Het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kan het Nederlandse net een extra laadpalengigant wel aan, aangezien we al kampen met netcongestie?
De komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen. Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden. Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is.
Welke gevolgen heeft de komst van Electra voor de wachtlijsten?
De gevolgen zijn onbekend, en hangen af van de specifieke locatiekeuze, de gevraagde grootte van de aansluiting, het tijdstip van de aanvragen en de mogelijkheden van het nemen van mitigerende maatregelen.
Bent u op de hoogte welke investeringen er lopen en gemaakt gaan worden vanuit pensioenfondsen die intensief zijn voor het elektriciteitsnet en de netcongestie verder kunnen verslechteren?
Nee. Ik heb wel uit de pers begrepen dat pensioenfondsen aan de informateurs een aanbod tot investeren in de energietransitie hebben gedaan.
Is het wenselijk dat er, wederom in het licht van de overbelasting van ons net, een concurrentie gaat plaatsvinden tussen onder andere Shell, Fastned, EVBox, Allego en dus het Franse Electra?
Ja, de komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen.
Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden.
Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is. Daarnaast zal dit bedrijf net als andere laadpaalexploitanten een netaansluiting aan moeten vragen voor nieuwe locaties of gebruik moeten maken van reeds bestaande aansluitingen.
Als er sprake is van netcongestie op een bepaalde locatie dan is het mogelijk dat een nieuwe netaansluiting afhankelijk van de gevraagde grootte niet direct opgeleverd kan worden.
Dreigen er al of zijn er al soortgelijke situaties zoals recent in Rotterdam waarin laadpalen uit moeten, bij of in de buurt van de gebieden waar Electra vooral laadpalen wil plaatsen?
Het is niet bekend waar Electra laadpalen wil plaatsen, dus kan geen inschatting van deze dreiging worden gemaakt. Overigens is het in Rotterdam vooralsnog niet nodig om laadpalen uit te zetten.
De laadpaalinfrastructuur in Nederland kent een diverse mix aan aanbieders en met de toetreding van het Franse Electra met ambitieuze uitrol plannen, erkent u het risico van een Franse consolidatie van de Nederlandse laadpaal markt, op termijn?
Het Nederlandse beleid is altijd gericht geweest op het creëren van een open markt waarin elektrische rijders voldoende keuzevrijheid hebben.
Kunt u een overzicht geven van het speelveld op de Nederlandse laadpaal markt en hoe volgens de Minister een geconsolideerde laadpaal markt er uit ziet?
Op de Nederlandse markt voor laadinfrastructuur zijn 14 laadpaalexploitanten actief die samen meer dan 80% van de openbaar toegankelijke laadpalen beheren2. Zoals iedere jonge markt is ook de markt voor laadinfrastructuur in beweging.
Hoe de geconsolideerde laadpaalmarkt er uiteindelijk uit gaat zien kan ik niet voorspellen. Wel vind ik het van belang dat er voldoende keuzevrijheid voor elektrische rijders is.
Kunt u aangeven welke instrumenten voor Nederland beschikbaar zijn om zeggenschap te behouden over kritische laadpaal infrastructuur in Nederland?
Het merendeel van de openbaar toegankelijke laadpunten in Nederland wordt via regionale aanbestedingen gerealiseerd. Gemeenten houden hierdoor regie over wat er op hun grondgebied gebeurt.
Welke waarborgen voorziet u zodat dat de data van Nederlandse gebruikers van Electra laadpalen niet in handen komen van de Franse overheid in voorkomend geval?
Ieder bedrijf dat actief is in Nederland dient zich te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op naleving van de AVG.
De reactie van de minister over de landelijke uitrol van de Streetwise-methodiek |
|
Inge van Dijk (CDA), Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat innovatieve initiatieven zoals Streetwise van grote meerwaarde zijn om met name in middelgrote steden te werken aan leefbare en bloeiende binnenstad met perspectief voor ondernemers?1
Ja, innovatieve initiatieven zoals Streetwise dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van de sector en de transitie van binnensteden, in reactie op de technologische ontwikkelingen en de veranderende wensen van de consument.
Hoe beoordeelt u de resultaten van Streetwise, waarmee onder andere 550 ondernemingen zijn begeleid naar vestiging en ruim 80.000 m2 leegstaande winkelruimte is ingevuld?
Ik beoordeel deze resultaten als positief. De hands on begeleiding door Streetwise van startende ondernemers voldoet duidelijk aan een behoefte van deze ondernemers. De suggesties voor gemeentelijk beleid die Streetwise op basis van opgedane ervaring afgeeft aan gemeenten zijn eveneens waardevol, ook al leiden deze in de praktijk nog (te) weinig tot lokale beleidsaanpassingen.
Deelt u de mening dat de methodiek van Streetwise succesvol is gebleken en er dus kansen zijn voor een landelijke uitrol?
Ja. In de kern lijkt de Streetwise-aanpak niet specifiek-Limburgs en zou ze dus ook in andere delen van Nederland moeten kunnen werken. Naast de inhoudelijke aanpak is vooral een goede politiek-bestuurlijke inbedding van groot belang.
Klopt het dat u in eerste instantie het initiatief heeft genomen om Streetwise te benaderen met de vraag of de Streetwise methodiek ook in andere provincies ingezet zou kunnen worden?
Naar aanleiding van vragen van het lid Amhaouch heb ik tijdens het commissiedebat Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 6 april 2022 toegezegd best practices bespreekbaar te willen maken en te kijken wie daarin het voortouw zou kunnen nemen. Dat heeft eind augustus 2022 geleid tot een uitnodiging vanuit mijn ministerie aan Streetwise om in gesprek te gaan over hun plannen en ambities, met als achterliggend idee om te onderzoeken of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken.
Deelt u de mening dat de pilot in Overijssel de start kan vormen voor de landelijke uitrol en dat het dus gewenst is dat u als Minister van EZK actief bijdraagt aan deze uitrol? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
De Overijsselse pilot zou een waardevolle stap kunnen zijn bij het onderzoeken van de vraag of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken. Daartoe dient deze stap door de partijen nader te worden geconcretiseerd in een uitgewerkt projectplan, dat inzicht geeft in de doelen, de partijen die meewerken en de invulling van rollen, de werkwijze, het tijdpad en de financiële onderbouwing. Belangrijk is ook dat goede afspraken gemaakt worden over de monitoring van het project, zodat op basis van het project eventueel inhoudelijk kan worden bijgestuurd. De Overijsselse pilot zou daarmee mede de basis kunnen leggen voor een concreet uitrol-draaiboek.
Klopt het dat de plannen van Streetwise inmiddels «een vastomlijnde vorm» hebben aangenomen en zo ja, wat zijn uw vervolgstappen?
Nee, de plannen voor de uitrol van het Streetwise-concept hebben nog geen vastomlijnde vorm. De Overijsselse pilot zou een eerste stap kunnen zijn in het vormgeven van de inhoudelijke aanpak, maar daarnaast is het belangrijk dat er uitzicht is op een vervolg en onder welke voorwaarden een dergelijk vervolg plaats kan vinden. Daarvoor is het nodig om ook andere provincies en daarbinnen andere gemeenten te betrekken en te enthousiasmeren om te participeren in een vervolgtraject. Daarvoor hoeven niet direct alle andere provincies aan te haken, maar wel een substantieel aantal, bijvoorbeeld een drietal, zodat momentum kan worden gecreëerd. Zoals ook in de provincie Limburg is gebleken zijn de provincies belangrijk vanwege hun stimulerende en regievoerende rol richting hun gemeenten. Om echt stappen te kunnen zetten richting een landelijke uitrol is stevig politiek-bestuurlijk commitment noodzakelijk voor een gedragen stappenplan.
Wat kunt u verder doen om Streetwise te steunen, ook als dit initiatief niet direct past binnen een bestaand beleidsprogramma?
Op dit moment speelt mijn ministerie een stimulerende rol bij het totstandkomen van een gedragen stappenplan door partijen bij elkaar te brengen en ze te overtuigen van de noodzaak van een dergelijk plan. Zonodig wil ik een stimulerende rol spelen richting politiek-bestuurlijke betrokkenen vanuit de provincies.
De gang van zaken omtrent toekenningen en reserveringen voor het Nationaal Groeifonds |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bij de drie indieningsrondes die tot nu toe hebben plaatsgevonden is er over 52 projecten positief besloten, waarbij een bedrag van 8,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen is gemoeid, kunt u aangeven op welke manier deze bedragen voorwaardelijk zijn?
De voorwaarden die zijn gesteld bij voorwaardelijke toekenningen verschillen per project. De voorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het behalen van mijlpalen, het ophalen van meer cofinanciering of het borgen van lange termijn strategische thema’s als internationale samenwerking en valorisatie. De voorwaarden die per project zijn gesteld, zijn te vinden in de adviesrapporten van de adviescommissie Nationaal Groeifonds (hierna: de adviescommissie).
Er zijn inmiddels drie indieningsrondes geweest. Er zijn 52 projecten waarover positief is besloten. Hiermee is een bedrag van € 11,8 miljard gemoeid:
€ 4,9 miljard aan toekenningen (waarvan € 4,75 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,8 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 3,1 miljard aan reserveringen. Dit is de huidige stand van zaken; zie hieronder voor toelichting over de advisering van de adviescommissie van maart jl. over de omzetting van voorwaardelijke toekenningen en reserveringen.
De voorwaardelijke toekenningen (€ 3,8 miljard) zijn net als de directe toekenningen (€ 4,9 miljard) juridisch verplichte middelen, die al door het parlement zijn geautoriseerd. Wanneer er wordt voldaan aan gestelde voorwaarden, kan het kabinet op basis van een advies van de adviescommissie de voorwaardelijke toekenning omzetten in een toekenning.
In maart jl. heeft de adviescommissie opnieuw advies uitgebracht over elf projecten waarvoor een aangepast projectvoorstel is ingediend om een reservering of voorwaardelijke toekenning om te zetten. In mijn brief van 15 maart jl. heb ik, mede namens de Minister van Financiën, op dit advies gereageerd.1 Daarbij heb ik aangegeven dat het kabinet de adviezen van de adviescommissie integraal overneemt. De budgettaire verwerking hiervan vindt plaats bij Voorjaarsnota 2024. De omzettingen van de reserveringen worden juridisch verplicht na autorisatie van de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) door beide Kamers.
Indien deze besluitvorming wordt geautoriseerd door het parlement zal de nieuwe situatie als volgt zijn: € 6 miljard aan toekenningen (waarvan € 5,83 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,6 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 1,7 miljard aan reserveringen.
Kunt u aangeven hoe dit totaalbedrag verdeeld is over de verschillende voorziene tranches en wanneer deze tranches verwacht worden?
De timing van omzettingen van voorwaardelijke toekenningen in definitieve toekenningen is per project verschillend, afhankelijk van de voorwaarden die gesteld zijn. Wanneer het uitvoerende departement van mening is dat er aan de gestelde voorwaarden voor omzetting is voldaan kan zij dit voorleggen aan de fondsbeheerders.
De timing van deze omzettingen staat daarmee los van de timing van volgende indieningsrondes van het Nationaal Groeifonds.
In tabel 25 van de begroting van het Nationaal Groeifonds2 wordt een overzicht gegeven van de geraamde kasuitgaven per project, voor de definitieve toekenningen en de voorwaardelijke toekenningen.
Kunt u aangeven in welke mate de toekenningen verplicht zijn?
Toekenningen en voorwaardelijke toekenningen zijn juridisch verplicht.
Kunt u aangeven of en in welke mate de 3,1 miljard euro aan reserveringen verplicht zijn, indien de aanvrager aan afgesproken voorwaarden heeft voldaan of op korte termijn zal voldoen?
In de eerste drie indieningsrondes zijn er, op basis van het advies van de adviescommissie, middelen gereserveerd voor mogelijk kansrijke projecten die nog nader uitgewerkt moeten worden om een eerste toekenning te krijgen. Ook zijn er middelen gereserveerd voor de volgende fases van projecten met een toekenning.
Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt, maar deze middelen zijn niet juridisch verplicht. Voor het omzetten van een reservering in een (voorwaardelijke) toekenning zal de adviescommissie op basis van een vernieuwd of aangevuld investeringsvoorstel een nieuw advies uitbrengen aan de fondsbeheerders. De omzetting van een reservering wordt door de fondsbeheerders aan de ministerraad voorgelegd. De omzettingen van de reserveringen zijn definitief na autorisatie door beide Kamers.
Op dit moment zijn er voor 12 projectvoorstellen reserveringen gedaan. Dit betreft 4 projecten die een nader uitgewerkt plan moeten indienen voor een eerste toekenning en 8 projecten waarbij het gaat om een reservering voor een volgende fase van een project dat al met middelen vanuit het Nationaal Groeifonds is opgestart. Indien de besluitvorming van 15 maart jl. bij Voorjaarsnota wordt geautoriseerd (zie het antwoord op vraag 1), dan gaat het nog om 6 projecten met een reservering. Dit betreft allemaal reserveringen waarbij het gaat om een volgende fase van een project dat al met NGF-middelen is opgestart. In de tussentijd werken de betrokken partijen bij alle projecten hard door aan het verbeteren om aan de gestelde eisen en voorwaarden van de adviescommissie te voldoen. Partijen maken hierbij ook kosten voor het verder uitwerken van hun projectvoorstellen.
Een voorbeeld van een reservering voor een volgende fase van een al lopend project is de Einstein Telescope. Er is € 42 miljoen toegekend voor de voorbereiding van het internationale bid om de telescoop in Limburg te vestigen. Daarnaast is er een reservering van € 870 miljoen voor de bouwkosten wanneer het bid wordt toegekend en de Einstein Telescope in Nederland wordt gebouwd. Vervolgfinanciering vindt alleen plaats als de Einstein Telescope daadwerkelijk in Nederland komt. De bouw van de Einstein Telescope zal naar verwachting leiden tot een hoogwaardig high tech ecosysteem gericht op verschillende technologieën, waaronder vacuümtechnologie, cryogene technologie en lasers.
Een ander voorbeeld is de reservering voor het Nationaal Onderwijslab AI. Er is € 79,6 miljoen beschikbaar gesteld voor het Nationaal Onderwijslab AI. In dit project worden prototypes ontwikkeld van digitale intelligente onderwijsinnovaties om de kwaliteit van het primair en voortgezet onderwijs te verbeteren. Er is een reservering van € 63 miljoen gemaakt om deze prototypes door te ontwikkelen tot producten die geschikt zijn om breed in de markt en in de klas in te zetten en tegelijkertijd het hele ecosysteem te versterken.
Kunt u aangeven of u, naast de pauzeknop voor nieuwe inschrijvingen, ook overweegt af te zien van bestaande reserveringen?
Nee, zie hiervoor ook de brieven die ik op 15 maart en 28 maart mede namens de Minister van Financiën naar uw Kamer heb gestuurd.3 Het kabinet vindt het van groot belang dat deze reserveringen in stand blijven. Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt. Zoals in het antwoord op vraag 4 uiteengezet zijn er reserveringen gemaakt voor kansrijke projectvoorstellen die nog nader uitgewerkt moeten worden en zijn er reserveringen gemaakt voor de volgende fases van projecten met een reeds bestaande toekenning uit het Nationaal Groeifonds. Voor deze al lopende projecten zal het vervallen van de gereserveerde middelen betekenen dat de beoogde doelen in mindere mate of zelfs niet worden behaald doordat zij bijvoorbeeld niet naar de volgende fase kunnen opschalen.
Zijn er los van de 3,1 miljard euro aan reserveringen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat concrete verwachtingen gewekt bij bedrijven voor toekomstige tranches? En zo ja welke?
Er heeft communicatie plaatsgevonden naar potentiële indieners over de vierde ronde. In de brief van 30 juni 2023 hebben de Minister van Financiën en ik de vierde ronde aangekondigd.4 In oktober 2023 is de communicatie naar potentiële indieners opgestart.5 Sindsdien zijn partijen bezig geweest met de ontwikkeling van voorstellen. Partijen hebben bijvoorbeeld hun eerste ideeën voor een Nationaal Groeifonds-aanvraag getoetst door middel van het indienen van een Quickscan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Er is dus heeft dus communicatie plaatsgevonden over de vierde ronde en de voorstelontwikkeling, maar er zijn geen concrete financiële toezeggingen gedaan aan bedrijven.
In de brief van 28 maart heb ik u, mede namens de Minister van Financiën, geïnformeerd over de pauzering van de vierde ronde.6
Zo ja, gaat het daarbij ook om (schriftelijke) toezeggingen?
Nee, het betreft communicatie naar potentiële indieners over de vierde ronde. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Dit is helaas niet gelukt.
De brief van 6 februari ‘Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase’ |
|
Agnes Joseph (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u in detail aangeven waar pensioenuitvoerders precies tegenaan liepen bij de uitvoering van amendement Palland1 in de solidaire regeling (inclusief de bijbehorende wetsartikelen en bijbehorende teksten uit de wetsgeschiedenis waaronder de memorie van toelichting)?2
In het najaar van 2023 bleek uit signalen van sectorpartijen dat het amendement Palland zonder nadere kaders pensioenuitvoerders onvoldoende duidelijkheid geeft over de voorwaarden waar een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden aan moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Zo bleek asymptotisch (geheugenloos) spreiden, een methode om gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren, zonder nadere uitwerking in het besluit wettelijk gezien niet mogelijk te zijn. Zo was bijvoorbeeld onduidelijk waar de toedelingsregels op moeten zien, of het uitkeringspatroon vast moet staan en of schokken binnen een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar moeten zijn verwerkt. Om de gewenste helderheid bij het amendement te bieden, heb ik overleg gevoerd met toezichthouders en sectorexperts over uitvoerbare kaders. Begin februari is de uitkomst van deze gezamenlijke verkenning in een Kamerbrief4 met uw Kamer gedeeld. De uitwerking van de verkenning is verwerkt in het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren.
Gezien u aangeeft dat de beperkte herverdeling bij gelijke aanpassingen in de solidaire regeling gelijk is aan de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieregeling kan ontstaan waar ook gelijke aanpassingen van de uitkeringen in enig jaar mogelijk zijn, waarom zijn er volgens u alsnog aparte regels nodig voor de solidaire regeling ten opzichte van de flexibele premieregeling?
