Het bericht dat emissiearme vloeren van de RAV-lijst verdwijnen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA), Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Emissiearme stalvloeren in de melkveehouderij dreigen van de Regeling Ammoniak en Veehouderij-lijst (RAV-lijst) te verdwijnen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Ammoniak slot op melksector» waaruit naar voren komt dat de eerste meetresultaten van proefstallen wel een ammoniakreductie laten zien van 20–40%, maar dat door Mosquera et al. een hogere emissiewaarde per dier per jaar van 13–14 kg ammoniak wordt gemeten dan op de RAV-lijst?2 3
Ja.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de begrotingstaakstelling van 2012–2013 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu om het beheer van de RAV-lijst te privatiseren?
De problematiek van de stalvloeren in de melkveehouderij staat geheel los van het voornemen de beoordeling van stalsystemen in het kader van de Rav te privatiseren.
Deelt u de mening dat de oorzaak met name ligt in het ontbreken van metingen door enerzijds dure ingewikkelde metingen en anderzijds doordat soortgelijke vloeren worden ontwikkeld welke dezelfde systeemaanduiding krijgen op de RAV-lijst, maar waar enkel de eerste ontwikkelaar voor de meetkosten aan de lat staat? Welke acties onderneemt u?
Nee, ik deel deze mening niet. Niet het ontwikkelen van soortgelijke stalsystemen door anderen (hun registratie vervalt immers eveneens) zorgt voor stagnatie, maar juist dat het binnen de huidige systematiek van voorlopige emissiefactoren profijtelijk is om steeds nieuwe iets innovatievere systemen op de markt te brengen in plaats van het uitvoeren van de metingen. Desalniettemin, zal ik bezien of binnen het kader van de (uitvoering van de) Regeling ammoniak en veehouderij (hierna Rav) aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met de problematiek rond metingen en de ontwikkeling van soortgelijke vloeren.
Is het waar dat veel emissiearme vloeren op 1 februari 2014 van de RAV-lijst dreigen te verdwijnen? Welke impact heeft dat op bedrijven die te maken hebben met het Actieplan ammoniak en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)?
Indien de emissiearme stalvloeren die in februari 2011 met een voorlopige emissiefactor in de bijlage bij de Rav zijn opgenomen, niet bemeten gaan worden, zullen deze in 2014 uit de bijlage bij de Rav worden verwijderd. Het meten van de proefstallen is immers een voorwaarde om voor een voorlopige emissiefactor in aanmerking te komen. Begin dit jaar zal ik fabrikanten wijzen op de gevolgen van het niet bemeten van hun systeem.
Ik ga er vanuit dat in 2014 in elk geval enkele emissiearme stalvloeren met een definitieve (gemeten) emissiefactor in de bijlage bij de Rav kunnen worden opgenomen (naast reeds bestaande) en dat er de daarop volgende jaren nog een aantal zullen bijkomen. Ik verwacht dat hiermee voldoende stalsystemen beschikbaar blijven voor de melkveehouderij om te voldoen aan de doelen van ammoniakuitstoot die in het kader van de PAS zijn gesteld.
Deze problematiek betreft alleen de melkrundveehouderij en heeft daarom geen gevolgen voor het Actieplan Ammoniak Veehouderij.
Welke activiteiten onderneemt u om voor 1 februari 2013 volop te gaan meten, zodat de systemen wel op de RAV-lijst kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre denkt u dat het een oplossing kan zijn om de emissiefactor voor melkvee te actualiseren op basis van het rapport van Mosquera e.a.? Welke consequenties heeft dit voor het nationaal emissieplafond (NEC-plafond) en de doelstelling voor reductie van de ammoniakuitstoot van de rundveesector in het kader van de PAS?
De genoemde problematiek van het niet meten van stallen staat los van het al dan niet actualiseren van de emissiefactoren voor melkvee. Overigens ben ik van plan deze actualisatie door te voeren, maar daarvoor moet een geschikt moment worden gezocht omdat ook de maximale emissiewaarde voor melkveestallen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij moet worden aangepast. De aanpassing van het Besluit is reeds aangekondigd in Kamerstukken II, 2011/12, 30 654, nr. 99 in het kader van de PAS. De beoogde ingangsdatum hiervoor is 1 januari 2014.
Aangezien de emissiefactoren nog niet zijn gewijzigd en de maximale emissiewaarden nog niet zijn vastgesteld, is het nog niet duidelijk wat het effect hiervan is op de berekende uitstoot van ammoniak in Nederland en dus op het al dan niet voldoen aan het nationale emissieplafond voor ammoniak.
Het definitieve PAS kent een monitoringsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht.
Deelt u de mening dat er een duidelijk contrast is tussen stalemissies en mestaanwending? In hoeverre bent u bereid om ammoniakbeleid voor de melkveehouderij, waarin zowel stal- als aanwendemissies onderdeel uitmaken van een integrale bedrijfsvoering, in beleid te harmoniseren? In hoeverre kunnen ontwikkelingen zoals kringlooplandbouw hierin een rol spelen?
Nee, die mening deel ik niet. Zowel bij de exploitatie van stallen als bij de aanwending van mest is het verplicht emissiereducerende technieken toe te passen, gebaseerd op het principe van «beste beschikbare technieken». Dit is nodig om de doelen voor ammoniakemissiereductie te kunnen realiseren, mede tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Ten algemene ben ik voorstander van ontwikkelingen die de kringlooplandbouw bevorderen. Echter een systematiek die uitgaat van een integrale bedrijfsvoering of kringlooplandbouw zie ik niet als een alternatief maar mogelijk op termijn wel als een aanvulling op de toepassing van emissiereducerende technieken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen u beiden, de sector en de minister van Financiën over de harmonisatie en vereenvoudiging van de (fiscale) regels, zoals aan de Kamer is toegezegd in december 2011?4 Welke ontwikkelingen zijn er op het vlak van het toen voorgestelde meetfonds? Is er wellicht via de PAS in 2013 budget te reserveren voor versnelde metingen van proefstallen en systemen in de tijdelijke RAV?
Wij hebben dit verzoek inmiddels opgepakt en geven er de voorkeur aan om hierbij aan te sluiten bij lopende trajecten. Dit zijn het privatiseren van de beoordeling van stalsystemen door IenM en de toegezegde brief over het subsidie-instrumentarium van EZ.
Het ministerie van EZ zal daarnaast in het kader van de PAS in de jaren 2013 en 2014 het meten van de effecten van het toepassen van (integraal duurzame) stallen en van voer- en managementmaatregelen subsidiëren door het openstellen van een aangepaste versie van de Regeling LNV-subsidies – module «Onderzoek uitstoot integraal duurzame stallen».
De teelt van gansaanlokkende gewassen rondom Schiphol op staatsgronden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Is het waar dat de percelen pal voor de noordelijke kop van de Polderbaan bij Boesingheliede tussen de Schipholweg en de Rijksweg A9, de grote akker direct ten westen van de Polderbaan onder Vijfhuizen (begrensd door de provinciale weg N205 en het fietspad langs de Polderbaan) in bezit van de Staat (Bureau Beheer Landbouwgronden-EL&I) zijn, evenals een groot perceel dat haaks ligt op de zuidelijke kop van de Polderbaan bij Hoofddorp?1
Het eerstgenoemde perceel is onlangs – op 4 hectare na – verkocht. Deze 4 ha plus het tweede perceel zijn in economisch eigendom van de Stichting Mainport en Groen. Juridisch staan ze op naam van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).
Is het waar dat er op die percelen suikerbieten en aardappels verbouwd worden en dat hiermee ganzen tot zeer nabij de luchthaven kunnen worden aangetrokken?
Het klopt dat op die percelen suikerbieten en aardappels kunnen worden verbouwd. De aantrekkende werking van suikerbieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt. Wel is duidelijk dat de oogstresten van graan aantrekkelijk kunnen zijn als voedselbron voor ganzen. Dat er suikerbieten, aardappelen en graan geteeld wordt in de omgeving van Schiphol is inherent aan de wisselteelt die in de akkerbouw in de Haarlemmermeer wordt toegepast.
Is het waar dat ten minste twee van de betreffende percelen te koop staan?
Ja.
Wordt als verkoopvoorwaarde gesteld dat er op die percelen geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die voorwaarde wordt niet gesteld. Er is geen dusdanig evidente definitie van «gansaanlokkende» gewassen dat die voorwaarde in een overeenkomst kan worden opgenomen. Zoals blijkt bij de graanteelt is het ook mogelijk om bij de teelt en oogst zodanige maatregelen te nemen dat er nauwelijks meer sprake is van het aanlokken van ganzen.
