belangrijk politiek vraagstuk.
Indien u deze opvatting deelt: waarom is het volgens u dan niet aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een oordeel te vellen over de hoogte van bedrijfswinsten, of deze waar nodig te beperken?
Ik kan niet sturen op de hoogte van bedrijfswinsten, met name omdat het gaat om internationale bedrijven die wereldwijd actief zijn. Ik heb wel invloed op beheersing van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarvoor heb ik verschillende instrumenten waar mijn ambtsvoorganger u eerder over heeft geïnformeerd4.
En waarom acht u het wel tot de verantwoordelijkheid van de Minister om zich uit te spreken over hoge prijzen van geneesmiddelen?
De prijzen van geneesmiddelen vallen direct onder mijn verantwoordelijkheid en ik zet me daar dan ook hard op in, bijvoorbeeld door middel van prijsonderhandelingen. Ik streef daarbij naar maatschappelijk aanvaardbare prijzen. Ik ben bereid meer te betalen voor geneesmiddelen die daadwerkelijk van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt. Bij nieuwe geneesmiddelen worden soms hoge prijzen gevraagd terwijl de gezondheidswinst op lange termijn nog niet vaststaat. Ik kan daar, op basis van het advies van het Zorginstituut, rekening mee houden bij de prijsonderhandeling.
Deelt u de analyse dat wanneer farmaceutische bedrijven hun winstmarges zouden beperken en daarmee lagere prijzen mogelijk maken, dit de betaalbaarheid van de zorg ten goede zou komen, zoals ook door uw ambtsvoorgangers meermaals is onderstreept? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse dat winstmaximalisatie in het algemeen op gespannen voet staat met betaalbaarheid van geneesmiddelen. Maar, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook aangaf, het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling is zeer complex en niet eenvoudig bij te sturen.
Investeringen van financiers hangen af van de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel. Daarom vind ik het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. Zoals vermeld werken de ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Vindt u het problematisch dat er geen transparantie over de prijsvorming door farmaceuten wordt gegeven? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 begrijp ik de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. De ontwikkelingskosten van een geneesmiddel maken echter geen onderdeel uit van de criteria die worden toegepast voor het bepalen van een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
U zegt dat het maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn wat wij als samenleving betalen voor geneesmiddelen. Waarom laat u die beoordeling dan grotendeels over aan marktpartijen en toezichthouders, in plaats van als politiek verantwoordelijk bewindspersoon zelf de regie te nemen?
Ik neem de regie waar ik kan en waar dat gepast is. Via het programma MAUG zijn burgers gevraagd hoe zij denken over de prijzen van dure geneesmiddelen en welke overwegingen zij belangrijk vinden bij keuzes in het prijs- en vergoedingsbeleid. Het rapport bevat waardevolle inzichten die kunnen bijdragen aan huidige en toekomstige beleidsvorming5. Daarnaast zet ik me in voor effectieve toepassing van instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) en de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen6. En onderhandel ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen.
U geeft aan dat universiteiten vaak niet in staat zijn harde prijsafspraken te maken bij licentiedeals. Waarom neemt u geen maatregelen om hen hierin te ondersteunen of te verplichten, zodat publieke investeringen niet leiden tot private woekerwinsten?
Ik begrijp deze wens. Ik vind het ook onwenselijk wanneer er sprake is van onevenredig hoge winsten, vooral wanneer de ontwikkeling van het geneesmiddel voor een groot deel met publieke investeringen is gefinancierd. Het verplichten van harde prijsafspraken kan er echter toe leiden dat potentiële licentienemers (bedrijven) afhaken. Daarmee komen interessante academische vondsten mogelijk niet beschikbaar voor patiënten.
U zegt dat de prijs voor patiënten uiteindelijk niet persoonlijk voelbaar is zolang een middel vergoed wordt. Erkent u niet dat torenhoge prijzen voor medicijnen wél direct leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg, en dat patiënten dus alsnog de rekening betalen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Nederlandse vergoedingssysteem berust op solidariteit, waarbij de financiële lasten van medicijnen collectief worden gedragen, zodat individuele toegankelijkheid niet afhankelijk is van persoonlijke draagkracht. Het is daarbij inderdaad zo dat hoge prijzen kunnen leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg. Ik zet mij daarom, bijvoorbeeld via prijsonderhandelingen, in om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
De stand van zaken van de uitvoering van de SP motie om te stoppen met de commerciële noodopvang |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 19 637, nr. 3424) die verzoekt om nog voor eind 2025 te stoppen met de commerciële noodopvang?
Herinnert u zich de al eerder aangenomen motie van het lid Dijk (Kamerstuk 36 410, nr. 107) die verzoekt om de verdienmodellen van de commerciële noodopvang te stoppen?
Kunt u aangeven welke stappen ondertussen zijn gezet om de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang te verminderen?
Hoe ver is deze commerciële noodopvang afgebouwd? Kun u een tussenstand geven? Zo nee, waarom niet?
Gaat het dit kabinet lukken deze naar nul af te bouwen voor het einde van het jaar? Zo ja, wat is de planning en voortgang? Zo nee, waarom niet?
Hoe is deze de afgelopen maanden afgebouwd? Kun u hier een overzicht en voortgang per maand van geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven met hoeveel commerciële partijen nog zaken wordt gedaan en hoeveel partijen dit begin dit jaar nog was?
Kunt u aangeven hoeveel plekken begin dit jaar beschikbaar werden gesteld door commerciële partijen en hoeveel dit nu is?
Wat kostte de commerciële noodopvang in 2024? Hoe hoog zijn de kosten tot nu toe in het jaar 2025?
Verwacht u dat de kosten zullen dalen dit jaar? Zo ja, op basis waarvan zijn deze verwachtingen? Zo nee, wat doet u eraan om deze daling van kosten voor commerciële noodopvang alsnog voor elkaar te krijgen?
Heeft het verminderen van de afhankelijkheid van de commerciële noodopvang prioriteit voor u?
Is het kabinet van mening dat het zeer onwenselijk is dat er veel geld wordt verdiend aan noodopvang door commerciële partijen terwijl de samenleving hier de rekening voor betaalt?
Welke stappen worden er de komende tijd gezet om de invloed van de commerciële noodopvang te beperken?
Het opstappen van de staatssecretaris van Financiën (Herstel en Toeslagen) |
|
Jimmy Dijk |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
Welke boodschap heeft u aan toeslagenouders en -kinderen die nu wederom in verdere onzekerheid worden gestort doordat er weer een verantwoordelijk bewindspersoon opstapt?
Wat betekent dit voor het oplossen van het toeslagenschandaal en de problemen van ouders en kinderen? Kunt u garanderen dat deze oplossingen geen verdere vertraging oplopen door de politieke chaos die dit kabinet heeft veroorzaakt?
Wat gaat uw kabinet doen om te voorkomen dat het wantrouwen richting de overheid en uw kabinet nog verder zal toenemen onder deze ouders en kinderen door het opstappen van de Staatssecretaris?
Wanneer komt er weer een Staatssecretaris op deze post?
Kunt u voor alle verschillende routes voor mensen voor het oplossen van het toeslagenschandaal gespecificeerd uiteenzetten hoe de planning loopt? Is er vertraging?
Loopt de uitvoering zoals gepland? Verwacht u vertraging door het opstappen van de NSC-bewindslieden en het inwerken van een nieuwe bewindspersoon?
De kansen en risico’s van het gebruik van AI in de zorg |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat artsen die leunen op AI minder scherp worden en ziektes minder goed herkennen?1
Hoe verhoudt dit vermoedelijke «deskilling»-effect van het gebruik van AI in de gezondheidszorg zich tot de inzet van uw ministerie op het stimuleren van AI in de zorg?
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat het toenemende gebruik van AI in de Nederlandse zorg zal leiden tot afnemende vaardigheden van zorgprofessionals?
In hoeverre wordt in de zorg in Nederland in de gaten gehouden of inzet van bepaalde AI-toepassingen ook zorgt voor ongewenste bijeffecten zoals het verlies van vaardigheden?
Wat is uw reactie op het bericht «AI kan radioloog vervangen bij borstkankerscreening, blijkt uit Nederlands onderzoek»?2
Wat zou het effect zijn op het uitnodigingsinterval bij het bevolkingsonderzoek borstkanker als voortaan één radioloog in plaats van twee nodig zou zijn om de scans te analyseren?
Wat zijn de mogelijkheden en plannen om deze techniek breder in te zetten in de Nederlandse borstkankerzorg en wordt dit vergoed?
In hoeverre speelt hierbij ook het risico op «deskilling» van radiologen?
Herinnert u zich de uitspraak «Mijn doel is om in 2030 de administratietijd te halveren. Kunstmatige Intelligentie (AI) biedt veel mogelijkheden om hieraan bij te dragen en tegelijkertijd de uitdagingen op de arbeidsmarkt in de zorgsector aan te pakken» van toenmalig Minister Agema?3In hoeverre onderschrijft u deze uitspraak? Wat zijn de meest recente schattingen van de mogelijkheden om de administratietijd in de zorg terug te dringen via AI?
Farmapiraterij en medicijnkaping |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
U stelt dat u geen inzicht heeft in de investeringen die de firma heeft gedaan1, terwijl juist dat inzicht essentieel is om te beoordelen of de prijs buitensporig is. Vindt u niet dat u, als Minister, actief dit inzicht zou moeten eisen om uw onderhandelingspositie te versterken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. Inzicht in de daadwerkelijke kosten zou kunnen helpen bij een prijsstelling die enerzijds voldoende recht doet aan de investeringen van een firma en anderzijds niet onevenredig hoog is. Het blijkt in de praktijk ingewikkeld om hier een goed kader voor te maken. Welke ontwikkelkosten reken je wel mee en welke niet? Soms kunnen de ontwikkelingen mee zitten en soms is er veel tegenslag. Wiens verantwoordelijkheid is dat? En zo zijn er nog veel meer vragen die daar bij gesteld kunnen worden waar geen of geen eenduidig antwoord op gegeven kan worden. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Wellicht kan dit advies er aan bijdragen hoe hier mee om te gaan.
Toch zijn de ontwikkelingskosten van een geneesmiddel op zichzelf niet doorslaggevend bij de prijsonderhandelingen. In deze onderhandelingen is het advies van het Zorginstituut Nederland leidend. Het Zorginstituut beoordeelt of een geneesmiddel in het basispakket opgenomen kan worden aan de hand van vier vaste pakketcriteria:
Bij dure geneesmiddelen leidt deze beoordeling vaak tot een advies om een prijsverlaging te bedingen, omdat de gevraagde prijs niet in verhouding staat tot de waarde die het middel voor de patiënt oplevert.
Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om duidelijker aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te betalen3.
Het Zorginstituut heeft dit geneesmiddel nog niet beoordeeld op pakketwaardigheid. U geeft aan dit advies te willen afwachten alvorens een besluit te nemen over vergoeding. Kunt u aangeven wanneer dit advies uiterlijk verwacht kan worden?
De firma heeft voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend. Ik heb daarom geen informatie over wanneer ik een advies van het Zorginstituut kan verwachten.
Deelt u de opvatting dat één van de fundamentele politieke vraagstukken is in welke mate de overheid de markt dient te reguleren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Dit is inderdaad een belangrijk politiek vraagstuk.
Indien u deze opvatting deelt: waarom is het volgens u dan niet aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een oordeel te vellen over de hoogte van bedrijfswinsten, of deze waar nodig te beperken?
Ik kan niet sturen op de hoogte van bedrijfswinsten, met name omdat het gaat om internationale bedrijven die wereldwijd actief zijn. Ik heb wel invloed op beheersing van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarvoor heb ik verschillende instrumenten waar mijn ambtsvoorganger u eerder over heeft geïnformeerd4.
En waarom acht u het wel tot de verantwoordelijkheid van de Minister om zich uit te spreken over hoge prijzen van geneesmiddelen?
De prijzen van geneesmiddelen vallen direct onder mijn verantwoordelijkheid en ik zet me daar dan ook hard op in, bijvoorbeeld door middel van prijsonderhandelingen. Ik streef daarbij naar maatschappelijk aanvaardbare prijzen. Ik ben bereid meer te betalen voor geneesmiddelen die daadwerkelijk van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt. Bij nieuwe geneesmiddelen worden soms hoge prijzen gevraagd terwijl de gezondheidswinst op lange termijn nog niet vaststaat. Ik kan daar, op basis van het advies van het Zorginstituut, rekening mee houden bij de prijsonderhandeling.
Deelt u de analyse dat wanneer farmaceutische bedrijven hun winstmarges zouden beperken en daarmee lagere prijzen mogelijk maken, dit de betaalbaarheid van de zorg ten goede zou komen, zoals ook door uw ambtsvoorgangers meermaals is onderstreept? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse dat winstmaximalisatie in het algemeen op gespannen voet staat met betaalbaarheid van geneesmiddelen. Maar, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook aangaf, het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling is zeer complex en niet eenvoudig bij te sturen.
Investeringen van financiers hangen af van de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel. Daarom vind ik het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. Zoals vermeld werken de ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Vindt u het problematisch dat er geen transparantie over de prijsvorming door farmaceuten wordt gegeven? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 1 begrijp ik de vraag naar transparantie over de investeringen die een firma heeft gedaan om een geneesmiddel op de markt te brengen. De ontwikkelingskosten van een geneesmiddel maken echter geen onderdeel uit van de criteria die worden toegepast voor het bepalen van een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
U zegt dat het maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn wat wij als samenleving betalen voor geneesmiddelen. Waarom laat u die beoordeling dan grotendeels over aan marktpartijen en toezichthouders, in plaats van als politiek verantwoordelijk bewindspersoon zelf de regie te nemen?
Ik neem de regie waar ik kan en waar dat gepast is. Via het programma MAUG zijn burgers gevraagd hoe zij denken over de prijzen van dure geneesmiddelen en welke overwegingen zij belangrijk vinden bij keuzes in het prijs- en vergoedingsbeleid. Het rapport bevat waardevolle inzichten die kunnen bijdragen aan huidige en toekomstige beleidsvorming5. Daarnaast zet ik me in voor effectieve toepassing van instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) en de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen6. En onderhandel ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen.
U geeft aan dat universiteiten vaak niet in staat zijn harde prijsafspraken te maken bij licentiedeals. Waarom neemt u geen maatregelen om hen hierin te ondersteunen of te verplichten, zodat publieke investeringen niet leiden tot private woekerwinsten?
Ik begrijp deze wens. Ik vind het ook onwenselijk wanneer er sprake is van onevenredig hoge winsten, vooral wanneer de ontwikkeling van het geneesmiddel voor een groot deel met publieke investeringen is gefinancierd. Het verplichten van harde prijsafspraken kan er echter toe leiden dat potentiële licentienemers (bedrijven) afhaken. Daarmee komen interessante academische vondsten mogelijk niet beschikbaar voor patiënten.
U zegt dat de prijs voor patiënten uiteindelijk niet persoonlijk voelbaar is zolang een middel vergoed wordt. Erkent u niet dat torenhoge prijzen voor medicijnen wél direct leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg, en dat patiënten dus alsnog de rekening betalen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Nederlandse vergoedingssysteem berust op solidariteit, waarbij de financiële lasten van medicijnen collectief worden gedragen, zodat individuele toegankelijkheid niet afhankelijk is van persoonlijke draagkracht. Het is daarbij inderdaad zo dat hoge prijzen kunnen leiden tot hogere zorgpremies en verdringing van andere zorg. Ik zet mij daarom, bijvoorbeeld via prijsonderhandelingen, in om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
Wat is uw reactie op het onderzoek uit de berichtgeving dat ongedocumenteerde mensen in Nederland zo zwaar worden uitgebuit?1 2
Ik vind het schrijnend en onacceptabel hoe er met deze werknemers is omgegaan. Wanneer signalen van (arbeids)uitbuiting kenbaar worden is het belangrijk dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onderzoek kan doen. De Arbeidsinspectie krijgt steeds meer mogelijkheden om dergelijke misstanden aan te pakken. Zo zijn (en worden) de boetes verhoogd, zijn de mogelijkheden tot stillegging verruimd en ligt de wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Eerste Kamer waardoor arbeidsuitbuiting en ernstige arbeidsmisstanden beter kunnen worden aangepakt. Daarnaast wordt ingezet op versterkt toezicht en handhaving om de misstanden adequaat aan te pakken.
Hoeveel meldingen ontvangt de Arbeidsinspectie jaarlijks over arbeidsuitbuiting van en/of over ongedocumenteerde werknemers? Hoeveel van deze meldingen leiden tot een boete voor de werkgever?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft in 2024 285 signalen ontvangen van mogelijke arbeidsuitbuiting, die hebben geresulteerd in 102 meldingen die zijn opgevolgd met (strafrechtelijk) onderzoek. Vervolgens zijn 96 intakes gevoerd met potentiële slachtoffers, wat heeft geleid tot 62 aangiften.3
Bij de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wordt gecontroleerd of derdelanders over een werkvergunning beschikken. Als dat niet het geval is, kan dat resulteren in een boete voor de werkgever op grond van de Wav. De Arbeidsinspectie houdt niet structureel bij of de aangetroffen derdelanders over een geldige verblijfsstatus beschikken. Illegale tewerkstelling betekent immers niet per definitie dat ook sprake is van illegaal verblijf.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts zeven van de geschatte 2000 casussen van arbeidsuitbuiting voor de rechter komen?3
Slachtoffers verkeren over het algemeen niet in de positie om zich te melden bij de autoriteiten. Gelet hierop moeten uitbuitingssituaties worden ontdekt en de slachtoffers daarvan moeten worden herkend. Dit vormt een grote uitdaging binnen de aanpak van mensenhandel. In het Versterkte Actieplan Samen tegen mensenhandel wordt met het brede werkveld gewerkt aan verschillende actielijnen om dit te verbeteren.5 Wanneer een slachtoffer als zodanig is geïdentificeerd kan een melding of aangifte volgen. Niet alle slachtoffers kiezen hiervoor. In de gevallen waarin een strafrechtelijk onderzoek kan volgen, heeft de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie te maken met een hoge bewijslat. Een groot deel van de strafrechtelijke onderzoeken haalt deze bewijslat niet. Momenteel ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer dat de strafbaarstelling introduceert van ernstige benadeling en het voordeeltrekken daaruit.6 De Arbeidsinspectie verwacht met deze verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid dat meer zaken voor de strafrechter kunnen worden gebracht.
Hoe reageert u op de conclusie van Conny Rijken, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat de Arbeidsinspectie te passief omgaat met arbeidsuitbuiting? Gaat u aan de slag met de Arbeidsinspectie om het zoeken en opvolgen van signalen van arbeidsuitbuiting te verbeteren, zodat illegale werkgeverspraktijken vaker worden aangepakt?
Recent heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel een rapport over de signalering van arbeidsuitbuiting uitgebracht en ik heb uw Kamer, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, geïnformeerd over de opvolging van dat rapport7. De aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden meegenomen in verdere verbeteringen in de aanpak van arbeidsuitbuiting8. Met de verwachte inwerkingtreding van het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel, waar ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid aan werk, is de verwachting dat meer ernstige misstanden in de arbeidssfeer kunnen worden aangepakt. Dit wetsvoorstel ligt bij de Eerste Kamer voor behandeling. Daarnaast heeft de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2023 een gespecialiseerde Afdeling Arbeidsuitbuiting opgericht waar het proces van meldingen, intake en onderzoek op dezelfde afdeling plaatsvindt. Deze inzet op verdere professionalisering viel buiten de onderzoeksperiode van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en is nog niet zichtbaar is in het rapport.
Zijn de boetenormbedragen voor werkgevers die arbeidswetten overtreden al met 18 procent verhoogd, zoals aangegeven in uw brief van 9 juli jongstleden?4 Wat is de terugverdientijd voor werkgevers met de huidige boetebedragen? Bent u bereid de boetenormbedragen voor werkgevers verder te verhogen als de terugverdientijd te laag is?