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Dit kwam omdat er in deze regeling geen sprake is van een gescheiden uitkeringsfase, maar de persoonlijke voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens optellen tot één collectief en solidair geheel. Tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen eind 2022 is het amendement van het lid Palland aangenomen waardoor gelijke aanpassingen met spreiden mogelijk werd in de solidaire regeling. Dit amendement bleek vervolgens onvoldoende duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Omdat het in de solidaire premieregeling niet gaat om een gescheiden uitkeringsfase (zoals bij de flexibele premieregeling), maar om persoonlijke voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens die optellen tot één collectief en solidair geheel, kan voor deze voorwaarden niet aangesloten worden bij de voorwaarden die voor de flexibele premieregeling gelden. Daarom wordt via het Besluit een uitvoeringskader voorgesteld waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de solidaire premieregeling.
Waarom is er niet voor de methodiek van Balter en Werker – de methode ontwikkeld bij de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling – gekozen bij de uitwerking van de brief?3 Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
De methodiek van Balter en Werker blijkt in de praktijk administratief voor de meeste uitvoerders niet goed uitvoerbaar, dan wel ingrijpende administratieve aanpassingen te vergen. In deze methode worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna de aanpassingen van de uitkeringen bepaald op basis van een dynamisch projectierendement.
Tijdens de totstandkoming van de Wtp is de methode van Muns4 ontwikkeld om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling, waarom is er niet voor die methodiek gekozen bij de uitwerking in de brief? Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
De methodiek van Muns blijkt in de praktijk administratief niet goed uitvoerbaar. In de methodiek van Muns worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna de aanpassingen van de uitkeringen bepaald. Daarnaast voldoet de methodiek van Muns niet aan de wettelijke eis dat financiële resultaten binnen maximaal 10 jaar spreidingsperiode in de uitkering moeten zijn verwerkt.
U geeft aan dat er onvoldoende duidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen van de uitkeringen na het spreiden van schokken moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling, maar dat de sector, De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie er nu uit zijn, waarom moeten er dan nog extra voorwaarden in de lagere regelgeving worden vastgelegd? En in hoeverre zijn die voorwaarden strenger of juist soepeler dan nu al in de wetgeving staat?
Het Besluit dient niet als versoepeling of aanscherping van de regelgeving, maar heeft als doel om duidelijkheid te bieden over de kaders waarbinnen gelijke aanpassingen met spreiden mogelijk is, zoals het amendement Palland beoogt. Ook zal in het Besluit opgenomen worden hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hierover geïnformeerd moeten worden.
Kunt u bevestigen dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde met de in deze brief voorgestelde methodiek kan worden opgesplitst in een «uitkeringsvermogen» en een «spreidingsvermogen», waarbij vervolgens de pensioenuitvoerder kan werken met een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen dat het persoonlijk aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat?
Ja, voor een uitkeringsfase in de solidaire premieregeling waarbij gelijke aanpassingen met spreiden van toepassing is, kan ik dat bevestigen.
Kunt u aangeven hoe u denkt dat een pensioengerechtigde nog zicht kan houden op zijn individuele totale (uitkerings- plus spreidings-)vermogen, aangezien het individuele spreidingsvermogen niet voor ieder individu gelijk zal zijn vanwege onder meer leeftijdsverschillen en aangezien een pensioenfonds het spreidingsvermogen slechts collectief hoeft bij te houden? Kunt u aangeven wat deze nieuwe regels doen met de transparantie en uitlegbaarheid van de solidaire regeling?
Onderdeel van de uitwerking van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij het opstellen van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken. Zodra in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd, zal ik uw Kamer hierover informeren.
In 2023 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een indexatie van 11,96% gegeven bij een dekkingsgraad van 125%, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven welke omvang van het collectieve spreidingsvermogen (procentueel ten opzichte van het totale collectieve voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van gepensioneerden) ongeveer nodig is om bij een spreidingstermijn van vijf jaar een pensioenverhoging van 11,96% te kunnen geven?
Het antwoord is afhankelijk van hoe een pensioenfonds gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase wil vormgeven. Denk bijvoorbeeld aan keuzes ten aanzien van de spreidingsperiode en de wijze van verwerking van schokken. Dat is nu nog niet bekend en aan het betreffende fonds om dat in afstemming met de fondsorganen nader vorm te geven. Wel kan gezegd worden dat, net als in het FTK, resultaten gespreid worden. Voor een verhoging zoals genoemd in de vraag, is in het FTK een dekkingsgraad nodig die boven de indexatiedrempel ligt en richting de tbi-grens (toekomstbestendige indexatie) gaat. In de solidaire premieregeling is een soortgelijke grootte van het spreidingsvermogen nodig om bij spreiden over een aantal jaar een soortgelijke verhoging door te kunnen voeren.
Ik wil daarbij wel opmerken dat om een goede vergelijking te maken van gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling en de (versoepelde) indexatieregels in het (transitie-)FTK, er meerdere jaren van indexatie mee moeten worden genomen. De hoge indexatie in 2023 bij diverse fondsen volgt nadat er jarenlang geen tot weinig indexatie is verleend.
Bent u van mening dat de doelstelling van de Wtp, namelijk sneller pensioenen verhogen en minder bufferopbouw, met deze regeling wordt behaald?
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Het amendement Palland heeft wettelijk geregeld dat gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase van de solidaire premieregeling wel een mogelijkheid is. Dit was daarmee een wens van de Kamer en het door mij voorgestelde besluit volgt daaruit.
De doelen van de herziening van het pensioenstelsel zijn drieledig: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel en een betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Met het sneller verhogen en minder bufferopbouw wordt waarschijnlijk verwezen naar de doelstelling om eerder perspectief te kunnen bieden op een koopkrachtig pensioen. Door gelijke aanpassingen in combinatie met het spreiden van schokken toe te staan in de uitkeringsfase, worden de pensioenuitkeringen stabieler en de mate van een mogelijke verlaging verminderd. Een nadeel van spreiden is dat hierdoor meer onzekerheid ontstaat in de hoogte van de pensioenuitkering op hoge leeftijd. Verder staat vooraf vast wat er voor de deelnemer wordt gereserveerd ten behoeve van spreiden. Hiermee blijft ook de doelstelling van een meer persoonlijk en transparant pensioenstelsel behouden, zeker ook doordat iedere schok in maximaal 10 jaar verwerkt moet zijn.
Per saldo ben ik van mening dat ook met het amendement – en het daarbij voorgestelde besluit – in voldoende mate recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Wtp.
In de memorie van toelichting bij het uitvoeringsbesluit heeft u gesteld dat bij gebruik van het amendement Palland het projectierendement niet hoger mag zijn dan de risicovrije rente, bent u het ermee eens dat bij het hanteren van de methodiek uit deze brief het systeem van een dekkingsgraad gebaseerd op de risicovrije rente (namelijk in de vorm van het collectief «uitkeringsvermogen» plus het collectief «spreidingsvermogen» gedeeld door het collectief «uitkeringsvermogen») weer volledig terug is in de uitkeringsfase van de solidaire regeling onder de Wtp? Indien niet, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd moeten behaalde financiële resultaten op basis van de gehanteerde spreidingsperiode onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als de toekomstige pensioenuitkeringen van een
pensioengerechtigde (het uitkeringspatroon) worden verwerkt. Het financiële resultaat zal daarmee ook onvoorwaardelijk worden verwerkt in het spreidingsvermogen. De regels liggen hiervoor dus vast. Een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode mag geen gevolgen hebben voor de al onvoorwaardelijke verwerkte en toebedeelde financiële resultaten. Een wijziging kan alleen betrekking hebben op nieuwe financiële resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn. Een pensioenuitvoerder zegt in dit systeem dus geen aanspraken meer toe die gewaardeerd moeten worden met een rekenrente.
Een dekkingsgraad werkt met een collectief vermogen waarbij geen persoonlijk aandeel is opgenomen. De buffer is daarmee van het collectief en wordt niet op basis van toedelingsregels per cohort, maar op basis van de indexatieruimte (deels) worden uitgedeeld. Ook worden aanspraken gewaardeerd aan de hand van een rekenrente. Deze systematiek verschilt daarmee wezenlijk met de methodiek zoals beschreven in de brief.
In de flexibele regeling kan een pensioenuitvoerder het persoonlijk pensioenvermogen omzetten in een uitkering op basis van het theoretische equivalent van een verwacht rendement in de vorm van het werken met een risicovrije rente in combinatie met een dalende of stijgende uitkering, kunt u aangeven of in het solidaire contract ook gekozen kan worden voor een dalende of stijgende uitkering vergelijkbaar met de situatie in het flexibele contract?
In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal informeren, zal ik aangeven in hoeverre in de solidaire premieregeling waar gelijke aanpassingen met spreiden wordt toegepast sprake kan zijn van een projectierendement dat niet gelijk is aan de risicovrije rente.
Kunt u bevestigen dat met de in de brief beschreven methodiek het leeftijdsafhankelijk beschermingsrendement voor gepensioneerden op collectief niveau (en daarmee dus ook op individueel niveau) onvolledig kan zijn, bijvoorbeeld 60%, terwijl het beschermingsrendement dat in de hier beschreven methodiek in eerste instantie wordt toegekend aan pensioengerechtigden 100% is?
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd kan op collectief niveau aan uitkeringsgerechtigden een onvolledig beschermingsrendement worden toegekend (minder dan 100%), waarbij de mismatch ten opzichte van volledige bescherming via het overrendement in het spreidingsvermogen wordt verwerkt. Vervolgens wordt het uitkeringsvermogen op individueel niveau beschermd voor renterisico en langlevenrisico via toedeling van het beschermingsrendement (dit is dan 100% beschermingsrendement). Dit om bij welke rentebeweging dan ook te kunnen komen tot gelijke aanpassingen.
Het forse verschil tussen het op collectief niveau toegekende leeftijdsafhankelijke beschermingsrendement (bijvoorbeeld 60% voor een individu) en het werkelijk op individueel niveau toegekende beschermingsrendement in verband met het spreiden van schokken (100%) kan op papier tot flinke herverdelingseffecten leiden, kunt u hier een cijfervoorbeeld van geven? Kunt u aangeven hoe u denkt dat pensioenuitvoerders dit kunnen uitleggen aan pensioengerechtigden?
De pensioenuitvoerder kan er in haar fondsbeleid onderbouwd voor kiezen om in de eerste stap minder dan 100% beschermingsrendement toe te kennen (zie antwoord op de vorige vraag). Dit heeft tot gevolg dat deelnemers renterisico delen via het overrendement. Artikel 1c van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling stelt specifieke eisen aan het delen van renterisico in de solidaire premieregeling. Zo moet de pensioenuitvoerder zelf grenzen stellen aan de mate van renterisicodeling, deze monitoren en maatregelen nemen als de grenzen overschreden worden.
Het delen van renterisico via het overrendement zorgt ervoor dat het overrendement van deelnemers blootstaat aan veranderingen in de rente. Hoewel dit invloed kan hebben op de uitkering van pensioengerechtigden, leidt dit niet tot ex-ante herverdeling. In hoeverre de uitkering gevoelig is voor veranderingen in de rente hangt sterk af van het gekozen fondsbeleid. Denk hierbij aan de gekozen hoeveelheid renterisicodeling en de gekozen blootstelling aan overrendement voor de verschillende leeftijdscohorten. Een generiek cijfervoorbeeld is dus niet te geven. Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat binnen de collectieve beleggingsportefeuille ook beleggingen nodig zijn waarmee het renterisico wordt afgedekt, zodat het collectieve overrendement (en daarmee de voor het pensioenuitkering bestemd vermogen van een deelnemer) niet onbedoeld gevoelig is voor rentewijzigingen.
Pensioenuitvoerders communiceren de verwachte pensioenuitkering via de zogenaamde navigatiemetafoor. In de doorrekening wordt naast de blootstelling van uitkeringen aan bijvoorbeeld aandelenrisico ook de blootstelling aan renterisico meegenomen. Dit geeft deelnemers inzicht in hun toekomstige verwachte uitkering. Bij het opstellen van het Besluit dat in april ter internetconsultatie wordt aangeboden, zal ik verder expliciteren hoe pensioenuitvoerders bij een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen en spreiden in de solidaire premieregeling communiceren aan deelnemers. Hierbij is ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken.
Hoe kunnen pensioenfondsen die kiezen voor gelijke aanpassingen van de uitkeringen in combinatie met het spreiden van schokken volgens u ex ante het impliciete onderliggende leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid voor gepensioneerden van verschillende leeftijdscohorten nog inzichtelijk maken voor de deelnemers?
Wettelijk is al vastgelegd dat het strategische beleggingsbeleid van het pensioenfonds jaarlijks weergegeven en verantwoord wordt in het jaarverslag van het pensioenfonds. Aan de deelnemers en gepensioneerden wordt eens per jaar de (gelijke) aanpassing in de pensioenuitkering gecommuniceerd voor het komende jaar. Het pensioenfonds kan zelf bepalen of en op welke wijze zij de deelnemers en gepensioneerden informeert over het onderliggende beleggingsbeleid van de collectieve uitkeringsfase.
In hoeverre zijn dit soort nieuwe definities van beschermings- en overrendement, zoals in deze spreidingsmethodiek gebruikt worden, in de Wtp voorzien en hoe kunnen deelnemers de verschillende beschermings- en overrendementen van elkaar onderscheiden?
In artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt het beschermingsrendement gedefinieerd als «de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd». Het overrendement wordt gedefinieerd als «het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels».
In de Kamerbrief van 6 februari jl.7 gaf ik aan dat het uitkeringsvermogen wordt beschermd voor rente-, micro- en macrolanglevenrisico via toedeling van het beschermingsrendement. Ik volg hierbij de definitie voor beschermingsrendement in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor het overrendement merkte ik in de Kamerbrief op dat het overrendement in de uitkeringsfase hier gezien wordt als het totale rendement waaraan het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde in enig periode blootstaat, onder aftrek van het beschermingsrendement. Ik volg hierbij de definitie voor overrendement in de wet en ben er voor de eenvoud van uitgegaan dat het sterfteresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting (micro- en macrolanglevenrisico) via het beschermingsrendement wordt meegenomen. Er is dus geen sprake van verschillende beschermings- en overrendementen.
Daarnaast verstrekt de pensioenuitvoerder jaarlijks aan de deelnemer de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald (artikel 38, eerste lid, onderdeel n, van de Pensioenwet en artikel 49, eerste lid, onderdeel n, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). Ook daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in hoeverre dit rendement uit beschermings- of overrendement komt.
Volgens de Wtp moeten de deelnemers in cohorten van vijf jaar worden ingedeeld met ieder hun eigen beleggingsbeleid/toedeling van beschermings- en overrendementen, wat is het nut van een indeling van de gepensioneerde deelnemers in dergelijke cohorten als er toch wordt herverdeeld om iedereen dezelfde verhoging/verlaging van de uitkering te geven? Kan een fonds dat het amendement Palland toepast volstaan met indeling van alle lopende pensioenen (inclusief nabestaandenpensioenen) in één cohort met één gemeenschappelijk beleggingsbeleid/rendementstoedeling?
In artikel 14t, vijfde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling staat dat voor de risicohouding waarop het beleggingsbeleid en/of de toedelingsregels zijn gebaseerd een leeftijdscohort een maximale omvang van vijf geboortejaren heeft. In afwijking hiervan kan een leeftijdscohort betrekking hebben op een groter aantal geboortejaren indien de uitvoerder op basis van het risicopreferentie-onderzoek, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten onderbouwt dat dit in het belang is van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Merk op dat voor deze vraag de collectieve uitkeringsfase een mogelijkheid kan zijn, maar dat het niet verplicht is om de collectieve uitkeringsfase toe te passen.
Hoe verhoudt de passage in uw brief dat behaalde financiële resultaten onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als in de toekomstige pensioenuitkeringen van een pensioengerechtigde (het uitkeringenpatroon) worden verwerkt, zich tot de wetsbehandeling waarin steeds is aangegeven dat er met de Wtp geen uitkeringen meer geadministreerd zouden worden, maar slechts «persoonlijke voor de uitkering gereserveerde vermogens»?
Het nieuwe pensioenstelsel gaat uit van en stelt eisen aan de voor de pensioenuitkering bestemde vermogens. Dat neemt uiteraard niet weg dat uitkeringen met name in de uitkeringsfase nog altijd een rol spelen. Pensioenuitvoerders moeten op grond van artikel 63a van de Pensioenwet borgen dat een schok direct wordt verwerkt in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen en in een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar in de uitkeringen. Het aangenomen amendement Palland is ingegeven vanuit de wens om gelijke aanpassingen van ingegane pensioenuitkeringen in combinatie met het in de tijd spreiden van financiële resultaten te realiseren.
Betekent dit dat een pensioenuitvoerder hiermee in het solidaire contract naast een persoonlijk pensioenvermogen ook de toekomstige uitkeringen moet administreren bij het hanteren van deze methodiek voor het amendement Palland? Zo ja, kunt u nagaan in hoeverre uitvoerders van de solidaire regeling hier op voorbereid zijn en of zij dit administratief aankunnen?
De toekomstige collectieve aanpassing die volgt uit de verwerking van het financiële resultaat moet onvoorwaardelijk vastliggen. De hiervoor benodigde verschuiving van administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen naar de uitkeringsvermogens vindt plaats op het moment van deze toekomstige collectieve aanpassing van de uitkeringen. Het uitkeringsvermogen sluit altijd aan bij het actuele uitkeringsniveau. Uitvoerders hebben aangegeven hieraan te kunnen voldoen.
Constaterende dat volgens de Wtp behaalde financiële resultaten in maximaal tien jaar gespreid mogen worden, maar in de sturingsruimte staat dat sociale partners en pensioenfondsbestuurders ook asymptotisch mogen spreiden, kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven wat wordt bedoeld met een asymptotische spreidingsmethodiek? In hoeverre kan het gebeuren dat met de voorgestelde asymptotische spreidingsmethodiek feitelijk een financiële schok ceteris paribus langer dan tien jaar vooruit geschoven wordt in de tijd en in hoeverre is dit in strijd met de in de Wtp genoemde maximale spreiding van tien jaar?