Kunt u op de kaart een overzicht geven van de agrarische gronden die de Staat direct dan wel indirect (via aan de overheid gelieerde organisaties of banken in overheidshanden) in bezit heeft binnen 7 kilometer van de start- en landingsbanen van Schiphol? Welk percentage van de agrarische gronden betreft het staatseigendom?
In de als bijlage bijgevoegde kaart staan de agrarische gronden in direct overheidsbezit in de gemeente Haarlemmermeer ten noorden van Nieuw-Vennep aangegeven. Dit betreft een percentage van 19%.
Kunt u daarbij aangeven welk deel van deze gronden verpacht wordt en of dit langlopende of kortlopende contracten (al dan niet met stilzwijgende verlenging) betreft?
Wat BBL-gronden betreft wordt alles verpacht in éénjarige pacht. Ook andere overheden doen dit meestal.
Voor welk deel van de verpachte gronden wordt als voorwaarde gesteld dat er geen gansaanlokkende gewassen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs mogen worden geteeld?
Bij verpachting worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot teelten die aantrekkelijk kunnen zijn voor ganzen. Nu er door boeren sinds juli 2012 een overeenkomst afgesloten kan worden om – tegen vergoeding – graanresten versneld onder te werken, wordt vanaf 1 januari 2013 door BBL als verplichting in het pachtcontract opgenomen dat gebruik gemaakt moet worden van deze regeling (voor het gehele bedrijf).
Bent u bereid een convenant aan te gaan met alle agrariërs in het gebied om geen gansaanlokkende gewassen te telen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs, maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?2
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt alle agrariërs de mogelijkheid om een overeenkomst af te sluiten voor het versneld onderwerken van graanresten. Hiermee wordt een belangrijke reden voor kruising van de landingsbanen door ganzen aangepakt. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt de sector de ruimte om te komen tot innovaties bij het weren van ganzen in de agrarische bedrijfsvoering.
Bent u bereid als pachtvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven kan op basis van de huidige kennis niet zondermeer worden gesteld dat de genoemde gewassen als gansaanlokkend moeten worden beschouwd. De pachter bepaalt de wijze waarop de teelt plaatsvindt. De aangeboden overeenkomst met betrekking tot graanteelt gaat dan ook niet uit van een verbod maar stelt voorwaarden aan de bedrijfsvoering.
Bent u bereid als verkoopvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee: waarom niet?
Zoals aangegeven kan niet gesproken worden van «gansaanlokkende gewassen» maar moet dat worden bezien in relatie tot de bedrijfsvoering. Ik acht het niet realistisch om voor tientallen jaren vast te leggen welke combinatie van gewassen en bedrijfsvoering acceptabel zouden zijn.
Wordt er gemonitord of de jacht op ganzen rond Schiphol de veiligheidssituatie verergerd in bepaalde situaties? Bijvoorbeeld wanneer aangeschoten ganzen tussen de jager(s) en de start- of landingsbaan terecht komen of op locaties waar vlakbij stijgende of dalende vliegtuigen ganzen geschoten en opgejaagd worden? Zo ja, hoe en door wie gebeurt deze monitoring? Zo nee, waarom niet?
In het Schiphol Ganzen Overleg wordt met de Faunabeheereenheden (FBE’s) afgestemd over de doelen en werkwijzen van de jagers. De medewerkers van Schiphol Birdcontrol zijn continu aanwezig op de luchthaven om vogelactiviteit te monitoren. Er is geen enkele aanwijzing dat de wijze waarop de jacht wordt uitgevoerd een negatief bijeffect heeft op het aantal vliegbewegingen door ganzen binnen het bereik van vliegtuigen. Desalniettemin wordt, vanwege dit potentiële effect, prioriteit gegeven aan nestbewerking (onklaar maken van eieren) en vangacties (gevolgd door doden) van ganzen in de ruiperiode.
Wat is de gedragsinstructie richting jagers rondom Schiphol om te voorkomen dat er door jacht c.q. afschotactiviteiten gevaarlijke situaties ontstaan en welke incidenten hebben er hieromtrent plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Is het u bekend dat er door ganzenjagers zeer veel dieren worden verwond en dat gewonde en/of verzwakte vogels een extra risicofactor kunnen vormen voor de vliegveiligheid en bent u van mening dat dit een aanvaardbaar risico is? Zo ja, op welke deskundige bronnen is deze mening gestoeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe de aansprakelijkheid van particuliere jagers is geregeld bij het zich in de onmiddellijke omgeving van start- en landingsbanen bezig houden met het afschot van vliegende ganzen?
De gronden in de onmiddellijk nabijheid van de banen worden beheerd door de luchthaven. De door u geschetste situatie doet zich derhalve niet voor.
Is er deskundig en onafhankelijk toezicht bij de beoefening van de jacht c.q. afschot van ganzen in de nabijheid van start en landingsbanen door particuliere jagers? Zo nee, waarom niet ( N.B. met «onafhankelijk» wordt hier bedoeld: geen bij de hobbyjacht belanghebbende toezichthouder).
Aangezien deze situatie is uitgesloten, is er ook geen sprake van toezicht daarop.
Wat is de consequentie van het feit dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) besloten heeft om uit het ganzenconvenant te treden? Welke actie gaat u nu ondernemen? Betekent dit dat agrariërs in de omgeving van Schiphol nu niet hun oogstresten omploegen? Wat zijn de veiligheidsconsequenties hiervan en bent u bereid het onderploegen van oogstresten verplicht te stellen met het oog op de vliegveiligheid?
In het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol» is als voorwaarde voor deelname van LTO opgenomen dat er uiterlijk 1 juli 2012 overeenstemming zou moeten zijn bereikt over de financiële vergoeding voor het direct na de oogst onderwerken (door middel van ondiepe grondbewerking) van de graanresten. Medio juli 2012 kwam overeenstemming met LTO tot stand, waarmee LTO zich wederom bond aan de inhoud van het convenant. Voor het onderwerken van de graanresten is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gekozen voor vrijwillige deelname aan een regeling die in overeenstemming met LTO tot stand is gekomen. Ondanks het tijdstip (namelijk zeer kort voor de oogstperiode) waarop de regeling tot stand is gekomen, blijkt deze vrijwilligheid een succesvolle keuze. Ruim 70% van het geteelde oppervlak graan binnen het gebied waar de regeling geldt, is versneld ondergewerkt.
Is het u bekend dat er in het, door u in het bijzijn van vertegenwoordigers van 8 maatschappelijke organisaties ondertekende convenant, uitsluitend sprake is van graanakkers, terwijl er rondom Schiphol ook op ruime schaal gansaanlokkende gewassen als aardappel, suikerbiet en maïs worden verbouwd? Zo ja, waarom ontbreken deze gewassen in het convenant? Zo nee, welke inhoudelijke verklaring kunt u geven voor het ontbreken van deze gewassen?
Uit onderzoek is gebleken dat de graankorrels die na de oogst op het land blijven liggen voor ganzen een bijzonder aantrekkelijke voedselbron zijn. Dit blijkt tevens uit waarnemingen van ganzenpassages op Schiphol. Een dit jaar uitgevoerd onderzoek naar ruimtelijke maatregelen om de aantrekkelijkheid van de omgeving van Schiphol voor vogels te beperken, bevestigt dit eveneens. Dit onderzoek beveelt aan met prioriteit maatregelen te nemen voor het onderwerken van de graanresten. Voor de graanresten is sinds juli jl. een vergoedingsregeling van kracht. Het gaat dus niet alleen om het gewas maar tevens om de bedrijfsvoering. De aantrekkende werking van bieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt.
Is het u bekend dat er in het convenant slechts sprake is van «het onderwerken van graanresten» en dat er een structureel verschil bestaat tussen oppervlakkige bodembewerking met behulp van gecombineerde hakfrees-, schijvenegge- en cultivatormachines en diepere bodembewerking door middel van ploegen? Zo ja, waarom wordt er dan in het convenant niet expliciet gesproken van (om)ploegen als enige methode van het voor ganzen onbereikbaar maken van oogstresten? Zo nee, acht u oppervlakkige bodembewerking gelijkwaardig aan ploegen en op welk onderzoek stoelt u dit?
Met beide methoden kunnen de achtergebleven graankorrels voor ganzen onbereikbaar gemaakt worden. Voor het te realiseren doel zijn beide methodes – mits goed uitgevoerd – dus volstrekt vergelijkbaar. Daarvoor zal de ondiepe grondbewerking veelal meer dan één keer moeten worden uitgevoerd.