De Arbeidsinspectie heeft berekend wat de gemiddelde «terugverdientijd» is voor overtredingen van de Wet Arbeid Vreemdelingen, een wat cynische term in dit verband, omdat de «verdiensten» door wetsovertreding zijn ontstaan. Dus hoe lang de werkgever het voordeel moet genieten dat met de overtreding wordt behaald om het bedrag van de boete «goed te maken». In bijna 90 procent van de gevallen is dat minder dan 1 jaar. Bij 7 van de 24 onderzochte situaties is de «terugverdientijd» zelfs 3 maanden of minder.
Uit onderzoek van SEO blijkt dat, door het achterwege laten van indexering, de reële waarde van boetes door inflatie is gedaald. Dit ondermijnt zowel de preventieve werking (het ontmoedigen van overtredingen) als de reactieve werking (het voorkomen van herhaling) van de boetes. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 202510 is het daarom mijn voornemen om de boetes van Eerlijk Werk arbeidswetten te verhogen door bij het nieuwe normbedrag rekening te houden met fictieve indexatie van de afgelopen jaren. Vanwege het grote belang om misstanden op de arbeidsmarkt daadwerkelijk en effectief te bestrijden, is het mijn ambitie om deze wijziging zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Ik streef uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2026 te informeren. Daarnaast zal indexatie over de arbeidswetten Eerlijk Werk jaarlijks plaats gaan vinden om te zorgen dat in de toekomst de reële waarde van boetes gelijk blijft.
Bent u bereid de opbrengsten van boetes aan werkgevers die schuldig zijn aan arbeidsuitbuiting in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen?
Het doel van het geven van een bestuurlijke boete is om de overtreding zo snel mogelijk te stoppen. En daarnaast kennen bestuurlijke boetes een preventieve werking, die ervoor zorgt dat werkgevers zich aan wet- en regelgeving blijven houden. Bij het opleggen van boetes staat een zorgvuldige procedure voorop. Door de opbrengsten van boetes aan werkgevers in te zetten voor ondersteuning van ongedocumenteerde mensen zou er een perverse prikkel kunnen ontstaan om te gaan sturen op het aantal boetes en de hoogte van de boetes. Dit staat een zorgvuldige procedure in de weg. Daarnaast zijn boeteontvangsten geen stabiele financieringsbron en is daarmee niet geschikt als ondersteuning aan ongedocumenteerden. Onder vraag 7 zal ik nader ingaan op de ondersteuning aan ongedocumenteerde slachtoffers van arbeidsmisdrijven en de wegen die openstaan om het loon terug te vorderen.
Op welke manier worden ongedocumenteerde werknemers nu in bescherming genomen als zij melding doen van illegale werkomstandigheden? Bent u bereid deze bescherming tegen werkgevers die hen uitbuiten te verbeteren? Zo ja, op welke manier? Zo niet, waarom niet?
Ongedocumenteerde werknemers hebben dezelfde arbeidsrechten als andere werknemers. Zij hebben recht op minimumloon, vakantiegeld en de arbeidstijden- en omstandighedenwet is ook op hen van toepassing. Daarnaast kunnen ongedocumenteerden op grond van artikel 23 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) hun loon terugvorderen. Ook kunnen zij melding doen bij de Arbeidsinspectie van eventuele misstanden.
Verder hebben slachtoffers van mensenhandel recht op tijdelijk verblijf indien zij meewerken aan het strafproces. Gelet op de onzekere verblijfstatus werken we daarnaast met verschillende instanties samen die ongedocumenteerde werknemers ondersteunen. Zoals met vakbonden, maatschappelijke organisaties en bijvoorbeeld het Juridisch Loket.
Deelt u de mening dat de afhankelijkheid van ongedocumenteerde mensen in sectoren zoals de horeca en schoonmaak ook de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van gedocumenteerde werknemers onder druk zet? Bent u bereid het minimumloon verder te verhogen, het liefst naar 18 euro per uur, zodat de arbeidsvoorwaarden in deze sectoren verbeteren en meer mensen bereid zijn het werk te doen, waardoor bedrijven minder afhankelijk zijn van zwart-betaalde werknemers?
Het wettelijk minimumloon stelt de ondergrens van het loon. Dat beschermt alle werknemers werkzaam in Nederland. Het voorkomt oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Onderbetaling is bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag verboden. Het gaat in dit soort gevallen veelal om werkgevers die bewust het wettelijk minimumloon overtreden. Verhoging van het wettelijk minimumloon zal die misstanden niet meteen verhelpen. Daarom zet ik mij doorlopend in om door middel van handhaving deze misstanden aan te pakken.
In het illustratieve pakket in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Arbeidsmigratie is verhoging van het wettelijk minimumloon opgenomen als één van de mogelijke maatregelen om de vraag naar laagbetaalde arbeid te verminderen en de kwaliteit van werk te verhogen. Dit is een generieke maatregel die alle werknemers en werkgevers treft. Het kan daarmee ook bijdragen aan bestaanszekerheid. Maar zoals het IBO opmerkt, kunnen ook negatieve arbeidsmarkteffecten optreden waardoor sommige werknemers hun baan kunnen verliezen omdat de loonkosten stijgen. Daarbij is het minimumloon de afgelopen jaren al verhoogd. Onder andere door de generieke verhoging van 10,15% in 2023 en de invoering van het minimumuurloon in 2024. Verhogen van het minimumloon kent een groot budgettair beslag, indien dit wordt doorgevoerd met de koppeling aan de uitkeringen.
Deelt u de mening dat er betere regels moeten komen voor goed werkgeverschap in de schoonmaaksector, zodat schoonmaakwerk meer als werk wordt gezien in plaats van een klusje en de arbeidsvoorwaarden beter geregeld kunnen worden? Zo ja, op welke manier en waarom is dit nog niet het geval? Zo niet, waarom niet?
Meer regels zijn niet altijd het antwoord op het soort misstanden met arbeidsmigranten dat nu naar buiten komt, want daarbij worden de regels juist niet nageleefd door werkgevers. De verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap ligt bij werkgevers én opdrachtgevers. Er zijn ook goede private initiatieven zoals de Code Verantwoordelijk Marktgedrag, oftewel de Schoonmaakcode. Die een appèl doet op opdrachtgevers om bij aanbestedingen niet alleen de prijs te laten meewegen maar ook de kwaliteit en de arbeidsomstandigheden van medewerkers.
Het artikel ‘Prijs medicijnen omhoog door eis Trump’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slecht nieuws voor Nederlandse patiënt: «Prijs medicijnen omhoog door eis Trump»» uit De Telegraaf van 7 augustus 20251, waarin wordt beschreven dat president Trump grote farmaceutische bedrijven onder druk zet om de geneesmiddelenprijzen in de Verenigde Staten fors te verlagen, en waarin zorgexperts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen in Nederland?
Wat zijn volgens u de potentiële gevolgen van deze Amerikaanse druk op farmaceuten in de Verenigde Staten voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen in Nederland?
Hoe beoordeelt u de zorgen van hoogleraar Carin Uyl-de Groot dat Nederland door zijn kleine markt en strenge toelatingseisen mogelijk minder aantrekkelijk wordt voor farmaceuten?
Wat doet Nederland momenteel om te voorkomen dat de prijsdruk uit andere landen, zoals de Verenigde Staten, leidt tot hogere geneesmiddelenprijzen in ons land?
Deelt u de zorg dat Nederlandse patiënten langer moeten wachten op innovatieve medicijnen als farmaceuten hogere prijzen gaan vragen of deze minder snel toelaten tot onze markt?
Hoe gaat u voorkomen dat invoerheffingen van de VS op geneesmiddelen – zoals aangekondigd door president Trump – indirect de kosten en toegang in Nederland beïnvloeden?
Welke invloed heeft het Nederlandse toelatings- en vergoedingensysteem op de snelheid waarmee nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen? Bent u bereid dit systeem te herzien als blijkt dat patiënten hierdoor significant benadeeld worden?
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse overheid de farmaceutische industrie aanspreekt op transparantie rond ontwikkelingskosten, prijsstelling en onderhandelingsruimte?
Bent u bereid een analyse te laten uitvoeren over de mogelijke gevolgen van het Amerikaanse beleid op de Nederlandse geneesmiddelenmarkt, en deze met de Kamer te delen?
Bent u bereid om op korte termijn in Europees verband overleg te voeren met andere lidstaten over gezamenlijke inkoop en prijsafspraken met farmaceutische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De recente opleving in de overnamemarkt van tandartsketens |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Na rustige jaren trekt de verkoop van tandartsketens weer aan» uit het Financieel Dagblad van 5 augustus 2025?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat volgens het artikel momenteel 71% van de mondzorgketens in Europa in handen is van private equitypartijen, terwijl mondzorg een primair onderdeel is van de volksgezondheid?
Uit onderzoek van EY naar private equity in de zorg blijkt dat het aandeel private equity partijen binnen de mondzorg tussen de 19 en 26% is in Nederland2. Over de situatie in andere landen kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat het winstgedreven karakter van private equity op gespannen voet staat met de publieke taak en continuïteit van zorg in de mondzorgsector? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit onder andere het genoemde onderzoek van EY blijkt dat er geen aantoonbare structurele verschillen in de kwaliteit van zorg zijn tussen zorgaanbieders met en zonder betrokkenheid van private equity. Er zijn echter wel risico’s. Wanneer private equity partijen of andere partijen actief zijn in de zorg met enkel een financieel motief vind ik dit niet wenselijk. Daarom zet ik onder andere in op de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarin maatregelen worden voorgesteld om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg.
Onder de voorwaarde dat de kwaliteit van zorg goed geborgd is, kan een private equity partij echter juist ook bijdragen aan de publieke doelen, waaronder de continuïteit van zorg. Deze partijen kunnen bijvoorbeeld zorgen voor kapitaal voor praktijkopvolging bij pensioen, meer doelmatigheid door het samenvoegen van administratieve processen en het door een ander organisatiemodel opvangen van het tekort aan tandartsen die praktijkhouder willen worden.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel Nederlandse mondzorgpraktijken de afgelopen vijf jaar zijn overgenomen door private equity en hoe dit de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van mondzorg heeft beïnvloed?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt ieder jaar een informatiekaart concentraties in de zorg uit. Dit wordt gedaan op basis van zorgaanbieders die zich moeten melden voor de Zorgspecifieke fusietoets. Zorgaanbieders met 50 zorgverleners die zorg verlenen hebben goedkeuring van de NZa nodig om een concentratie tot stand te brengen. Uit de cijfers van 2024 blijkt dat bij 46% van de overnames in de zorg een private equity partij was betrokken. Bij 66% van de overnames specifiek binnen de mondzorgsector was private equity betrokken. De overige jaren heb ik verwerkt in onderstaande tabel3. Uit het onderzoek van EY blijken er geen aantoonbare verschillen te zijn tussen private equity gefinancierde zorgaanbieders en niet-private equity gefinancierde zorgaanbieders op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van (mond)zorg4.
1/1/2018-1/7/2019
53%
80%
1/7/2019-31/12/2020
50%
70%
1/1/2021-1/7/2022
50%
57%
1/7/2022-31/12/2023
59%
67%
1/1/2024-31/12/2024
46%
66%
Wat is uw reactie op de signalen dat eerdere overnames, zoals bij Curaeos, hebben geleid tot financiële fiasco’s, waardoor honderden miljoenen euro’s aan waarde verdampt zijn? Welke gevolgen heeft dit gehad voor patiënten en zorgverleners binnen die ketens?
Patiënten en zorgverleners mogen niet de dupe worden van tegenvallende resultaten of het verkopen van zorginstellingen. Zonder op deze individuele casus in te gaan, zie ik zowel kansen als risico’s voor de continuïteit van zorg door overnames van zorginstellingen. Een overname kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat bedrijfsopvolging beter geregeld kan worden. Wel zie ik risico’s als bij overnames andere belangen de overhand krijgen en kwaliteit of continuïteit van zorg onvoldoende geborgd zijn. Daarom werk ik aan het aanscherpen van de fusietoetsing van de NZa. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u dat ondanks meerdere aangenomen moties in de Tweede Kamer over het beperken of verbieden van private equity in de zorg, er nog steeds geen effectief beleid of wetgeving is doorgevoerd?
In de Kamerbrief over private equity en winst in de zorg zijn de gevolgen van een verbod op private equity in de zorg toegelicht5. Ik werk op dit moment aan een brief als reactie op de motie van het lid Claassen6 waarin ik omschrijf hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd. Bovendien heeft mijn ambtsvoorganger het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd met daarin verschillende maatregelen om private equity aan te pakken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan winstuitkering7.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) momenteel geen zeggenschap heeft over series van kleinere overnames in de mondzorg, zoals het artikel suggereert? Acht u dit wenselijk, en zo nee, wanneer verwacht u het aangekondigde wetsvoorstel om het fusietoezicht door de NZa te versterken aan de Kamer te sturen?
Op grond van de Mededingingswet toetst de ACM concentraties (fusies, overnames en joint ventures) als deze boven de daarvoor geldende meldingsdrempel komen, zo ook in de zorg. Ondernemingen en dus ook zorgaanbieders die voldoen aan de omzetdrempels8 moeten zich melden voor goedkeuring alvorens zij een concentratie aangaan. Concentraties die niet boven deze meldingsdrempels uitkomen, hoeven niet gemeld te worden bij de ACM. Overigens neemt dit niet weg dat de ACM na de totstandkoming van een niet-meldingsplichtige concentratie een onderzoek kan starten, als de ACM het vermoeden heeft dat deze concentratie leidt tot een beperking van de mededinging. Hiermee kan de ACM achteraf ingrijpen als hier aanleiding voor is.
Momenteel kan de ACM een serie van kleinere overnames die niet boven de meldingsdrempels uitkomen dan ook niet beoordelen. De Mededingingswet, op grond waarvan de ACM toezicht houdt op concentraties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken (EZ). Op dit moment onderzoekt hij de mogelijk- en wenselijkheden om het mededingingsbeleid aan te passen. De Minister van EZ informeert uw Kamer binnenkort over zijn voornemen om het mededingingsinstrumentarium te actualiseren. Hierin gaat hij op hoofdlijnen onder andere in op hoe fusies en overnames die onder meldingsdrempels blijven, zoals series van kleinere overnames, toch onder voorwaarden door de ACM onderzocht kunnen worden. Ik ben in overleg met het Ministerie van EZ over de impact voor de zorgsector.
Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u het risico dat tandartsen, nadat zij hun praktijk hebben verkocht aan een keten, voortijdig stoppen met werken, wat kan leiden tot omzetdalingen en personeelstekorten, zoals het artikel beschrijft? Is dit risico voldoende meegenomen in uw beleid?
Er kunnen diverse redenen zijn waarom tandartsen vroegtijdig stoppen met werken. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat onder andere werkdruk, ongewenste omgangsvormen van patiënten, loyaliteit richting de organisatie en autonomie belangrijke aspecten zijn die de tevredenheid van zorgpersoneel bepalen9. Tegelijkertijd blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de arbeidsparticipatie onder 55-plussers toeneemt. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) heeft geen signalen dat dit in de mondzorg anders is. Veel voormalige praktijkhouders blijven na verkoop nog actief betrokken bij hun patiënten, omdat de reden voor verkoop meestal samenhangt met de administratieve en organisatorische lasten van het ondernemerschap, en niet met het vak zelf.
Wanneer tandartsen voortijdig stoppen met werken doordat hun praktijk is overgenomen door een private equity partij, baart mij dit zorgen. In tijden van personeelsschaarste moet gepoogd worden personeel te behouden. Tegelijkertijd zijn er ook signalen dat bedrijfsketens uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld bij mondzorgpraktijken welke geen opvolger kunnen vinden door het tekort aan tandartsen die de ambitie hebben om praktijkhouder te worden en door het aantal pensioengerechtigde tandartsen.
Op diverse manieren zet ik mij in om zorgpersoneel te behouden. Bijvoorbeeld in het recent gesloten onderhandelaarsakkoord van het Aanvullende Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA), heb ik samen met de betrokken partijen gezamenlijk de ambitie getoond om arbeidsmarkttekort zoveel mogelijk te beperken. Overnames door ketens zijn niet zonder risico. Zaken als loyaliteit, je verbonden voelen met de organisatie en autonomie kunnen na een overname in het geding komen. Het is aan tandartsen die hun praktijk verkopen om hierover goede afspraken te maken met de overnemende partij. Het is bij overnames gebruikelijk dat de verkopende tandarts (tijdelijk) doorwerkt om de continuïteit van zorg te waarborgen. In sommige gevallen is dit zelfs een voorwaarde voor de overname. Ik houd dit punt nadrukkelijk in het oog, met name in regio’s waar de arbeidsmarkt in de mondzorg al onder druk staat. Daarnaast span ik mij in voor het borgen van een integere bedrijfsvoering zoals voorgesteld in de Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder andere voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen en extra weigerings- en intrekkingsgronden aan vergunningsverlening onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), die betrekking hebben op de kwaliteit en continuïteit van zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het toezicht op private equityactiviteit in de zorg – specifiek in de mondzorg – verbetert, om te voorkomen dat winstmaximalisatie boven patiëntbelang komt te staan?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in Nederland, inclusief alle tandartspraktijken. Dit toezicht richt zich op het waarborgen van goede en veilige zorg voor patiënten, ongeacht de eigendomsstructuur van de praktijk. Zowel ketens als individuele praktijken dienen zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de standaarden voor kwalitatief hoogwaardige tandartszorg.
Tegelijkertijd zie ik dat private equity-constructies risico’s kunnen meebrengen, bijvoorbeeld wanneer de nadruk te sterk op rendement komt te liggen in plaats van op de continuïteit en kwaliteit van zorg. De Wibz beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders te weren. Ook in de mondzorg. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken. Ik werk nauw samen met de NZa om te zorgen dat het toezicht ten aanzien van deze verplichtingen en randvoorwaarden op een juiste manier vorm krijgt. Ook werk ik, samen met de NZa en de ACM, aan versterkt fusietoezicht en aan meer transparantie in de bedrijfsvoering van mondzorgketens. Op die manier kan worden geborgd dat investeringen bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de mondzorg.
Deelt u de mening dat de tandartspraktijk bij uitstek lokaal en persoonsgebonden is, en dat grootschalige ketenvorming ondermijnend kan werken voor de vertrouwensrelatie tussen patiënt en zorgverlener? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u om deze ontwikkeling te keren of te reguleren?
Een goede vertrouwensrelatie tussen patiënt en tandarts is van groot belang. Ik heb geen signalen ontvangen dat ketenvorming deze relatie structureel ondermijnt. Vaak blijft de eigen tandarts ook na een overname werkzaam in dezelfde praktijk. Een wijziging van eigenaar betekent dus niet automatisch dat ook de behandelaar verandert. Ketenvorming hoeft daarmee niet te leiden tot verlies van de persoonlijke band tussen patiënt en zorgverlener.
Tegelijkertijd neem ik de zorgen van de Kamer hierover serieus. Ik blijf deze ontwikkeling volgen via signalen van beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties en het toezicht van de IGJ. Ik ben momenteel bezig met het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets waarbij de NZa meer bevoegdheden krijgt bij concentraties om te toetsen op de continuïteit, kwaliteit en rechtmatigheid van zorg om deze ontwikkeling (ketenvorming door middel van fusies/overnames) beter te kunnen controleren en reguleren.
Het bericht ‘Bedrijf achter lokale cadeaupassen failliet: ‘Tienduizenden mensen geld kwijt’’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Nobel |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS dat het bedrijf Groupcard failliet is verklaard waardoor tienduizenden mensen gedupeerd zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat Groupcard failliet is. Ik voel mee met de mensen die hierdoor geraakt zijn. Het gaat om een brede groep. Bijvoorbeeld mantelzorgers die zich belangeloos inzetten voor de zorg van familie of vrienden en via de pas hun mantelzorgcompliment hebben gekregen. De uitgegeven kaarten zijn ook bedoeld voor mensen met een kleine beurs. Juist in tijden van hogere kosten voor levensonderhoud kan de impact voor hen groot zijn. Ook voor de betrokken gemeenten die schuldeiser in het faillissement zijn, is dit een financiële tegenvaller. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Ik ben uiteraard wel in contact met de VNG en word door hen goed op de hoogte gehouden.