Bij asymptotische spreiding wordt in ieder jaar 1/Xe deel van het nog niet in de uitkering verwerkte financiële resultaat verwerkt, waarbij X staat voor een door een pensioenfonds te bepalen spreidingsparameter. Stel dat een pensioenfonds kiest voor een spreidingsparameter van 3 jaar. In het eerste jaar wordt dan 1/3e van het financiële resultaat verwerkt en wordt het resterende financiële resultaat, dus 2/3e, gespreid. Het tweede jaar wordt wederom 1/3e van het resterende financiële resultaat, dus 2/3e, verwerkt. Op dezelfde manier wordt dit herhaald. Onderdeel van de uitwerking is dat ook bij deze asymptotische spreiding de volledige schok binnen 10 jaar onvoorwaardelijk verwerkt wordt. In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, zal worden geborgd dat een financiële schok niet langer dan tien jaar vooruit wordt geschoven in de tijd. Het Besluit zal daarmee in lijn zijn met de wettelijke bepaling dat de spreidingsperiode gelijk is aan maximaal 10 jaar.
Kunt u bevestigen dat u schrijft dat een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode geen gevolgen heeft voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiele resultaten en een wijziging alleen betrekking kan hebben op nieuwe financiele resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de oude financiële resultaten die nog niet toebedeeld zijn? Worden die oude financiële resultaten nu wel of niet getroffen door een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode?
De oude resultaten zijn reeds op het moment van het financiële resultaat onvoorwaardelijk in de voor de uitkering gereserveerde vermogens en uitkeringen verwerkt. Een wijziging van de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) heeft hier geen gevolgen voor.
Kunt u bij uitvoerders nagaan in hoeverre wijzigingen van de spreidingsperiode en spreidingsmethode in de toekomst nog uitvoerbaar zijn als de methodiek uit deze brief wordt ingevoerd en de Kamer daarover informeren?
Bij het opstellen van het kader en de onderliggende bepalingen heb ik uitvoerders nauw betrokken. In lijn met het beleid rondom de solidariteitsreserve en het vastleggen van de duur van de spreidingsperiode dient ook de spreidingsmethodiek voor langere tijd te worden vastgesteld. Wijzigingen in de spreidingsmethodiek zijn mogelijk, maar mogen geen impact hebben op de reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten. Het is mogelijk om de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) voor de toekomst aan te passen. Dit zal, net als bij het aanpassen van het beleid rondom de solidariteitsreserve, niet eenvoudig zijn, maar is uitvoeringstechnisch wel mogelijk.
Volgens de in deze brief beschreven methodiek wordt bij pensioeningang het pensioenvermogen van de deelnemer gesplitst in een deel voor de uitkering (uitkeringsvermogen) en een deel spreidingsvermogen, kunt u aangeven of het klopt dat bij een hoge waarde van het aanwezige (collectieve) spreidingsvermogen, de deelnemer die met pensioen gaat op dat moment een lagere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn (totale) persoonlijk pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit lagere pensioen in de jaren daarna verhoogd wordt?
Dat klopt, dit is inherent aan het doel van gelijke aanpassingen. Bij pensioeningang van de pensioengerechtigde wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase, op basis van de hoogte van het totale aanwezige (mogelijk negatieve) spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden in de uitkeringsfase, een deel van diens voor de pensioenuitkering bestemde vermogen aangemerkt als spreidingsvermogen. Het andere deel geldt als uitkeringsvermogen. Deze verdeling mag worden bepaald op basis van de geldende verhouding op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Als het aanwezige collectieve spreidingsvermogen positief is, zal dit leiden tot een lagere pensioenuitkering bij pensionering, maar wordt dit naar verwachting verhoogd met gelijke aanpassingen in de jaren erna. Om (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met hun pensioenvermogen gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen) deelnemers die (bijna) met pensioen gaan.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij een negatief (collectief) spreidingsvermogen de deelnemer die met pensioen gaat in dit geval bij aanvang een hogere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit hogere pensioen in de jaren daarna weer verlaagd wordt?
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in vraag 23, zal dit in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, verder worden uitgelegd.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij gebruik van de solidariteitsreserve volgens de Ortec-methode om pensioenverlagingen te voorkomen, de deelnemer bij een negatief spreidingsvermogen bij pensioeningang een hoger pensioen krijgt dan met zijn pensioenvermogen overeenkomt, en dat dit hogere pensioen vervolgens wegens de Ortec-methode bij voldoende solidariteitsreserve niet verlaagd wordt?
Het klopt dat als het spreidingsvermogen negatief is, de (gewezen) deelnemer bij pensioeningang naar verwachting te maken krijgt met een relatief hogere startuitkering en een dalend uitkeringspatroon.
U vraagt mij in te gaan op een specifieke – niet voorgeschreven – vormgeving van de solidariteitsreserve. De wijze waarop de vormgeving van de solidariteitsreserve impact heeft op dit uitkeringspatroon hangt af van de specifieke keuzes over uitdeling van de solidariteitsreserve. Dit zal per fonds verschillend zijn. De pensioenuitvoerder onderbouwt op basis van artikel 1h van Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling met een kwantitatieve analyse dat de gekozen vormgeving aansluit bij de doelstellingen van de reserve en evenwichtig is. Onderdeel van gekozen vormgeving zijn de vastgestelde regels voor het uitdelen van de solidariteitsreserve. De uitvoerder berekent voor de solidariteitsreserve in het kader van de toetsing van evenwichtigheid de baten en lasten voor alle cohorten die worden onderscheiden voor de risicohouding en onderbouwt dat deze baten en lasten in lijn zijn met de doelstellingen van de reserve.
Bent u van mening dat dit mechanisme zoals beschreven in vragen 23 t/m 25 een verstandige en wenselijke manier van werken is?
Om gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling te realiseren, zal er een verdeling tussen uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen plaatsvinden bij pensioeningang. Ik ben van mening dat dit een wenselijke manier is en in lijn met het amendement Palland. Uitvoerders hebben aangegeven dit mechanisme ook praktisch goed te kunnen uitvoeren. Om ook (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met hun pensioenvermogen gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen) deelnemers die (bijna) met pensioen gaan.
Aangezien aanpassingen van lopende (variabele) uitkeringen in de praktijk eens per jaar zullen plaatsvinden, maar in tussenliggende maanden pensioenfondsen ook financiële resultaten boeken en er ook nieuwe mensen met pensioen gaan, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven hoe pensioenfondsen rekening kunnen houden met tussentijdse financiële resultaten bij de vaststelling van de eerste uitkering van deelnemers die met pensioen gaan gedurende een jaar?
Op pensioendatum wordt het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen. Het spreidingsvermogen mag zodanig zijn dat nieuwe toetreders dezelfde verdeling tussen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen hebben als de geldende verhouding op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Dit is praktisch goed uitvoerbaar voor pensioenfondsen.
Bij maandelijkse rendementstoedeling aan de pensioengerechtigden is de actuele verdeling bekend ten behoeve van nieuwe toetredingen. De (over)rendementen die nog niet-pensioengerechtigden maandelijks toebedeeld krijgen in aanloop naar hun pensioendatum zullen doorwerken in hun voor pensioenuitkering bestemd vermogen, het (over)rendement dat pensioengerechtigden toebedeeld krijgen werkt door in het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden. Dit heeft een stabiliserende invloed heeft op de eerste uitkering.
Stel dat een deelnemer op 1 januari van een jaar 200.000 euro aan voor pensioenuitkering bestemd vermogen heeft, en het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden is dan 5% (als percentage van het uitkeringsvermogen). Bij pensioneren op 1 januari wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gesplitst in een uitkeringsvermogen van 200.000 / 1,05 = 190.476 euro en een spreidingsvermogen van 200.000 – 190.476 = 9.524 euro.
Stel dat deze deelnemer niet op 1 januari maar op 1 mei met pensioen gaat, en er sinds 1 januari 2% overrendement gemaakt is voor deze deelnemer, dan heeft deze deelnemer 204.000 euro op het moment van pensionering. Stel dat het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden ook met 2% overrendement is toegenomen tot 1,05*1,02 – 1 = 7,1% van het uitkeringsvermogen. Bij pensioneren wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen vervolgens gesplitst in een uitkeringsvermogen van 204.000 / 1,071 = 190.476 euro en een spreidingsvermogen van 13.524 euro. De rendementen na 1 januari komen dus ook voor nieuwe pensioengerechtigden in het spreidingsvermogen terecht. Vervolgens lopen zij mee in de collectieve gelijke aanpassingen van het uitkeringsniveau.
In bovenstaand rekenvoorbeeld is verondersteld dat de toebedeling van overrendement aan bijna gepensioneerden gelijk is aan de gemiddelde toebedeling aan het collectief. Dit hoeft niet per definitie zo te zijn. Het voorbeeld illustreert wel de manier waarop tussentijdse financiële resultaten kunnen worden meegenomen bij pensioneringen gedurende het jaar.
Overigens moet ook in de solidaire premieregeling zonder gelijke aanpassingen met spreiden de financiële resultaten doorwerken in de voor de pensioenuitkering bestemd vermogen alvorens deze (gewezen) deelnemer met pensioen gaat.
U geeft aan dat er herverdeling is bij toetreding tot de uitkeringsfase, ofwel herverdeling tussen mensen die met pensioen gaan en reeds pensioengerechtigden, terwijl volgens amendement Palland en de Wtp alleen herverdeling is toegestaan tussen gepensioneerden onderling, in hoeverre past dit in de Wtp?
Als gevolg van amendement Palland is in de Pensioenwet artikel 10a, lid 5 geregeld dat er alleen herverdelingseffecten mogen plaatsvinden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen te realiseren en dat de herverdelingseffecten alleen mogen optreden tussen pensioengerechtigden onderling.
Kunt u bevestigen dat u nog niet hebt onderzocht of de voorgestelde uitvoering van het amendement Palland uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden? Klopt de opmerking op pagina 3 van de brief dat u dit nog wel gaat onderzoeken? En wat gaat u doen als de uitkomst van dat onderzoek aangeeft dat de voorgestelde uitvoering niet (of heel moeilijk) uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden?
Met de betreffende passage in de brief is bedoeld dat onderdeel van de uitwerking van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij het opstellen van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken. Zodra in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór 4 april?
Ja.
Zonne-atollen IJsselmeer |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plan om 2,5 miljoen zonnepanelen op IJsselmeer te leggen stuit op verzet: Defensie, boeren en drinkwater in problemen»?1
Klopt het dat er geworsteld wordt met het plan Buitendijks? Zo ja, bij welke ministeries?
Waarom zijn de plannen al in de vergevorderde verkennende fase, terwijl er nooit door of met de Tweede Kamer over gesproken is?
Zo ja, komt deze worsteling alleen voort uit het verzet vanuit verschillende organisaties en (overheids-)instituties, of zijn er nog verdere obstakels die niet in het artikel zijn vermeld?
Was het verzet vanuit lokale gemeenten, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), de Nederlandse Vissersbond en verschillende natuur- en milieuorganisaties verwacht?
Waarom wordt er ondanks het verzet van deze organisaties en lokale overheden alsnog doorgewerkt aan het plan?
Kunt u uitleggen waarom het project Buitendijks eerst benoemd werd als bewonersinitiatief, maar nu als prestigeproject wordt omschreven?
Waarom vindt u het te verdedigen dat er wordt doorgewerkt aan een verkenning van zonne-atollen terwijl allang duidelijk is dat deze in beschermd Natura-2000 gebied worden geplaatst?
Is er al een keuze gemaakt om het defensie oefenterrein op te geven, aangezien er ondanks de bezwaren vanuit defensie wordt doorgewerkt aan het plan?
Hoe verhouden de plannen voor het megazonne-atollenproject zich ten opzichte van de plannen van Defensie die hetzelfde gebied de komende jaren intensiever gaan gebruiken voor oefeningen, terwijl deze oefeningen niet zomaar verplaatst kunnen worden?
Wat behelst de kritische blik die u toepast in het meekijken naar het plan?
In welke mate denkt de Minister voor Landbouw- Natuur en Voedselkwaliteit dat de waterkwaliteit effecten heeft op het waterbergend vermogen en de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer?
Waarom zijn deze argumenten klaarblijkelijk niet voldoende om het plan stop te zetten of in ieder geval te pauzeren?
Waarom wordt er later pas draagvlak gezocht, in plaats van vooraf?
Wanneer wordt de keuze gemaakt om het project door te laten gaan en kan concreet aangegeven worden wanneer de definitieve besluitvorming van dit project verwacht wordt? Is dat voor 20 juni 2024, wanneer de zomer begint?
Is de periode vanaf de dag van het indienen van deze vragen tot en met voor de zomer niet veel te kort tijd om draagvlak te zoeken?
Wat gebeurt er als er voor de zomer geen draagvlak is?
Is er al iets te vertellen over hoe er gezocht gaat worden naar draagvlak?
Bent u op de hoogte van recente lokale besluitvorming aangaande het plan van de zonne-atollen?2
Kunt u hier een nadere toelichting op geven?
Is het op dit moment uit te sluiten dat er negatieve gevolgen gaan optreden mits dit project doorgang krijgt?
In hoeverre zijn zonne-atollen bestand tegen weer en weersverschijnselen zoals bijvoorbeeld kruiend ijs?
Zo nee, wat zijn deze negatieve gevolgen dan?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale kosten van het hele project tot dusverre hebben gekost? Zo niet, kunt u de kosten inzichtelijk maken, die wel bekend zijn, die bij de ontwikkeling tot nu toe van dit project zijn gemaakt?
Kunt u garanderen dat er altijd een openbare aanbesteding komt als de plannen überhaupt doorgaan? Kunt u tevens aangeven hoe deze aanbesteding zich verhoudt tot de Europese aanbestedingsrichtlijn?
BTW-teruggave aan internationale reizigers |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoeveel geld wordt er door internationale reizigers van buiten de EU gespendeerd in Nederland tijdens hun verblijf?
In hoeverre maken reizigers van buiten de EU gebruik van de optie tot btw-teruggave (taxfree shopping)?
Bent u van mening dat taxfree shopping door internationale reizigers een positieve invloed kan hebben op economische groei en werkgelegenheid?
Bent u van mening dat taxfree shopping kan groeien door digitalisering van bijbehorende processen?
Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een verslechterde concurrentiepositie ten opzichte van andere Europese landen wanneer reizigers in Nederland handmatig hun btw moeten terugvragen, waarbij dit ook leidt tot lange rijen op Schiphol voor aangewezen loketten?
In hoeverre lopen de Nederlandse economie en de Staat inkomsten mis door gebrek aan digitalisering en een gestroomlijnd proces rond taxfree shopping?
In welke mate zou de Staat profiteren van een digitaliseringsslag op het terrein van taxfree shopping?
Het bericht 'Huisarts waarschuwt voor negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van dit artikel, en zo ja, hoe kijkt u hiernaar?1
Kunt u bevestigen dat de zorgen van deze huisarts over negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines gegrond zijn? Zo ja, wat zijn de precieze gezondheidseffecten waar we rekening mee moeten houden?
Kunt u laten weten of er op dit moment gevallen bekend zijn waarbij er gezondheidsproblemen zijn ontstaan als gevolg van windmolens?
Bent u op de hoogte van de zorgen van hoogleraar Diederik Gommers die aangeeft dat er nooit goed onderzoek is gedaan en het voornaamste probleem zit in laagfrequent geluid? Hoe beoordeelt u deze zorgen?2
Is het volgens u voldoende mogelijk om deze diagnose te stellen? Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe deze gezondheidsschade binnen de eerstelijnszorg beter gediagnostiseerd kan worden?
Waarom wordt bij het plaatsen van windmolens geen rekening gehouden met gezondheidsdoelen?3
In hoeverre heeft het kabinet de mogelijke gezondheidsrisico's van windturbines meegenomen in de besluitvorming rondom de plaatsing en subsidiëring van deze vormen?
Zijn er wetenschappelijke studies die u heeft geraadpleegd of geïnitieerd om de gezondheidseffecten van windturbines op de nabije bevolking te onderzoeken en kunnen de resultaten hiervan openbaar gemaakt worden? Zo nee, wilt u een verzoek uit zetten tot zo’n onderzoek?
Bent u bereid om, in het licht van nieuwe zorgen en inzichten, het beleid met betrekking tot de plaatsing van windturbines te heroverwegen om de gezondheid van omwonenden te beschermen?
Hoe verhoudt de ambitie om over te gaan op meer duurzame energievormen zich tot de verantwoordelijkheid van de overheid om de gezondheid van haar burgers te beschermen en zorg te dragen voor een gezonde leefomgeving?
Waarom is die verantwoordelijkheid niet meegenomen in Health in All Policies (HiAP)?4
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden om eventuele negatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines op de gezondheid van burgers te minimaliseren? En mochten deze niet zijn genomen, bent u dan bereid om deze in de toekomst wel te nemen?
Kunt u bevestigen dat de effecten van geluidshinder in de omgevingseffectenrapportage beoordeeld zijn door het aantal woningen binnen een afstand van 1.000 en 2.000 meter tot zoekgebieden te bepalen?
Wat is de onderbouwing voor deze afstanden?
Is binnen deze afstanden bekend welke geluidsniveaus, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s windturbines daadwerkelijk kunnen veroorzaken en wat dit betekent voor de hinderbeleving?
Kunt u meer duidelijkheid geven hoeveel aandacht er in het proces van meet- en regelgeving via ministeriële regelingen is voor de volksgezondheid?5
Is het mogelijk om afstandsnormen en beschermende meetbare tijdig indicerende effectieve geluid & trillingen normen te ontwikkelen en te valideren tegen bekende gezondheidseffecten gerelateerd aan windparken, om zo de gezondheid van omwonenden volledig te waarborgen?
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie in de International journal of climatoly genaamd «Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands»?
Deelt u de mening dat het belang van gezondheid en de menselijke maat voorop zou moeten staan als het gaat over windmolens? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
Deelt u de mening dat wanneer het windenergiebeleid het aandeel duurzame energie vergroten een vast gegeven is en daarom plaatsingsruimte voor nieuwe windmolens ook een gegeven is, dat ten koste kan gaan van de bescherming van de fysieke leefomgeving? Deelt u de mening dat dan in strijd is met artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?6
Bent u bereid om de ontwikkeling van de planMER voor rijksnormen te herzien en aan te vullen met de vastgestelde en gesignaleerde tekortkomingen?
Hoe gaat u externe volledig onafhankelijke kwaliteitsborging implementeren in deze planMER met onafhankelijke internationale universitaire experts, gezien de geïdentificeerde lacunes in uitvoering, geselecteerde belanghebbende onderzoekspartijen en de relevante gezondheidsvraagstukken, borgen voor windturbines in Nederland?