Voor de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering zijn de verschillen wel van belang. In dit geval is het mogelijk en is er ook gekozen voor een resultaatsverplichting. Dat laat ruimte aan de ondernemer om de meest passende methode te kiezen. Daarnaast gaat het voor de luchtvaartveiligheid niet om de methode die is toegepast maar om het te realiseren resultaat: «zwarte grond» in plaats van een «gedekte tafel».
Als alternatieve teelt voor granen wordt Olifantsgras genoemd, maar is het u bekend dat dit uitheemse rietachtige gewas een grote aantrekkingskracht uitoefent op spreeuwen en andere zangvogels en dat dit een potentieel gevaar is voor de vliegveiligheid? Wat gaat u doen met deze kennis?
Er is mij geen onderzoek bekend dat het beeld bevestigt dat Olifantsgras een grote aantrekkingskracht op spreeuwen of andere zangvogels uitoefent. Door het gebruik van een niet-zaadproducerende variëteit van Olifantsgras is er geen voedsel voor zaadetende vogels in het gewas. Wel is mij bekend dat genoemde kleinere vogels de vliegveiligheid slechts in gevaar brengen, indien ze zich in een grote zwerm verplaatsen.
De afslachting van zwijnen voor decoratie Halloween feest |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zwijnen gruwelijk afgeslacht en gebruikt als horrordecor»?1
Ja.
Is het waar dat de zwijnen eerst geschoten zijn?
Uit politieonderzoek is gebleken dat de zwijnen op legale wijze zijn doodgeschoten. De identiteit van de personen die bij het doden van de dieren betrokken zijn geweest, is bekend bij het Openbaar Ministerie. Aangezien er geen sprake is geweest van strafbaar handelen, heeft het Openbaar Ministerie besloten geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Dit laat overigens onverlet dat ik de wijze waarop is omgegaan met de kadavers afkeur.
Is er onderzoek ingesteld naar de aard van de gebruikte munitie, om de daders van deze slachtpartij op te sporen? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de betrokken boswachter over opsporingsbevoegdheid beschikt en of het waar is dat ze heeft gezegd «ik vertrouw de jagers op hun woord»?
De betrokken boswachter heeft geen opsporingsbevoegdheid. In dit geval heeft de politie onderzoek gedaan. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Overigens ben ik van mening dat in het algemeen de medewerkers van Staatsbosbeheer op een integere en vakkundige wijze omgaan met hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden en zij op basis van hun ervaring
en kunde goed in staat zijn om de juiste inschattingen te maken. De aangehaalde frase uit een krantenartikel doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat het «op hun woord vertrouwen» van mensen die met vuurwapens actief zijn in het bewuste gebied en regelmatig zwijnen schieten, geen voor de hand liggend onderdeel van de opsporingsmethode zou moeten zijn om de daders te pakken te krijgen? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat er alsnog nader onderzoek ingesteld wordt, ook in jagerskringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het nog steeds vanuit publieke middelen financieren van megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds geld van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect wordt gebruikt voor de financiering van megastallen in het buitenland? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de motie Ouwehand, waaruit volgt dat Nederland op geen enkele wijze meer mag bijdragen aan de financiering van megastallen in het buitenland?2
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer actief in het buitenland en speelt daarmee een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Nederland ondersteunt Nederlandse bedrijven die exporteren en/of investeren op buitenlandse markten. Zo financieren (leningen) of verzekeren we vanuit de Nederlandse overheid ook Nederlandse bedrijven die hoogtechnologische producten en diensten leveren voor veehouderijsystemen in Oost Europa, maar ook in landen als Oekraïne, China en Vietnam. In het huidige Nederlandse beleid wordt per project een milieu en sociale beoordeling op maat uitgevoerd. Daarbij zijn de IFC performance standards leidend. Indien uit de beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare milieu en/of sociale risico’s optreden zal geen steun worden gegeven. In een aantal gevallen gaat het om grote- of megastallen. De Nederlandse overheid voert generiek beleid ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven die exporteren naar het buitenland en/of investeren op buitenlandse markten.
Nederland staat voor duurzame landbouw en veehouderij: maatschappelijk verantwoord met betrekking tot aspecten van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, volksgezondheid, landschap en milieu.
De overheid respecteert, voor alle vormen van ondersteuning en exportkredieten, daarbij de internationaal geldende normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals vastgelegd in de IFC performance standards. Dierenwelzijn is onderdeel van deze normen. Het bedrijfsleven wordt daarbij actief gestimuleerd zich te houden aan de OECD-Guidelines. Ik verwijs daarbij naar de aangehouden motie van lid Van Ojik (33 400-V, nr. 46) ingediend bij het wetgevingsoverleg over de onderdelen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2013. Ik zal in overleg met mijn collega’s van Economische Zaken de relatie stalomvang en dierenwelzijn bespreken en zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze deze motie is uitgevoerd en op welke wijze u garandeert dat geen publieke middelen worden ingezet voor de ondersteuning van de bouw van megastallen in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat exportkredietverzekeringen, welke namens en voor rekening van de Nederlandse staat worden verstrekt, een vorm van financiering zijn en dat het afgeven van deze verzekeringen aan megastallen in het buitenland dus tegen de wil van de Kamer ingaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er, na het aannemen van de motie, exportkredietverzekeringen zijn verstrekt aan het bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden?
De exportkredietverzekeringfaciliteit stimuleert de export van Nederlandse goederen en diensten naar het buitenland. Exporteurs en banken kunnen een verzekering voor transacties aanvragen om zich te beschermen tegen het risico dat de buitenlandse debiteur niet betaalt. De verzekerde betaalt voor het dekken van deze risico’s een premie. De EKV faciliteit is in zijn geheel kostendekkend. Verzekeringen bieden we alleen aan wanneer de markt risico’s niet dekt. De buitenlandse debiteur, zoals Myronivsky Hliboproduct (MHP), treedt niet op als verzekerde partij. In het geval van Myronivsky is een verzekering afgegeven aan Nederlandse exporteurs, die hoogwaardige producten hebben geleverd voor het veehouderijsysteem van Myronivsky in Oekraïne. Op Myronivsky is in totaal EUR 174 miljoen aan polissen afgegeven (afgelopen 10 jaar). Hiervan heeft ongeveer EUR 80 miljoen betrekking op het Vinnytsa project (afgelopen 2 jaar). Bij de beoordeling van projecten wordt gekeken naar dierenwelzijn.
Kunt u aangeven welk Nederlands belang gediend is met het geven van een exportkrediet aan een megastal in de Oekraïne? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Het afgeven van verzekeringen aan Nederlandse exporteurs, die producten leveren aan Myronivsky, ondersteunt de ontwikkeling van een hoogwaardige, veelbelovende tak van onze agro-export. Het gaat hier specifiek om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage. In het algemeen stimuleren exportkredietverzekeringen de Nederlandse export en werkgelegenheid.
Westerse en ook niet westerse landen hebben veelal vergelijkbare faciliteiten, waarbij niet marktbare risico’s voor rekening en risico van de betreffende Staat worden verzekerd.
Wordt er bij de beoordeling van steun voor transacties van Atradius DSB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en/of de International Finance Corporation (IFC) gekeken naar mogelijke effecten op dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de beoordeling op dierenwelzijn in de praktijk van elk van deze instellingen plaatsvindt, en welke standaarden daarbij worden gehanteerd?
Bij de milieu en sociale beoordeling die Atradius DSB uitvoert wordt ook gekeken naar de mogelijke effecten op dierenwelzijn. Projecten worden beoordeeld ten opzichte van lokale wet- en regelgeving en internationale kaders. De internationale richtlijnen, die op exportkredietverzekeraars binnen de OESO van toepassing zijn, verwijzen niet expliciet naar dierenwelzijn. Voor het toetsen van de presentaties van Myronivsky op het gebied van dierenwelzijn zijn de richtlijnen van de IFC gehanteerd en is er aanvullend aan de Europese wet- en regelgeving getoetst.
IFC kijkt bij inspecties ook altijd naar dierenwelzijn. Dit gebeurt zowel door een zogenaamde Environmental en Social expert als door een engineer. IFC hanteert hierbij als standaard de IFC Good Practice Note: Animal welfare in Livestock Operations3. Deze standaard is ontwikkeld in overleg met Compassion In World Farming, en houdt rekening met de richtlijnen van de World Organisation for Animal Health.
Het aantal projecten bij de EBRD in de veehouderij- en pluimvee sector is tot nu toe zeer beperkt geweest. De zogenaamde Environmental and Social Impact Assessments van de EBRD worden door externen uitgevoerd en richten zich, ook in deze sectoren, op EU-standaarden. E.e.a. is voor deze sectoren nader uitgewerkt in guidance notes.
