Het antwoord op vragen over het bericht over het visumbeleid door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
In de bevindingen van Privacy Management Partners (PMP), in paragraaf 3.3, wordt gesteld dat «Of er bias in het algoritme zit, kunnen wij zonder nader statistisch validatieonderzoek niet vaststellen» en vervolgens «Mits er geen bias blijkt te zitten in het algoritme, achten wij het IOB/KVV-proces behoorlijk in de zin van de AVG», heeft u naar aanleiding van het PMP-rapport een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren op het algoritme dat wordt gebruikt in het Informatie Ondersteund Beslissen/Kort Verblijf Visa-proces (IOB/KVV-proces)?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren en toetst daarnaast ook nog op andere wijze of zich bij de toepassing van het Informatie Ondersteund Beslissen (IOB) mogelijk vormen van bias voordoen. In zijn algemeenheid kunnen biases op twee manieren optreden: (i) in de wijze waarop beslismedewerkers gebruik maken van het door middel van IOB gegenereerd ondersteunend behandeladvies; en (ii) in het algoritme zelf.
Ad i) De eventuele bias in het gebruik van het ondersteunend behandeladvies wordt sinds de toepassing van IOB bij visumaanvragen door het ministerie gemonitord. Er zijn diverse maatregelen genomen om de beslismedewerkers te trainen op het gebruik van de informatie afkomstig van dit instrument. In dit kader vindt wekelijks een kwaliteitstoets plaats op basis van een selectie van de die week afgehandelde visumaanvragen. Afwijkingen van de benchmark worden met beslismedewerkers besproken en geëvalueerd. Het ministerie gebruikt daarnaast dashboards waarin het percentage honoreringen en weigeringen van visa volgend op de drie mogelijke IOB-adviezen2 wordt gevolgd, en waarbij wordt aangegeven welke trends hierbij waarneembaar zijn. De ontwikkeling in de trends laat zien dat de weigeringspercentages voor de fast track (redelijk) stabiel blijven en dat het weigeringspercentage voor de intensive track sinds 2017 is afgenomen – van bijna 56% naar ongeveer 33%. Dit duidt erop dat het onderliggende algoritme van de profielen niet leidt tot een mechanisme dat uitmondt in steeds hogere weigeringspercentages op de intensive tracks.
In dit verband heeft het ministerie reeds in 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de tracks op het besluit van de visumbeslismedewerkers. Hoewel de tracks slechts een indicatie geven voor de te verwachten intensiteit van behandeling van een visumaanvraag (en dus niet over de strekking van de te nemen beslissing), is het niet ondenkbaar dat een beslismedewerker wordt beïnvloed door de tracks (confirmation bias). Dit zou een ongewenst effect zijn van het IOB.
Naar aanleiding van het advies uit het PMP rapport is dit onderzoek3 onlangs herhaald. Centrale vraagstelling van dit onderzoek luidde: «In hoeverre heeft labelingvan visumaanvragen invloed op de uitkomsten van visumbeslissingen die worden genomen door beslismedewerkers?» Hierbij is als werkhypothese gesteld dat labelingvan visumaanvragen deze uitkomsten beïnvloedt. Bij het experiment werden zes fictieve casussen voorzien van verschillende labels (fast, regular en intensive) en voorgelegd aan verschillende groepen van in totaal 42 beslismedewerkers. Aan hen werd de volgende vraag gesteld: hoe zou jij op deze visumaanvraag beslissen en hoe zeker ben je over jouw beslissing?
Uit de resultaten van het onderzoek (bijgevoegd) bleek, statistisch onderbouwd, dat het label geen invloed had op de genomen beslissing. Er was ook geen significant verschil in de gemiddelde zekerheidsscore voor de drie tracks.
Ad ii) Voor het statistische onderzoek naar een mogelijke bias in het algoritme zijn twee externe en onafhankelijke partijen benaderd.
Het ministerie heeft in eerste instantie het Rijks ICT Gilde (RIG) een opdracht verstrekt om een dergelijk onderzoek te uit te voeren. Het ministerie heeft het eindrapport van dit instituut om een aantal redenen helaas niet kunnen accepteren.
Door het ministerie was gevraagd te onderzoeken of er sprake was van een bias in het algoritme. Het RIG is afgeweken van de door BZ gestelde onderzoeksvraag en heeft zich in haar onderzoek gericht op een mogelijke bias tussen het BAO profiel en de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker. Dit onderdeel van het proces wordt echter door BZ zelf al voortdurend gemonitord.
Verder zijn er, om een mogelijke bias te meten, aannames gedaan die niet stroken met de feitelijke werkwijze van de BAO/IOB. Zo werd gesteld dat de door deze applicatie geadviseerde track weergeeft of een KVV-aanvraag bonafide (fast track) of malafide (intensive track) is en respectievelijk dus goed- of afgekeurd zou moeten worden. Dit is niet juist; de geadviseerde track zegt hier niets over. Een track heeft alleen betrekking op de te verwachten intensiteit van het dossieronderzoek en geeft geen duiding aan het uiteindelijke besluit. Indien een track wel leidend zou worden komt dat in feite neer op een vorm van automatische besluitvorming waarvan BZ juist expliciet wil wegblijven en waarvoor de BAO dus ook niet ontwikkeld is. Daar komt bij dat het advies uit de BAO/IOB sowieso niet aangevoerd kan en mag worden als weigeringsgrond voor een visum. Deze gronden zijn limitatief vastgelegd in de EU-Visumcode
Het RIG concludeerde bovendien dat het feit dat beslissingen op visumaanvragen niet in lijn zijn met het track-advies zou kunnen duiden op een confirmation bias bij de beslismedewerker. Dat is niet het geval; uit het feit dat de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker niet 1-op-1 een samenvalt met het advies uit de BAO/IOB, blijkt dat de beslismedewerker niet blind vaart op dat advies.
Tot slot wordt in het rapport van het RIG de werkwijze van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vergeleken met de werkwijze van het Verenigd Koninkrijk. Die werkwijze is echter fundamenteel anders en bij de ontwikkeling van de BAO/IOB is hier destijds juist bewust van afgeweken. Zo wordt, anders dan in het Verenigd Koninkrijk, het gegeven nationaliteit nooit als enige gegeven gebruikt voor de profielen, maar altijd in combinatie met andere kenmerken en informatie.
Vanwege het tekort schietende rapport van RIG heeft het ministerie een andere externe partij, i.c. het Canadese SigmaRed Technologies4, verzocht een onderzoek te doen naar een eventuele biasin het bij het IOB gebruikte algoritme. Voor een goede vergelijking is voor dit onderzoek een soortgelijke dataset gehanteerd zoals eerder door het RIG5. SigmaRed meet in haar aanpak in hoeverre er statistische afwijken zijn tussen de historische data die voor IOB worden gebruikt en de uitkomst in de vorm van een handeladvies. In dit verband gaat zij ook in op al dan niet toepasbare metrics (statistische meetmethoden) die een eventuele bias kunnen vaststellen6.
De conclusie van SigmaRed is dat er geen sprake is van onevenredige discriminatie op basis van leeftijd, burgerlijke staat, geslacht of nationaliteit. Alleen bij aanvragen met een Jemenitische nationaliteit (0,121% van alle aanvragen) werd geconstateerd dat deze een ongelijksoortige vertegenwoordiging in de profielen hebben ten opzichte van het aantal aanvragen7. Uit nadere analyse blijkt dit een verklaarbare afwijking8. Voor de overige nationaliteiten werd geen bias vastgesteld, ondanks het feit dat sommige nationaliteiten op basis van historische gegevens meer vertegenwoordigd zijn in de intensive track.
SigmaRed heeft als aanbevelingen dat het ministerie experimentele studies uitvoert naar de relatie tussen het behandeladvies en de beslissing van de beslismedewerker. Dit komt overeen met een advies van het RIG. Dit is inmiddels geschied in de vorm van een vervolgonderzoek van een eerder onderzoek uit 2019 (zie hierboven en bijgevoegd). Daarnaast beveelt SigmaRed aan om een continue monitoringsfunctie in te bouwen in de werkwijze van het IOB. De IOB werkwijze wordt daarom aangevuld met een continue modelbewaking, waarbij potentiële verkeerde classificaties van het IOB adequaat worden geïdentificeerd.
Indien u een bias-toets heeft laten uitvoeren, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek en kunt u dit statistisch validatieonderzoek delen met de Tweede Kamer? Indien geen bias-toets is uitgevoerd, hoe kunt u in Antwoord 11 stellen dat «In de adviezen wordt geconcludeerd dat de inzet van dit risicomodel voldoet aan de eisen die de relevante wet- en regelgeving daaraan stellen»?
Zie antwoord vraag 1.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
Het antwoord op vragen over het bericht over het visumbeleid door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
In de bevindingen van Privacy Management Partners (PMP), in paragraaf 3.3, wordt gesteld dat «Of er bias in het algoritme zit, kunnen wij zonder nader statistisch validatieonderzoek niet vaststellen» en vervolgens «Mits er geen bias blijkt te zitten in het algoritme, achten wij het IOB/KVV-proces behoorlijk in de zin van de AVG», heeft u naar aanleiding van het PMP-rapport een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren op het algoritme dat wordt gebruikt in het Informatie Ondersteund Beslissen/Kort Verblijf Visa-proces (IOB/KVV-proces)?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren en toetst daarnaast ook nog op andere wijze of zich bij de toepassing van het Informatie Ondersteund Beslissen (IOB) mogelijk vormen van bias voordoen. In zijn algemeenheid kunnen biases op twee manieren optreden: (i) in de wijze waarop beslismedewerkers gebruik maken van het door middel van IOB gegenereerd ondersteunend behandeladvies; en (ii) in het algoritme zelf.
Ad i) De eventuele bias in het gebruik van het ondersteunend behandeladvies wordt sinds de toepassing van IOB bij visumaanvragen door het ministerie gemonitord. Er zijn diverse maatregelen genomen om de beslismedewerkers te trainen op het gebruik van de informatie afkomstig van dit instrument. In dit kader vindt wekelijks een kwaliteitstoets plaats op basis van een selectie van de die week afgehandelde visumaanvragen. Afwijkingen van de benchmark worden met beslismedewerkers besproken en geëvalueerd. Het ministerie gebruikt daarnaast dashboards waarin het percentage honoreringen en weigeringen van visa volgend op de drie mogelijke IOB-adviezen2 wordt gevolgd, en waarbij wordt aangegeven welke trends hierbij waarneembaar zijn. De ontwikkeling in de trends laat zien dat de weigeringspercentages voor de fast track (redelijk) stabiel blijven en dat het weigeringspercentage voor de intensive track sinds 2017 is afgenomen – van bijna 56% naar ongeveer 33%. Dit duidt erop dat het onderliggende algoritme van de profielen niet leidt tot een mechanisme dat uitmondt in steeds hogere weigeringspercentages op de intensive tracks.
In dit verband heeft het ministerie reeds in 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de tracks op het besluit van de visumbeslismedewerkers. Hoewel de tracks slechts een indicatie geven voor de te verwachten intensiteit van behandeling van een visumaanvraag (en dus niet over de strekking van de te nemen beslissing), is het niet ondenkbaar dat een beslismedewerker wordt beïnvloed door de tracks (confirmation bias). Dit zou een ongewenst effect zijn van het IOB.
Naar aanleiding van het advies uit het PMP rapport is dit onderzoek3 onlangs herhaald. Centrale vraagstelling van dit onderzoek luidde: «In hoeverre heeft labelingvan visumaanvragen invloed op de uitkomsten van visumbeslissingen die worden genomen door beslismedewerkers?» Hierbij is als werkhypothese gesteld dat labelingvan visumaanvragen deze uitkomsten beïnvloedt. Bij het experiment werden zes fictieve casussen voorzien van verschillende labels (fast, regular en intensive) en voorgelegd aan verschillende groepen van in totaal 42 beslismedewerkers. Aan hen werd de volgende vraag gesteld: hoe zou jij op deze visumaanvraag beslissen en hoe zeker ben je over jouw beslissing?
Uit de resultaten van het onderzoek (bijgevoegd) bleek, statistisch onderbouwd, dat het label geen invloed had op de genomen beslissing. Er was ook geen significant verschil in de gemiddelde zekerheidsscore voor de drie tracks.
Ad ii) Voor het statistische onderzoek naar een mogelijke bias in het algoritme zijn twee externe en onafhankelijke partijen benaderd.
Het ministerie heeft in eerste instantie het Rijks ICT Gilde (RIG) een opdracht verstrekt om een dergelijk onderzoek te uit te voeren. Het ministerie heeft het eindrapport van dit instituut om een aantal redenen helaas niet kunnen accepteren.
Door het ministerie was gevraagd te onderzoeken of er sprake was van een bias in het algoritme. Het RIG is afgeweken van de door BZ gestelde onderzoeksvraag en heeft zich in haar onderzoek gericht op een mogelijke bias tussen het BAO profiel en de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker. Dit onderdeel van het proces wordt echter door BZ zelf al voortdurend gemonitord.
Verder zijn er, om een mogelijke bias te meten, aannames gedaan die niet stroken met de feitelijke werkwijze van de BAO/IOB. Zo werd gesteld dat de door deze applicatie geadviseerde track weergeeft of een KVV-aanvraag bonafide (fast track) of malafide (intensive track) is en respectievelijk dus goed- of afgekeurd zou moeten worden. Dit is niet juist; de geadviseerde track zegt hier niets over. Een track heeft alleen betrekking op de te verwachten intensiteit van het dossieronderzoek en geeft geen duiding aan het uiteindelijke besluit. Indien een track wel leidend zou worden komt dat in feite neer op een vorm van automatische besluitvorming waarvan BZ juist expliciet wil wegblijven en waarvoor de BAO dus ook niet ontwikkeld is. Daar komt bij dat het advies uit de BAO/IOB sowieso niet aangevoerd kan en mag worden als weigeringsgrond voor een visum. Deze gronden zijn limitatief vastgelegd in de EU-Visumcode
Het RIG concludeerde bovendien dat het feit dat beslissingen op visumaanvragen niet in lijn zijn met het track-advies zou kunnen duiden op een confirmation bias bij de beslismedewerker. Dat is niet het geval; uit het feit dat de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker niet 1-op-1 een samenvalt met het advies uit de BAO/IOB, blijkt dat de beslismedewerker niet blind vaart op dat advies.
Tot slot wordt in het rapport van het RIG de werkwijze van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vergeleken met de werkwijze van het Verenigd Koninkrijk. Die werkwijze is echter fundamenteel anders en bij de ontwikkeling van de BAO/IOB is hier destijds juist bewust van afgeweken. Zo wordt, anders dan in het Verenigd Koninkrijk, het gegeven nationaliteit nooit als enige gegeven gebruikt voor de profielen, maar altijd in combinatie met andere kenmerken en informatie.
Vanwege het tekort schietende rapport van RIG heeft het ministerie een andere externe partij, i.c. het Canadese SigmaRed Technologies4, verzocht een onderzoek te doen naar een eventuele biasin het bij het IOB gebruikte algoritme. Voor een goede vergelijking is voor dit onderzoek een soortgelijke dataset gehanteerd zoals eerder door het RIG5. SigmaRed meet in haar aanpak in hoeverre er statistische afwijken zijn tussen de historische data die voor IOB worden gebruikt en de uitkomst in de vorm van een handeladvies. In dit verband gaat zij ook in op al dan niet toepasbare metrics (statistische meetmethoden) die een eventuele bias kunnen vaststellen6.
De conclusie van SigmaRed is dat er geen sprake is van onevenredige discriminatie op basis van leeftijd, burgerlijke staat, geslacht of nationaliteit. Alleen bij aanvragen met een Jemenitische nationaliteit (0,121% van alle aanvragen) werd geconstateerd dat deze een ongelijksoortige vertegenwoordiging in de profielen hebben ten opzichte van het aantal aanvragen7. Uit nadere analyse blijkt dit een verklaarbare afwijking8. Voor de overige nationaliteiten werd geen bias vastgesteld, ondanks het feit dat sommige nationaliteiten op basis van historische gegevens meer vertegenwoordigd zijn in de intensive track.
SigmaRed heeft als aanbevelingen dat het ministerie experimentele studies uitvoert naar de relatie tussen het behandeladvies en de beslissing van de beslismedewerker. Dit komt overeen met een advies van het RIG. Dit is inmiddels geschied in de vorm van een vervolgonderzoek van een eerder onderzoek uit 2019 (zie hierboven en bijgevoegd). Daarnaast beveelt SigmaRed aan om een continue monitoringsfunctie in te bouwen in de werkwijze van het IOB. De IOB werkwijze wordt daarom aangevuld met een continue modelbewaking, waarbij potentiële verkeerde classificaties van het IOB adequaat worden geïdentificeerd.
Indien u een bias-toets heeft laten uitvoeren, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek en kunt u dit statistisch validatieonderzoek delen met de Tweede Kamer? Indien geen bias-toets is uitgevoerd, hoe kunt u in Antwoord 11 stellen dat «In de adviezen wordt geconcludeerd dat de inzet van dit risicomodel voldoet aan de eisen die de relevante wet- en regelgeving daaraan stellen»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
De illegale undercover onderzoeken bij moskeeën |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Marieke Koekkoek (D66), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Stephan van Baarle (DENK), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie van Sociale Zaken deed ook geheim onderzoek naar moskeeën»?1
Ja.
Waarom negeert u het advies van de Landsadvocaat om de burgers over wie illegaal informatie is verzameld persoonlijk daarover te informeren? Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning die u in uw brief geeft dat de undercover onderzoeken «onbedoeld [hebben] bijgedragen aan stigmatisering van grote groepen moslims die hier niets mee te maken hebben»?2
Recent heb ik u geïnformeerd over het traject gericht op het herstel van het vertrouwen van de islamitische gemeenschappen in de overheid. Ook voor mij vormde dit traject aanleiding om stil te staan bij de rol van het Ministerie van SZW richting de moslimgemeenschappen de afgelopen jaren.
Gemeenten en gemeenschappen werden door mijn ministerie geadviseerd om verbinding te leggen met elkaar zodat in tijden van zorg er snel geschakeld kon worden. SZW heeft in dit verband toen beelden opgehaald over personen en organisaties om het sociaal-maatschappelijk perspectief, interdepartementaal, in te brengen op veiligheidsonderwerpen. Ook is er een aantal onderzoeken uitgevoerd. In dit kader heeft SZW persoonsgegevens verwerkt. Hier had en heeft SZW echter geen juridische grondslag voor. Dit had niet mogen gebeuren.
Naar aanleiding van de recente artikelen in de NRC is contact geweest tussen mijn departement en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). In dit gesprek zijn de afwegingen aan bod gekomen die ten grondslag lagen aan het proces zoals geschetst in de brief «Herstel vertrouwen tussen de overheid en de moslimgemeenschappen».4
Mijn medewerkers hebben de afgelopen anderhalf jaar ingezet op de ontwikkeling van een werkwijze waarbij het uitgangspunt was het proactief benaderen van mensen van wie onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt. Zij hebben de inschatting gemaakt dat het daarbij niet mogelijk is om voor het merendeel van de betrokkenen betrouwbare contactgegevens te achterhalen.
De Landsadvocaat benadrukt in zijn advies dat zekerheid dient te bestaan over de contactgegevens van de te informeren personen, opdat voorkomen wordt dat correspondentie naar verkeerde adressen wordt gezonden. Omdat het risico bestond dat de informatie bij de verkeerde adressen terecht zou kunnen komen en het bovendien een nieuwe verwerking van persoonsgegevens is om (online) achter contactgegevens te komen, is besloten om deze personen niet persoonlijk te informeren. Van daaruit is besloten om één lijn te trekken richting alle betrokkenen.
Naar aanleiding van gesprekken met de AP is bovenstaande werkwijze heroverwogen. De AP staat op het standpunt dat SZW zich maximaal moet inspannen om van wie geen betrouwbare contactgegevens beschikbaar zijn, gegevens te achterhalen opdat mensen geïnformeerd worden. Mijn ministerie zal daarom die mensen actief informeren, van wie betrouwbare contactgegevens voor handen zijn. Dit betekent dat wij zelf moeten beschikken over de betreffende contactgegevens of contactgegevens moeten kunnen vinden zonder tussenkomst van anderen. We zullen geen buitenstaanders vragen om ons contactgegevens te verstrekken. Er blijft een groep over die wij niet kunnen bereiken omdat we geen betrouwbare contactgegevens hebben of kunnen verkrijgen. Mensen die vermoeden voor te komen in onze administratie kunnen bij het ministerie hiernaar informeren, zoals beschreven in de brief5.
Bent u bereid, nu ook de Autoriteit Persoonsgegevens daarop aandringt3, toch het advies op te volgen en iedereen over wie illegaal informatie is verzameld daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens de bijdragen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en verschillende gemeenten aan deze illegale onderzoeken4, de onterechte signalering van Nederlandse moslims in het buitenland5 en de discriminatie van moslims door financiële instellingen?6 Ziet u ook dat hier sprake lijkt van een patroon van wantrouwen waar onschuldige Nederlandse moslims de dupe zijn geworden?
Het kabinet heeft eerder vragen beantwoord en brieven gestuurd over de voorbeelden die u aanhaalt. Tevens hebben verschillende gemeenten, al dan niet via hun gemeenteraden, gereageerd op de eerder verschenen krantenartikelen over de (onrechtmatige) onderzoeken die hebben plaatsgevonden in moskeeën. Zoals ik in mijn brief aangeef herken ik de signalen dat er bij een deel van de Nederlandse moslims een gevoel heerst dat de overheid slechts oog heeft voor problemen (vaak gerelateerd aan veiligheidsvraagstukken) binnen hun gemeenschappen, en niet voor positieve ontwikkelingen. Het rapport van Perron14 beschrijft dat veel ambtenaren worstelden met onvoldoende kennis over verschillende moslimgemeenschappen en daardoor deze groepen teveel benaderden vanuit een veiligheidsperspectief. Daarnaast wordt problematiek die in de kern enkelen of specifieke groepen aan gaat, het probleem gemaakt van een hele gemeenschap. Dit moet anders: ik investeer in een structurele dialoog tussen overheid en de verschillende gemeenschappen in Nederland op basis van wederzijds vertrouwen.9
Deelt u de duiding van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat hier sprake is van een «patroon van achterdochtig overheidshandelen richting moslims»?
Moslimdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Helaas is gebleken dat moslimdiscriminatie ook binnen de (Rijks-)overheid voor komt. Het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme richt zich op het versterken van de aanpak tegen discriminatie en racisme.10 De Staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft als onderdeel van haar opdracht, ook discriminatie en racisme door de overheid te bezien.11
Wanneer komt het aangekondigde bredere onderzoek naar moslimdiscriminatie? Kunt u er zorg voor dragen dat daarbij expliciet aandacht is voor moslimdiscriminatie vanuit overheidsinstanties?
Ik ben op dit moment bezig met de Europese aanbesteding van het aangekondigde nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie. Dit onderzoek richt zich op waar en hoe moslims discriminatie ervaren en welke aanvullende effectieve maatregelen mogelijk zijn. Voor de aanbesteding heb ik als eerste richtlijn een aantal domeinen meegegeven als arbeidsmarkt, zorg, wonen en financiële dienstverlening. Binnen die domeinen kan de rol van verschillende partijen worden meegenomen, waaronder ook die van de overheid. De daadwerkelijke inhoud van het onderzoek moet nog vorm krijgen. Het onderzoek zal 1 december 2023 starten. Ik verwacht de resultaten eind 2024.
Als vermeld onder 5. heeft de Staatscommissie Discriminatie en Racisme uitdrukkelijk aandacht voor discriminatie door de overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat «Inburgering en integratie» op 27 september 2023?
Ja.
De RAM database bij de belastingdienst |
|
Nicole Temmink , Pieter Omtzigt (NSC), Caroline van der Plas (BBB), Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heet u kennisgenomen van de publicatie «Belastingdienst verzamelde op grote schaal persoonlijke gegevens, ook op sociale media»?1
Ja.
Herinnert u zich dat ik in 2018 vroeg of er nog Privacy Impact Assessment gedaan waren bij de Belastingdienst in 2017? Waarom werd Privacy Impact Assessment van Risico Analyse Model (RAM), die nu in 2017 gedaan blijkt te zijn, toen niet naar boven?
Ja, mijn voorganger heeft uw vragen beantwoord in de Kamerbrief die op 6 juni 2018 aan uw Kamer is gestuurd2. Hierin is aangegeven dat de Belastingdienst heeft geïnventariseerd hoeveel PIA’s formeel zijn afgehandeld door de organisatie, dus inclusief vaststelling door de toenmalige CIO. Voor zover nu te herleiden, is destijds daarbij geen analyse gemaakt van PIA’s die in ontwikkeling waren maar nog niet formeel vastgesteld waren.
Kunt u een overzicht geven van de keren dat de Kamer onjuist en/of onvolledig is geïnformeerd over het RAM-systeem? (over het bestaan, over het gebruik bij de Belastingdienst/toeslagen, over het gebruik van de Douane, over het aantal mensen dat toegang had, over wat er allemaal geregistreerd werd en meer)
Ik heb uw Kamer meerdere keren geïnformeerd over RAM; in de brieven van 10 maart 20223, 29 maart 20224, 17 mei 20235 en 31 augustus 20236. Zoals ik in mijn brief van 31 augustus jl. heb aangegeven is bij de beantwoording van vragen van het lid Azarkan de Kamer geïnformeerd dat RAM een systeem was van de Belastingdienst dat niet door Toeslagen werd gebruikt. Toeslagen wordt echter wel in de GEB genoemd. Het mogelijke verband tussen RAM en Toeslagen wordt betrokken in het bovengenoemde vervolgonderzoek. Over de uitkomsten van dat onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd. Hierna kunnen conclusies getrokken worden over de wijze waarop de Tweede Kamer is geïnformeerd.
Waarom laat u een onafhankelijk onderzoek doen, terwijl u gewoon de vragen kunt beantwoorden?
Zoals eerder aangegeven in correspondentie met uw Kamer, geven de huidige documenten niet volledig zicht op alle informatie betreffende RAM. Ik vind het daarom van belang dat de vragen die ik heb, maar ook de vragen die uw Kamer heeft gesteld, extern worden onderzocht om daarmee een helder en onafhankelijk beeld over RAM te krijgen. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Kunt u alle vragen die ik in mei 2023 in het schriftelijk overleg gesteld heb gewoon binnen drie weken beantwoorden?2
Zoals ik in de aanbiedingsbrief bij deze vragen heb aangegeven, heb ik er in augustus 2023 voor gekozen om de vragen niet inhoudelijk te beantwoorden omdat ik wil voorkomen dat, op basis van het aangekondigde onderzoek, later blijkt dat de gegeven informatie niet (geheel) juist blijkt. Ik heb nu, op basis van beschikbare informatie, de vragen alsnog zo goed als mogelijk beantwoord. Ik wil daarbij benadrukken dat pas na het externe onderzoek en het onderzoek door de AP definitieve antwoorden gegeven kunnen worden. De antwoorden van vragen uit het Schriftelijk Overleg Informatiehuishouding van 21 juni jl. over RAM zijn te vinden in bijlage 1.
Kunt u per ommegaande de memo’s over RAM en «database auto», die de top van Belastingdienst en/of de politieke top bereikt hebben sinds 2015 aan de Kamer doen toekomen aangezien u al 15 weken de tijd gehad heeft om die te verzamelen?
Inmiddels heeft een eerste zoekslag naar relevante informatie plaatsgevonden. De gevonden documenten zijn in bijlage 2 bijgevoegd. Ten aanzien van de documenten die betrekking hebben op RAM is van belang om te benadrukken dat deze zoekslag enkel betrekking heeft op de stukken die door het directieteam van de Belastingdienst zijn besproken en zijn opgenomen in «Digidoc», het centrale systeem voor stukkenstroom en archivering daarvan binnen het Ministerie van Financiën. Daarnaast kan ook relevante informatie op netwerkschijven en in mailboxen van de top van de Belastingdienst staan. Deze vervolgzoekslag vergt een met meer waarborgen omklede procedure die meer tijd kost. Als deze zoekslag is afgerond zal ik deze documenten naar uw Kamer toesturen. Deze zoekslag is ook van belang voor het externe onderzoek, zodat ook de onderzoekers de beschikking krijgen over deze informatie. De documenten ten aanzien van de memo’s over «database auto» zijn te vinden in bijlage 4.
Kunt u aangeven op welke punten de Belastingdienst zich bij deze RAM database niet aan de wet gehouden heeft?
Deze vraag kan ik op dit moment nog niet beantwoorden zonder de uitkomsten van het externe onderzoek. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na het toeslagenschandaal, na de zwarte lijsten, er weer een dossier is waar de Belastingdienst zich jarenlang niet aan de wet gehouden heeft en de Kamer jarenlang niet geïnformeerd is?
Ik heb in de stand-van-zakenbrief van 31 augustus jl. aangegeven dat ik tezamen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heb besloten dat er een ander onderzoek naar RAM nodig is. Ik blijf namelijk van mening dat een extern onderzoek noodzakelijk is om helderheid te krijgen over de informatievoorziening rond RAM zodat ik uw Kamer hierover goed kan informeren. Ik wil graag dit onderzoek afwachten voordat ik hier verder op kan antwoorden. Ik probeer uw Kamer zo goed mogelijk hierover te informeren.
Is het voor mij als Kamerlid mogelijk om de Belastingdienst op democratische wijze te controleren? Zo ja, hoe?
Zoals ik in mijn brief van 17 mei jl. heb aangegeven is niet uit te sluiten dat in de toekomst nog andere applicaties of lijsten worden ontdekt met persoonsgegevens waarvan niet gelijk duidelijk is dat deze aantoonbaar voldoen aan de vereisten van het privacyrecht. Ook dit laat weer de noodzaak zien dat de informatiehuishouding binnen de Belastingdienst verbeterd moet worden. De Belastingdienst heeft daarvoor een meerjarig actieplan opgesteld. Als nieuwe lijsten of applicaties gevonden worden die niet aan het privacyrecht voldoen en hier gevolgen aan zitten voor burgers en bedrijven, wordt de Tweede Kamer hierover uiteraard geïnformeerd worden, zodat u de Belastingdienst op een democratische wijze kunt controleren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Dit is niet gelukt binnen twee weken.
Het bericht dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u reflecteren op het gegeven dat AI-sites teksten van nieuwsmedia gebruiken, zonder daar bronvermelding aan toe te voegen?1
Als ik de vraag zo mag interpreteren dat de vraagstellers zich zorgen maken dat het ontbreken van bronvermelding bij AI gegenereerde tekst kan zorgen voor de verspreiding van onder andere mis- en desinformatie, dan deel ik die zorg. De verspreiding van mis- en desinformatie kan verminderen door correcte bronvermelding, aangezien dit de lezer en factcheckers in staat stelt om de herkomst en betrouwbaarheid van informatie te kunnen controleren en beoordelen. Daarom vind ik het van belang dat AI-sites en andere generatieve artificiële intelligentie bronnen correct vermelden.
Het is een andere vraag of de ontwikkelaars van generatieve artificiële intelligentie op grond van het auteursrecht ook verplicht zijn om te melden met welke werken van letterkunde, wetenschap of kunst de generatieve artificiële intelligentie is getraind. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet bevat een definitie van tekst- en datamining. Onder «tekst- en datamining» wordt verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren, zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. Die definitie, die op de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt is gebaseerd, is zo ruim geformuleerd dat daaronder naar het zich laat aanzien ook het trainen van artificieel intelligente applicaties met teksten van nieuwsmedia kan ressorteren. Het geven van een authentieke interpretatie is echter niet aan mij, maar uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden. Artikel 15o van de Auteurswet regelt in lijn met de voornoemde richtlijn dat het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in het kader van tekst- en datamining onder twee cumulatieve voorwaarden geen inbreuk maakt op het auteursrecht. Een reproductie is dan dus toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. In de eerste plaats moet degene die de tekst- en datamining verricht rechtmatig toegang hebben tot het werk. In de tweede plaats moet het maken van zo’n reproductie ten behoeve van tekst- en datamining niet door de makers of zijn rechtverkrijgenden uitdrukkelijk op passende wijze zijn voorbehouden. Bronvermelding is dus geen voorwaarde voor het rechtmatig kunnen maken van een reproductie in het kader van tekst- en datamining.
Momenteel wordt in de Europese Unie onderhandeld over een Europese AI-verordening. Binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening is onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een verplichting voorgesteld om aan te geven of de AI-systemen zijn getraind met auteursrechtelijk beschermde werken. Het gaat om een eigenstandige verantwoordingsbepaling die de auteursrechtelijke uitzondering inzake tekst- en datamining nadrukkelijk onverlet laat. Het niet naleven van zo’n eigenstandige verantwoordingsbepaling zou, als die bepaling in de verordening zou worden opgenomen, een onrechtmatige daad kunnen opleveren.
In hoeverre klopt het geschetste beeld dat u het standpunt is toegedaan dat een uitzonderingsbepaling uit de Auteurswet geldt voor hetscrapen(tekst- en datamining) van nieuwsartikelen en andere journalistieke content door tech-bedrijven?2
Artikel 15o van de Auteurswet bevat een uitzondering op het auteursrecht voor tekst- en datamining. Die uitzondering kan door iedereen, dus ook door tech-bedrijven, worden ingeroepen, mits de twee voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van de uitzondering worden gesteld. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, moet degene die zich op de beperking beroept in de eerste plaats op rechtmatige wijze toegang tot het auteursrechtelijk beschermde werk hebben verkregen. In de tweede plaats moet de rechthebbende het maken van een kopie van het werk ten behoeve van tekst- en datamining niet uitdrukkelijk op passende wijze hebben voorbehouden.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat hier een andere kijk op heeft en vindt dat het scrapen van auteursrechtelijk beschermd werk niet is toegestaan? Hoe verklaart u deze verschillende visies?
Van een andere kijk op de zaak of een verschil van inzicht tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en mij is geen sprake. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft opgemerkt dat het auteursrecht onverkort geldt met betrekking tot tekst- en datamining. Het auteursrecht kent de hoofdregel dat voor het maken van een reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst in beginsel telkens voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden is benodigd. De toestemming is «in beginsel» vereist, want er kan een uitzondering op het auteursrecht van toepassing zijn. Een voorbeeld van zo’n uitzondering is artikel 15o van de Auteurswet op grond waarvan het maken van een kopie van werk ten behoeve van tekst- en datamining onder bepaalde voorwaarden is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Als de bij de beantwoording van de eerste twee vragen geduide voorwaarden van artikel 15o van de Auteurswet niet worden gerespecteerd is er alsnog sprake van een inbreuk.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat hetscrapen van artikelen die nieuwsmedia achter een betaalmuur hebben geplaatst in strijd is met de Auteurswet, aangezien ook voor de uitzonderingsbepaling van de Auteurswet een voorwaarde hangt van rechtmatige toegang (dus enkel als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld)?3
De vragenstellers merken terecht op dat alleen een beroep op artikel 15o van de Auteurswet kan worden gedaan als er rechtmatige toegang bestaat tot het werk van letterkunde, wetenschap of kunst dat wordt gereproduceerd in het kader van tekst- en datamining. Dat wil echter niet zeggen dat de bepaling alleen maar kan worden ingeroepen voor tekst- en datamining van werken die online vrij toegankelijk zijn. Ook het scrapen van artikelen die door nieuwsmedia achter een betaalmuur zijn geplaatst, kan onder artikel 15o van de Auteurswet vallen, mits degene die zich op die bepaling beroept rechtmatige toegang tot die artikelen heeft verkregen door daarvoor te betalen. Uiteraard moet ook de andere voorwaarde, dat het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker of zijn rechtverkrijgenden, worden nageleefd. Nieuwsmedia die niet willen dat hun achter een betaalmuur geplaatste artikelen worden gebruikt om artificieel intelligente applicaties te trainen, kunnen dus een daartoe strekkend uitdrukkelijk voorbehoud maken en de gebruikers van die artikelen daarop wijzen bij het verlenen van toegang. Daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Het voorbehoud kan ook in de metadata van de nieuwsartikelen worden opgenomen.
Onderschrijft u de conclusie dat het onbeperkt vergaren en verwerken van journalistieke content achter paywalls door grote techbedrijven ten koste gaat van de exploitatie van rechthebbenden? Acht u het wenselijk dat de marktmacht van grote techbedrijven daardoor wordt vergroot ten koste van traditionele media?
Tegen het onbeperkt kunnen vergaren en verwerken van journalistieke content zijn rechthebbenden beschermd via artikel 15o van de Auteurswet, die makers en hun rechtverkrijgenden in staat stelt daaraan desgewenst paal en perk te stellen, in het bijzonder door hen in de gelegenheid te stellen het auteursrecht uitdrukkelijk op passende wijze voor te behouden. De EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt, waar artikel 15o Auteurswet op is gebaseerd, zal in 2026 worden geëvalueerd.
Vermeldenswaardig is voorts dat recent de Europese Digital Markets Act (DMA) van kracht is geworden die (oneigenlijk) gebruik van data door de allergrootste tech-bedrijven (zogeheten poortwachters) moet beteugelen en tot eerlijker marktgedrag van die bedrijven moet leiden. De DMA heeft als doel concurrentie op digitale markten te versterken en meer keuzevrijheid te bieden aan gebruikers. In september 2023 zijn de eerste poortwachters aangewezen. Deze poortwachters moeten binnen zes maanden aan de verboden en verplichtingen uit de DMA voldoen. De DMA bevat onder andere transparantievereisten en verplichtingen tot het hanteren van eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden voor poortwachters.
Hoe kan de maker van een tekst het recht op reproductie voorbehouden (de tweede voorwaarde voor de uitzonderingsbepaling binnen de Auteurswet)?
Artikel 15o van de Auteurswet schrijft in het voetspoor van de EU-richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt op dit specifieke punt voor dat het auteursrecht door de maker of zijn rechtverkrijgenden niet uitdrukkelijke en passende wijze is voorbehouden zoals door middel van machinaal leesbare middelen bij een online ter beschikking gesteld werk. Uit overweging 18 van de voornoemde richtlijn blijkt dat de rechthebbenden specifiek de rechten om reproducties te maken en opvragingen te verrichten ten behoeve van tekst- en datamining op passende wijze kunnen voorbehouden. Bij content die online voor het publiek beschikbaar is gesteld, wordt het voorbehouden van die rechten enkel als passend beschouwd indien hierbij machinaal leesbare middelen worden gebruikt, waaronder metagegevens en de voorwaarden van een website of een dienst. Het voorbehouden van rechten ten behoeve van tekst- en datamining mag dus geen betrekking hebben op andere vormen van gebruik. In andere gevallen dan online gebruik kan het passend zijn om rechten voor te behouden met behulp van andere middelen, zoals contractuele overeenkomsten of een eenzijdige verklaring. Rechthebbenden moeten maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat indien zij de rechten hebben voorbehouden, dit ook wordt nageleefd. Het geven van een authentieke interpretatie van de uitzondering en daarin opgenomen voorwaarden is uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre de AI Act handvatten biedt om hiertegen op te treden? Wat doet u om het vrijelijk scrapen van nieuwsartikelen aan banden te leggen?
De AI-verordening biedt naar verwachting handvatten om risico’s te voorkomen en te mitigeren die ontstaan door de inzet van AI-systemen die voor een breed scala aan toepassingen kan worden ingezet, de zogeheten General Purpose AI (GPAI), maar lijkt minder geschikt om alle risico’s op schendingen van auteursrecht te adresseren. Hierbij is het wel belangrijk om te vermelden dat de AI-verordening geen afbreuk doet aan het bestaande juridische kader voor het auteursrecht. De Raad en het Europees Parlement hebben voor GPAI een andere aanpak voorgesteld waarover nog overeenstemming moet worden gevonden in de triloog in Brussel. Hiervoor verwijs ik naar de geannoteerde agenda voor de informele Telecomraad.4 Het kabinet vindt het belangrijk dat er eisen worden gesteld GPAI die leiden tot een eerlijke AI-ontwikkelketen. Omdat veel AI wordt ontwikkeld op basis van GPAI, is het noodzakelijk dat andere ontwikkelaars de juiste informatie hebben als ze op een GPAI-systeem voortbouwen. Het kabinet steunt de eis aan aanbieders van GPAI om informatie te geven en ondersteuning te bieden aan aanbieders die voortbouwen op deze GPAI om er een «nieuw» systeem van te maken waardoor ze aan de eisen van de AI-verordening die voor hen gelden kunnen voldoen.
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven, is binnen de triloogonderhandelingen van de AI-verordening onderwerp van discussie of en hoe bij door AI gegenereerd materiaal verantwoording moet worden afgelegd over met welke (auteursrechtelijk beschermde) bronnen de data is getraind. Het Europees Parlement heeft een aantal aanvullende eisen voorgesteld, waaronder een verplichting om te markeren dat er gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk beschermd materiaal bij het trainen van grote AI-modellen. Dit betreft geen verplichting tot bronverwijzing, maar een samenvatting van het gebruik van trainingsdata dat is beschermd onder het auteursrecht. Deze verplichting zou rechthebbenden beter in staat moeten stellen om te controleren of de voorwaarden worden nageleefd die aan de inroepbaarheid van artikel 15o van de Auteurswet zijn gesteld, aldus het Europees Parlement. Het kabinet zet op dit moment in op goede informatieverplichtingen voor alle GPAI zoals hierboven beschreven, wat naar verwachting al gevolgen zal hebben voor de wijze waarop grote AI-modellen worden getraind. Daarnaast heeft het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski,5 zoals ook naar verwezen in de geannoteerde agenda van de informele Telecomraad en het bijbehorend schriftelijk overleg, een mogelijke verdergaande verplichting die zich richt op door AI gegenereerde tekst- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht gebracht. De discussie hierover loopt echter nog. De specifieke risico’s op schendingen van auteursrecht kunnen daarnaast worden meegenomen in de evaluatie van de EU-richtlijn auteursrecht in 2026, wanneer ook de AI-verordening enkele tijd van kracht is en de eerste gevolgen kunnen worden bezien.
Heeft u er kennis van genomen dat de privacywaakhonden van twaalf landen waarschuwingen hebben uitgedeeld aan social mediabedrijven omdat zij datascraping moeten uitbannen? Wat is uw visie hierop? Vindt u dat dit ook in Nederland moet gebeuren?4
Ja, ik heb kennis genomen van de gezamenlijke verklaring die de Australische privacytoezichthouder samen met elf andere gegevensbeschermings- en privacytoezichthouders uit niet-EU landen heeft uitgebracht om scraping op sociale media en andere publiekelijk toegankelijke websites te adresseren. Organisaties dienen volgens de Australische privacytoezichthouder redelijke stappen te nemen om persoonsgegevens te beschermen tegen misbruik, inmenging, verlies, ongeoorloofde toegang en verandering. Ook het beschermen tegen het ongeoorloofd verzamelen van deze gegevens via scraping, zou daaronder vallen.
