De klimaataanpak van de minister |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Hoeveel CO2-equivalent stootte de sector gebouwde omgeving in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel 11,2 megaton van 2030? Ligt u op koers om klimaatdoelen in de gebouwde omgeving te halen?
De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 laat zien dat de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving in 2023 is gedaald van 19,6 naar 17,3 megaton. Dit komt door een forse besparing op aardgas in de afgelopen jaren, als gevolg van energiebesparende maatregelen, zuinig stookgedrag en relatief warme winters. Voor 2024 moeten de CO2-emissiecijfers nog beschikbaar komen. De KEV2024 raamt de CO2-emissie van de gebouwde omgeving binnen een bandbreedte van 12,6 tot 18,2 Mton, inclusief geagendeerd beleid is die bandbreedte 11,6 tot 17,3 MTon. Het gestelde doel in 2030 is 13,2 Mton restemissie.
Kunt u een schatting geven van het gemiddelde verschil in energiekosten voor mensen tussen een woning met energielabel A++++ ten opzichte van een woning met energielabel G?
Het energieverbruik per woning is afhankelijk van het type woning en het stookgedrag van de bewoner. Op basis van gemiddeld gebruik is echter wel een beeld te geven wat het verschil is tussen woningen met een verschillend energielabel. In onderstaande tabel is in beeld gebracht wat het verschil is in energiekosten van een tussenwoning met label A+++ en label G. Voor A++++ woningen is momenteel nog onvoldoende data beschikbaar om te komen tot een betrouwbaar beeld van het werkelijke energieverbruik en daarmee de energiekosten.
Voor de woning met het A+++ label is uitgegaan van elektrisch verwarmen met een warmtepomp. Voor de woning met het G label is uitgegaan van verwarmen door middel van een cv-ketel. Het verbruik (inclusief verwarming) per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.1 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.2
Gasverbruik (m3)
1.060
Elektraverbruik (kWh)
3.690
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 0
€ 684
Energiebelasting gas
€ 0
€ 742
€ 492
Waarvan:
Leveringskosten
€ 584
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 453
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 0
€ 248
Leveringskosten gas
€ 0
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
Enkele aandachtspunten bij bovenstaande tabel
Hoeveel mensen wonen in een woning met een energielabel onder B? Hoeveel scheelt dat deze mensen in totaal per jaar aan kosten?
In 2024 was de labelverdeling voor de 8 miljoen woningen in de gebouwde omgeving als in de volgende tabel verdeeld. Dit is een inschatting gebaseerd op cijfers van Kadaster uit de Monitor Verduurzaming Gebouwde omgeving3.
Aantal
2.080.000
880.000
560.000
400.000
400.000
Onderstaand overzicht geeft de verwachte energiekosten weer bij een gemiddeld gebruik in tussenwoningen met een label B tot en met G. Voor de vergelijkbaarheid gaan we uit van verwarming met een CV-ketel. Het verbruik per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.4 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.5
Gasverbruik (m3)
830
920
1.000
1.040
1.080
1.060
Elektraverbruik (kWh)
2.210
2.170
2.090
1.980
1.930
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 536
€ 594
€ 645
€ 671
€ 697
€ 684
Energiebelasting gas
€ 581
€ 644
€ 700
€ 728
€ 756
€ 742
Waarvan:
Leveringskosten
€ 350
€ 344
€ 331
€ 314
€ 306
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 272
€ 267
€ 257
€ 243
€ 237
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
Leveringskosten gas
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
N.B. Op basis van deze getallen lijkt een woning met een label F een hoger verbruik te hebben dan een woning met een label G. Dit kan worden verklaard doordat dit cijfers zijn van echte woningen, die niet gecorrigeerd zijn voor de verschillen in oppervlakte tussen verschillende type woningen. Als het verbruik wel gecorrigeerd wordt voor de totale oppervlakte, dan blijkt het verbruik van een woning met label G per m2 oppervlak hoger dan voor een woning met label F.
Hoe staat het met de verduurzaming van publieke gebouwde omgeving, in ieder geval de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf, onderwijs, zorg, politie, provincies en gemeenten? Hoeveel structurele energiebesparing is mogelijk bij verduurzaming?
De stand van zaken met betrekking tot energielabel C voor kantoren binnen het Rijk is dat het gemiddelde ligt op een energielabel B. (zie ook de brief van 2 oktober 2024, Kamerstuk II 30 196, nr. 831).
Zorg, onderwijs, provincies en gemeenten zijn dus bezig om hun vastgoed te verduurzamen. Vanuit het Rijk zijn verschillende instrumenten beschikbaar om ze hierbij te stimuleren en te ondersteunen en zo invulling te geven aan de verduurzamingsopgave. Zo is er onder andere subsidie beschikbaar via de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) regeling waar de sectoren, gemeenten en provincies gebruik van kunnen maken.6 Daarnaast is er ook een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed waarbij vanuit de provincies met onder andere kleine gemeenten, schoolbesturen, zorgaanbieders, stichtingen en culturele instellingen advies, kennis en expertise wordt geboden in hoe deze kleine eigenaren van vastgoed hun vastgoed het beste kunnen verduurzamen.7
Op grond van de EPBD IV wordt gestuurd op verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugdringen van de energievraag, ook in publieke gebouwen. De verschillende sectoren in de publieke gebouwde omgeving hebben sectorale routekaarten opgesteld die inzicht bieden in de opgave en handelingsperspectief bieden om tot zeer energiezuinige en fossielvrije gebouwen in 2050 te komen. De sectorale routekaarten worden in elke sector vertaald naar individuele portefeuille-routekaarten of Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplannen van vastgoedeigenaren. Er vindt nu een herijking plaats van de routekaarten. Als deze herijking gereed is, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. Specifiek voor de verduurzaming van de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf en Politie geldt dat deze meedoen aan de portefeuilleaanpak. Dit is een aanpak met de looptijd tot eind 2026 waarbij een bedrijf of instelling 20 of meer gebouwen bezit in Nederland, verspreid over minstens twee omgevingsdiensten. Met deze aanpak wordt gestimuleerd tot een bovenwettelijke prestatie op het gebied van energiebesparing, namelijk een finale energiereductie (14%) en fossiele energiereductie (22%) op portefeuilleniveau.
Voor de publieke gebouwde omgeving geldt bovendien de energiebesparingsplicht waarbij bepaalde maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter genomen dienen te worden zodat gebouwen verduurzaamd worden.8 De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) werkt aan verbetering van deze plicht, waarbij onder meer de Erkende Maatregelenlijst wordt geactualiseerd en de terugverdientijd naar zeven jaar gaat. Daarnaast werkt het kabinet aan de implementatie van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED), waarbij specifiek twee doelstellingen gelden voor overheidsinstanties. Ten eerste, een gezamenlijk een finale energiereductie van 1,9% per jaar ten opzichte van 2021. Ten tweede, een gezamenlijke, jaarlijkse renovatieverplichting van 3% naar Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De Minister van KGG heeft uw Kamer hier eerder over geïnformeerd en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Hoeveel bouwprojecten liggen op dit moment stil of zijn niet gerealiseerd door de netcongestie? Hoeveel toekomstige woningen gaat dat over?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is in toenemende mate een uitdaging voor de woningbouw. Mede daarom heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Ook werkt het kabinet via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) samen met mede-overheden, netbeheerders en marktpartijen hard aan het zoveel mogelijk beperken van netcongestie.
Er is op dit moment nog geen formele wachtrij voor kleinverbruikaansluitingen. Dit betekent dat nieuwbouwwoningen met een kleinverbruikaansluiting in principe aangesloten kunnen worden. Maar ook als er geen formele wachtrij is, kunnen projecten in de praktijk al te maken krijgen met oplopende wachttijden. Bijvoorbeeld omdat er onvoldoende personeel is om aansluitingen te realiseren, maar soms ook omdat partijen niet vroegtijdig de netbeheerder in de planning hebben betrokken.
Voor grootverbruikaansluitingen geldt vrijwel overal in Nederland wel een wachtrij. Het prioriteringskader van de ACM regelt dat grootverbruikaansluitingen die nodig zijn voor collectieve voorzieningen die inherent verbonden zijn aan de woonvoorziening, of functies in de plint van een wooncomplex die noodzakelijk zijn om de business case sluitend te maken, voorrang kunnen krijgen. Dit speelt met name bij grootschalige woningbouwlocaties.
Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De concrete impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen is namelijk nu niet goed inzichtelijk. In algemene zin geldt dat er veel factoren een rol spelen in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden. Bij netcongestie zal soms een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar is dat het met een slimme aanpassing toch wel. Via de versnellingstafels Woningbouw en op projectniveau houdt het Ministerie van VRO vinger aan de pols en schakelt waar nodig experts in om tot oplossingen te komen.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen op dit moment stil door gebrek aan technisch geschoold personeel voor de energietransitie?
In Nederland hebben we te maken met tekorten op de arbeidsmarkt. In het laatste kwartaal van 2024 stonden er 404.000 onvervulde vacatures open (CBS). Dit heeft zijn weerslag op alle sectoren, in sterke mate ook op het technisch geschoold personeel voor de energietransitie. Uit een onderzoek van ABN Amro bleek eerder dat ongeveer 40 procent van alle vacatures in de energietransitie niet vervuld konden worden. Hierin zit echter wel een sterke regionale variatie, waardoor het betekent dat het in sommige regio’s een groter probleem is dan in anderen. Het is aannemelijk om te zeggen dat dit ook consequenties heeft voor een aantal duurzaamheidsprojecten. Echter zijn hier geen verdiepende cijfers over bekend.
Echter bestaat er wel de verwachting dat de arbeidsproductiviteit lichtelijk zal stijgen in de komende jaren. Technologische ontwikkelingen, processtandaardisatie en het door ontwikkelen van HR-beleid bieden kansen om de mensen die we hebben efficiënter in te zetten en minder uitval te bewerkstelligen. Aan arbeidsproductiviteitsverbetering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving werk ik gericht samen met brancheorganisaties en marktpartijen. Dit doe ik onder meer via de programma’s «Mensen Maken de Transitie» en «Verbouwstromen».
In het programma «Mensen Maken de Transitie» werken we vanuit de wijkaanpak aan technische innovaties in de uitvoering en een effectievere samenwerking in de keten om te zorgen dat de arbeidsproductiviteit wordt vergroot. Ook richt het programma zich op het realiseren van passende opleidingsmogelijkheden voor het om- en bijscholen van vakmensen. Dit doe ik samen met onder meer Techniek Nederland, Bouwend Nederland, Netbeheer Nederland en de koepels van de onderwijsinstellingen.
Via het programma «Verbouwstromen» ondersteun ik opdrachtgevers, aanbieders en medeoverheden bij de industriële en gestandaardiseerde verduurzaming van woningen. Het doel is om samenwerkingsverbanden te laten groeien tot gezamenlijke renovatieprogramma’s waarbinnen op efficiënte wijze grote aantallen woningen worden verduurzaamd.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving?
De beschikbare middelen zijn niet goed in één getal te vatten, daar het een optelsom is van middelen aan de uitgave kant van de begroting, fiscale stimulering en voor ondersteuning van de uitvoering.
De budgetten aan de uitgavenkant bestaan uit Klimaatfondsmiddelen en reguliere begrotingsbudgetten. Voor de klimaatfondsmiddelen is een overzicht beschikbaar in de meest recente Miljoenennota https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096307. Onderstaande Tabel bevat een beeld van het totaal van beschikbare subsidie- en ondersteuningsmiddelen van 2025 t/m 2030 en hoe die zijn verdeeld.
In totaal is er voor de ondersteuning via subsidies en flankerend beleid nog circa 8,6 mld. beschikbaar, waarvan circa 2,1 mld. in het Klimaatfonds gereserveerd. Bij voorjaarsnota wordt over vrijgave van deze middelen besloten. Dit betreft voor een belangrijk deel de budgetten voor de ondersteuning van huishoudens tussen 2028 en 2030. Tevens worden duurzame warmtebronnen via de SDE gestimuleerd. Hiervoor zijn zogenaamde «hekjes» opgenomen. In 2025 gaat het om circa 750 mln., een bedrag dat jaar op jaar wordt vastgesteld.
Door de afschaffing van de verhuurderheffing is er bij corporaties meer ruimte voor investeringen ontstaan ook voor de verduurzaming van woningen zoals de uitfasering van woningen met slechte energielabels (EFG).
Tot slot zijn er uitvoeringsmiddelen via de CDOKE-gelden voor gemeenten beschikbaar, waarvan een significant deel naar verwachting zal worden ingezet voor de verduurzaming van de Gebouwde Omgeving. In totaal is hier nog circa 4.8 mld. voor beschikbaar van 2025 tot en met 2030.
ISDE subsidies (o.a. isolatie, (hybride) warmtepompen, VVE's)
3.250
1.450
Lokale aanpak Nationaal Isolatieprogramma (resterende middelen 2025)
450
SVOH (subsidie particuliere verhuurders)
145
Nationaal Warmtefonds (incl. middelen voor renteloze leningen)2
490
Warmtenetten (o.a. WIS, SAH2, financiering)
1.340
200
Maatschappelijk vastgoed (o.a. DuMaVa, flankerend beleid)
2.400
175
Biobased bouwen
180
100
Divers flankerend beleid (doe-het-zelf, ZonPV op gebouwen, vve's en innovatie)
320
150
Wat is het effect van de verlaging van de subsidie op warmtepompen op de maandelijkse kosten van mensen? Hoeveel meer of minder warmtepompen worden er op dit moment geïnstalleerd door de bezuiniging op deze subsidies? Welk alternatief beleid heeft u voor de uitrol van warmtepompen?
De ISDE streeft naar een subsidiepercentage van gemiddeld 30% voor de aanschaf van een warmtepomp. De wijziging van januari 2025 is bedoeld om overstimulering, waarbij meer dan 30% subsidie wordt ontvangen, te voorkomen. Er is dus geen sprake van een bezuiniging. Deze correctie heeft geen effect op de maandelijkse kosten van mensen, enkel op de netto aanschafkosten (kosten minus subsidie). De aankondiging van de correctie en de overgangsregeling zorgde eind 2024 voor een opleving van de verkoop van warmtepompen. In november werden hierdoor 5% meer warmtepompen verkocht dan 2023 en in december zelfs 30% meer dan een jaar eerder volgens cijfers van de Vereniging Warmtepompen. Hierdoor zijn 10.000 meer warmtepompen verkocht in 2024 dan eerder werd geprognosticeerd. Er is nog geen inzicht in het effect op de verkoop in 2025.
Bent u bereid inzicht te geven welke maatregelen u heeft aangedragen voor het klimaatpakket van de Minister van Klimaat en Groene Groei?
Binnen het kabinet wordt momenteel besluitvorming voorbereid op welke wijze de klimaatdoelen te realiseren zijn, onder leiding van de Minister van Klimaat en Groene Groei samen met alle vakministers voor de klimaatsectoren. tot een pakket maatregelen te komen. Aangezien dit nu in voorbereiding is, kan ik hierop niet verder ingaan.
Overweegt u om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering of financieel lastig blijkt, of is dat geen optie voor u?
In aanvulling op het antwoord op vraag 9 geldt dat de verduurzamingsdoelen onderdeel zijn van de bestaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. De Minister van KGG zal u hierover informeren nadat de besluitvorming, bij voorjaarsnota, is afgerond.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 5 maart aanstaande
Inmiddels is het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving verplaatst naar 26 maart 2025. U heeft de antwoorden vóór het genoemde commissiedebat ontvangen.
Het bericht 'Boeren, bedrijven en milieuclubs: kabinet, kom snel met stabiel klimaatbeleid' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Gaat u dit voorjaar een klimaatpakket maken? Zo ja, mikt u op 24 megaton extra CO2-reductie in 2030 of op een andere grootte?1
Het kabinet werkt ten behoeve van de voorjaarsbesluitvorming aan alternatieve klimaat- en energiemaatregelen zoals aangegeven in de Klimaatnota. Daarbij richt het kabinet zich op een pakket waarmee de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik worden gebracht.
Welke financiële middelen heeft u tot uw beschikking voor het aanvullend klimaatbeleid? Is dat meer dan het resterende budget in het Klimaatfonds?