Terugbetaling TEK |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de juiste verwachtingen zijn geschept, nu blijkt dat aanvragers een zeer groot deel van het voorschot terug moeten betalen (terwijl dit slechts 35% van het voorschot bedroeg)?
Zijn bestuurders van sportverenigingen (vrijwilligers) voldoende gewaarschuwd over de mate waarin het bedrag naar benden bijgesteld zou worden?
Hoe kunt u in de toekomst subsidieregelingen aanpassen, zodat deze betrouwbaar en voldoende begrijpelijk zijn voor vrijwilligersorganisaties?
Wat gaat u doen om sportverenigingen te ondersteunen nu blijkt dat de energierekening ook de komende jaren hoog blijft? Is Minister bereid om samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kijken naar structurele oplossingen voor sportverenigingen om hun energielasten te verlagen?
Bent u bereid om in gesprek te gaan om samen met de sportsector te zoeken naar passende oplossingen?
Het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel waarin vermeld staat dat een Frans bedrijf honderden laadpalen wil aanleggen in Nederland?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kan het Nederlandse net een extra laadpalengigant wel aan, aangezien we al kampen met netcongestie?
De komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen. Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden. Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is.
Welke gevolgen heeft de komst van Electra voor de wachtlijsten?
De gevolgen zijn onbekend, en hangen af van de specifieke locatiekeuze, de gevraagde grootte van de aansluiting, het tijdstip van de aanvragen en de mogelijkheden van het nemen van mitigerende maatregelen.
Bent u op de hoogte welke investeringen er lopen en gemaakt gaan worden vanuit pensioenfondsen die intensief zijn voor het elektriciteitsnet en de netcongestie verder kunnen verslechteren?
Nee. Ik heb wel uit de pers begrepen dat pensioenfondsen aan de informateurs een aanbod tot investeren in de energietransitie hebben gedaan.
Is het wenselijk dat er, wederom in het licht van de overbelasting van ons net, een concurrentie gaat plaatsvinden tussen onder andere Shell, Fastned, EVBox, Allego en dus het Franse Electra?
Ja, de komst van nieuwe aanbieders is wenselijk om tot een landelijk dekkend netwerk van laadpalen te komen voor personen-, bestel- en vrachtvoertuigen.
Concurrentie is tevens nodig om aantrekkelijke laadprijzen te bieden.
Netbeheerders houden in de voorspellingen en investeringsplannen ook rekening met de groei van het aantal laadpalen. Daarnaast wordt de laadinfrastructuur nu zo ingericht dat elektrische personen-, bestel- en vrachtvoertuigen ook bijdragen aan de oplossing van de netcongestie door onder andere slim laden toe te passen als ook mitigerende maatregelen te nemen waar dat nodig is. Daarnaast zal dit bedrijf net als andere laadpaalexploitanten een netaansluiting aan moeten vragen voor nieuwe locaties of gebruik moeten maken van reeds bestaande aansluitingen.
Als er sprake is van netcongestie op een bepaalde locatie dan is het mogelijk dat een nieuwe netaansluiting afhankelijk van de gevraagde grootte niet direct opgeleverd kan worden.
Dreigen er al of zijn er al soortgelijke situaties zoals recent in Rotterdam waarin laadpalen uit moeten, bij of in de buurt van de gebieden waar Electra vooral laadpalen wil plaatsen?
Het is niet bekend waar Electra laadpalen wil plaatsen, dus kan geen inschatting van deze dreiging worden gemaakt. Overigens is het in Rotterdam vooralsnog niet nodig om laadpalen uit te zetten.
De laadpaalinfrastructuur in Nederland kent een diverse mix aan aanbieders en met de toetreding van het Franse Electra met ambitieuze uitrol plannen, erkent u het risico van een Franse consolidatie van de Nederlandse laadpaal markt, op termijn?
Het Nederlandse beleid is altijd gericht geweest op het creëren van een open markt waarin elektrische rijders voldoende keuzevrijheid hebben.
Kunt u een overzicht geven van het speelveld op de Nederlandse laadpaal markt en hoe volgens de Minister een geconsolideerde laadpaal markt er uit ziet?
Op de Nederlandse markt voor laadinfrastructuur zijn 14 laadpaalexploitanten actief die samen meer dan 80% van de openbaar toegankelijke laadpalen beheren2. Zoals iedere jonge markt is ook de markt voor laadinfrastructuur in beweging.
Hoe de geconsolideerde laadpaalmarkt er uiteindelijk uit gaat zien kan ik niet voorspellen. Wel vind ik het van belang dat er voldoende keuzevrijheid voor elektrische rijders is.
Kunt u aangeven welke instrumenten voor Nederland beschikbaar zijn om zeggenschap te behouden over kritische laadpaal infrastructuur in Nederland?
Het merendeel van de openbaar toegankelijke laadpunten in Nederland wordt via regionale aanbestedingen gerealiseerd. Gemeenten houden hierdoor regie over wat er op hun grondgebied gebeurt.
Welke waarborgen voorziet u zodat dat de data van Nederlandse gebruikers van Electra laadpalen niet in handen komen van de Franse overheid in voorkomend geval?
Ieder bedrijf dat actief is in Nederland dient zich te houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op naleving van de AVG.
De brief van 6 februari ‘Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase’ |
|
Agnes Joseph (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u in detail aangeven waar pensioenuitvoerders precies tegenaan liepen bij de uitvoering van amendement Palland1 in de solidaire regeling (inclusief de bijbehorende wetsartikelen en bijbehorende teksten uit de wetsgeschiedenis waaronder de memorie van toelichting)?2
In het najaar van 2023 bleek uit signalen van sectorpartijen dat het amendement Palland zonder nadere kaders pensioenuitvoerders onvoldoende duidelijkheid geeft over de voorwaarden waar een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden aan moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Zo bleek asymptotisch (geheugenloos) spreiden, een methode om gelijke aanpassingen met spreiden te realiseren, zonder nadere uitwerking in het besluit wettelijk gezien niet mogelijk te zijn. Zo was bijvoorbeeld onduidelijk waar de toedelingsregels op moeten zien, of het uitkeringspatroon vast moet staan en of schokken binnen een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar moeten zijn verwerkt. Om de gewenste helderheid bij het amendement te bieden, heb ik overleg gevoerd met toezichthouders en sectorexperts over uitvoerbare kaders. Begin februari is de uitkomst van deze gezamenlijke verkenning in een Kamerbrief4 met uw Kamer gedeeld. De uitwerking van de verkenning is verwerkt in het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren.
Gezien u aangeeft dat de beperkte herverdeling bij gelijke aanpassingen in de solidaire regeling gelijk is aan de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieregeling kan ontstaan waar ook gelijke aanpassingen van de uitkeringen in enig jaar mogelijk zijn, waarom zijn er volgens u alsnog aparte regels nodig voor de solidaire regeling ten opzichte van de flexibele premieregeling?
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Dit kwam omdat er in deze regeling geen sprake is van een gescheiden uitkeringsfase, maar de persoonlijke voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens optellen tot één collectief en solidair geheel. Tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen eind 2022 is het amendement van het lid Palland aangenomen waardoor gelijke aanpassingen met spreiden mogelijk werd in de solidaire regeling. Dit amendement bleek vervolgens onvoldoende duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Omdat het in de solidaire premieregeling niet gaat om een gescheiden uitkeringsfase (zoals bij de flexibele premieregeling), maar om persoonlijke voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens die optellen tot één collectief en solidair geheel, kan voor deze voorwaarden niet aangesloten worden bij de voorwaarden die voor de flexibele premieregeling gelden. Daarom wordt via het Besluit een uitvoeringskader voorgesteld waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de solidaire premieregeling.
Waarom is er niet voor de methodiek van Balter en Werker – de methode ontwikkeld bij de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling – gekozen bij de uitwerking van de brief?3 Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
De methodiek van Balter en Werker blijkt in de praktijk administratief voor de meeste uitvoerders niet goed uitvoerbaar, dan wel ingrijpende administratieve aanpassingen te vergen. In deze methode worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna de aanpassingen van de uitkeringen bepaald op basis van een dynamisch projectierendement.
Tijdens de totstandkoming van de Wtp is de methode van Muns4 ontwikkeld om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling, waarom is er niet voor die methodiek gekozen bij de uitwerking in de brief? Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
De methodiek van Muns blijkt in de praktijk administratief niet goed uitvoerbaar. In de methodiek van Muns worden eerst de persoonlijke vermogens aangepast en daarna de aanpassingen van de uitkeringen bepaald. Daarnaast voldoet de methodiek van Muns niet aan de wettelijke eis dat financiële resultaten binnen maximaal 10 jaar spreidingsperiode in de uitkering moeten zijn verwerkt.
U geeft aan dat er onvoldoende duidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen van de uitkeringen na het spreiden van schokken moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling, maar dat de sector, De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie er nu uit zijn, waarom moeten er dan nog extra voorwaarden in de lagere regelgeving worden vastgelegd? En in hoeverre zijn die voorwaarden strenger of juist soepeler dan nu al in de wetgeving staat?
Het Besluit dient niet als versoepeling of aanscherping van de regelgeving, maar heeft als doel om duidelijkheid te bieden over de kaders waarbinnen gelijke aanpassingen met spreiden mogelijk is, zoals het amendement Palland beoogt. Ook zal in het Besluit opgenomen worden hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hierover geïnformeerd moeten worden.
Kunt u bevestigen dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde met de in deze brief voorgestelde methodiek kan worden opgesplitst in een «uitkeringsvermogen» en een «spreidingsvermogen», waarbij vervolgens de pensioenuitvoerder kan werken met een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen dat het persoonlijk aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat?
Ja, voor een uitkeringsfase in de solidaire premieregeling waarbij gelijke aanpassingen met spreiden van toepassing is, kan ik dat bevestigen.
Kunt u aangeven hoe u denkt dat een pensioengerechtigde nog zicht kan houden op zijn individuele totale (uitkerings- plus spreidings-)vermogen, aangezien het individuele spreidingsvermogen niet voor ieder individu gelijk zal zijn vanwege onder meer leeftijdsverschillen en aangezien een pensioenfonds het spreidingsvermogen slechts collectief hoeft bij te houden? Kunt u aangeven wat deze nieuwe regels doen met de transparantie en uitlegbaarheid van de solidaire regeling?
Onderdeel van de uitwerking van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij het opstellen van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken. Zodra in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd, zal ik uw Kamer hierover informeren.
In 2023 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een indexatie van 11,96% gegeven bij een dekkingsgraad van 125%, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven welke omvang van het collectieve spreidingsvermogen (procentueel ten opzichte van het totale collectieve voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van gepensioneerden) ongeveer nodig is om bij een spreidingstermijn van vijf jaar een pensioenverhoging van 11,96% te kunnen geven?
Het antwoord is afhankelijk van hoe een pensioenfonds gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase wil vormgeven. Denk bijvoorbeeld aan keuzes ten aanzien van de spreidingsperiode en de wijze van verwerking van schokken. Dat is nu nog niet bekend en aan het betreffende fonds om dat in afstemming met de fondsorganen nader vorm te geven. Wel kan gezegd worden dat, net als in het FTK, resultaten gespreid worden. Voor een verhoging zoals genoemd in de vraag, is in het FTK een dekkingsgraad nodig die boven de indexatiedrempel ligt en richting de tbi-grens (toekomstbestendige indexatie) gaat. In de solidaire premieregeling is een soortgelijke grootte van het spreidingsvermogen nodig om bij spreiden over een aantal jaar een soortgelijke verhoging door te kunnen voeren.
Ik wil daarbij wel opmerken dat om een goede vergelijking te maken van gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling en de (versoepelde) indexatieregels in het (transitie-)FTK, er meerdere jaren van indexatie mee moeten worden genomen. De hoge indexatie in 2023 bij diverse fondsen volgt nadat er jarenlang geen tot weinig indexatie is verleend.
Bent u van mening dat de doelstelling van de Wtp, namelijk sneller pensioenen verhogen en minder bufferopbouw, met deze regeling wordt behaald?
Aanvankelijk was er bij het wetsvoorstel van de Wet toekomst pensioenen geen mogelijkheid om schokken collectief te spreiden in de solidaire premieregeling. Het amendement Palland heeft wettelijk geregeld dat gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase van de solidaire premieregeling wel een mogelijkheid is. Dit was daarmee een wens van de Kamer en het door mij voorgestelde besluit volgt daaruit.
De doelen van de herziening van het pensioenstelsel zijn drieledig: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel en een betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Met het sneller verhogen en minder bufferopbouw wordt waarschijnlijk verwezen naar de doelstelling om eerder perspectief te kunnen bieden op een koopkrachtig pensioen. Door gelijke aanpassingen in combinatie met het spreiden van schokken toe te staan in de uitkeringsfase, worden de pensioenuitkeringen stabieler en de mate van een mogelijke verlaging verminderd. Een nadeel van spreiden is dat hierdoor meer onzekerheid ontstaat in de hoogte van de pensioenuitkering op hoge leeftijd. Verder staat vooraf vast wat er voor de deelnemer wordt gereserveerd ten behoeve van spreiden. Hiermee blijft ook de doelstelling van een meer persoonlijk en transparant pensioenstelsel behouden, zeker ook doordat iedere schok in maximaal 10 jaar verwerkt moet zijn.
Per saldo ben ik van mening dat ook met het amendement – en het daarbij voorgestelde besluit – in voldoende mate recht wordt gedaan aan de doelstellingen van de Wtp.
In de memorie van toelichting bij het uitvoeringsbesluit heeft u gesteld dat bij gebruik van het amendement Palland het projectierendement niet hoger mag zijn dan de risicovrije rente, bent u het ermee eens dat bij het hanteren van de methodiek uit deze brief het systeem van een dekkingsgraad gebaseerd op de risicovrije rente (namelijk in de vorm van het collectief «uitkeringsvermogen» plus het collectief «spreidingsvermogen» gedeeld door het collectief «uitkeringsvermogen») weer volledig terug is in de uitkeringsfase van de solidaire regeling onder de Wtp? Indien niet, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd moeten behaalde financiële resultaten op basis van de gehanteerde spreidingsperiode onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als de toekomstige pensioenuitkeringen van een
pensioengerechtigde (het uitkeringspatroon) worden verwerkt. Het financiële resultaat zal daarmee ook onvoorwaardelijk worden verwerkt in het spreidingsvermogen. De regels liggen hiervoor dus vast. Een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode mag geen gevolgen hebben voor de al onvoorwaardelijke verwerkte en toebedeelde financiële resultaten. Een wijziging kan alleen betrekking hebben op nieuwe financiële resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn. Een pensioenuitvoerder zegt in dit systeem dus geen aanspraken meer toe die gewaardeerd moeten worden met een rekenrente.
Een dekkingsgraad werkt met een collectief vermogen waarbij geen persoonlijk aandeel is opgenomen. De buffer is daarmee van het collectief en wordt niet op basis van toedelingsregels per cohort, maar op basis van de indexatieruimte (deels) worden uitgedeeld. Ook worden aanspraken gewaardeerd aan de hand van een rekenrente. Deze systematiek verschilt daarmee wezenlijk met de methodiek zoals beschreven in de brief.
In de flexibele regeling kan een pensioenuitvoerder het persoonlijk pensioenvermogen omzetten in een uitkering op basis van het theoretische equivalent van een verwacht rendement in de vorm van het werken met een risicovrije rente in combinatie met een dalende of stijgende uitkering, kunt u aangeven of in het solidaire contract ook gekozen kan worden voor een dalende of stijgende uitkering vergelijkbaar met de situatie in het flexibele contract?
In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal informeren, zal ik aangeven in hoeverre in de solidaire premieregeling waar gelijke aanpassingen met spreiden wordt toegepast sprake kan zijn van een projectierendement dat niet gelijk is aan de risicovrije rente.
Kunt u bevestigen dat met de in de brief beschreven methodiek het leeftijdsafhankelijk beschermingsrendement voor gepensioneerden op collectief niveau (en daarmee dus ook op individueel niveau) onvolledig kan zijn, bijvoorbeeld 60%, terwijl het beschermingsrendement dat in de hier beschreven methodiek in eerste instantie wordt toegekend aan pensioengerechtigden 100% is?
Zoals in de Kamerbrief van 6 februari jl. aangekondigd kan op collectief niveau aan uitkeringsgerechtigden een onvolledig beschermingsrendement worden toegekend (minder dan 100%), waarbij de mismatch ten opzichte van volledige bescherming via het overrendement in het spreidingsvermogen wordt verwerkt. Vervolgens wordt het uitkeringsvermogen op individueel niveau beschermd voor renterisico en langlevenrisico via toedeling van het beschermingsrendement (dit is dan 100% beschermingsrendement). Dit om bij welke rentebeweging dan ook te kunnen komen tot gelijke aanpassingen.
Het forse verschil tussen het op collectief niveau toegekende leeftijdsafhankelijke beschermingsrendement (bijvoorbeeld 60% voor een individu) en het werkelijk op individueel niveau toegekende beschermingsrendement in verband met het spreiden van schokken (100%) kan op papier tot flinke herverdelingseffecten leiden, kunt u hier een cijfervoorbeeld van geven? Kunt u aangeven hoe u denkt dat pensioenuitvoerders dit kunnen uitleggen aan pensioengerechtigden?
De pensioenuitvoerder kan er in haar fondsbeleid onderbouwd voor kiezen om in de eerste stap minder dan 100% beschermingsrendement toe te kennen (zie antwoord op de vorige vraag). Dit heeft tot gevolg dat deelnemers renterisico delen via het overrendement. Artikel 1c van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling stelt specifieke eisen aan het delen van renterisico in de solidaire premieregeling. Zo moet de pensioenuitvoerder zelf grenzen stellen aan de mate van renterisicodeling, deze monitoren en maatregelen nemen als de grenzen overschreden worden.
Het delen van renterisico via het overrendement zorgt ervoor dat het overrendement van deelnemers blootstaat aan veranderingen in de rente. Hoewel dit invloed kan hebben op de uitkering van pensioengerechtigden, leidt dit niet tot ex-ante herverdeling. In hoeverre de uitkering gevoelig is voor veranderingen in de rente hangt sterk af van het gekozen fondsbeleid. Denk hierbij aan de gekozen hoeveelheid renterisicodeling en de gekozen blootstelling aan overrendement voor de verschillende leeftijdscohorten. Een generiek cijfervoorbeeld is dus niet te geven. Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat binnen de collectieve beleggingsportefeuille ook beleggingen nodig zijn waarmee het renterisico wordt afgedekt, zodat het collectieve overrendement (en daarmee de voor het pensioenuitkering bestemd vermogen van een deelnemer) niet onbedoeld gevoelig is voor rentewijzigingen.