Kunt u een overzicht delen van welke gemeenten door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het per gemeente gaat? Kunt u daarbij aangeven waar de passen per gemeente voor werden gebruikt?
Ik heb geen overzicht van gemeenten die door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het gaat. De VNG schat dat ongeveer een derde van de gemeenten zaken deed met Groupcard. VNG faciliteert vanwege de ontstane situatie een platform voor getroffen gemeenten waarop gemeenten die dat willen, kunnen afstemmen en overleggen over welke stappen ze willen nemen. De inzet van de passen is breed. Het gaat om bijvoorbeeld mantelzorgcomplimenten, bijdragen voor verduurzaming, stadspassen of een bijdrage voor sport en vrijetijdsbesteding.
Kunt u inzage geven op welke manier de samenwerking is aangegaan met Groupcard, een bedrijf waarvan het lijkt dat het niet altijd zuiver georganiseerd is?2
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt verantwoording over de besteding van deze middelen af aan de gemeenteraad. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden hoe gemeenten dit hebben ingevuld. Van de VNG heb ik begrepen dat het bijvoorbeeld kan gaan om een aanbesteding van de dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was.
Kunt u een overzicht geven van welke andere bedrijven actief zijn die cadeaupassen of soortgelijke geschenk-initiatieven faciliteren aan gemeenten?
Ik heb geen overzicht van dit type bedrijven. In het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB) staan alle ondernemingen met een vergunning voor het uitgeven van elektronisch geld. Afhankelijk van de aard van de aangeboden diensten kunnen daarin ook aanbieders van cadeaukaarten tussen zitten, indien zij kwalificeren als uitgever van elektronisch geld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze situatie zich in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, niet opnieuw gaat voordoen?
Het is nog niet duidelijk wat heeft geleid tot het faillissement. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. De curator zal periodiek verslag doen van de bevindingen en de toestand van de boedel. Deze zijn raadpleegbaar in het Centraal insolventieregister op www.rechtspraak.nl. Zoals aangegeven behoort het tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wanneer gemeenten diensten willen aanbesteden, moeten zij zich hierbij houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Op welke manier gaat u de gemeenten ondersteunen dit geld terug te krijgen, bijvoorbeeld door de aangespannen claim?
De curator beheert de failliete boedel. Gemeenten kunnen bij de curator zelf hun vordering indienen. De curator beoordeelt de vorderingen en bepaalt de rangorde van schuldeisers. Het zal moeten blijken of de gemeenten als schuldeisers gecompenseerd kunnen worden. De curator bekijkt ondertussen ook of een doorstartkandidaat is te vinden voor (onderdelen van) de onderneming. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden? Kunt u hier een bijdrage aan leveren?
De gebeurtenissen zijn nog erg recent. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Op welke manier gaat u gemeenten ondersteunen om tot een alternatief te komen zodat de doelgroep, meestal mensen met een kleine beurs, hier niet de dupe van wordt?
Het is aan gemeenten om hier verder invulling aan te geven. Zoals ik ook heb aangegeven bij het antwoord op vraag 7 begrijp ik van de VNG dat gemeenten op dit moment in kaart brengen wat de schade precies is en welke mogelijkheden er zijn om mensen te compenseren.
Erkent u, net zoals wethouder René Tuijn uit Zaanstad, dat er mogelijk sprake is van faillissementsfraude?3 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet duidelijk of er sprake is van faillissementsfraude. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen zal de curator periodiek verslag hierover uitbrengen.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat privatisering van armoedebeleid niet de oplossing is en de overheid deze taak niet moet uitbesteden?
Het staat gemeenten vrij de uitvoering van het armoedebeleid, binnen de geldende wet- en regelgeving, naar eigen inzicht in te richten. Gemeenten maken bij de uitvoering van hun armoedebeleid soms gebruik van diensten die door derden worden aangeboden. Dit kan verschillende voordelen hebben. Zo kan het zijn dat de gemeente niet voor elke dienst de capaciteit, benodigde kennis, expertise en infrastructuur in huis heeft. Ik ben, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe gaat het kabinet gemeenten ondersteunen zodat er niet wordt samengewerkt met vergelijkbare commerciële partijen, waardoor er een dergelijke afhankelijkheidsrelatie ontstaat waar mensen in armoede nu de dupe van zijn geworden?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding van de middelen in het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen deze middelen via het gemeentefonds. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5.
Kunt u toelichten op welke manier het bedrijf Groupcard aan haar opdracht is gekomen, gezien het bevestigde nieuws dat het geen vergunning en toezicht had?4
Van de VNG heb ik begrepen dat dit verschilt per gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om een aanbesteding van een dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was. Andere gemeenten hebben geen directe overeenkomst met Groupcard, maar nemen de diensten bijvoorbeeld af via een regionaal energieloket.
Bent u bereid het mogelijke onderzoek van de De Nederlandsche Bank (DNB) te versnellen of een versneld onderzoek te starten?
DNB volgt de ontwikkelingen nauwlettend maar kan geen uitspraken doen over individuele instellingen vanwege de bij wet geregelde toezichtvertrouwelijkheid. DNB is verder onafhankelijk in haar toezichtstaken en beslist eigenstandig over de inzet van bevoegdheden.
Wat gaat u doen om het geld terug te halen als uit het onderzoek van DNB blijkt dat het bedrijf niet bevoegd is geweest en het geld ook niet had mogen overboeken naar het omvallende bedrijf?
Zie ook de antwoorden op eerdere vragen. Het is aan gemeenten hun vorderingen in te dienen en aan de curator onderzoek naar de failliete boedel te doen.
Het artikel ‘Acute zorg in Nederland kraakt onder een tekort aan personeel’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u op de hoogte van de langdurige sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Zuyderland Ziekenhuis in Sittard-Geleen? Wat vindt u van het feit dat deze afdeling naar verwachting pas in januari 2026 heropent?
Ja, ik ben door het Zuyderland ziekenhuis op de hoogte gesteld van de tijdelijke sluiting. Het betreft overigens geen sluiting van een spoedeisende hulp (SEH), maar van een acute zorgafdeling (AZA). Vanwege personeelskrapte is de SEH sinds oktober 2024 omgevormd tot een AZA. Als gevolg van (opnieuw) personeelskrapte sluit nu ook tijdelijk deze AZA.
Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is een uitdaging. Dat maakt dat zorgaanbieders, in dit geval het Zuyderland ziekenhuis, roosters lastig rond kunnen krijgen en nu noodgedwongen moeten kiezen voor een tijdelijke sluiting. Voor mij staat voorop dat iedereen in Nederland toegang moet hebben tot goede en veilige zorg. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moet een zorgaanbieder gemeenten en inwoners goed meenemen in wat er speelt en welke besluiten moeten worden genomen. Ook moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen. Verder zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa geïnformeerd over de situatie en zullen zij dit traject nauwlettend volgen.
Deze situatie laat zien dat het belangrijk is dat regionale partijen afspraken maken over toekomstbestendige zorg, gegeven de stijgende zorgvraag en de personeelskrapte. Om de drukte in de acute zorg hanteerbaar te maken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg te borgen, is een goede samenwerking tussen de partijen in de acute zorgketen cruciaal. Met de afspraken in het «onderhandelaarsakkoord» van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord2 (AZWA) wordt meer samenwerking om te komen tot toekomstbestendige zorg ondersteund. Daarnaast zet ik met het akkoord in op het terugdringen van een personeelstekort en een gelijkwaardige toegang tot zorg.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het sluiten van een SEH? En in dit geval tijdelijk voor 6 maanden van de SEH in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Het (tijdelijk) sluiten van een SEH of een AZA is een ingrijpende maatregel, die vraagt om een zorgvuldige afweging met oog voor patiëntveiligheid, regionale zorgbehoefte en personele capaciteit. Bij onderbezetting van personeel kan het veiliger zijn om de betreffende afdeling (tijdelijk) te sluiten, omdat een ziekenhuis mogelijk de kwaliteit van de zorg niet meer kan garanderen. Hierdoor kan bijvoorbeeld het beschikbare personeel worden ingezet op andere locaties, wat de kwaliteit van de zorg daar ten goede kan komen. Tegelijkertijd kan een sluiting gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van zorg, daarom vraagt dit om goede afspraken met de betrokken zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Ook bij de Acute Zorgafdeling in Sittard-Geleen lukt het niet om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken, waardoor het ziekenhuis noodgedwongen heeft besloten tot een tijdelijke sluiting. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn inmiddels verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart om het tekort aan personeel in te lopen, waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal SEH’s in tien jaar is gedaald van 95 naar 79, en tegelijkertijd het aantal tijdelijke SEH-stops met 22% is toegenomen ten opzichte van een jaar eerder? Acht u dit een zorgwekkende trend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Een goede duiding van het aantal SEH-sluitingen en -stops vereist om meer context dan alleen cijfers. Een toename van het aantal SEH-stops hoeft niet per se te duiden op een verslechtering van de toegankelijkheid van SEH-zorg. Een SEH-stop is namelijk een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s tijdens piekmomenten te reguleren. Een SEH-stop wordt gebruikt om vroegtijdig tijdelijke piekbelasting te kunnen melden, zodat ketenpartners kunnen uitwijken naar een andere locatie. Het instrument is daarmee van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen en draagt bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. Bovendien kan een toename in het aantal geregistreerde SEH-stops ook betekenen dat er meer aandacht is voor het meten en rapporteren hiervan dan voorheen. De afname van het aantal SEH-locaties over de afgelopen tien jaar heeft daarom geen directe relatie met de toename van het aantal SEH-stops in het afgelopen jaar.
Wat zegt volgens u de toename in SEH-stops en de toename in totale sluitingsduur over de staat van de acute zorg in Nederland?
Een toename in SEH-stops laat zien dat ziekenhuizen en regio’s maatregelen nemen om piekbelasting te reguleren en de kwaliteit van zorg te waarborgen. Zoals in vraag 3 benoemd, is het inzetten van een SEH-stop een hulpmiddel om piekmomenten op te vangen en de patiëntveiligheid te garanderen. Daarbij worden patiënten omgeleid naar andere SEH’s waar zij sneller geholpen kunnen worden en zijn ambulanceteams eerder inzetbaar voor een volgende oproep. Een SEH-stop betekent echter niet dat patiënten met een levensbedreigende acute zorgvraag geweigerd worden. Deze patiënten worden altijd gebracht naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis waar passende zorg verleend kan worden, ook als dat ziekenhuis een SEH-stop heeft afgekondigd. Ondanks dat bekend is dat de acute zorgsector onder druk staat door personeelstekorten en een stijgende zorgvraag, vormen een toename in SEH-stops en een toename in totale sluitingsduur op zichzelf dus geen indicatie over de staat van de acute zorg in Nederland.
Deelt u de zorgen van gezondheidseconoom Schrijvers dat het risico op sterfgevallen toeneemt als patiënten verder moeten reizen voor acute zorg? Welke maatregelen treft u om dergelijke risico’s te voorkomen in regio’s waar SEH’s sluiten?
Om de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor alle Nederlanders te waarborgen ondanks een stijgende zorgvraag en beperkte beschikbare zorgprofessionals, ondergaat de acute zorg3 een transformatie. In het Integraal zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat passende zorg zoveel mogelijk dichtbij wordt geleverd, en verder weg als het moet vanwege kwaliteitseisen of doelmatige inzet van dure infrastructuur en/of schaars personeel4. Zo werken de ROAZ-regio’s aan de implementatie van zorgcoördinatie. Zorgcoördinatie draagt bij aan het toegankelijk houden van de acute zorg door intensieve samenwerking binnen de gehele acute zorgketen in elke regio, het versterken van onderling vertrouwen en het slimmer op elkaar afstemmen van werkwijzen. Daarnaast hebben de ambulances zich de afgelopen decennia ontwikkeld van vervoersbedrijven tot geavanceerde aanbieders van eerste hulp en stabilisatie van patiënten. Daarmee kunnen steeds meer patiënten die thuis of op straat iets overkomt direct ter plaatsen geholpen worden. En wanneer transport naar het ziekenhuis nodig is, kunnen patiënten ter plekke en gedurende de rit steeds beter worden gestabiliseerd en voorbereid op behandeling.5 De ambulancesector werkt bovendien aan een nieuwe urgentie-indeling van de vraag naar ambulancezorg. Die kan ervoor zorgen dat in gevallen van de hoogste spoed ook daadwerkelijk sneller een ambulance ter plaatse is. Mijn streven is u nog in september over deze nieuwe urgentie-indeling te informeren. Voorts is het van belang dat zorgaanbieders die overwegen een SEH te sluiten de bestaande normen voor een zorgvuldig besluitvormingsproces in acht nemen, zodat zorgen van inwoners over de bereikbaarheid van de zorg goed worden meegewogen in de besluitvorming. Ook werk ik aan aanpassing van de regelgeving die ziekenhuizen verplicht zorgvuldig te handelen bij het sluiten van SEH-afdelingen. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de analyse van internist Kremers dat SEH-problemen vaak veroorzaakt worden door haperende doorstroming naar andere zorgvormen (zoals verpleeghuizen en thuiszorg)? Zo ja, hoe is dit probleem ten aanzien van doorstroom ontstaan en wat gaat u hieraan doen?
Zoals de voormalig Minister van VWS op eerdere Kamervragen van het lid Bushoff op 5 maart 20256 heeft geantwoord, ben ik niet op de hoogte van het aantal patiënten in ziekenhuizen die wachten op vervolgzorg buiten het ziekenhuis. Wel heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten uitvoeren naar de uitstroom van cliënten uit het ziekenhuis naar wijkverpleging. Uit dit onderzoek van Equalis7 blijkt dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging; de gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vormgegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Verschillende regio’s nemen initiatieven om de doorstroming te bevorderen. Zo werkt Friesland bijvoorbeeld met een centraal triageteam en zijn er tijdelijke opvanglocaties ingericht, om de overgang tussen ziekenhuis of SEH en thuis beter te organiseren. Hierdoor kunnen in deze regio vaker mensen na een bezoek aan de SEH of een ziekenhuisopname direct terug naar huis, in plaats van naar het verpleeghuis.
Ziet u kansen om, zoals voorgesteld door gezondheidseconoom Schrijvers, lokaal acute-zorgopleidingen op te zetten om personeel sneller en gerichter op te leiden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf en het ministerie hierin? Zijn er al plannen in de regio Parkstad om dit op te zetten?
Onderwijsinstellingen en zorginstellingen hebben de mogelijkheid om de samenwerking te zoeken in het lokaal aanbieden van opleidingen die aansluiten op de acute zorgvraag. Het kan dan gaan over leertrajecten en bijscholing, of over het aanbieden van volledige initiële opleidingen in de regio, zoals bijvoorbeeld de opleiding Medisch Hulpverlener die nog niet in de regio wordt aangeboden. Met de recentelijk gepubliceerde Subsidieregeling Inrichten Opleidingsstructuur helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen8, stimuleer ik het organiseren van een structuur voor het opleiden van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen.
Het Zuyderland werkt samen met de provincie Limburg en onderwijsinstellingen om de regionale arbeidsmarkt te versterken. In projecten zoals «In de Zorg – Uit de Zorgen» wordt ingezet op scholing, inclusiviteit en het aantrekken van nieuw personeel, waaronder statushouders. Met partners als de Open Universiteit, Zuyd Hogeschool en Gilde Opleidingen ontwikkelt het Zuyderland ziekenhuis leertrajecten en bijscholing die aansluiten op de zorgvraag en technologische ontwikkelingen. Daarnaast werkt het Zuyderland samen met werkgeversservicepunten en initiatieven als «De Zorgcampus», om een inclusieve arbeidsmarkt in de zorg te realiseren en duurzame werkgelegenheid te bevorderen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook in andere regio’s SEH-afdelingen langdurig of structureel gesloten worden, zoals nu al gepland is in Heerlen (Zuyderland, 2030)?
Zoals de voormalig Minister van VWS in eerdere beantwoording van 5 maart 20259 heeft beschreven, gaat de landelijke politiek niet over het openhouden of sluiten van ziekenhuisonderdelen zoals SEH’s. Dat is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden. Er is voldoende gekwalificeerd personeel nodig om de kwaliteit van de zorg te waarborgen. Voor ziekenhuizen is vanwege de krapte op de arbeidsmarkt echter lastig om voldoende gekwalificeerd personeel aan te trekken. Voor een nadere toelichting op mijn inzet rondom dit knelpunt verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 15. Verder is mijn inzet erop gericht om budgetbekostiging in te voeren. Het kabinet heeft een traject gestart om de spoedeisende hulp (SEH), de acute verloskunde en intensive care zorg (IC-zorg) te bekostigen op basis van een vast budget (met inkoop in representatie).
Daarnaast zet ik in op het beter borgen van de brede maatschappelijke belangen bij het wijzigingen in het zorgaanbod. Daartoe is het streven van het kabinet om regelgeving aan te passen die gevolgd moet worden als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te beperken. Zoals eerder benoemd, zal ik de voorgenomen wijzigingen in de regelgeving in het najaar in internetconsultatie brengen.
In aanvulling en vooruitlopend op regelgeving, die nu eenmaal tijd kost, stel ik een handreiking op. Op dit moment leg ik de laatste hand aan deze handreiking. Mijn inzet is deze nog voor het commissiedebat acute zorg van 25 september naar uw Kamer te sturen.
Op welke wijze wordt de regio Sittard-Geleen de komende maanden gecompenseerd voor het wegvallen van acute zorg? Zijn er extra ambulances, extra capaciteit elders of andere noodmaatregelen voorzien?
In dit soort situaties, zoals nu in Sittard-Geleen, moeten er afspraken gemaakt worden met zorgpartners, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Zuyderland heeft mij laten weten dat het in goed gesprek is met de betrokken partijen, zoals huisartsen en ambulancediensten. De acute zorg wordt deels verplaatst naar de SEH in Heerlen en deels opgevangen op daar voor ingerichte spoedpoli’s in Sittard-Geleen. Voor oncologiepatiënten was er vanuit de afdeling al een spoedpoli, waar patiënten zonder tussenkomst van de acute zorgafdeling terecht kunnen. Deze wordt uitgebreid in de avonduren en in het weekend. Voor de algemene en gastro-enterologische chirurgische patiënten wordt er ook een spoedpoli ingericht, om zo het merendeel van de patiënten toch in Sittard-Geleen te kunnen opvangen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en NZa zijn geïnformeerd over de situatie en zullen dit traject nauwlettend volgen.
Erkent u dat het sluiten van SEH’s vooral de inwoners van regio’s buiten de Randstad treft, en dat hierdoor zorgongelijkheid dreigt te ontstaan? Welke stappen onderneemt u om de toegankelijkheid van spoedzorg in alle regio’s gelijkwaardig te houden?
Graag verwijs ik hiervoor naar het rapport van SiRM10 dat vorig jaar is verschenen. Van de 18 SEH-sluitingen tussen 2011 en 2022 vond ongeveer de helft binnen de Randstad plaats. De meest recente sluiting van een SEH in de Randstad was die van het Amsterdam UMC, locatie VUMC, dat sinds mei 2024 geen SEH-voorziening meer heeft.
Volgens het bereikbaarheidsmodel van het RIVM11 kan 99,7% van de Nederlandse inwoners binnen 45 minuten per ambulance naar een SEH worden gebracht. De inwoners met langere reistijden wonen vooral buiten de Randstad, zoals op de Waddeneilanden en in (delen van) Zeeland en Groningen. Om gelijkwaardige toegang tot zorg in alle regio’s te waarborgen, zijn verschillende maatregelen genomen. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Weet u in welke andere ziekenhuizen in Nederland er sprake is van een tekort aan personeel op de SEH? En in welke ziekenhuizen de overweging speelt om de SEH te sluiten, al dan niet tijdelijk of structureel?