Het kabinet heeft veel maatschappelijke opgaven die financiële consequenties hebben. Daarom is het de insteek van het kabinet om het alternatieve klimaat- en energiebeleid dit voorjaar zoveel mogelijk uit de bestaande middelen te financieren. Daarvoor heb ik het Klimaatfonds tot mijn beschikking. Daarin resteert na Prinsjesdag 2024 nog € 26 miljard, waarvan € 10,9 miljard reeds is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het Meerjarenprogramma 2026. In totaal is EUR 15,1 miljard, waarvan 14,1 miljard in het perceel kernenergie, nog niet bestemd voor specifieke maatregelen. Het kabinet informeert de Kamer bij Voorjaarsnota over de verdeling van middelen, onder andere via het Ontwerp-Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds voor 2026.
Welk proces doorloopt u met uw collega’s van andere departementen om te komen tot een klimaatpakket voor de gebouwde omgeving, industrie, landelijk gebied, mobiliteit en elektriciteit?
Na de Klimaatnota die op 24 oktober aan de Kamer is aangeboden, heb ik diverse overleggen gehad met de sectorale bewindspersonen om alternatief beleid uit te werken om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen in samenhang met de voorstellen voor het Klimaatfonds.
De besluitvorming over het integrale pakket loopt mee met de Voorjaarsnota, en betreft ook de subsidies in het ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026.
Deelt u de opvatting van de Maatschappelijke Alliantie dat het noodzakelijk is om te komen met stabiel klimaatbeleid?
Ja, die opvatting deelt het kabinet. Zie ook de brief die het kabinet hierover naar de Kamer heeft gestuurd op 10 maart 2025.
Waarom heeft u er niet voor gekozen een ministeriële commissie klimaat op te richten, zoals wel is gedaan bij stikstof?
De huidige overleggremia voor energie- en klimaatbeleid, in aanvulling op de overleggen die nu apart worden georganiseerd, voldoen om tot besluitvorming te komen.
Is het voor u een optie om de klimaatdoelen los te laten als er geen financiële dekking is voor een toereikend pakket?
De afspraken uit het hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. We houden vast aan de doelen en indien we de klimaatdoelen niet halen, maken we alternatief beleid. Zeker gelet op de geopolitieke situatie is het belangrijk door te gaan om energieonafhankelijk te worden.
Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Wieke Paulusma (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
De economische kansen van verduurzaming op Curaçao |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
In hoeverre bent u op de hoogte van plannen om op Curaçao een zonnepark, laadstation en e-bussen te realiseren?
Deelt u de mening dat de ontwikkeling hiervan bijdraagt aan de economische versterking van Curaçao en het vergroten van (handels)kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven?
Bent u bekend met het feit dat het Chinese BYD (Build Your Dreams) tegen dumpprijzen elektrische bussen aan Curaçao wil leveren en daarmee oneerlijke concurrentie met het Nederlandse VDL (Van Der Leegte Groep) veroorzaakt? Wat doet het kabinet om deze oneerlijke concurrentie te voorkomen?
Wat is momenteel het financiële gat voor het realiseren van het zonneveld met een elektrisch buspark en laadstation?
Klopt het dat de door Nederland toegezegde financiering van het project nog niet geleverd is door discussie tussen de betrokken departementen?
Deelt u de analyse dat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei nog 4,3 miljard euro beschikbaar heeft voor dergelijke projecten in begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie?
Wanneer neemt u een besluit over de financiering van Nederland van dit project? Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk openstellen van SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energietransitie en Klimaattransitie) voor dit project en dergelijke projecten?
Wat is de stand van zaken van het project voor een drijvend windpark op zee? Deelt u de mening dat dit een economische kans is op Curaçao?
Welke mogelijke rol ziet u voor Curaçao om een nieuwe energie-exporteconomie positie te verwerven via groene waterstof?
Wat is de inzet van de Minister van Klimaat en Groene Groei als zij in mei afreist naar Curaçao op dit thema?
Welke rol gaat het kabinet in brede zin spelen om in ondersteuning van Curaçao dit initiatief en deze innovatie te stimuleren samen met overheid en bedrijfsleven?
De zienswijze van scholen die weigeren de doorstroomtoets uit te voeren. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze van schoolbestuur Spaarnesant naar aanleiding van het inspectieonderzoek met betrekking tot de doorstroomtoets?1
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de fundamentele inhoudelijke kritiek ingebracht in de zienswijze?
Deelt u de mening van de scholen dat het Nederlandse onderwijssysteem doorgeschoten is in differentiatie?
Hoe reageert u op het advies van de Onderwijsraad dat differentiatie is doorgeschoten en later selecteren noodzakelijk is voor de kansen van kinderen?
Waarom kiest u ervoor om de kansen van kinderen te beperken door te bezuinigen op brede brugklassen?
Hoe kijkt u tegen de constatering van de scholen en het PISA-onderzoek aan dat er een grote mate van overlap is tussen de niveaus, waarbij de beste lezers op vmbo-k overlappen met de slechtste lezers op het vwo?
Deelt u, als de overlap zo groot is, dat het niet juist is om kinderen op twaalfjarige leeftijd rigide op een niveau vast te zetten?
Hoe reflecteert u op de validiteit van de doorstroomtoets als er zodanig grote overlap is tussen schoolniveaus?
Wat is volgens u de impact van het verplicht naar boven bijstellen van het schooladvies naar aanleiding van de doorstroomtoets op het onderbouwrendement in het VO?
Deelt u de opvatting van de scholen dat de doorstroomtoets beperkte validiteit heeft?
Hoe reageert u op de stellingname dat de huidige toetsaanpak leidt tot «teaching-to-the-test», waarbij het leerproces en de brede ontwikkeling van leerlingen op de achtergrond raken?
Welk doel heeft de doorstroomtoets volgens u?
Is de doorstroomtoets volgens u een voldoende bruikbaar middel om de onderwijskwaliteit (over tijd) te meten?
Denkt u dat de doorstroomtoets zowel het niveau van de leerling kan bepalen als de kwaliteit van de school kan beoordelen?
Is de doorstroomtoets volgens u een voldoende valide middel om het kennen en kunnen van leerlingen te beoordelen en als selectiemechanisme te werken?
Deelt u de stellingname dat de referentieniveaus nauwelijks in de praktijk van lesgeven en toetsing zijn geland?
Bent u van mening dat de doorstroomtoets voldoende dekkend is voor de referentieniveaus?
Vindt u dat de doorstroomtoets voldoende toetst op kennis van leerlingen in plaats van enkel vaardigheden zoals begrijpend lezen?
Het bericht 'Schoof: binnen twee maanden stikstofplan, 'economie moet blijven functioneren'' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten hoeveel de verschillende sectoren (akkerbouw, tuinbouw, melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij) bijdragen aan de totale CO2-equivalenten uitstoot binnen de landbouw?1
De totale broeikasgasuitstoot van de landbouw bedroeg 25,0 Mton CO2-equivalenten in 2023. Daarvan was 18,7 Mton afkomstig van de veehouderij en akkerbouw en 6,3 Mton van de glastuinbouw. De 18,7 Mton afkomstig van de veehouderij en akkerbouw bestond uit 18,2 Mton procesemissies en 0,5 Mton energie-gerelateerde emissies. De 18,2 Mton procesemissies kan nader gespecificeerd worden naar broeikasgas. Methaanemissies (hoofdzakelijk afkomstig van de veehouderij en mestaanwending in de akkerbouw) bedroegen 13,1 Mton, lachgasemissies (hoofdzakelijk afkomstig van de akkerbouw) bedroegen 4,8 Mton en koolstofdioxide (CO2)-emissies (hoofdzakelijk afkomstig van de akkerbouw) bedroegen 0,2 Mton . Er wordt in de Klimaat- en Energieverkenning vooralsnog geen nadere specificatie gemaakt naar verschillende sub-sectoren binnen de veehouderij.
Hoeveel CO2-equivalenten stootte de landbouw in 2024 uit en hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel van 2030 van 18,9 megaton?
De emissiecijfers voor 2024 zijn nog niet bekend, deze zullen op Prinsjesdag 2025 gepubliceerd worden in de Klimaat- en Energieverkenning 2025. Het restemissiedoel voor de landbouw in 2030 is 17,9 Mton CO2-equivalenten.
Ligt u op koers om het klimaat-sectordoel te halen voor de landbouw? Zo nee, wat is de belemmerende factor?
Veel agrarische ondernemers hebben al grote stappen gezet in het terugbrengen van hun uitstoot van broeikasgassen, wat laat zien dat met de juiste kennis en ondersteuning veel bereikt kan worden. De Klimaat-en Energieverkenning 2024 laat echter zien dat het klimaatdoel voor de landbouw nog niet binnen bereik ligt. Daarom zet het kabinet in op aanvullend beleid , waarbij doelsturing en het stimuleren van innovatie belangrijke onderdelen zijn . Bedrijven die vrijwillig willen stoppen, worden door het kabinet ondersteund met ruimhartige beëindigingsregelingen. Doelsturing op bedrijfsniveau betreft een systeemwijziging, die tijd kost om te implementeren. Hiervoor zijn niet zozeer belemmerende factoren aanwezig maar verschillende aspecten van de systematiek vergen keuzes die zorgvuldig moeten worden genomen. Voor de implementatie van innovaties, zoals innovatieve stalsystemen, is natuurvergunningverlening momenteel een belemmerende factor.
Bent u het met de indieners eens dat een effectieve aanpak van de stikstof- en mestcrisis, namelijk extensiveren door minder vee, er ook voor zorgt dat de landbouw op koers komt om de CO2 restemissiedoelen voor 2030 te halen? Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen beroept u zich?
Het is inderdaad zo dat de maatregelen voor stikstof en mest in de meeste gevallen ook positieve effecten hebben op het halen van het nationale klimaatdoel voor 2030. Hierbij dient te worden opgemerkt dat indien de voedselproductie in Nederland zich door deze maatregelen verplaatst naar andere EU landen waar minder duurzaam geproduceerd wordt, dit mogelijk een negatief effect kan hebben op het halen van het EU klimaatdoel voor 2030 .
Wat is de impact van het schrappen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) op de haalbaarheid van de klimaatdoelen in de landbouw?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zet het kabinet in op een combinatie van verschillende sporen om het klimaatdoel voor de landbouw te halen.
...
Hoeveel geld komt u tekort voor het halen van de klimaatdoelen op landbouw?
Het kabinet zal bij de voorjaarsbesluitvorming stil staan bij de benodigde budgetten voor de verschillende opgaven, waaronder de klimaatopgave. Voor de landbouw zal de voorjaarsbesluitvorming klimaat ook samenhangen met de uitkomsten de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel, vanwege een logische samenhang in de handelingsopties die een agrarisch ondernemer heeft om op het bedrijf emissies te reduceren. Het gaat immers in beide gevallen om emissies naar de lucht en de overlap en interactie tussen reductiemaatregelen die nodig zijn voor klimaat en stikstof is groot.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen er stil door het stikstofslot en hoeveel uitstootreductie lopen we daardoor mis?
De uitspraak van de Raad van State aangaande intern salderen heeft ook impact op lopende en toekomstige projecten die zijn gericht op verduurzaming of andere activiteiten van maatschappelijke belang over alle sectoren. Het aantal projecten dat dit betreft en daarmee gepaarde uitstootreductie is nu niet in kaart gebracht. Daarbij geldt dat ik deze problematiek vanzelfsprekend een onwenselijke situatie vind. Dit onderstreept de noodzaak om te komen tot een aanpak waarmee Nederland weer van het slot komt en we verduurzaming en emissiereductie in deze projecten weer mogelijk kunnen maken. De komende periode brengt het kabinet de impact van deze uitspraak verder in beeld, alsmede de handelingsopties die daaruit volgen. Daarnaast wordt door SEO en CE Delft een onderzoek verricht naar de economische schade die gepaard gaat met de stikstofproblematiek. De resultaten hiervan verwacht ik Q2 2025.
Welke maatregelen heeft u aangedragen voor het klimaatpakket van uw collega Hermans? Tellen deze maatregelen op tot minstens 5 megaton CO2-reductie die de landbouw moet leveren aan de klimaatdoelen van Minister Hermans?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zal voor de landbouw de voorjaarsbesluitvorming klimaat samenhangen met de uitkomsten de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (MCE&N). De MCE&N zal een maatregelenpakket uitwerken. De effecten van de maatregelen zullen worden doorgerekend, waaronder het effect op de uitstoot van broeikasgassen. Er zal worden bezien of de huidige klimaatmaatregelen en het pakket uit de MCE&N voldoende zijn om het klimaatdoel voor de landbouw in 2030 te behalen, of dat nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De gesprekken tussen de betrokken bewindspersonen lopen en de uitkomst zal bekend worden gemaakt in de voorjaarsnota.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen als blijkt dat de klimaatdoelen voor de landbouw uit zicht blijven? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zal eerst worden bezien of de huidige maatregelen en het pakket uit de MCE&N voldoende zijn om het klimaatdoel voor de landbouw in 2030 te behalen, of dat nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Landbouw, klimaat en voedsel op 6 maart 2025?
Ja.
Het bericht 'OV-NL: doel uitstootvrije bussen in 2030 onder druk door gebrek aan stroom' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel CO2 stootte de mobiliteitssector in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel van 24,9 megaton voor 2030?1 Ligt u op koers om de restemissiedoelen te halen? Zo nee, waarom niet?
In 2023 was de uitstoot van CO2 die afkomstig was van de binnenlandse mobiliteit 30,6 megaton. De cijfers voor 2024 zijn nog niet bekend.
In de Klimaatwet is de doelstelling opgenomen om in 2030 de broeikasgasemissies met 55% te reduceren ten opzichte van 1990. Uit de Klimaat- en Energieverkenning 2024 blijkt dat de kans kleiner dan 5% is dat met het huidige beleid deze doelstelling wordt gehaald. Daarom kijkt het kabinet dit voorjaar naar de mogelijkheden om alternatieve maatregelen te treffen, zoals ook afgesproken in het regeerprogramma.
Op 26 april 2023 heeft het toenmalige kabinet een pakket klimaatmaatregelen gepresenteerd2, waarmee werd gestuurd op circa 58% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 1990. Op die manier werd door «overprogrammering» een buffer gecreëerd om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Deze sturing resulteerde in een indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 voor de binnenlandse mobiliteit. In het kader van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 wordt de emissie van binnenlandse mobiliteit in 2030 geraamd op 23,2 megaton. Dit is hoger dan waar eerder van werd uitgegaan in de Klimaat- en Energieverkenning van 2023. De belangrijkste reden is dat geen rekening meer wordt gehouden met de invoering van Betalen naar Gebruik, dat ongeveer 1,1 tot 2,5 megaton CO2-reductie zou opleveren in 2030.
Kunt u een set maatregelen noemen waarmee die restemissie-opgave in de mobiliteit gehaald kan worden? Heeft u deze maatregelen aangeboden aan Sophie Hermans voor haar Klimaatpakket?
In het voorjaar zal het kabinet integraal kijken naar het treffen van alternatieve maatregelen om zicht te houden op de doelen uit de Klimaatwet. Voor mobiliteit kan daarbij worden gedacht aan maatregelen gericht op elektrificatie van voertuigen of extra inzet van hernieuwbare energiedragers, zoals biobrandstoffen.
Hoeveel geld heeft u nodig om de mobiliteit zodanig te verduurzamen dat de klimaatdoelen worden gehaald? Heeft u dit geld op de begroting staan? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen.
Op de begrotingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is geen ruimte beschikbaar voor het treffen van aanvullende klimaatmaatregelen. Bij de voorjaarsbesluitvorming zal worden besloten welke alternatieve maatregelen worden getroffen en op welke manier die worden gefinancierd.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat de ambities van de OV-sector om uitstootvrij te rijden in 2030 kunnen halen?
Momenteel bereiden de Ministers van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat samen met OV-partijen en netbeheerders het bestuurlijk akkoord netcongestie en OV voor. Dit is gericht op kennisuitwisseling en opschaling van innovatieve oplossingen, waarmee de OV-sector de klimaatdoelen ondanks netcongestie kan halen. Ook kan de sector bij de aankoop van emissievrije voertuigen gebruik maken van de subsidieregeling waterstof in mobiliteit en de subsidieregeling emissieloze touringcars. Daarnaast kunnen vervoerders met hulp van de subsidieregeling private laadinfrastructuur, naast een tegemoetkoming in de kosten voor de aanleg van laadinfrastructuur, compensatie ontvangen voor de inzet van bufferbatterijen om netcongestie het hoofd te bieden.