Pensioenuitvoerders communiceren de verwachte pensioenuitkering via de zogenaamde navigatiemetafoor. In de doorrekening wordt naast de blootstelling van uitkeringen aan bijvoorbeeld aandelenrisico ook de blootstelling aan renterisico meegenomen. Dit geeft deelnemers inzicht in hun toekomstige verwachte uitkering. Bij het opstellen van het Besluit dat in april ter internetconsultatie wordt aangeboden, zal ik verder expliciteren hoe pensioenuitvoerders bij een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen en spreiden in de solidaire premieregeling communiceren aan deelnemers. Hierbij is ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken.
Hoe kunnen pensioenfondsen die kiezen voor gelijke aanpassingen van de uitkeringen in combinatie met het spreiden van schokken volgens u ex ante het impliciete onderliggende leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid voor gepensioneerden van verschillende leeftijdscohorten nog inzichtelijk maken voor de deelnemers?
Wettelijk is al vastgelegd dat het strategische beleggingsbeleid van het pensioenfonds jaarlijks weergegeven en verantwoord wordt in het jaarverslag van het pensioenfonds. Aan de deelnemers en gepensioneerden wordt eens per jaar de (gelijke) aanpassing in de pensioenuitkering gecommuniceerd voor het komende jaar. Het pensioenfonds kan zelf bepalen of en op welke wijze zij de deelnemers en gepensioneerden informeert over het onderliggende beleggingsbeleid van de collectieve uitkeringsfase.
In hoeverre zijn dit soort nieuwe definities van beschermings- en overrendement, zoals in deze spreidingsmethodiek gebruikt worden, in de Wtp voorzien en hoe kunnen deelnemers de verschillende beschermings- en overrendementen van elkaar onderscheiden?
In artikel 1 van de Pensioenwet en artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt het beschermingsrendement gedefinieerd als «de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd». Het overrendement wordt gedefinieerd als «het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels».
In de Kamerbrief van 6 februari jl.7 gaf ik aan dat het uitkeringsvermogen wordt beschermd voor rente-, micro- en macrolanglevenrisico via toedeling van het beschermingsrendement. Ik volg hierbij de definitie voor beschermingsrendement in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor het overrendement merkte ik in de Kamerbrief op dat het overrendement in de uitkeringsfase hier gezien wordt als het totale rendement waaraan het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde in enig periode blootstaat, onder aftrek van het beschermingsrendement. Ik volg hierbij de definitie voor overrendement in de wet en ben er voor de eenvoud van uitgegaan dat het sterfteresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting (micro- en macrolanglevenrisico) via het beschermingsrendement wordt meegenomen. Er is dus geen sprake van verschillende beschermings- en overrendementen.
Daarnaast verstrekt de pensioenuitvoerder jaarlijks aan de deelnemer de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald (artikel 38, eerste lid, onderdeel n, van de Pensioenwet en artikel 49, eerste lid, onderdeel n, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). Ook daarbij wordt geen onderscheid gemaakt in hoeverre dit rendement uit beschermings- of overrendement komt.
Volgens de Wtp moeten de deelnemers in cohorten van vijf jaar worden ingedeeld met ieder hun eigen beleggingsbeleid/toedeling van beschermings- en overrendementen, wat is het nut van een indeling van de gepensioneerde deelnemers in dergelijke cohorten als er toch wordt herverdeeld om iedereen dezelfde verhoging/verlaging van de uitkering te geven? Kan een fonds dat het amendement Palland toepast volstaan met indeling van alle lopende pensioenen (inclusief nabestaandenpensioenen) in één cohort met één gemeenschappelijk beleggingsbeleid/rendementstoedeling?
In artikel 14t, vijfde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling staat dat voor de risicohouding waarop het beleggingsbeleid en/of de toedelingsregels zijn gebaseerd een leeftijdscohort een maximale omvang van vijf geboortejaren heeft. In afwijking hiervan kan een leeftijdscohort betrekking hebben op een groter aantal geboortejaren indien de uitvoerder op basis van het risicopreferentie-onderzoek, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten onderbouwt dat dit in het belang is van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Merk op dat voor deze vraag de collectieve uitkeringsfase een mogelijkheid kan zijn, maar dat het niet verplicht is om de collectieve uitkeringsfase toe te passen.
Hoe verhoudt de passage in uw brief dat behaalde financiële resultaten onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als in de toekomstige pensioenuitkeringen van een pensioengerechtigde (het uitkeringenpatroon) worden verwerkt, zich tot de wetsbehandeling waarin steeds is aangegeven dat er met de Wtp geen uitkeringen meer geadministreerd zouden worden, maar slechts «persoonlijke voor de uitkering gereserveerde vermogens»?
Het nieuwe pensioenstelsel gaat uit van en stelt eisen aan de voor de pensioenuitkering bestemde vermogens. Dat neemt uiteraard niet weg dat uitkeringen met name in de uitkeringsfase nog altijd een rol spelen. Pensioenuitvoerders moeten op grond van artikel 63a van de Pensioenwet borgen dat een schok direct wordt verwerkt in het voor pensioenuitkering bestemd vermogen en in een spreidingsperiode van maximaal 10 jaar in de uitkeringen. Het aangenomen amendement Palland is ingegeven vanuit de wens om gelijke aanpassingen van ingegane pensioenuitkeringen in combinatie met het in de tijd spreiden van financiële resultaten te realiseren.
Betekent dit dat een pensioenuitvoerder hiermee in het solidaire contract naast een persoonlijk pensioenvermogen ook de toekomstige uitkeringen moet administreren bij het hanteren van deze methodiek voor het amendement Palland? Zo ja, kunt u nagaan in hoeverre uitvoerders van de solidaire regeling hier op voorbereid zijn en of zij dit administratief aankunnen?
De toekomstige collectieve aanpassing die volgt uit de verwerking van het financiële resultaat moet onvoorwaardelijk vastliggen. De hiervoor benodigde verschuiving van administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen naar de uitkeringsvermogens vindt plaats op het moment van deze toekomstige collectieve aanpassing van de uitkeringen. Het uitkeringsvermogen sluit altijd aan bij het actuele uitkeringsniveau. Uitvoerders hebben aangegeven hieraan te kunnen voldoen.
Constaterende dat volgens de Wtp behaalde financiële resultaten in maximaal tien jaar gespreid mogen worden, maar in de sturingsruimte staat dat sociale partners en pensioenfondsbestuurders ook asymptotisch mogen spreiden, kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven wat wordt bedoeld met een asymptotische spreidingsmethodiek? In hoeverre kan het gebeuren dat met de voorgestelde asymptotische spreidingsmethodiek feitelijk een financiële schok ceteris paribus langer dan tien jaar vooruit geschoven wordt in de tijd en in hoeverre is dit in strijd met de in de Wtp genoemde maximale spreiding van tien jaar?
Bij asymptotische spreiding wordt in ieder jaar 1/Xe deel van het nog niet in de uitkering verwerkte financiële resultaat verwerkt, waarbij X staat voor een door een pensioenfonds te bepalen spreidingsparameter. Stel dat een pensioenfonds kiest voor een spreidingsparameter van 3 jaar. In het eerste jaar wordt dan 1/3e van het financiële resultaat verwerkt en wordt het resterende financiële resultaat, dus 2/3e, gespreid. Het tweede jaar wordt wederom 1/3e van het resterende financiële resultaat, dus 2/3e, verwerkt. Op dezelfde manier wordt dit herhaald. Onderdeel van de uitwerking is dat ook bij deze asymptotische spreiding de volledige schok binnen 10 jaar onvoorwaardelijk verwerkt wordt. In het Besluit wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, zal worden geborgd dat een financiële schok niet langer dan tien jaar vooruit wordt geschoven in de tijd. Het Besluit zal daarmee in lijn zijn met de wettelijke bepaling dat de spreidingsperiode gelijk is aan maximaal 10 jaar.
Kunt u bevestigen dat u schrijft dat een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode geen gevolgen heeft voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiele resultaten en een wijziging alleen betrekking kan hebben op nieuwe financiele resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de oude financiële resultaten die nog niet toebedeeld zijn? Worden die oude financiële resultaten nu wel of niet getroffen door een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode?
De oude resultaten zijn reeds op het moment van het financiële resultaat onvoorwaardelijk in de voor de uitkering gereserveerde vermogens en uitkeringen verwerkt. Een wijziging van de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) heeft hier geen gevolgen voor.
Kunt u bij uitvoerders nagaan in hoeverre wijzigingen van de spreidingsperiode en spreidingsmethode in de toekomst nog uitvoerbaar zijn als de methodiek uit deze brief wordt ingevoerd en de Kamer daarover informeren?
Bij het opstellen van het kader en de onderliggende bepalingen heb ik uitvoerders nauw betrokken. In lijn met het beleid rondom de solidariteitsreserve en het vastleggen van de duur van de spreidingsperiode dient ook de spreidingsmethodiek voor langere tijd te worden vastgesteld. Wijzigingen in de spreidingsmethodiek zijn mogelijk, maar mogen geen impact hebben op de reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten. Het is mogelijk om de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) voor de toekomst aan te passen. Dit zal, net als bij het aanpassen van het beleid rondom de solidariteitsreserve, niet eenvoudig zijn, maar is uitvoeringstechnisch wel mogelijk.
Volgens de in deze brief beschreven methodiek wordt bij pensioeningang het pensioenvermogen van de deelnemer gesplitst in een deel voor de uitkering (uitkeringsvermogen) en een deel spreidingsvermogen, kunt u aangeven of het klopt dat bij een hoge waarde van het aanwezige (collectieve) spreidingsvermogen, de deelnemer die met pensioen gaat op dat moment een lagere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn (totale) persoonlijk pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit lagere pensioen in de jaren daarna verhoogd wordt?
Dat klopt, dit is inherent aan het doel van gelijke aanpassingen. Bij pensioeningang van de pensioengerechtigde wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase, op basis van de hoogte van het totale aanwezige (mogelijk negatieve) spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden in de uitkeringsfase, een deel van diens voor de pensioenuitkering bestemde vermogen aangemerkt als spreidingsvermogen. Het andere deel geldt als uitkeringsvermogen. Deze verdeling mag worden bepaald op basis van de geldende verhouding op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Als het aanwezige collectieve spreidingsvermogen positief is, zal dit leiden tot een lagere pensioenuitkering bij pensionering, maar wordt dit naar verwachting verhoogd met gelijke aanpassingen in de jaren erna. Om (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met hun pensioenvermogen gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen) deelnemers die (bijna) met pensioen gaan.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij een negatief (collectief) spreidingsvermogen de deelnemer die met pensioen gaat in dit geval bij aanvang een hogere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit hogere pensioen in de jaren daarna weer verlaagd wordt?
Dat klopt. Zoals ook aangegeven in vraag 23, zal dit in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, verder worden uitgelegd.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij gebruik van de solidariteitsreserve volgens de Ortec-methode om pensioenverlagingen te voorkomen, de deelnemer bij een negatief spreidingsvermogen bij pensioeningang een hoger pensioen krijgt dan met zijn pensioenvermogen overeenkomt, en dat dit hogere pensioen vervolgens wegens de Ortec-methode bij voldoende solidariteitsreserve niet verlaagd wordt?
Het klopt dat als het spreidingsvermogen negatief is, de (gewezen) deelnemer bij pensioeningang naar verwachting te maken krijgt met een relatief hogere startuitkering en een dalend uitkeringspatroon.
U vraagt mij in te gaan op een specifieke – niet voorgeschreven – vormgeving van de solidariteitsreserve. De wijze waarop de vormgeving van de solidariteitsreserve impact heeft op dit uitkeringspatroon hangt af van de specifieke keuzes over uitdeling van de solidariteitsreserve. Dit zal per fonds verschillend zijn. De pensioenuitvoerder onderbouwt op basis van artikel 1h van Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling met een kwantitatieve analyse dat de gekozen vormgeving aansluit bij de doelstellingen van de reserve en evenwichtig is. Onderdeel van gekozen vormgeving zijn de vastgestelde regels voor het uitdelen van de solidariteitsreserve. De uitvoerder berekent voor de solidariteitsreserve in het kader van de toetsing van evenwichtigheid de baten en lasten voor alle cohorten die worden onderscheiden voor de risicohouding en onderbouwt dat deze baten en lasten in lijn zijn met de doelstellingen van de reserve.
Bent u van mening dat dit mechanisme zoals beschreven in vragen 23 t/m 25 een verstandige en wenselijke manier van werken is?
Om gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling te realiseren, zal er een verdeling tussen uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen plaatsvinden bij pensioeningang. Ik ben van mening dat dit een wenselijke manier is en in lijn met het amendement Palland. Uitvoerders hebben aangegeven dit mechanisme ook praktisch goed te kunnen uitvoeren. Om ook (gewezen) deelnemers te informeren over wat er met hun pensioenvermogen gebeurt bij pensionering, zal in het Besluit en de bijbehorende toelichting, wat in april ter internetconsultatie zal worden voorgelegd en waar ik uw Kamer over zal infomeren, ingegaan worden op de informatievoorschriften aan (gewezen) deelnemers die (bijna) met pensioen gaan.
Aangezien aanpassingen van lopende (variabele) uitkeringen in de praktijk eens per jaar zullen plaatsvinden, maar in tussenliggende maanden pensioenfondsen ook financiële resultaten boeken en er ook nieuwe mensen met pensioen gaan, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven hoe pensioenfondsen rekening kunnen houden met tussentijdse financiële resultaten bij de vaststelling van de eerste uitkering van deelnemers die met pensioen gaan gedurende een jaar?
Op pensioendatum wordt het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen. Het spreidingsvermogen mag zodanig zijn dat nieuwe toetreders dezelfde verdeling tussen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen hebben als de geldende verhouding op totaalniveau voor alle pensioengerechtigden in de uitkeringsfase. Dit is praktisch goed uitvoerbaar voor pensioenfondsen.
Bij maandelijkse rendementstoedeling aan de pensioengerechtigden is de actuele verdeling bekend ten behoeve van nieuwe toetredingen. De (over)rendementen die nog niet-pensioengerechtigden maandelijks toebedeeld krijgen in aanloop naar hun pensioendatum zullen doorwerken in hun voor pensioenuitkering bestemd vermogen, het (over)rendement dat pensioengerechtigden toebedeeld krijgen werkt door in het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden. Dit heeft een stabiliserende invloed heeft op de eerste uitkering.
Stel dat een deelnemer op 1 januari van een jaar 200.000 euro aan voor pensioenuitkering bestemd vermogen heeft, en het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden is dan 5% (als percentage van het uitkeringsvermogen). Bij pensioneren op 1 januari wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gesplitst in een uitkeringsvermogen van 200.000 / 1,05 = 190.476 euro en een spreidingsvermogen van 200.000 – 190.476 = 9.524 euro.
Stel dat deze deelnemer niet op 1 januari maar op 1 mei met pensioen gaat, en er sinds 1 januari 2% overrendement gemaakt is voor deze deelnemer, dan heeft deze deelnemer 204.000 euro op het moment van pensionering. Stel dat het spreidingsvermogen van de pensioengerechtigden ook met 2% overrendement is toegenomen tot 1,05*1,02 – 1 = 7,1% van het uitkeringsvermogen. Bij pensioneren wordt het voor pensioenuitkering bestemd vermogen vervolgens gesplitst in een uitkeringsvermogen van 204.000 / 1,071 = 190.476 euro en een spreidingsvermogen van 13.524 euro. De rendementen na 1 januari komen dus ook voor nieuwe pensioengerechtigden in het spreidingsvermogen terecht. Vervolgens lopen zij mee in de collectieve gelijke aanpassingen van het uitkeringsniveau.
In bovenstaand rekenvoorbeeld is verondersteld dat de toebedeling van overrendement aan bijna gepensioneerden gelijk is aan de gemiddelde toebedeling aan het collectief. Dit hoeft niet per definitie zo te zijn. Het voorbeeld illustreert wel de manier waarop tussentijdse financiële resultaten kunnen worden meegenomen bij pensioneringen gedurende het jaar.
Overigens moet ook in de solidaire premieregeling zonder gelijke aanpassingen met spreiden de financiële resultaten doorwerken in de voor de pensioenuitkering bestemd vermogen alvorens deze (gewezen) deelnemer met pensioen gaat.
U geeft aan dat er herverdeling is bij toetreding tot de uitkeringsfase, ofwel herverdeling tussen mensen die met pensioen gaan en reeds pensioengerechtigden, terwijl volgens amendement Palland en de Wtp alleen herverdeling is toegestaan tussen gepensioneerden onderling, in hoeverre past dit in de Wtp?
Als gevolg van amendement Palland is in de Pensioenwet artikel 10a, lid 5 geregeld dat er alleen herverdelingseffecten mogen plaatsvinden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen te realiseren en dat de herverdelingseffecten alleen mogen optreden tussen pensioengerechtigden onderling.
Kunt u bevestigen dat u nog niet hebt onderzocht of de voorgestelde uitvoering van het amendement Palland uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden? Klopt de opmerking op pagina 3 van de brief dat u dit nog wel gaat onderzoeken? En wat gaat u doen als de uitkomst van dat onderzoek aangeeft dat de voorgestelde uitvoering niet (of heel moeilijk) uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden?
Met de betreffende passage in de brief is bedoeld dat onderdeel van de uitwerking van het uitvoeringskader in het Besluit is hoe (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij het opstellen van het Besluit is hiervoor ook de Autoriteit Financiële Markten betrokken. Zodra in april het Besluit ter internetconsultatie zal worden voorgelegd, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór 4 april?
Ja.
De gang van zaken omtrent toekenningen en reserveringen voor het Nationaal Groeifonds |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bij de drie indieningsrondes die tot nu toe hebben plaatsgevonden is er over 52 projecten positief besloten, waarbij een bedrag van 8,5 miljard euro aan voorwaardelijke toekenningen is gemoeid, kunt u aangeven op welke manier deze bedragen voorwaardelijk zijn?
De voorwaarden die zijn gesteld bij voorwaardelijke toekenningen verschillen per project. De voorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het behalen van mijlpalen, het ophalen van meer cofinanciering of het borgen van lange termijn strategische thema’s als internationale samenwerking en valorisatie. De voorwaarden die per project zijn gesteld, zijn te vinden in de adviesrapporten van de adviescommissie Nationaal Groeifonds (hierna: de adviescommissie).