Ik zie dat ook in EU-verband organisaties die persoonsgegevens verwerken deze gegevens op een passende manier moeten beschermen. Dit wordt geregeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG telt zes basisprincipes waaraan de verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen. De verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig, behoorlijk en transparant te zijn, terwijl ook dient te zijn voldaan aan de beginselen van doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid (artikel 5 AVG). Het laatstgenoemde beginsel van integriteit en vertrouwelijkheid houdt onder andere in dat de nodige technische of organisatorische maatregelen dienen te worden getroffen om een passende beveiliging van persoonsgegevens borgen. Daarbij noemt dit artikel uitdrukkelijk dat persoonsgegevens moeten zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking, opzettelijk verlies, vernietiging en beschadiging. In lijn daarmee vereist artikel 32 AVG dat, rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, en de aard de omvang en de context van verwerking en de risico’s, voor de rechten van de betrokkene een op het risico afgestemd beveiligingsniveau moet worden gewaarborgd. Zo kan het noodzakelijk zijn om een procedure in te stellen voor het op gezette tijdstippen testen, beoordelen en evalueren van de doeltreffendheid van de technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de verwerking (artikel 32 AVG). Welke maatregelen in concrete gevallen zijn vereist – bijvoorbeeld om te beschermen tegen de gevolgen van scraping – vraagt om een risicoanalyse waarin met alle relevante omstandigheden wordt rekening gehouden. Of in concrete gevallen is voldaan aan het vereiste niveau van beveiliging uit de AVG is uiteindelijk aan de onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre heeft u reeds uitvoering gegeven aan de motie-Dekker-Abdulaziz en Rajkowski, over het Europees voorzitterschap te verzoeken om watermerken te verplichten bij door AI gegenereerde tekst en beelden?5
In het Commissievoorstel voor de AI-verordening en de raadspositie op die verordening worden gebruikers van deepfaketechnologie verplicht om bekend te maken dat het gegenereerde beeld-, audio- of videomateriaal kunstmatig gegenereerd of bewerkt is. Een dergelijke plicht draagt bij aan het zoveel mogelijk (vooraf) mitigeren van het gevaar dat gemanipuleerd materiaal ten onrechte voor authentiek wordt gehouden. Nederland heeft deze transparantieverplichting in de onderhandelingen in de Raad en in de trilogen met het Europees Parlement gesteund. Een mogelijke verdergaande verplichting die is gericht op door AI gegenereerde tekst-, audio- of beeldmateriaal waarbij gebruik is gemaakt van auteursrechtelijk materiaal in de trainingsdata, zal door het kabinet bij het Spaanse voorzitterschap onder de aandacht worden gebracht als het onderwerp op de agenda staat.
In hoeverre wordt de ontwikkeling van de kabinetsvisie op generatieve AI beïnvloed door de val van het kabinet?
De ontwikkelingen van de (kabinets)visie op generatieve AI worden voortgezet. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal deze begin 2024 met uw Kamer delen. De opgaven rondom (generatieve) AI zijn te groot om hier als kabinet geen stappen in te zetten tijdens deze demissionaire periode. Daarbij heeft uw Kamer in grote meerderheid gevraagd om deze visie via het steunen van de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski.8 Daarom is het van belang om een integrale visie neer te leggen die recht doet aan de korte- en lange termijn impact en een handelingsperspectief formuleert waarmee deze technologie op verantwoorde wijze in de samenleving wordt ingebed.
Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor het einde van het jaar het voorlopige standpunt inzake de omgang met generatieve AI door Rijksorganisaties. Om tot dit standpunt te komen, is onder andere advies ingewonnen van de Landsadvocaat.
Het voorspellend algoritme van de politie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de risico’s en de twijfels over de effectiviteit die in het artikel worden aangehaald, die gepaard gaan met het gebruik van een dergelijk voorspellend algoritme?1
De politie zet algoritmes in als ondersteuning van het politiewerk, bijvoorbeeld in toepassingen voor het doorzoeken van in beslaggenomen gegevensdragers op afbeeldingen met beeldherkenning. Het gebruik van algoritmes versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter.
Ook het Risico Taxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G) werd ingezet ter ondersteuning van het politiewerk. Het RTI-G werd nooit op zichzelf gebruikt en werd altijd door politiemedewerkers geduid (human in the loop), waarbij het doel was om te signaleren- en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan.
Ik vind het belangrijk dat de menselijke tussenkomst bij het gebruik van algoritmes voldoende geborgd is in de organisatie, zodat risico’s zoals die in het artikel worden aangehaald gemitigeerd kunnen worden. Indien de effectiviteit van een algoritme twijfelachtig is zou dat algoritme niet gebruikt moeten worden. De politie heeft de inzet van het algoritme RTI-G recent opnieuw tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
In hoeverre was dit een zelflerend algoritme?
Het RTI-G was geen zelflerend algoritme.
In hoeverre deelt u het standpunt dat wanneer zaken als geslacht en leeftijd meespelen in een risicoprofiel, er sprake kan zijn van een discriminerende werking?
In algoritmes (en ook in bijvoorbeeld het maken van handmatige selecties) die consequenties hebben voor individuele personen bestaat de mogelijkheid van een discriminerende werking, ook als er andere factoren dan geslacht en leeftijd worden gebruikt. Het is daarom belangrijk dat er doorlopende controle en evaluatie plaatsvindt op het algoritme om te bezien of (soms ongemerkt) sprake is van directe of indirecte discriminatie. Belangrijk daarbij is de manier waarop een algoritme wordt ingezet, en bijvoorbeeld de wijze waarop menselijke tussenkomst geborgd is.
Kunt u reflecteren op hetgeen bekend staat als de confirmation bias in relatie tot dit algoritme? Klopt het volgens u dat als mensen uit armere wijken een verhoogd risico krijgen toebedeeld, die vooringenomenheid bevestigd wordt?
De politie heeft bij mij aangegeven dat er geen onderzoek is gedaan naar in hoeverre er sprake zou kunnen zijn van confirmation bias in het RTI-G. Omdat het niet meer in gebruik is, zal er geen onderzoek meer plaatsvinden.
In welke mate is het algoritme, het Risicotaxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G), recentelijk nog gebruikt? Kunt u aangeven hoeveel personen in de laatste jaren een risico indexatie hebben gekregen en hoeveel vervolgstappen daaruit voortvloeiden?
De politie heeft geen gegevens om deze vragen te beantwoorden. Het gebruik van het RTI-G is gestopt.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen.
Kunt u toezeggen dat dit algoritme onafhankelijk wordt getoetst (bijvoorbeeld door het College voor de Rechten van de Mens) of mensenrechten op de juiste manier worden gewaarborgd, middels een IAMA of een vergelijkbaar instrument?
De politie heeft aangegeven inmiddels met het gebruik van RTI-G te zijn gestopt.
In hoeverre deelt u de opvatting dat dit algoritme in strijd is met artikel 1 van de Grondwet (recht op gelijke behandeling, vrij van discriminatie op basis van bijvoorbeeld geslacht)?
Voor zover bekend is niet uit te sluiten dat hiervan sprake is geweest voor 2017. Afkomst of etniciteit mag niet meewegen in een risico-taxatie gericht op geweldpleging. De factor etniciteit is in 2017 uit het algoritme gehaald. Sindsdien wordt deze variabele niet meer gebruikt. De politie is inmiddels gestopt met het gebruik van RTI-G.
Hoe kunnen burgers zich verdedigen tegen het risicoprofiel waarin het algoritme van de politie hen heeft ingedeeld, met alle gevolgen van dien?
Personen kunnen zich niet altijd verzetten of verdedigen tegen de inzet van een specifiek middel door de politie. Dat geldt in principe voor veel middelen die de politie inzet, waaronder het gebruik van een algoritme maar ook bijvoorbeeld het vorderen door een agent van een identiteitsbewijs ter controle, of het gebruik van camera’s op straat. Dit is niet mogelijk omdat het zou betekenen dat een verdachte gedurende het opsporingsonderzoek geïnformeerd moet worden over het feit dat hij of zij verdacht wordt. Wanneer een onderzoek naar een persoon naar de rechter gaat, is er wel mogelijkheid tot verzet tegen algoritmes die zijn ingezet.
Op het moment dat er gestart werd met de persoonsgerichte aanpak, waarnaar verwezen wordt in het artikel, zijn de betrokken personen daarover geïnformeerd.
Kunt u toezeggen dat het algoritme stop wordt gezet, tot de resultaten van de beoordeling door de politie bekend zijn?
De politie heeft aangegeven inmiddels met het gebruik van RTI-G te zijn gestopt.
Bent u bereid om de wet/het beleid aan te passen zodat mensen een bezwaar kunnen aanmaken en dat de aannames en scores van het algoritme altijd gecommuniceerd worden met diegene waarover het gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de huidige wet- en regelgeving in Griekenland het niet toelaat om de duur van de vergunning voor Inmarsat te verlengen?
De Griekse overheid kan in de specifieke situatie van Inmarsat op basis van de Griekse wet- en regelgeving slechts vergunningen verlenen voor de duur van 5 jaar. Een vergunning voor een tweede 5-jaars termijn is daarbij mogelijk; dat is expliciet bepaald in deze vergunning. De aanvraag voor de tweede termijn kan al relatief vroeg worden ingediend en niet pas tegen het einde van de eerste 5-jaars termijn.
Acht u de eis van Inmarsat om zekerheid voor minimaal tien jaar te krijgen realistisch en proportioneel?
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt waarom de eis van Inmarsat om de duur van de door de Griekse autoriteiten verleende vergunning te verlengen niet realistisch is. Daarnaast acht ik deze eis ook niet proportioneel. Inmarsat heeft nu al voldoende zekerheid. De Griekse autoriteiten hebben Inmarsat immers al een vergunning verleend met een looptijd van 5 jaar en het uitgangspunt (van de Griekse autoriteiten) is dat zij ook een nieuwe vergunning zullen verlenen voor nogmaals een periode van 5 jaar. Dat uitgangspunt is expliciet opgenomen in de vergunning van Inmarsat. Er is slechts een uiterst kleine kans dat dit niet zal gebeuren of dat de Griekse autoriteiten een gewijzigde vergunning zouden verlenen (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Dat leidt er dan niet toe dat de dienstverlening t.a.v. het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer zou moeten worden beëindigd. In dat geval zou namelijk eerst naar (technische) aanpassingen worden gekeken om storing door mobiele telecommunicatienetwerken – die gebruik maken van de 3,5 GHz-band in Griekenland – op het grondstation van Inmarsat te voorkomen. Deze aanpassingen kunnen zien op technische maatregelen die genomen moeten worden aan de kant van mobiele telecommunicatienetwerken dan wel aan de kant van het grondstation van Inmarsat. EETT, de Griekse telecomtoezichthouder, heeft aangegeven zich actief op te stellen richting betrokken partijen in het geval zich storing zou voordoen. Gezien al deze waarborgen is het niet proportioneel om hiervoor de uitrol van 5G in Nederland langer uit te stellen of om hiervoor andere voorzieningen te treffen.
Waaruit blijkt volgens u het door de Griekse autoriteiten getoonde commitment om de dienstverlening ten aanzien van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer (NSV-verkeer) door Inmarsat te verwelkomen en te beschermen?
Ambtenaren van mijn ministerie hebben – deels in afstemming met Inmarsat – de afgelopen tijd verschillende overleggen gevoerd met het Griekse Ministerie van Digitale Zaken, EETT en het Ministerie van Transport. Uit de gevoerde gesprekken, waarin herhaaldelijk de verwelkoming van Inmarsat werd uitgesproken, blijkt dat het in de vergunning beschreven scenario waarin de licentie niet (ongewijzigd) zou worden verlengd, vooral ziet op de situatie dat Griekenland vanuit de Europese Unie wordt verplicht om met 5G-telecommunicatie zelfrijdende voertuigen voor goederentransport en personenvervoer op een nabijgelegen snelweg te faciliteren. Griekenland kan dit scenario niet uitsluiten, maar acht de kans op verwezenlijking daarvan binnen de relevante periode uiterst klein. Het door Inmarsat gevreesde risico wordt dan ook door EETT slechts als theoretisch beschouwd.
Welke extra diplomatieke inspanning kunt u nog leveren richting de Griekse autoriteiten om extra waarborgen af te spreken die kunnen leiden tot een definitieve verhuizing?
Op 15 september jl. heb ik met de Griekse Minister van Digitale Zaken online overleg gevoerd over de verhuizing van Inmarsat. Het overleg verliep constructief.
Was er in de onderhandelingen tussen u en Inmarsat al overeenstemming over een schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat?
Nee, er is met Inmarsat geen overeenstemming bereikt over schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat.
Klopt het dat u in uw brief van 3 juli jl. heeft aangegeven dat in de situatie die nu is ontstaan de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten?2
Dat is inderdaad correct. De migratie naar Griekenland biedt in mijn ogen Inmarsat nu voldoende zekerheden om een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 (NFP) voor te bereiden waarin de bescherming van Inmarsat vanaf 1 februari 2024 wordt opgeheven. Ik vind dit nodig gelet op het belang voor Nederlandse bedrijven en consumenten van het zo snel mogelijk beschikbaar stellen van de 3,5 GHz-band voor mobiele communicatie ten behoeve van de uitrol van 5G. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. uiteen heb gezet, zal voor deze wijziging de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht moeten worden doorlopen waarbij een ontwerpbesluit zes weken in consultatie wordt gebracht. Na afloop van de consultatiefase worden de reacties verwerkt en zal ik het definitieve besluit nemen. Ook in dit scenario acht ik het verstandig de uitspraak van de rechter in de beroepszaak van eerste helft oktober af te wachten voor de start van de veilingprocedure. Dit gehele proces neemt op zijn minst een aantal maanden in beslag. Ik heb aangegeven te verwachten dat in dit scenario de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten.
Bent u naar aanleiding hiervan voornemens om de 3,5Ghz-veilling uit te stellen naar 2024 en, zo ja, wat wordt het precieze nieuwe tijdpad?
De veiling van de 3,5 GHz-band zal inderdaad niet meer in 2023 plaatsvinden, maar in 2024. Het exacte tijdpad is echter afhankelijk van de uitkomst van de lopende gerechtelijke procedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t de 3,5 GHz-band. Ik kan om die reden op dit moment niet aangeven hoe het precieze tijdpad voor de veiling in 2024 er uit komt te zien.
Is al duidelijk of de geplande zitting bij de rechtbank op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd of uitgesteld, zoals u in uw brief van 3 juli jl. suggereert?
De rechtbank Rotterdam heeft mij laten weten dat de geplande zitting op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de deadline voor het vervallen van de vergunning van Inmarsat op 1 februari 2024 te stellen? Is deze deadline voldoende in lijn met een aangepaste tijdlijn voor de veiling?
Allereerst merk ik op dat Inmarsat in Nederland geen vergunning heeft, maar de bescherming van de verzorging van het NSV-verkeer ontleent aan het NFP. Deze bescherming komt per 1 februari 2024 te vervallen. Daarbij heeft Inmarsat voor de verzorging van het NSV-verkeer ten minste twee locaties nodig in Europa. Naast het grondstation in Burum, beschikte Inmarsat al over een tweede station in Fucino, Italië. De situatie in Italië is onveranderd; Inmarsat beschikt daar nog steeds over een grondstation. Inmarsat beschikt inmiddels ook over een grondstation in Griekenland. Na het uitkomen van het advies van de adviescommissie is door mijn ministerie ieder kwartaal overleg gevoerd met Inmarsat over de voortgang van de werkzaamheden die nodig waren voor verhuizing naar Griekenland. De afronding van de werkzaamheden voor de verhuizing naar Griekenland is concreet in zicht. De bouw van het satellietgrondstation is afgerond en op dit moment vinden in Griekenland de laatste configuratietesten plaats. Op basis van de laatste informatie zie ik geen beletsel voor Inmarsat om de migratie per 1 januari 2024 te kunnen afronden. Hoewel Inmarsat geacht wordt de migratie vóór 1 januari 2024 te voltooien, hanteer ik één maand speling tussen de migratie van het door Inmarsat verzorgde NSV-verkeer en de wijziging van het NFP. Dit betekent dat de (tijdelijke) bescherming die Inmarsat aan het huidige NFP kan ontlenen, per 1 februari 2024 vervalt. De continuïteit van de afwikkeling van het NSV-verkeer door Inmarsat is hiermee geborgd. Zo spoedig als mogelijk na 1 februari 2024 kan dan de veilingprocedure in gang worden gezet, waarbij ik voor het precieze tijdpad wel afhankelijk ben van de uitkomst van de gerechtelijke procedure zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat de overheid als betrouwbare partner optreedt richting betrokken partijen zonder dat we nog verder achter gaan lopen in Europa door een trage uitrol van 5G?
Ik probeer zo transparant mogelijk te zijn in de stappen die nodig zijn om tot de daadwerkelijke ingebruikname van de 3,5 GHz-band over te kunnen gaan. Ik heb daarbij echter niet in de hand dat belanghebbende partijen juridische procedures aanspannen tegen de besluiten die ik neem. Er loopt nu een beroepsprocedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t. de 3,5 GHz-band uit 2023. De procedure en de uitkomst ervan kunnen effect hebben op de planning van de veiling van de 3,5 GHz-band en daarmee op de ingebruikname van deze frequentieband. Overigens kunnen voor de frequentieruimte die in de 3,5 GHz-band is bestemd voor perceelgebonden netten (de zgn. 2x50 MHz, lopend van 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz) vanaf 1 december 2023 vergunningen worden aangevraagd.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
De noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023, met de volgende tekst: «Extreme weersomstandigheden in de provincie Noord-Holland. Blijf binnen. Bel 112 alleen bij levensgevaarlijke situaties. Nadere informatie en updates op Twitter.com @brandweeraa»?
Ja.
Hoe wenselijk acht u het om nadere informatie en updates over gevaarlijke omstandigheden via Twitter te verstrekken, aangezien alleen Twitter-gebruikers deze informatie kunnen zien en sommige gebruikers al snel aan een limiet zitten op het aantal berichten wat zij kunnen lezen?
In tijden van rampen of crisis is het de burgemeester die de verantwoordelijkheid heeft voor het alarmeren en informeren van burgers, in de praktijk veelal via de veiligheidsregio’s. Als eigenaar van het NL-Alert systeem stel ik het NL-Alert systeem ter beschikking aan het decentrale gezag.
De Rijksoverheid, of mijn ministerie specifiek, kijkt niet mee met de berichten die er lokaal worden uitgezonden. Mijn ministerie is alleen betrokken als er landelijke NL-Alert berichten worden uitgestuurd.
Er wordt aan veiligheidsregio’s ondersteuning geboden in de vorm van een Inzet- en Beleidskader voor berichten vanuit NL Alert. Daarbij wordt aangegeven dat het altijd goed is te verwijzen naar een bron voor meer informatie. Hierbij wordt geen voorschrift gedaan voor een bepaald type medium.
Vanuit de Rijksoverheid zal bij een landelijk bericht in ieder geval geen crisiscommunicatie via Twitter plaatsvinden. Daarvoor zijn instrumenten zoals de website www.crisis.nl bedoeld.
Deelt u de mening dat informatie en updates bij noodmeldingen altijd toegankelijk moeten zijn voor iedereen en niet afhankelijk van één enkel techplatform? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de veiligheidsregio’s?
Naar aanleiding van deze casus zal ik met de veiligheidsregio’s nagaan of het inzet- en beleidskader hierop aangepast dient te worden.
Het artikel 'Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken»?1
Ja.
Klopt het dat een groot deel van de gemeenten achter gesloten deuren vergadert zonder legitieme reden en zo ja hoeveel en hoe vaak maken gemeenten gebruik van dit soort informele bijeenkomsten?
Ik beschik niet over cijfermateriaal over het aantal gemeenten dat gebruik maakt van besloten vergaderingen in de zin van de Gemeentewet en andere type bijeenkomsten. De wet legt de hoofdregel voor raadsvergaderingen vast, namelijk openbaarheid, maar regelt voor een vergadering achter gesloten deuren een procedure zonder inhoudelijke normen. Of er aanleiding is om in afwijking van de hoofdregel achter gesloten deuren te vergaderen (in de zin van de Gemeentewet), is dan ook aan de raad zelf. Het is binnen die systematiek niet aan mij om uitspraken te doen over de redenen die de raad heeft om achter gesloten deuren te vergaderen of over de legitimiteit van die redenen. In het antwoord op vraag 4 licht ik dit nader toe en ga ik in op het verschil tussen vergaderingen in de zin van de Gemeentewet en andere type bijeenkomsten.
Heeft u beeld van de situatie bij provinciale staten, algemene besturen van waterschappen en algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen?
Ik beschik niet over cijfermateriaal over hoe vaak bij provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen gebruik wordt gemaakt van niet-openbare informele bijeenkomsten.
Kan u per soort besloten overleg uiteenzetten of zij van mening is dat hier sprake is van overtreding van de Gemeentewet?
Het is essentieel voor een goed functionerend openbaar bestuur dat politieke besluitvorming helder en duidelijk is voor de inwoners, ook in gemeenten. Als het gaat om de openbaarheid van overleggen van de gemeenteraad zijn er twee verschillende situaties mogelijk: er is sprake van een vergadering in de zin van de Gemeentewet of er is sprake van een ander type bijeenkomst.
Indien sprake is van een vergadering in de zin van de Gemeentewet, is op grond van artikel 125, eerste lid, Grondwet en van artikel 23, eerste lid, Gemeentewet het uitgangspunt dat de besluitvorming door de gemeenteraad en de beraadslaging die aan deze besluitvorming voorafgaat, volledig in de openbaarheid plaatsvinden. Dit uitgangspunt geldt voor de raadsvergadering en voor de vergaderingen van raadscommissies, die zijn ingesteld op grond van artikel 82 Gemeentewet en de besluitvorming van de raad voorbereiden. Dit is een groot goed, omdat voor de inwoners van de gemeente duidelijk moet zijn hoe de besluitvorming in de raad, die er namens hen zit, plaatsvindt. Wel biedt de Gemeentewet een procedure voor het voortzetten van een vergadering achter gesloten deuren. De raad kan besluiten tot een besloten vergadering, indien ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt, in de zin van artikel 23, tweede lid, van de Gemeentewet. Die mogelijkheid is naar zijn aard bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, maar wat die gevallen zijn, wordt niet door de wet bepaald. In het genoemde artikel van De Stentor wordt de suggestie gewekt dat de Wet open overheid (hierna: Woo) zou vastleggen in welke gevallen besloten mag worden vergaderd. Dat is echter niet het geval. De Gemeentewet legt alleen de hiervoor genoemde procedure vast; de Gemeentewet noch de Woo bevat inhoudelijke criteria die bepalen in welke gevallen er wel en niet besloten vergaderd mag worden. Wel is in artikel 24 van de Gemeentewet geregeld waarover niet vergaderd en besloten mag worden in een vergadering achter gesloten deuren.2 Het is de raad zelf die uiteindelijk besluit of in een bepaald geval besloten wordt vergaderd. Dit is anders als het gaat om het opleggen van geheimhouding op schriftelijke stukken door de raad, dit kan alleen onder verwijzing naar een van de belangen die in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo worden genoemd.