Hoeveel infrastructuurprojecten liggen op dit moment stil door problemen met aansluiting op het net?
Op dit moment liggen er geen lopende laadinfrastructuurprojecten voor bussen stil. De problematiek rondom netcongestie en de capaciteit van het elektriciteitsnet is bekend en heeft ook vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de volle aandacht. Samen met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Klimaat en Groene Groei en netbeheerders wordt voortdurend gekeken naar mogelijkheden om de beschikbare netcapaciteit zo efficiënt mogelijk te benutten. Voor het OV-busvervoer hanteren concessieverleners verschillende strategieën om, wanneer nodig, met netcongestie om te gaan. In de verschillende concessies wordt samen met de markt gezocht naar passende en innovatieve oplossingen om projecten, ondanks netcongestie, door te laten gaan.
Welke bijdrage heeft elektrisch rijden de afgelopen jaren bijgedragen aan de luchtkwaliteit in Nederland?
De uitlaatgasemissies van nieuwe auto’s zijn afgelopen jaren veel schoner geworden en elektrische voertuigen hebben zelfs helemaal geen voertuigemissies bij gebruik. Er is sprake van een structurele afname van luchtverontreinigende stoffen zoals stikstofoxiden en fijnstof die zich de komende jaren zal voortzetten. De kwantitatieve gegevens hierover zijn terug te vinden in het rapport «Geraamde ontwikkelingen in nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen3» dat door PBL in samenwerking met RIVM, TNO en WUR is opgesteld. Zo blijkt uit tabel 2.2 van dat rapport dat autobussen in 2025 verantwoordelijk zullen zijn voor ongeveer 0,35% van de stikstofoxiden in de mobiliteitssector en personenauto’s in ditzelfde jaar voor 8,66%. Begin maart worden de nieuwe emissieramingen verwacht in het rapport Emissieramingen Luchtverontreinigende stoffen 2025.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de mobiliteitssector?
Op de rijksbegroting staat voor de periode 2025 tot en met 2029 bijna € 1,7 miljard cumulatief op de beleidsbegroting (Hoofdstuk 12, artikel 14). En op het Mobiliteitsfonds staat voor de periode 2025 tot en met 2029 € 233,6 miljoen cumulatief op de Rijksbegroting. Beide bedragen (tezamen € 1,9 miljard) dragen bij aan een mobiliteitssector zonder uitstoot in 2050.
Is het voor u een optie om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering lastig blijkt?
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma afgesproken zich te houden aan de bestaande klimaatafspraken en alleen als de doelen niet worden gehaald met alternatief beleid komt.
Het uitblijven van duurzame investeringen door bedrijven en beleggers. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Welke signalen krijgt u over het feit dat (mogelijk vele miljarden aan) duurzame investeringen uitblijven omdat er onduidelijkheid bestaat over het klimaatbeleid en de klimaatdoelen? Deelt u de mening dat, indien dit klopt, dit zeer onwenselijk is?
Hoeveel investeringsbeslissingen stellen de financiële sector en het bedrijfsleven op dit moment uit doordat niet duidelijk is welk klimaatbeleid in Nederland gevoerd gaat worden?
Bent u van mening dat er dit voorjaar definitief duidelijkheid moet komen over de klimaataanpak, en er dus geen beleid vooruitgeschoven kan worden, zodat bedrijven en financiers weten waar ze aan toe zijn?
Deelt u de mening dat duidelijkheid vanuit de overheid over duurzaamheidsbeleid zal leiden tot meer duurzame investeringen? Hoe beoordeelt u de oproep van de Maatschappelijke Alliantie die vraagt om stabiel klimaatbeleid?
Kunt u inschatten wat de prijs van te laat of niet handelen op het gebied van het klimaat, gegeven het feit dat later handelen duurder zal zijn dan tijdig handelen? Wat zijn bijvoorbeeld, naar schatting, de kosten van 1 / 5 / 10 jaar later handelen?
Deelt u de mening dat er dit voorjaar een klimaatpakket moet liggen waarmee de wettelijke klimaatdoelen met voldoende zekerheid worden gehaald zodat investeerders weten waar ze aan toe zijn?
Is het voor u een mogelijkheid dat dat keuzes uitgesteld kunnen worden, bijvoorbeeld als de dekking van de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen, lastig te vinden is?
Hoe beoordeelt u uw bredere beleid op gebied van publieke investeringen in innovatie en transitie naar de groene economie? Ziet u ook in dat publieke investeringen zullen leiden tot private investeringen?
Bent u bekend met het voorbeeld van Duitsland, waar ze met een «klimaatschuld» in beeld brengen hoeveel geld er nodig is om de klimaatdoelen te halen? Bent u bereid dit door CPB/PBL te laten ramen?
Hoe beoordeelt u de eigen bezuinigingen op de groene economie, wetende dat deze bezuinigingen Nederland op termijn een veelvoud aan welvaart kosten?
Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Wieke Paulusma (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
De klimaataanpak van de minister |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Hoeveel CO2-equivalent stootte de sector gebouwde omgeving in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel 11,2 megaton van 2030? Ligt u op koers om klimaatdoelen in de gebouwde omgeving te halen?
De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 laat zien dat de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving in 2023 is gedaald van 19,6 naar 17,3 megaton. Dit komt door een forse besparing op aardgas in de afgelopen jaren, als gevolg van energiebesparende maatregelen, zuinig stookgedrag en relatief warme winters. Voor 2024 moeten de CO2-emissiecijfers nog beschikbaar komen. De KEV2024 raamt de CO2-emissie van de gebouwde omgeving binnen een bandbreedte van 12,6 tot 18,2 Mton, inclusief geagendeerd beleid is die bandbreedte 11,6 tot 17,3 MTon. Het gestelde doel in 2030 is 13,2 Mton restemissie.
Kunt u een schatting geven van het gemiddelde verschil in energiekosten voor mensen tussen een woning met energielabel A++++ ten opzichte van een woning met energielabel G?
Het energieverbruik per woning is afhankelijk van het type woning en het stookgedrag van de bewoner. Op basis van gemiddeld gebruik is echter wel een beeld te geven wat het verschil is tussen woningen met een verschillend energielabel. In onderstaande tabel is in beeld gebracht wat het verschil is in energiekosten van een tussenwoning met label A+++ en label G. Voor A++++ woningen is momenteel nog onvoldoende data beschikbaar om te komen tot een betrouwbaar beeld van het werkelijke energieverbruik en daarmee de energiekosten.
Voor de woning met het A+++ label is uitgegaan van elektrisch verwarmen met een warmtepomp. Voor de woning met het G label is uitgegaan van verwarmen door middel van een cv-ketel. Het verbruik (inclusief verwarming) per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.1 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.2
Gasverbruik (m3)
1.060
Elektraverbruik (kWh)
3.690
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 0
€ 684
Energiebelasting gas
€ 0
€ 742
€ 492
Waarvan:
Leveringskosten
€ 584
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 453
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 0
€ 248
Leveringskosten gas
€ 0
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
Enkele aandachtspunten bij bovenstaande tabel
Hoeveel mensen wonen in een woning met een energielabel onder B? Hoeveel scheelt dat deze mensen in totaal per jaar aan kosten?
In 2024 was de labelverdeling voor de 8 miljoen woningen in de gebouwde omgeving als in de volgende tabel verdeeld. Dit is een inschatting gebaseerd op cijfers van Kadaster uit de Monitor Verduurzaming Gebouwde omgeving3.
Aantal
2.080.000
880.000
560.000
400.000
400.000
Onderstaand overzicht geeft de verwachte energiekosten weer bij een gemiddeld gebruik in tussenwoningen met een label B tot en met G. Voor de vergelijkbaarheid gaan we uit van verwarming met een CV-ketel. Het verbruik per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.4 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.5
Gasverbruik (m3)
830
920
1.000
1.040
1.080
1.060
Elektraverbruik (kWh)
2.210
2.170
2.090
1.980
1.930
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 536
€ 594
€ 645
€ 671
€ 697
€ 684
Energiebelasting gas
€ 581
€ 644
€ 700
€ 728
€ 756
€ 742
Waarvan:
Leveringskosten
€ 350
€ 344
€ 331
€ 314
€ 306
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 272
€ 267
€ 257
€ 243
€ 237
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
Leveringskosten gas
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
N.B. Op basis van deze getallen lijkt een woning met een label F een hoger verbruik te hebben dan een woning met een label G. Dit kan worden verklaard doordat dit cijfers zijn van echte woningen, die niet gecorrigeerd zijn voor de verschillen in oppervlakte tussen verschillende type woningen. Als het verbruik wel gecorrigeerd wordt voor de totale oppervlakte, dan blijkt het verbruik van een woning met label G per m2 oppervlak hoger dan voor een woning met label F.
Hoe staat het met de verduurzaming van publieke gebouwde omgeving, in ieder geval de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf, onderwijs, zorg, politie, provincies en gemeenten? Hoeveel structurele energiebesparing is mogelijk bij verduurzaming?
De stand van zaken met betrekking tot energielabel C voor kantoren binnen het Rijk is dat het gemiddelde ligt op een energielabel B. (zie ook de brief van 2 oktober 2024, Kamerstuk II 30 196, nr. 831).
Zorg, onderwijs, provincies en gemeenten zijn dus bezig om hun vastgoed te verduurzamen. Vanuit het Rijk zijn verschillende instrumenten beschikbaar om ze hierbij te stimuleren en te ondersteunen en zo invulling te geven aan de verduurzamingsopgave. Zo is er onder andere subsidie beschikbaar via de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) regeling waar de sectoren, gemeenten en provincies gebruik van kunnen maken.6 Daarnaast is er ook een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed waarbij vanuit de provincies met onder andere kleine gemeenten, schoolbesturen, zorgaanbieders, stichtingen en culturele instellingen advies, kennis en expertise wordt geboden in hoe deze kleine eigenaren van vastgoed hun vastgoed het beste kunnen verduurzamen.7
Op grond van de EPBD IV wordt gestuurd op verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugdringen van de energievraag, ook in publieke gebouwen. De verschillende sectoren in de publieke gebouwde omgeving hebben sectorale routekaarten opgesteld die inzicht bieden in de opgave en handelingsperspectief bieden om tot zeer energiezuinige en fossielvrije gebouwen in 2050 te komen. De sectorale routekaarten worden in elke sector vertaald naar individuele portefeuille-routekaarten of Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplannen van vastgoedeigenaren. Er vindt nu een herijking plaats van de routekaarten. Als deze herijking gereed is, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. Specifiek voor de verduurzaming van de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf en Politie geldt dat deze meedoen aan de portefeuilleaanpak. Dit is een aanpak met de looptijd tot eind 2026 waarbij een bedrijf of instelling 20 of meer gebouwen bezit in Nederland, verspreid over minstens twee omgevingsdiensten. Met deze aanpak wordt gestimuleerd tot een bovenwettelijke prestatie op het gebied van energiebesparing, namelijk een finale energiereductie (14%) en fossiele energiereductie (22%) op portefeuilleniveau.
Voor de publieke gebouwde omgeving geldt bovendien de energiebesparingsplicht waarbij bepaalde maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter genomen dienen te worden zodat gebouwen verduurzaamd worden.8 De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) werkt aan verbetering van deze plicht, waarbij onder meer de Erkende Maatregelenlijst wordt geactualiseerd en de terugverdientijd naar zeven jaar gaat. Daarnaast werkt het kabinet aan de implementatie van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED), waarbij specifiek twee doelstellingen gelden voor overheidsinstanties. Ten eerste, een gezamenlijk een finale energiereductie van 1,9% per jaar ten opzichte van 2021. Ten tweede, een gezamenlijke, jaarlijkse renovatieverplichting van 3% naar Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De Minister van KGG heeft uw Kamer hier eerder over geïnformeerd en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Hoeveel bouwprojecten liggen op dit moment stil of zijn niet gerealiseerd door de netcongestie? Hoeveel toekomstige woningen gaat dat over?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is in toenemende mate een uitdaging voor de woningbouw. Mede daarom heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Ook werkt het kabinet via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) samen met mede-overheden, netbeheerders en marktpartijen hard aan het zoveel mogelijk beperken van netcongestie.
Er is op dit moment nog geen formele wachtrij voor kleinverbruikaansluitingen. Dit betekent dat nieuwbouwwoningen met een kleinverbruikaansluiting in principe aangesloten kunnen worden. Maar ook als er geen formele wachtrij is, kunnen projecten in de praktijk al te maken krijgen met oplopende wachttijden. Bijvoorbeeld omdat er onvoldoende personeel is om aansluitingen te realiseren, maar soms ook omdat partijen niet vroegtijdig de netbeheerder in de planning hebben betrokken.
Voor grootverbruikaansluitingen geldt vrijwel overal in Nederland wel een wachtrij. Het prioriteringskader van de ACM regelt dat grootverbruikaansluitingen die nodig zijn voor collectieve voorzieningen die inherent verbonden zijn aan de woonvoorziening, of functies in de plint van een wooncomplex die noodzakelijk zijn om de business case sluitend te maken, voorrang kunnen krijgen. Dit speelt met name bij grootschalige woningbouwlocaties.
Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De concrete impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen is namelijk nu niet goed inzichtelijk. In algemene zin geldt dat er veel factoren een rol spelen in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden. Bij netcongestie zal soms een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar is dat het met een slimme aanpassing toch wel. Via de versnellingstafels Woningbouw en op projectniveau houdt het Ministerie van VRO vinger aan de pols en schakelt waar nodig experts in om tot oplossingen te komen.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen op dit moment stil door gebrek aan technisch geschoold personeel voor de energietransitie?
In Nederland hebben we te maken met tekorten op de arbeidsmarkt. In het laatste kwartaal van 2024 stonden er 404.000 onvervulde vacatures open (CBS). Dit heeft zijn weerslag op alle sectoren, in sterke mate ook op het technisch geschoold personeel voor de energietransitie. Uit een onderzoek van ABN Amro bleek eerder dat ongeveer 40 procent van alle vacatures in de energietransitie niet vervuld konden worden. Hierin zit echter wel een sterke regionale variatie, waardoor het betekent dat het in sommige regio’s een groter probleem is dan in anderen. Het is aannemelijk om te zeggen dat dit ook consequenties heeft voor een aantal duurzaamheidsprojecten. Echter zijn hier geen verdiepende cijfers over bekend.
Echter bestaat er wel de verwachting dat de arbeidsproductiviteit lichtelijk zal stijgen in de komende jaren. Technologische ontwikkelingen, processtandaardisatie en het door ontwikkelen van HR-beleid bieden kansen om de mensen die we hebben efficiënter in te zetten en minder uitval te bewerkstelligen. Aan arbeidsproductiviteitsverbetering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving werk ik gericht samen met brancheorganisaties en marktpartijen. Dit doe ik onder meer via de programma’s «Mensen Maken de Transitie» en «Verbouwstromen».
In het programma «Mensen Maken de Transitie» werken we vanuit de wijkaanpak aan technische innovaties in de uitvoering en een effectievere samenwerking in de keten om te zorgen dat de arbeidsproductiviteit wordt vergroot. Ook richt het programma zich op het realiseren van passende opleidingsmogelijkheden voor het om- en bijscholen van vakmensen. Dit doe ik samen met onder meer Techniek Nederland, Bouwend Nederland, Netbeheer Nederland en de koepels van de onderwijsinstellingen.
Via het programma «Verbouwstromen» ondersteun ik opdrachtgevers, aanbieders en medeoverheden bij de industriële en gestandaardiseerde verduurzaming van woningen. Het doel is om samenwerkingsverbanden te laten groeien tot gezamenlijke renovatieprogramma’s waarbinnen op efficiënte wijze grote aantallen woningen worden verduurzaamd.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving?
De beschikbare middelen zijn niet goed in één getal te vatten, daar het een optelsom is van middelen aan de uitgave kant van de begroting, fiscale stimulering en voor ondersteuning van de uitvoering.