Er zijn inmiddels drie indieningsrondes geweest. Er zijn 52 projecten waarover positief is besloten. Hiermee is een bedrag van € 11,8 miljard gemoeid:
€ 4,9 miljard aan toekenningen (waarvan € 4,75 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,8 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 3,1 miljard aan reserveringen. Dit is de huidige stand van zaken; zie hieronder voor toelichting over de advisering van de adviescommissie van maart jl. over de omzetting van voorwaardelijke toekenningen en reserveringen.
De voorwaardelijke toekenningen (€ 3,8 miljard) zijn net als de directe toekenningen (€ 4,9 miljard) juridisch verplichte middelen, die al door het parlement zijn geautoriseerd. Wanneer er wordt voldaan aan gestelde voorwaarden, kan het kabinet op basis van een advies van de adviescommissie de voorwaardelijke toekenning omzetten in een toekenning.
In maart jl. heeft de adviescommissie opnieuw advies uitgebracht over elf projecten waarvoor een aangepast projectvoorstel is ingediend om een reservering of voorwaardelijke toekenning om te zetten. In mijn brief van 15 maart jl. heb ik, mede namens de Minister van Financiën, op dit advies gereageerd.1 Daarbij heb ik aangegeven dat het kabinet de adviezen van de adviescommissie integraal overneemt. De budgettaire verwerking hiervan vindt plaats bij Voorjaarsnota 2024. De omzettingen van de reserveringen worden juridisch verplicht na autorisatie van de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) door beide Kamers.
Indien deze besluitvorming wordt geautoriseerd door het parlement zal de nieuwe situatie als volgt zijn: € 6 miljard aan toekenningen (waarvan € 5,83 miljard via de departementale route en € 141 miljoen via de subsidieroute), € 3,6 miljard aan voorwaardelijke toekenningen en een bedrag van € 1,7 miljard aan reserveringen.
Kunt u aangeven hoe dit totaalbedrag verdeeld is over de verschillende voorziene tranches en wanneer deze tranches verwacht worden?
De timing van omzettingen van voorwaardelijke toekenningen in definitieve toekenningen is per project verschillend, afhankelijk van de voorwaarden die gesteld zijn. Wanneer het uitvoerende departement van mening is dat er aan de gestelde voorwaarden voor omzetting is voldaan kan zij dit voorleggen aan de fondsbeheerders.
De timing van deze omzettingen staat daarmee los van de timing van volgende indieningsrondes van het Nationaal Groeifonds.
In tabel 25 van de begroting van het Nationaal Groeifonds2 wordt een overzicht gegeven van de geraamde kasuitgaven per project, voor de definitieve toekenningen en de voorwaardelijke toekenningen.
Kunt u aangeven in welke mate de toekenningen verplicht zijn?
Toekenningen en voorwaardelijke toekenningen zijn juridisch verplicht.
Kunt u aangeven of en in welke mate de 3,1 miljard euro aan reserveringen verplicht zijn, indien de aanvrager aan afgesproken voorwaarden heeft voldaan of op korte termijn zal voldoen?
In de eerste drie indieningsrondes zijn er, op basis van het advies van de adviescommissie, middelen gereserveerd voor mogelijk kansrijke projecten die nog nader uitgewerkt moeten worden om een eerste toekenning te krijgen. Ook zijn er middelen gereserveerd voor de volgende fases van projecten met een toekenning.
Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt, maar deze middelen zijn niet juridisch verplicht. Voor het omzetten van een reservering in een (voorwaardelijke) toekenning zal de adviescommissie op basis van een vernieuwd of aangevuld investeringsvoorstel een nieuw advies uitbrengen aan de fondsbeheerders. De omzetting van een reservering wordt door de fondsbeheerders aan de ministerraad voorgelegd. De omzettingen van de reserveringen zijn definitief na autorisatie door beide Kamers.
Op dit moment zijn er voor 12 projectvoorstellen reserveringen gedaan. Dit betreft 4 projecten die een nader uitgewerkt plan moeten indienen voor een eerste toekenning en 8 projecten waarbij het gaat om een reservering voor een volgende fase van een project dat al met middelen vanuit het Nationaal Groeifonds is opgestart. Indien de besluitvorming van 15 maart jl. bij Voorjaarsnota wordt geautoriseerd (zie het antwoord op vraag 1), dan gaat het nog om 6 projecten met een reservering. Dit betreft allemaal reserveringen waarbij het gaat om een volgende fase van een project dat al met NGF-middelen is opgestart. In de tussentijd werken de betrokken partijen bij alle projecten hard door aan het verbeteren om aan de gestelde eisen en voorwaarden van de adviescommissie te voldoen. Partijen maken hierbij ook kosten voor het verder uitwerken van hun projectvoorstellen.
Een voorbeeld van een reservering voor een volgende fase van een al lopend project is de Einstein Telescope. Er is € 42 miljoen toegekend voor de voorbereiding van het internationale bid om de telescoop in Limburg te vestigen. Daarnaast is er een reservering van € 870 miljoen voor de bouwkosten wanneer het bid wordt toegekend en de Einstein Telescope in Nederland wordt gebouwd. Vervolgfinanciering vindt alleen plaats als de Einstein Telescope daadwerkelijk in Nederland komt. De bouw van de Einstein Telescope zal naar verwachting leiden tot een hoogwaardig high tech ecosysteem gericht op verschillende technologieën, waaronder vacuümtechnologie, cryogene technologie en lasers.
Een ander voorbeeld is de reservering voor het Nationaal Onderwijslab AI. Er is € 79,6 miljoen beschikbaar gesteld voor het Nationaal Onderwijslab AI. In dit project worden prototypes ontwikkeld van digitale intelligente onderwijsinnovaties om de kwaliteit van het primair en voortgezet onderwijs te verbeteren. Er is een reservering van € 63 miljoen gemaakt om deze prototypes door te ontwikkelen tot producten die geschikt zijn om breed in de markt en in de klas in te zetten en tegelijkertijd het hele ecosysteem te versterken.
Kunt u aangeven of u, naast de pauzeknop voor nieuwe inschrijvingen, ook overweegt af te zien van bestaande reserveringen?
Nee, zie hiervoor ook de brieven die ik op 15 maart en 28 maart mede namens de Minister van Financiën naar uw Kamer heb gestuurd.3 Het kabinet vindt het van groot belang dat deze reserveringen in stand blijven. Ten aanzien van de reserveringen heeft communicatie plaatsgevonden en zijn bestuurlijke verwachtingen gewekt. Zoals in het antwoord op vraag 4 uiteengezet zijn er reserveringen gemaakt voor kansrijke projectvoorstellen die nog nader uitgewerkt moeten worden en zijn er reserveringen gemaakt voor de volgende fases van projecten met een reeds bestaande toekenning uit het Nationaal Groeifonds. Voor deze al lopende projecten zal het vervallen van de gereserveerde middelen betekenen dat de beoogde doelen in mindere mate of zelfs niet worden behaald doordat zij bijvoorbeeld niet naar de volgende fase kunnen opschalen.
Zijn er los van de 3,1 miljard euro aan reserveringen door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat concrete verwachtingen gewekt bij bedrijven voor toekomstige tranches? En zo ja welke?
Er heeft communicatie plaatsgevonden naar potentiële indieners over de vierde ronde. In de brief van 30 juni 2023 hebben de Minister van Financiën en ik de vierde ronde aangekondigd.4 In oktober 2023 is de communicatie naar potentiële indieners opgestart.5 Sindsdien zijn partijen bezig geweest met de ontwikkeling van voorstellen. Partijen hebben bijvoorbeeld hun eerste ideeën voor een Nationaal Groeifonds-aanvraag getoetst door middel van het indienen van een Quickscan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Er is dus heeft dus communicatie plaatsgevonden over de vierde ronde en de voorstelontwikkeling, maar er zijn geen concrete financiële toezeggingen gedaan aan bedrijven.
In de brief van 28 maart heb ik u, mede namens de Minister van Financiën, geïnformeerd over de pauzering van de vierde ronde.6
Zo ja, gaat het daarbij ook om (schriftelijke) toezeggingen?
Nee, het betreft communicatie naar potentiële indieners over de vierde ronde. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Vermalen door het systeem' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Homeopathische zorgkosten zijn volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) aftrekbaar bij de belastingaangifte mits voorgeschreven door een erkende arts, is dit correct?1
Artikel 6.17 Wet IB 2001 bevat een lijst met uitgaven voor specifieke zorgkosten die voor aftrek in aanmerking komen. In het algemeen geldt dat sprake moet zijn van op de belastingplichtige drukkende uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit. Bovendien moet het aannemelijk zijn dat belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van deze uitgaven. Homeopathische zorgkosten zullen doorgaans betrekking hebben op zorgkosten voor genees- en heelkundige hulp en farmaceutische geneesmiddelen.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 worden uitgaven voor genees- en heelkundige hulp genoemd. Om hierover te kunnen spreken dient op grond van artikel 6.17, negende lid, Wet IB 2001 sprake te zijn van een behandeling door (a) een arts, (b) een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of (c) een behandeling door een aangewezen paramedicus. De laatstgenoemde categorie «c» is uitgewerkt in artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Hierin zijn bepaalde personen als paramedicus aangewezen. Het gaat hierbij om personen die bevoegd zijn tot het voeren van de titel fysiotherapeut, diëtist, ergotherapeut, logopedist, oefentherapeut, orthoptist, podotherapeut, mondhygiënist of huidtherapeut. Voor deze aangewezen paramedici geldt niet de voorwaarde dat de behandeling moet plaatsvinden op voorschrift en onder begeleiding van een arts.
In artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001 worden farmaceutische hulpmiddelen genoemd, verstrekt op voorschrift van een arts. Homeopathische en alternatieve geneesmiddelen vallen hier ook onder, mits zij zijn voorgeschreven door een arts.
Bent u van mening dat het begrip «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001 voldoende is omschreven?
Ja. Een «voorschrift van een arts» is een gebruikelijk en herkenbaar begrip. Bij medicijnen zal de arts doorgaans een recept voorschrijven en bij genees- en heelkundige hulp zal het voorschrift doorgaans worden vormgegeven in een schriftelijke en/of elektronische doorverwijzing, bijvoorbeeld naar een specialist.
Wat is de volledige definitie van «voorschrift door een arts» in de Wet IB 2001?
In de Wet IB 2001 is geen definitie opgenomen van een «voorschrift door een arts». De voorwaarde is verwerkt in de afzonderlijk omschreven uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Hoe vaak worden aftrekposten voor ziekte jaarlijks toegepast in persoonlijke IB-aangiften?
Over het belastingjaar 2021 is in ongeveer 860.000 (al dan niet gezamenlijke) aangiften gebruik gemaakt van de aftrekpost uitgaven voor specifieke zorgkosten.
In hoeveel van deze gevallen doen burgers volgens de Belastingdienst onterecht een beroep op de aftrekregeling?
Volgens de meest recente resultaten van steekproefonderzoek door de Belastingdienst is er bij 28% van de belastingaangiftes waarin uitgaven voor specifieke zorgkosten worden opgevoerd sprake van een foutief ingevulde aangifte waar een correctie kan plaatsvinden. Het gaat daarbij om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten).
Om welk bedrag gaat dit in totaal jaarlijks?
Zie antwoord vraag 5.
Is bij u bekend in hoeveel gevallen er in Nederland gebruik wordt gemaakt van de aftrekregeling voor zorgkosten specifiek voor homeopathische geneesmiddelen?
Nee, het is niet bekend hoe vaak kosten van homeopathische geneesmiddelen worden opgevoerd in de aangifte.
Bent u van mening dat de Belastingdienst extra voorzichtig moet zijn bij een mogelijk geval van fouten of fraude in het geval zij met chronisch zieken te maken heeft, gezien de vaak complexe en kwetsbare situatie waar zij mee te maken hebben?
Ik ben van mening dat bij fouten in de aangiften en de controle daarop rekening gehouden moet worden met de complexe en kwetsbare situatie waarin belastingplichtigen zich kunnen bevinden. Bij een vermoeden van onjuiste toepassing van de aftrek specifieke zorgkosten is de aanname dat sprake is van een fout, niet van fraude. Bij controle van aangiften waarin specifieke zorgkosten worden afgetrokken is het noodzakelijk om gegevens bij de belastingplichtige op te vragen, omdat de Belastingdienst niet over deze informatie beschikt en de belastingplichtige de aftrekpost aannemelijk moet maken. Dit kan belastend zijn voor de belastingplichtige aangezien het privacygevoelige medische gegevens betreft. Dit is echter inherent aan de aftrekregeling van uitgaven voor specifieke zorgkosten in de fiscaliteit.
De fiscale regeling voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten is in 2022 geëvalueerd.2 In het onderzoeksrapport geven de onderzoekers aan zorgen te hebben rondom de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling vanwege de complexe vormgeving daarvan. De Belastingdienst geeft aan dat er bij veel van de kostenposten onduidelijkheden (kunnen) zijn voor belastingplichtigen waardoor er fouten (kunnen) ontstaan. In de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie3 is aangegeven dat het kabinet de noodzaak ziet om de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten doeltreffender en doelmatiger te maken door deze beter te richten op de doelgroep van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte. Tegelijkertijd dient de regeling, als ze behouden wordt, te worden vereenvoudigd. Het kabinet zal bij het in kaart brengen en uitwerken van de oplossingsrichtingen de ervaringen van mensen met een beperking en/of een chronische ziekte en diens vertegenwoordigende organisaties blijven betrekken, zoals ook in de evaluatie van de regeling gebeurd is.
Bent u van mening dat de Belastingdienst moet prioriteren gezien de capaciteitsproblemen en knelpunten in de uitvoering bij de fiscus?
Ja. Prioritering van handhavingsactiviteiten is onvermijdelijk. Naast dienstverlening is het uitvoeren van toezicht belangrijk om naleving te bevorderen en te borgen. De mate en intensiteit daarvan worden gebaseerd op de relevante informatie over (oorzaken van) het nalevingsgedrag van burgers en hun onderliggende drijfveren. Bij de aftrek specifieke zorgkosten ligt de prioriteit bij handhavingsstrategie met name op communicatie en dienstverlening waarmee wordt beoogd te bevorderen dat de kwaliteit van de aangiften zo goed mogelijk wordt geborgd. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat pas bij toezicht op de ingediende aangifte blijkt dat de aangifte onjuist is en de belastingplichtige onverwacht op aanslag moet bijbetalen of een ontvangen teruggaaf moet terugbetalen. Het minimaliseren van de noodzaak tot toezicht achteraf is daarom zowel vanuit burgerperspectief wenselijk als ook uit uitvoeringsperspectief van de Belastingdienst.
De Belastingdienst verricht daarnaast ook themagericht toezicht. Jaarlijks wordt bepaald welke rubrieken extra aandacht in de behandeling van aangiften krijgen. De keuze is gebaseerd op verkregen inzichten uit onderzoek, zoals steekproeven, de compliance map en effectmetingen van eerder ingezet toezicht. De steekproeven geven het beeld dat het nalevingstekort afneemt. Naar aanleiding van de tweejaarlijkse steekproef inkomensheffing 2020 krijgen bij de behandeling van de aangiften over het belastingjaar 2023 de volgende vier rubrieken extra aandacht.
Ligt het volgens u voor de hand om prioriteit aan andere (handhavings)zaken te geven dan de aftrekregeling voor ziektekosten?
Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, bepaalt de Belastingdienst prioriteiten door een keuze te maken voor bepaalde rubrieken voor het themagericht toezicht. Het grootste nalevingstekort van de inkomensheffing wordt veroorzaakt door de aftrek specifieke zorgkosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 5 en 6 gaat het bij aftrek specifieke zorgkosten om een corrigeerbaar bedrag van € 346 miljoen (39% van het bedrag aan opgegeven zorgkosten)4.
De wetgeving voor de aftrek van specifieke zorgkosten is zeer complex en maakt het nodig om bij de handhavingsstrategie vooral te investeren in communicatie en dienstverlening. De website van de Belastingdienst is in 2023 verbeterd en signalen van burgers worden gebruikt om verdere verbeteringen aan te brengen in zowel de website als de toelichting op de aangifte inkomstenbelasting. In de Stand van de Uitvoering 20235 ben ik uitgebreid ingegaan op de complexe wetgeving rondom de aftrek van specifieke zorgkosten.
De reactie van de minister over de landelijke uitrol van de Streetwise-methodiek |
|
Inge van Dijk (CDA), Henk Vermeer (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat innovatieve initiatieven zoals Streetwise van grote meerwaarde zijn om met name in middelgrote steden te werken aan leefbare en bloeiende binnenstad met perspectief voor ondernemers?1
Ja, innovatieve initiatieven zoals Streetwise dragen bij aan de noodzakelijke vernieuwing van de sector en de transitie van binnensteden, in reactie op de technologische ontwikkelingen en de veranderende wensen van de consument.
Hoe beoordeelt u de resultaten van Streetwise, waarmee onder andere 550 ondernemingen zijn begeleid naar vestiging en ruim 80.000 m2 leegstaande winkelruimte is ingevuld?
Ik beoordeel deze resultaten als positief. De hands on begeleiding door Streetwise van startende ondernemers voldoet duidelijk aan een behoefte van deze ondernemers. De suggesties voor gemeentelijk beleid die Streetwise op basis van opgedane ervaring afgeeft aan gemeenten zijn eveneens waardevol, ook al leiden deze in de praktijk nog (te) weinig tot lokale beleidsaanpassingen.
Deelt u de mening dat de methodiek van Streetwise succesvol is gebleken en er dus kansen zijn voor een landelijke uitrol?
Ja. In de kern lijkt de Streetwise-aanpak niet specifiek-Limburgs en zou ze dus ook in andere delen van Nederland moeten kunnen werken. Naast de inhoudelijke aanpak is vooral een goede politiek-bestuurlijke inbedding van groot belang.
Klopt het dat u in eerste instantie het initiatief heeft genomen om Streetwise te benaderen met de vraag of de Streetwise methodiek ook in andere provincies ingezet zou kunnen worden?