Naast de vergaderingen in de zin van de Gemeentewet, kunnen in een gemeente ook andere bijeenkomsten plaatsvinden, waarbij geen politiek debat of besluitvorming plaatsvindt maar die een informerend dan wel beeldvormend karakter hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om technische sessies met ambtenaren (zoals die ook in de Tweede Kamer plaatsvinden) of bijeenkomsten met zowel raadsleden (en eventueel leden van het college) als inwoners. Dit type bijeenkomsten wordt niet gereguleerd in de Gemeentewet. Bij de niet-openbare overleggen die in het artikel in De Stentor worden beschreven, lijkt het te gaan om dit type, niet gereguleerde bijeenkomsten. De conclusie dat met dergelijke bijeenkomsten de wet overtreden zou worden, is dan ook onjuist. Van belang is dat tijdens deze bijeenkomsten geen besluitvorming of finale beraadslaging kan plaatsvinden. Die behoren op grond van de wet altijd in een raadsvergadering plaats te vinden.
In hoeveel gevallen zijn er achteraf notulen opgesteld en/of vrijgegeven van deze bijeenkomsten, zoals wel gebruikelijk is bij besloten vergaderingen?
Ik beschik niet over cijfermateriaal waaruit volgt in hoeveel gevallen er achteraf notulen opgesteld en/of vrijgeven zijn die zien op de genoemde bijeenkomsten.
Welke mogelijkheden bestaan er voor derden om het besluit tot beslotenheid van een vergadering aan te vechten? En voor raadsleden zelf?
De Kroon heeft de bevoegdheid om besluiten van bestuursorganen van decentrale overheden te vernietigen, indien deze in strijd met het recht of in strijd met het algemeen belang zijn genomen. Als door een gemeenteraad te lichtvaardig zou worden besloten tot het sluiten van de deuren bij een raadsvergadering, zou dat besluit dus vernietigd kunnen worden. Hiertoe kan een voordracht worden gedaan bij de Kroon.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het de raad zelf die op grond van artikel 23 Gemeentewet kan besluiten of een vergadering in beslotenheid plaatsvindt dan wel dat daar van wordt afgezien (ondanks het verzoek daartoe van ten minste een vijfde van de raadsleden). Daarnaast kan de raad de geheimhouding op de informatie die tijdens een besloten raadsvergadering ter kennis van de aanwezigen is gekomen, nadien opheffen. Als de geheimhouding is opgeheven, wordt het van de betreffende vergadering gemaakte verslag openbaar gemaakt.
Hoe beziet u, in het licht van dit nieuws, de mogelijkheid die middels de Gemeentewet wordt gegeven dat de voorzitter zonder daarover te beraadslagen de deuren kan sluiten?
Het is uiteindelijk altijd de raad die bij meerderheid besluit of al dan niet besloten wordt vergaderd. De voorzitter kan de deuren sluiten indien hij of zij van oordeel is dat dit nodig is, maar vervolgens beslist de raad bij meerderheid of ook daadwerkelijk besloten zal worden vergaderd. Zoals aangegeven, is openbaarheid echter altijd het uitgangspunt bij raadsvergaderingen. De voorzitter zal dan ook niet lichtvaardig over moeten gaan tot het sluiten van de deuren, de mogelijkheid besloten te vergaderen is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen.
Overigens gaat het in het artikel met name over niet-openbare bijeenkomsten die geen vergadering in de zin van de Gemeentewet zijn. Die moeten worden onderscheiden van besloten vergaderingen, waartoe de voorzitter van de raad het initiatief kan nemen door de deuren te sluiten en de raad te laten stemmen over het al dan niet besloten vergaderen.
Deelt u de mening dat een «informele bijeenkomst» geen vluchtweg mag worden om bepaalde informatie voor burgers en pers verborgen te houden?
Ik onderschrijf vanuit het oogpunt van transparantie en democratische legitimatie van besluitvorming dat het van belang is er scherp op te blijven dat geen formele besluitvorming plaats kan vinden tijdens niet-openbare informele overleggen. Ook als wel gebruik wordt gemaakt van niet-openbare informele overleggen, is het van belang om hierover zo transparant mogelijk te zijn richting inwoners. Zo kan bijvoorbeeld op de website van de gemeente worden geplaatst dat en wanneer een dergelijke niet-openbare bijeenkomst plaatsvindt. Ook kunnen eventuele documenten die er besproken worden actief openbaar gemaakt worden.
Ziet u een verschil tussen een informele bijeenkomst waarbij de volledige gemeenteraad of alle woordvoerders op een dossier bijeengeroepen wordt achter gesloten deuren en een besloten vergadering?
Ja, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 worden vergaderingen in de zin van de Gemeentewet gereguleerd. Informele bijeenkomsten worden niet gereguleerd in de Gemeentewet. In het antwoord op vraag 4 is dit verschil nader toegelicht.
Hoe kijkt u naar het argument dat gemeenten aandragen dat raadsleden in vrijheid zouden moeten kunnen spreken, en dat zij daartoe blijkbaar niet de ruimte voelen tijdens openbare vergaderingen?
Allereerst is van belang dat besluitvorming altijd in een raadsvergadering plaats dient te vinden, waarbij openbaarheid het uitgangspunt is. Voor inwoners moet immers transparant zijn wat de volksvertegenwoordigers, die er namens hen zitten, besluiten. Dit uitgangspunt van besluitvorming in een (openbare) raadsvergadering staat altijd voorop. Ook de beraadslaging die voorafgaat aan die besluitvorming dient plaats te vinden in een vergadering, een raadsvergadering dan wel een vergadering van een raadscommissie. Dat raadsleden in sommige gevallen de behoefte kunnen hebben om, los van de besluitvorming en beraadslaging, met elkaar en/of met het college te overleggen, is begrijpelijk. De Gemeentewet verbiedt dit niet. Tegelijkertijd is het aan te bevelen om ook bij dit type overleggen zo transparant mogelijk te zijn richting de inwoners van de gemeente en met deze mogelijkheid terughoudend om te gaan.
Welke mogelijkheden zouden er volgens u moeten zijn om op informele wijze te overleggen tussen de Raad en het College van B&W of om technische briefings te organiseren, en hoe zouden deze zich tot het principe van openbaarheid?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, kunnen in een gemeente bijeenkomsten plaatsvinden met (leden van) de raad en het college, waarbij geen besluitvorming plaatsvindt, maar die een informerend/beeldvormend karakter hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om technische sessies met ambtenaren (zoals die ook in de Tweede Kamer plaatsvinden) of bijeenkomsten met zowel raadsleden als inwoners. Overigens kunnen dergelijke bijeenkomsten, zoals ook landelijk gebeurt, openbaar plaatsvinden. Informatie die experts verschaffen, kan immers ook voor inwoners interessant en relevant zijn.
De besluitvorming zelf vindt altijd plaats in de raadsvergadering en voor de voorbereiding van die besluitvorming kunnen raadscommissies worden ingesteld. Zowel bij de raadsvergaderingen als bij de vergaderingen van raadscommissies is openbaarheid het uitgangspunt. Hieruit volgt dat de besluitvorming en de beraadslaging die hieraan voorafgaan in beginsel altijd openbaar zijn, behoudens de gevallen waarin expliciet wordt besloten tot een besloten vergadering. Dit is vanuit het oogpunt van transparantie en democratische legitimatie van besluitvorming ook van groot belang.
Welke voorwaarden zouden er volgens u moeten gelden voor informele overleggen tussen de Raad en het College van B&W en hoe verhouden die zich tot de huidige voorwaarden in de Gemeentewet en de Wet openbare overheid?
Informele overleggen zoals hierboven beschreven worden zoals aangegeven niet gereguleerd in de Gemeentewet. De gronden voor geheimhouding die in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Wet open overheid worden genoemd, zijn niet van toepassing op het al dan niet houden van vergaderingen in de zin van de Gemeentewet en evenmin op informele overleggen tussen (leden van) de raad en het college.
Tegelijkertijd is het aan te bevelen om ook bij dit type overleggen zo transparant mogelijk te zijn richting de inwoners van de gemeente. Dit kan bijvoorbeeld door op de website van de gemeente te vermelden dat een informeel overleg plaatsvindt of plaats heeft gevonden. Ook kunnen tijdens deze overleggen besproken documenten bijvoorbeeld actief openbaar worden gemaakt. Tot slot zij opgemerkt dat het de rede ligt om terughoudend om te gaan met informele overleggen buiten de vergaderingen om.
Bent u bereid om met de gemeenten in gesprek te treden over waarom zij de behoefte voelen om buiten de openbaarheid samen te komen en informatie te delen en tegelijkertijd streng toe te zien op de handhaving van de Gemeentewet artikel 23?
Aan de voorbeelden die in het genoemde artikel worden genoemd kan niet de conclusie worden verbonden dat gemeenten in strijd met de wet besloten vergaderen. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om de betreffende gemeenten aan te spreken. Wel wil ik in algemene zin benadrukken dat de finale beraadslaging en besluitvorming in de openbaarheid moeten plaatsvinden. Raads- en raadscommissievergaderingen zijn dan ook altijd openbaar, behoudens uitzonderlijke situaties die tot beslotenheid noodzaken. Het is van belang er scherp op te zijn dat geen besluitvorming plaatsvindt in andere niet-openbare overleggen, zoals technische briefings of informatiebijeenkomsten.
Om gemeenten meer duidelijkheid te bieden over wanneer wel en wanneer niet sprake is van een in de Gemeentewet geregelde raads- of raadscommissievergadering, werkt mijn ministerie aan een circulaire over het commissiestelsel in de Gemeentewet. Deze circulaire zal onder meer ingaan op het wettelijk kader voor raadscommissies, maar biedt tevens de mogelijkheid om belangrijke achterliggende waarden zoals transparantie en democratische legitimatie te benadrukken.
Deelt u de mening dat van tevoren de agenda van een overleg bekend moet worden gemaakt zodat burgers en journalisten op de hoogte zijn van de onderwerpen die besproken worden en op grond daarvan kunnen bepalen of ze een vergadering (digitaal) willen bijwonen?
Zoals hierboven aangegeven, is het raadzaam dat gemeenten zo open mogelijk zijn over eventuele informele overleggen die plaatsvinden tussen (leden van) de raad en het college. Het van tevoren bekend maken van de agenda is daarvan een goed voorbeeld. Wettelijk bestaat hiertoe echter geen verplichting, nu deze informele overleggen niet worden gereguleerd in de Gemeentewet. Op dit moment zie ik geen aanleiding om hiertoe een verplichting in de wet op te nemen.
Het bericht over het algoritmeregister |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS?1
Het Algoritmeregister maakt deel uit van een breder pakket aan maatregelen voor verantwoorde inzet van algoritmen uit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren. Zo is begin dit jaar de algoritmetoezichthouder gestart. Voor de zomer ontvangt uw Kamer nog een eerste versie van het implementatiekader verantwoorde inzet van algoritmen voor de overheid. Het kabinet werkt daarnaast aan de Wet versterking waarborgfunctie Awb. Op Europees niveau wordt er gewerkt aan de AI-verordening en binnen de Raad van Europa aan het AI-verdrag. Hierbij is het Algoritmeregister een deel van de oplossing, maar wel een belangrijk onderdeel. Daarmee lopen we voorop in Europa.
Het Algoritmeregister is in december 2022 van start gegaan, met de inzichten en algoritmen die we toen hadden. Ik wilde niet wachten tot alles helemaal perfect was en tot we alle algoritmen in beeld hadden. In de brief die ik toen stuurde heb ik toegezegd het register door te ontwikkelen. Dat ben ik ook aan het doen. Er is een eerste werkdefinitie van welke algoritmen in het Algoritmeregister horen: ten minste de hoog-risico AI-systemen volgens de definitie van de Raadstekst van de AI-verordening. De velden die ingevuld moeten worden in het register worden doorontwikkeld. Daarnaast loopt er een doelgroepenonderzoek. Ik heb het verder makkelijker gemaakt voor overheden om aan te leveren via een webformulier of via hun eigen (interne) register.
Het is nu aan overheden om hun algoritmen te publiceren. Sinds de lancering heeft een aantal organisaties algoritmen gepubliceerd. Van veel weet ik dat zij bezig zijn met de voorbereidingen. Zoals het NOS-artikel opmerkt, is bij een aantal algoritmen nog niet alle velden ingevuld. Een aantal organisaties heeft dit al verbeterd. Anderen hebben aangegeven hiermee aan de slag te gaan, waaronder de gemeente Utrecht.
Ik wijs overheden actief op het publiceren van algoritmen en ook spreek ik mijn collega’s in het kabinet erop aan. Het inventariseren, beleggen van verantwoordelijkheden en het uiteindelijke registreren kost echter tijd en capaciteit voor overheidsorganisaties, omdat dit zorgvuldig moet en tot een toegankelijk resultaat moet leiden. De ambitie is om het Algoritmeregister in 2025 volledig gevuld te hebben met alle algoritmen die voldoen aan de definitie van hoog-risico AI. In de tussentijd zijn we al aan de slag waarbij we de door uw Kamer aangenomen motie meenemen om nieuwe algoritmen op te nemen en te komen tot een planning per departement.2
Ik vind het goed dat er, terwijl in de hele overheid mensen aan het werk zijn, zo kritisch gekeken wordt naar het functioneren van het Algoritmeregister. Om die reden voeren we een open proces waarin iedereen kan meedenken over het register. Met de feedback gaan we aan de slag.
In hoeverre voldoet het huidige algoritmeregister aan het doel om meer transparantie te creëren?
Het Algoritmeregister als instrument biedt nu al meer transparantie, als deel van een breder pakket aan maatregelen zoals ook genoemd in het antwoord bij vraag 1. Als een algoritme geregistreerd is, wordt allereerst het bestaan duidelijk. Het geeft daarnaast inzicht waarvoor het gebruikt wordt, waarom het gebruikt wordt en hoe het gebruikt wordt. In het bijzonder moet het ook inzicht geven in welke gegevens van burgers en bedrijven daarbij gebruikt worden. We voeren momenteel een doelgroepenonderzoek uit en hanteren een open aanpak, waarin mensen kunnen meedenken.
Het is voor de transparantie van belang dat alle relevante algoritmen gepubliceerd worden door overheden. En dat kan natuurlijk beter. Er zijn momenteel 123 algoritmen geregistreerd. Bij een deel daarvan zijn alle velden ingevuld. Natuurlijk is het doel van het Algoritmeregister pas bereikt, als het gevuld is met alle relevante algoritmen. Zoals eerder genoemd, stimuleer ik overheden om te publiceren en zoveel mogelijk velden in te vullen.
In hoeverre is de Staatssecretaris nog van plan om het algoritmeregister aan te passen, om bijvoorbeeld meer inzage te geven in de beslismodellen?
Het register biedt nu al de mogelijkheid daar inzage in te bieden. In de meest recente versie van de publicatiestandaard is het veld «Technische werking», waarin uitgelegd kan worden hoe het algoritme werkt, en is er de mogelijkheid om te linken naar de broncode.
Een andere ambitie uit de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren is het inzicht bieden in welke «regels» gehanteerd worden (actie 3.3.2). Er wordt gekeken naar hoe het register hier een rol in kan spelen.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat het register juist inzage zou moeten bieden op basis waarvan beslissingen worden genomen, bijvoorbeeld dat nationaliteit een rol speelt bij de risico-inschatting van het algoritme bij een visumaanvraag bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ik ben het met u eens dat het register inzage zou moeten bieden in wat voor gegevens gebruikt worden door algoritmen, in het bijzonder waar het bijzondere persoonsgegevens betreft. Met onder meer het veld «Gegevens» biedt het Algoritmeregister daar de ruimte voor.
Kan de Staatssecretaris een inschatting geven hoe vaak het algoritmeregister wordt geraadpleegd?
Ruim 10.000 bezoekers hebben sinds openstelling de website bezocht. Gemiddeld bezoeken 400 mensen per week het Algoritmeregister.
Decentrale algoritmeregisters zoals die van het UWV en de gemeente Amsterdam zijn hierin niet meegenomen.
Wanneer wordt het algoritmeregister geëvalueerd?
Zoals ook toegelicht in vraag 1, is het Algoritmeregister nog volop in ontwikkeling. Er is daarom sprake van continue evaluatie. Het doelgroepenonderzoek is daarvan een belangrijk onderdeel. Ook het open proces dat we voeren is daar onderdeel van, waarin iedereen feedback kan geven op het register.
Hoeveel hoog-risico algoritmes worden binnen de rijksoverheid ingezet?
Daar is momenteel geen zicht op. De vulling van het Algoritmeregister moet daar inzicht in gaan geven.
In hoeverre klopt het dat direct na de inwerkingtreding van de AI Act het verplicht wordt om algoritmes in het register op te nemen? Zo nee, op welke termijn verwacht de Staatssecretaris wetgeving in te dienen?
Ja, dat klopt. De AI-verordening zal een verplichting bevatten voor het registreren van AI-systemen in een Europese database. De details van deze verplichting, waaronder de te registreren informatie, hangt echter af van de uitkomst van de triloog tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie. Ik wil de nationale verplichting in samenhang bekijken met de inwerkingtreding van de AI-verordening. Het is belangrijk dat regels uit de AI-verordening en die voor het register goed op elkaar aansluiten. Dit om te voorkomen dat de uitvoeringspraktijk met steeds andere verplichtingen wordt geconfronteerd.
Het bericht dat Nederlanders de overheid steeds minder vertrouwen met persoonsgegevens |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlanders de overheid steeds minder vertrouwen met persoonsgegevens? Wat is daarop uw reactie?1
Ja.
Het kabinet betreurt het zeer dat het vertrouwen gedaald is in de overheid met betrekking tot persoonsgegevens. De overheid moet de normen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in acht nemen. In de afgelopen jaren is gebleken dat dit niet altijd het geval is. Dit was voor het vorige kabinet reden om onderzoek te laten doen naar de naleving van de AVG door overheden. Dat onderzoek heeft de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 9 februari jl. aan uw Kamer aangeboden.2 In het onderzoek is nagegaan welke onduidelijkheden en problemen zich voordoen bij naleving van de AVG door overheden en welke oorzaken dit heeft. Een inhoudelijke reactie namens beide bewindspersonen op dit onderzoek volgt na het zomerreces.
Meer dan de helft van de ondervraagden maakt zich zorgen over de ontwikkelingen rondom Artificiele Intelligentie (AI). Waarom hebben de instrumenten om te voorkomen dat AI binnen de overheid verkeerd gebruikt wordt, zoals het algoritmeregister en het Impact Assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes (IAMA), nu geen verplicht karakter?
Met de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren3 zet het kabinet zich onder de noemer «algoritmes reguleren» in om tot een verantwoorde inzet van algoritmes te komen.
Momenteel onderzoekt het kabinet hoe een verplichte mensenrechtentoets (zoals een IAMA4), waar uw Kamer om heeft gevraagd, kan worden ingevoerd. Dit moet bekeken worden in samenhang met verplichtingen die er al zijn, zoals een Data Protection Impact Assessment (DPIA), en nieuwe verplichtingen die zullen volgen uit de AI-verordening. In de positie van de Raad van de Europese Unie (hierna: Raadstekst) en de positie van het Europees Parlement (EP) van de AI-verordening staat onder andere dat de aanbieder bij de ontwikkeling van een AI-systeem expliciet moet kijken naar de risico’s voor fundamentele rechten. Hoe deze Europese verplichtingen precies eruit komen te zien, is nog niet zeker. Recentelijk heeft uw Kamer gevraagd om, vooruitlopend op de AI-verordening, alle nieuw te starten algoritmes met een hoog risico (op basis van meeste recente tekst in de AI-verordening) een IAMA te laten ondergaan en het algoritme te publiceren in het algoritmeregister.
Daarnaast heeft uw Kamer mij gevraagd u te informeren over een mogelijkheid van een verplicht algoritmeregister, vooruitlopend op de AI-verordening. Hierover heb ik een brief gestuurd naar uw Kamer.5 Ook hier is de samenhang met de AI-verordening van belang. Volgens de AI-verordening zijn aanbieders van hoog-risico AI-systemen verplicht om hun systemen in de EU-databank te registreren. Aanvullend stelt de Raadstekst alsook het EP voor dat overheden als gebruikers van hoog-risico AI-systemen hun gebruik van die systemen ook in de EU-databank moeten registreren. Het is nog niet bekend hoe de definitieve tekst van de verordening eruit gaat zien. Daarop vooruitlopend een wetsvoorstel in procedure brengen, leidt niet tot tijdswinst ten opzichte van de inwerkingtreding van de AI-verordening, maar mogelijk wel tot regels die daar niet op aansluiten. Uiteraard wil het kabinet ongewenste effecten van algoritmes in overheidstoepassingen zoveel mogelijk voorkomen. Of daar extra registratieverplichtingen voor nodig zijn, kan pas na vaststelling van de AI-verordening worden bepaald. Ministeries zijn aan het werk om, vooruitlopend op de komst van het verplichte algoritmeregister, eind 2025 hoog risico algoritmes te publiceren in het algoritmeregister, conform de werkafspraken in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren.
Is er een termijn waarbinnen u de bovengenoemde instrumentenwel een verplicht karakter wil geven als er geen voortgang wordt geboekt? Zo ja wanneer is dat?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre denkt u dat het bijdraagt aan de transparantie als de overheidkenbaar maakt wanneer een beslissing of handeling met behulp van AI tot stand is gekomen?
Het kabinet verwacht dat dit bijdraagt aan de transparantie en onderzoekt hoe dit gerealiseerd kan worden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming bestuderen dit momenteel in het kader van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat in het voorjaar in preconsultatie is geweest. In dit traject wordt de uitvoering van de motie van het lid Van Baarle meegenomen.6 Het kabinet hecht er daarnaast aan te benoemen dat er tijdens de onderhandelingen over de Europese AI-verordening actief op wordt ingezet dat in de AI-verordening wordt opgenomen dat kenbaar gemaakt wordt als een besluit gemaakt wordt met behulp van AI. Nederland bestudeert daarom het voorstel van het EP voor een notificatieplicht.
Wat zijn andere maatregelen met betrekking tot AI die het vertrouwen in de overheid kunnen terugwinnen?
Het is van belang dat we, wanneer AI en/of algoritmes impact hebben op mensen, bij de inzet van AI en/of algoritmes laten zien wat onze motieven zijn en dat we zorgen dat voor mensen duidelijk is op welke manier de inzet van algoritmes invloed heeft op onze beslissingen als overheid. Het is van belang dat mensen weten dat procedures eerlijk zijn, beslissingen zorgvuldig worden genomen en dat die beslissingen onbevooroordeeld zijn en worden geleid door consistente, transparante en logische redeneringen. Ook bij de inzet van algoritmes.