De budgetten aan de uitgavenkant bestaan uit Klimaatfondsmiddelen en reguliere begrotingsbudgetten. Voor de klimaatfondsmiddelen is een overzicht beschikbaar in de meest recente Miljoenennota https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096307. Onderstaande Tabel bevat een beeld van het totaal van beschikbare subsidie- en ondersteuningsmiddelen van 2025 t/m 2030 en hoe die zijn verdeeld.
In totaal is er voor de ondersteuning via subsidies en flankerend beleid nog circa 8,6 mld. beschikbaar, waarvan circa 2,1 mld. in het Klimaatfonds gereserveerd. Bij voorjaarsnota wordt over vrijgave van deze middelen besloten. Dit betreft voor een belangrijk deel de budgetten voor de ondersteuning van huishoudens tussen 2028 en 2030. Tevens worden duurzame warmtebronnen via de SDE gestimuleerd. Hiervoor zijn zogenaamde «hekjes» opgenomen. In 2025 gaat het om circa 750 mln., een bedrag dat jaar op jaar wordt vastgesteld.
Door de afschaffing van de verhuurderheffing is er bij corporaties meer ruimte voor investeringen ontstaan ook voor de verduurzaming van woningen zoals de uitfasering van woningen met slechte energielabels (EFG).
Tot slot zijn er uitvoeringsmiddelen via de CDOKE-gelden voor gemeenten beschikbaar, waarvan een significant deel naar verwachting zal worden ingezet voor de verduurzaming van de Gebouwde Omgeving. In totaal is hier nog circa 4.8 mld. voor beschikbaar van 2025 tot en met 2030.
ISDE subsidies (o.a. isolatie, (hybride) warmtepompen, VVE's)
3.250
1.450
Lokale aanpak Nationaal Isolatieprogramma (resterende middelen 2025)
450
SVOH (subsidie particuliere verhuurders)
145
Nationaal Warmtefonds (incl. middelen voor renteloze leningen)2
490
Warmtenetten (o.a. WIS, SAH2, financiering)
1.340
200
Maatschappelijk vastgoed (o.a. DuMaVa, flankerend beleid)
2.400
175
Biobased bouwen
180
100
Divers flankerend beleid (doe-het-zelf, ZonPV op gebouwen, vve's en innovatie)
320
150
Wat is het effect van de verlaging van de subsidie op warmtepompen op de maandelijkse kosten van mensen? Hoeveel meer of minder warmtepompen worden er op dit moment geïnstalleerd door de bezuiniging op deze subsidies? Welk alternatief beleid heeft u voor de uitrol van warmtepompen?
De ISDE streeft naar een subsidiepercentage van gemiddeld 30% voor de aanschaf van een warmtepomp. De wijziging van januari 2025 is bedoeld om overstimulering, waarbij meer dan 30% subsidie wordt ontvangen, te voorkomen. Er is dus geen sprake van een bezuiniging. Deze correctie heeft geen effect op de maandelijkse kosten van mensen, enkel op de netto aanschafkosten (kosten minus subsidie). De aankondiging van de correctie en de overgangsregeling zorgde eind 2024 voor een opleving van de verkoop van warmtepompen. In november werden hierdoor 5% meer warmtepompen verkocht dan 2023 en in december zelfs 30% meer dan een jaar eerder volgens cijfers van de Vereniging Warmtepompen. Hierdoor zijn 10.000 meer warmtepompen verkocht in 2024 dan eerder werd geprognosticeerd. Er is nog geen inzicht in het effect op de verkoop in 2025.
Bent u bereid inzicht te geven welke maatregelen u heeft aangedragen voor het klimaatpakket van de Minister van Klimaat en Groene Groei?
Binnen het kabinet wordt momenteel besluitvorming voorbereid op welke wijze de klimaatdoelen te realiseren zijn, onder leiding van de Minister van Klimaat en Groene Groei samen met alle vakministers voor de klimaatsectoren. tot een pakket maatregelen te komen. Aangezien dit nu in voorbereiding is, kan ik hierop niet verder ingaan.
Overweegt u om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering of financieel lastig blijkt, of is dat geen optie voor u?
In aanvulling op het antwoord op vraag 9 geldt dat de verduurzamingsdoelen onderdeel zijn van de bestaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. De Minister van KGG zal u hierover informeren nadat de besluitvorming, bij voorjaarsnota, is afgerond.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 5 maart aanstaande
Inmiddels is het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving verplaatst naar 26 maart 2025. U heeft de antwoorden vóór het genoemde commissiedebat ontvangen.
Het bericht 'Boeren, bedrijven en milieuclubs: kabinet, kom snel met stabiel klimaatbeleid' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Gaat u dit voorjaar een klimaatpakket maken? Zo ja, mikt u op 24 megaton extra CO2-reductie in 2030 of op een andere grootte?1
Het kabinet werkt ten behoeve van de voorjaarsbesluitvorming aan alternatieve klimaat- en energiemaatregelen zoals aangegeven in de Klimaatnota. Daarbij richt het kabinet zich op een pakket waarmee de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik worden gebracht.
Welke financiële middelen heeft u tot uw beschikking voor het aanvullend klimaatbeleid? Is dat meer dan het resterende budget in het Klimaatfonds?
Het kabinet heeft veel maatschappelijke opgaven die financiële consequenties hebben. Daarom is het de insteek van het kabinet om het alternatieve klimaat- en energiebeleid dit voorjaar zoveel mogelijk uit de bestaande middelen te financieren. Daarvoor heb ik het Klimaatfonds tot mijn beschikking. Daarin resteert na Prinsjesdag 2024 nog € 26 miljard, waarvan € 10,9 miljard reeds is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het Meerjarenprogramma 2026. In totaal is EUR 15,1 miljard, waarvan 14,1 miljard in het perceel kernenergie, nog niet bestemd voor specifieke maatregelen. Het kabinet informeert de Kamer bij Voorjaarsnota over de verdeling van middelen, onder andere via het Ontwerp-Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds voor 2026.
Welk proces doorloopt u met uw collega’s van andere departementen om te komen tot een klimaatpakket voor de gebouwde omgeving, industrie, landelijk gebied, mobiliteit en elektriciteit?
Na de Klimaatnota die op 24 oktober aan de Kamer is aangeboden, heb ik diverse overleggen gehad met de sectorale bewindspersonen om alternatief beleid uit te werken om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen in samenhang met de voorstellen voor het Klimaatfonds.
De besluitvorming over het integrale pakket loopt mee met de Voorjaarsnota, en betreft ook de subsidies in het ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026.
Deelt u de opvatting van de Maatschappelijke Alliantie dat het noodzakelijk is om te komen met stabiel klimaatbeleid?
Ja, die opvatting deelt het kabinet. Zie ook de brief die het kabinet hierover naar de Kamer heeft gestuurd op 10 maart 2025.
Waarom heeft u er niet voor gekozen een ministeriële commissie klimaat op te richten, zoals wel is gedaan bij stikstof?
De huidige overleggremia voor energie- en klimaatbeleid, in aanvulling op de overleggen die nu apart worden georganiseerd, voldoen om tot besluitvorming te komen.
Is het voor u een optie om de klimaatdoelen los te laten als er geen financiële dekking is voor een toereikend pakket?
De afspraken uit het hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. We houden vast aan de doelen en indien we de klimaatdoelen niet halen, maken we alternatief beleid. Zeker gelet op de geopolitieke situatie is het belangrijk door te gaan om energieonafhankelijk te worden.
Het bericht ‘Mode-industrie maakt nog nauwelijks begin met verplicht recyclen’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat, ondanks de wet uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV), het recyclepercentage van de kledingindustrie blijft steken op 0,3%?1
In de jaarlijkse monitor van ons beleidsprogramma circulair textiel is inderdaad terug te zien dat er de afgelopen jaren nog nauwelijks ingezameld textiel vezel-tot-vezel wordt gerecycled. Het stimuleren van vezel-tot-vezel recycling is daarom een belangrijk aandachtspunt in het nieuwe beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030.2 Het kabinet stimuleert dit op twee manieren. Allereerst is er bij de invoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) textiel een doelstelling voor vezel-tot-vezel recycling opgenomen, naast de doelstellingen voor hergebruik en recycling. De doelstellingen zijn per 2025 ingegaan en vanaf 2026 moeten producenten hierover rapporteren. Het is nu dus nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de effecten van de invoering van de UPV. Daarnaast pleit Nederland voor een verplicht percentage recyclaat bij de uitwerking van de Ecodesign voor Duurzame Productenverordening (ESPR) voor textiel.
Herkent u zich in het beeld dat het systeem van inzameling, sortering en recycling van afgedankt textiel in Nederland «nou eenmaal tijd kost»?2
De uitvoering van de UPV textiel is de verantwoordelijkheid van producenten. Tegelijkertijd zijn er ook vele andere partijen betrokken die zich nu al bezig houden met het inzamelen, sorteren en recyclen van textiel. Het is belangrijk dat producenten hier goede afspraken over maken met deze partijen. Het kost tijd om daar onderling uit te komen en het inzamelsysteem te organiseren. Daarom is ervoor gekozen om de doelstellingen later in te laten gaan, zodat producenten voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden. Inmiddels heeft Stichting UPV Textiel een samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor 2025 met de koepelorganisaties VHT, NVRD en BKN. Ook de andere producentenorganisaties, Collectief Circulair Textiel en European Recycling Netwerk, hebben afspraken gemaakt met partijen.
Vindt u dat Stichting UPV Textiel genoeg tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op haar wettelijke verantwoordelijkheid om de helft van de kleding te hergebruiken of recyclen in 2025?
Ja. Bij de invoering van de UPV textiel in 2023 is gekozen om de doelstellingen per 2025 in te laten gaan, zodat producenten voldoende tijd zouden hebben om zich voor te bereiden op de uitvoering van hun verplichtingen. Daarnaast zijn de partijen uit de textielsector vroegtijdig betrokken bij de voorbereiding van de wetgeving.
Bent u het met de directeur van Stichting Sympany eens dat de Stichting UPV Textiel niet genoeg verantwoordelijkheid neemt?
Producenten zijn met de invoering van de UPV textiel organisatorisch en financieel verantwoordelijk voor het inzamelen, voorbereiden voor hergebruik en recyclen van het textiel dat ze in de handel brengen. Producenten kunnen individueel of collectief (via een producentenorganisatie) invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. De brancheverenigingen Modint en INretail hebben rond de invoering van de UPV textiel initiatief genomen om collectief uitvoering te geven aan deze verplichtingen door een producentenorganisatie op te richten. Zij doen dat nu namens een groot gedeelte van de markt. Stichting UPV Textiel is een van de drie producentenorganisaties die is opgericht. Dat er inmiddels een samenwerkingsovereenkomst getekend is voor 2025 is een belangrijke stap voor de verdere uitvoering van de UPV textiel. Uiteindelijk worden de producentenorganisaties beoordeeld op het halen van de doelstellingen van de UPV.
Hoe kan het dat Stichting UPV Textiel te weinig betaalt om de recycling op orde te brengen?
Het is aan producenten(organisaties) om financiële afspraken te maken met partijen in de textielsector. De overheid is geen partij in deze gesprekken. Het is aan partijen zelf om te beoordelen of de overeengekomen vergoedingen voldoende zijn om de kosten voor het inzamelsysteem te dekken. De ILT handhaaft vanaf 2026 op het naleven van de doelstellingen. Indien er te weinig geld beschikbaar wordt gesteld voor het inzamelen, hergebruiken en recyclen van textiel, kan dat zich vertalen in het niet behalen van de gestelde doelen.
Bent u het met de CEO van Bright.Fiber en de indiener eens dat de UPV ambitieuzer kan, aangezien dat bedrijf in nieuwe grondstoffen 40–70% gerecyclede kleding kan verwerken? Zo ja, wanneer zal u de UPV aanscherpen en het percentage van 7,5% verhogen?
De doelstellingen zoals geformuleerd in het Besluit UPV textiel zijn gebaseerd op een onafhankelijk onderzoeksrapport en op basis van beschikbare monitoringsrapportages. Op basis van dit rapport is geconcludeerd dat de vastgestelde doelen haalbaar, ambitieus en realistisch zijn. Op het moment van invoering werd ongeveer 15 procent van het ingezamelde textiel gerecycled en werd er nauwelijks textiel vezel-tot-vezel gerecycled.
De doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik en recycling zijn een gecombineerde doelstelling. In 2025 moet ten minste 50 procent van het in de handel gebrachte textiel worden voorbereid voor hergebruik of gerecycled. Minimaal 20 procent daarvan moet ingevuld worden met voorbereiding voor hergebruik. De overige 30 procent kan worden ingevuld met voorbereiding voor hergebruik of recycling. Als dit volledig wordt ingevuld met recycling, zou dit dus een verdubbeling zijn van de hoeveelheid gerecycled textiel (van 15 procent naar 30 procent). Binnen de recyclingdoelstelling moet per 2025 25 procent van de totale gerecyclede hoeveelheid vezel-tot-vezel worden gerecycled. Ook dat zou een flinke toename zijn aangezien er momenteel nog nauwelijks vezel-tot-vezel recycling plaatsvindt. De doelstellingen lopen daarnaast vanaf 2025 jaarlijks op. Uit de rapportage die producenten in 2026 moeten aanleveren over 2025 moet blijken in hoeverre de doelstellingen behaald worden. De UPV wordt uiterlijk in 2028 geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen de recycling beter gaat, maar dat er ook minder kleding wordt weggegooid?
De UPV ziet toe op de afvalfase van textiel, namelijk dat er meer wordt ingezameld, voorbereid voor hergebruik en (vezel-tot-vezel)gerecycled. Om ervoor te zorgen dat er minder kleding wordt weggegooid, is er aanvullend beleid nodig. Dit staat uitgewerkt in het beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030 dat in december 2024 naar de Kamer is gestuurd.4 Het beleidsprogramma richt zich bijvoorbeeld op maatregelen om consumenten te helpen om duurzame keuzes te maken. Ook pleit Nederland in Europa onder de ESPR voor ambitieuze ontwerpeisen voor textiel om te zorgen dat de kwaliteit van textiel wordt verbeterd zodat consumenten langer met hun kleding kunnen doen. Daarnaast wordt de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) herzien. Hieruit volgt een aantal aanscherpingen voor de UPV textiel die naar verwachting in 2027 nationaal worden ingevoerd. Het wordt bijvoorbeeld verplicht om tarieven van producenten te differentiëren op basis van de duurzaamheidseisen die onder de ESPR worden vastgesteld. Bedrijven die duurzame keuzes maken in het ontwerp van hun textiel worden daarvoor beloond in de vorm van een lagere bijdrage aan de UPV.
Bent u het met de indiener eens dat het onacceptabel is dat kledingproducenten de markt overspoelen met goedkope kleding van lage kwaliteit, om vervolgens niet hun verantwoordelijkheid te nemen, wanneer deze kleding weer wordt afgedankt? Zo ja, hoe kan het dat het recyclesysteem al faalt, voordat het goed begonnen is?
De problemen die ontstaan in de keten als gevolg van kleding van lage kwaliteit worden ook in het beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030 benadrukt. Met de invoering van de UPV worden producenten verplicht om hun verantwoordelijkheid te nemen en de afvalfase van hun producten te organiseren en financieren. Omdat het tijd kost om dit goed te organiseren met alle betrokken partijen is er zoals eerder aangegeven voor gekozen om de doelstellingen per 2025 in te laten gaan. Vanaf 2026 kan de ILT handhaven op het al dan niet behalen van deze doelstellingen op basis van de ingediende rapportages.
Bent u het met de directeur van Stichting Sympany eens dat «er vaart gemaakt moet worden en de overheid zou moeten ingrijpen»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het recycleniveau op het gewenste niveau komt en welke dwingende maatregelen overweegt u?
Met de invoering van de UPV textiel heeft de Nederlandse overheid ingegrepen door producenten verantwoordelijk te maken voor de afvalfase van hun producten. De verplichtingen en doelstellingen uit de UPV die rusten op producenten zijn juridisch bindend. De effecten van de invoering van deze maatregel moeten de komende jaren blijken op basis van de rapportage over de doelstellingen die producenten moeten indienen. De ILT onderneemt nu al actie om producenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Zie daarvoor het antwoord op vraag 10. Uiterlijk in 2028 wordt de UPV geëvalueerd en waar nodig aangescherpt. Ook volgen er vanuit de herziening van de Europese Kaderrichtlijn (KRA) aanvullende eisen voor producenten, zoals verplicht differentiëren van tarieven op basis van duurzaamheidseisen en uitbreiding naar schoenen.