Kunt u aangeven waarom exportkredietverzekeringen voor exporttransacties aan Myronivsky Hliboproduct niet in alle gevallen een categorie A (sprake van potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen) classificatie hebben ontvangen? Kunt u aangeven waarom de leningen van EBRD en IFC aan MHP zulke uiteenlopende classificaties hebben ontvangen?
Grootschalige pluimveehouderijen zoals de boerderijen van Myronivsky worden bij de milieu en sociale beoordeling in het kader van een exportkredietverzekering als A gecategoriseerd. De transacties van Myronivsky die met respectievelijk een B en C gecategoriseerd zijn betroffen echter geen pluimveeboerderijen.
IFC, dat onderdeel is van de Wereldbankgroep, heeft de lening aan Myronovsky op basis van haar Environmental en Social Review Procedures geclassificeerd als een categorie B project, omdat het naar hun inschatting slechts beperkt milieu en sociale gevolgen heeft. IFC concludeert ook dat MHP juist goed scoort op dierenwelzijn.
EBRD heeft nauw samengewerkt met IFC m.b.t. dit bedrijf en het project ook geclassificeerd als B.
Deelt u de mening dat nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen altijd in categorie A zouden moeten vallen, vanwege de vele nadelige gevolgen die zo’n bedrijf heeft voor omwonenden, het milieu, de natuur en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige nieuwbouw of uitbreidingen van bestaande pluimveehouderijen zullen, zoals nu ook al gebeurt, als een A categorie beschouwd worden in de milieu en sociale beoordeling van Atradius DSB.
Waarom krijgt een groot bedrijf als Myronivsky Hliboproduct in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden, vanuit Nederland een financiële ondersteuning via het Nederlandse export krediet agentschap Atradius DSB? Welke Nederlandse bedrijven zijn bij het project betrokken? Hoe beoordeelt u dit?
De exportkredietverzekering, die verstrekt wordt aan banken en exporteurs, maakt de export naar het buitenland mogelijk. Nederlandse bedrijven hebben een uitstekende marktpositie in de agrarische sector, ook buiten Nederland. In het verleden hebben meerdere Nederlandse exporteurs een exportkredietverzekering afgesloten voor een levering aan Myronivsky. Atradius DSB publiceert een lijst met afgegeven polissen op haar website. Zoals op die website aangegeven gaat het hier ondermeer om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage.
Beoordeelt Nederland bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor transacties ten behoeve van dezelfde debiteur het marktaandeel van zo’n bedrijf, en zo ja, worden daarbij bepaalde grenzen in acht genomen? Hoe rijmt u het steunen van zo’n naar monopolisme neigend bedrijf als MHP met het bevorderen van marktwerking?
Alle transacties waarvoor een kredietverzekering wordt verstrekt worden uitgebreid geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij wordt ook de marktpositie van de afnemer meegewogen. MHP heeft een goede marktpositie in Oekraïne, maar is geen monopolist. Daar komt bij dat een groot deel van de nieuwe productie voor de export bedoeld is, dus voor markten waar MHP momenteel geen marktaandeel heeft.
Kunt u bevestigen dat de verplichte Milieueffectrapportage (MER) voor Myronivsky Hliboproduct niet correct is uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de exportkredietverzekeringen die Nederland heeft afgegeven voor deze kippenfabriek? Zo nee, hoe verklaart u dan de conclusies in het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees», waaruit blijkt dat er onder andere geen informatie over de milieueffecten van de bouw is gegeven, er geen beoordeling van de cumulatieve effecten van alle faciliteiten is gemaakt, de effecten op flora, fauna en het grondwater niet goed zijn ingeschat en er geen analyse gedaan is naar dierenwelzijn, uitstoot van broeikasgassen, afvalbeheer en gezondheidseffecten?
Er zijn meerdere milieueffectrapportages uitgevoerd voor diverse activiteiten van Myronivksy binnen het Vinnytsa project. Deze rapportages zijn door een bevoegde partij uitgevoerd en door het bevoegd gezag goedgekeurd. Het klopt dat de kwaliteit van de rapportages op punten afweek van de standaard die wij verwachten. Om alle milieu en sociale effecten gedegen te kunnen beoordelen, hebben wij de debiteur om aanvullende informatie verzocht. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van vergunninginformatie en informatie van een consultant van IFC die de milieu en sociale effecten beoordeeld.
Hoe worden de effecten van cumulatieve steun door verschillende publieke instellingen aan één bedrijf beoordeelt bij het afgeven van exportkredietverzekeringen?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, verstrekt de Nederlandse Staat via de EKV geen financiële steun aan buitenlandse bedrijven zoals Myronivsky. Om het risico dat een buitenlandse debiteur niet kan betalen inzichtelijk te krijgen, wordt de kredietwaardigheid van de afnemer zorgvuldig beoordeeld. In deze analyse wordt rekening gehouden met de wijze waarop deze is gefinancierd, inclusief het al of niet aanwezig zijn van financiering door multi- of bilaterale instellingen.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB niet beschikt over een uitsluitingslijst van activiteiten waaraan Nederland op geen enkele manier bij wil dragen? Zo nee, welke criteria hanteert Atradius DSB dan? Zo ja, wat is hiervoor de reden en vindt u het aanvaardbaar dat met Nederlands belastinggeld zo allerlei activiteiten kunnen worden gefinancierd, zoals de bijvoorbeeld ook productie van wapens?
De Nederlandse Staat verstrekt aan Atradius Dutch State Business geen uitsluitingslijst met activiteiten voor de verzekeringen. Er is een procedure voor de milieu en sociale beoordeling waaraan de exporttransacties worden onderworpen. Toetsing vindt plaats aan internationaal overeengekomen normen en standaarden, waaronder de IFC performance standards. Als sprake is van onaanvaardbare milieu en sociale risico’s zal geen verzekeringspolis worden afgegeven. Op wapens is het exportcontrole instrumentarium van toepassing. Voor de uitvoer van militaire goederen is steeds een uitvoervergunning vereist. Of een vergunning verstrekt kan worden, hangt af van de uitkomst van de toetsing van een aanvraag aan de acht in Europees verband overeengekomen criteria, zoals opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Daarenboven zijn er op het terrein van wapens enkele bijzondere internationale verdragen, waarbij Nederland partij is (anti- personeelmijnen, clustermunitie). Vanzelfsprekend verzekert de Nederlandse Staat geen goederen of diensten die strijdig zijn met door Nederland geratificeerde internationale verdragen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een uitgebreide uitsluitingslijst te eisen van Atradius DSB, waarbij in ieder geval ook elke nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen van meer dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) pertinent wordt uitgesloten van het verkrijgen van exportkredietverzekeringen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan voor een correcte uitvoering van de motie Ouwehand zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat ook de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) geen megastallen meer financieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen en de resultaten daarvan?
Zoals toegelicht in vraag 6, geldt voor de EBRD en IFC dat voor elk project een milieu en sociale beoordeling op maat wordt uitgevoerd. Waar relevant, vormt dierenwelzijn hier een onderdeel van. Ik zal met mijn collega van Financiën erop toe zien dat dit staande beleid gecontinueerd wordt.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Henk van Gerven , Jan Vos (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
Veehouders die nog niet voldoen aan antibioticaregels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de constatering van het Productschap Vee en Vlees (PVV) dat zevenduizend rundveehouders nog niet voldoen aan de verplichtingen voor de antibioticaregelgeving die per 1 januari 2013 zullen ingaan?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ik heb kennisgenomen van de constatering. Op grond van de verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) dienen rundveehouders met 5 of meer runderen sinds 1 januari 2012 onder andere de geleverde antibiotica centraal te registreren in de daartoe aangewezen database Medirund. Daarnaast moeten zij zich op eigen kosten laten controleren op naleving van de verordening. Rundveehouders kunnen dit doen door zich aan te melden bij een door het PVV erkende controleorganisatie of kwaliteitssysteem.
Van de bijna 32 000 rundveehouders in Nederland, hebben 7 000 rundveehouders nog niet aan de controleverplichting en/of de verplichting tot centrale registratie van de geleverde antibiotica voldaan.
Deze situatie is onwenselijk. Een volledige en betrouwbare registratie is van belang voor de monitoring van het gebruik en als instrument om het gebruik te kunnen verlagen.