Naast de oplossingen die genoemd zijn en die kunnen bijdragen aan vertrouwen, heb ik een implementatiekader «inzet van algoritmes»7 naar uw Kamer gestuurd dat ervoor moet zorgen dat er een logisch en consistent kader is met daarin belangrijke normen en ethische eisen. Op die manier zorgen we ervoor dat controle en toetsing van allerlei ontwerp en – implementatiekeuzes in AI en/of algoritmes tijdig plaatsvinden. Hiermee wordt de kans op negatieve effecten bij voorbaat verkleind.
Datzelfde geldt ook voor het toezicht op algoritmes. Het kabinet versterkt het toezicht via de nieuwe Directie Coördinatie Algoritmes (DCA) bij de Autoriteit Persoonsgegevens die in samenwerking met andere toezichthouders vroegtijdig risico’s signaleert.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat de ondervraagden de huidige praktijk rondom het toestemming geven voor cookies als onprettig ervaart?
Het kabinet herkent dat de huidige praktijk onprettig is. Er is wetgeving die bepaalt dat gegevens van (internet)gebruikers niet zonder toestemming gebruikt mogen worden. Echter zien we dat door consentmoeheid en dark patterns8 consumenten vaak akkoord gaan zonder dat ze dat echt willen. Het zou mogelijk moeten zijn voor internetgebruikers om in één keer aan te geven waarmee zij akkoord gaan en waarmee niet, zodat zij niet langer per website hoeven te klikken. Het kabinet wil dat eenmaal gegeven of geweigerde toestemming voor een bepaalde website onthouden wordt, zodat de vraag om toestemming niet telkens opnieuw gesteld hoeft te worden. Dit zou mogelijk kunnen worden geregeld door instellingen in de browser, als toestemmingsverzoeken van websites daar dan ook op worden aangepast. Het is van belang dat we dit op Europees niveau regelen om het zo effectief mogelijk te maken. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid om een eenmaal verleende toestemming weer in te trekken. Het kabinet wil deze praktijk verbeteren. Hier ontvangt uw Kamer binnenkort een brief over.
Kunt u toelichten waarom andere EU lidstaten, zoals Frankrijk, wél hun nationale cookie-toezicht aanscherpen, en we hier wachten op nieuwe regelgeving vanuit Brussel?2
Het is belangrijk om twee zaken van elkaar te onderscheiden. Het klopt dat Nederland zich actief inzet om te komen tot nieuwe Europese wetgeving over cookies. In de bij antwoord 6 genoemde brief, zullen we dieper ingaan op onze inzet. Dit staat los van het toezicht op en de handhaving van de huidige wetgeving rondom cookies, de ePrivacy-richtlijn en de AVG. Het is aan de nationale toezichthouders om de wetgeving te interpreteren en te handhaven. Het kan dus zijn dat de Franse toezichthouder andere keuzes maakt over de inzet van hun capaciteit dan de Nederlandse. In Nederland zijn dat zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de cookiebepaling uit de Telecommunicatiewet als de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor de AVG, die naast de Telecommunicatiewet regels geeft over de verwerking van met cookies verkregen persoonsgegevens. De AP en de ACM hebben hierover een samenwerkingsprotocol.10
In hoeverre bent u bereid om onderzoek te laten verrichten welke mogelijkheden er zijn om in afwachting op de ePrivacy verordening, de huidige praktijk rondom het toestemming geven voor cookies te verbeteren via wetgeving?
Artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (Tw), waarin de ePrivacyrichtlijn is geïmplementeerd, schrijft duidelijk voor dat toestemming vereist is voor het plaatsen en lezen van cookies. Deze toestemming moet gebaseerd zijn op voldoende informatie over het plaatsen van de cookies en wat er vervolgens met de via de cookies verzamelde informatie gebeurt. De beoordeling daarvan is aan de toezichthouder en de rechter, maar de huidige praktijk lijkt daar in veel gevallen niet aan te voldoen. Bijvoorbeeld wanneer cookiebanners (de pop up op een website waarin gemeld wordt dat er cookies worden geplaatst als je er mee instemt) alleen een duidelijke mogelijkheid om cookies te accepteren aanbieden, en het weigeren van cookies vrijwel onmogelijk wordt gemaakt. Dan levert een weg geklikte cookiebanner zeer waarschijnlijk geen «vrije» wilsuiting op, zoals de Tw en AVG vereisen. Volgens de wet zouden dan geen cookies mogen worden geplaatst. Ook wordt niet altijd aan het vereiste voldaan dat de gebruiker voldoende «geïnformeerd» is over waar de cookies precies voor worden gebruikt. Daar kan op basis van de huidige wetgeving al op worden gehandhaafd en dat is in het verleden ook gebeurd.11
In het verleden is hier goed toezicht op gehouden en het is belangrijk dat dit goede toezicht blijft. Het kabinet heeft al geïnvesteerd in extra middelen voor de AP. Het kabinet wil in gesprek gaan met de toezichthouders over hoe we het toezicht, maar ook de informatievoorziening aan internetgebruikers, verder kunnen versterken.
Daarnaast kan door de toezichthouders worden aangehaakt op de bevindingen van onder meer de werkgroep onder het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), een onafhankelijk orgaan waarin de toezichthouders uit de verschillende lidstaten samenwerken met het oog op een consistente toepassing van de AVG en andere Europese privacyregelgeving. De Cookie Banner Taskforce van de EDPB buigt zich momenteel bijvoorbeeld over cookie banners en dark patterns aan de hand van bestaande wetgeving.12
Het kabinet ziet geen (effectieve) mogelijkheden om binnen de AVG en de ePrivacyrichtlijn middels nationale wetgeving de huidige praktijk rondom het toestemming geven voor cookies te verbeteren. Het kabinet is hier nader op ingegaan in de toegezegde Kamerbrief over het onderwerp cookies.
Welke concrete stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de ePrivacy verordening onder Spaans voorzitterschap benoemd wordt tot prioriteit?
Het kabinet vindt het van belang dat er spoedig betere ePrivacyregels komen. De onderhandelingen over de ePrivacyverordening zitten zoals bekend al jaren vast. Om die reden kijkt het kabinet naar alternatieve oplossingen. Uw Kamer heeft ook een motie13 aangenomen om daarvoor te pleiten. Ik heb op 1 juni 2023 gesproken met Eurocommissaris voor Justitie Reynders, die bezig is met een vrijwillig initiatief op dit onderwerp. Het doel is om op vrijwillige basis mogelijkheden te vinden om het simpeler maken voor internetgebruikers om cookies te weigeren als ze dat willen en om alternatieven te vinden voor op tracking gebaseerde reclame. Daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om cookies te weigeren of accepteren via de browser, zonder elke keer opnieuw met een cookiebanner te worden geconfronteerd. Het kabinet steunt dit initiatief van harte. Als dit initiatief onverhoopt niet slaagt, moet gewerkt worden aan verbeterde Europese regelgeving met betrekking tot het toestemmingsvereiste.
Op 2 juni 2023 heb ik in de Telecomraad eveneens gepleit voor een Europese oplossing voor het cookievraagstuk, desnoods los van de ePrivacyverordening. Indachtig de motie van uw Kamer zal het kabinet de komende tijd hiervoor blijven pleiten in Europa.
Het bericht ongeveer 2,2 miljoen mensen vorig jaar getroffen door cybercriminaliteit |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op de schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat 2,2 miljoen mensen vorig jaar zijn getroffen door cybercriminaliteit?
Het getal is zorgelijk. De hoge slachtofferaantallen in het rapport onderschrijven dat onze inzet om online criminaliteit tegen te gaan onverminderd nodig is. De aanpak van diverse vormen van online criminaliteit, zoals cybercrime en online fraude, heeft al langer mijn aandacht. Daar bent u eerder over geïnformeerd in onder meer de Kamerbrief over de integrale aanpak cybercrime,2 de Kamerbrief over de integrale aanpak online fraude3 en de Kamerbrief over de preventie cybercrime voor het midden- en kleinbedrijf.4
Gestolen inloggegevens zijn onderdeel van de ondergrondse online economie en zijn een bron van vele soorten online criminaliteit, dit komt ook voor bij overheidsorganisaties. Welke maatregelen neemt u om datalekken binnen de overheid te voorkomen?
Uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) volgt dat de verwerking van persoonsgegevens aan bepaalde eisen dient te voldoen. Zo schrijft de AVG voor dat persoonsgegevens deugdelijk dienen te worden beveiligd.5 Overheidsorganisaties nemen mede om die reden verschillende beschermingsmaatregelen om datalekken6 of andere incidenten te voorkomen. De Baseline Informatiebeveiliging Overheid, het basisnormenkader voor informatiebeveiliging bij de overheid, bevat bijvoorbeeld een minimale set aan maatregelen voor overheidsorganisaties om beter beschermd te zijn tegen digitale dreigingen. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk te voorkomen dat overheidsorganisaties slachtoffer worden van digitale aanvallen.
De overheid neemt verschillende maatregen om voorbereid te zijn indien, ondanks de genomen maatregelen, toch incidenten plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening waar verschillende overheidsorganisaties oefenen met gesimuleerde hackaanvallen. Op deze manier worden bestaande crisisplannen getest in de praktijk en leren organisaties hoe ze moeten handelen tijdens incidenten. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 hebben meer dan 70 overheidsinstanties deelgenomen. Daarnaast hebben ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening gevolgd. Deze Overheidsbrede Cyberoefening is aanvullend op wat de verschillende bestuurslagen zelf al organiseren, zoals de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging Nederlandse Gemeenten 7.
De Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2) geeft handvatten om maatregelen van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid wettelijk te verankeren en het toezicht op de overheid in te richten. Deze richtlijn wordt momenteel omgezet in nationale wetgeving. Het toezicht op informatieveiligheid bij de gehele overheid zorgt dat de maatregelen zoals benoemd in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid op een goede manier worden toegepast.
Ransomsware komt steeds vaker voor bij grote bedrijven en het mkb. U adviseert dringend om geen losgeld te betalen. Wat zijn volgens u adequate stappen die een bedrijf kan zetten als er cruciale data zijn gestolen en worden aangeboden voor losgeld?
Als organisaties als gevolg van een ransomware-aanval te maken krijgen met een datalek, is het belangrijk dat er direct actie wordt ondernomen, zoals het melden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens en het informeren van de slachtoffers. Door het informeren van de slachtoffers kunnen zij (tijdig) maatregelen treffen om verdere schade te beperken. De Autoriteit geeft op haar website advies over de maatregelen die moeten worden genomen bij een datalek.8 Bij een complex datalek, zoals vaak het geval is bij een ransomware-aanval, adviseert de Autoriteit om een expert in te schakelen, bijvoorbeeld een forensisch expert.
Het Digital Trust Center (van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat biedt op haar website handelingsperspectieven voor ondernemers bij een ransomware-aanval.9 Naast de handelingsperspectieven van het Digital Trust Center, geeft het incidentresponseplan van het Nationaal Cyber Security Centrum praktische handvatten voor de voorbereiding op en ondersteuning bij een ransomware-aanval voor organisaties. Het plan gaat onder meer in op de situatie waarin data zijn gestolen10 en voor losgeld worden aangeboden.
Slachtoffers van ransomware worden uitdrukkelijk opgeroepen aangifte of melding te doen bij de politie. Het dringende advies blijft om geen losgeld te betalen. Het betalen van losgeld biedt geen garantie dat data niet verder zullen worden verhandeld en/of criminelen de systemen weer toegankelijk maken. Bovendien wordt door het betalen van losgeld het criminele verdienmodel in stand gehouden.
Op de website NoMoreRansom.org, mede beheerd door de politie, worden slachtoffers van ransomware geholpen om versleutelde data te herstellen zonder dat het slachtoffer losgeld betaalt. Ook kan de politie in bepaalde gevallen andere (potentiële) slachtoffers van ransomware tijdig waarschuwen om beschermingsmaatregelen te treffen.
Hoe kijkt u in dat kader naar het recente voorbeeld van de woningcorporatie uit Zwijndrecht die een aanzienlijk bedrag aan losgeld zou hebben betaald?2
Slachtoffer worden van een ransomware-aanval kan veel impact hebben. De schade kan enorm oplopen. Ik begrijp dat dit slachtoffers in een moeilijke positie plaatst, zeker als cruciale gegevens zijn gestolen. Het advies blijft echter om geen losgeld te betalen. Misdaad mag niet lonen. Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Door het betalen van losgeld wordt het signaal aan cybercriminelen afgegeven dat ransomware effectief en lucratief is. Cybercriminelen raken hierdoor gemotiveerd om hun criminele activiteiten verder te ontplooien. Bovendien biedt het betalen van losgeld geen garantie dat de gestolen gegevens worden hersteld of niet verder worden verhandeld.
Hoe kijkt u naar de oprichting van een gemeenschappelijk fonds voor mkb, waaruit losgeld zou kunnen worden betaald als hier goede reden toe is? Zo kan ook gezamenlijk worden geïnvesteerd in preventie en signalering.
Om criminaliteit tegen te gaan en weerbaarder te zijn tegen aanvallen is het onder meer van belang de eigen beveiliging op orde te hebben. Organisaties zijn verantwoordelijk voor hun eigen digitale beveiliging en moeten hiervoor de juiste preventieve maatregelen treffen. Organisaties kunnen hierin worden ondersteund door commerciële cybersecuritydiensten. Vanuit de overheid wordt op meerdere manieren voorlichting gegeven en worden hulpmiddelen ter beschikking gesteld via het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre. Ook waarschuwen het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre in meer algemene zin voor kwetsbaarheden en dreigingen.
Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Zie ook het antwoord op vraag 5. De markt voorziet overigens reeds in cyberverzekeringen voor geleden schade na een ransomware-aanval. Een fonds om losgeld te betalen lijkt niet de juiste weg voorwaarts.
Heeft u in beeld hoeveel procent van de ransomware-aanvallen resulteert in een aangifte?
Over de hoeveelheid ransomware-aanvallen in Nederland en de schade die deze aanvallen veroorzaken zijn weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het beeld, mede op basis van het Cybersecuritybeeld Nederland van 2022 en mediaberichtgeving, is dat het aantal aanvallen toeneemt en dat de hoogte van het geëiste losgeld toeneemt. De politie geeft aan dat zij jaarlijks rond de 200 aangiftes van ransomware ontvangt. De aangiftebereidheid bij cybercrimedelicten is echter laag, wat ook geldt voor ransomware. Het aantal aangiften is daarom naar verwachting geen goede weerspiegeling van de omvang van de problematiek.
Welke stappen neemt u om de aangiftebereidheid onder getroffen bedrijven/personen te verhogen?
De politie heeft het voor diverse cybercriminele fenomenen mogelijk gemaakt om online aangifte doen, waardoor aangifte doen eenvoudiger is geworden en minder tijd kost. Zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2023–2026 maakt de politie vanaf 2023 voor meer fenomenen digitale aangifte mogelijk. Heden wordt er gewerkt om online aangifte voor ransomware in het derde kwartaal van 2023 mogelijk te maken.
Het Digital Trust Centre en het Nationaal Cyber Security Centrum adviseren bedrijven altijd om aangifte te doen indien zij slachtoffer van een digitaal misdrijf zijn geworden. Daarnaast heeft het Nationaal Cyber Security Centrum samen met de politie, het Openbaar Ministerie en Cyberveilig Nederland in januari 2023 een whitepaper over data-exfiltratie bij een ransomware-aanval uitgebracht. Ook hierin adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om naast het melden van de ransomware-aanval bij het Centrum aangifte bij de politie te doen.12
Hoe reflecteert u op het gegeven uit het rapport «The State of Data Security» waaruit blijkt dat van de deelnemende bedrijven in Nederland slechts 9 procent in staat is om alle data te herstellen na betaling van cybercriminelen? Ondanks deze zorgelijke cijfers betaalt driekwart van de bedrijven losgeld bij een ransomware-aanval.3
Het rapport bevestigt dat de grootste winst valt te behalen door te investeren in risicomanagement en preventieve maatregelen. Er is geen enkele garantie dat de sleutel (decryptor) of het wachtwoord wordt overhandigd nadat het gevraagde losgeld is betaald. Hierdoor blijft het risico bestaan dat de nieuwe of herstelde bestanden versleuteld worden en de afpersing nogmaals plaats zal vinden. Bovendien kan de gestolen data later alsnog door de cybercriminelen worden verhandeld. Het veilig herstellen van de data is in veel gevallen onmogelijk of bijna onmogelijk. Het Nationaal Cyber Security Centrum biedt in het incidentresponseplan diverse handvatten voor organisaties om preventieve maatregelen te treffen.
Wat vindt u van het gegeven uit hetzelfde rapport dat slechts 58 procent van de deelnemende organisaties een crisisplan voor cyberaanvallen opstelt? Ziet u een rol voor uzelf om dit percentage te verhogen. Zo ja, welke rol?
Ik deel de zorg dat nog te weinig organisaties crisisplannen hebben voor cyberincidenten. Dit kabinet stimuleert het schrijven van deze plannen door via verschillende wegen organisaties te adviseren crisisprocessen in te richten en vast te leggen, en door oefeningen zoals ISIDOOR te organiseren en een goede voorbereiding bij de deelnemers te benadrukken.
Onder de NIS2 wordt het voor organisaties die onder de richtlijn vallen verplicht om maatregelen te hebben voor bedrijfscontinuïteit en crisisbeheersing. Het is de verwachting dat daardoor meer organisaties voorbereidingen voor cyberincidenten treffen en vastleggen.
Voor zelfstandigen zonder personeel, kleine organisaties en midden- en kleinbedrijven biedt het Digital Trust Centre op haar website een leidraad om een incidentresponseplan op te stellen. Daarnaast voorziet de Cyberveilig Check van het Digital Trust Centre in meerdere maatregelen die zowel preventief werken als de schade van een cyberincident beperken.
Hoeveel financiële middelen worden er in totaal de komende jaren per jaar uitgetrokken om het bedrijfsleven beter te faciliteren om beschermd te zijn tegen ransomware-aanvallen?
Het budget voor de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Strategie betreft een bedrag oplopend tot 111 miljoen euro per jaar structureel. Dit bedrag komt ten goede aan de cybersecurity van Nederland, wat de weerbaarheid tegen onder meer ransomware-aanvallen versterkt. De middelen zijn onderverdeeld bij de departementen en uitvoeringsorganisaties, met een eigen verantwoordelijkheid voor de toekenning van voldoende capaciteit en financiële middelen om de in de Nederlandse Cybersecuritystrategie en het actieplan vastgelegde beleidsdoelen en acties te realiseren.
Daarnaast ondersteunen het Nationaal Cyber Security Centrum, het Digital Trust Centre, het Openbaar Ministerie, de politie en andere partners binnen en buiten de (Rijks)overheid doorlopend op verschillende manieren het bedrijfsleven en andere organisaties in het verhogen van de cyberweerbaarheid tegen onder andere ransomware.
MiND (meldpunt internet discriminatie) kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan van hate-speech en discriminatie online, maar uit de cijfers (339 meldingen vorig jaar) blijkt dat het meldpunt onvoldoende wordt gevonden. Welke stappen onderneemt u om het meldpunt beter onder de aandacht te brengen, en kunt u specifiek ingaan op hoe u de doelgroep jongeren hier attent op wilt maken?
Ik vind het van groot belang dat het Meldpunt Internetdiscriminatie goed gevonden wordt. Op dit moment is dat onvoldoende het geval. Mijn ministerie verstrekt jaarlijks subsidie aan Meldpunt. Met het Meldpunt is afgesproken dat zij zich de komende tijd sterk inzetten om een betere naamsbekendheid te genereren. Als resultaat van een herpositionering zal het meldpunt deze zomer een nieuwe merknaam introduceren met bijbehorende communicatie(uitingen). Door middel van (online) campagnes worden doelgroepen, waaronder jongeren, bereikt om hen te informeren over het meldpunt en de oproep tot het melden van online discriminatie.
Desinformatie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat complottheorieën gevuld met desinformatie een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland zoals is gebleken uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Kunt u op dit onderdeel uw eigen reflectie geven?1
De ontwikkelingen die de AIVD signaleert, geven inderdaad reden tot zorg. Het kwaadaardig elite-narratief is een directe aanval op mensen die in de politiek, de rechterlijke macht of de pers werken. Het is ondermijnend voor de democratische rechtsorde als mensen systematisch het gezag van deze instituties verwerpen op basis van ernstige verdachtmakingen waar geen feitelijk bewijs voor is. Het belemmert de versterkende werking van deze instituties, nog los van de uitwassen van extreme haat, intimidatie en bedreigingen die mensen in publieke functies over zich heen krijgen. Voor verdere reflectie op dit onderwerp wijs ik u graag op de aanbiedingsbrief bij de recentelijke publicatie «Anti-institutioneel-extremisme in Nederland»2 en de Kamerbrief Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.3
Hoe worden artikelen 137d, 131 en 132 in het Wetboek van Strafrecht toegepast op het moment dat een persoon desinformatie verspreidt aangezien de definitie van desinformatie zegt dat de verspreider de informatie opzettelijk rondstuurt?
Bij het bepalen of er bij de betreffende desinformatie sprake is van een strafbaar feit als gevolg van overtreding van bijvoorbeeld artikel 131, 132 of 137d van het Wetboek van Strafrecht gaat het om de intentie waarmee de verspreider de informatie opzettelijk heeft verstuurd. Indien de verspreiding van de desinformatie gericht is op opruiing tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, kan dat leiden tot een vervolging. Hetzelfde geldt voor artikel 137d Sr: als de intentie van de desinformatie gericht is tot het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, dan kan dat mogelijk leiden tot een vervolging.
Kunt u voorbeelden vanuit de praktijk opnoemen waar deze artikelen werden toegepast?