Op welke manier zal de ILT de de naleving van de wet gaan controleren?
Vanaf 2025 gelden de doelstellingen en vanaf 2026 zijn producenten verplicht om te rapporteren over het behalen van deze doelstellingen. Het verslag over 2025 van producenten of producentenorganisaties moet voor 1 augustus 2026 bij Rijkswaterstaat worden ingediend. De ILT voert controles uit op de ingediende rapportages en houdt toezicht op het voldoen aan de verplichtingen, waaronder het behalen van de doelstellingen. Als er niet wordt voldaan aan de verplichtingen handhaaft de ILT volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op dit moment voert de ILT al gesprekken met de verschillende producentenorganisaties.
De ILT houdt op dit moment toezicht op de meldingsplicht die geldt sinds het Besluit UPV textiel is ingegaan. In het kader van de meldplicht moeten producenten/importeurs zich melden bij Rijkswaterstaat (RWS), direct of via een producentenorganisatie. De ILT neemt contact op met producenten/importeurs die zich nog niet, individueel of via een producentenorganisatie, hebben gemeld bij Rijkswaterstaat. De ILT wijst hen dan op de meldplicht en neemt indien nodig maatregelen.
Op de website van de ILT kan ook worden doorgegeven als er vermoedens zijn van producenten die textiel op de Nederlandse markt brengen zonder te voldoen aan de wettelijke eisen van de meldplicht. Deze meldingen gebruikt de ILT ook voor de handhaving.
Verwacht u dat de controle van de ILT de naleving zal vergroten?
Ja, ik verwacht dat de controle van de ILT de naleving zal vergroten. Hier is nu al sprake van omdat de ILT producenten/importeurs aanspreekt op hun meldplicht. Producenten die nog niet voldoen aan de meldplicht melden zich daardoor alsnog bij Rijkswaterstaat. De controle door de ILT wordt uitgebreid wanneer de ILT vanaf 2026 zal handhaven op de ingediende verslaglegging over de doelstellingen. De handhaving van de ILT is gebaseerd op de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op basis van de overtreding wordt een passende interventie ingezet.5
Bent u het met de indiener eens dat de controle van de ILT niet het gewenste – namelijk het wettelijk verplichte – recycleniveau van plastic en blik heeft bewerkstelligd, waar Verpact verantwoordelijk voor is? Zo ja, denkt u dat de controle van de ILT een ander effect gaat hebben op textielreclycling?
Het gaat hier om verschillend beleid en regelgeving en om verschillende productgroepen, die niet één op één vergeleken kunnen worden.
Voor verpakkingen is de producentenorganisatie Verpact verantwoordelijk voor het behalen van recycle- en hergebruikdoelstellingen voor verpakkingen op materialenstromen zoals plastic. Deze doelstellingen worden vrijwel allemaal behaald. Daarnaast is Verpact verantwoordelijk voor de inzameldoelstelling in het kader van statiegeld. De inzameldoelstelling voor flessen is de afgelopen jaren niet behaald. Om die reden loopt er een handhavingstraject vanuit de ILT, waarover eerder Kamervragen zijn beantwoord.6
Ten aanzien van textiel verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11 voor het verwachte effect van het toezicht door de ILT op de naleving van de doelstellingen.
Bent u het met de indiener eens dat niet of slecht werkende recyclesystemen het vertrouwen in, en bereidwilligheid om bij te dragen aan, een circulaire economie doet afnemen bij de consument? Zo ja, vindt u dan niet dat u als systeemverantwoordelijke harder dient op te treden tegen bedrijven die het systeem frustreren?
Negatieve berichten over de textielsector helpen uiteraard niet om de bereidheid van consumenten te vergroten voor circulair gedrag. Producenten hebben met de UPV textiel de verplichting om de consument onder andere te informeren over hoe en waar ze hun textiel kunnen inleveren voor hergebruik of recyclen. Het betrekken van consumenten en het transparant informeren over wat er na inzameling met het textiel gebeurt, is belangrijk om mensen mee te krijgen. Gedrag van burgers wordt beïnvloed door acties van bedrijven en overheid. Daarom richt het kabinet zich in het beleidsprogramma niet alleen op de rol van de consument, maar juist ook op die van bedrijven en overheid. Handhaving op wetgeving zoals de UPV textiel hoort hier ook bij. Zie hiervoor het antwoord op vraag 10. Daarnaast staan er in het beleidsprogramma circulair textiel maatregelen die mensen helpen met het maken van duurzame keuzes, zoals de campagne «Mijn Stijl ID» door Milieu Centraal.
Kunt u toezeggen om voor de begroting van 2025 met een plan van aanpak te komen om producenten verantwoordelijk te houden voor hun wettelijke recycleverplichting – bovenop en zwaarder dan de huidige inzet – als er de komende maanden geen verbetering plaatsvindt?
Het is nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de effectiviteit van de UPV textiel en de noodzaak voor zwaardere inzet. Daarvoor moet eerst de rapportage over de doelstellingen plaatsvinden in 2026, zodat de ILT daarop kan handhaven.
Het bericht 'Noodfonds Energie stopt in 2025 door gebrek aan bedrijfssteun' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (BBB), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodfonds Energie stopt in 2025 door gebrek aan bedrijfssteun» van 20 december 2024?1
Ja.
Erkent u dat het Noodfonds Energie de afgelopen jaren een effectieve manier was om kwetsbare huishoudens met een erg hoge energierekening ondersteunen?
Ja. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft in 2023 en 2024 in totaal zo’n 160.000 huishoudens geholpen bij het betalen van de energierekening. Het Noodfonds heeft laten zien dat het op een zeer gerichte wijze heel veel kwetsbare huishoudens kan helpen, waarbij huishoudens ontzorgd worden bij de aanvraag en de vergoeding direct verrekend werd met de energierekening. De inzet van dit Kabinet is altijd geweest om voor 2025 te komen tot een fonds dat huishoudens met een laag (midden) inkomen en een hoge energierekening ondersteunt bij het betalen van hun energierekening, maar dat hierbij ook een koppeling wordt gemaakt met verduurzaming van de woning.
Erkent u dat ook in 2025 een serieuze groep mensen baat zou hebben bij het energiefonds en zij niet kunnen wachten tot een mogelijk nieuw fonds in 2026?
Ja. Een deel van de huishoudens in Nederland heeft op dit moment moeite met het betalen van de energierekening. Daarom zijn er na het kerstreces wederom constructieve gesprekken gevoerd met onder andere de energieleveranciers en Netbeheer Nederland. Er is daarbij breed gekeken naar mogelijke partijen die kunnen bijdragen. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen.
Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Een van de punten die nader wordt uitgewerkt, is de bijdrage vanuit de energiesector aan de uitvoeringskosten van het energiefonds. Diverse energieleveranciers2 zijn reeds bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen, waar wij hen erkentelijk voor zijn. Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatssteun te mitigeren. Van een dergelijk risico is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een Europese aanbesteding kent een lange doorlooptijd. Deze opzet voor een energiefonds in 2025 is niet aan de Europese Commissie voorgelegd om te laten toetsen op eventuele staatsteunaspecten.
Het energiefonds 2025 geldt als nieuw beleid dat in verband met het budgetrecht van de Eerste en Tweede Kamer pas van start kan gaan nadat de beide Kamers met de ontwerpbegrotingen hebben ingestemd. Om huishoudens zo snel mogelijk te kunnen ondersteunen bij de energierekening is subsidieverlening op korte termijn belangrijk. Om de effectiviteit van het beleid te waarborgen is het daarom van groot belang dat het wij zo snel mogelijk over kunnen gaan tot subsidieverlening. en niet hoeven te wachten op de stemmingen in de Eerste Kamer over de ontwerpbegroting 2025 van SZW. Hiermee kan het fonds een aantal weken eerder open. Dat maakt echt een verschil voor kwetsbare huishoudens.
De subsidieaanvraag en -verlening zal zo snel mogelijk worden gestart zodra de inleg vanuit de energiesector duidelijk is en de uitvoeringkosten gedekt zijn. De beschikbare middelen kunnen vervolgens direct aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) worden betaald, zodat het energiefonds na subsidieverlening zo snel als mogelijk operatief kan zijn. Daarom willen wij voor het energiefonds een beroep doen op artikel 2.25 lid 2 van de Comptabiliteitswet, zodat kwetsbare huishoudens zo snel mogelijk ondersteund kunnen worden bij het betalen van de energierekening (bijlage 1). Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
Wat is de reden dat het dit jaar niet is gelukt om met energieleveranciers, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties tot een afspraak te komen?
De gesprekken lopen nog. Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn er nog andere partijen die zouden kunnen bijdragen aan het energiefonds, bijvoorbeeld netbeheerders, bedrijven of particulieren?
We zijn op dit moment nog met de netbeheerders in gesprek. Zie het antwoord op vraag 3.
Is de bijdrage van energieleveranciers, banken, gemeenten en maatschappelijke organisaties echt nodig om het Noodfonds Energie door te zetten?
Een bijdrage is nodig omdat de uitvoeringskosten van het energiefonds niet door het Rijk bekostigd mogen worden om het risico op staatssteun te mitigeren. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, ook met een kleinere bijdrage van de sector, de gereserveerde 60 miljoen voor het energiefonds beschikbaar te maken aan stichting Noodfonds Energie?
Het kabinet zoekt met alle betrokken partijen actief naar een oplossing om het energiefonds mogelijk te maken. Een van de punten die nader wordt uitgewerkt, is de bijdrage vanuit de energiesector aan de uitvoeringskosten van het energiefonds. Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatssteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Het bericht 'Dringend meer geld nodig voor schoolgebouwen' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dringend meer geld nodig voor schoolgebouwen»?1
Ja.
Bent u het eens met de mening dat de kwaliteit van schoolgebouwen, waaronder luchtkwaliteit, verlichting en inrichting, van belang is voor schoolprestaties en het tegengaan van ziekteverzuim bij leerlingen en leraren?
Uit onderzoek is gebleken dat het binnenklimaat effect heeft op de leerprestaties en belangrijk is voor het tegengaan van ziekteverzuim.2
Deelt u de conclusie van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting dat het Rijk gemeenten jaarlijks tenminste 730 miljoen euro (geïndexeerd naar het prijspeil van 2023: 1,2 miljard euro) te weinig geeft voor nieuwbouw en renovatie van schoolgebouwen?
Het bedrag van 730 miljoen euro jaarlijks komt uit het genoemde IBO, waarin is berekend wat er nodig is om alle schoolgebouwen in 2050 te laten voldoen aan de klimaatdoelstellingen. De achtergrond hiervan is dat het vervangingstempo opgeschroefd moet worden naar 3,33% per jaar, om alle gebouwen tijdig te vervangen en aan de klimaateisen te laten voldoen. In de beleidsreactie op het IBO is dit bedrag door het kabinet reeds onderschreven.3
Vindt u de huidige financiering in het gemeentefonds voldoende toereikend om scholen te verduurzamen, zodat gemeenten in de toekomst niet meer financieel leeglopen op kosten voor gas en stroom?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (ver)nieuwbouw en schoolbesturen voor de materiële instandhouding van schoolgebouwen. Vanuit die verantwoordelijkheid mag van gemeenten en schoolbesturen worden verwacht dat zij in het proces van planvorming, uitvoering en onderhoud van nieuwe huisvesting goed met elkaar optrekken, rekening houdend met de bestaande bestuurlijke en financiële kaders die tot hun beschikking staan.
Voor de middelen uit het gemeentefonds geldt dat het gemeentefonds een verdeelmodel is en geen financieringsmodel. Hoeveel geld gemeenten uit het gemeentefonds krijgen is afhankelijk van hun objectieve kenmerken (maatstaven) en de lokale belastingcapaciteit. Maatstaven gerelateerd aan het onderwijs zijn onder andere: jongeren, leerlingen in het voortgezet onderwijs en leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Middelen uit het gemeentefonds zijn niet geoormerkt en dus vrij besteedbaar. Dit geeft gemeenten de vrijheid om eigen beleidsdoelstellingen te formuleren en de middelen volgens die beleidsdoelstellingen uit te geven zoals bijvoorbeeld aan verduurzaming. Er kan dan ook niet gesteld worden dat gemeenten een bepaald bedrag voor onderwijs krijgen op basis van het gemeentefonds.
Hoe gaat onderwijshuisvesting deel uitmaken van het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 762) en welke financiële middelen koppelt u hieraan?2
Zoals aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord5 en het regeerprogramma6 wil het kabinet samen met mensen uit de onderwijspraktijk werken aan de basis voor kwalitatief goed onderwijs voor alle leerlingen. Medio november 2024 heeft de Tweede Kamer een brief ontvangen met daarin een aanzet op hoofdlijnen om te komen tot een gedragen Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs.7 In het voorjaar van 2025 deelt het kabinet het uitgewerkte Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs met uw Kamer. Het kabinet werkt het Herstelplan uit binnen de beschikbare middelen op de OCW-begroting.
Hoe reageert u op de noodkreet van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat de huidige financiering van onderwijshuisvesting «volstrekt onvoldoende» is om de kosten voor onderwijshuisvesting te dragen?
Veel schoolgebouwen zijn verouderd en tot en met 2050 ligt er een grote opgave. Het eerlijke verhaal is dat dit kabinet scherpe keuzes heeft moeten maken; er zijn geen aanvullende middelen. Dit neemt niet weg dat de bestaande middelen zo goed mogelijk moeten worden ingezet. Samen met de sector zetten we daar ook op in, bijvoorbeeld met de Programmatische Aanpak Onderwijshuisvesting en het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting.8
Vindt u dat het wetsvoorstel met nieuwe eisen aan onderwijshuisvesting voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Het wetsvoorstel planmatige aanpak onderwijshuisvesting stelt geen nieuwe eisen aan schoolgebouwen. Het wetsvoorstel bevat een verplichting voor gemeenten om een integraal huisvestingplan (IHP) op te stellen en een verplichting voor schoolbesturen om een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) op te stellen. Een verplicht op overeenstemming gericht overleg (OOGO) tussen gemeenten en het schoolbestuur over het IHP van de gemeenten, MJOP van het schoolbestuur en de exploitatielasten van de school, beoogt de samenwerking en besluitvorming op basis van total-cost-of-ownerschip te bevorderen. In het nader rapport op het wetsvoorstel dat recentelijk aan uw Kamer is gezonden, wordt hier nader op ingegaan. Naar aanleiding van het advies van de afdeling is de memorie van toelichting aangevuld. Hierin is beschreven wat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor gemeenten als gevolg van het opstellen van een IHP en de wijze waarop zij daarvoor worden gecompenseerd. Vanaf het moment van inwerkingtreding wordt jaarlijks een bedrag toegevoegd aan het gemeentefonds ter compensatie van de toegenomen kosten voor gemeenten.
Bent u het eens met de mening dat met nieuwe taken en eisen voor gemeenten aan onderwijshuisvesting ook toereikende financiering gepaard moet gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reageert u op de kritiek van de Raad van State dat de financiële gevolgen van het in vraag 8 genoemde wetsvoorstel voor gemeenten onvoldoende zijn toegelicht?
Zie antwoord vraag 7.
Het gaswinningsproject bij Ternaard |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de (aanvullende) adviezen van TNO en Mijnraad ten aanzien van het gaswinningsproject bij Ternaard, delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure voorziet in een proces waarbij openbaarmaking van de adviezen op het moment dat het besluit ter inzage wordt gelegd, is geregeld. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan eerdere openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast moet voorkomen worden dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat. Om wel kennis van de stukken te geven heeft de Kamer de gelegenheid gekregen om deze adviezen vertrouwelijk in te zien en is daarmee invulling gegeven aan artikel 68 van de Grondwet. Zodra de besluitvorming is afgerond zal het kabinet de adviezen uiteraard openbaar maken en de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de ambtelijke appreciatie van deze adviezen te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
Een ruime informatievoorziening richting de Kamer is belangrijk om de controlerende en wetgevende taken uit te voeren. Daarnaast is het ook belangrijk om vrije ambtelijke meningsvorming en vertrouwelijke gedachtewisseling te beschermen. Het uitgangspunt moet zijn dat het kabinet de Kamer mondeling informeert via debatten en schriftelijk via brieven, wetsvoorstellen en andere aan de Kamer gerichte documenten, daarin zitten de adviezen en afwegingen verwerkt. Daarover legt het kabinet verantwoording af.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de voorgenomen Wnb vergunning, zoals besloten in februari 2024 en mogelijke latere versies, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De adviezen tot aan de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten in 2021 zijn openbaar gemaakt. Deze zijn te raadplegen op de website van het bureau energieprojecten. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast wil het kabinet voorkomen dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat.