De voorzitter van het PVV heeft de betreffende rundveehouders in oktober 2012 schriftelijk gewezen op de voornoemde verplichtingen. De rundveehouders hebben tot 1 december 2012 de tijd gekregen om aan de verplichtingen uit de verordening te voldoen. Als blijkt dat een rundveehouder na 1 december 2012 nog steeds in overtreding is, zal het PVV tuchtrechtelijke maatregelen nemen. Maatregelen die door het Tuchtgerecht PVV kunnen worden opgelegd zijn geldboetes, berisping, openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de veehouder en het onder een verscherpt toezichtsregime plaatsen.
Ik ga ervan uit dat de door de voorzitter van het PVV genomen maatregelen effectief zullen zijn.
Hoe verklaart u het feit dat zevenduizend veehouders niet voldoen aan de verplichtingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat voor het einde van dit jaar alle veehouders voldoen aan de nieuwe regels?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met het PVV, veehouders aan te spreken op het niet op tijd voldoen aan de regels, ervoor te zorgen dat alle veehouders voor 1 december van dit jaar voldoen aan de regels en waar nodig maatregelen te treffen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer nog voor het einde van het jaar te informeren over de voortgang omtrent de nieuwe antibioticaregels en inzicht te geven in de maatregelen die dan mogelijk zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Ik zal u in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Onafhankelijk visserijonderzoek |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
Hoe vaak worden andere schepen en hun bemanning gebruikt voor visserijonderzoek dan die van de Rijksrederij?
Als voor visserijonderzoek in opdracht van de Rijksoverheid gebruik wordt gemaakt van andere schepen dan die van de Rijksrederij, gaat het in nagenoeg alle gevallen om de inzet van commerciële visserijschepen. De mate waarin dit gebeurt hangt af van het type onderzoek. Ik maak hier onderscheid in de wettelijke onderzoekstaken en contractonderzoek.
De wettelijke onderzoekstaken, die voor een groot deel bepaald worden door de EU Datacollectieverordening en waarvoor de inzet van schepen is vereist, worden uitgevoerd door IMARES. Het ministerie van EZ geeft hiertoe opdracht en heeft zich gecommitteerd aan het afnemen van schepen bij de Rijksrederij conform de convenanten die zijn opgesteld bij de oprichting van de Rijksrederij. Dit betekent dat voor de uitvoering van de wettelijke onderzoekstaken vrijwel alleen schepen van de Rijksrederij worden ingezet. Uitzondering hierop is de inzet van bedrijfsschepen voor onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis (discards).
Voor contractonderzoek worden vaker bedrijfsschepen ingezet. Het gaat hierbij vaak om samenwerkingsprojecten tussen kennisinstellingen en beroepsvissers dat zich onder anderen richt op:
Momenteel zijn circa 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij onderzoek uitgevoerd door IMARES.
In welke situaties wordt hier toe besloten en waarom?
Voor het wettelijke onderzoek naar het overboord zetten van ongewenste vis, is samenwerking met de bedrijfsschepen noodzakelijk omdat dit onderzoek uitsluitend tijdens het visserijbedrijf aan boord van een commercieel functionerend schip uitgevoerd kan worden.
Voor zowel de wettelijke taken als voor het contractonderzoek kan ook vanwege andere redenen gekozen worden voor samenwerking met bedrijfsschepen en hun bemanning.
Door samen te werken met vissers, kunnen indien noodzakelijk meerdere schepen tegelijk ingezet worden. Daarmee kan een grotere hoeveelheid informatie over een groter gebied in korte tijd worden verzameld. Vaak zorgt de beschikbaarheid van meer informatie ervoor dat het onderzoek leidt tot sterkere conclusies.
Vissers kennen hun visserij zelf het beste. Door samen te werken met vissers, hebben onderzoekers toegang tot hun waardevolle kennis over de visserijpraktijk, zoals over veelgebruikte visgronden en visserijmethoden. Dit soort kennis kan de kwaliteit van het onderzoek verbeteren.
Om het draagvlak bij de vissers voor uitkomsten van het onderzoek te vergroten, wordt de visserijsector betrokken bij onderzoeksprogramma’s.
Deel van het onderzoek richt zich op effecten van een bepaald vistuig. De schepen van de Rijksrederij zijn niet uitgerust om te vissen met deze, soms experimentele tuigen.
Niet voor alle type werkzaamheden binnen een onderzoek is het noodzakelijk dat deze door onderzoekers worden uitgevoerd. Zolang bepaalde maatregelen worden genomen, zie hiervoor de antwoorden op vraag 3, is het in een aantal gevallen efficiënter om bepaalde werkzaamheden door een visser uit te laten voeren, zonder dat dit ten koste gaat van de onafhankelijkheid en bruikbaarheid van de gegevens.
Met welke specifieke eisen wordt gepoogd de onafhankelijkheid te waarborgen indien er van commerciële schepen en hun bemanning gebruik wordt gemaakt?
De ministeries van EZ en I&M hechten groot belang aan de onafhankelijkheid van al het onderzoek. Middelen om dit te waarborgen zijn:
In de meeste projecten waarin wordt samengewerkt met bedrijfsschepen, gaan onafhankelijke waarnemers mee aan boord van de schepen die meewerken. Dit kan steekproefsgewijze of bij alle onderzoekreizen, afhankelijk van het onderzoek.
Deze waarnemers verzamelen volgens het IMARES-bemonsteringsprotocol hun eigen gegevens, onafhankelijk van de bemonstering door het schip. De gegevens van de visreizen waarop waarnemers mee zijn geweest worden gebruikt ter vergelijking van de gegevens verzameld door de vissers zelf.
De gegevens die vissers verzamelen staan in veel gevallen niet op zichzelf. Waar mogelijk vergelijkt IMARES de gegevens van de vissers met gegevens uit andere informatiebronnen. Bij onverwachte verschillen, achterhaalt IMARES waar deze vandaan komen.
Door vissers goed te informeren over het onderzoek en de doelstelling ervan, zorgt IMARES ervoor dat het voor de vissers duidelijk is dat het in ieders belang is om eerlijke informatie aan te leveren.
Eenduidige instructies en protocollen zorgen ervoor dat alle deelnemende vissers op dezelfde manier de gegevens verzamelen. Tijdens de reizen waarbij waarnemers aan boord zijn, wordt gecontroleerd of de protocollen correct worden nageleefd
Op dit moment zijn er meer dan 150 zeegaande vissersschepen in meer of mindere mate betrokken bij IMARES onderzoek.
In hoeverre zijn er plannen om in de toekomst meer gebruik te maken van commerciële visserijschepen met hun bemanning voor visserijonderzoek?
In de regel wordt de voorkeur gegeven het onderzoek op de onderzoeksvaartuigen van de Rijksrederij uit te voeren omdat zij hier speciaal voor zijn uitgerust, goede ICT-faciliteiten hebben, over voldoende accommodatie beschikken en de onafhankelijkheid is geborgd. Verder is aan boord van de onderzoeksschepen standaardisatie en continuïteit van het onderzoek mogelijk, zodat over meerdere jaren het onderzoek op dezelfde wijze kan worden uitgevoerd.
Indien er overwegingen zijn die aangeven dat het onderzoek beter op een commercieel bedrijfsschip kan worden uitgevoerd dan zal daartoe worden gekozen. Indien onderzoek met eenzelfde kwaliteit maar tegen lagere kosten op bedrijfsschepen kunnen worden uitgevoerd dan kan deze keuze eveneens gemaakt worden. Niet in de laatste plaats omdat op deze manier ook de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de sector in het visserijonderzoek nader wordt vormgegeven.
In hoeverre heeft onderzoekende instantie IMARES de vrije keus om te kiezen voor een onderzoekschip van de Rijksrederij of uit commerciële vaart? Welke middelen heeft onderzoeksinstelling IMARES in handen om onderzoek op haar voorwaarden te laten plaatsvinden?
Voor bijdragen aan nationale en internationale bestandsopnamen, die uitgevoerd worden in het kader van afspraken die vastliggen in internationale verordeningen (wettelijke taken), wordt in principe gebruik gemaakt van de vaartuigen van de Rijksrederij. Wanneer deze vaartuigen niet beschikbaar zijn (bijvoorbeeld door schade) en dit resulteert in het niet kunnen voldoen aan internationale verplichtingen kan een geschikt bedrijfsvaartuig worden ingezet om alsnog aan de verplichting te voldoen.
Onderschrijft u de stelling dat de onafhankelijkheid van visserijonderzoek het best gewaarborgd kan worden door op schepen van en vooral met bemanning van de Rijksrederij te varen en niet op commerciële visserijschepen inclusief bemanning, die een andere doelstelling en andere belangen hebben?
Onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek hebben de hoogste prioriteit. Dit wordt vaak bereikt door gebruik te maken van schepen van de Rijksrederij. Bovendien zijn de vaartuigen van de Rijksrederij specifiek uitgerust voor het uitvoeren van onderzoek op zee en er is accommodatie voor de onderzoekers.