Nee, ik heb geen inzicht in de personeelstekorten van individuele zorgaanbieders en er zijn mij op dit moment geen andere gevallen bekend waarbij sprake is van (voorgenomen tijdelijke of structurele) sluitingen van uitsluitend een SEH.
Is er onderzocht wat de gevolgen zijn voor patiënten als een SEH sluit? Zo ja, wat zijn deze uitkomsten en wat vindt u hiervan?
Het Ministerie van VWS heeft in 2024 een ambtelijk traject ingericht om beleidsopties te ontwikkelen voor de inrichting van het acute (ziekenhuis)zorglandschap. Het betreft onder andere een rapport van onderzoeksbureau SiRM naar de redenen en achtergronden bij SEH-sluitingen in de periode 2011–202212. Voor het merendeel van de patiënten heeft het sluiten van een SEH beperkte gevolgen. De extra reistijd is vaak gering, waardoor patiënten nog steeds snel op een andere locatie geholpen kunnen worden. Daarnaast meldt hetzelfde rapport van onderzoeksbureau SiRM dat voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met beperkte mobiliteit, het sluiten van een SEH grotere gevolgen kan hebben. Voor deze groepen kan de extra afstand leiden tot het vermijden van zorg13. Zoals eerder is aangegeven, worden verschillende maatregelen genomen met het oog op de toegankelijkheid van de zorg.
De regio toonde zich bereid om mee te werken aan de problemen door het aantrekken van personeel middels voorzieningen en huisvesting te stimuleren, wat zijn de resultaten hiervan geweest?
De regio Parkstad heeft aangegeven actief te willen bijdragen aan het oplossen van de personeelstekorten, onder andere door het stimuleren van voorzieningen en het verbeteren van de toegang tot passende huisvesting. In dat kader zijn afspraken gemaakt tussen Zuyderland, gemeenten en een woningcorporatie, over een integrale aanpak waarin werk en wonen worden gecombineerd.
Een concreet voorbeeld hiervan is het initiatief Baan en Sleutel, waarbij gericht geworven wordt voor zorgfuncties, met name binnen de acute zorg, terwijl tegelijkertijd passende woonruimte wordt aangeboden. Op korte termijn wordt voorzien in geschikte huisvesting voor nieuw personeel. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een woningaanbod dat beter aansluit op de behoeften van medewerkers in verschillende levensfasen en gezinssamenstellingen. Daarnaast zijn er in enkele wijken aanpassingen gedaan in de woningtoewijzing, mede met behulp van de Rotterdamwet, zodat essentiële beroepen zoals zorgmedewerkers voorrang kunnen krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Deelt u de mening van afdelingshoofd Kuipers, acute geneeskunde bij Erasmus MC, dat als «het spaak loopt bij een SEH, dit vaak het eerste signaal is dat er dieperliggende problemen zijn in het zorgsysteem»? Zo ja, wat zijn volgens u deze dieperliggende problemen en hoe zijn deze ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting van afdelingshoofd Kuipers niet volledig dat problemen bij een SEH altijd het eerste signaal zijn van dieperliggende problemen in het zorgsysteem. Wel erken ik dat de toegankelijkheid van de gehele zorgsector onder aanzienlijke druk staat. De dieperliggende problemen zijn ontstaan doordat de zorgvraag sneller groeit dan het aantal beschikbare zorgverleners, wat leidt tot capaciteitsproblemen en verhoogde druk op acute zorgvoorzieningen. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, worden verschillende initiatieven genomen. Op basis van onderzoek hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) elf initiatieven in kaart gebracht die bijdragen aan het verminderen van de piekdrukte op de SEH. Deze initiatieven zijn beschreven in de handreiking «Verminderen piekdrukte op de SEH»14.
Ziet u in dat een tekort aan verpleegkundigen en SEH-personeel deels het gevolg is van jarenlang beleid waarin arbeidsvoorwaarden, werkdruk en waardering voor zorgpersoneel onder druk stonden? Wat doet u concreet om het vak aantrekkelijker te maken?
De arbeidsmarkt van zorg en welzijn staat helaas al geruime tijd onder druk. Zoals eerder benoemd blijft de vraag naar zorg en ondersteuning stijgen en groeit het aanbod van professionals niet in dezelfde mate mee, met een hogere werkdruk en langere wachttijden tot gevolg. De aanpak hiervan heeft grote prioriteit voor dit kabinet. Daarom ben ik samen met betrokken partijen op onderhandelaarsniveau tot overeenstemming gekomen over het AZWA, waarin stevig wordt ingezet op de versterking van de beweging van zorg naar gezondheid, zodat de behoefte aan personeel de komende jaren minder hard groeit. Daarnaast bevat het AZWA afspraken over het verminderen van de administratieve lasten, de inzet van arbeidsbesparende technologie en het versterken van de lerende omgeving. Tot slot stel ik voor een marktconforme loonontwikkeling ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Dit draagt er, samen met de afspraken in het AZWA, aan bij dat zorg en welzijn een aantrekkelijke sector is en blijft om in te werken.
Bent u bekend met de Kamerbrief van voormalig Minister Agema d.d. 17 maart 2025 over «Terugkoppeling gesprek Zuyderland en moties debat Zuyderland» waarin de voormalig Minister aangaf «dat het personeelstekort in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen er weliswaar was, maar beperkt was mede omdat het ziekenhuis actief extra personeel aannam en scholingen deed waardoor het zorgaanbod in Heerlen grotendeels gehandhaafd bleef. Hierdoor viel het personeelstekort mee en was er sprake van het inlopen van het tekort»? Weet u hoe dit in het ziekenhuis van Heerlen is gegaan en wat daarin goed werkte? Zijn hier lessen uit te trekken die eventueel toepasbaar zijn op het Zuyderland ziekenhuis in Sittard-Geleen?
Ja. Ik veronderstel dat de vragensteller doelt op de cijfers van aantal IC-artsen, SEH-artsen, gynaecologen en verpleegkundigen die in deze brief gepresenteerd zijn15. Dit zijn cijfers van begin 2025 en hebben betrekking op de situatie met een geboortecentrum op één locatie, spoedzorg met één SEH in Heerlen (en een Acute Zorgafdeling (AZA) in Sittard- Geleen) en een IC op beide locaties. Voor een SEH, IC en geboortecentrum op beide locaties is veel meer personeel nodig. De conclusie die de vragensteller trekt dat er sprake zou zijn geweest van het inlopen van een personeelstekort, is dan ook onjuist. Daarbij geldt dat het Zuyderland één organisatie is met twee locaties. Het arbeidsmarktbeleid is voor beide locaties identiek. Nieuwe medewerkers die geworven worden zijn in principe ook op beide locaties inzetbaar. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is het Zuyderland ziekenhuis een breed pakket aan acties gestart om gekwalificeerd personeel aan te trekken.
Het bericht dat commerciële beunhazen tientallen miljoen verdienen door een tekort aan structurele opvangplekken |
|
Michiel van Nispen , Jimmy Dijk |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
Bent u bekend met de recente artikelen van EenVandaag en het Financieele Dagblad over ondernemer René Derkzen die 44 miljoen euro heeft verdiend aan het faciliteren van noodopvanglocaties als tussenpersoon?1 2
Vanaf wanneer was u op de hoogte van het feit dat deze «ondernemer» zichzelf 44 miljoen van de 436 miljoen euro uit het contract met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) uitbetaalde?
Vindt u, met terugwerkende kracht, dat deze gevraagde prijzen überhaupt marktconform waren?
Bent u het eens met de stelling dat het COA beter had moeten opletten, maar ook in een onmogelijke spagaat komt omdat het onder stoom en kokend water nieuwe plekken moest regelen?
Wat zegt dit volgens u over het aanbod van structurele opvangplekken en hoe gaat u ervoor zorgen dat het COA niet meer in deze positie komt en dit de belastingbetaler minstens één miljard euro extra kost?
Bent u zich ervan bewust dat dit gaat om maatschappelijke kosten die zijn gemaakt door alle Nederlanders en dat het onacceptabel is dat er niet gekeken is naar de winstmarges van deze beunhazen?
Bent u het met commerciële beunhaas Derkzen eens dat er sprake was van een «logische minimummarge»?
Wanneer krijgt de Kamer meer te horen over het lopende fraude onderzoek naar Derkzen en Bob van der Valk?
Hoeveel van dit soort commerciële contracten lopen momenteel nog? Kan hier inzicht in worden gegeven?
Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de motie-Dijk en de gedane toezegging om voor eind 2025 stoppen met de commerciële noodopvang?3
Waarom staat er in de Kamerbrief van 14 juli jl. dat er nog onderzocht moet worden of sommige contracten opgezegd kunnen worden of niet verlengd worden?4
Beseft u dat het ruim onvoldoende financieren van het COA de komende jaren, de onderhandelingspositie van het COA enorm verslechterd heeft en de afhankelijkheid van commerciële noodopvang alleen maar groter is waardoor alles juist veel duurder wordt?
Klopt het dat er gezien de constatering van u dat het COA onvoldoende middelen heeft in 2028, bij de aankomende begroting middelen zullen worden gezocht om het COA voldoende te financieren?
Kunt u garanderen dat er alles aan zal worden gedaan om niet meer nieuwe contracten aan te gaan met commerciële beunhazen en dat zo snel als kan lopende contracten met dit soort louche partijen worden beëindigd en ook niet meer verlengd?
Motie-Dijk over een voorstel om de ACM het mandaat en de middelen te geven om de prijzen van boodschappen te reguleren |
|
Jimmy Dijk |
|
Karremans |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie-Dijk, die verzoekt om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het mandaat en de middelen te geven om prijzen van boodschappen te controleren, reguleren en waar nodig te blokkeren?1 Welke stappen zijn tot dusver ondernomen?
De Europese Commissie heeft in mei 2025 haar horizontale interne-marktstrategie (HIMS) gepubliceerd. De motie-Dijk2 is afgedaan met de kabinetsappreciatie3 hiervan. In de HIMS kondigt de Commissie namelijk aan met instrumenten te komen om territoriale leveringsbeperkingen (TLB) aan te pakken. Deze TLB doen zich ook voor in ons land. Dit zijn beperkingen die producenten opleggen aan retailers, waardoor zij niet kunnen inkopen in een lidstaat naar keuze. Bijvoorbeeld in de lidstaat met de laagste inkoopprijs. Dit kan zorgen voor hogere (consumenten)prijzen.
Dit onderwerp is mede dankzij sterke inzet van het kabinet in Brussel op de agenda gekomen. De komende tijd blijft het kabinet zich ook ervoor inzetten de Commissie met een ambitieuze invulling komt van haar streven. Idealiter komt de Commissie met wetgeving.
Los van territoriale leveringsbeperkingen, gaat het kabinet de boodschappenprijzen niet reguleren, of de ACM hiervoor een bevoegdheid geven. Een dergelijke maatregel vertoont kenmerken van een planeconomie en dat kan grote nadelige effecten hebben. Denk aan het ontstaan van tekorten aan artikelen. Of juist hogere prijzen voor boodschappen als aanbieders maximumprijzen gaan gebruiken als richtprijzen.
Klopt het dat de prijzen van boodschappen in omliggende landen hoger zijn?
Nee, dat is niet het geval. Het prijsniveau van voedingsmiddelen (excl. alcohol en tabak) in Nederland lag in 2023 onder het gemiddelde van zowel de Eurozone als de EU. Officiële Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere EU landen.4
Het is belangrijk om op te merken dat het bij dezestatistieken gaat om gemiddelden. Uiteraard verschillen specifieke producten tussen lidstaten in prijs. Zo kan een identiek product in Nederland duurder of goedkoper zijn dan in een andere lidstaat. Welke verklaring daarvoor geldt is afhankelijk van het desbetreffende product, van vraag en aanbod in de markt, maar ook van onderliggende nationale kosten. Gemiddeld genomen is de Nederlandse consument echter goedkoper uit bij de dagelijkse boodschappen dan de gemiddelde EU consument.
Welke concrete bevoegdheden heeft de ACM momenteel om in te grijpen bij buitensporige prijsstijgingen in de supermarktsector?
Als buitensporige prijsstijgingen in de supermarktsector het gevolg zijn van kartelafspraken tussen partijen of het misbruik van een economische machtspositie, dan kan de ACM ingrijpen. Deze bevoegdheden zijn geregeld in de Mededingingswet. Deze bevoegdheden heeft de Europese Commissie ook. Afhankelijk van de schaal waarop bepaalde praktijken plaatsvinden, wordt onder het mededingingsrecht per geval bekeken door welke toezichthouder ingrijpen het meest opportuun is.
Daarnaast kennen we in Nederland de Prijzenwet en de Prijzennoodwet. Deze maken het mogelijk voor de Minister van Economische zaken om voor een breed scala aan producten maximumprijzen vast te stellen. Echter, de drempel om deze wetten toe te passen is dusdanig hoog dat er in niet-crisissituaties geen gebruik van gemaakt kan worden.
Voor de eerstgenoemde wet moet er sprake zijn van een versnellende inflatie die wordt veroorzaakt door een noodsituatie van de nationale economie. De voorwaarden voor toepassing van de Prijzennoodwet is ook erg hoog. Zo moet sprake zijn van buitengewone omstandigheden zoals oorlog(sgevaar), watersnood of andere rampen.
Deelt u de mening dat de huidige rol van de ACM ontoereikend is om consumenten te beschermen tegen excessieve prijsopdrijving?
Nee. Uit de beantwoording van vraag 3 blijkt dat de ACM meerdere instrumenten heeft om in te grijpen.
Als excessieve prijzen voor identieke goederen veroorzaakt worden door TLB, dan hoort de Europese Commissie aan zet te zijn. Deze beperkingen doen zich namelijk voor in grensoverschrijdende situaties. Het Europees mededingingsrecht is niet altijd in staat om TLB aan te pakken. Bijvoorbeeld voor situaties waarin een fabrikant geen dominante machtspositie heeft. Daarom zet het kabinet, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, in op (interne markt) wetgeving die dit «gat» dicht.
Ziet u aanwijzingen voor misbruik van marktmacht en gebrek aan concurrentie in de Nederlandse supermarktsector?
In Nederland beoordeelt de ACM of er sprake is van misbruik van marktmacht en of er gebrekkige concurrentie is in de Nederlandse supermarktsector. De ACM geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om precies te zeggen of en in welke mate er sprake is van het voorgenoemde. Daar heeft zij immers nog geen onderzoek naar gedaan.
Wel staat vast dat er signalen zijn van territoriale leveringsbeperkingen door producenten. Dat kan een vorm van misbruik van een economische machtspositie zijn, maar ook een kartelafspraak. Ook heeft de ACM eerder signalen ontvangen dat producenten mogelijk grote prijsstijgingen doorvoeren richting retailers. Als de prijsstijgingen excessief zijn, dan kan dit een vorm van misbruik van een economische machtspositie opleveren. De Nederlandse supermarktensector is tot slot geconcentreerd en bevat marktpartijen die vergelijkbare bedrijfsmodellen hebben. In theorie is stilzwijgende collusie daardoor wel denkbaar.
De ACM beoordeelt ook fusies en overnames van supermarkten. De mate van concurrentie tussen supermarkten op lokaal niveau wordt dan geanalyseerd. Zo moest Albert Heijn een aantal supermarkten afstoten van de ACM om de overnames van Jan Linders te kunnen finaliseren.
Bent u bereid om, vooruitlopend op een wetswijziging, alvast met de ACM in gesprek te gaan over gerichte onderzoeken naar prijsopbouw en winstdeel van boodschappen?
Er hebben gesprekken met de ACM plaatsgevonden over gerichte onderzoeken naar de hoge levensmiddelenprijzen. De ACM verkent momenteel haar mogelijkheden om onderzoek te doen naar prijsopbouw en winstdeel van boodschappen. De ACM maakt als onafhankelijke toezichthouder op basis van deskundigheid zelf een beslissing over het opstarten van een onderzoek.
Welke juridische of beleidsmatige mogelijkheden ziet u bij het toekennen van bevoegdheden aan de ACM om boodschappenprijzen te reguleren of blokkeren?
In principe staat het de overheid vrij om een wet op te stellen voor het reguleren van boodschappenprijzen. Deze wet kan verder worden geconcretiseerd met specifieke prijzen in beleidsregels. Belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat rekening gehouden moet worden met het Europees recht. Zo’n wet mag namelijk niet leiden tot een schending van het vrij verkeer van goederen. Bij een wet die marktprijzen reguleert is er in ieder geval sprake van een beperking van dat vrije verkeer, die nadere juridische onderbouwing vergt onder het Europees recht.
Er zijn dus mogelijkheden voor het toekennen van bevoegdheden aan de ACM om in te grijpen. Omdat Europese prijsindexcijfers laten zien dat Nederlandse consumenten gemiddeld goedkoper boodschappen doen dan consumenten in andere landen, ziet het kabinet hier geen noodzaak voor. En als die noodzaak er wel zou zijn, dan is reguleren van prijzen niet bij uitstek dé ideale oplossing. Zie ook het antwoord op vraag n waarin is toegelicht dat prijsregulering kenmerken heeft van een planeconomie en grote nadelige effecten kan hebben.
Kunt u uiteenzetten welke partijen in de voedselketen het meeste bijdragen aan de prijsstijging van boodschappen, en wat u daaraan denkt te doen?
Nee. Een mogelijk onderzoek van de ACM zou hier meer licht op kunnen schijnen. Zoals aangegeven bij vraag 6 verkent de ACM momenteel haar mogelijkheden om onderzoek te doen.
Op basis van reeds bestaande onderzoeken5, lijkt de winstgevendheid van Nederlandse supermarkten niet te zijn toegenomen in de afgelopen jaren. Er lijkt eerder sprake van een dalende trend.
Wanneer komt u met een voorstel, conform de motie, waarmee de ACM structureel meer bevoegdheden krijgt ten aanzien van toezicht en regulering van boodschappenprijzen?
In de beantwoording van vraag 1 is toegelicht dat het kabinet niet voornemens is om de ACM bevoegdheden te geven om de prijzen van boodschappen te reguleren.
Het bericht ‘Ouderen onnodige lang in het ziekenhuis’ |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouderen onnodig lang in het ziekenhuis» van 10 juli 2025 in het AD, waarin wordt gesteld dat ouderen wekenlang onnodig in het ziekenhuis verblijven en dit duizenden euro’s kost? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Wat vindt u van de bevinding van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) dat meer dan een kwart van de oudere patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijft? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een (te lang) verblijf in het ziekenhuis voorkomen wordt. Daarbij richten wij ons niet alleen op de overgang van het ziekenhuis naar een Wlz-instelling (verpleeghuis). Samen met partijen werken we aan de versterking van de eerste lijn2, zorgcoördinatie3 en het verbeteren van de kortdurende zorg4. We willen voorkomen dat mensen onnodig in het ziekenhuis terecht komen of lang verblijven.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) afgesproken dat partijen samen werken aan betere ondersteuning en zorg thuis voor kwetsbare ouderen. Ook is de Staatssecretaris bezig met de opgave om het gat tussen thuis en het verpleeghuis te dichten. Zij zal u hier voor het verkiezingsreces per brief over informeren.
Wanneer terug naar huis gaan echt niet meer gaat, dan moet verblijf in een verpleeghuis beschikbaar zijn. In het HLO is afgesproken dat het Zorginstituut Nederland -samen met de betrokken organisaties- één landelijk afwegingskader ontwikkelt om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is. Zo wordt voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties en verpleeghuizen? In hoeverre draagt gebrekkige samenwerking bij aan de vertraagde doorstroom van ouderen?
Er zijn veel factoren van invloed op de vertraagde doorstroom, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste. Inzetten op een betere samenwerking is slechts één van de verbeterpunten om de doorstroom te verbeteren.