Naar aanleiding van vragen van het lid Amhaouch heb ik tijdens het commissiedebat Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 6 april 2022 toegezegd best practices bespreekbaar te willen maken en te kijken wie daarin het voortouw zou kunnen nemen. Dat heeft eind augustus 2022 geleid tot een uitnodiging vanuit mijn ministerie aan Streetwise om in gesprek te gaan over hun plannen en ambities, met als achterliggend idee om te onderzoeken of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken.
Deelt u de mening dat de pilot in Overijssel de start kan vormen voor de landelijke uitrol en dat het dus gewenst is dat u als Minister van EZK actief bijdraagt aan deze uitrol? Zo ja, hoe wilt u zich hiervoor inzetten?
De Overijsselse pilot zou een waardevolle stap kunnen zijn bij het onderzoeken van de vraag of het Streetwise-concept ook in andere delen van Nederland zou kunnen werken. Daartoe dient deze stap door de partijen nader te worden geconcretiseerd in een uitgewerkt projectplan, dat inzicht geeft in de doelen, de partijen die meewerken en de invulling van rollen, de werkwijze, het tijdpad en de financiële onderbouwing. Belangrijk is ook dat goede afspraken gemaakt worden over de monitoring van het project, zodat op basis van het project eventueel inhoudelijk kan worden bijgestuurd. De Overijsselse pilot zou daarmee mede de basis kunnen leggen voor een concreet uitrol-draaiboek.
Klopt het dat de plannen van Streetwise inmiddels «een vastomlijnde vorm» hebben aangenomen en zo ja, wat zijn uw vervolgstappen?
Nee, de plannen voor de uitrol van het Streetwise-concept hebben nog geen vastomlijnde vorm. De Overijsselse pilot zou een eerste stap kunnen zijn in het vormgeven van de inhoudelijke aanpak, maar daarnaast is het belangrijk dat er uitzicht is op een vervolg en onder welke voorwaarden een dergelijk vervolg plaats kan vinden. Daarvoor is het nodig om ook andere provincies en daarbinnen andere gemeenten te betrekken en te enthousiasmeren om te participeren in een vervolgtraject. Daarvoor hoeven niet direct alle andere provincies aan te haken, maar wel een substantieel aantal, bijvoorbeeld een drietal, zodat momentum kan worden gecreëerd. Zoals ook in de provincie Limburg is gebleken zijn de provincies belangrijk vanwege hun stimulerende en regievoerende rol richting hun gemeenten. Om echt stappen te kunnen zetten richting een landelijke uitrol is stevig politiek-bestuurlijk commitment noodzakelijk voor een gedragen stappenplan.
Wat kunt u verder doen om Streetwise te steunen, ook als dit initiatief niet direct past binnen een bestaand beleidsprogramma?
Op dit moment speelt mijn ministerie een stimulerende rol bij het totstandkomen van een gedragen stappenplan door partijen bij elkaar te brengen en ze te overtuigen van de noodzaak van een dergelijk plan. Zonodig wil ik een stimulerende rol spelen richting politiek-bestuurlijke betrokkenen vanuit de provincies.
De gang van zaken met betrekking tot de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Waarom heeft u niet gekozen voor overgangsrecht bij de bepaling dat uitbetalingen ingevolge een bezwaar- of beroepsprocedure uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende?
In de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm is voor twee van de drie maatregelen in overgangsrecht voorzien. Het gaat om:
Voor de derde in deze wet opgenomen maatregel, het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden, is niet in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat alle uitbetalingen die vanaf 1 januari 2024 worden gedaan, aan de belanghebbenden moeten worden gedaan, ongeacht of de zaak voor 2024 is aangebracht of de uitspraak waaruit die uitbetaling voortvloeit is gedaan voor 2024. Een algemeen uitgangspunt in de voorbereiding van nieuwe wetgeving is dat er geen overgangsrecht wordt opgenomen, tenzij dat gelet op de specifieke regeling noodzakelijk is (zie ook aanwijzing 5.59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Op basis van dit uitgangspunt is ten aanzien van de rechtstreekse uitbetaling van vergoedingen aan belanghebbenden afgezien van overgangsrecht omdat het recht op wettelijke vergoedingen (zowel voor als na de onderhavige wetswijziging) is bedoeld toe te komen aan de belanghebbende in wiens naam procedures worden gevoerd en niet aan diens rechtsbijstandverlener. Privaatrechtelijke afspraken tussen een belanghebbende en een rechtsbijstandverlener doen daaraan niet af, ondanks dat de vergoeding bij cessie feitelijk moest worden overgemaakt aan de rechtsbijstandverlener. Het niet voorzien in overgangsrecht op het punt van rechtstreeks uitbetalen maakt geen inbreuk op de rechten van belanghebbenden, maar versterkt juist hun informatiepositie en vergroot hun betrokkenheid. Met het rechtstreeks overmaken worden belanghebbenden immers meer bewust van de kosten die gemoeid zijn met procedures die in hun naam worden gevoerd. Zoals bovendien in de memorie van toelichting is beschreven, is het bovendien voorgekomen dat belanghebbenden niet wisten dat er in hun naam procedures werden gevoerd of daarvoor geen toestemming hadden gegeven.
Voor de onder (i) en (ii) genoemde maatregelen is een andere afweging gemaakt. De onder (i) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op bezwaar tegen na inwerkingtreding van deze artikelen bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Bepalend is dus de datum van het besluit of de rechterlijke uitspraak waartegen een rechtsmiddel wordt aangewend. Burgers en rechtsbijstandverleners weten daardoor op voorhand welk tarief geldt voor de proceshandelingen die in het kader van een rechtsmiddel worden verricht. De reden voor het overgangsrecht is dat het recht op een proceskostenvergoeding al wordt geacht te ontstaan op het moment dat de proceskosten worden gemaakt waarvoor een vergoeding wordt toegekend. Stel, er is een beroepschrift ingediend tegen een beslissing op bezwaar uit 2023 en in 2024 wordt een zitting bij de rechtbank bijgewoond en uitspraak door de rechtbank gedaan. Als deze maatregel onmiddellijke werking had gehad, zou dat betekenen dat ook een lagere vergoeding zou worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift, terwijl de wet op dat moment nog niet in werking was getreden. De belanghebbende zou die lagere vergoeding niet in zijn afweging hebben kunnen betrekken om al dan niet beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen. Om dat tegen te gaan, is in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat de vergoeding voor procedures tegen besluiten en rechterlijke uitspraken die van vóór 2024 dateren, uitsluitend moet worden vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van dat besluit is het overigens wel mogelijk dat het bestuursorgaan of de rechter bij bijzondere omstandigheden een lagere (of hogere) vergoeding dan de forfaitaire vergoeding vaststelt. Deze optie blijft overigens ook bestaan onder de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
De onder (ii) genoemde wijziging vindt voor het eerst toepassing op vergoedingen van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarvan de termijn aanvangt op of na 1 januari 2024. De reden daarvoor is dat het recht op vergoeding van immateriële schade al ontstaat op het moment dat de redelijke termijn wordt overschreden. Om het overgangsrecht overzichtelijk en daarmee uitvoerbaar te maken, is ervoor gekozen aan te sluiten bij het moment waarop de redelijke termijn aanvangt en niet voor het moment waarop de redelijke termijn wordt overschreden. Omdat er voor invoering van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm geen wettelijke regeling was voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, is het tot die tijd aan de rechter om de hoogte van vergoeding van immateriële schade vast te stellen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter daarbij met regelmaat hetzelfde bedrag hanteert als nu in de wet is opgenomen.
Bent u met mij van mening dat er een merkwaardige discrepantie is met betrekking tot tariefverlaging dieniet van toepassing is indien uitspraken gedaan zijn voor 1 januari 2024?
Nee. Om te voorkomen dat de voorgestelde maatregelen inmengen in reeds ontstane vorderingen, is in overgangsrecht voorzien. Daarvan is geen sprake bij het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden. Daarom is voor die maatregel niet in overgangsrecht voorzien.
Bent u het met mij eens dat het toepassen van de vermenigvuldigingsfactor indien er beroep is ingesteld naar aanleiding van een zaak uit 2023 lijkt op het veranderen van de spelregels tijdens de wedstrijd?
Nee. Zoals hierboven geschreven vindt deze wetswijziging voor het eerst toepassing op bezwaar tegen op of na 1 januari 2024 bekendgemaakte besluiten en op beroep, hoger beroep, verzet, beroep in cassatie tegen of een verzoek om herziening van na dat tijdstip bekendgemaakte uitspraken. Dat betekent dat een belanghebbende steeds na het ontvangen van een beschikking of uitspraak kan beslissen om, al dan niet met een professioneel rechtsbijstandverlener, bezwaar of beroep in te stellen en daarbij weet welke vergoedingen gelden voor proceshandelingen die in het kader van dat bezwaar of beroep worden verricht. Op het moment dat die keuze moet worden gemaakt, is voor de belanghebbende dus duidelijk wat de hoogte van een eventuele proceskostenvergoeding of vergoeding van immateriële schade zal zijn bij een gegrond beroep respectievelijk een overschrijding van de redelijke termijn.
Bent u van mening dat de overheid en met name de Belastingdienst altijd betrouwbaar moet zijn in haar opstelling richting de burger, en dat de wetswijziging in deze vorm daarmee op gespannen voet verkeert?
Uiteraard vind ik dat de overheid, waaronder ook de Belastingdienst, altijd betrouwbaar moet zijn. Ik vind het belangrijk dat burgers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn. Daarom is er in overgangsrecht voorzien voor de verlaging van de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade en heeft het rechtstreeks uitbetalen onmiddellijke werking.
Burgers en bedrijven kunnen voordat zij bezwaar of beroep instellen in hun afweging betrekking wat de hoogte van eventuele vergoedingen zullen zijn. Met het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen is beoogd meer betrokkenheid en bewustwording van belanghebbenden te bewerkstelligen. Voordat een belanghebbende geld op de bankrekening krijgt gestort, zal in een uitspraak worden vastgesteld dat de belanghebbende een vergoeding toekomt. De uitbetaling wordt dus niet onaangekondigd gedaan. Afhankelijk van de afspraken die een belanghebbende met een gemachtigde heeft gemaakt, zal de vergoeding vervolgens mogelijk moeten worden doorgestort aan de gemachtigde.
Bent u bereid om reparatiewetgeving aan te wenden om het overgangsrecht met terugwerkende kracht uit te breiden?
Gelet op hetgeen ik hierboven heb geantwoord, zie ik geen aanleiding om het overgangsrecht uit te breiden.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Verkopen op Vinted of Marktplaats? "De Belastingdienst kijkt mee”' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
In het artikel wordt uiteengezet hoe verkopers in beeld kunnen komen bij de Belastingdienst indien zij meer dan 30 transacties per jaar uitvoeren of hun opbrengst boven de 2.000 euro uitkomt; hoe staat de Nederlandse regering tegenover deze specifieke bovengrenzen uit de DAC7-richtlijn?1
De Europese richtlijn DAC 7 (hierna: de richtlijn) is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement.2 Onderdeel van de richtlijn is een uitzondering voor verkopers die incidenteel actief zijn op platforms als Vinted of Marktplaats. Ten aanzien van uitgezonderde verkopers hoeven platforms op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen. Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel).3 Concreet betekent dit dat platforms een rapportageverplichting hebben indien een verkoper 30 verkooptransacties (of meer) verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) ontvangt, per jaar. De Nederlandse regering heeft met de drempel ingestemd omdat zij vindt dat daarmee een goede balans wordt bereikt aan de primaire doelstelling van de richtlijn enerzijds, te weten het bevorderen van de juiste belastingheffing door de lidstaten, en het uitvoerbaar houden van de richtlijn voor zowel platforms, verkopers als de belastingdiensten van de lidstaten anderzijds. Ik verwijs hierbij ook naar de parlementaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel.4
Het artikel benoemt het registreren van online verkoop door particulieren; is er sprake van een aparte centrale database die online inkomsten van Nederlanders gaat bijhouden?
Nee, er is bij de Belastingdienst geen aparte centrale database die online inkomsten van particulieren opslaat.
Wordt per persoon alle online verkoop opgeslagen in een centrale database waarbij transacties worden opgeteld, ook wanneer dit gaat om bijvoorbeeld 1.900 euro aan verkoop op 50 verschillende websites?
Nee, er is geen centrale database waar per persoon de online verkoop wordt opgeslagen. De ondergrens bij de verkoop van goederen waarnaar verwezen wordt, is een drempel voor de platformexploitant die dient te bepalen of wel of niet over een verkoper gerapporteerd moet worden. Over verkopers in de categorie «verkoop van goederen» die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht of met een waarde van minder dan € 2.000 hoeft de platformexploitant niet te rapporteren.
Bent u het met mij eens dat de grens voor controle van 30 items per jaar snel gehaald wordt, bijvoorbeeld wanneer belastingplichtige een groot gezin heeft en elk jaar gezinskleding tweedehands verkoopt?
De drempel van 30 transacties per jaar, zoals opgenomen in de richtlijn, kan inderdaad snel worden gehaald. Daarmee is echter niet gezegd dat er per definitie sprake is van een bron van inkomen of ondernemerschap en dat de aangifte inkomstenbelasting of omzetbelasting van de betreffende verkoper ook wordt gecontroleerd. De richtlijn – en dus ook de drempel – raakt op zichzelf namelijk niet aan beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen heeft of ondernemer is in de zin van nationale belastingwetgeving van de lidstaten. In Nederland gaat het dan bijvoorbeeld om resultaat uit overige werkzaamheden of het ondernemersbegrip in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Een controle zou in bepaalde gevallen wel degelijk zinvol kunnen zijn omdat ook in zo’n geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden – sprake kan zijn van een bron van inkomen, zoals ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001 en de Wet OB 1968. Er kan dus niet categorisch worden gezegd dat een controle in dergelijke gevallen overdreven is. De richtlijn heeft tot doel om lidstaten door de uitwisseling van informatie beter in staat te stellen om volgens hun nationale belastingwetgeving de juiste heffing te realiseren. Dat de grenzen van het fiscale ondernemerschap naar nationale belastingwetgeving diffuus zijn, maakt dat niet anders.
Bent u van mening dat controle van de Belastingdienst in zo’n geval overdreven is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het gebruik van een richtlijn ongewenst is als vaak al niet duidelijk is in hoeverre iemand een ondernemer is voor de Belastingdienst of slechts hobbymatig spullen verkoopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met mij eens dat dit de deur op een kier zet naar ongewenste effecten omdat de condities van belastingplichtige verkoop onvoldoende helder zijn zowel bij het publiek als de Belastingdienst?
Nee. De richtlijn bevat immers geen nieuwe fiscale regels of verplichtingen voor verkopers. De richtlijn staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of voor een verkoper sprake is van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden en indien daar sprake is van, welk resultaat in de aangifte inkomstenbelasting moet worden verantwoord. Deze regels zijn niet gewijzigd en golden dus ook vóór inwerkingtreding van de richtlijn.
Bent u van mening dat hergebruik en circulariteit juist gestimuleerd dient te worden?
Hergebruik en circulariteit moeten naar mijn mening worden gestimuleerd. Dat geldt echter ook onverminderd voor het nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het tijdig doen van een juiste belastingaangifte. De in de richtlijn opgenomen registratieplicht bevordert naar mijn mening dat dergelijke fiscale verplichtingen beter worden nagekomen en dat de verkoper zijn belastingaangifte bewuster invult. Hierbij wordt hij ook ondersteund door het platform met een jaaroverzicht van zijn verkopen. De richtlijn brengt geen wijziging aan in de fiscale regels en de verplichtingen voor verkopers, omdat het hebben van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming door middel van ondernemerschap, uit blijft gaan van reeds bestaande fiscale regels. Ik ga ervan uit dat veruit de meeste verkopers niet actief zijn op platforms met het doel om belastbare inkomsten aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Zij zullen zich door de richtlijn dan ook niet laten afschrikken. Desondanks kan ik niet uitsluiten dat ook een verkoper bij zijn afweging om via een platform inkomsten te genereren rekening houdt met de omstandigheid dat hij bepaalde persoonsgegevens zoals zijn burgerservicenummer aan het platform moet verstrekken. Verstrekking van deze gegevens is noodzakelijk voor het realiseren van de doelstelling van de richtlijn. Zonder het burgerservicenummer kan de inspecteur immers niet de door het platform gerapporteerde inkomsten koppelen aan de juiste verkoper en de door die verkoper ingediende belastingaangifte dan ook minder goed controleren.
Hoe verhoudt deze registratieplicht voor online verkoop van tweedehandsspullen zich tot de maatschappijbrede ambitie van duurzaamheid en circulariteit?
Zie antwoord vraag 8.
Is het volgens u te verwachten dat het toepassen van deze richtlijn burgers afschrikt om tweedehands spullen te verkopen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zorgt deze richtlijn voor meer controle, handhaving en administratiekosten bij de overheid?
Met de uitvoering van DAC 7 is een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel. Daarnaast zijn er nog kosten voor het inregelen van de automatisering. Ik heb uw Kamer over de gevolgen voor de uitvoering geïnformeerd via de uitvoeringstoets5.
Bent u met mij van mening dat er van deze richtlijn een complicerende werking uitgaat op burgers, aangezien zij met steeds meer factoren rekening moeten houden bij het opstellen van hun aangifte?
Ik ben niet van mening dat van de richtlijn de gesuggereerde complicerende werking uitgaat. De richtlijn raakt op zichzelf niet aan de beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden, heeft in de zin van de toepasselijke nationale belastingwetten. Beantwoording van die vraag is niet makkelijker of moeilijker geworden door de komst van de richtlijn. De richtlijn kan juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte in die zin dat een verkoper zichzelf vóórdat de richtlijn van toepassing werd, wellicht nooit bewust de vraag heeft gesteld of hij de via een platform verworven inkomsten had moeten aangeven als belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet IB 2001, en hij door de komst van de richtlijn zich die vraag wel is gaan stellen. Hierbij wordt hij ondersteund door het platform met een jaaroverzicht. Voor platformen betekent de richtlijn een toename van de regeldruk. De richtlijn houdt hier rekening mee door platforms te verplichten zich in slechts één lidstaat te registeren, waarna de belastingautoriteiten van die lidstaat de van het platform ontvangen informatie automatisch uitwisselen met de belastingautoriteiten van andere relevante lidstaten6. Daardoor hoeft het platform niet aan alle lidstaten waar zijn verkopers wonen informatie te verstrekken. Dit scheelt aanzienlijk in de administratieve lasten van de platforms. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel waarmee de richtlijn is geïmplementeerd.7
Wat zijn de effecten van DAC7 op de regeldruk voor online platformen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel burgers verwacht u, krijgen een correctie op hun aangifte als gevolg van deze richtlijn?