Het is lastig om specifieke voorbeelden te noemen waar deze artikelen zijn toegepast in relatie tot het verspreiden van desinformatie, omdat deze artikelen op zichzelf staand een strafbaar feit bevatten en desinformatie op zichzelf staand niet. Wel is recentelijk een man veroordeeld voor opruiing (artikel 131 Wetboek van Strafrecht) omdat hij o.a. opriep tot geweld tegen het toenmalige hoofd van het RIVM. De rechtbank concludeerde hier dat de voorwaarden voor artikel 131 Sr bewezen zijn. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op grond van een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en geen betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.4
Wat is uw mening over algoritmes en isolerende echokamers?
Aanbevelingsalgoritmen kunnen ervoor zorgen dat websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op eerder online zoekgedrag. Doordat bijvoorbeeld een tijdlijn, aanbevelingen of zoekresultaten worden gepersonaliseerd, krijgt iemand informatie te zien die beter aansluit bij persoonlijke interesses. Een echokamer verwijst naar het principe dat iemands eigen ideeën bevestigd worden, als die persoon zich enkel omringt door mensen die op dezelfde manier denken. In dit kader gaat het om het verschijnsel waarbij websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op iemands (eerdere) online zoekgedrag en daarna voornamelijk of zelfs enkel gelijksoortige content aanbieden. Het gevaar van zo’n echokamer is dat dergelijke personalisatie ertoe kan leiden dat mensen eenzijdig worden geïnformeerd door de beperkte informatie die binnen een groep gedeeld wordt, en niet door algoritmen ook breed informatie krijgen aangeboden vanuit diverse perspectieven uit andere groepen.
Zo kunnen mensen enkel nog informatie te zien krijgen die dezelfde ideeën bevestigd, waardoor het wereldbeeld kan verengen. Dat is extra risicovol wanneer het om extremistische of emotionele berichten gaat5. Zo kan deze algoritmische sturing ervoor zorgen dat wanneer iemand recent een extremistisch of emotioneel bericht heeft gelezen, of wanneer gebruikers voorafgaand aan het bezoek van een platform veel van deze berichten lezen en delen, iemand dan alleen maar gelijkaardige artikelen te zien krijgt. Dit kan grote persoonlijke of maatschappelijke impact hebben.
Deelt u de mening dat het aanbod op sociale mediaplatforms meer pluriform gemaakt zou moeten worden zodat gebruikers minder snel slachtoffer worden van eenduidige tijdlijnen? Bent u bereid te pleiten voor algoritmevrije tijdlijnen?
Ja die mening deel ik. De Digital Services Act (DSA artikel6 verplicht alle online platformen om gebruikers beter te informeren over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 38 DSA moeten zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram, YouTube en Google – hun gebruikers verder ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat deze gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om dit soort gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Eind augustus van dit jaar dienen de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines al aan deze bepalingen te voldoen. Vanaf dat moment worden eenduidige tijdlijnen dus een stuk beter aangepakt en hebben gebruikers meer keuzevrijheid. Wanneer zeer grote online platformen en zoekmachines niet voldoen aan de verplichtingen uit de DSA, dan kan de Europese Commissie handhaven en onder meer een boete opleggen. De Europese Commissie zal hierop als toezichthouder controleren, maar ook wij zullen scherp monitoren of platformen aan deze verplichtingen voldoen. Bij eventueel geconstateerde gebreken zullen wij bij de aangewezen instanties melding doen.
Bent u zich ervan bewust dat uit onderzoek is gebleken dat sociale mediabedrijven winst maken met hun algoritmes en kunt u hierop reflecteren?2
Ja, hiervan ben ik mijzelf bewust. In de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benoem ik daarom dat sociale media platformen een verdienmodel hebben gebaseerd op het personaliseren van hun diensten per individu. Dankzij de werking van de onderliggende aanbevelingssystemen wordt desinformatie soms zelfs beloond met een prominente plek op het platform. Daarbij raakt betrouwbare informatievoorziening ondergesneeuwd.8
Doeltreffende regelgeving en handhaving zijn daarom noodzakelijk om de risico’s en de maatschappelijke en economische schade die kunnen ontstaan effectief in kaart te brengen en te beperken. Zoals hierboven toegelicht, bevat de DSA onder meer regels over aanbevelingssystemen. De DSA verplicht aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines verder om de zogenaamde systeemrisico’s te beoordelen die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. De DSA verplicht hen passende maatregelen te nemen om deze risico’s te beperken met inachtneming van de grondrechten. Bij de risicobeoordeling moeten aanbieders rekening houden met de ernst van de potentiële systeemrisco’s en de waarschijnlijkheid daarvan. Daarvoor is bijvoorbeeld relevant of een potentieel risico een groot aantal personen kan betreffen, of dat risico potentieel onomkeerbaar is, en hoe moeilijk het is om het risico, wanneer dit zich verwezenlijkt, te herstellen. Voornoemde zorgplicht maakt dat deze online platformen hun diensten niet enkel meer kunnen vormen om een winstmodel, maar tevens in lijn moeten brengen met maatschappelijke belangen zoals gedefinieerd in de DSA.
In hoeverre vindt u dat sociale mediabedrijven om deze reden minder snel hun verantwoordelijkheid zullen nemen om desinformatie terug te dringen als hierop onvoldoende wordt gecontroleerd?
Zoals hierboven aangegeven zijn algoritmen vaak geoptimaliseerd op een verdienmodel en niet op het bestrijden van desinformatie. Controle en handhaving op bovengenoemde regelgeving uit de DSA is dan ook noodzakelijk. De digitale dienstencoördinator en één of meer andere bevoegde autoriteiten in het land van vestiging en de Europese Commissie zijn de (wettelijk) aangewezen autoriteiten om hierop te controleren. Indien sociale mediabedrijven niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen kan hen een boete worden opgelegd van maximaal 6% van hun wereldwijde jaaromzet.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat de toezeggingen in de brief over desinformatie te vrijblijvend zijn gebleken?3
Op dit moment bestaat inderdaad het beeld 10 dat platformen nog ruimte voor verbetering hebben. De platformen voldoen niet aan alle toezeggingen zoals geformuleerd in de Code of Practice on Disinformation en Twitter heeft zich onlangs zelfs teruggetrokken uit deze praktijkcode. Daarom is er de afgelopen jaren in Europees verband ook verplichtende wetgeving gemaakt. De toezeggingen die de online platformen hebben gedaan in de EU Code of Practice on Disinformation zijn allemaal op vrijwillige basis gedaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treedt de DSA in werking voor zeer grote online platformen die verplichtingen oplegt. Maar ook vrijwillige toezeggingen zijn niet vrijblijvend en ik ben daarom in gesprek met de verschillende partijen. Het is belangrijk dat grote online platformen hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Op 12 juni 2023 heb ik een ronde tafel georganiseerd waarbij onder andere wordt gesproken over de nakoming van de toezeggingen en de aankomende verplichting onder de DSA rondom datadeling met wetenschappers. Eind 2023 zullen we uw Kamer informeren over de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie.
Kunt u toezeggen dat er door u concrete afspraken worden gemaakt met sociale mediabedrijven om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan?
Zoals hierboven uiteengezet is er belangrijke wetgeving tot stand gekomen (de DSA) en zijn er reeds concrete afspraken, namelijk de code of practice, om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treden de bepalingen vanuit de DSA ten aanzien van de zeer grote online platforms en zoekmachines in werking en moeten zij gaan voldoen aan deze wettelijke bepalingen. Alle overige tussenhandeldiensten moeten met ingang van februari 2024 aan de DSA voldoen. Wij gaan dat nauwlettend volgen en zorgen ervoor dat wij aan onze kant alles doen om een zo soepel mogelijke implementatie en toezicht te organiseren. Hiertoe heb ik onder andere op 12 juni a.s. aan de ronde tafel met een vertegenwoordiger van de Europese Commissie gesproken.
Welke rol hebben traditionele media in het tegengaan van desinformatie?
Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden. Op deze manier dragen traditionele media bij aan het beperken van de voedingsbodem voor de negatieve effecten op de samenleving. Meer concreet kunnen zij bijdragen door het publiceren van fact-checks, het maken van betrouwbare journalistiek of door gedegen onderzoek te doen naar aspecten van desinformatie.11 De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap investeert in onderzoeksjournalistiek door het bestaande budget voor onderzoeksjournalistiek (à € 4,9 miljoen) te verhogen met een aanvullend budget vanuit het huidige coalitieakkoord. Deze aanvullende middelen bedroegen in 2022 € 2,4 miljoen en in 2023 € 3,7 miljoen. In de Visiebrief lokale omroepen is toegelicht hoe met een structurele investering van € 16 miljoen en een wijziging van het bestel gewerkt wordt aan de versterking van lokale omroepen.
Bent u bekend met het gegeven dat desinformatie gepaard gaat met manipulatie? Kunt u met deze gedachte in het achterhoofd uiteenzetten waarom u ervoor hebt gekozen om veel van de verantwoordelijkheid omtrent het tegengaan van desinformatie bij de burger te leggen?
Daar ben ik zeker mee bekend. De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Desinformatie kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar heeft altijd de intentie om te misleiden en te schaden.
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van democratie. Daarom blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Een terughoudende opstelling van de overheid is op dit gebied gewenst om voldoende ruimte te laten voor kritiek en het publieke debat. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De overheid bepaalt niet wat wel of niet betrouwbare informatie is. Daar zijn burgers en onafhankelijke platforms en media in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. Daarom zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van burgers. Daar waar het gaat om het verminderen van de invloed van desinformatie neemt de overheid ook zelf maatregelen, afhankelijk van de inhoud van desinformatie, de producent of verspreider, of de verantwoordelijkheden van traditionele en sociale media. Regulering van online platformen om uitwassen te voorkomen valt hier ook onder. Voor een meer gedetailleerde uitleg van de kabinetsaanpak verwijs ik u naar de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12. Tegelijkertijd blijven we de ontwikkelingen op dit gebied volgen zodat we het beleid kunnen aanpassen waar nodig. Eind 2023 zullen we uw Kamer hier over informeren in de voortgangsbrief van de Rijksbrede strategie.
Hoe bent u van plan om burgers – en met name jongeren – mediawijs te maken? Hoe zal dit er in de praktijk uit gaan zien en hoe worden burgers die al in de greep van desinformatieverspreiders worden gehouden bereikt?
Het kabinet hecht groot belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Daartoe financiert de overheid het Netwerk Mediawijsheid. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving.
De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking. Zo is er een serious game voor de groepen 7 en 8 in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft van alle basisschoolleerlingen aan meedoet. Ook zijn er diverse informatieve websites (www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl), met jaarlijks zo’n 400.000 bezoeken. Via goed gewaardeerde netwerkevenementen en inhoudelijke congressen worden netwerkpartners aangemoedigd mee te doen met de missie van het netwerk: «Iedereen mediawijs». Kinderen en jongeren zijn van oudsher een belangrijke doelgroep voor het Netwerk. Nu steeds meer scholen in het funderend onderwijs aandacht voor mediawijsheid opnemen in hun lesprogramma’s, heeft het Netwerk de horizon verbreed naar een volwassen doelgroep.
Erkent u dat slachtoffers van desinformatie het vertrouwen in de overheid sneller kwijt zijn en daardoor naar waarschijnlijkheid ook geen vertrouwen zullen hebben in initiatieven als www.crisis.nl of www.isdatechtzo.nl die vanuit de overheid naar hen zijn gericht?
De weerbaarheid van burgers kan versterkt worden door ze mediawijs te maken, zodat ze zelf media beter kunnen beoordelen. Op bijvoorbeeld isdatechtzo.nl en op Crisis.nl kunnen burgers informatie en tips over aspecten van desinformatie vinden. Hiermee dragen deze initiatieven bij aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie. Daarnaast heeft de wijze waarop (overheids-)instituties communiceren directe invloed op het toenemen of wegnemen van wantrouwen bij burgers.13 Daarmee kan goede communicatie dus ook bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie.
Samenwerking met betrokken partners blijft cruciaal, juist omdat deze partners verschillende groepen in de samenleving kunnen bereiken. Ook bibliotheken, musea en andere maatschappelijke organisaties ondernemen daarom activiteiten om mensen bewuster te maken van de werking en het herkennen van desinformatie. Het kabinet verwelkomt zulke maatschappelijke initiatieven van harte. Naast de inzet op bewustwording over online desinformatie, werkt de Staatssecretaris van Cultuur en Media samen met het Netwerk Mediawijsheid aan een bewustwordingstraject om kennis en vaardigheden over de waarde van de journalistiek in de samenleving te vergroten. Het versterken van de weerbaarheid van burgers is niet voorbehouden aan de rijksoverheid. Ook het maatschappelijk middenveld, media en wetenschap dragen hieraan bij.14
Wat vindt u ervan dat Elon Musk een nieuw beleid heeft geïntroduceerd omtrent Twitter Blue waarin hij alleen gebruikers die zijn geabonneerd bij het platform in de «For You» pagina worden weergegeven? In hoeverre is dit volgens u in strijd met de Digital Services Act?4, 5, 6
Hoewel Twitter zich onlangs heeft teruggetrokken uit de Code of Practice on Disinformation, moet Twitter zich met ingang van 25 augustus 2023, net als alle andere VLOPs, wel houden aan de DSA. Twitter is echter een privaat bedrijf en kan in dit kader ook eigen bedrijfsregels en/of algemene voorwaarden vaststellen voor de gebruikers op dit platform. Het enkel laten verschijnen van Tweets in de for you tijdlijn, om zogezegd op deze manier desinformatie door bots tegen te gaan, is niet in strijd met de DSA of een andere wet.
Kunt u toezeggen dat deze vragen voor het commissiedebat Desinformatie en online platformen van de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken op 14 juni 2023 zijn beantwoord?
Ja.
Het bericht over het visumbeleid door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op bovenstaand krantenartikel?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het behandelen, beoordelen en verstrekken van Kort Verblijf Visa (KVV, Schengenvisum). Met het zo zorgvuldig, objectief en efficiënt mogelijk afhandelen van KVV-aanvragen van reizigers draagt het ministerie bij aan economische diplomatie, familiebezoeken en toerisme. Voor de bredere migratieketen draagt zorgvuldig beslissen op KVV-aanvragen bij aan het voorkomen van illegale migratie.
Het uitgangspunt van het visumaanvraagproces is te allen tijde dat er zorgvuldig wordt beoordeeld of de KVV-visumaanvraag voldoet aan de visumvoorwaarden die zijn neergelegd in de EU-Visumcode2. Het ministerie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in een informatie gestuurde werkwijze voor het visumproces: het zogeheten Informatie Ondersteund Beslissen (IOB). Op deze manier wordt een beslismedewerker ondersteund bij het inschatten van de benodigde intensiteit van een dossieronderzoek door middel van beschikbare informatie en kunnen de aanvragen zorgvuldiger en objectiever worden beoordeeld.
Ook in de herziene Verordening betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS-verordening3) zijn bepalingen opgenomen over specifieke risico-indicatoren. Deze zullen worden toegepast als een algoritme, waarmee profilering mogelijk is door de gegevens in een VIS-aanvraagdossier te vergelijken met de risico-indicatoren. De specifieke risico-indicatoren bestaan uit een combinatie van gegevens over de aanvrager waaronder leeftijdsgroep, geslacht, nationaliteit en land en plaats van verblijf.
Anders dan uit het NRC-artikel naar voren komt, wordt een profiel in het IOB gebaseerd op meerdere gegevens: 1) informatie over mogelijke eerdere visumaanvragen; 2) informatie over de aanvrager, werkgever en/of referent afkomstig van informatie van ketenpartners (bijvoorbeeld informatie over een asielaanvraag na verlening van KVV of illegaal verblijf); en 3) historische informatie over eerdere visumaanvragen. Uiteindelijk is het altijd de beslismedewerker die een besluit neemt over een visumaanvraag op basis van het gehele dossier van de aanvrager.
In hoeverre wordt er nu nog gebruik gemaakt van het softwareprogramma (Informatie Ondersteund Beslissen (IOB)) dat met het betreffende algoritme werkt?
Het IOB is actief voor ondersteuning van het visumbesluitvormingsproces, en draagt zorg voor een advies rondom de intensiteit van het onderzoek bij de aanvraag. De visum beslismedewerker maakt uiteindelijk zelf de afweging voor het toekennen dan wel het weigeren van een visumaanvraag.
Zoals aan uw Kamer gemeld4 heeft het ministerie met betrekking tot het IOB een informatieverzoek van de AP ontvangen om aanvullende informatie te verstrekken over de grondslag, noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de gegevensverwerking gegeven de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Op 9 mei heeft het ministerie aanvullende vragen van de AP ontvangen.
Staat dit algoritme opgenomen in het algoritmeregister2? Zo nee, bent u bereid dit in volledigheid hierin op te nemen? Zo nee, bent u bereid om een beknopte beschrijving van de werking van dit algoritme te geven?
Het algoritme is op dit moment nog niet in het Algoritmeregister opgenomen. Het ministerie zal er zorg voor dragen dat het algoritme voor de hiervoor vastgestelde uiterlijke datum van 1 januari 2024 in het register is opgenomen en toegelicht.
Wat is nu uw reactie op de bezwaren van de functionaris gegevensbescherming over het discriminerende karakter van het algoritme?
Het ministerie heeft zich vanaf de ontwikkeling van het IOB in 2015 laten adviseren door een extern juridisch adviesbureau teneinde binnen de geldende privacywet- en regelgeving te (blijven) werken. Daarbij is er op verschillende momenten getoetst in hoeverre de werkwijze van het IOB juridisch toelaatbaar is. De conclusie was dat het gebruik van profielen in het IOB niet in strijd is met de privacy wetgeving. Dit oordeel werd onderschreven door de toenmalige FG.
Omdat het ministerie veel waarde hecht aan het oordeel van een FG en aan het voldoen aan wet- en regelgeving heeft het ministerie het advies van de voormalige FG aangegrepen om (nogmaals) het huidige gebruik van het IOB door een andere externe partij te laten toetsen. Conclusie van deze externe toets is dat het ministerie toereikende en relevante argumenten heeft aangedragen voor het gebruik van het IOB. Het gebruik van het IOB is daarom niet gestopt.
De kritiek van de voormalige FG rondom mogelijke discriminatie is door het ministerie zeer serieus genomen. Daarom is besloten om naast bovengenoemde second opinion, ook nog andere materiedeskundigen in te roepen, waaronder de Landsadvocaat. Aan deze materiedeskundigen is gevraagd te beoordelen in hoeverre het gebruik van het gegeven nationaliteit relevant, noodzakelijk en proportioneel is binnen het IOB. De conclusies luidden dat er (i) een wettelijke grondslag is voor het gebruik van nationaliteit binnen het IOB; (ii) verwerking van gegevens over nationaliteit nodig is vanwege zwaarwegende algemene belangen en om te voldoen aan een volkenrechtelijke verplichting en dat (iii) het maken van onderscheid naar nationaliteit bij de beoordeling van een visumaanvraag noodzakelijk en proportioneel is en niet als discriminatie kan worden gekwalificeerd (zie ook het antwoord op vraag 11).
Betreft het algoritme van het computerprogramma IOB een zelflerend algoritme dat zelfstandig zoekt naar kenmerken van mensen die volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verhoogd risico vormen en dus intensiever bestudeerd moeten worden? Zo nee, hoe wordt bepaald welke kenmerken een voorspellende waarde voor de uiteindelijke risicoscore hebben?
Het algoritme dat bij het IOB wordt ingezet, betreft geen zelflerend algoritme. Het is een algoritme dat werkt op basis van een beslisboom met eenvoudige «als-dan»-regels. Bij de ontwikkeling van het algoritme zijn transparantie en uitlegbaarheid als uitgangpunten genomen. De regels hiervan zijn niet «bedacht» door software, maar door ambtenaren. Op basis van deze vooraf opgestelde regels wordt bij elke groep van aanvragen beoordeeld of er voldoende grond is om op grond van de kenmerken van deze groep een profiel te maken. Als er niet voldaan wordt aan de vooraf opgestelde regels wordt er geen profiel opgesteld. Hierdoor valt niet elke aanvraag in een profiel en is er geen sprake van een classificatie-algoritme dat op basis van profielen elke aanvraag als een kans dan wel risico classificeert. Via dit algoritme worden, iedere maand op basis van actuele data, ongeveer 1100 profielen gegenereerd waarvan het overgrote deel kansprofielen zijn, slechts een klein deel zijn risicoprofielen.
Kunt u toelichten of nationaliteit, religie, leeftijd, geslacht of etniciteit van invloed zijn (of zijn geweest) op het vallen binnen een «kansprofiel» of «risicoprofiel»?
Nationaliteit, leeftijdsgroep en geslacht zijn drie van de zeven eigenschappen van een visumaanvraag die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van profielen voor het IOB. Daarnaast kunnen ook het hoofddoel van de reis, de locatie van aanvraag, de burgerlijke staat en het beroep worden meegenomen in de beslisboom. Al deze gegevens zijn op grond van de EU-Visumcode verplicht opgegeven te worden op het visumaanvraagformulier. Etniciteit niet en die wordt ook niet gebruikt bij het opstellen van profielen. Een profiel bestaat altijd uit minimaal 3 van de 7 kenmerken, waarbij er altijd een combinatie van aanvraaggegevens en persoonsgegevens wordt gebruikt. Een profiel op basis van alleen leeftijd, geslacht óf nationaliteit is dus niet mogelijk, een combinatie van bijvoorbeeld reisdoel, nationaliteit en geslacht wel.
In hoeverre wordt het duidelijk gemaakt aan een aanvrager dat een beslissing over diens aanvraag (mede) is vormgegeven door een algoritme?
Het ministerie heeft, naast de reguliere informatiedocumenten, speciaal voor het IOB een factsheet opgesteld6. Zo worden betrokkenen geïnformeerd over welke gegevens worden gebruikt bij het beoordelen van een visumaanvraag en over de wijze waarop hun gegevens verwerkt worden, waaronder het gebruik van profilering mede op basis van nationaliteit.
Bij het indienen van een aanvraag wordt de aanvrager voor het indienen van de aanvraag gewezen op het gebruik van diens gegevens binnen het IOB, de bewaartermijnen van deze gegevens en wordt er ook verwezen naar de factsheet. Deze tekst is in alle vier talen, Nederlands, Engels, Frans en Spaans, in het aanvraagformulier opgenomen.
Kunt u toelichten waarom u ondanks de bezwaren van de functionaris gegevensbescherming toch doorging met het gebruik van de profileringssoftware voor visumaanvragen?