De regionale samenwerking om vraag en aanbod in de regio te matchen gaat steeds beter. Dit betreft zowel de zorgcoördinatie binnen de acute keten, als de coördinatiefunctie voor het tijdelijk verblijf: de geriatrische revalidatie (GRZ) en het eerstelijnsverblijf (ELV). De zorgverzekeraars bekostigen deze laatste functie. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Welke concrete stappen heeft u sinds eerdere signalen genomen om het doorstroomprobleem van ouderen in ziekenhuizen aan te pakken? Wat is hiervan het resultaat?
Wij willen de inzet van het kortdurend verblijf verbeteren om opname in het ziekenhuis te voorkomen en de doorstroom uit het ziekenhuis te bevorderen. Kortdurend verblijf betreft verschillende vormen van zorg om mensen met een kwetsbare gezondheid, met name kwetsbare ouderen, extra zorg te kunnen bieden. Waaronder de GRZ, de ELV, de zorg vanuit de WijkKliniek en zorgtrajecten die thuis onder regie van de specialist ouderengeneeskunde kunnen worden ingezet (MESO). Het Zorginstituut stelt op dit moment zijn advies op over kortdurende zorg in het tijdelijk verblijf en thuis. Ik zal u dit najaar dit rapport en mijn reactie op dit advies toesturen. Daarnaast hebben we de NZa een aanwijzing gegeven om per 1 januari 2026 te starten met een experiment om de inzet van tijdelijk verblijf makkelijker te maken en ervoor te zorgen dat er meer maatwerk kan worden geleverd, via een modulaire bekostiging.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren gerichte stappen gezet om de doorstroom van ouderen vanuit ziekenhuizen naar de wijkverpleging te verbeteren. Onderzoek van Equalis naar de toegankelijkheid van wijkverpleging5 uit 2023 laat zien dat ziekenhuizen voor het merendeel van de cliënten geen problemen ervaren met het aanvragen van wijkverpleging. De gemiddelde zoektijd is minder dan één dag en meer dan 70% van de cliënten die wijkverpleging nodig heeft wordt op de gewenste dag ontslagen uit het ziekenhuis. Daarnaast blijkt dat juist het beter organiseren van samenwerking en coördinatie in de wijkverpleging bijdraagt aan het tijdig en passend regelen van vervolgzorg.
Tegen deze achtergrond werkt het veld aan de doorontwikkeling van herkenbare en aanspreekbare (H&A) wijkverpleging. Uit onderzoek van het RIVM6 blijkt dat dit concept de samenwerking tussen zorgprofessionals versterkt en zorgt voor een duidelijk aanspreekpunt in de wijk voor het coördineren van zorgvragen. Hier wordt in verschillende regio’s al succesvol invulling aan gegeven. Om de samenwerking en organisatie in de wijkverpleging verder te verbeteren zijn in het kader van de Visie Eerstelijnszorg 2030 aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken worden momenteel verder uitgewerkt door ActiZ, Zorgthuisnl en Zorgverzekeraars Nederland. Een eerste inventarisatie laat zien dat veel regio’s inmiddels concrete stappen zetten. Daar waar dit nog niet het geval is, worden zorgverzekeraars geacht het initiatief te nemen via contractafspraken.
Is u bekend dat in sommige regio’s de samenwerking in de zorgketen aanzienlijk beter verloopt? Welke regio’s hebben hierin een voorbeeldfunctie, en welke lessen kunnen andere regio’s daaruit trekken?
Wij realiseren ons dat er regionale verschillen zijn rondom de samenwerking in de zorgketen. Het is immers aan de partijen in de regio om landelijke afspraken regionaal en lokaal concreet vorm te geven. Iedere regio heeft zijn eigen successen en uitdagingen. Uiteraard vinden wij het belangrijk dat ouderen passende zorg ontvangen en dat een te lang verblijf in het ziekenhuis voorkomen moet worden. Daarom werken we samen met partijen aan verschillende initiatieven die hieraan bijdragen, zoals een sterkere eerstelijnszorg, zorgcoördinatie en het verbeteren van de kortdurende zorg. Daarbij is juist aandacht voor de regionale context en behoefte nodig in de samenwerking tussen zorgpartijen, omdat er geen «one size fits all»-oplossing is. Daarnaast zijn er in het HLO, dat op 10 juli 2025 is ondertekend, afspraken gemaakt over onder andere betere ondersteuning en zorg thuis en één landelijk afwegingskader om te bepalen of verblijf in een verpleeghuis noodzakelijk is.7 Dit laatste draagt bij aan het voorkomen dat zeer kwetsbare ouderen, die deze zorg het hardst nodig hebben, onnodig op een wachtlijst belanden of te lang in het ziekenhuis verblijven.
Acht u landelijke uniformiteit in de aanpak van dit probleem wenselijk? Of is het beter om maatwerk en regionale verschillen toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de status van de aangekondigde regionale coördinatiepunten voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken? Hoeveel zijn er inmiddels operationeel en hoe effectief zijn ze?
Er is een landelijk dekkend netwerk van regionale coördinatiefuncties ELV ingericht om zorgverleners te helpen bij het vinden van een geschikt en beschikbaar tijdelijk verblijfsbed. In totaal zijn er verspreid door het land 47 van deze regionale coördinatiefuncties. Ze bevorderen de samenwerking in de eerstelijn tussen ziekenhuis, huisarts en ouderenzorgorganisaties door de beschikbare capaciteit van tijdelijke zorg inzichtelijk te maken.
Daarnaast wordt in iedere Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-regio gewerkt aan de implementatie van zorgcoördinatie. Daarmee wordt ook in de acute situatie voor patiënten met een niet-levensbedreigende zorgvraag de best passende zorg op de juiste plek gezocht. In de loop van 2025 wordt door iedere regio een transformatieplan opgesteld voor de implementatie van zorgcoördinatie. Ook de doorontwikkeling van het krijgen van inzicht in beschikbare zorgcapaciteit is onderdeel van de plannen voor zorgcoördinatie. Dit is van belang voor het matchen van patiënten met beschikbare zorgplekken. In april 2025 zijn hier bestuurlijke afspraken over gemaakt.8
Hoe staat het met de ontwikkeling van zorgbuurthuizen? Ziet u hierin een structurele oplossing om ouderen sneller uit het ziekenhuis te laten doorstromen?
Er zijn diverse woonconcepten waarbij er een vorm is van omkijken naar elkaar en waar er ook zorg (op afroep) aanwezig is. Zorgbuurthuizen zijn op de buurt gerichte woonvormen waar ook mensen kunnen verblijven die meer aandacht nodig hebben. Een zorgbuurthuis is echter geen geriatrische revalidatie instelling. Wel kan een woonvorm zoals het zorgbuurthuis er voor zorgen dat mensen wat eerder naar huis kunnen ten opzichte van de situatie dat mensen alleen wonen, omdat andere bewoners een oogje in het zeil kunnen houden en steun geven in aanvulling op de zorg van een wijkverpleegkundige. Er is op dit moment één zorgbuurthuis ontwikkeld. De Kamer heeft een amendement aangenomen om een ondersteuningsteam op te richten die lokale initiatiefnemers, gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders actief moet gaan ondersteunen bij het opzetten van zorgbuurthuizen en vergelijkbare kleinschalige en betaalbare woonzorgvormen voor ouderen. Op dit moment wordt onderzocht of het huidige Aanjaagteam Wonen en Zorg voor Ouderen hier een rol in kan spelen.
Wat doet u om personeelstekorten in de thuiszorg en verpleeghuiszorg aan te pakken, met name in vakantieperiodes zoals de zomer, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft?
Het HLO en het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn beide gericht op het verminderen van de vraag naar personeel. Er zijn daarom afspraken gemaakt om het werk in de sector aantrekkelijker en efficiënter te maken, zoals de afspraken over het verminderen van de administratieve lasten van zorgverleners en het verbeteren van de scholing- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo wordt ernaar gestreefd werknemers in de sector te blijven boeien en binden. Met deze afspraken streven de partijen van de akkoorden ernaar dat zorg en ondersteuning voor iedere oudere die dat nodig heeft beschikbaar is en blijft door het hele jaar heen.
Daarnaast is per 2025 structureel € 60 miljoen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging. Op die manier zetten wij in op wijkverpleging die nu en in de toekomst beschikbaar is voor iedereen die dat nodig heeft.
Klopt het dat er soms wel plekken beschikbaar zijn voor ouderen, maar dat bureaucratische of financiële belemmeringen de doorstroom verhinderen?
Wij hebben geen signalen dat bureaucratische of financiële factoren de doorstroom ernstig belemmeren als er wel plekken beschikbaar zijn. Zoals wij bij vraag 3 aangaven kunnen wel factoren, zoals inzicht in capaciteit, verschillende vormen van kortdurende zorg met eigen spelregels en personeelsschaarste, van invloed zijn op de vertraagde doorstroom.
Het is aan de betrokken partijen om regionaal afspraken te maken over hoe de uitstroom van patiënten uit het ziekenhuis efficiënt vorm gegeven kan worden en te voorkomen dat patiënten onnodig lang in het ziekenhuis verblijven. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Initiatieven als regionale coördinatiepunten, zoals beschreven bij vraag 7, helpen daarbij.
Welke invloed hebben de omzetplafonds op de overgang van ouderen vanuit een ziekenhuis naar een verpleeghuis?
Omzetplafonds zijn een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten. Als een omzetplafond bereikt is kan de zorgaanbieder de patiënt doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder of naar de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet er dan in het kader van zorgplicht voor zorgen dat deze zorg elders beschikbaar is. Als de zorgverzekeraar alleen een alternatief kan bieden buiten het gecontracteerd aanbod van de polis, is de zorgverzekeraar verplicht deze zorg volledig te vergoeden. Ook kan er altijd extra worden gecontracteerd, in situaties waarbij de zorgplicht in het gedrang komt.
Bent u bereid deze financiële en administratieve belemmeringen met spoed aan te pakken? Zo ja, binnen welk tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij in het antwoord op vraag 10 en 11 hebben aangegeven, zijn financiële of administratieve factoren niet de primaire oorzaak waardoor de doorstroom wordt belemmerd. Tegen deze achtergrond wordt vooral ingezet op de activiteiten die in antwoord 4 zijn genoemd om de doorstroom te bevorderen.
Bent u bekend met het voorstel van V&VN Transferverpleegkundigen dat «het geld de patiënt moet volgen» in plaats van andersom? Deelt u deze visie en bent u bereid dit uitgangspunt te omarmen?
De kern van het voorstel is dat de financiering van de zorg moet meebewegen met de patiënt, in plaats van dat de patiënt zich moet aanpassen aan bestaande financieringsstructuren. In dat kader verwijs ik naar de afspraak in hoofdstuk 2 «Naar een nieuwe perspectief voor ondersteuning en zorg voor ouderen» in het HLO. Daarnaast wordt in het bekostigingsexperiment rondom de tijdelijke verblijfsbedden (ELV, GRZ en WijkKliniek) gekeken of modulaire bekostiging beter aansluit bij het bieden van zorg die gebaseerd is op de behoeften van de patiënt. Hiermee streven we naar het aanbieden van passende zorg die de patiënt nodig heeft, in plaats van standaard zorgtrajecten vanuit verschillende «hokjes» van het systeem.
In het hoofdlijnenakkoord ouderenzorg is afgesproken dat alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking komen voor een verpleeghuisplek. Deelt u de zorg dat dit leidt tot extra druk op ziekenhuizen en tot onwenselijke situaties voor ouderen?
Met de afspraken in het HLO sluiten we aan bij de maatschappelijke ontwikkelingen. Ouderen willen en kunnen zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de voor hen vertrouwde omgeving met behoud van hun zelfstandigheid en eigen regie. Op het moment dat het nodig is, is het van belang dat voor hen goede ondersteuning en zorg beschikbaar is, aanvullend op wat zij zelf kunnen of met behulp van mantelzorgers of hun informele netwerk. De specifieke afspraak in het HLO om alleen de meest kwetsbare ouderen nog in aanmerking te laten komen voor een plek in het verpleeghuis sluit hierbij aan. Op basis van een afwegingskader zal bepaald worden of een oudere in aanmerking komt voor verblijf in een verpleeghuis. Een belangrijk onderdeel van dit afwegingskader is dat ook de sociale context wordt meegewogen. Het doel is om te voorkomen dat (zeer) kwetsbare ouderen te lang op een plek in het verpleeghuis moeten wachten met alle gevolgen van dien.
Daarnaast is er ook bij een specifieke groep ouderen, die nog niet zijn aangewezen op de Wlz, behoefte aan een meer beschutte woonomgeving. Via het bouwprogramma voor ouderen dat de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) samen met ons ontwikkelt, wordt ingezet op de creatie van extra zorggeschikte en geclusterde woningen. Daarnaast doen wij ook onderzoek hoe het concept van moderne verzorgingshuizen voor deze doelgroep daarbinnen kan worden vormgegeven. Indien deze extra woningen beschikbaar komen zal ook de doorstoom vanuit het ziekenhuis worden bevorderd.
Wij begrijpen dat er zorgen zijn over extra druk op ziekenhuizen en onwenselijke situaties voor ouderen maar tegelijkertijd staan we voor de uitdaging ondersteuning en zorg anders te organiseren vanwege de demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt. Opnames in een ziekenhuis zijn helaas niet altijd te voorkomen. Op het moment dat verblijf in een ziekenhuis niet langer nodig is, is het nodig om te zorgen voor een goede doorstroming naar huis waar thuiszorg geregeld is of naar een verpleeghuis indien nodig.
In onze antwoorden op de vragen 4 en 7 hebben we aangegeven welke concrete stappen wij hierin zetten.
Wat is uw reactie op de gemeentelijke bezuinigingen op huishoudelijke hulp en ondersteuning thuis?
De situatie die in dit artikel wordt geschetst is herkenbaar. Veel gemeenten en aanbieders hebben moeite met het organiseren van huishoudelijke hulp en ondersteuning en hebben wachtlijsten vanwege de krappe arbeidsmarkt en een groeiende vraag door de vergrijzing.
Het Kabinet voert daarom o.a. een brede studie naar de houdbaarheid en toekomst van de Wmo 2015 uit. Uw Kamer is daar reeds meermaals over geïnformeerd en naar verwachting zal uw Kamer in november het eindrapport van deze studie ontvangen. Het Kabinet en gemeenten zijn verder structureel met elkaar in gesprek over de bredere balans tussen taken, middelen en uitvoeringskracht. Bijvoorbeeld in het overhedenoverleg. Het Kabinet houdt daarbij ook aandacht voor de wijze waarop de taken die gemeenten hebben zich ontwikkelen ten opzichte van de beschikbare middelen.
Bent u bereid hiervan een overzicht te maken en deze bezuinigingen, gezien het beleid dat ouderen langer thuis moeten wonen, terug te draaien?
Hoewel een overzicht van bezuinigingen niet beschikbaar is, krijgen wij wel signalen dat gemeenten verschillend omgaan met de hoge vraag naar ondersteuning, wachtlijsten voor de huishoudelijke hulp en de arbeidsmarktkrapte in algemene zin. Daar zijn creatieve oplossingen in te zien, zoals het verlenen van voorrang aan inwoners met urgente problematiek of het uitkeren van een financiële tegemoetkoming per jaar in geld aan de inwoner, waarmee deze zelf hulp regelt. Deze oplossingen kunnen per gemeente verschillen. Ook hier is geen overzicht van beschikbaar en betreft het een lokale verantwoordelijkheid.
Ziet u ook dat bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis leiden tot hogere kosten op andere plekken in de zorg, zoals ziekenhuizen?
Op de langdurige zorg en ondersteuning thuis is de afgelopen jaren niet bezuinigd, maar zijn per saldo juist extra middelen beschikbaar gesteld. De uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in natura zijn volgens het Zorginstituut toegenomen van € 15,3 miljard in 2022 naar € 18,6 miljard in 2024.9 Dat is een stijging van ruim 21,5 procent (dus meer dan 10 procent per jaar). De door het Kabinet Rutte IV ingeboekte tariefmaatregelen voor de langdurige zorg hebben tot nog toe niet geresulteerd in lagere uitgaven, grotendeels omdat diverse maatregelen in 2024 niet zijn doorgegaan (en vervolgens ook voor 2025 en 2026 controversieel zijn verklaard). Ook in de komende jaren zullen de beschikbare middelen voor de Wlz-ouderenzorg toenemen. De hogere kosten in ziekenhuizen hangen niet zozeer samen met bezuinigingen op langdurige zorg en ondersteuning thuis als wel met de organisatie van de zorg en de krapte op de arbeidsmarkt. Het is niettemin belangrijk dat de doorstroom van ziekenhuis naar een geschikte plek in een verpleeghuis of zorg thuis wordt verbeterd. Regionale coördinatiepunten helpen daarbij. In het HLO zijn daarnaast onder meer afspraken gemaakt over een andere organisatie van de Wlz-om de randvoorwaarden te scheppen om het arbeidsmarkt tekort te verkleinen.
Bent u bereid de aangekondigde bezuinigingen op de Wet langdurige zorg (Wlz), die alleen dit jaar al 282 miljoen euro bedragen, en de komende jaren nog verder zullen oplopen, van tafel te halen?» Alsmede de bezuinigingen op het Wlz kader?
Nee. Deze besparingen zijn al verwerkt in het Wlz-kader en hebben niet geleid tot beleidsmatige tariefkortingen. De besparingen vloeien voort uit preventie, de inzet van passende zorg en kostenonderzoek van de NZa. In het Wlz-kader wordt voorts afdoende rekening gehouden met hogere uitgaven als gevolg van groei en loon- en prijsstijgingen. Er is op dit moment, ook gegeven de februaribrief van de NZa, geen aanleiding om middelen toe te voegen aan het Wlz-kader. Sterker nog de NZa signaleerde dat er ruim voldoende middelen beschikbaar zijn in 2025 om zorg in te kunnen kopen. Er is op dit moment geen sprake van een tekort in het kader en daarmee kan Wlz zorg worden geboden aan cliënten die dit nodig hebben.
Deelt u de mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden rond de behoeften van de patiënt, en niet volgens de «hokjes» van het systeem? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zorgwetten zijn versnipperd georganiseerd. Daardoor komen mensen soms knel te zitten tussen de wettelijke systemen. Zeker voor kwetsbare groepen, die zorg nodig hebben uit meerdere wetten, zoals ouderen, is dit onwenselijk. In het regeerprogramma is daarom opgenomen dat het kabinet ervoor zal zorgen dat zorgwetten beter op elkaar worden afgestemd. Daar waar doorrekeningen aantonen dat het goedkoper en efficiënter kan, worden voorbereidingen getroffen om ze ook samen te voegen. Wij hebben ook afspraken met partijen hierover gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg. Parallel werken we, naar aanleiding van de motie van het lid Krul (CDA)10, aan de voorbereidingen voor de instelling van een staatscommissie die onderzoek gaat doen naar en met voorstellen komt voor een toekomstbestendige en weerbare inrichting van het zorgstelsel.
Heeft u ouderen gesproken die tegen dit probleem aanlopen? Zo ja, wat vertellen zij en wat voelt u daarbij? Zo nee, waarom heeft u hen niet gesproken?
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft vanuit haar werk in de verpleeghuiszorg veel contact gehad met ouderen en ook over deze problematiek gehoord. Het motiveert haar om zich in te blijven zetten voor deze groep.
Het uitvoeren van aangenomen voorstellen |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Welke betekenis hebben aangenomen moties in de Kamer op uw beleid?
Moties die zijn aangenomen door de Tweede Kamer hebben een belangrijke betekenis. Moties zijn immers een duidelijk signaal van de wens van uw Kamer. Ik hecht er dan ook belang aan om moties uit te voeren waar dit kan en zolang ze uitvoerbaar zijn.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger weigerde om door de Kamer aangenomen motiesuit te voeren?
Ik oordeel niet over mijn voorganger. Over het algemeen zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden.
Deelt u de mening dat het doelbewust en stelselmatig negeren van wensen van de Kamer door een Minister, een grove schande is richting de gekozen volksvertegenwoordiging?
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden. Soms is het zo dat ik een motie niet kan uitvoeren. In die gevallen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u in tegenstelling tot uw voorganger Minister Agema wel van plan om door de Kamer aangenomen voorstellen uit te voeren?