De Wnb-vergunning wordt openbaar gemaakt bij de definitieve besluitvorming. De Staatssecretaris van LVVN heeft de Kamer tijdens de tweede termijn van het Commissiedebat Mijnbouw op 18 december 2024 aangeboden om de Wnb-vergunning vertrouwelijk in te kunnen zien. Het kabinet herhaalt dit aanbod hier.
Kunt u aangeven hoe de verschillende onderzoeken, adviezen en vergunningen rond het gaswinningsproject bij Ternaard zich hiërarchisch tot elkaar verhouden? Kunt u hierbij expliciet ingaan op het arrest in de zaak C-441/17 (CURIA – List of results).
Voor dit project zijn meerdere vergunningen vereist. Twee belangrijke besluiten zijn de Wnb-vergunning en de instemming met het winningsplan. Bij de Wnb-vergunning wordt uitdrukkelijk getoetst aan het in stand houden van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee en daarmee wordt getoetst aan Habitat- en Vogelrichtlijn. Een van de toetsingscriteria in de Mijnbouwwet bij een winningsplan zijn de gevolgen voor de natuur. Het is vaste jurisprudentie dat als er een Wnb-vergunning is vereist, er bij het winningsplan terughoudend wordt getoetst op de natuurgrond. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
Bij de besluitvorming op een winningsplan wordt om advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de Mijnraad en de betrokken decentrale overheden. Voor de Wnb-vergunning wordt door de initiatiefnemer een passende beoordeling gemaakt. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten. Ook is de commissie M.E.R. om advies gevraagd. Met zowel de passende beoordeling als het advies van de commissie M.E.R. wordt rekening gehouden bij de beoordeling van de Wnb-vergunningaanvraag. Deze instanties adviseren vanuit hun eigen expertise waarbij er geen hiërarchische verhouding tussen de adviseurs is.
Kunt u de appreciatie van de recente SodM (Staatstoezicht op de Mijnen) adviezen delen en aangeven met welke reden en/of onderbouwing deze adviezen terzijde zijn gelegd? Waarom hebben zij niet geleidt tot herziening van de Wnb vergunning?
Voor het delen van de ambtelijke appreciatie van deze adviezen geldt hetzelfde als voor de adviezen zelf en deze kunnen dan ook niet worden gedeeld. Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, eerder uitgebrachte adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Waarom worden niet alle relevante stukken die betrekking hebben op het besluit ter inzage gelegd conform artikel 3:11 Awb (Algemene wet bestuursrecht)?
Artikel 3:11 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Na de ontvangst van de aanvraag voor het project Ternaard zijn de betreffende adviseurs om advies gevraagd en hebben de betrokken bestuursorganen ontwerpbesluiten geschreven. Omdat de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, heeft mijn voorganger, als bevoegd gezag, de ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Daarbij zijn ook alle op dat moment beschikbare stukken openbaar gemaakt. Hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten.
Waarom wordt niet alle voor natuur en milieu relevante informatie openbaar gemaakt, zoals voorgeschreven in het verdrag van Arhus?
Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn, volgens de procedure van 3:11 Awb, ter inzage gelegd en een ieder kon daarop een zienswijze indienen. Met dit proces is voldaan aan het Verdrag van Arhus.
Bij de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten zijn alle op dat moment beschikbare stukken ook openbaar gemaakt, hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten. Het verdrag van Aarhus kent drie belangrijke pijlers:
Klopt het dat het bevoegd gezag geen besluit kan nemen als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd, moet worden gekeken of de gemaakte fout voor het nemen van het definitieve besluit hersteld kan worden. Dan kan alsnog het definitieve besluit worden genomen. Er is geen redenen om aan te nemen dat in dit geval de procedure tot aan de ter inzagelegging van de ontwerpbesluiten, alsook de procedure na dat moment, niet op de juiste wijze is gevolgd.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken in de rijkscoördinatieregeling zich verhoud tot de Grondwet en specifiek artikel 68? Hoe wordt het belang van de Staat geschonden als u de stukken nu met de Kamer zou delen? Kunt u uitleggen hoe zich dit verhoudt tot het verdrag van Arhus?
De rijkscoördinatieregeling schrijft onder meer voor dat de besluiten voor een project als Ternaard gecoördineerd worden genomen. Dat betekent dat de ontwerpbesluiten van de diverse bestuursorganen door de coördinerend Minister tegelijkertijd ter inzage worden gelegd, dat de definitieve besluiten tegelijkertijd bekend worden gemaakt en dat de beroepstermijn tegen alle besluiten dezelfde is. Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn ter inzage gelegd en een ieder kon een zienswijze indienen. Hiermee is voldaan aan het Verdrag van Aarhus. De wet verzet zich niet tegen tussentijdse openbaarmaking van adviezen via artikel 68 Grondwet, dat is alleen niet gebruikelijk en in het onderhavige besluitvormingsproces niet wenselijk om:
Klopt het dat Nederland met de inscriptie van de Waddenzee als Werelderfgoed zich verbonden heeft om de OUV (Outstanding Universal Value) van de Waddenzee te beschermen?
Ja. In 1972 heeft Unesco het Werelderfgoedverdrag opgesteld. Nederland behoort sinds 1992 tot de 195 landen die het verdrag hebben ondertekend. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich eraan gecommitteerd dat de Outstanding Universal Value niet mag worden aangetast. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het werelderfgoed Waddenzee is uiteengezet in het dossier voor nominatie tot werelderfgoed in 2009. Op basis daarvan heeft de Waddenzee de status van Werelderfgoed gekregen.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt nu getoetst aan de OUV.
Waar is in de besluitvorming rond «Ternaard» de toetsing aan OUV geborgd?
De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Staatssecretaris van LVVN getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er wordt niet specifiek aanvullend getoetst aan internationale verdragen, anders dan aan de regelgeving waarin verdragen geïmplementeerd zijn.
Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb. Dit werd als voldoende beschouwd om de bescherming van de natuurwaarden op orde te hebben.
Ten slotte heeft de landsadvocaat geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming.
Klopt het dat in het nominatie dossier van Nederland werd aangegeven dat bestaande wet- en regelgeving voor natuurbescherming (NB-wet) voldoende is om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat als gesteld wordt dat de OUV geen toetsingskader is in kader van de NB-wet er een probleem is omdat bij afwezigheid van voldoende wettelijke bescherming van de OUV in principe de «conditions voor Danger Listing» uit het Werelderfgoed vervuld zijn vervuld zijn.
Dat klopt niet. Het Werelderfgoedcomité besluit of een Werelderfgoed op de lijst van Werelderfgoed «in danger» komt. Dat gebeurt op advies van het Unesco secretariaat. Op dit moment is sprake van een dialoog tussen Unesco, Nederland, Duitsland en Denemarken. Daarom kan niet worden gesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden om op de «In Danger»-lijst te komen. Verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het toetsingskader is daarvan een belangrijk onderdeel.
De State of Conversation (SoC) van Unesco, die in de zomer van 2023 is uitgebracht, is de eerste processtap. Met de SoC van afgelopen zomer is de situatie qua escalatie richting de lijst van «in danger» ongewijzigd. Een eventueel verlies van de status van de Werelderfgoed is (op dit moment) in de processtappen nog niet aan de orde. In de reactie van Duitsland, Denemarken en Nederland richting Unesco is ook aangegeven dat de OUV geen beoordelingscriterium is. Ook laten we zien de zorgen van Unesco serieus te nemen, bijvoorbeeld doordat de Omgevingswet nu meer aandacht geeft aan de OUV van de Waddenzee en doordat we – conform verzoek Unesco – een plan-m.e.r. op de cumulatieve druk van de Waddenzee gaan uitvoeren. Deze plan-m.e.r. zal ook meer inzicht opleveren over het eventuele behoud van de OUV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor aanstaande woensdag 12.00 uur?
Helaas is dit niet gelukt, zoals eerder met de Kamer is gecommuniceerd (2024D50853), was meer tijd nodig voor een zorgvuldige beantwoording.
Gaswinning bij Ternaard |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Sandra Beckerman |
|
Rummenie , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er reeds door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een natuurvergunning is verleend voor gaswinning bij Ternaard en dat deze is ingebracht in de Rijkscoordinatieregelingprocedure? Op welke datum is dit gebeurd?
Ja. Op 20 februari 2024 heeft de toenmalig Minister voor Natuur en Stikstof besloten om de natuurvergunning te verlenen. Het besluit is derhalve genomen, het treedt echter pas in werking na publicatie ervan.
Bent u van mening dat -onder andere op basis het definitieve advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)- gesteld kan worden dat er met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur?
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
De adviezen van o.a. SodM (van 29 februari, 22 april en 16 augustus) zijn aanleiding geweest om te bezien of er een noodzaak was de natuurvergunning in te trekken dan wel aan te passen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om dat te doen.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag, naar aanleiding van het definitieve advies van het SodM of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van het onderzoek van de Waddenacademie of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Op de ontwerp-natuurvergunning is een groot aantal zienswijzen ingediend. Ook zijn er adviezen ingebracht van de Waddenacademie, de Rijksuniversiteit Groningen en de Landsadvocaat. Het advies van de Waddenacademie d.d. 5 oktober 2021 betreft een juridisch advies inzake Natura 2000 en gaswinning onder de Waddenzee met betrekking tot het de voorgenomen gaswinning Ternaard. Volgens de Waddenacademie tonen de ontwerp-vergunning en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt onvoldoende overtuigend aan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het ontstaan van nadelige gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en doelstellingen van de Waddenzee ontbreekt. Dit advies is meegewogen in het kader van de verleende vergunning, maar anders dan de conclusie in het advies, was het toenmalige Ministerie van LNV van mening dat toepassing van het toetsingskader dat daar gehanteerd wordt, niet kon leiden tot het weigeren van de vergunning. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van de brieven van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
In september 2023 heeft Unesco een State of Conservation-rapport uitgebracht over de bescherming van de Waddenzee. Daarin heeft Unesco opgeroepen om de voorgenomen gaswinning niet te vergunnen. Op 13 september 2023 heeft het Werelderfgoedcomité van Unesco in Riyad de Staat van Bescherming (SoC) voor de Trilaterale Waddenzee vastgesteld. De eerdere oproep heeft Unesco in juli 2024 herhaald.
Vervolgens is de Landsadvocaat om advies gevraagd over de betekenis van het Unesco-rapport voor de vergunningverlening. Uit het advies van de Landsadvocaat blijkt dat de bescherming van het werelderfgoed niet valt binnen het toetsingskader van de Wnb en dat uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van significante gevolgen van een project voor in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. De oproep van Unesco heeft derhalve niet tot een ander oordeel geleid.
Is deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw gewogen beoordeeld en aangepast naar aanleiding van andere, niet gepubliceerde adviezen?
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, alle bij ons bekende adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Welke onderzoeken en adviezen met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard zijn niet meegewogen in de besluiten?
Alle bij ons bekende adviezen en onderzoeken zijn meegewogen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is de commissie MER opnieuw om advies gevraagd over de passende beoordeling voor de natuurvergunning op basis van het definitieve advies van het SodM?
Nee. Het advies van SodM bevatte geen informatie die aanleiding gaf tot aanpassing van de passende beoordeling of het oordeel daarover.
Op welke manier is de constatering van de commissie MER, dat de bodemdaling op Ameland door de gaswinning onder het eiland nu al op 40 centimeter zit, wat eerder voorzien was voor 2050 en de geconstateerde na-ijleffecten van de gaswinning, betrokken bij de besluitvorming over de natuurvergunning voor het project in Ternaard?
De constatering over de bodemdaling bij Ameland is niet betrokken bij de besluitvorming over Ternaard, omdat de 40 cm bodemdaling op het eiland zelf betreft (noordzijde) en niet de bodemdaling op de Waddenzee. De gaswinning uit Ternaard leidt niet tot gaswinning op het eiland Ameland. De constatering dat er bodemdaling plaatsvindt op het eiland Ameland was al bekend ten tijde van de besluitvorming in 2013. Daarom is aan de NAM in het besluit op het winningsplan de verplichting opgelegd om hiernaar studies uit te voeren. De NAM heeft in 2015 en 2017 de zogenaamde «Long Term Subsidence» studies uitgevoerd. Deze studies worden meegenomen in prognoses voor de bodemdaling van de Waddenzeevelden en jaarlijks gerapporteerd in de meet- en regelrapportages. Ameland wordt in deze rapportage ook meegenomen.
Kunt u de appreciatie van het rapport van de Waddenacademie over de volkenrechtelijke aspecten van Ternaard dat eerder in antwoord op Kamervragen is toegezegd, zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Heb kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Waddenacademie1 en de bijbehorende beleidsaanbevelingen.2 Het rapport en de beleidsaanbevelingen gaan overigens niet specifiek over Ternaard, maar meer in het algemeen over de Europees en internationaalrechtelijke bescherming van de Waddenzee. De gaswinning Ternaard wordt als casus genoemd in het rapport. Op dit moment heeft het kabinet een appreciatie in voorbereiding. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp is daarvoor meer tijd nodig. Ook vraagt dit goede afstemming met alle betrokken partijen. Het kabinet streeft ernaar deze appreciatie te agenderen voor het bestuurlijk overleg Waddengebied in 2025.
Deelt u de juridische constatering dat het bevoegd gezag verplicht is om de meest recente wetenschap met betrekking tot de effecten van gaswinning op het Waddengebied die nu beschikbaar is of beschikbaar komt in de periode tot het definitieve besluit, te betrekken bij de beoordeling of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten?
Ja, die constatering deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u al deze onderzoeken, brieven, adviezen en de besluitvorming hieromtrent delen met de Kamer?
Alle onderzoeken en adviezen die in het kader van de RCR-besluitvorming zijn uitgevoerd worden openbaar gemaakt na de definitieve besluitvorming. De onderzoeken van NAM in het kader van de hand aan de kraan zijn openbaar beschikbaar via de website van de NAM. Daarnaast zijn hier ook de «Long Term Subsidence» rapporten te vinden. De onderzoeken in het kader van de RCR procedure tot aan de publicatie van de concept besluiten in 2021 zijn openbaar toegankelijk via de website van het bureau Energieprojecten. Op 13 december jl. zijn in een separate brief de recente auditrapportages over de gas- en zoutwinning onder de Wadden en de gaswinning onder Ameland aan u toegezonden. Conform mijn toezegging in het debat van 11 december, ben ik bereid de adviezen van TNO, SodM en Mijnraad vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat de commissieleden van de inhoud van deze adviezen kennis kunnen nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor a.s. dinsdag 14.00 uur?
Ja.
Wat is de actuele vulgraad van de Nederlandse gasopslagen?1, 2
De actuele vulgraad van de Nederlandse en andere Europese gasopslagen is te allen tijde te raadplegen op de Aggregated Gas Storage Inventory (AGSI) website van Gas Infrastructure Europe.3 Dit is ook de bron voor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Op 30 november 2024 waren de Nederlandse opslagen voor 73,1% gevuld. Als alleen wordt gekeken naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld van de actuele vulgraden op 30 november jl. als volgt:
Is dit meer of minder dan voorgaande jaren? Hoe verklaart u die verschillen?