Echter, in bepaalde gevallen kan onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek tevens of zelfs beter worden uitgevoerd met behulp van bedrijfsschepen als deze hier beter geschikt voor zijn dan de vaartuigen van de Rijksrederij. Dit vereist echter altijd aanvullende activiteiten om te garanderen dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de verzamelde informatie gewaarborgd kan worden.
Zie verder antwoord op vraag 2.
De afslachting van zwijnen voor decoratie Halloween feest |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zwijnen gruwelijk afgeslacht en gebruikt als horrordecor»?1
Ja.
Is het waar dat de zwijnen eerst geschoten zijn?
Uit politieonderzoek is gebleken dat de zwijnen op legale wijze zijn doodgeschoten. De identiteit van de personen die bij het doden van de dieren betrokken zijn geweest, is bekend bij het Openbaar Ministerie. Aangezien er geen sprake is geweest van strafbaar handelen, heeft het Openbaar Ministerie besloten geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Dit laat overigens onverlet dat ik de wijze waarop is omgegaan met de kadavers afkeur.
Is er onderzoek ingesteld naar de aard van de gebruikte munitie, om de daders van deze slachtpartij op te sporen? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de betrokken boswachter over opsporingsbevoegdheid beschikt en of het waar is dat ze heeft gezegd «ik vertrouw de jagers op hun woord»?
De betrokken boswachter heeft geen opsporingsbevoegdheid. In dit geval heeft de politie onderzoek gedaan. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Overigens ben ik van mening dat in het algemeen de medewerkers van Staatsbosbeheer op een integere en vakkundige wijze omgaan met hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden en zij op basis van hun ervaring
en kunde goed in staat zijn om de juiste inschattingen te maken. De aangehaalde frase uit een krantenartikel doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat het «op hun woord vertrouwen» van mensen die met vuurwapens actief zijn in het bewuste gebied en regelmatig zwijnen schieten, geen voor de hand liggend onderdeel van de opsporingsmethode zou moeten zijn om de daders te pakken te krijgen? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat er alsnog nader onderzoek ingesteld wordt, ook in jagerskringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Fuikenverbod nekt strandvisserij’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «fuikenverbod nekt strandvisserij»?1
Ja.
Waarom hebt u besloten om per 1 januari 2011 een verbod op te leggen aan recreanten om langs de kust te vissen met fuiken?
Nederland is op basis van de Aalverordening (EG) nr.1100/2007 verplicht maatregelen te nemen voor het herstel van de aal. In dit kader is besloten per 1 januari 2011 een verbod op te leggen op de recreatieve visserij met beroepsvistuigen, zoals fuiken langs de kust. Deze maatregel is opgenomen in het Nederlandse aalbeheerplan dat in oktober 2009 goedgekeurd is door de Europese Commissie.
Is het waar dat de vissers niet op de hoogte waren van dit verbod? Zo nee, kunt u dan aangeven op welke wijze u dit verbod heeft gecommuniceerd naar de recreatieve fuikenvissers?
Het verbod op recreatieve visserij met fuiken langs de kust is met het in werking treden van het Nederlandse aalbeheerplan breed bekend gemaakt. Over het Nederlandse aalbeheerplan is uitvoerig gecommuniceerd met de betrokken partijen.
Het verbod op het vissen met vaste vistuigen in de kustwateren, waaronder de Westerschelde, heeft ook in het Informatiebulletin Regelgeving visserij van december 2010 gestaan. Daarnaast is informatie hierover ook op het DR loket (voorheen LNV loket) te vinden geweest. Bovendien gold voor de visserij in de als kustwater aangewezen gebieden al een vergunningplicht; op elke vergunning was vermeld dat deze geldig was tot en met 31 december 2010. Vergunningsaanvragen met ingangsdatum 1 januari 2011 zijn daarom ook niet meer toegekend. De vissers waren dus al ruim voor 1 januari 2011 bekend geworden met dit verbod.
Deelt u de opvatting dat het recreatief vissen met fuiken een deel is van het Zeeuws cultureel erfgoed en dat de omvang zeer beperkt is? Zo ja, bent u bereid om het verbod zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op het recreatief vissen met fuiken geldt voor geheel Nederland, ongeacht de omvang of historie van die visserij in sommige plaatsen.
Op verzoek van de Kamer of het verbod op recreatieve visserij met staandwant herzien kon worden, heeft voormalig minister Verburg aan toenmalig gedeputeerde Hollenga van de provincie Groningen gevraagd te zoeken naar een generieke oplossing die beperkt recreatief vissen met staandwant langs de Nederlandse kust mogelijk kan maken. U bent over deze opdrachtverstrekking en randvoorwaarden per brief ingelicht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 675, nr. 93). De heer Hollenga heeft in dit traject contact gezocht met alle kustgemeenten.
Het advies dat gedeputeerde Hollenga destijds gaf, ging uit van een vrijstelling van het verbod op de recreatieve visserij met staandwant én aalfuiken in de kustwateren (Waddenzee en Westerschelde). Mijn ambtsvoorganger heeft daarop echter aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 675, nr.108) dat het voorstel tot uitbreiding van de regeling met aalfuiken niet voldeed aan de opdracht, strijdig is met het Nederlandse aalbeheerplan en bovendien leidt tot extra handhavingsinspanning. Het deel van het advies dat betrekking heeft op de aalfuiken is daarom niet overgenomen. Ik zie geen reden om op dit standpunt terug te komen.
Bent u bekend met het artikel «Kinderarbeid bij productie schoenen van grote ketens»1 en de rapporten over dit onderwerp van de stichting SOMO en de campagne «Stop Kinderarbeid – School, de beste werkplaats»?2
Ja.
Bent u van mening dat de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven zich uitstrekt tot de hele productieketen, waaronder productie van onderdelen en materialen zoals leer?
De Nederlandse overheid ziet de OESO-richtlijnen als het normatieve kader voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De OESO-richtlijnen geven aan dat bedrijven zich binnen hun eigen activiteiten moeten onthouden van het veroorzaken van of bijdragen aan schendingen van de richtlijnen. Daarnaast moeten bedrijven nastreven om schendingen te voorkomen of te mitigeren als zij hier zelf geen bijdrage aan hebben geleverd, maar de schending direct verbonden is aan hun bedrijfsactiviteiten via de productieketen. Bedrijven dienen, waar mogelijk, hun leveranciers en onderaannemers aan te moedigen om gedragsregels toe te passen die verenigbaar zijn met de OESO-richtlijnen. Ook wordt van bedrijven verwacht dat ze due dilligence uitvoeren. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke MVO-risico’s in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met aspecten als de omvang van het bedrijf, de aard en context van de bedrijfsactiviteiten en de ernst van de risico’s op schendingen. Bij het zoeken naar een ketenverantwoordelijkheidsstrategie kan de «supply chain logic» van prof. Ruggie, speciaal vertegenwoordiger voor mensenrechten en bedrijfsleven bij de VN, een goed hulpmiddel zijn.
Het rapport «Waar de schoen wringt» van SOMO en de campagne Stop Kinderarbeid geeft aan dat kinderarbeid in de schoenenketen op grote schaal lastig te monitoren is. De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele looisector waar moeilijk zicht op te krijgen is. Dit maakt dat het voor schoenenbedrijven lastig kan zijn om grip te krijgen op wat er zich dieper in de productieketen afspeelt. Echter, dit ontslaat bedrijven niet van eerder genoemde verplichting om al het mogelijke te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om kinderarbeid in de productieketen te voorkomen.
Bent u bereid om de schoenenbedrijven waar kinderarbeid in de productieketen is gevonden, en de bedrijven die geen heldere aanpak van kinderarbeid in hun productieketen hebben, daarop aan te spreken?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van uw vragen zowel contact gehad met de campagne Stop Kinderarbeid als met de Nederlandse bedrijven waarover in het rapport wordt geconcludeerd dat zij onvoldoende mee hebben gewerkt met het onderzoek. De methodiek die de campagne Stop Kinderarbeid hanteert voor hoor en wederhoor is bij de bedrijven niet als zodanig herkend. De bedrijven Van Lier, Van Bommel, Cruyff Sports en Euroshoe hebben aangegeven graag in gesprek te treden met de campagne Stop Kinderarbeid. Allen geven aan beleid te hebben om kinderarbeid in de keten te voorkomen. Overigens merken de bedrijven hierbij op dat het zeer lastig is om zicht te krijgen op zaken die zich dieper in de keten afspelen. Sommige bedrijven gaven aan dat de hen gestuurde vragenlijst zeer uitgebreid was en ook bedrijfsvertrouwelijke informatie verlangde. Om de dialoog tussen de Campagne Stop Kinderarbeid en de betrokken bedrijven te faciliteren, zal het ministerie de partijen uitnodigen voor een gesprek.