Net als mijn voorganger neem ik aangenomen moties vanuit de Kamer zeer serieus en daar waar het kan voer ik deze ook uit. Ik verwijs verder naar mijn eerdere beantwoording.
Wanneer kan de Kamer een totaalverbod op private equity verwachten, waartoe is opgeroepen door een meerderheid van de Kamer via verschillende moties?
Op dit moment ben ik bezig met het opstellen van een Kamerbrief naar aanleiding van de motie van het lid Claassen1 over dit onderwerp. In deze brief, die ik na het zomerreces naar de Kamer zal sturen, ga ik in op de oproep van de Tweede Kamer om met een plan van aanpak te komen hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd.
Wanneer besluit u om het sluiten van afdelingen in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen, zoals de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, te stoppen en het ziekenhuis volwaardig te houden, zoals toe is opgeroepen door een meerderheid van de Tweede Kamer via verschillende moties?
In mijn brief van 3 juli 2025 heb ik een reactie gegeven op de uitvoering van moties over het Zuyderland Ziekenhuis, die zijn aangenomen tijdens het tweeminutendebat Medisch Zorglandschap van 21 mei 2025.2 Zoals eerder aangegeven benadruk ik dat keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de zorgverzekeraar) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen, met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om medisch specialisten in loondienst te brengen, zoals door een meerderheid van de Kamer is besloten?
Zoals toegezegd tijdens het debat over de begrotingsbehandeling3 is de inzet gericht op het vervolgonderzoek dat nodig is om een afweging te maken over regelgeving die een overgang naar loondienst verplicht. Dit vraagstuk is geen gemakkelijke opgave, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook heeft toegelicht, omdat een verplichting om medisch specialisten in loondienst te brengen raakt aan het eigendomsrecht en de juridische waarborgen die daarvoor gelden. Onderdeel van het vervolgonderzoek is de monitor van de NZa die gedurende twee jaar de financiële prikkels binnen een medisch specialistisch bedrijf (msb) volgt, alsmede de positie van de msb’s in relatie tot de bestuurbaarheid van ziekenhuizen. Eind 2025 verwacht ik de volgende monitor van de NZa, om daarna te bezien of het verbeterpotentieel behaald is. Parallel daaraan verken ik of wetgeving voorbereid kan worden, gericht op het normeren en maximeren van de verdiensten van medisch specialisten4.
Wanneer kan de Kamer het masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen verwachten?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2025 heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen. Net als de indieners van deze motie onderschrijf ik het belang van voldoende beschikbaar en gekwalificeerd personeel voor het Zuyderland ziekenhuis en meer specifiek voor de geboortezorg in Heerlen. Het werven en behouden van zorgpersoneel is aan het ziekenhuis zelf, in afstemming met de partijen in de regio. Via landelijk beleid ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak om het personeelstekort terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer plannen verwachten voor een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in Heerlen?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in de stadsregio Parkstad Limburg. Ik heb onder meer aangegeven dat ik de wens van de Kamer zal overbrengen aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar(s) waar de plannen voor de geboortezorg worden uitgewerkt, zodat dit voorstel kan worden besproken in de werkgroep met de regionale partners.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van de aangenomen motie Dijk die verzoekt om de zorgbezuinigingen te schrappen, zodat de verschillende zorgsectoren daar ook rekening mee kunnen houden?
De motie Dijk verzoekt om bezuinigingen in de zorg te schrappen, zonder aan te geven waar de dekking vandaan komt. Dit telt op tot een ongedekte rekening van structureel 3,1 miljard euro. Zoals de Minister van Financiën u per brief5 heeft laten weten naar aanleiding van de (eventuele) wijzigingen in de voorjaarsnota 2025, kunnen moties niet uitgevoerd worden als hier geen dekking voor wordt aangeleverd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het bericht '10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: ‘Om te huilen’' |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u het bericht «10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: «Om te huilen»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik vind het verwerpelijk dat misbruik wordt gemaakt van publieke zorggelden en dat patiënten daar de dupe van worden. Elke euro is er één te veel.
Wat is uw reactie op het aantal van 9 personen dat vorig jaar strafrechtelijk is vervolgd voor zorgfraude? Vindt u dit veel of weinig?
Laat ik voorop stellen dat ik natuurlijk het liefst zie dat iedere fraudeur wordt vervolgd. Het beeld dat in de Telegraaf wordt geschetst is echter onjuist en onvolledig. De afgelopen vijf jaar zijn in totaal 58 strafrechtelijke onderzoeken bij het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ingeleverd. In deze onderzoeken ging het om 205 unieke verdachten. Hiervan zijn er in totaal 141 gedagvaard. Een aantal zaken is geseponeerd, maar het overgrote gedeelte bevindt zich nog in de onderzoeksfase, waarbij aldus nog geen sprake is van dagvaarding. Ten aanzien van het meest recente jaar, 2024, heeft het FP van de 75 individuele verdachten in totaal 70 verdachten gedagvaard. Ik vind het lastig te beoordelen of dit veel of weinig is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid gaat over de inzet van capaciteit van het OM. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend. Het wordt ingezet waar dit gezien het te bereiken effect opportuun is.
Ten slotte vind ik het van belang te benoemen dat bovengenoemde cijfers alleen de zaken van het FP betreffen. Zaken van de arrondissementsparketten van het OM, welke ook zorgfraude onderzoeken en vervolgen, zijn hierin niet meegenomen. De Telegraaf is volgens mijn informatie door het FP gewezen op de fouten in het artikel. De hoofdredactie heeft toegezegd dit te corrigeren op de site. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen het gigantische bedrag van 10 miljard euro aan zorggeld dat in de zakken van criminelen verdwijnt en het aantal van 9 mensen dat hiervoor is veroordeeld?
De genoemde tien miljard is een schatting waar geen sluitende onderbouwing voor is, maar het is helaas duidelijk dat het om veel geld gaat. Recente onderzoeken naar de omvang van de fraude geven een schatting dat er sprake zou zijn van 1 tot 10% fouten én fraude. Het is dus te kort door de bocht te stellen dat er 10 miljard verdwijnt «in de zakken van criminelen».
Hoeveel van de 10 miljard euro is uiteindelijk teruggevorderd of afgepakt? Indien u hier geen antwoord op heeft, bent u bereid dit jaarlijks te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude en criminaliteit in de zorgketen, vraagt om een brede en integrale aanpak. De aanpak richt zich op de hele keten, van het opleiden van professionals tot het verlenen van zorg. En van een zorgvuldige zorginkoop tot aan toezicht en het opsporen en vervolgen van criminelen. Er is dan ook een rol voor verschillende ministeries, zorg inkopende partijen, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorginstellingen, opleiders en andere betrokken partijen en er wordt nauwe samenwerking met elkaar gezocht. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 31 maart jl.2
Het achteraf terugvorderen en afpakken van geld van criminelen is één van de hiervoor genoemde onderdelen van de aanpak van fraude en criminaliteit in de zorg. Er zijn daarover geen cijfers voor handen. Ook zouden cijfers daarover een te eenzijdig beeld geven over de aanpak, omdat dit geen inzicht geeft over effecten van (preventieve) maatregelen die erop gericht zijn dat criminelen zich niet in het zorgdomein gaan begeven.
Hoe verklaart u dat er zo weinig mensen worden vervolgd voor zorgfraude?
Het FP geeft aan dat de aanpak van zorgfraude prioriteit heeft bij hen. Zij werkt hierin nauw samen met de Recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en ketenpartners. Dit dwingt tot het maken van scherpe keuzes in de zaken die strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Hierin wordt gekeken naar omvang en georganiseerdheid, maatschappelijke impact, maar ook de signaalfunctie en de verwevenheid met andere criminaliteit. Daarnaast is er altijd de doelstelling crimineel verkregen geld af te pakken.
Ik onderschrijf dat de pakkans helaas relatief laag is. Daar liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. De relatief laagdrempelige toegang tot zorg is belangrijk en gewenst, maar maakt ook toetreding mogelijk door malafide aanbieders die het zorgstelsel uitsluitend als verdienmodel zien. De drempels om toe te treden tot de zorgmarkt wil ik daarom verhogen. Hierover informeer ik uw Kamer in september.
Kunt u het proces stap voor stap toelichten waarop/hoe zorgfraude op dit moment wordt opgespoord en aangepakt?
In de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3 werken verschillende organisaties samen om zorgfraude aan te pakken.
Hierin worden gezamenlijk prioriteiten bepaald en wordt operationeel samengewerkt. Vanuit diverse melders komen signalen van mogelijke fraude in de zorg bij de Arbeidsinspectie binnen. De afdeling Zorgfraude van de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie heeft een team dat verantwoordelijk is voor de ontvangst en verwerking van signalen en meldingen van mogelijke zorgfraude. Zij verrijkt deze, zodat besloten kan worden over de opvolging. De signalen worden beoordeeld, waarna met het FP een selectie wordt gemaakt welke onderzoeken kunnen worden opgepakt. De opvolging kan een strafrechtelijk onderzoek zijn, maar bijvoorbeeld ook een verstrekking van informatie aan een partner die meer geschikt is om de melding te behandelen. Voor de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie zijn dit circa 20 strafrechtelijke onderzoeken per jaar.
Bent u van mening dat het geloofwaardig is om te bezuinigen op de zorg omdat het «te duur» wordt, terwijl u weigert zorgfraude aan te pakken waardoor er 10 miljard euro in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 3. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA) worden concrete afspraken gemaakt over de aanpak van fraude in de zorg. Hier zijn structurele middelen mee gemoeid. Door uitbreiding van de capaciteit zullen de toezichthouders en opsporingsinstanties in staat worden gesteld om het aantal zaken van zorgfraude dat zij bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen oppakken te vergroten. Hiertoe wordt een plan uitgewerkt gedurende dit jaar.
Hoe verklaart u het verschil tussen het aantal mensen dat strafrechtelijk is vervolgd (9) en het aantal kansrijke zaken volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie (75)?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens mijn informatie de onjuiste cijfermatige weergave een rekenkundige fout van de betreffende journalist van de Telegraaf. Ook heeft volgens mijn informatie na klachten hierover door het FP de hoofdredactie van de Telegraaf toegezegd de tekst in het artikel te rectificeren. Dit was nog niet gebeurd ten tijde van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het aantal verdachten dat strafrechtelijk wordt vervolgd toeneemt?
Het Functioneel Parket (FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie (OM), heeft de aanpak van zorgfraude als prioriteit gesteld. Bij het uitvoeren van haar taken, is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Voor zorgfraude is dit de opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (recherche Zorgfraude). Ieder jaar worden tussen het FP en de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie afspraken gemaakt.
Dit geldt ook voor de aanpak van zorgfraude. Het Ministerie van VWS is medeondertekenaar van deze afspraken. Daarnaast wordt strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude gedaan door de regionale Arrondissementsparketten van het OM en de politie. Kortom, de aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Welke rol speelt de capaciteit van het Functioneel Parket bij het lage aantal strafrechtelijk vervolgingen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er meer geld beschikbaar moet komen voor het Openbaar Ministerie (OM) om zorgfraude beter te kunnen aanpakken? Zo ja, wanneer komt dit geld beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 7.
Erkent u dat de benodigde investeringen in het OM in schril contrast staan met het bedrag van 10 miljard euro dat jaarlijks in de zakken van criminelen verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Op welke andere manieren gaat u zorgfraude aanpakken? Kunt u een overzicht geven van de extra stappen die u bereid bent om te nemen?
De volgende zaken zijn recent in gang gezet om zorgfraude aan te pakken:
Het bericht ‘na Erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u het bericht «na erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar» van Follow The Money gelezen en wat is uw reactie erop?1
Ik heb dit artikel gelezen. Het is goed nieuws dat het geneesmiddel tiratricol is goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Dit betekent dat het geneesmiddel van goede kwaliteit, veilig en werkzaam is bevonden en nu beschikbaar kan komen voor patiënten met het Allan-Herndon-Dudley syndroom, een ernstige, zeldzame aandoening. In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling als er onderzoek wordt gedaan naar nieuwe toepassingen van oude geneesmiddelen, oftewel drug repurposing. Ik waardeer de bijdrage van het Erasmus MC, en de verdere ontwikkeling door de firma.
De kern van het artikel is dat er ondanks lage investeringen van de firma toch een zeer hoge prijs wordt gevraagd. Ik heb geen inzicht in welke investeringen de firma precies heeft gedaan of nog moet doen om dit geneesmiddel overal op de markt te brengen. Ik kan daarom niet ingaan op de conclusies van dit artikel. In het algemeen vind ik het onwenselijk wanneer de vraagprijs van een geneesmiddel onevenredig hoog is ten opzichte van de investeringen van de firma. Voor dit geneesmiddel is door het Zorginstituut nog geen beoordeling gedaan over de pakketwaardigheid. Dit advies wacht ik af alvorens een besluit te nemen over de vergoeding.
Hoeveel kinderen in Nederland gebruiken dit medicijn? Klopt het dat dit er, zoals Follow the Money stelt, ongeveer vijftien zijn?
Op dit moment wordt de behandeling nog niet vergoed in Nederland. Ik heb begrepen dat de firma het geneesmiddel voorafgaand aan de vergoedingsbeslissing gratis beschikbaar stelt aan patiënten in Nederland. De website www.erfelijkheid.nl geeft aan dat het niet bekend is hoe vaak Allan-Herndon-Dudley syndroom voorkomt. Volgens de Horizonscan Geneesmiddelen2 betreft het in Nederland hooguit enkele patiënten3.
Deelt u de mening dat farmaceutische bedrijven als Egetis begrensd zouden moeten worden in de prijzen die zij vragen voor hun medicijnen? Zo ja, op welke manier bent u van plan hen te begrenzen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat geneesmiddelen beschikbaar komen tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs. Er is voor tiratricol nog geen vergoedingsdossier ingediend, dus we weten nog niet welke prijs de firma zal vragen in Nederland.
Pas na een beoordeling door het Zorginstituut kan ik een inschatting maken van wat een maatschappelijk aanvaardbare prijs is voor dit geneesmiddel en kan ik in mijn besluit afwegen of de totale uitgaven aan dit geneesmiddel daarmee aanvaardbaar zijn. Het Zorginstituut kan mij adviseren om te onderhandelen over de prijs van dure geneesmiddelen. Prijsonderhandelingen zijn essentieel om de kosten onder controle te houden en ervoor te zorgen dat deze geneesmiddelen betaalbaar blijven voor het zorgstelsel.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is toezichthouder. De ACM volgt ontwikkelingen op de geneesmiddelenmarkt actief en zal handhaven indien zij van mening is dat er sprake is van excessieve prijzen. Dit heeft de ACM in het verleden ook gedaan.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC recht heeft op tien procent van de wereldwijde opbrengsten van Tiratricol? Vindt u dit een laag of een hoog percentage? Hoe verhoudt zich dit tot vergelijkbare situaties met andere medicijnen?
Ik heb geen overzicht van royalty’s die universiteiten ontvangen voor hun innovaties, dit is in de regel vertrouwelijke informatie. Ik kan ook niet inschatten of dit een laag of hoog percentage is. Het is niet in strijd met de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL)4 om royalty’s te vragen. In de MVL-toolkit worden daar verschillende optionele clausules voor aangereikt. Ik heb eerder dit jaar met het Technology Transfer Office van het Erasmus MC gesproken over deze casus. Het Erasmus MC heeft me laten weten, waar mogelijk, in te zetten op de principes van MVL. Het Erasmus MC heeft bijvoorbeeld afspraken met de firma gemaakt over beschikbaarheid van de medicatie voor low- and middle income countries. Ook heeft het Erasmus MC laten weten dat de royalty’s ten goede komen aan nieuw onderzoek. Ik heb begrepen dat het voor academische onderzoekers in de praktijk lastig blijkt te zijn om harde afspraken te maken over de uiteindelijke prijs van het geneesmiddel.
Welk maximum percentage winst op de verkoop van een medicijnen vindt u verdedigbaar voor een farmaceut? Wat is de economische noodzaak van exorbitante winsten voor farmaceuten?
Het is niet eenvoudig een antwoord op deze vragen te geven. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het onderzoek naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling5. Daaruit blijkt dat het internationale financiële ecosysteem van geneesmiddelenontwikkeling zeer complex is.
Er is een relatie tussen enerzijds het investeringsgedrag van financiers en anderzijds de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel, nu en in de toekomst. Ik vind het belangrijk dat de ontwikkeling en de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen zo goed mogelijk aansluit op een duidelijke, breed gedragen behoefte vanuit de samenleving. En dat we vaststellen wat wij als maatschappij bereid zijn om te betalen voor een bepaald type geneesmiddel. De ACM, de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut werken op dit moment aan een advies over maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG). Dit advies is na de zomer gereed. Daarin wordt aandacht besteed aan de elementen die van invloed zijn op maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven en prijzen aan geneesmiddelen. Dit advies kan behulpzaam zijn in het maken van keuzes in dit soort situaties.
Heeft de overheid voldoende juridische of beleidsmatige instrumenten om buitensporige prijsstelling van geneesmiddelen aan te pakken? Zo ja, waarom wordt daar in dit geval geen gebruik van gemaakt? Wat is hiervoor het afwegingskader? Kunt u dit afwegingskader meesturen met de beantwoording van deze vragen?
Er is nog geen vergoedingsdossier ingediend, dus ik weet nog niet welke prijs de firma zal vragen in Nederland. Mocht de prijs te hoog zijn, dan kan het Zorginstituut mij adviseren om te onderhandelen over de prijs. Het Zorginstituut kan daarbij diverse afwegingskaders hanteren6. De ACM kan zo nodig handhaven wanneer firma’s misbruik te maken van hun machtspositie.
Op welke manier houdt u toezicht op publieke investeringen in medisch onderzoek, om te voorkomen dat deze uiteindelijk leiden tot extreem dure medicijnen die voor patiënten onbetaalbaar zijn?
Ik houd geen toezicht op dergelijke investeringen. Wel zet ik samen met de betrokken kennisinstellingen in op maatregelen die het maatschappelijk belang borgen bij het licentiëren van publieke vindingen, bijvoorbeeld op basis van de principes voor MVL. Ook kan ik via prijsonderhandelingen zorgen voor maatschappelijk aanvaardbare prijzen.
Zou u het wenselijk vinden dat bij publieke kennisontwikkeling (zoals via universiteiten of UMC’s) ook publieke zeggenschap behouden blijft over de prijs en beschikbaarheid van het eindproduct? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om hiertoe te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan universiteiten en UMCs om te bezien of zij zeggenschap willen behouden over hun innovaties of dat zij kiezen voor overdracht aan een farmaceutisch bedrijf. Via de principes van MVL en het Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten (IER)7 kunnen zij afspraken maken met firma’s die deze innovaties verder ontwikkelen. Vaak is de expertise en capaciteit van commerciële farmaceutische bedrijven noodzakelijk voor de uiteindelijke ontwikkeling en markttoelating van geneesmiddelen.
Ook is het, gezien de grote investeringen die nodig zijn voor geneesmiddelenontwikkeling, in deze sector gebruikelijk om exclusieve licenties aan te gaan op publieke vindingen. Dit maakt het lastiger om bijvoorbeeld afspraken te maken over gedeelde zeggenschap over het eindproduct.
Zijn er volgens u voldoende prikkels in het huidige systeem voor farmaceuten om medicijnen betaalbaar te houden? Zo ja, bent u van mening dat dit wettelijk of op een andere manier moet worden afgedwongen?
Nederland kent verschillende instrumenten die de prijzen en vergoedingen van geneesmiddelen reguleren, zoals het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp)en het inkoopbeleid van zorgverzekeraars en zorginstellingen. Ik heb u hier recent uitgebreid over geïnformeerd8. Daarnaast kan ik, op advies van het Zorginstituut, over de prijs van dure geneesmiddelen onderhandelen.