Voor de overwegingen, zie het antwoord op vragen 4 en 11.
Is het toetsingskader «Discriminerende risicoprofielen» van het College voor de Rechten van de Mens, de IAMA3, gebruikt om te beoordelen of de wijze waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan risicoprofilering doet rechtmatig, proportioneel en niet-discriminatoir is? Zo nee, van welk toetsingskader is wél gebruik gemaakt? Kunt u de juridische beoordeling delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het toetsingskader is niet gebruikt, omdat het is ontwikkeld na de introductie van het IOB. Zie ook het antwoord op vraag 10. De inzet van het IOB vanaf de ontwikkeling door een extern juridisch adviesbureau getoetst aan de destijds geldende wet- en regelgeving waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens8. Daarna is de werkwijze op verschillende momenten getoetst aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Zie verder ook het antwoord op vragen 4 en 11.
Kunt u toelichten in hoeverre aan de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Bouchalikh uit 20224 is voldaan bij de totstandkoming van dit proces?
Deze motie betreft een verplichte impact assessment voorafgaand aan het gebruik van algoritmen wanneer deze worden ingezet om evaluaties van of beslissingen over mensen te nemen. Het instrument hiervoor -de IAMA: Impact Assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes- is ontwikkeld na de introductie van het IOB, en dus niet ingezet.
Wat waren de bevindingen van de landsadvocaat, het gespecialiseerde bureau, en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) over de aanvraagverwerking en kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In de adviezen wordt geconcludeerd dat de inzet van dit risicomodel voldoet aan de eisen die de relevante wet- en regelgeving daaraan stellen. PMP (Privacy Management Partners) heeft daarnaast geconcludeerd dat de voorzienbaarheid aanpassing behoefde. De factsheet IOB is hiertoe bijgewerkt, met bijzondere aandacht voor welke gegevens er worden verwerkt, de profielen en de databronnen. Volgens de externe deskundigen is er (i) een wettelijke grondslag voor het gebruik van nationaliteit binnen het IOB; (ii) verwerking van gegevens over nationaliteit nodig vanwege zwaarwegende algemene belangen en om te voldoen aan een volkenrechtelijke verplichting en (iii) kan het maken van onderscheid naar nationaliteit bij de beoordeling van een visumaanvraag niet als (verboden) onderscheid, oftewel discriminatie worden gekwalificeerd.
De bevindingen van PMP en de Landsadvocaat zijn bijgevoegd. Er is verder op hoofdlijnen ambtelijk contact geweest tussen het ministerie en een juridisch gespecialiseerde medewerker van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die de conclusies van de Landsadvocaat en PMP ondersteunt.
In hoeverre heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de software en het bijbehorende algoritme doorgelicht?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het IOB niet doorgelicht. Zie ook antwoord op vraag (2).
Wat is uw reactie op het voorbeeld dat een aanvrager uit Paramaribo direct een hoge risicoscore krijgt toebedeeld?
Het IOB kent niet direct een hoge risicoscore toe aan alle visumaanvragen die in Paramaribo zijn gedaan. Een risicoscore wordt berekend op basis van informatie die het ministerie zelf verzamelt bij een (eerdere) visumaanvraag, 2) informatie van ketenpartners en/of 3) op basis van een profiel. Een profiel bestaat nooit alleen uit nationaliteit of plaats van de aanvraag, zie ook het antwoord op vraag (6).
Wat is de opvatting nu van de huidige functionaris gegevensbescherming over het visumaanvraag-traject?
Op 19 juni start een nieuwe FG. De FG is een onafhankelijke interne toezichthouder. Om dit toezicht te kunnen houden, kan de FG informatie verzamelen over gegevensverwerkingen binnen de organisatie; deze verwerkingen analyseren en beoordelen of ze aan de wet voldoen en informatie, adviezen en aanbevelingen geven aan de organisatie. De naleving van de privacywet is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker.
De waarnemend FG volgt met interesse de beoordeling van de AP en zal haar observaties desgevraagd met de AP delen, zoals ook de vorige FG dat deed. Tussen de waarnemend FG en de nieuwe FG is besproken dat de focus van de FG de komende periode ligt bij de wijze waarop de organisatie aan het toezicht van zowel de FG, als de AP gevolg geeft. Daarbij zal ook bezien worden op welke wijze het algoritme van het IOB wordt vormgegeven.
Welke stappen neemt u zodat een discriminatoir algoritme niet kan worden ingezet binnen het werk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het IOB-algoritme is niet discriminatoir. Wel dient er blijvend voor gewaakt te worden dat een behandeladvies geen aanleiding vormt voor een bias bij een beslismedewerker. Om dat te voorkomen dient een beslismedewerker bij twijfel een senior medewerker te raadplegen en kan besloten worden tot het opvragen van nadere informatie of het afnemen van interviews. Besluiten worden periodiek in het kwaliteitsoverleg besproken en steekproefsgewijs gecontroleerd.
Uit de antwoorden op de vragen 4, 5 en 11 blijkt dat het ministerie veel waarde hecht aan een blijvend zorgvuldige en juridisch juiste werkwijze, en reeds de nodige stappen heeft ondernomen om conform het non-discriminatie beginsel het IOB in te zetten. Bij de inzet van risicomodellen moet zorgvuldig worden gekeken naar proportionaliteit en subsidiariteit, zodat deze inzet rechtmatig en eigenlijk is. Discriminatie kan en mag nooit de bedoeling of het gevolg zijn.
Constaterende dat eerder schriftelijke vragen5 door o.a. het lid Podt zijn gesteld over afwijzingen van visumaanvragen voor een kort verblijf van familieleden van Syrische Nederlanders, waaruit onder andere bleek dat het weigeringspercentage van aanvragers met de Syrische nationaliteit op 55% lag ten opzichte van het algemene percentage van 13%, in hoeverre is de in het artikel geschetste praktijk van invloed geweest op dit weigeringspercentage? Kunt u dit onderbouwen?
Het weigeringspercentage wordt voor geen enkele nationaliteit door het IOB bepaald. Een weigeringspercentage volgt uit de uiteindelijke besluiten die zijn genomen door de beslismedewerkers op de visumaanvragen. Een afwijzing is alleen mogelijk als niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit de EU-Visumcode. Het IOB heeft hier geen invloed op. Een behandeladvies zegt enkel iets over de intensiteit van het dossieronderzoek en niets over het uiteindelijke besluit.
Kunt u een update geven ten aanzien van het aantal en de aard van de klachten ten aanzien van de dienstverlening van VFS Global? Kunnen mensen met deze klachten terecht bij de ambassade? Zo nee, waar kunnen ze dan terecht?
Voor klachten kan men terecht bij Nederland WereldWijd (NWW), het contactcentrum van het ministerie (24 uur per dag beschikbaar) en bij het klachtenteam van VFS. Contractueel is VFS verantwoordelijk voor een eigen klachtafhandeling.
Bij het NWW wordt onderscheid gemaakt tussen klachten die gerelateerd zijn aan operationele zaken zoals klantcontact, kwaliteit van de antwoorden, toegankelijkheid van informatie, en dergelijke, en klachten die beleid betreffen, zoals eventuele beperkingen in de mogelijkheid een afspraak te maken. In 2022 zijn er 1040 klachten ingediend (op een totaal van ca. 400.000 uitgereikte visa) 849 klachten betroffen het afsprakensysteem en/of het niet tijdig kunnen krijgen van een afspraak. Overige klachten betroffen de bemoeienis van facilitators, bejegening en dergelijke. Overigens kunnen visumaanvragers naast een klacht ook bezwaar en beroep aantekenen indien hun aanvraag wordt afgewezen.
Wat kunt u zeggen over de huidige wachttijden bij VFS Global? Worden deze gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De wachttijden bij VFS worden gemonitord en er wordt met alle locaties contact onderhouden over de hoeveelheid inkomende aanvragen. Op een aantal locaties na voldoen alle locaties aan de eis om binnen 14 dagen een afspraak te kunnen maken. De locaties waar dit niet het geval is worden vanuit het ministerie op weekbasis aangestuurd om ervoor te zorgen dat de instroom van aanvragen zo nauw mogelijk aansluit op de verwerkingscapaciteit.
Stemregistratie voor de Europese Parlementsverkiezingen in de Caribische Landen van het Koninkrijk. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»1 staat dat de regering beoogt om stemmen voor het Europees Parlement op Curaçao, Aruba en Sint Maarten net zo toegankelijk te maken als in Europees Nederland; kunt u een update geven van de voortgang van deze doelstelling en in de toelichting meenemen of, hoe en met welke prioriteit aan deze doelstelling voor de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 wordt gewerkt? Waar liggen de knelpunten om de doelstelling voorafgaand aan de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 te realiseren en hoe zorgt het kabinet dat deze knelpunten kunnen worden opgelost?
Het kabinet werkt aan het voornemen uit het coalitieakkoord om de verkiezingen voor het Europees Parlement net zo toegankelijk te maken voor kiesgerechtigde inwoners van Curaçao, Aruba en Sint Maarten als voor kiesgerechtigden in Europees Nederland. Aan uw Kamer is eerder gemeld dat dit nader zal worden uitgewerkt in een hoofdlijnennotitie die aan de Kamer zal worden gezonden2. In de hoofdlijnennotitie wordt een aantal sporen uitgewerkt waarlangs de toegankelijkheid van de EP-verkiezingen in de landen kan worden vergroot en kiesgerechtigden zoveel mogelijk kunnen worden gefaciliteerd in het uitbrengen van hun stem. De sporen gaan bijvoorbeeld in op hoe meer aandacht kan worden gegenereerd voor de EP-verkiezingen en de eenmalige registratie in de permanente registratie kiezers buiten Nederland. Ook zal in overleg met de landen en Vertegenwoordigingen van NL worden onderzocht hoe kiezers verder gefaciliteerd kunnen worden in het uitbrengen van hun stem.
Overwogen zou kunnen worden of het juridisch en praktisch mogelijk is om bijvoorbeeld meer locaties in te stellen voor het ophalen, invullen en inleveren van stembescheiden of dat er andere manieren zijn om het uitbrengen van de stem nog toegankelijker te maken. Tot slot zal ook worden onderzocht of de EP-verkiezingen toegankelijker kunnen worden gemaakt door de registratieplicht voor kiesgerechtigden in de Caribische landen af te schaffen en welke consequenties dit zou hebben. Alle onderzochte opties hebben hun eigen voor- en nadelen. Een aantal opties vergt ook veel op het gebied van wet- en regelgeving. Voor alle opties is overleg en samenwerking met de Caribische landen nodig.
In de hoofdlijnennotitie zal het standpunt van de Caribische landen worden betrokken. Hiertoe zijn op 1 mei 2023 brieven verzonden aan de ministers-presidenten van de Caribische landen, om hen te consulteren over aandachtspunten naar aanleiding van dit voornemen uit het coalitieakkoord: informatiecampagnes, het verder faciliteren van het uitbrengen van de stem en de registratieplicht. Op basis van het standpunt van de landen worden verdere gesprekken vormgegeven. Hierover zal ik u informeren. In de hoofdlijnennotitie zal ik tevens ingaan op het beoogde tijdpad en de mogelijkheden voor de Europees Parlementsverkiezingen in 2024.
Deelt u de mening dat de burgers woonachtig op alle zes Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden tevens Unieburgers zijn? Zo ja, hoe geeft het kabinet hier actief invulling aan in haar beleid?
Evenals burgers van Europees Nederland beschikken burgers op de zes Caribische eilanden van het Koninkrijk over de Nederlandse nationaliteit. Hiermee bezitten zij volgens artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van rechtswege ook het Unieburgerschap. Aan het Unieburgerschap is een aantal rechten verbonden, waaronder het vrije verkeer van personen en het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor Europese Parlement. De toegankelijkheid in de Caribische landen van verkiezingen voor het Europese Parlement heeft, zoals hierboven uiteengezet, de aandacht van het kabinet.
Deelt u de mening dat voor het kabinet een belangrijke taak is weggelegd om ook de burgers in het Caribisch deel van het Koninkrijk te betrekken bij de Europese Unie (EU), door hen te informeren, actief te luisteren naar wat zij van de Europese Unie verwachten en draagvlak te creëren? Hoe werkt u aan het dichterbij brengen van het EU-burgerschap bij de burgers woonachtig in dit gedeelte van het Koninkrijk om uiteindelijk de werking van de democratie binnen het hele Koninkrijk te bevorderen?
Het kabinet ziet het als een van haar kerntaken Nederlanders zo goed mogelijk te informeren en te betrekken bij de vormgeving en uitvoering van EU-beleid en de Nederlandse inzet voor dat beleid. Dit geldt ook voor de inwoners van Caribisch Nederland. Belangrijk uitgangspunten bij de uitvoering van deze taak zijn inclusiviteit en diversiteit. Het kabinet communiceert, informeert en haalt informatie op via kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere departementen en bijvoorbeeld via het maatschappelijk middenveld. Door te kiezen voor digitale middelen en een online aanpak garandeert het kabinet een open karakter van de informatievoorziening, zodat alle Nederlanders kunnen deelnemen, ook inwoners uit Caribisch Nederland.
Ten aanzien van de Caribische Landen constateer ik dat het aan de overheden van autonome landen is om de relatie tussen hun burgers en de Europese Unie vorm te geven. Het Ministerie van BZK ondersteunt en stimuleert de Landen wel om bijvoorbeeld aanspraak te kunnen maken op verschillende Europese fondsen voor meerdere doeleinden.
Kunt u nader toelichten op welke wijze u conform de brief2 invulling zal geven aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en de grote bijeenkomsten op 9 mei 2023 en 9 mei 2024 (de Dag van Europa) in het Caribisch deel van het Koninkrijk? Indien dit deel van het Koninkrijk niet wordt betrokken bij de activiteiten, kunt u nader toelichten waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle burgers van Nederland deel kunnen nemen aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en grotere bijeenkomst en hun mening kunnen geven. Zoals in de voornoemde brief aangegeven zijn inclusiviteit en diversiteit belangrijke uitgangspunten bij de uitvoering van motie Koole II. Doordat de dialogen en evenementen mede digitaal en online van aard zijn, kan iedereen binnen het Koninkrijk hieraan deelnemen, ook inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk. Verder zullen maatschappelijke organisaties worden geïnformeerd en aangemoedigd om te participeren en staat het belangengroepen die opkomen voor inwoners van het Caribische deel van het Koninkrijk, vrij om deel te nemen. Zoals ook in de brief uiteengezet, wordt tevens een extra inspanning gepleegd om jongeren en minder bereikbare doelgroepen te betrekken.
Het bericht 'Schiphol en Havenbedrijf Rotterdam klagen de staat aan over 5G-beleid' |
|
Martijn Grevink (VVD), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke zienswijzen er door de lokale vergunningshouders zijn ingebracht en op welke manier hieraan gehoor is gegeven?1
Een ontwerp van de wijziging van het Nationaal frequentieplan 2014 (NFP-wijziging) voor de 3,5 GHz band is in juli 2022 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn door een aantal houders van lokale vergunningen in de 3,5 GHz band en belangenvertegenwoordigers, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam (HBR) en Schiphol (samen aangeduid als de «mainports») zienswijzen ingediend. HBR heeft zelf op dit moment geen vergunning in de 3,5 GHz band, Schiphol wel. Ook de Nederlandse en Europese belangenverenigingen voor gebruikers van lokale vergunningen (BTG en EUWENA) hebben een zienswijze ingediend.
De zienswijzen betroffen uiteenlopende aspecten van de NFP-wijziging, zoals de keuze van de bandindeling – waarbij het lokale gebruik zou worden ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band – en de wijze van uitgifte van lokale vergunningen volgens het mechanisme «op volgorde van binnenkomst». Naar deze beide aspecten wordt verwezen in het artikel in Het Financieele Dagblad. Ik hecht er aan hier op te merken dat «op volgorde van binnenkomst» hier niet betekent «wie het eerst komt, het eerst maalt», maar alleen verwijst naar hoe vergunningen door de tijd in behandeling worden genomen. In het voorgenomen uitgiftebeleid heeft een eerdere aanvrager daarbij niet meer rechten dan een latere aanvrager. Als meerdere aanvragers bij elkaar in de buurt liggen, moeten zij onderling afspraken maken om te zorgen dat zij elkaar niet storen. Denk bijvoorbeeld aan twee bedrijven in de haven of aan twee naast elkaar liggende ministeries. Met deze manier van vergunnen kan dezelfde frequentieruimte vele malen worden uitgegeven, zelfs aan dicht bij elkaar liggende percelen. Er is dus geen concurrentie om een beperkte hoeveelheid beschikbare vergunningen.
Voor wat betreft de bandindeling zijn de zienswijzen van de lokale vergunninghouders, maar ook die van landelijke mobiele operators, aanleiding geweest om nader onderzoek te laten verrichten en vervolgens de bandindeling van de 3,5 GHz-band te herzien ten opzichte van het dat was geconsulteerd. In het definitieve besluit zijn de lokale vergunninghouders niet langer ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band, maar in twee delen van 50 MHz aan de beide uiteinden van de band. Hiermee is deels tegemoet gekomen aan de wens van lokale vergunninghouders om te worden ondergebracht in het bovenste deel van de 3,5 GHz band, waar apparatuur voor lokale netwerken mogelijk beter beschikbaar zal zijn. Ik wil benadrukken dat de uiteindelijke keuze voor de bandindeling een afweging van verschillende belangen was, waarbij het niet mogelijk was om aan alle uiteenlopende wensen van belanghebbenden tegemoet te komen. De gemaakte afweging was ingewikkeld en is daarom uitgebreid gemotiveerd in de toelichting op de definitieve wijziging van het NFP die is gepubliceerd op 28 februari 2023.2
Voor wat betreft het verdeelmechanisme «op volgorde van binnenkomst» gaven de beide mainports in hun zienswijze onder meer aan een coördinerende rol voor zichzelf te zien om zo te kunnen komen tot een doelmatiger gebruik van de voor lokaal gebruik bedoelde frequenties op het eigen terrein. In reactie hierop heb ik in de toelichting op de definitieve NFP-wijziging van 28 februari 2023 aangegeven dat ik een informele coördinerende rol door een logische entiteit of organisatie binnen een groter gebied, zoals bijvoorbeeld een haventerrein of industriegebied, goed mogelijk acht voor zover deze neerkomt op vraagbundeling en een daaruit voortvloeiende coördinerende rol bij vergunningaanvragen. Het is en blijft echter de (wettelijke) taak van de overheid, specifiek die van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), om vergunningaanvragen te toetsen, de coördinatie met andere radiodiensten te verzorgen, en vergunningen te verlenen aan de aanvragers.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke gesprekken u heeft gevoerd met lokale vergunninghouders waaronder luchthaven Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam voorafgaand en ook nadat het Nationaal Frequentieplan (NFP) is gepubliceerd?
HBR en Schiphol trekken al enige tijd gezamenlijk op in het benadrukken van het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik in de beide mainports. In aanloop naar de consultatie van het ontwerp van de NFP-wijziging in juli 2022 hebben zij een extern onderzoek laten uitvoeren waarin onder meer wordt gepleit voor aangesloten frequentieruimte voor lokaal gebruik, bij voorkeur in het bovenste deel van de band. Ook het punt van een, door de mainports gewenste, coördinerende rol voor de mainports wordt in dit onderzoek aangestipt. Daarnaast is in juni 2022 een brief gestuurd aan de toenmalige Directeur Generaal Bedrijfsleven en Innovatie. In deze periode zijn hierover gesprekken met de mainports gevoerd op 9 juni, 29 juni en 7 juli 2022.
Ik onderken het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik, onder andere in de beide mainports. Naar aanleiding van de zienswijze van HBR en Schiphol op het geconsulteerde ontwerp van de NFP-wijziging, heb ik op 13 september 2022 aan de mainports gevraagd om een nadere toelichting over hoe zij een coördinerende rol meer concreet voor zich zien. In reactie hierop hebben HBR en Schiphol op 26 oktober 2022 een aanvullende memo met mij gedeeld. Zowel de zienswijze en het aanvullende memo zijn meegewogen bij de besluitvorming voor het definitieve NFP-besluit, zoals beschreven in de toelichtende tekst. Na vaststelling van het NFP-besluit is opnieuw contact gezocht met de mainports ten behoeve van de nadere invulling van het uitgiftebeleid en de vergunningvoorwaarden voor lokaal gebruik. Dit contact bestond onder meer uit twee gesprekken op 7 maart en op 27 maart 2023. Op 12 april jl. is vervolgens het voorgenomen uitgiftebeleid voor lokale vergunningen openbaar geconsulteerd.
Ook met een aantal andere lokale vergunninghouders zijn gesprekken gevoerd in de periode voor en na vaststelling van het NFP. Ook met belangenvereniging BTG is er regelmatig contact geweest.
Is het ingediende alternatieve plan van Schiphol en de haven, en de reactie van het ministerie hierop, openbaar inzichtelijk? Zo nee, waarom niet? Kan u deze alsnog op de kortst mogelijke termijn met de Kamer delen?
Het ingediende alternatieve plan van Schiphol en HBR is openbaar inzichtelijk via het in opdracht van de mainports opgestelde rapport over de behoefte aan privaat spectrum3 en de openbare consultatiereactie van Schiphol en HBR naar aanleiding van de concept NFP-wijziging 3,5 GHz-band.4 In de openbaarheid heb ik hierop gereageerd in de toelichting op het NFP-besluit van 28 februari jongstleden. Zowel Schiphol en HBR als ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig informatie over het alternatieve plan uitgewisseld, zoals ook bij vraag 2 aangegeven. Die informatie is meegewogen in het tot stand komen van het concept uitgiftebeleid dat onlangs openbaar is geconsulteerd5. Op dit moment verwerk ik de consultatiereacties waarbij alle partijen hun zienswijzen konden indienen. Bij het publiceren van het uitgiftebeleid zal ik nader ingaan op de ingebrachte zienswijzen; waaronder ook de zienswijzen van de mainports rondom de wijze van verdelen van vergunningen.
Kunt u aangeven hoe de belangen en wensen van de lokale vergunninghouders hierin zijn gewogen?