De campagne Stop Kinderarbeid verdenkt in het bijzonder de merken Bata, Clarks, Marks & Spencer en Bugatti van het gebruik van kinderarbeid in hun productieketen. Dit zijn alle buitenlandse merken zonder vertegenwoordiging in Nederland. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) geeft aan dat deze merken niet of nauwelijks door de aangesloten schoenenbedrijven worden verkocht. Bij de RND-leden die schoenen verkopen is geen kinderarbeid door de campagne Stop Kinderarbeid gevonden.
Twee grote RND-leden uit de schoenenbranche hebben samen met de RND aan het Business Social Compliance Initiative (BSCI) gevraagd om het onderwerp kinderarbeid in de schoenenketen op te pakken. BSCI is een platform van bedrijven dat als doel heeft wereldwijd de werkomstandigheden in de toeleveringsketen te verbeteren. BSCI heeft aan het ministerie bevestigd hiermee aan de slag te gaan. Hierbij zullen in ieder geval activiteiten in India opgestart worden. BSCI zal andere schoenenbedrijven vragen deel te nemen aan het initiatief dat zij gaat ontplooien.
Zijn er schoenenbedrijven – waaronder de in de rapporten genoemde – die op enige wijze overheidssteun ontvangen dan wel meegaan met handelsmissies? Zo ja, bent u van plan de bedrijven die geen adequate aanpak van kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in de keten hebben, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijk dan wel, als zij hun gedrag niet veranderen, uit te sluiten van overheidssteun?
Nee, er zijn geen schoenenbedrijven die momenteel overheidssteun ontvangen of in het verleden mee zijn geweest met handelsmissies.
Bent u bereid om de aankoop van werk/bedrijfsschoenen door (semi)overheidsorganisaties – waaronder politie en brandweer – en door de overheid gefinancierde organisaties – waaronder ziekenhuizen – te toetsen aan het beleid voor duurzaam inkopen, mede op het gebied van sociale criteria?
Binnen het beleid voor duurzaam inkopen zijn voor de inkoop van werk/-bedrijfsschoenen de sociale voorwaarden van toepassing. Door toepassing van de sociale voorwaarden verlangt een opdrachtgever van zijn opdrachtnemer een redelijke inspanning om sociale misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, aan te pakken. De inspanning betreft in essentie het analyseren van risico’s en als die aanwezig zijn het beïnvloeden van de toeleverketen en daarover rapporteren3. Het beleid voor duurzaam inkopen is primair gericht op overheden, met het oogmerk een hefboom- en voorbeeldfunctie te vervullen. Andere organisaties kunnen het instrumentarium toepassen en worden daar in algemene zin ook toe opgeroepen. Het beoordelen van het aankoopbeleid van niet-overheidsorganisaties zoals ziekenhuizen behoort tot de verantwoordelijkheid van deze organisaties zelf.
Bent u bereid om de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten in de gehele productieketen van schoenen aan de orde te stellen bij de regeringen van landen waaruit Nederland veel schoenen importeert zoals India, China, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Dominicaanse Republiek, Thailand, Bangladesh en Turkije?
De ambassades in de genoemde landen grijpen waar mogelijk de gelegenheid aan om aandacht te vragen voor de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten en zullen dit voortzetten.
De Turkse overheid is door Nederland ondersteund bij het bestrijden van kinderarbeid in de seizoensarbeid in de hazelnootpluk. In Brazilië is in een gesprek van de ambassade met het Ministerie van Sociale Ontwikkeling en Bestrijding van de Honger (Ministério do Desenvolvimento Social e Combate à Fome) het rapport onder de aandacht gebracht. De Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek (DR) geeft aan dat verschillende betrokkenen in de productieketen (waaronder ook Nederlandse leveranciers van grondstoffen) van mening zijn dat er in de schoenenindustrie in de DR geen sprake is van kinderarbeid omdat deze industrie gevestigd is in de streng gecontroleerde vrijhandelsparken waarvan toegang voor kinderen verboden is en streng wordt gecontroleerd.
In China komt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vrijwel altijd ter sprake in gesprekken tussen de Nederlandse posten en het bedrijfsleven. De posten wijzen bedrijven op de risico’s en verantwoordelijkheden (OESO-richtlijnen) en adviseren over aspecten als due diligence. De bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten staat op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Ten aanzien van Vietnam geldt dat Nederland het door de International Labour Organization (ILO) opgezette Better Work programma financiert dat onder meer het naleven van arbeidsstandaarden tot doelstelling heeft en zich richt op de textielindustrie. Dit programma is uitgebreid en omvat nu ook de schoenenindustrie.
Tot slot is Nederland in EU-verband betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid wereldwijd (antwoord4 van de Europese Commissie op de vragen E-007450/12 en E-007451/12).
Bent u bereid de Nederlandse ambassades in de bovengenoemde exporterende landen op de hoogte te stellen van de informatie van Stop Kinderarbeid en SOMO en hen te vragen deze informatie onder de aandacht te brengen van overheidsorganisaties, relevante bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties?
Op verschillende manieren worden de posten geïnformeerd over MVO en kinderarbeid. In september jl. zijn alle posten geïnformeerd over een aantal aspecten van MVO, waarbij o.a. de brochure van de campagne Stop Kinderarbeid, het actieplan Out of Work and into School, is toegestuurd en de brochure van OECD-Watch over de OESO-richtlijnen. In augustus zijn de ambassades in China, India, Vietnam en Brazilië op de hoogte gebracht van het onderzoek van de campagne Stop Kinderarbeid. De posten zijn op de hoogte gebracht van de rapporten via het online MVO Portal, een voor de posten, NGO’s en bedrijven toegankelijk forum dat dient ter informatievoorziening en platform voor discussie.
Bent u als bewindspersonen bereid om als bewuste consument zelf schoenen en kleding te kopen van bedrijven met een adequaat beleid om kinderarbeid te bestrijden? Vindt u dat diplomaten als vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Verantwoorde BV Nederland zo veel mogelijk verantwoorde kleding en schoeisel zouden moeten dragen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Het dragen van verantwoorde kleding beschouw ik als een persoonlijke keuze voor zowel bewindspersonen als diplomaten. Zelf stel ik mij nu als bewindspersoon, maar ook al ver daarvoor, op als bewuste consument.
Het beheer op de Wadden |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beheer Wadden is rommeltje»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het bevoegd gezag te versnipperd is in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet? Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de instanties die betrokken zijn bij de besluitvorming, het beheer en de zeggenschap over het Waddengebied?
De aard en omvang van de Waddenzee en het Waddengebied leiden er toe dat diverse bestuurlijke partijen betrokken zijn, elk met hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. De verantwoordelijkheden van de verschillende bevoegde gezagen zijn mijn inziens helder. Ik schets u hieronder hoe een en ander is geregeld.
Het nieuwe Regie College Waddengebied (RCW) is gericht op afstemming tussen rijk en regio over beleid, beheer en investeringen in het Waddengebied. In het RCW zijn alle bij het Waddengebied betrokken partijen vertegenwoordigd. In de Beheerraad vindt afstemming plaats over het beheer. Hier kunnen ook vraagstukken over optimalisatie van het beheer aan de orde komen. Het ministerie van Economische Zaken coördineert dit.
Het ministerie van Economische Zaken is verder het bevoegd gezag voor de Mijnwet, de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 (waaronder de artikel 20 gebieden vallen) en de Visserijwet. Op grond van de laatste drie wetten worden grote delen van de Waddenzee beheerd. Het beheer is gekoppeld aan de desbetreffende wetgeving. Het ministerie van Economische Zaken is daarnaast verantwoordelijk voor de afstemming met Denemarken en Duitsland.
De provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland zijn mede verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
De exacte bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds het ministerie en anderzijds de provincies is geregeld in een specifieke AMvB.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is bevoegd gezag op basis van de Waterwet. Voorts heeft dit ministerie beheertaken in de Waddenzee, zoals het uitbaggeren en markeren van vaargeulen en de kustverdediging. Het beheer over de Waddenzee wordt uitgevoerd door beide betrokken ministeries.
De natuurgebieden aan de randen van de Waddenzee en op de eilanden worden beheerd door de terreinbeheerders.