Waarom kan het Erasmus MC niet zelf, eventueel met steun van de overheid of een maatschappelijke partij, de productie van Tiratricol of een generieke variant, voortzetten om deze betaalbaar te houden? Bent u bereid hier een bijdrage aan te leveren?
In het algemeen kunnen we niet zonder de expertise van de farmaceutische industrie, vooral voor de latere fase van ontwikkeling, grootschalige productie van geneesmiddelen en het faciliteren van toegang en beschikbaarheid buiten Nederland. Het is voor academische ontwikkelaars meestal niet haalbaar om dit zelf te doen. Ik zet daarom in op synergie, zodat alle betrokken partijen hun expertise kunnen inzetten, en ondersteun initiatieven vanuit zowel de academie, als vanuit commerciële partijen.
Wat doet u om patiëntenorganisaties en zorginstellingen meer inspraak te geven in het proces rondom prijsonderhandelingen met farmaceuten?
Het Zorginstituut laat zich bij vraagstukken over toelating van (dure) geneesmiddelen tot het basispakket adviseren door de Adviescommissie Pakket (ACP). De vergaderingen van de ACP zijn openbaar en partijen hebben de mogelijkheid om in te spreken. Van die mogelijkheid wordt ook met grote regelmaat gebruik gemaakt door artsen en patiënten. Hierdoor kan de ACP meer zicht krijgen op de impact van de ziekte voor de patiënt en op de mogelijke waarde van het middel voor de patiënt in zijn of haar dagelijkse leven.
Op mijn verzoek werkt het Zorginstituut, samen met partijen betrokken bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Landelijk Overleg Dure Geneesmiddelen (LODG), aan een advies om te komen tot een toekomstbestendig stelsel geneesmiddelen9. Bij de doorontwikkeling van het stelsel is een belangrijk doel om betrokken partijen, waaronder patiëntenorganisaties, op een zorgvuldige en passende manier een plaats te geven in het vergoedingsproces. Dit advies wacht ik af.
Heeft u één van de patiënten, of eventueel de ouders, gesproken over de implicaties van de gigantische prijsstijging van het medicijn voor deze kinderen? Zo ja, hoe voelen zij zich hierover en wat doet dat met u? Zo niet, waarom heeft u hen niet gesproken?
Ik heb de patiënten of hun ouders nog niet gesproken, maar sta altijd open voor contact met patiënten of andere betrokken personen. In Nederland heeft iedereen recht op behandelingen die aangetoonde therapeutische meerwaarde hebben, kosteneffectief zijn en maatschappelijk aanvaardbare uitgaven kennen. Na een positief vergoedingsbesluit heeft de prijs van een geneesmiddel geen directe invloed op de geleverde zorg, noch heeft deze persoonlijke financiële gevolgen, al dragen hoge prijzen voor monopoliegeneesmiddelen bij aan stijgende zorgkosten, wat zich vertaalt in premiestijgingen. Op dit moment wordt het geneesmiddel nog niet vergoed in Nederland. Voor zover ik weet is er nog geen vergoedingsdossier ingediend bij het Zorginstituut. Ik hoop dat het spoedig voor een maatschappelijk aanvaardbare prijs beschikbaar zal komen.
Het bericht dat chronisch zieken worden opgejaagd door vooringenomen controles van de Belastingdienst |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat chronisch zieken worden opgejaagd door vooringenomen controles van de Belastingdienst?1
De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste uitvoering van de regeling voor aftrek van zorgkosten in inkomstenbelasting. Bij een vermoeden van onjuiste toepassing van de aftrek specifieke zorgkosten is de aanname dat sprake is van een fout, niet van fraude. Bij controle van aangiften waarin specifieke zorgkosten worden afgetrokken is het noodzakelijk om gegevens bij de belastingplichtige op te vragen, omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt en de belastingplichtige de aftrekpost aannemelijk moet maken. Ik realiseer mij dat dit belastend kan zijn voor de belastingplichtige aangezien het om medische gegevens gaat.
De casuïstiek in het bericht laat zien dat controle achteraf er toe kan leiden dat burgers een (hoog) bedrag moeten betalen en dat burgers in de problemen kunnen raken. Dit wil niet zeggen dat het onterecht is, de Belastingdienst voert immers de wet uit. De Belastingdienst wil voorkomen dat burgers hier onverwacht mee worden geconfronteerd. De Belastingdienst richt zich daarom op communicatie en dienstverlening om de kwaliteit van de aangiften te bevorderen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat pas bij de controle op de ingediende aangifte blijkt dat de aangifte onjuist is.
Het bericht bevestigt de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie aftrek specifieke zorgkosten uit 20222, waarin is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken en dat er zorgen zijn over het gebruiksgemak voor de doelgroep en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst.
Klopt het dat aangiftes met een hoog bedrag aan afgetrokken zorgkosten en een relatief laag inkomen door het algoritme van de Belastingdienst worden geprofileerd als «hoog risico» en daardoor worden geselecteerd voor handmatige controle? Zo ja, worden chronisch zieke mensen met een laag inkomen dan niet benadeeld?
Vanwege de inkomensafhankelijke drempel voor fiscale aftrek komen lagere inkomens eerder in aanmerking voor aftrek van kosten, waardoor zij meer gebruikmaken van deze regeling. Deze regeling maakt het mogelijk om specifieke kosten vanwege ziekte of beperking fiscaal af te trekken. Daarmee wordt de regeling veel gebruikt door mensen met een chronische ziekte of beperking, daar zij vaker deze kosten maken. Het is dus logisch dat als iemand gecontroleerd wordt er vaker sprake is van iemand met een chronische ziekte. Daarbij dient aangetekend dat er geen eenduidige definitie is van het begrip chronisch ziek. Indien wordt uitgegaan van de registratie van chronische aandoeningen bij de huisartsen3 zijn er in Nederland 10,6 miljoen mensen met een of meer chronische aandoeningen (cijfers 2023).
De Belastingdienst ontvangt ieder jaar 13 miljoen aangiftes inkomstenbelasting. De controle hiervan gebeurt grotendeels automatisch. Of een aanslag conform de aangifte kan worden opgelegd wordt bepaald aan de hand van geautomatiseerde selectie-instrumenten. Tegelijkertijd kunnen die geautomatiseerde selecties bepalen wanneer handmatige controle door een medewerker gewenst is, omdat met behulp van die selectietechnieken onzekerheden in aangiften kunnen worden ingeschat. De Belastingdienst beschikt niet over informatie of er sprake is van een (chronische) ziekte. Vanwege het belang voor het toezicht kan ik niet precies zeggen hoe de geautomatiseerde selectie-instrumenten werken, maar op basis van hetgeen reeds openbaar is gemaakt4, kan ik aangeven dat het invullen van meerdere velden in de rubriek zorgkostenaftrek en de hoogte van de ingevulde bedragen bij deze post een rol spelen. Van profilering op chronische ziekte is geen sprake.
Het klopt dat de verhouding van het aantal opgelegde boetes in relatie tot het aantal controles minimaal is. Uit onderzoek blijkt dat de regeling voor de aftrek specifieke zorgkosten de regeling is met het grootste nalevingstekort: 28,1% van de aangiften met zorgkosten bevat fouten. De Belastingdienst zet een mix aan handhavingsinstrumenten in om te voorkomen dat burgers fouten maken die gecorrigeerd moeten worden door de Belastingdienst. Enkele voorbeelden van instrumenten die de Belastingdienst inzet zijn hulp via webinars, hulp tijdens de aangiftecampagne, of het versturen van informatiebrieven met een dienstverlenende insteek. Ook de controle van de aangifte is onderdeel van de handhavingsmix. Dit is het gevolg van de intentie van de Belastingdienst om te voorkomen dat burgers fouten maken en te corrigeren waar fouten worden gemaakt.
Hoeveel mensen komen jaarlijks in problemen met de Belastingdienst, doordat zij kosten die zij eerder hadden afgetrokken via de ziektekostenregeling moeten terugbetalen?
Jaarlijks maken circa 900.000 mensen gebruik van de zorgkostenaftrek. De meeste belastingplichtigen ervaren hierbij geen problemen. De Belastingdienst beschikt niet over specifieke cijfers van het aantal burgers dat door correcties in de aangifte door de zorgkostenaftrek te maken krijgen met betalingsproblemen bij de Belastingdienst.
De inzet van de Belastingdienst blijft om fouten in de aangifte te voorkomen. Ik begrijp dat het vervelend is als bij controle van de aftrek specifieke zorgkosten deze niet aftrekbaar blijken te zijn waardoor een hogere aanslag wordt opgelegd dan de burger verwacht. Wanneer er sprake is van betalingsproblemen bij het voldoen van de aanslag, biedt de Belastingdienst verschillende mogelijke betalingsregelingen aan, hierbij kan in overleg worden gekeken wat het meest passend is.
Klopt het dat in slechts één op de duizend gevallen die wordt gecontroleerd een boete wordt opgelegd voor fraude? Zo ja, waarom wordt er dan zoveel mensen met een chronische ziekte gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bij hoeveel mensen is gebleken dat zij onterecht geld moesten terugbetalen aan de Belastingdienst? Wat is er gebeurd om die mensen te compenseren?
Na het indienen van de aangifte inkomstenbelasting door de burger kan er een voorlopige aanslag worden opgelegd op basis van die aangifte. Op deze manier ontvangt de burger in een vroeg stadium van het massale proces teruggaaf op basis van de voorlopige aanslag. Het is geen garantie dat deze aangifte wordt gevolgd. Als de aangifte tot vragen leidt op het punt van de aftrek specifieke zorgkosten, is het aan de burger om de gemaakte kosten aannemelijk te maken. Wanneer de kosten niet aannemelijk kunnen worden gemaakt, leidt dat mogelijk tot terugbetaling van een eerder ontvangen bedrag. Bij een correctie van de aangifte heeft de burger de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar en beroep. De burger kan aanvullende informatie leveren en een nadere toelichting geven, waardoor alsnog de aftrekbare specifieke zorgkosten aannemelijk worden gemaakt. In bezwaar en in beroep kan een heroverweging plaatsvinden indien de feiten daar aanleiding toe geven. Bij bezwaar en beroep kijkt een andere medewerker van de Belastingdienst dan degene die de oorspronkelijke beslissing nam naar de aangevoerde argumentatie.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen niet langer onterecht geld moeten terugbetalen aan de Belastingdienst, omdat die het gebruik van de ziektekostenregeling onterecht in twijfel trok?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, is er geen sprake van het onterecht terugbetalen van geld door de burger. Het bericht onderschrijft de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie aftrek specifieke zorgkosten uit 2022 waarin is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken en dat er zorgen zijn over het gebruiksgemak voor de doelgroep en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst.
In de reactie op het evaluatierapport heeft het kabinet in 2023 aangegeven «een noodzaak te zien om de aftrek en tegemoetkoming van specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling indien ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd.» 5 Ook heeft het kabinet toen aangegeven een ambtelijke verkenning te starten naar alternatieven en aanpassingen van de regeling. Het eindrapport van de ambtelijke verkenning en de kabinetsreactie wordt naar verwachting op korte termijn verzonden naar uw Kamer.
Een recent voorbeeld is dat per 2025 de bestaande fiscale regeling op onderdelen al vereenvoudigd is waar het gaat om de aftrek van vervoerskosten. Zo is de aftrek van de leefkilometers6 vervangen door een vast bedrag van € 925 en is de kilometerprijs voor de aftrek van de zorgkilometers7bepaald op een vast bedrag van € 0,23. Hierdoor hoeven burgers geen complexe berekeningen meer te maken voor vervoerskosten. Ook de komende periode werken we verder aan de fiscale regeling om de inkomensondersteuning voor burgers en de uitvoering door de Belastingdienst verder te vereenvoudigen.
De Belastingdienst probeert de doelgroep met de huidige regeling zo goed mogelijk te ondersteunen en blijft zich de komende periode hiervoor inzetten. Dit is in aanvulling op de al bestaande inspanningen van de Belastingdienst om de doelgroep te bereiken, hen uitleg te geven en om controles uit te voeren. Daarbij geeft de Belastingdienst aan dat verbetering van de huidige regeling of een alternatieve regeling noodzakelijk is om de doelgroep goed van dienst te kunnen zijn.
Het bericht ‘Zorginstituut: ’Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
Heeft u het bericht Zorginstituut: «Prijzen dure geneesmiddelen onnodig lang hoog» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Wat is volgens u de reden dat farmaceuten vaker onnodig lang een hoge prijs voor dure geneesmiddelen vragen?
Hoeveel meldingen van «evergreening» zijn er tot op heden in 2025 gemeld bij het Zorginstituut? Hoeveel waren dit er in 2024? Welke geneesmiddelen betroffen deze meldingen?
Deelt u de mening dat «evergreening» – bestaande medicijnen aanpassen om onder het patent te blijven zodat er geen concurrentie mogelijk is en de prijs hoog blijft – een slechte ontwikkeling is, en verboden zou moeten worden?
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om «evergreening» te beperken en/of te verbieden? Welke middelen gaat u hiervan inzetten?
Kunt u een reflectie geven op de tegenstelling tussen de belangen van de farmaceutische industrie en die van patiënten die goede en betaalbare geneesmiddelen nodig hebben, en de rol die de farmaceutische industrie heeft ingenomen in ons gezondheidszorgsysteem?
Bent u van mening dat het ontwikkelen en produceren van geneesmiddelen meer in publieke handen zou moeten komen, om de macht van de farmaceutische industrie te breken? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Wat is uw reactie op het initiatief van onder andere de SP om tot een Nationaal Onafhankelijk Onderzoekfonds Geneesmiddelen te komen?
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
Het belastinglek bij Duitse beleggingsfondsen |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Pieter Grinwis (CU), Jimmy Dijk |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de FD artikelen «Schatkist loopt € 600 miljoen extra schade op door belastinglek»1 en «Hoe de fiscus ineens bijna 1,7 miljard euro aan opbrengsten zag verdampen»2?
Ja.
Klopt het dat de wetgever al decennialang de bedoeling had om buitenlandse beleggingsfondsen, waaronder Duitse vastgoedfondsen, wel vennootschapsbelasting te laten betalen over winsten in Nederland3en dat over de mogelijkheid hiertoe tot 2020 nauwelijks discussie over was?
Over de bedoeling van de wetgever ten tijde van de behandeling van het ontwerp van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) staat mij niet meer informatie ter beschikking dan hetgeen is opgenomen in de parlementaire geschiedenis. Desalniettemin kan ik uw Kamer informeren dat in de uitvoering decennialang buitenlandse fondsen als buitenlands belastingplichtig doelvermogen in de heffing van de vennootschapsbelasting zijn betrokken, ook omdat zij zelf meenden belastingplichtig te zijn ten aanzien van de winst uit hun Nederlandse vastgoed. Bovendien geldt internationaal het uitgangspunt dat het land waar het vastgoed is gelegen het heffingsrecht over dat vastgoed heeft (situsbeginsel). Sinds 2006 was er wel een discussie of deze buitenlandse beleggingsfondsen de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi) konden toepassen. Op basis van die regeling geldt voor fbi’s een tarief van 0%, waardoor de facto geen vennootschapsbelasting wordt betaald over de winsten van de fbi. De discussie was ook de aanleiding voor de procedure die heeft geleidt tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat dit kabinet er, net als het voorgaande kabinet, naar streeft om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden. In dit kader wijs ik in de eerste plaats op de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling waarmee het van fbi-regime per 1 januari 2025 niet langer openstaat voor lichamen die beleggen in Nederlands vastgoed. Daarnaast herinner ik uw Kamer eraan dat er om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden tot op heden niet voor is gekozen om personenvennootschappen (met name de commanditaire vennootschap) uit te sluiten van de definitie van het fonds voor gemene rekening.4
Klopt het dat de buitenlandse beleggingsfondsen met vastgoed in Nederland die volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) niet belastingplichtig bleken voor de heffing van de vennootschapsbelasting, met ingang van 1 januari 2025 dat alsnog zijn geworden als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Met de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) is het Nederlandse kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen met ingang van 1 januari 2025 gecodificeerd. De kwalificatie van een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam (hierna ook: buitenlands lichaam) vindt voor Nederlandse fiscale doeleinden in eerste instantie plaats op basis van de zogenoemde rechtsvormvergelijkingsmethode. Hoewel de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode in de meeste gevallen volstaat, zijn onder andere in de Wet Vpb 1969 met ingang van 1 januari 2025 de vaste methode en de symmetrische methode opgenomen voor situaties waarin de rechtsvorm van een buitenlands lichaam ingevolge die rechtsvormvergelijkingsmethode niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan lichaam. Op basis van de voorgaande kwalificatiemethoden wordt voor een buitenlands lichaam bepaald of het als transparant of niet-transparant in de Nederlandse heffing wordt betrokken. Indien het lichaam transparant is, wordt niet het lichaam, maar worden de achterliggers in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Indien het lichaam niet-transparant lichaam is, wordt het lichaam zelf in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Een buitenlands lichaam dat niet in Nederland is gevestigd en dat voldoet aan de definitie van fgr als bedoeld in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 is belastingplichtig op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969. Als dat buitenlandse lichaam (dat wil zeggen het fonds voor gemene rekening) in Nederlands vastgoed belegt, maakt het inkomen uit dat Nederlandse vastgoed op grond van artikel 17a, onderdeel a, Wet Vpb 1969 onderdeel uit van het belastbaar bedrag van dat buitenlands belastingplichtig lichaam. Echter, indien een buitenlands beleggingsfonds dat belegt in Nederlands vastgoed voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, worden de participanten in dat buitenlandse lichaam in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting (afhankelijk van de hoedanigheid van die participant) betrokken. Ik merk daarbij expliciet op dat met de Wet FKR de opsomming van de buitenlands vennootschapsbelastingplichtige lichamen in lijn is gebracht met de binnenlands belastingplichtige lichamen waardoor onvolkomenheden in de belastingplicht zijn weggenomen. Daardoor zijn Duitse Immobilien Sondervermögen met meerdere participanten als fgr met ingang van 1 januari 2025 ook buitenlands belastingplichtig.5
Kan de Belastingdienst de participanten in de Duitse beleggingsfondsen – in plaats van de Duitse beleggingsfondsen zelf – in de heffing betrekken voor het rendement op het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025, waaronder de waardestijging van het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025?
Nee. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) geoordeeld dat deze Duitse beleggingsfondsen (Immobilien Sondervermögen) niet kwalificeren als buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 3 Wet Vpb 1969, omdat het fonds niet kwalificeert als doelvermogen (als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969) en ook niet kan worden aangemerkt als «andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» (in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969). De Hoge Raad merkt ook op dat de opsomming van buitenlandse belastingplichtigen limitatief is en dat voor niet in Nederland gevestigde open beleggingsfondsen dan wel fondsen voor gemene rekening niet een vergelijkbare aanwijzing als buitenlandse belastingplichtige plaatsgevonden heeft. Nu een Immobilien Sondervermögen niet-transparant is, is het ondanks het feit dat een dergelijk open beleggingsfonds tot ultimo 2024 niet zelfstandig belastingplichtig is, niet mogelijk de participanten in die open beleggingsfondsen in de Nederlandse belastingheffing te betrekken.
Bestaat volgens u na het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) aldus de mogelijkheid om voor fiscale doeleinden door het Duitse beleggingsfonds heen te kijken (transparantie) tot 1 januari 2025? Zo ja, in hoeverre beperkt deze mogelijkheid het budgettaire verlies van 1,1 miljard euro?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is het niet mogelijk om door deze niet-transparante lichamen heen te kijken. Bij het berekenen van de budgettaire gevolgen van dit arrest is dan ook geconstateerd dat er geen mogelijkheden zijn om de nadelen van het arrest te beperken.
Waarom zijn na het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155), toen het risico op het belastinglek levensgroot werd, door het kabinet geen voorzorgsmaatregelen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld in het verleden (wel) is gedaan met een «tussenregeling» toen valutaresultaten op een deelneming dreigden te kunnen worden afgetrokken?4
Met het arrest van 24 januari 2020 heeft Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Bosch die waren gesteld in het kader van een zaak over een verzoek tot teruggaaf van dividendbelasting. Hoewel de uitleg van het begrip doelvermogen aan de orde komt, was in die procedure een ander geschilpunt aan de orde dan in de procedure die geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862).