Dat is op dit moment niet te beantwoorden. Indien de op grond van DAC 7 verkregen informatie bij de inspecteur leidt tot vragen over de mogelijke belastbaarheid van inkomsten die niet zijn opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, neemt de Belastingdienst hierover contact op met de belastingplichtige. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 13, kan de richtlijn juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte.
Hoe groot is de tweedehandsmarkt van hobbymatige spullen in Nederland naar schatting?
De Belastingdienst heeft hier op dit moment geen compleet beeld van. Mogelijk ontstaat dit beeld over de Nederlandse verkopers wanneer de ontvangen gegevens van de platformen zijn geanalyseerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de korte termijn voor de beantwoording en voor de leesbaarheid van de antwoorden, zijn niet alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het Nationaal Programma Groningen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de Provinciale Statenvergadering in Groningen op 20 december 2023, waarin de motie ««Staten in positie bij Nationaal Programma Groningen en Nij Begun»» unaniem is aangenomen?1
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Heeft u kennis genomen van de kritiek die gedeputeerde Susan Top uitte op het bestuur van het Nationaal Programma Groningen (NPG) bestuur in de provinciale staten van Groningen?2
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Welke status hebben de zogenaamde «baanbrekers»?
Het algemeen bestuur is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG en bestaat uit overheden (het Rijk, de provincie Groningen en gemeenten in het aardbevingsgebied), het Gasberaad en vertegenwoordigers van de kennisinstellingen, agrarische sector, zorginstellingen, bedrijfsleven, chemische industrie en woningcorporaties. In het algemeen bestuur zitten namens het kabinet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat neemt tevens deel aan het dagelijks bestuur.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor het functioneren van het NPG-bestuur?
De democratische verantwoording op de NPG-programma’s is geborgd doordat colleges verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke programma’s en deze – na goedkeuring door het bestuur – ter vaststelling worden voorgelegd aan de betreffende gemeenteraad of provinciale staten.
Waarom is er in de bestuursovereenkomst niet gekozen voor regie/democratische verantwoording in de regio met betrekking tot het NPG-bestuur?3
Veel projecten zijn nog niet (volledig) tot uitvoering gekomen in 2023. Daarnaast worden de maatschappelijke gevolgen pas op enige termijn zichtbaar. Ik vind het daarom logisch om tot 2025 te wachten met evalueren. Dit betekent niet dat er in de tussentijd niet wordt gekeken hoe het NPG functioneert en hoe het beter kan. Zo wordt er jaarlijks een monitor opgeleverd waarin gekeken wordt naar de impact van het NPG op de brede welvaart. Ook is onderzoek gedaan naar de huidige inrichting van NPG en de mogelijkheden voor de toekomst. Daarnaast is er recent een analyse van de executiekracht (doelmatigheid van de uitvoering) van het NPG gedaan. Ik zal uw Kamer hierover infomeren zodra deze onderzoeken beschikbaar komen.
Wat vind u ervan dat het NPG-bestuur, in strijd met de bestuursovereenkomst, heeft laten weten geen bestuursevaluatie te laten plaatsvinden?
Het kabinet was verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun. Nij Begun is de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen «Groningers boven gas». Het opstellen van de kabinetsreactie is niet in isolatie gedaan. Hiervoor heeft het kabinet dankbaar gebruik gemaakt van de vele suggesties die zijn gedaan door bewoners en maatschappelijke organisaties, de regionale overheden, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen en anderen.
Wie is verantwoordelijk voor de totstandkoming van Nij Begun?
De maatregelen worden in gezamenlijkheid met de uitvoeringsorganisaties, regionale overheden, maatschappelijke organisaties, bewoners en andere ministeries uitgewerkt. Voor schade en versterken geldt dat deze maatregelen samen met de NCG en het IMG, en de regionale overheden worden uitgewerkt. Voor de sociale en economische agenda geldt dat hiervoor een kwartiermaker met alle relevante stakeholders de agenda gaat opstellen en nadrukkelijk de opdracht heeft dat Groningers en Noord-Drentenaren hierover mee kunnen praten. Formele besluitvorming verloopt via kabinet, colleges, en volksvertegenwoordiging (het parlement, provinciale staten en gemeenteraden). Het kabinet legt in de Groningenwet vast dat het jaarlijks over de voortgang verantwoording aflegt met een Staat van Groningen en hierover het gesprek voert in de regio.
Hoe wordt de regio, met name de volksvertegenwoordiging en de inwoners, hierbij betrokken en hoe wordt dit geborgd?
De verantwoording van Nij Begun vindt plaats via de Staat van Groningen. De hoofddoelen van Nij Begun waarover wordt gerapporteerd, worden vastgelegd in de Groningenwet die wordt vastgesteld door het parlement. Op dit moment maakt het kabinet afspraken met provincies en de gemeenten over de Staat van Groningen en de bestuurlijke opzet. Voor de sociale en economische agenda worden bestuurlijke overlegtafels ingericht en volgt een uitvoeringsstructuur waarbij duidelijk moet zijn wie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de democratische legitimiteit wordt geborgd. Het kabinet zal jaarlijks via de Staat van Groningen politieke verantwoording afleggen aan de Kamer over de resultaten van de generatielange aanpak die in Nij Begun is aangekondigd.
Wie besluit uiteindelijk over de bestuurlijke opzet en de verantwoording van Nij Begun?
De Staat van Groningen wordt hét instrument waarmee het Rijk en de regio de resultaten van het beleid monitoren. Zo kan waar nodig tijdig worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door de Tweede Kamer. Met de regionale overheden, maatschappelijke organisaties en uitvoeringspartijen, wordt de Staat van Groningen nu vormgegeven. De hoofddoelen worden vastgelegd in de nieuwe Groningenwet, die dit voorjaar in internetconsultatie zal gaan.
Wie houdt toezicht en controle op de regie van Nij Begun en hoe vaak en hoe wordt dit periodiek geëvalueerd?
Ja, ik deel de intentie om de verantwoordelijkheid zo lokaal mogelijk te beleggen. De maatregelen worden veelal in gezamenlijkheid uitgewerkt, het Rijk heeft hierbij een verantwoordelijkheid. Zodoende is belangrijk dat het kabinet uiteindelijk de politieke verantwoording aflegt aan uw Kamer over de resultaten van de PEGA-maatregelen in de Staat van Groningen.
Deelt u de mening dat dit zo lokaal mogelijk belegd zou moeten worden?
Bij de huidige inrichting van het NPG is op diverse manieren voorzien in brede toegang. Binnen het NPG worden programma's opgesteld door de gemeenten en de provincie, in samenspraak met veel partners (waaronder onderwijs- en kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en het bedrijfsleven), en vastgesteld door de gemeenteraad of provinciale staten. Bovendien zijn Groningers bij verschillende projecten uit Toukomst zelf initiatiefnemer en uitvoerder. Toukomst is een onderdeel van het NPG en is het grootste participatietraject van Nederland (€ 100 mln). Tevens wordt er met een Loket Leefbaarheid, een Impulsloket en een jongerenloket (het Loko loket) geld beschikbaar gesteld voor lokale initiatieven die positief bijdragen aan de omgeving en toekomstbestendig zijn.
De heer Nijboer is sinds 6 december 2023 benoemd als kwartiermaker voor de sociale agenda uit Nij Begun en heeft de opdracht om de agenda met een brede coalitie uit de regio te ontwikkelen. Voor de economische agenda uit Nij Begun wordt nu een kwartiermaker gezocht en wordt komend jaar de agenda gevormd in samenspraak met de regio in de volle breedte (te denken aan kennisinstellingen en het bedrijfsleven).
Om te zorgen voor een brede toepassing en breed draagvlak, krijgen Groningers en Noord-Drentenaren een stem bij de sociale en de economische agenda. Daarvoor werk ik samen met de provincie, gemeenten en Nationaal Programma Groningen aan een specifieke aanpak voor jongerenparticipatie. Daarbij geef ik ook invulling aan de motie van de leden Boulakjar en Bikker (Kamerstuk 35 561, nr. 35), waarin de regering wordt verzocht om minimaal 1% van de beschikbare middelen specifiek te laten begroten door kinderen en jongeren.
Hoe wordt voorkomen dat het NPG en Nij Begun vooral een leuke subsidiepot wordt voor handige netwerkers en geen brede toegang en toepassing krijgt?
Ja. Ik kan me voorstellen dat het beeld dat het NPG en de provincie het niet eens zijn, niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de regio. De provincie en het NPG zijn hierover overigens in goed overleg. Door de mensen in Groningen en Noord-Drenthe te betrekken en concrete resultaten te laten zien, wilt het kabinet samen met de partijen in de regio bouwen aan het herstel van vertrouwen.
Onderkent u dat de onvrede over het NPG-bestuur niet positief bijdraagt aan het zo noodzakelijke herstel van vertrouwen in de regio?
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Netcongestie |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
In hoeverre is de kennis van professor Vijay Vittal, een wereldleider op het gebied van elektriciteitsnetwerken en actief leiden lid van Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE), bij u bekend en bij netbeheerders als Tennet, Aliander, Liander en andere belangrijke spelers in het Nederlandse elektriciteitssysteem?
Ja, de netbeheerders gebruiken kennis uit de wetenschappelijke wereld. Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de analysetools die daarbij worden ingezet. TenneT werkt intensief samen met andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) en Distributiesysteembeheerders (DSO's) zoals Alliander, aan de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken. In deze Europese samenwerking worden wetenschappelijke inzichten betrokken. Door internationale samenwerking zorgen we ervoor dat niet alleen de relevante inzichten van professor Vittal worden omarmd, maar ook de kennis van andere wetenschappers en instituten, om zo tot een weloverwogen afweging te kunnen komen. Wetenschappelijke inzichten en kennis worden eveneens benut bij het ontwikkelen van nieuwe reguleringen en codes.
Wat heeft u in de afgelopen twee jaar ondernomen met de inzichten van professor Vittal? Is er een rapport of update gepland over de genomen maatregelen? Zo nee, welke stappen overweegt u alsnog te nemen?
Professor Vittal richt zich voornamelijk op de stabiliteit van de elektriciteitsnetwerken en de leveringszekerheid. TenneT en de andere Europese Transmissiesysteembeheerders (TSO's) nemen de inzichten uit de wetenschap mee bij de monitoring van de leveringszekerheid. Over de leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem van Nederland voert TenneT een jaarlijkse monitoring uit van de middellange- en lange-termijn-leveringszekerheid. Deze monitoring is openbaar en wordt elk jaar aan uw Kamer gezonden. Dit is een wettelijke taak, zoals beschreven in de Elektriciteitswet 19981. Op dit moment zie ik geen reden om hier additioneel over te rapporteren.
Hoe hebben de netbeheerders tot dusver gebruik gemaakt van de internationale kennis van IEEE & professor Vittal in hun system engineering en operationele strategieën?
Netbeheerders maken actief en continue gebruik van internationale kennis en expertise. Voor het uitvoeren van hun kerntaken en dus ook met betrekking tot stabiliteit werken netbeheerders intensief samen met de wetenschap, ook internationaal. Dit betreft bijvoorbeeld samenwerkingen met Ksandr, CIRED, CIGRE en IEC:
Ook werken de Nederlandse netbeheerders al decennialang intensief samen met de vakgroepen Electrical Power Systems van de faculteiten Elektrotechniek van de TU’s in Delft en Eindhoven. Zij bekostigen onderzoeksprogramma’s en promotieonderzoeken, stellen personeelsleden met een passend profiel en voldoende deskundigheid voor een deel van hun werktijd ter beschikking om bij te kunnen dragen aan onderwijs en onderzoek van deze vakgroepen. Daarnaast vormen ze een belangrijke afnemer van afgestudeerde ingenieurs van deze vakgroepen, iets waar professor Vittal ook voor pleit.
Op deze wijze waarborgen de Nederlandse netbeheerders dat zij te allen tijde op de hoogte zijn van de actuele stand van het wetenschappelijk discours op het vakgebied en dat zij de competenties hebben om deze kennis daadwerkelijk toe te passen in de praktijk van het netbeheer.
Daarnaast nemen de netbeheerders deel aan diverse (internationale) innovatieprogramma’s. Voorbeelden hiervan zijn:
Waar staat Nederland momenteel in de ontwikkeling van de benodigde tools en technologieën die volgens professor Vittal’s team IEEE bevindingen nog ontwikkeld moeten worden?
Professor Vittal pleit in zijn artikelen voor analytische tools t.b.v. inzicht in het elektriciteitsnet. Deze gedachte komt breder terug vanuit de internationale wetenschap. Op dit moment bouwen netbeheerders aan zogenoemde «digital twins» van het elektriciteitsnet waarbij er nauw samengewerkt wordt met universiteiten. Op de universiteit van Delft bootsen ze bijv. het stroomnet na. Verder zijn er structurele samenwerkingen tussen technische universiteiten en netbeheerders waar tools en technologieën uit (onder andere) het vakgebied Electrical Power Systems hun weg vinden naar de praktijk van het netbeheer.
Indien u en de Nederlandse netbeheerders de bevindingen van professor Vijay Vittal haar IEEE team onderschrijven, bent u het dan eens met het advies om onmiddellijk een halt toe te roepen aan de verdere integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem totdat de geïdentificeerde problemen adequaat zijn aangepakt en beheersbaar blijken?
Professor Vittal beschrijft in zijn artikelen vooral het risico voor tekorten aan flexibiliteit als gevolg van de adoptie van hernieuwbare en het uitfaseren van conventionele centrales hierdoor. Alhoewel dit signaal terecht is, is deze minder van toepassing in de context van het Europese/Nederlandse elektriciteit systeem. De elektriciteitsnetten in Nederland en Europa verschillen significant van die in de Verenigde Staten, waar de bevindingen van professor Vittal voornamelijk op gericht zijn. In Nederland wordt de situatie nauwlettend gemonitord door de Autoriteit Consument & Markt (ACM), en tot nu toe functioneert het systeem naar behoren. Bovendien hebben netbeheerders een reeks voorzorgsmaatregelen geïmplementeerd, vastgelegd in de Netcode en de Verordening voor Systeembescherming en -herstel, om adequaat te kunnen reageren op eventuele onvoorziene situaties.
Verder is een belangrijk voordeel van veel hernieuwbare energieoplossingen het gebruik van vermogenselektronica. Deze technologie kan veel sneller reageren dan traditionele synchrone generatoren en de bijbehorende regelsystemen, iets wat professor Vittal ook benoemd. Dit voordeel wordt geïllustreerd in de bijgevoegde figuur afkomstig van de netbeheerders, waar een frequentieafwijking als gevolg van een kortsluiting wordt getoond. Hierin worden twee situaties vergeleken: de conventionele situatie met grote centrales (weergegeven door de blauwe lijn) en de situatie met veel duurzame energieopwekking (weergegeven door de rode lijnen). Uit de figuur blijkt dat met de juiste regelsystemen de situatie met veel duurzame opwek een minder grote frequentieafwijking oplevert en dat deze sneller terugkeert naar de normale waarde. Dit toont aan dat de integratie van hernieuwbare energiebronnen, mits goed beheerd en ondersteund door moderne technologieën, niet alleen haalbaar is, maar ook de stabiliteit van het elektriciteitssysteem kan verbeteren.
Ik ben daarom niet voornemens om de hernieuwbare energiebronnen een halt toe te roepen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om als Nederland minder CO2 uit te stoten en onafhankelijker te worden van energie uit landen buiten Europa.
Hoe beoordeelt u de huidige strategische, tactische, operationele en financiële plannen voor de komende één, vijf en tien jaar, gezien de mogelijk niet verwerkte inzichten en problemen in het recent gepresenteerde Nationale Plan Energiesysteem? Bent u van plan, dit plan bij te werken om rekening te houden met deze essentiële informatie en de daarmee samenhangende risico’s en financiële gevolgen?
De netbeheerders maken gebruik van de actuele wetenschappelijke inzichten in het elektriciteitssysteem op basis van de structurele samenwerking tussen de wetenschap en de netbeheerder. Deze inzichten hebben ook hun weg gevonden naar het nationaal plan energiesysteem (NPE). Op dit moment zie ik geen reden om het NPE bij te werken. Zoals aangegeven in het NPE wordt het NPE elke 5 jaar geupdate en kan er bijgestuurd worden via de jaarlijkse energienota, indien nodig.
Bent u op de hoogte van het artikel «Eerste rijverboden voor elektrische auto’s gepland»?1
Ja.
Zijn er in Nederland soortgelijke plannen in tijden van nood? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Nee, ik zet wel in op slim en netbewust laden.
Hoe kunnen we Zwitserse situaties verder voorkomen waarin er mogelijk elektrische automobilisten hun mobiliteit kwijtraken? Zou dit eventueel betekenen dat de ambities op elektrisch rijden iets meer losgelaten moeten worden zodat de overbelasting van het net enigszins afgeremd wordt? Wat zouden alternatieven kunnen zijn in dit soort situaties, zonder dat het dagelijkse leven en de mobiliteit geschaad wordt?
In de Zwitserse situatie betreft dit het feit dat de leveringszekerheid niet gehandhaafd kon worden. Zoals bekend heeft netcongestie ook in Nederland gevolgen voor verschillende sectoren, waaronder duurzame mobiliteit. Op 18 oktober 2023 is de Kamer geïnformeerd over de congestieproblematiek in Flevoland (m.u.v. de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht en nieuwe en onorthodoxe maatregelen die het kabinet treft. Zo is aangekondigd dat slimme, aanstuurbare apparaten de norm worden. In de recent naar uw Kamer gestuurde Actieagenda congestie laagspanningsnetten wordt deze maatregel verder uitgewerkt voor slim en netbewust laden: (i) de uitwerking van een plan voor bi-directioneel laden, (ii) het toepassen van netbewust laden bij bestaande en nieuwe concessies voor laadinfrastructuur en (iii) het normeren van netbewust laden voor zowel publieke- als private laadpalen.
De maatregelen voor slim aanstuurbare apparaten zijn aangekondigd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de gevolgen van netcongestie. Uiteraard is het uitgangspunt van deze genoemde maatregelen dat er instemming wordt verleend door de betrokkenen. Zoals ik eerder heb aangegeven, hoeft niemand te vrezen voor aanstuurbare apparaten die «zomaar» op afstand worden aan- of uitgezet.