Als wordt gekeken naar het totaal van de Nederlandse opslagen en meer in het bijzonder naar de seizoensopslagen, inclusief de piekgasinstallatie Alkmaar, dan is het beeld voor de jaren 2020 t/m 2024 op peildatum 30 november als volgt:
Opslag / jaar
2024
2023
2022
2021
2020
Totaal NL-opslagen
73,1%
94,4%
88,5%
55,7%
83,0%
Norg
72,3%
97,0%
100,0%
67,3%
73,4%
Grijpskerk
75,9%
97,1%
47,0%
67,4%
97,4%
Bergermeer
68,3%
90,7%
93,7%
27,9%
85,8%
Alkmaar
98,6%
98,7%
98,3%
84,5%
94,6%
Over de verschillen valt het volgende op te merken:
Is dit meer of minder dan onze buurlanden? Hoe verklaart u die verschillen?
De Nederlandse vulgraad, uitgedrukt als percentage van de totale opslagcapaciteit van de opslagen, ligt lager dan die van onze buurlanden, op die van Denemarken na. Per 30 november 2024 waren de opslagen in de EU als totaal en van de ons omringende landen tot de volgende niveaus gevuld:
Dit beeld geeft echter niet het gehele plaatje. Als de huidige vulgraad van de opslagen wordt afgezet tegen het jaarverbruik van gas in Nederland dan kon met het gas dat zich op 30 november 2024 nog in de Nederlandse opslagen bevond, worden voorzien in 33,7% van het Nederlandse jaarverbruik. Voor de EU als totaal en voor de ons omringende landen is dit beeld als volgt:
Hieruit volgt dat het beeld voor Nederland gunstiger is dan wanneer alleen wordt gekeken naar de vulgraad van de opslagen.
Dat er verschillen zijn tussen de vulgraden heeft de volgende redenen:
Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van het verdere gasgebruik van Nederland, en het effect daarvan op de vulgraad van Nederlandse gasopslagen, de komende maanden?
Het verdere gasverbruik zal vooral afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de temperatuur en het aanbod van energie uit andere bronnen, met name zon en wind. Vooralsnog is het echter de verwachting dat er voldoende gas in de opslagen zit om de winter door te komen, ook als sprake is van een koude winter. Hierbij is het belangrijk niet alleen naar de hoeveelheid opgeslagen gas in gasopslagen te kijken, maar ook naar de totale infrastructuur: LNG-importcapaciteit, interconnectoren met het VK, België en Duitsland en de productie van gas in Nederland. Deze bepalen gezamenlijk hoe robuust het gassysteem is en in hoeverre de gasleveringszekerheid geborgd is, ook bij een koude winter en bij uitval van bepaalde gastoevoer.
Uit het door GTS opgeleverde overzicht gasleveringszekerheid dat op 30 september jl. met de Tweede Kamer is gedeeld4 blijkt dat er komende winter alleen een zeer kleine kans is op een beperkt capaciteitstekort5 (minder dan 1 GW) als er sprake is van een etmaaltemperatuur die statistisch gezien eens in de twintig jaar voorkomt (–14°C of kouder) gecombineerd met uitval van een hoeveelheid capaciteit gelijk aan die van de grootste individuele bron van capaciteit (gasopslag Norg). Het kabinet heeft zich hierop voorbereid.6 Wat betreft het volume constateert GTS dat bij een normaal aanbod van gas, er op jaarbasis geen tekorten ontstaan in de komende gasjaren – ook na koude winters (zoals de winter van 1995/1996, de koudste winter van de afgelopen dertig jaar). Alleen de combinatie van een koud jaar en een verminderd aanbod vergelijkbaar met 30% van het LNG-aanbod in de basisvariant, kan leiden tot een volumetekort op jaarbasis. Dit volumetekort doet zich dan in de zomer voor bij het vullen van de gasopslagen.
Overigens houdt GTS er in haar overzicht rekening mee dat Nederland een spilfunctie vervult op de Noordwest-Europese gasmarkt. Bij het bepalen of er voldoende gas is om aan de behoefte van eindafnemers te voldoen, worden daarom ook (verwachte) gasstromen van en naar het buitenland meegenomen. Het beperken van gasstromen naar het buitenland is op basis van Europese regelgeving niet geoorloofd.
Van welk weerscenario gaat u uit voor wat betreft het gasgebruik en vullen van gasopslagen voor de komende winter?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 wordt met verschillende scenario’s rekening gehouden. Daarbij wordt uiteraard ook gekeken naar de verwachte ontwikkeling van de gasvraag, niet alleen in Nederland maar ook naar die vanuit de ons omringende landen.
In de hiervoor genoemde brief van 30 september jl.7 is aangegeven dat GTS in het overzicht leveringszekerheid constateert dat er aan het begin van het winterseizoen 2025/2026 minimaal 110 TWh in de seizoensopslagen (Grijpskerk, Norg en Bergermeer) en de PGI Alkmaar moet zijn opgeslagen. Dit komt overeen met 80% van het opslagvolume van deze vier gasopslagen. Deze vulgraad – in combinatie met overige infrastructuur, zoals LNG-importcapaciteit – zou volgens GTS voldoende moeten zijn om een koude winter (de koudste winter van de afgelopen 30 jaar), ook bij een uitval van de grootste bron (import via de GATE-terminal) van 30 dagen zonder tekorten door te komen. Dit is dan ook de vulambitie van dit kabinet. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Mijnbouw op 2 oktober jl. ga ik begin volgend jaar in een Kamerbrief nader in op de onderbouwing van de vulambitie van het kabinet in 2025.
Wat is het effect hiervan op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen?
In zijn algemeenheid geldt dat de prijzen op de internationale groothandelsmarkt zullen stijgen bij koud weer en zullen dalen bij warm weer. Dit komt doordat bij koud weer meer gas wordt verbruikt (dit betekent dat de gasvraag stijgt) dan bij warm weer (hetgeen de gasvraag doet dalen). Dat de prijs reageert op de gasvraag is onderdeel van de normale vraag-aanbodverhouding op de groothandelsmarkt van gas. Doordat de prijs stijgt, trekt dit ook meer gas aan en vergroot zodoende weer het aanbod van gas. Wat het effect hiervan is op de energieprijzen die Nederlanders moeten betalen is echter moeilijk aan te geven. Een groot deel van de huishoudens heeft een contract waarin de prijs voor een jaar of langer vastligt, dus voor de meeste huishoudens zal er bij prijsontwikkelingen op de groothandelsmarkt niet direct iets veranderen, uiteraard afhankelijk van het type leveringscontract dat zij hebben (vast, variabel, dynamisch) en de looptijd van dit contract. Bij nieuwe contracten kan dit anders liggen.
Acht u het noodzakelijk aanvullende maatregelen te treffen om het gasgebruik te matigen of de vulgraden te vullen? Zo nee, waarom niet?
Het matigen van gasgebruik is blijvend nodig. Met de publiekscampagne «Zet ook de knop om», wordt deze maanden weer een maatschappij brede oproep gedaan om het energieverbruik en meer in het bijzonder het gasverbruik te verminderen.8 De campagne geeft praktische tips, hulp en informatie over wat het oplevert.
Wat betreft (aanvullende) maatregelen om de opslagen te vullen, is het in de eerste plaats aan marktpartijen – zoals GasTerra in Norg en Grijpskerk en verschillende capaciteitshouders in Bergermeer – om voldoende gas op te slaan om een betrouwbare levering aan hun eindafnemers te kunnen garanderen. Aanvullend krijgt EBN – net als in de drie voorgaande jaren – een vultaak om maximaal 20 TWh op te slaan, voor het geval marktpartijen dat onvoldoende doen. Hiermee heeft de overheid wat mij betreft een goed instrument in handen om te kunnen ingrijpen wanneer de vulgraad zorgelijk achterblijft. Ook blijft het kabinet de (prijs)ontwikkelingen op de (groothandels)markt nauwgezet volgen.
Daarnaast werkt het kabinet aan structurele vulmaatregelen via het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis. Dit wetsvoorstel gaat op korte termijn in internetconsultatie. Hierin staat onder andere dat het kabinet jaarlijks een vuldoelstelling vaststelt mede op basis van het jaarlijkse overzicht gasleveringszekerheid van GTS9 en dat EBN een structurele vultaak krijgt voor het geval marktpartijen gasopslagen onvoldoende vullen.10 In dit wetsvoorstel zullen ook bepalingen worden opgenomen die de Minister in staat zullen stellen om in de komende jaren maatregelen te nemen indien de vulgraad van de opslagen achter blijft bij de vastgestelde vuldoelstelling.
Welke voorbereidingen treft u voor het geval Nederlandse huishoudens worden geraakt door hoge energieprijzen als gevolg van eventuele schaarste van gas bij een strenge winter?
Leveringsprijzen volgen de ontwikkelingen op de internationale groothandelsmarkt voor gas en deze zijn niet direct te sturen. De gasprijzen zijn recent iets gestegen, maar bevinden zich nog steeds ruimschoots onder het niveau van 2022.
Nederlandse huishoudens zijn minder kwetsbaar voor nieuwe stijgingen doordat meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens inmiddels weer een contract heeft met een vaste prijs voor een periode van een jaar of langer.
Bovendien is het gasverbruik van de meeste huishoudens flink verlaagd, gemiddeld met 25% tussen 2019 en 2023. Dit is bereikt door meer bewustwording, energiebesparing en verduurzaming.
Het kabinet zet stevig in op structurele maatregelen, door isolatie en verduurzaming van woningen, juist bij groepen huishoudens met een laag inkomen. Ook verlaagt het kabinet de energiebelasting op gas voor alle Nederlanders volgend jaar. Voor mensen met een laag inkomen die deze winter in de knel zouden kunnen komen door een relatief hoge energierekening, heeft het Kabinet aanvullend 60 miljoen euro gereserveerd voor een Energiefonds. Er wordt met externe partijen bezien hoe hier nader invulling aan gegeven kan worden.
Welke maatregelen treft u om het doel voor verminderd finaal energieverbruik in 2030 te halen, nu uit de Klimaat- en Energieverkenning blijkt dat de kans hierop marginaal is?
Het kabinet gaat de effecten op energiegebruik meewegen in de voorjaarsbesluitvorming bij maatregelen ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en de besteding van middelen uit het Klimaatfonds. Over de uitkomsten van de besluitvorming over maatregelen en fondsen wordt de Kamer bij de Voorjaarsnota 2025 geïnformeerd.
Vindt u aanvullend beleid voor energiebesparing noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u aan?
Energie die we niet gebruiken, hoeven we niet op te wekken, te transporteren, te betalen of te importeren. Energiebesparing verlaagt dan ook de energierekening, draagt bij aan het verminderen van netcongestie, maakt ons minder afhankelijk van derde landen voor fossiele brandstoffen en spaart het klimaat. Aanvullend beleid voor energiebesparing is van belang en mogelijk gelet op de uitkomsten van het TNO-onderzoek «Een nationaal doel voor energiebesparing en streefwaarden voor sectoren».11 Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 9 worden de maatregelen op dit moment uitgewerkt.
Wat is de inzet van Nederland voor wat betreft het verlengen van het contract voor de gas transportleiding vanuit Rusland door Oekraïne naar Oost-Europa?
Zoals onder meer aangegeven in antwoord op Kamervragen van de leden Bontenbal, Boswijk (beiden CDA) Paternotte en Rooderkerk (beiden D66)12 zet Nederland zich actief in voor maatregelen in EU-verband voor de afbouw van Russisch gas naar nul. Hoewel Nederland geen betrokkenheid heeft bij de transit van Russisch gas door Oekraïne en het daarvoor gesloten transportcontract, vindt Nederland dit een goede ontwikkeling in het licht van de gewenste afbouw van Russisch gas. Nederland vindt wel dat goed moet worden bezien wat dit betekent voor de EU-leveringszekerheid. Dit wordt in EU-verband, door de Europese Commissie, nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat over de Energieraad beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van het Gerechtshof over de rechtszaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ilana Rooderkerk (D66), Suzanne Kröger (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
Het artikel 'Aidsfonds maakt zich zorgen over stijging hiv-infecties bij jonge mannen' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt en welke verklaring heeft het kabinet hiervoor?1
Ja, ik ben op de hoogte van het gegeven dat het aantal hiv-diagnoses bij jonge mannen stijgt. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Om de stijging van de hiv-diagnoses te begrijpen maakt het kabinet gebruik van de expertise van de kennisinstituten op het gebied van seksuele gezondheid. Soa Aids Nederland geeft aan dat de stijging mogelijk komt door verminderde bekendheid met PrEP (preventieve hiv-medicatie) en een dalend condoomgebruik onder jongeren.
Welke landelijke campagnes op het gebied van bewustwording rondom seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv/aids hebben sinds het jaar 2000 plaatsgevonden?
Tussen 2000 en 2011 is er jaarlijks een publiekscampagne uitgevoerd rond de bescherming tegen soa’s waaronder hiv. Deze staat bekend als de Vrij Veilig Campagne. De Vrij Veilig Campagne had als doelstelling het bevorderen van veilig vrij-gedrag onder jongeren van 16–25 jaar.
In 2021 is er een landelijke online campagne gevoerd ter bevordering van anticonceptiegebruik: de «Vrij Veilig Dating Show». In deze campagne wordt zijdelings ook aandacht besteedt aan het voorkomen van soa’s.
Op 16 december 2024 gaat de Vrij Veilige Datingshow opnieuw van start.
Kunt u aangeven wat uw inzet is in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen?
Ik zet verschillende stappen om de stijging van het aantal soa’s te verminderen:
Kunt u de positieve resultaten van de inzet van PrEP-zorg bevestigen en toelichten, zoals de extra beschikbaarheid van het middel in Amsterdam?2
Om hiv te voorkómen, is het van belang om alle personen die baat kunnen hebben bij PrEP te bereiken, te informeren en PrEP-medicatie aan te bieden. In Amsterdam heeft de gemeente extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Ook heeft Amsterdam projecten georganiseerd om diverse subpopulaties met een verhoogd risico op hiv beter te bereiken, zoals ongedocumenteerden, transpersonen, sekswerkers. Deze gemeentelijke inzet heeft bijgedragen aan de daling van hiv in Amsterdam
Bent u het ermee eens dat het beschikbaar stellen van PrEP-zorg een kosteneffectieve maatregel is om de verspreiding van hiv/aids tegen te gaan?
Ja, onderzoek wijst uit dat PrEP-zorg aantoonbaar effectief is.3 Op de langere termijn is PrEP-zorg ook een kosteneffectieve maatregel om de verspreiding van hiv tegen te gaan. PrEP-zorg levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben.4
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen op preventie voor de beschikbaarheid van PrEP-zorg en voorbehoedsmiddelen?
Seksuele gezondheid vind ik van groot belang, daarom bezuinig ik niet op de instellingssubsidies voor seksuele gezondheid. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat gekort wordt op specifieke uitkeringen. De ASG-regeling, waarmee PrEP-zorg wordt geboden, is ook een specifieke uitkering. Momenteel worden mogelijke gevolgen van deze korting in kaart gebracht. De besluitvorming over de bezuinigingen op de specifieke uitkeringen volgt begin volgend jaar.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 kijk ik ook naar mogelijkheden om de ASG-regeling te herzien.
Wat is de doelstelling van dit kabinet ten aanzien van het aantal hiv-besmettingen en welke acties zet zij in om dit doel te bereiken?
De ambitie van het kabinet is om Nederland naar 0 nieuwe hiv-infecties te brengen. PrEP-zorg levert een belangrijke bijdrage aan deze ambitie.
Vanwege het positieve effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg goed is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Ook hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien door een structurele intensivering van 1 miljoen euro per jaar. De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober laat zien dat GGD’en nu al veel meer mensen helpen, het aantal mensen in PrEP-zorg is toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Daarnaast informeren thema-instituten en GGD’en personen met een verhoogd risico op hiv over PrEP en zetten GGD’en in op het aanbieden van laagdrempelige hiv-testen.
Bent u het ermee eens dat een toename in preventieve maatregelen zoals condoomgebruik en PrEP-zorg gewenst is? Zo ja, welke plannen heeft het kabinet om hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het gebruiken van een condoom én het gebruik van PrEP zijn belangrijke manieren om soa’s, waaronder hiv, te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op mijn inzet in het terugdringen van het stijgende aantal seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals de preventieve maatregelen gericht op condoomgebruik en PrEP-zorg. Op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door RIVM en Soa Aids Nederland zal ik bekijken hoe interventies om condoomgebruik te stimuleren ingezet kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om het succes zoals in Amsterdam (uit vraag 4) op landelijk niveau in te zetten?