In die procedure was namelijk in geschil of buitenlandse beleggingsfondsen die beleggen in Nederlands vastgoed in aanmerking konden komen voor de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi). Het gerechtshof Den Bosch heeft in die procedure op 3 september 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:2629) geoordeeld dat een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen een doelvermogen is (r.o. 4.11) en hiermee belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad in die procedure in zijn conclusie van 27 mei 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:517) eveneens geconcludeerd dat sprake is van een doelvermogen en dat op dit punt de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft ten slotte in het arrest van 14 juni 2024, in afwijking van de conclusie van de Advocaat-Generaal, de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch gecasseerd en geoordeeld dat er geen sprake is van een doelvermogen. Gezien de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad is er voor het kabinet geen aanleiding geweest om voorzorgsmaatregelen te treffen met betrekking tot de buitenlandse belastingplicht in de vennootschapsbelasting van deze buitenlandse beleggingsfondsen.
Klopt het dat buitenlandse beleggingsfondsen het Nederlands vastgoed dat zij op 1 januari 2025 bezitten wegens gebrek aan een nader wettelijk waarderingsvoorschrift kunnen waarderen op de waarde in het economische verkeer (step-up)?
Ja. Bij het ontstaan van de vennootschapsbelastingplicht wordt een openingsbalans opgesteld. In dat geval zullen de vermogensbestanddelen op de openingsbalans gewaardeerd worden naar de waarde in het economische verkeer, tenzij er sprake is van nadere (of afwijkende) waarderingsvoorschriften. Voor buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed is hiervan geen sprake en deze beleggingsfondsen moeten dus met ingang van 1 januari 2025 hun vastgoed waarderen tegen de waarde in het economische verkeer.
Klopt het dat hierdoor over de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 geen vennootschapsbelasting wordt geheven als het vastgoed na 1 januari 2025 wordt verkocht, ondanks dat het altijd de bedoeling van de wetgever was om wel over deze winsten te heffen?
Voor zover er geen onherroepelijk vaststaande aanslagen vennootschapsbelasting zijn opgelegd voor jaren waarin de realisatie van de waardestijging in de heffing is betrokken, blijven die waardenstijgingen tot 1 januari 2025 in beginsel buiten de heffing van vennootschapsbelasting. De toekomstige stijging ten opzichte van de waarde op 1 januari 2025 wordt wel in de Nederlandse heffing betrokken.
Klopt het dat deze omissie alsnog kan worden hersteld waardoor de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 wel in de heffing kan worden betrokken bij realisatie na 1 januari 2025 en de Nederlandse schatkist dus niet 600 miljoen euro misloopt?
Het alsnog in de heffing van vennootschapsbelasting betrekken van waardestijgingen tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering ultimo 2024 kan worden beschouwd als belastingheffing met terugwerkende kracht. In beginsel wordt in Nederland doorgaans terughoudend omgegaan met terugwerkende kracht in belastingmaatregelen. Ook de Raad van State is van oordeel dat aan belastingmaatregelen die een verzwaring van de belastingheffing betekenen geen terugwerkende kracht mag worden gegeven, tenzij (zeer) bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen.7 Ik zie in het onderhavige geval vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging om maatregelen te nemen die onbelaste waardestijgingen die zien op jaren vóór 2025 alsnog (dat wil zeggen met terugwerkende kracht) in de heffing van vennootschapsbelasting te betrekken. Bovendien merk ik op dat er ook andere discussies ten aanzien van buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed zullen herleven bij een dergelijke maatregel met terugwerkende kracht, zoals de vraag of deze fondsen het fbi-regime (0%-tarief) kunnen toepassen.
Hoe kijkt u bijvoorbeeld aan tegen de introductie van een waarderingsvoorschrift in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan de buitenlandse beleggingsfondsen die onbedoeld buiten de vennootschapsbelasting zijn gevallen door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) op 1 januari 2025 hun Nederlandse vastgoed dienen te activeren tegen de boekwaarde die het vastgoed zou hebben gehad als zij altijd al belastingplichtig waren geweest?
Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat het ontbreken van een dergelijk waarderingsvoorschrift een omissie is bij de nazorg van Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Nee. Met de nazorgmaatregelen bij de Wet FKR in het Belastingplan 2025 zijn redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet FKR hersteld. Blijkens de parlementaire geschiedenis houden deze maatregelen geen verband met de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Het invoeren van een dergelijk waarderingsvoorschrift zou een heffing met terugwerkende kracht zijn. Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging en verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze omissie te herstellen en daarmee het toekomstige heffingslek van 600 miljoen euro voor Duitse vastgoedfondsen zo spoedig mogelijk te repareren?
Nee. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat de step-up per 1 januari 2025 hoger kan uitvallen dan de WOZ-waarde van het Nederlandse vastgoed en zo ja, kunnen buitenlands beleggingsfondsen in dergelijke gevallen vanaf 2025 ten laste van de belaste winst in Nederland afschrijvingskosten aftrekken (die nooit zijn gemaakt)?
Door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) zijn deze Duitse Immoblien Sondervermögen tot ultimo 2024 niet belastingplichtig in Nederland. Met ingang van 1 januari 2025 is de Wet Vpb 1969 door de Wet FKR aangepast, waardoor in het buitenland gevestigde fondsen voor gemene rekening met in Nederland gelegen vastgoed, zoals deze Duitse Immoblien Sondervermögen, zelfstandig belastingplichtig zijn.
In de situatie dat een voorheen niet belastingplichtig lichaam op enig moment zelfstandig belastingplichtig wordt, start op dat moment de fiscale onderneming. De fiscale openingsbalans wordt dan opgesteld tegen de waarde in het economische verkeer van de bezittingen en de schulden. Dit is de heersende fiscale leer, die ook toegepast wordt als een hobby tot een onderneming uitgroeit of als buitenlandse activiteiten naar Nederland worden verplaatst. Hiermee wordt uiteindelijk over de gehele tijdsperiode van de fiscale onderneming de winst belast (totaalwinstbegrip) en wordt voorkomen dat er resultaten van vóór de start van de fiscale onderneming in de heffing worden begrepen. Bij het belastingplichtig worden van de energiebedrijven, woningcorporaties en overheidsondernemingen in het verleden is deze leer ook van toepassing geweest.
De WOZ-waarde is een bij wet vastgestelde methodiek om de waarde in het economische verkeer op de peildatum vast te stellen (ten behoeve van verschillende wetten). Er kan een verschil in waardering zijn tussen de WOZ-waarde en de waarde in het economische verkeer op de vast te stellen openingsbalans. De waarde in het economische verkeer kan hoger, maar ook lager zijn dan de WOZ-waarde. Afschrijven op vastgoed kan voor Nederlandse fiscale doeleinden slechts tot de WOZ-waarde. Dit kan betekenen dat er tijdelijk enig (in grootte beperkt) afschrijvingspotentieel voor de Immobilien Sondervermögen zal zijn.
Klopt het dat als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) ook verkoopwinsten onbelast kunnen blijven die in het (verre) verleden door buitenlandse beleggingsfondsen op Nederlands vastgoed zijn gemaakt en die via een herinvesteringsreserve zijn afgeboekt op nieuw aangeschaft Nederlands vastgoed dat per 1 januari 2025 nog steeds in het bezit is van het beleggingsfonds?
In de situatie dat een vóór 2025 niet belastingplichtig buitenlands beleggingsfonds per 1 januari 2025 vennootschapsbelastingplichtig wordt, klopt dat voor zover een eventuele stille reserve ziet op de periode vóór 1 januari 2025.
Waarom kan voor verkoopwinsten op beleggingsvastgoed überhaupt een herinvesteringsreserve worden gevormd? Klopt het dat hierdoor belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed gedurende vele decennia kan worden uitgesteld?
De faciliteit van de herinvesteringsreserve hangt samen met de zogenoemde ruilarresten van de Hoge Raad, met de economische gedachte dat belastingheffing over de winst behaald bij een ruiltransactie van activa een belemmering voor de continuïteit van de onderneming kan vormen. Het gaat daarbij om gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht. Deze regel vormt een onderdeel van de herinvesteringsreserveregeling en geldt voor de gehele fiscale winstbepaling (in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting).
Het is mogelijk dat door het benutten van een herinvesteringsreserve belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed wordt uitgesteld, mits het betreffende vastgoed kwalificeert als bedrijfsmiddel. Een herinvesteringsreserve kan niet worden gevormd voor panden die worden gekocht met het oog op de verkoop en die niet worden gekocht met het oog op exploitatie. Overigens wordt door de afschrijvingsbeperking op gebouwen de opbouw van stille reserves afgeremd.8
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat internationale fiscaliteit (gepland op 3 juli 2025)?
Ja.
Het bericht ‘Bij de hulporganisatie voor toeslagenouders heerst een onveilig werkklimaat’ |
|
Marleen Haage (PvdA), Jimmy Dijk |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Bij de hulporganisatie voor toeslagenouders heerst een onveilig werkklimaat» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dit artikel gelezen. Een sociaal veilig werkklimaat is een essentiële randvoorwaarde voor medewerkers van UHT om hun werk te doen ten behoeve van de gedupeerde ouders. Ik prijs de betreffende medewerkers dan ook voor het doen van deze melding. Hierdoor blijft de herstelorganisatie scherp op het thema van een sociaal en veilig werkklimaat.
Naar aanleiding van meldingen over vermeende ongewenste gedragingen en vermoedelijke misstanden is, conform de Cao Rijk en de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek na een integriteits- of beveiligingsincident (BIPO), een onderzoek ingesteld binnen het Reguliere Integrale Beoordelingsteams (RIB) van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), vestiging Rotterdam. Het onderzoek, uitgevoerd door onderzoeksbureau Berenschot, heeft geen feiten en omstandigheden aan het licht gebracht die wijzen op de aanwezigheid van een misstand.2 Berenschot heeft wel op basis van de onderzoeksbevindingen een aantal aandachtspunten onderkend en specifieke aanbevelingen aangedragen. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat het merendeel van de medewerkers momenteel tevreden is over het werkklimaat.
UHT heeft naar aanleiding van de meldingen en de aanbevelingen uit het onderzoek verschillende acties ingezet. Zo zijn er bij de RIB-teams in Rotterdam teamsessies gehouden gericht op onderlinge samenwerking en interactie en krijgen zij ondersteuning van coaches.
Preventief richt de aanpak voor een sociaal veilig werkklimaat binnen UHT zich op bewustzijn en voorlichting bij medewerkers, leidinggevenden en teams en waar zij terecht kunnen voor advies of een melding. De coördinator integriteit ondersteunt de organisatie en het management hierbij. Het onderwerp sociale veiligheid is standaard onderdeel van periodiek tevredenheidsonderzoek onder medewerkers. Ook krijgt het in het kader van de periodieke Risico-inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) aandacht. Op basis van beide instrumenten doet UHT interventies ter verdere verbetering van het werkklimaat. Vanaf eind 2025 worden er ook workshops «sociale veiligheid binnen teams» aangeboden voor alle teams bij Dienst Toeslagen.
Vindt u het acceptabel dat er wordt geschreeuwd richting medewerkers, medewerkers discriminatie ervaren en er ongewenste avances zijn gemaakt richting hen? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft uw ministerie eerder signalen ontvangen van deze werksituatie bij de UHT? Zo ja, kunt u aangeven wanneer uw ministerie deze signalen heeft ontvangen, van welk UHT-kantoor deze kwamen en wat daarmee precies is gedaan?
In een grote organisatie zoals UHT met meer dan 2.300 medewerkers, komen helaas incidenten voor die raken aan integriteit en sociale veiligheid. Medewerkers die een signaal willen delen, kunnen daarvoor terecht bij hun leidinggevende, een vertrouwenspersoon, de adviseur integriteit of één van de meldkanalen zijnde: het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (OIF), de Commissie Sociale Veiligheid en Integriteit Financiën (CIF) en de Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën (KCOO). Wanneer een melding leidt tot een intern onderzoek dat zich richt op het handelen of nalaten van één of meer personen, geldt binnen het Rijk de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek na een integriteits- of beveiligingsincident (BIPO). Deze baseline is vastgesteld om het onderzoeksproces zorgvuldiger en transparanter te maken, juist omdat een onderzoek ingrijpend is voor alle betrokkenen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de werkgever een bijzondere zorgplicht heeft richting de medewerkers gedurende het gehele onderzoeksproces. Ik streef er dan ook continu naar om deze zorgvuldigheid en bescherming van sociale veiligheid binnen UHT te waarborgen.
In 2024 zijn vier andere signalen vanuit enkele locaties van UHT in het land over ongewenste omgangsvormen door het OIF ontvangen. Het OIF heeft deze signalen onderzocht. Op basis van de uitkomsten van een vooronderzoek is in drie gevallen geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor verder onderzoek. In één geval is overgegaan tot verder onderzoek. Uitkomst hiervan is dat niet is vast komen te staan dat er sprake was van ongewenste omgangsvormen. UHT vindt het belangrijk om lering te trekken uit signalen. Daarnaast wordt actief geïnvesteerd in bewustwording van en voorlichting over sociale veiligheid (zie het antwoord op vraag 1 en 2). Tevens kunnen medewerkers voor een vertrouwelijk gesprek en advies terecht bij één van de vertrouwenspersonen.
Het Ministerie van Financiën publiceert daarnaast jaarlijks het Jaarverslag integriteit en de jaarrapportage van de Commissie CIF waarmee inzicht wordt gegeven in de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid.3
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden bij de UHT-organisatie tegen medewerkers hebben gezegd dat zij eerst met hun leidinggevende in gesprek moesten gaan voordat zij de Berenschot-onderzoekers te woord zouden staan?
Ik onderschrijf dat medewerkers zich vrij en onbelemmerd moeten kunnen uitspreken tegenover onderzoekers. In de voorfase van het onderzoek is aanvankelijk, in afstemming met Berenschot, gevraagd uit praktische overwegingen via de teamleider contact te zoeken met de onderzoekers. Na een eerste signaal van een medewerker is deze werkwijze in overleg met Berenschot aangepast en zijn medewerkers geïnformeerd dat zij rechtstreeks contact kunnen opnemen.
Hoe kan het mogelijk zijn dat in een organisatie die gericht zou moeten zijn op herstel van getroffen gezinnen, er op een zeer kwetsende wijze is gesproken over toeslagenouders?
Ik betreur het zeer dat in enkele situaties mogelijk op een kwetsende wijze is gesproken over de toeslagenaffaire en/of de betreffende ouders. Dit past niet in een organisatie die juist is opgericht om gedupeerde ouders bij te staan. UHT geeft zelf ook aan dat dit niet in overeenstemming is met wat zij verwacht van haar medewerkers en waar UHT voor staat. Ik vind het van groot belang dat alle medewerkers op gelijke en respectvolle wijze worden behandeld. Alle medewerkers van UHT zijn enorm gemotiveerd om gedupeerde ouders te helpen. Berenschot geeft in het onderzoek ook aan dat medewerkers een hoge mate van toewijding hebben aan het werk dat ze uitvoeren.
Is dit onderzoek de eerste keer dat u als Staatssecretaris heeft gehoord dat er op deze wijze wordt gesproken over ouders?
Ja, hier heb ik niet eerder signalen over gehad.
Hoe verklaart u dat er een trainer is geweest die aangaf dat het toeslagenschandaal niet bestond en/of dit een verzinsel was van de Haagse politiek? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Als deze uitspraken zijn gedaan is dat onacceptabel. Dit voorval is onderzocht. Berenschot geeft in het onderzoeksrapport aan dat het waarschijnlijk is dat woorden van deze strekking zijn geuit. Dit zou dan een incident geweest kunnen zijn, de cultuur bij UHT is dat juist iedere medewerker zijn uiterste beste doet om ouders erkenning te bieden en compensatie voor wat er is gebeurd. Zoals ik u eerder heb toegelicht, betreur ik ten zeerste dat er waarschijnlijk in een enkele situatie op een kwetsende wijze is gesproken over de toeslagenaffaire en de betrokken ouders. Dit is onacceptabel en staat haaks op de kernwaarden van de organisatie, die juist is opgericht om gedupeerde ouders bij te staan. Ik begrijp dat kwetsende opmerkingen het proces van emotionele erkenning van gedupeerde ouders kunnen belemmeren, terwijl deze erkenning voor mij onverminderd prioriteit blijft. Ik blijf mij inzetten voor een cultuur waarin erkenning en herstel centraal staan.
Snapt u dat dit soort ontkennende uitspraken een klap in het gezicht zijn voor gedupeerde gezinnen die jarenlang kapot zijn gemaakt door de overheid en dit emotionele en financiële erkenning juist tegenwerkt? Bent u bereid om hiervoor excuses te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zeggen deze uitspraken volgens u over de mentaliteit bij de UHT richting gedupeerde gezinnen in het toeslagenschandaal? Heeft dit volgens u ook te maken met de organisatiestructuur en de manier waarop de UHT is ingebed binnen het Ministerie van Financiën?
Dit soort uitspraken zijn niet representatief voor de houding van de gehele organisatie. De keuzes die bij de start van de hersteloperatie zijn gemaakt voor de positionering van UHT en de organisatiestructuur van UHT zijn voor het werkklimaat niet van belang. Wel trekken wij lering uit de ervaringen die opgedaan zijn bij de hersteloperatie. Bij elke keuze van plaatsing of inrichting van een organisatie is sociaal veilig werken het uitgangspunt.
Kunt u met terugwerkende kracht reflecteren op het feit dat de UHT bij de totstandkoming binnen dit ministerie is geplaatst?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat dit soort wanpraktijken het draagvlak voor de hersteloperatie kunnen verminderen
Negatieve berichten over de herstelorganisatie zijn niet goed voor het draagvlak van de hersteloperatie en zijn kwetsend voor de gedupeerde ouders.
Hoe gaat u voorkomen dat onder uw verantwoordelijkheid deze praktijken zich blijven voortzetten?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 en 2.
Wie wilde u precies «meenemen» voordat u het onderzoek publiceerde en waarom moest dit een half jaar duren?
Het is van groot belang dat, nadat het onderzoek was afgerond, alle betrokken partijen, waaronder medewerkers, het management en de melders, eerst de gelegenheid kregen om kennis te nemen van de rapportage. Dit heeft in sessies plaatsgevonden. Met bijvoorbeeld de ondernemingsraad van Dienst Toeslagen is besproken dat ze het pas bij openbaar maken zouden ontvangen. De doorlooptijd van circa een half jaar vloeit voort uit onderlinge afstemming, de termijnen zoals vastgelegd in BIPO en het plannen van sessies.
Waarom heeft u dit onderzoek niet zelf naar de Kamer gestuurd?
Tijdens de afrondende fase van het onderzoek is ambtelijk besloten dat het rapport zoals gebruikelijk openbaar kan worden gemaakt. Dat is op 6 mei 2025 gebeurd.4 Uw Kamer wordt via de Voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen en de stand van zakenbrieven Dienst Toeslagen regulier geïnformeerd over alle aspecten van de uitvoering van de hersteloperatie en de reguliere verstrekking van toeslagen. Daarom is dit onderzoek niet apart naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid ook onderzoek te doen naar de werksituatie op alle andere UHT-locaties? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om het onderzoek uit te breiden naar andere UHT-locaties. In het tweejaarlijks medewerkersonderzoek uit 2023 laat UHT op de thema’s sociale veiligheid en ongewenste omgangsvormen een vergelijkbaar beeld zien als het beeld bij dienst Toeslagen, het Ministerie van Financiën en de benchmark Openbaar Bestuur en Veiligheid. Uiteraard blijven UHT en het ministerie waakzaam voor eventuele signalen en zullen, waar dat nodig is, passende maatregelen worden getroffen.