Schiphol en HBR hebben de voorkeur voor 100 MHz aaneengesloten frequentieruimte bovenin de 3,5 GHz-band en wensen daarnaast een regierol voor henzelf in het toebedelen van gebruiksrechten voor frequentieruimte op het terrein van de mainports. Naast Schiphol en HBR zijn er nog andere belanghebbenden voor gebruik van frequentieruimte in de 3,5 GHz-band. Hiertoe behoren de landelijke mobiele operators, huidige gebruikers van de frequentieband (een aantal lokale gebruikers en satellietbedrijf Inmarsat) en toekomstige gebruikers voor bedrijfsspecifieke toepassingen. Zoals uitgebreid toegelicht in het NFP-besluit van 28 februari jongstleden leiden de belangen van deze partijen tot deels niet verenigbare wensen voor de bandindeling. Na weging van al deze belangen ben ik in het definitieve NFP-besluit gekomen tot een bandindeling met (voorlopig) twee delen van 50 MHz voor lokaal mobiel gebruik aan de randen van de 3,5 GHz-band en 300 MHz middenin de band voor landelijk exclusief mobiel gebruik. Het geconsulteerde bandplan ging nog uit van 100 MHz voor lokaal gebruik onderin de band. Met een verplaatsing van één deel van 50 MHz naar de bovenkant van de band is in het definitieve NFP-besluit deels tegemoet gekomen aan de wens van onder meer Schiphol en HBR om bandbreedte voor lokaal gebruik beschikbaar te maken in het bovenste deel van de band. Bovendien heb ik de mogelijkheid genoemd om in de toekomst een zogenoemde «schuif» te maken waardoor mogelijk 80 MHz aan aaneengesloten bandbreedte bovenin de band voor lokaal gebruik beschikbaar komt.
Ten aanzien van de door Schiphol en HBR gewenste, wettelijke regierol het volgende. Of frequentiegebruik daadwerkelijk schaars wordt en in welke mate er ruimte is voor een bepaalde mate van regie wordt in belangrijke mate bepaald door de voorwaarden die aan de vergunningen zullen worden verbonden. Deze worden vastgelegd in het uitgiftebeleid waarvoor recentelijk een openbare consultatie heeft plaatsgevonden. Ik ben nu bezig de ontvangen zienswijzen hierop, waaronder die van Schiphol en HBR, te verwerken.
Herkent u het geluid dat verdere innovatie en digitalisering onmogelijk wordt gemaakt door de huidige inrichting van de veiling, mede gelet op de Nederlandse ambitie om in de Europese kopgroep te blijven op het gebied van digitalisering? Op welke manier is gehoor gegeven aan deze zorgen?
In het artikel in Het Financieele Dagblad wordt door de mainports gesteld dat de automatisering van bedrijfsprocessen in gevaar komt door de manier waarop ik de aparte bedrijfsfrequenties inricht en wil toewijzen. Deze bedrijfsfrequenties zullen niet worden geveild, maar worden verdeeld op volgorde van binnenkomst. De zorgen van de beide mainports betreffen de nadere invulling van het «volgorde van binnenkomst»-verdeelmechanisme. De voorwaarden voor gebruik van frequentieruimte – en daarmee de mogelijkheden voor innovatie en digitalisering – worden vastgelegd in de vergunningsvoorwaarden waarvoor het uitgiftebeleid de basis vormt. Op dit moment ben ik bezig met het verwerken van de zienswijzen op de openbare consultatie van dit uitgiftebeleid. Bij het publiceren van het beleid zal ik mijn keuze motiveren, ook in het licht van de impact op innovatie en digitalisering.
Klopt het dat Schiphol en de Rotterdamse haven elk hun eigen beroep aantekenen?
Ja.
Is hierbij urgentie aangevraagd en wanneer worden deze zaken behandeld?
HBR en Schiphol hebben niet gevraagd om een voorlopige voorziening. De Rechtbank Rotterdam heeft besloten alle beroepen (dus ook die van HBR en Schiphol) tegelijkertijd te behandelen. Op 25 mei heeft een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden, ter voorbereiding van de inhoudelijke zitting. De rechtbank heeft de inhoudelijke zitting inmiddels gepland op 11, en indien nodig, 12 oktober 2023.
Leiden deze zaken tot vertraging van de veiling? Zo ja, bent u voornemens om plannen ten aanzien van verschillende mogelijke uitkomsten op te stellen om zo op de kortst mogelijke termijn over te kunnen gaan tot het veilen van de 3,5 Ghz band?
Voor de gevolgen van de aangetekende beroepen voor de veiling wordt verwezen naar de bovenliggende Kamerbrief.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat er meer plek voor hun operaties moet worden toegewezen?
Indien Schiphol en/of HBR op dit punt gelijk krijgt/krijgen van de rechter, zou dit betekenen dat de indeling van de 3,5 GHz-band in het NFP opnieuw dient te worden vastgesteld. Omdat de inrichting van de veiling afhankelijk is van het NFP, zou dit zonder meer gevolgen hebben voor de planning daarvan. Daarnaast zou dit gevolgen hebben voor de planning van de start van uitgifte van vergunningen voor lokaal gebruik in de banddelen 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz. Daarvan is start van uitgifte nu beoogd per 1 december 2023.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat de manier waarop de ruimte wordt verdeeld, namelijk op volgorde van aanmelding, moet worden herzien?
Als de rechter uitsluitend zou oordelen dat de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik op een andere manier moet worden verdeeld (dan op volgorde van binnenkomst), maar de rechter de rest van het NFP-besluit in stand zou laten, dan zou dit geen gevolgen hoeven te hebben voor de concept-veilingregeling, de consultatieperiode (die inmiddels is geëindigd) en de planning van de veiling. De veiling ziet immers niet op de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik, maar op de frequentieruimte voor landelijk gebruik.
Bent u reeds in contact getreden met de lokale vergunninghouders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam en Schiphol, betreffende dit geschil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verloopt dit?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven, is zowel voor als na de wijziging van het NFP gesproken met verschillende lokale vergunninghouders, waaronder HBR en Schiphol. Na afloop van de consultatie van het uitgiftebeleid voor de lokale vergunningen in de 3,5 GHz band zullen de ingediende zienswijzen worden beoordeeld en meegenomen bij de vaststelling van het definitieve uitgiftebeleid. Waar nodig zal dan opnieuw in contact worden getreden met lokale vergunninghouders. Ik heb de gesprekken met HBR en Schiphol tot dusver overigens als prettig en constructief ervaren.
Bent u van mening dat een rechtszaak niet bevorderlijk is voor de veiling van de 3,5 GHz band? Kunt u een rol in spelen om verdere problemen van de veiling te voorkomen?
Tegen elke wijziging van het NFP staat de mogelijkheid van beroep open en het staat belanghebbenden uiteraard vrij om hier gebruik van te maken. Bij het vaststellen van het NFP voor de 3,5 GHz band is een integrale belangenafweging gemaakt. Deze belangenafweging is uitvoerig beschreven in de toelichting op de NFP-wijziging. Ik zal mij ook in de beroepszaak en andere contacten met belanghebbenden blijven inspannen om de gemaakte afwegingen zo goed en transparant als mogelijk uit te leggen. Evenwel vind ik het belangrijk te blijven benadrukken, dat ik waarschijnlijk niet aan alle belangen en wensen van alle belanghebbenden tegemoet kan komen, omdat zij soms simpelweg onverenigbaar zijn. Er zullen dus waarschijnlijk altijd partijen zijn die vinden dat ik hun belangen onvoldoende heb meegewogen en daarom – mogelijk – naar de rechter zullen stappen.
Kunt u opties schetsen waarbij toch geveild wordt, mede gelet op het belang van 5G voor de digitale strategie van het kabinet en voor Nederlandse consumenten en ondernemingen? Is het mogelijk om bijvoorbeeld alvast het deel of een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt?
De aangetekende beroepen hebben betrekking op zowel het te veilen gedeelte voor landelijk gebruik als het voor lokaal gebruik uit te geven gedeelte van de 3,5 GHz-band. Het is daarom niet mogelijk om alvast een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste tegelijkertijd met de beantwoording van het schriftelijke overleg betreffende de Inkennisstelling ontwerpbekendmakingsbesluit, ontwerpvergunningen en concept-veilingregeling 3,5 GHz-band (Kamerstuk 24 095, nr. 578) d.d. 14 april 2023 aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Storing Vodafone: telefoonproblemen bij onder meer ziekenhuizen en 112' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom 112 voor sommige Vodafone-klanten bijna de volledige dag onbereikbaar was?1
Navraag bij Vodafone levert het volgende beeld op: Er vinden regelmatig noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden aan het telecomnetwerk plaats. Deze worden vooral uitgevoerd in de nacht om mogelijke impact op de dienstverlening zo beperkt mogelijk te houden. Ondanks een zorgvuldige voorbereiding kan het voorkomen dat tijdens die werkzaamheden onvoorziene gebeurtenissen of technische storingen optreden. In de nacht van vrijdag 14 april was dat het geval. Een technische storing had tot gevolg dat Vodafone spraakdiensten voor een deel van haar klanten niet correct functioneerde. Hoewel de Vodafone
112 infrastructuur op zichzelf dus niet geraakt was, waren de spraakoproepen, waaronder die naar 112, voor een deel van de Vodafone-oproepen niet succesvol. Het realiseren van een oplossing van deze storing nam meerdere uren in beslag. In de loop van de middag van 14 april stabiliseerde het netwerk zich. Er was ondertussen door Vodafone naar haar klanten gecommuniceerd hoe zij op een alternatieve manier contact konden opnemen met 112. Dit staat nader toegelicht onder vraag 8.
Hoe is het mogelijk dat 112, wat vitale infrastructuur is, dan toch opnieuw niet bereikbaar is geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze storing en de onbereikbaarheid van 112 zich tot de eis dat de verbinding naar 112 bij een storing automatisch via een andere provider tot stand dient te komen? Waarom is dit niet gebeurd?
Indien het netwerk van een mobiele netwerkaanbieder volledig niet beschikbaar is, zal een oproep naar 112 door een gebruiker van het niet beschikbare mobiele netwerk automatisch via een van de andere beschikbare mobiele netwerken verlopen. Tijdens de onderhavige storing hadden de mobiele toestellen van gebruikers echter wel verbinding met het mobiele netwerk van Vodafone waardoor de automatische uitwijkmogelijkheid niet in werking trad. Vodafone evalueert deze storing met de grootste prioriteit om herhaling te voorkomen en heeft in het Nationaal Continuïteit Overleg Telecom (NCO-T) relevante informatie aan de andere twee mobiele netwerkaanbieders doorgegeven. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal deze evaluatie beoordelen en indien nodig aanvullend onderzoek doen.
Welke verdere eisen bestaan er voor providers om te verzekeren dat 112 goed bereikbaar is? Hoe kan het in relatie tot deze eisen dan toch dat 112 niet bereikbaar was?
Via wetgeving en internationale standaarden is gewaarborgd dat het alarmnummer 112 goed bereikbaar is. Op grond van artikel 7.7 van de Telecommunicatiewet moeten telecomaanbieders ervoor zorgen dat het gebruik van 112 kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen beschikbaar is. Daarnaast moeten zij de voorzieningen treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten te waarborgen. Dit houdt onder meer in dat oproepen naar 112 prioriteit hebben op het netwerk, dat ook zonder SIM-kaart een oproep naar 112 kan worden gedaan en dat de oproep via het netwerk van een andere provider gaat als de beller geen verbinding heeft met het netwerk van de eigen provider. Desalniettemin kan nimmer volledig worden uitgesloten dat zich onverhoopt situaties voordoen waarin 112 niet goed bereikbaar is, zoals de recente storing bij Vodafone.
Wat is de stand van zaken betreffende het voorkomen dat 112 slechter bereikbaar wordt wanneer 2G en 3G verder worden afgeschakeld? Is er inmiddels standaardisatie bewerkstelligd waardoor alle toestellen 112 goed kunnen bereiken?
Bellen naar 112 gaat via mobiele netwerken over het algemeen nog via 2G of 3G, omdat de ondersteuning daarvoor aan zowel de netwerkzijde als in telefoontoestellen goed geregeld is op basis van internationale technische standaarden. Het is belangrijk dat bellen via 4G ook goed wordt ondersteund, met het oog op de verwachte afschakeling van 2G en 3G.
In mijn brief van 8 december 2022 (29 517, nr. 226) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de twee bijeenkomsten met marktpartijen over de ondersteuning van bellen naar 112 via 4G. Op 20 februari jl. heeft een nieuwe bijeenkomst plaatsgevonden waarin de voortgang van de gemaakte afspraken is besproken. Er is reeds een mondiale standaard voor bellen over 4G («VoLTE») en 5G («VoNR») vanuit 3GPP (3rd Generation Partnership Project). De standaard is echter dusdanig flexibel dat het aantal implementaties dat wereldwijd kan worden ontwikkeld erg groot is, wat een goede werking kan ondermijnen. De GSM Association (GSMA) is daarom bezig twee implementatieprofielen te ontwikkelen. Wanneer netwerkaanbieders en fabrikanten van smartphones die profielen volgen dan moet bellen over 4G (en 5G) in principe gewoon werken. De GSMA werkt daarnaast samen met het Global Certification Forum om nieuwe smartphones te testen op de ondersteuning van bellen via 4G. Het Europees Telecommunicatie en Standaardisatie Instituut (ETSI) draagt daar aan bij door de ontwikkeling van testprotocollen. Zo wordt ervoor gezorgd dat de ondersteuning van bellen over 4G voor nieuwe toestellen op orde komt.
Hoe staat het met de Europese inzet om een emergency call implementatieprofiel te ontwikkelen dat ervoor zorgt dat een smartphone altijd naar 112 kan bellen, ook wanneer die smartphone wordt aangesloten op een mobiel netwerk waarvoor het niet de juiste VoLTE-instellingen heeft of wanneer iemand geen SIM-kaart in diens toestel heeft?2
De functionele vereisten voor noodoproepen met mobiele telefoons zijn vastgelegd in de mondiale standaarden van 3GPP. De afgelopen maanden heeft de GSMA haar richtsnoeren bij deze 3GPP standaarden geactualiseerd en verduidelijkt. Ook is een van de 3GPP standaarden verduidelijkt. Daarnaast werkt de GSMA aan de ontwikkeling van een implementatieprofiel voor noodoproepen voor anonieme gebruikers, dat wil zeggen bellers die roamen op een ander mobiel netwerk of die geen SIM-kaart hebben.
Is er al een plek ingericht waar mensen meldingen over gebrekkige mobiele bereikbaarheid van 112 kunnen doen, zoals aangegeven in de brief van 28 juni 2022?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 juni 2022 (29 517, nr. 222) ben ik bezig de mogelijkheden te onderzoeken voor het inrichten van een centraal punt waar mensen terecht kunnen als ze gebrekkige mobiele bereikbaarheid van 112 ondervinden. Tijdens het commissiedebat op 15 december 2022 (24 095, nr. 574) heb ik toegelicht dat het inrichten van een dergelijke plek eenvoudig klinkt maar ingewikkeld is, omdat de mobiele bereikbaarheid van 112 wordt beïnvloed door diverse factoren. Daarom moet goed worden gekeken hoe we dit op een zinvolle manier zouden kunnen inrichten. Tijdens het genoemde commissiedebat heb ik toegezegd om u te informeren over de voortgang van een dergelijk punt in het tweede kwartaal van 2023. Ik zal u voor het zomerreces informeren over de voortgang.
Bent u op de hoogte van gevolgen van de Vodafone-storing op 14 april 2023 waarbij 112 niet kon worden bereikt, bijvoorbeeld gevallen waarin hulp pas te laat kon worden ingeroepen?
Gedurende de ochtend is door de NCTV, Politie Nederland en Veiligheidsregio’s middels communicatiekanalen een handelingsperspectief geboden: bellen via een vaste lijn, gebruik maken van een mobiel met een andere provider of van de chatfunctie van de 112app. Dit handelingsperspectief is ook door Vodafone via sms-berichten bekend gesteld aan hun klanten.
Op operationeel niveau is landelijk afgesproken dat bellers waarmee geen spraakcontact kon worden gelegd met spoed door de politie werden bezocht om vast te stellen waarom zij 112 hadden gebeld. Dit was mogelijk omdat de locatiegegevens van de bellers bij deze storing wel beschikbaar waren. Op dit moment heb ik geen indicatie dat er slachtoffers zijn gevallen als gevolg van deze storing.
Het bericht 'Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding dat driekwart van de ouders hun kinderen op social media zetten, waarvan de helft hun profiel onbeschermd laat?
Het is begrijpelijk dat ouders beelden van bijzondere momenten met hun kinderen willen delen met anderen. De komst van sociale media heeft dat aanzienlijk eenvoudiger gemaakt dan voorheen het geval was. Het is belangrijk dat ouders zorgvuldig gebruik maken van die mogelijkheden en rekening houden met wie allemaal toegang hebben tot wat zij plaatsen, omdat dit de privacy van hun kinderen raakt.
In hoeverre deelt u onze zorgen dat op deze manier onbedoeld kwaadwillenden misbruik kunnen maken van deze gegevens?
Die zorgen deel ik. Zo bestaat het risico dat foto’s van kinderen misbruikt worden door criminelen, dat hun beeldmateriaal wordt gebruikt voor reclamedoeleinden en dat de foto’s en video’s op het internet kunnen blijven circuleren.
In hoeverre bent u het met ons eens dat hier ook meer bewustwording over gecreëerd zou moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een publiekscampagne? In hoeverre heeft u plannen om de bewustwording hierover te vergroten?
Bewustwording is van groot belang. Het vorige kabinet ontwikkelde eerder al de publiekscampagne «Denk 2x na voordat je iets deelt», die veel aandacht in de media kreeg.2 Naar aanleiding van de campagne maakte het Jeugdjournaal een item over het zorgvuldig omgaan met het online delen van gegevens van anderen.3 Daarnaast werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten. Verder heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een voorlichtende taak.4
Kunt u toelichten in hoeverre kinderen recht hebben op online privacy?
Het grondrecht op gegevensbescherming is uitgewerkt in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG onderkent in overweging 38 nadrukkelijk dat kinderen specifieke bescherming toekomt, aangezien zij zich wellicht minder bewust zijn van de risico's en gevolgen van het delen van informatie. Daarnaast bepaalt artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) dat een kind recht heeft op bescherming van zijn of haar privéleven. Graag verwijs ik voor een volledige toelichting naar de Code Kinderrechten Online waarin uitvoering wordt ingegaan op online privacy voor minderjarigen.5 De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Code laten ontwikkelen voor ontwerpers van digitale systemen voor kinderen, aan de hand waarvan aan het begin van het ontwerpproces voor onlinediensten en producten kinderrechten worden meegenomen en geborgd.
Ook biedt de Verordening Digitale Diensten (hierna: DSA) specifieke bescherming aan minderjarigen. Daarin worden onlineplatforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen verplicht om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen. Voor een compleet overzicht van specifieke bescherming vanuit de DSA verwijs ik u naar de kamerbrief «Digital Services Act en Kinderrechten» van 14 april 2023.6 Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief over kinderrechten in relatie tot digitalisering.
In hoeverre deelt u het genoemde standpunt dat ouders pas vanaf 16 jaar toestemming aan hun kinderen voor het delen van bijvoorbeeld foto’s moeten vragen? In hoeverre deelt u onze overtuiging dat dit eigenlijk al vanaf 12 jaar zou moeten?
In het wetsvoorstel Verzamelweg gegevensbescherming wordt ervan uitgegaan dat kinderen vanaf 12 jaar deels zelf en vanaf 16 jaar geheel zelfstandig persoonlijke keuzes kunnen maken.7 In dit wetsvoorstel wordt erin voorzien dat een jongere die 12 jaar of ouder maar nog geen 16 jaar is, zelfstandig toestemming kan intrekken om zo een einde te kunnen maken aan een verwerking van zijn eigen persoonsgegevens. Dit wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Bent u het met ons eens dat tech-bedrijven hier een grote verantwoordelijkheid horen te dragen en zo ja, hoe gaat u daarop sturen?
Ja, tech-bedrijven hebben ook een verantwoordelijkheid op grond van de AVG. Zo moeten de bedrijven bijvoorbeeld hun gebruikers te wijzen op wie toegang kan hebben tot hun gegevens en dus ook geplaatste foto’s. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert regelmatig gesprekken met tech-bedrijven over hun verantwoordelijkheid. Het is echter primair aan de ouders of verzorgers van kinderen om de afweging te maken of zij foto’s van hun kinderen online delen of niet.
Kunt u voorbeelden noemen van maatregelen die u kunt nemen als tech-bedrijven, zoals social media platforms, hier onvoldoende aan voldoen?
Wanneer bedrijven de regels uit de AVG niet naleven, is het aan de toezichthouder om daar gevolgen aan te verbinden. Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de AVG is belegd bij de AP. De AP beschikt daartoe over diverse instrumenten, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom of een berisping.
Kunt u toelichten of u de voorgedragen tips voor ouders voldoende acht?
Het is belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de mogelijke risico’s van het delen van foto’s of video’s van hun kinderen online. De informatie en tips, zoals beschreven in het achterliggende onderzoek waarop het krantenartikel zich baseert, zijn in dat kader helder en nuttig.8 Het onderzoek geeft volwassenen richtlijnen om zorgvuldig om te gaan met informatie over kinderen op het internet. Zoals eerder aangegeven, werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten.
In hoeverre ziet u een rol voor uzelf om hier aandacht voor te vragen, en ook daadwerkelijk maatregelen op te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het met ons eens dat er meer aandacht aan onlinegedrag en mediawijsheid kan worden besteed zodat kinderen hier zo vroeg mogelijk bij betrokken worden?
Ja. Mediawijsheid is een belangrijke set aan vaardigheden om mee te kunnen komen in de steeds meer gedigitaliseerde wereld. Aandacht voor onderwerpen als portretrecht hoort hierbij. Op initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd in 2008 het Netwerk Mediawijsheid opgericht met de missie «Iedereen mediawijs». Op zijn publiekswebsite biedt het Netwerk Mediawijsheid inzichtelijke informatie aan over veilige en slim gebruik van digitale media. Zo zijn er links naar materiaal om kinderen te informeren en met hen in gesprek te gaan over zaken als privacy en portretrecht.9