In Amsterdam heeft de gemeente zelf extra middelen beschikbaar gesteld om de toegankelijkheid van PrEP te vergroten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het landelijke PrEP-beleid zeer recent, 1 augustus 2024, op een aantal punten gewijzigd. Met deze wijziging hebben de GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien. En om bijvoorbeeld meer in te zetten op het bereiken van subpopulaties, de zogenoemde outreach-activiteiten.
Kan worden aangegeven wat (tot dusver) het effect is op bijvoorbeeld therapietrouw in PrEP-zorg onder kwetsbare groepen, nu zij zelf de medicatie betalen?
Het RIVM monitort de effecten van het gewijzigde PrEP-beleid dat per
1 augustus 2024 is ingegaan. Het is nog te vroeg om eventuele effecten van de beleidswijziging te kunnen onderbouwen met cijfers. Nog lang niet alle PrEP-gebruikers hebben een consult gehad waarbij gegevens ten tijde van de nieuwe situatie zijn geregistreerd. Het RIVM heeft van minimaal 7 maanden data nodig om te zien wat de effecten zijn op therapietrouw, switchen van dagelijks PrEP-pillen slikken naar rondom seks, het stoppen met PrEP, het aantal personen in zorg bij GGD’en en het aantal hiv-diagnoses. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer nader informeren.
De rapportage van het RIVM over periode juli-oktober geeft wel een eerste positief beeld van de beleidswijziging; het totaal aantal personen in zorg is al flink toegenomen van 8.500 in juli naar ruim 10.000 in oktober.
Is het kabinet bereid om deze effecten te monitoren en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Emancipatie op 18 november 2024?
Vanwege het korte tijdsbestek tussen de ontvangst van de Kamervragen op donderdag 14 november 2024 en het wetgevingsoverleg Emancipatie op maandag 18 november 2024 is dat helaas niet gelukt.
Wat heeft u concreet gedaan toen Umincorp failliet ging?1
Wat heeft u concreet gedaan toen TRH failliet ging?2
Wat heeft u concreet gedaan toen Ioniqa failliet ging?3
Wat heeft u concreet gedaan toen Ecocircle failliet ging?4
Wat heeft u concreet gedaan toen u hoorde dat Vinylrecycling in de problemen zit?5
Wat kunt u nog doen voor Vinylrecycling, dat aanstaande dinsdag faillissement zal aanvragen?6
Wat kunt u nog doen voor Healix, dat de productie onlangs heeft stilgelegd?7
Welke signalen heeft u dat andere bedrijven, die in het hart van de circulaire economie actief zijn, in de financiële problemen zitten? Kunt u toelichten wat u hier concreet aan gedaan geeft?
Wat is uw analyse van de oorzaken waarom deze bedrijven in de problemen zitten? Ziet u hier een gemeenschappelijke reden voor?
Deelt u het beeld dat we «weer een markt cadeau geven aan China»?8
Nee, dit beeld deel ik niet.
Wat is de «true price» van zogenaamde «virgin plastics»? Is de true price van virgin plastics hoger dan de true price van gerecyclede plastics?
«True price» verwijst naar de echte prijs van een product, die we zouden moeten betalen als we ook de verborgen kosten van schade aan milieu, dier en mens meenemen. De echte prijs van de meeste producten is hoger dan wat je er in de winkel voor betaalt.9 Het kabinet heeft de true price van nieuw fossiel plastic niet laten berekenen. In het algemeen kan gesteld worden dat de milieuafdruk van virgin plastic hoger is dan die van recycled plastic. Daarbij wordt bij de productie van een kilogram recycled plastic gemiddeld 3,2 kg minder CO2 uitgestoten in de gehele keten ten opzichte van de productie van een kilogram virgin plastic.10
Wat zijn volgens u de onderliggende oorzaken van de lage prijs van Chinees plastic dat de Europese markt op dit moment overspoelt?9
De onderliggende oorzaken zijn onder andere de relatief hoge energie- en grondstofprijzen in Europa (en in Nederland in het bijzonder). Ook is er sprake van een mondiaal productieoverschot van een aantal veelvoorkomende typen plastic.
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële gebruikers en consumenten. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat (PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC) uit Egypte en de VS.
Kunt u inzicht geven in de publieke middelen die besteed zijn om het succes van plasticrecyclingsbedrijven mogelijk te maken?
Net zoals alle bedrijven kunnen deze ondernemingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit de overheid voor innovatie en ontwikkeling. Te denken valt aan de DEI+ en VEKI subsidieregelingen en de financiering van Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). In bijvoorbeeld de DEI+ regeling is afgelopen 10 jaar 17 procent van de € 540 miljoen besteed aan innovatieprojecten in de plastic recycling.12 Ik kan op dit moment niet aangeven wat de bedragen zijn voor het totaal van alle publieke middelen die bij de sector zijn terechtgekomen.
Bij toekenning van innovatiemiddelen wordt altijd ingecalculeerd dat een innovatie risicovol is en ondanks overheidssteun soms niet tot wasdom komt. Ondersteuning voor de laatste fase bij markttoetreding is vanuit publieke middelen uiterst lastig omdat ervan uitgegaan wordt dat de markt dit moet oppakken.
Het is de structurele business case van de plasticrecyclingindustrie die versterkt dient te worden. Eénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf, zoals een investeringssubsidie of een garantstelling, kan het probleem van de slechte financiële situatie van de markt niet oplossen. Hiervoor is een gezamenlijke inspanning van financiers van recyclingbedrijven, afnemers van recyclaat, producenten van plastic producten en de overheid vereist. In dat kader werkt het kabinet aan een samenhangend pakket van normeren, beprijzen en subsidiëren om de vraag naar circulair plastic te stimuleren.
Wat bent u concreet van plan om te zorgen dat niet nog meer bedrijven die onze circulaire economie van de toekomst moeten dragen failliet gaan, aangezien de passieve houding van het kabinet uit het antwoord op vraag 17 duidelijk onvoldoende is, gegeven de vele faillissementen?10
Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich in om de recyclaatmarkt en de circulaire plasticketen te verbeteren. Nederland heeft in het kader van de wetsvoorstellen uit het EU Actieplan Circulaire Economie steeds actief gepleit voor ambitieuze doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en ook richting de huidige Commissie zal Nederland deze boodschap blijven uitdragen, om de vraag naar recyclaat te versterken, hoogwaardige recycling te stimuleren, CO2-emissies te reduceren en de afhankelijkheid van derde landen te verminderen.
Toepassing van recyclaat is een belangrijk aspect in veel van de voorstellen die de afgelopen periode zijn verschenen, bijvoorbeeld de Verpakkingenverordening en Verordening circulaire voertuigen. Tegelijkertijd had Nederland op sommige punten graag hogere percentages willen zien. Zo wilde Nederland tijdens de onderhandelingen over de Europese Verpakkingenverordening de door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat in plastic verpakkingen verhogen. Daar bleek uiteindelijk echter onvoldoende steun voor bij andere lidstaten. Nederland heeft daarnaast in beide wetgevingstrajecten gepleit voor het toepassen van biogebaseerd plastic, om versneld fossiele grondstoffen te vervangen door duurzame hernieuwbare grondstoffen.
Het kabinet zal ook bij toekomstige onderhandelingen over Europese productregelgeving blijven pleiten voor ambitieuze normen voor de toepassing van recyclaat en voor biogebaseerde plastics. De onderhandelingen over de Verordening circulaire voertuigen zijn nog gaande en naar alle waarschijnlijkheid zal ook een verplichte doelstelling voor plastic recyclaat worden opgenomen.
De schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD), Beljaarts |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat er sprake is van schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel waarin wordt gesproken over schimmige telefonische verkoop van thuisbatterijen. Wanneer er consumentenwetgeving geschonden wordt, is het aan de ACM om hier onderzoek naar te doen en hierop te handhaven. De ACM doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken die zij heeft lopen.
Heeft u andere signalen ontvangen die wijzen op schimmige praktijken in de markt voor thuisbatterijen?
Nee, het kabinet heeft geen andere signalen ontvangen. Wel ziet het kabinet een discussie over gehanteerde terugverdientijden door batterijaanbieders. Thuisbatterijen worden nu via commerciële partijen met name ingezet voor handel op de elektriciteitsmarkten, omdat dit het hoogste rendement oplevert. Aanbieders van thuisbatterijen adverteren met terugverdientijden van 4 tot 5 jaar. Veel aanbieders trekken in hun aannames de huidige inkomsten van handel op elektriciteitsmarkten door naar de komende jaren. De elektriciteitsmarkten zijn echter volop in ontwikkeling, en toekomstige inkomsten en de terugverdientijd zijn onzeker. De kans bestaat dat, naarmate er meer (grootschalige) batterijen en andere flexibiliteitsopties worden ingezet voor handel op elektriciteitsmarkten, de prijzen op o.a. de onbalansmarkt minder sterk fluctueren, waardoor het rendement op een thuisbatterij afneemt. De ACM heeft in dit licht op 16 december jl. een bericht gepubliceerd waarin ze consumenten waarschuwt voor onduidelijke reclames over thuisbatterijen. Dit omvat onduidelijkheden over de terugverdientijd en koopvoorwaarden die beloofd worden bij telefonische verkoop of verkoop via (sociale) media.
Hoeveel bedrijven zijn er momenteel actief op de markt voor thuisbatterijen?
Branchevereniging Energy Storage Nederland (ESNL) geeft aan dat er 27 partijen bij hen zijn aangesloten die gemarkeerd zijn als thuisbatterijpartij. Dit omvat ook producenten en installateurs. Verscheidene aanbieders produceren de batterijen niet zelf, maar kopen deze vaak in bij een Chinese leverancier en voorzien ze van hun eigen software. Hieronder vallen ook kleine onbekende merken met een zeer beperkt volume. Vermoedelijk zijn de meeste van dergelijke aanbieders niet lid van de genoemde branchevereniging. ESNL schat in dat er tenminste tientallen bedrijven actief zijn op de markt voor thuisbatterijen.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) momenteel met betrekking tot de markt voor thuisbatterijen? Is er bijvoorbeeld, na de ervaringen in de zonnepanelenmarkt waarin veel cowboys actief waren, een verhoogd toezicht?
De ACM houdt toezicht op deze markt op basis van onder meer het algemene consumentenrecht, net als op andere terreinen. Bij telemarketing baseert de ACM haar toezicht ook op de Telecommunicatiewet. De ACM maakt op basis van haar prioriteringsbeleid zelf de keuze of ze een onderzoek start, dit baseert zij mede op de meldingen die ze binnenkrijgt over problemen in de markt.
De ACM heeft op 16 december jl. gewaarschuwd voor onduidelijke reclames voor thuisbatterijen. De ACM raadt af om zomaar via een ongevraagd verkooptelefoontje of advertentie via (sociale) media een thuisbatterij aan te schaffen.
Heeft de ACM meer instrumenten nodig om schimmige verkoop in de markt voor thuisbatterijen te voorkomen?
De ACM heeft verschillende instrumenten om te kunnen handhaven. De ACM kan ingrijpen op basis van het algemene consumentenrecht, bijvoorbeeld in het geval dat de verkoper niet alle of misleidende informatie geeft. In dat geval kan de ACM bijvoorbeeld een boete of een last onder dwangsom opleggen. Bij telemarketing kan de ACM ook optreden op basis van de Telecommunicatiewet als verkopers geen geldige toestemming van de consument hebben om te mogen bellen. Zie ook het antwoord op vraag 9. De huidige instrumenten lijken op dit moment voldoende om te handhaven.
Is het toegestaan om een gekoppeld contract voor een lease-thuisbatterij en voor energie te verkopen?
Consumenten krijgen energie geleverd door een vergunninghoudende energieleverancier op basis van een leveringsovereenkomst. De inhoud van deze leveringsovereenkomst moet voldoen aan diverse voorwaarden. Het is toegestaan om energie op basis van een leveringsovereenkomst te leveren en daaraan een contract voor een lease-thuisbatterij te koppelen. Wel moet daarbij altijd duidelijk zijn met wie de consument het contract afsluit. Bovendien heeft de consument het recht om de leveringsovereenkomst voor energie voortijdig op te zeggen, maar moet daar mogelijk wel een opzegvergoeding voor betalen (als het om een leveringsovereenkomst met vaste tarieven voor bepaalde tijd gaat).
Is het toegestaan om een thuisbatterij te verkopen die niet meer werkt zonder dat daar een ander contract aan gekoppeld is, zoals een energiecontract?
Een consument is vrij een leveringsovereenkomst te sluiten met een energieleverancier van zijn keuze. Hij mag dus niet gedwongen worden te kiezen voor een specifieke leverancier en moet ook te allen tijde een gesloten leveringscontract kunnen opzeggen. Op de leveringsovereenkomst zijn voorts de artikelen 236 en 237 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, wat betekent dat de overeenkomst kan worden vernietigd bij een vermoeden van een onredelijk bezwarend beding. Dit houdt in een vermoeden dat de overeenkomst onredelijk benadelend is voor de tegenpartij, in dit geval de consument.
Is het toegestaan om leasecontracten van 15 jaar te verkopen?
Er geldt geen wettelijke maximale looptijd voor leaseovereenkomsten. Op een huur- of leaseovereenkomst zijn de algemene regels van het overeenkomstenrecht van toepassing. Daarnaast gelden voor de huurovereenkomst ook de bepalingen uit Titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder kan ook de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing zijn. Huur en private lease van roerende zaken zijn in beginsel uitgezonderd van de Wft (artikel 1:20, eerste lid, onder c, Wft). Financial lease (huurkoop) waarbij de consument aan het eind van de looptijd van het contract eigenaar wordt, valt wel onder de reikwijdte van de Wft. Na implementatie van de herziene richtlijn consumentenkrediet (2023/2225), welke regels na november 2026 van toepassing zullen zijn, zullen huur- of leaseovereenkomsten met een optie tot koop niet langer zijn uitgezonderd van de Wft.
Voor het aanbieden van krediet aan consumenten is een vergunning van de AFM vereist. In beginsel gelden ook de regels van consumentenkrediet in de Wft en de regels voor consumentenkredietovereenkomsten in boek 7, Titel 2a, BW. Zo dient de financiële positie van de consument in kaart te worden gebracht om te beoordelen of de consument aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Verder dient de kredietverstrekker aan de consument informatie te geven over het krediet, bijvoorbeeld over het soort krediet, het bedrag, de looptijd en de voorwaarden. In het BW is onder meer opgenomen wat een consumentenkredietovereenkomst inhoudt en welke rechten en plichten een consument heeft.
Daarnaast kunnen er volgens de AFM aanwijzingen zijn dat een overeenkomst waarin geen verplichting tot koop staat opgenomen, wel kwalificeert als huurkoop. In dat geval gelden tevens de bepalingen uit boek 7a, titel 5 A, afdeling 2, BW. Toezichthouder AFM kan handhavend optreden bij overtreding van de regels inzake consumentenkrediet. De ACM kan bij overtreding van het algemene consumentenrecht ingrijpen, bijvoorbeeld door boetes op te leggen.
Of handhaving aan de orde is, is aan de toezichthoudende instanties.
Zal met het ingaan van de Energiewet de telefonische verkoop van thuisbatterijen aan banden worden gelegd? Zo nee, hoe kunt u dit regelen?
Telefonische verkoop is momenteel alleen toegestaan als een consument hier vooraf toestemming voor heeft gegeven, tenzij er sprake is van een klantrelatie. Na de wijziging van de Telecommunicatiewet zullen bestaande en voormalige klanten niet meer zonder voorafgaande toestemming ongevraagd telefonisch mogen worden benaderd met een commercieel doeleinde. Dit geldt ook voor de verkoop van thuisbatterijen. De ACM houdt toezicht op de nieuwe regels en kan handhaven als dat nodig is.
Kunt u toezeggen om partijen als de Consumentenbond, Woonbond en Vereniging Eigen Huis te betrekken wanneer u stappen onderneemt in de markt voor thuisbatterijen?
Er wordt momenteel samen met de sector gekeken naar een goede inpassing van thuisbatterijen. Het kabinet zal bij de uitwerking het noodzakelijke overleg voeren met belanghebbende partijen, waaronder bovengenoemde partijen.