Deelt u de mening dat de versnippering in het bevoegd gezag in het Waddengebied leidt tot onduidelijkheden voor ondernemers en vertraging in de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheidsverdeling van het bevoegd gezag in de Waddenzee is helder. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Over het algemeen is daarmee duidelijk onder wiens bevoegdheid een specifieke vergunningaanvraag valt. Als dit niet onmiddellijk duidelijk is op basis van de bij vraag 2 vermelde AMvB op grond van de Natuurbeschermingswet, vindt tussen het ministerie van EZ en de betrokken provincies altijd snel en efficiënt overleg plaats.
Wat vindt u van de suggesties van de Nederlandse Vissersbond en VNO-NCW Noord om een centraal loket op te zetten voor de vergunningverlening in het Waddengebied of om de coördinatie van vergunningen in het Waddengebied onder te brengen bij de te vormen Regionale Uitvoeringsdiensten?
Ik onderschrijf het principe om te streven naar vereenvoudiging en vermindering van bureaucratie. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn bedoelingen met de Omgevingswet en de instelling van Regionale Uitvoeringsdiensten. Deze ontwikkelingen geven geen aanleiding om een centraal loket voor het Waddengebied op te zetten. De vergunningverlening op grond van het wetsvoorstel natuurbescherming sluit aan bij de omgevingsvergunning. De provincies worden gestimuleerd om ook het natuurdeel op te nemen in de Regionale Uitvoeringsdiensten.
Bent u bereid te onderzoeken of het aantal loketten en instanties in het Waddengebied kan worden verminderd, waardoor er ook een vermindering plaatsvindt van de regels en bureaucratie? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft het kabinet ingezet op vereenvoudiging van de bestuurlijke organisatie in het Waddengebied. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het opstellen van een Omgevingswet. Hiermee wordt invulling gegeven aan uw wens naar vermindering van regels en bureaucratie. Een onderzoek naar vermindering van het aantal loketten en instanties vind ik daarom nu niet nodig.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.
Een toename van locomotieproblemen bij vleeskuikens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) in het tweede kwartaal van 2012 tweehonderd meer meldingen van locomotieproblemen bij vleeskuikens heeft binnengekregen dan in het eerste kwartaal? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?1
Ja.
Uit onderzoek van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) blijkt dat enterococcen en met name Enterococcus cecorum verantwoordelijk zijn voor de toename van locomotieproblemen sinds 2007–2008. Deze toename deed zich met name voor in het tweede kwartaal van zowel 2011 als 2012. Een toename in locomotieproblemen bij vleeskuikens is ook waargenomen in andere productielanden. Op basis van de gegevens uit voorgaande jaren lijkt een seizoensinvloed onwaarschijnlijk. De reden van het steeds terugkomen en weer sterk verminderen van het aantal koppels met deze problemen is een van de zaken die in het onderzoek worden uitgezocht.
Volgens de GD kan het gebeuren dat een aantal meldingen hetzelfde koppel vleeskuikens betreft. Overigens, als een dierenarts bij een koppel locomotieproblemen vaststelt en meldt, betekent dit niet dat alle dieren in de stal kreupel lopen. Het gaat hierbij meestal om enkele procenten.
Ik vind het een goede zaak dat het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid neemt met dit onderzoek naar de oorzaak en de bron van deze besmetting op vleeskuikenbedrijven met als doel deze beter te kunnen bestrijden en daarmee het ongerief terug te dringen.
Bent u van mening dat er, naast de bacterie Enterococcus cecorum, andere oorzaken zijn voor de toename van locomotieproblemen, zoals management, manier van huisvesten en genetische factoren en dat het van belang is ook deze oorzaken aan te pakken? Zo ja, wat gaat u doen om deze oorzaken aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kunnen locomotieproblemen vele oorzaken hebben, zoals ziekteverwekkers, genetische factoren, huisvesting en management. Volgens de European Food Safety Authority (EFSA) lijkt de genetische achtergrond van het kuiken bepalend te zijn voor deze problemen.
Fokbedrijven hebben aandoeningen die kunnen leiden tot locomotieproblemen opgenomen in hun selectie index en de incidentie daarvan neemt duidelijk af. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag wijst de GD op de belangrijke rol die de bacterie Enterococcus cecorum speelt in de toename van de locomotieproblemen die de laatste jaren wordt waargenomen.
De norm voor voetzoollaesies die van kracht wordt vanaf 1 januari 2013 heeft als doel het ongerief dat deze aandoening veroorzaakt terug te dringen. In een lopend onderzoek van Wageningen University and Research (WUR) wordt gekeken naar de locomotie van vleeskuikens met weinig of juist met ernstige voetzoollaesies. Eerder onderzoek heeft een correlatie aangetoond tussen de locomotiescore en de incidentie van voetzoollaesies bij traaggroeiende kuikens (slechtere locomotie leidt tot meer laesies). Verwacht wordt dat het sturen op voetzoollaesies tot een geringe verbetering van de locomotie zal leiden, omdat ook andere factoren een rol spelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat in het onderzoek van de GD ook wordt gekeken naar andere oorzaken van locomotieproblemen in brede zin? Zo ja, gaat u de GD hierin aansturen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt al jaren door verschillende partijen in binnen- en buitenland onderzoek gedaan naar de oorzaken van locomotieproblemen waaronder het betreffende onderzoek bij de GD. Dit onderzoek spitst zich nu vooral toe op Enterococcus cecorum omdat hierover nog weinig bekend is en de problemen (met name ziekte & welzijn en economische schade) die door deze bacterie worden veroorzaakt het grootst zijn. De GD is voornemens het onderzoek naar de infectieroute met Enterococcus cecorum en de interventiestrategie in 2013 voor te zetten. Ik vind het een goede zaak dat het bedrijfsleven zelf het voortouw neemt voor dit onderzoek. Ik ben bereid de Kamer te zijner tijd te informeren over de resultaten van het onderzoek.
Kunt u aangeven op welke termijn het onderzoek door de GD zal zijn uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal de Kamer over de uitkomsten worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in bredere zin onderzoek te laten uitvoeren naar welzijn gerelateerde problemen bij vleeskuikens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De overheid en het pluimveebedrijfsleven hebben samen al veel onderzoek laten doen naar welzijn gerelateerde problemen bij vleeskuikens. Het WUR-onderzoek betrof de laatste jaren voornamelijk voetzoollaesies en maatregelen in de bedrijfsvoering waarmee vleeskuikenhouders deze aandoening zo veel mogelijk kunnen voorkomen. Dit jaar loopt een aanvullend onderzoek naar de oorzaken van voetzoollaesies. Over eventueel nieuw onderzoek in 2013 wordt in overleg met de topsector Agro & Food besloten. Verder bevat het Vleeskuikenbesluit een norm om de uitval te beperken, afhankelijk van de slachtleeftijd en van de bezettingsdichtheid. Dit jaar wordt onderzocht of en hoe de houders aan deze norm kunnen voldoen in combinatie met antibioticumvrij/arm produceren.
Aanhoudende problemen met de opslag en opvang van (in beslaggenomen) dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat 2100 dieren dreigen te verhongeren omdat de noodlijdende Stichting Nederlandse Opvang voor Papegaaien (NOP) geen geld meer heeft om de dieren te voeden?1
Ik vind het spijtig dat dit opvangcentrum in deze problemen terecht is gekomen. Ik hoop in het belang van de dieren en de medewerkers en vrijwilligers van de NOP dat het lukt de problemen op een goede manier op te lossen.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over de NOP in het licht van eerdere misstanden, waaronder illegale handel, verduistering van geld, en verwaarlozing van dieren?2 3 4 5 6
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u voor de opvang van inbeslaggenomen dieren een contract bent aangegaan met deze klaarblijkelijk al langer noodlijdende organisatie, terwijl u heeft aangegeven dat alle contractpartners op financiële en economische draagkracht worden getoetst?7 8
In het kader van de aanbesteding wordt ook gekeken naar de financiële en economische draagkracht van de opslaghouder. Bij de beoordeling van de inschrijving van de NOP zijn destijds geen feiten aan het licht gekomen op grond waarvan had moeten worden getwijfeld aan de financiële draagkracht van de NOP.
Is het waar dat het u het contract met de NOP inmiddels heeft opgezegd? Zo ja, kunt u aangeven wat de specifieke aanleiding was om dit contract op te zeggen, gezien het feit dat u de eerdere, aanhoudende kritiek op de NOP hierover in de wind heeft geslagen? Zo nee, bent u bereid dit contract alsnog op te zeggen?
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) heeft deze zomer alle contracten met de NOP beëindigd. Er werd niet meer voldaan aan de administratieve eisen, die gesteld worden aan opslaghouders. Bovendien was er gerede twijfel of deze opslaghouder kon blijven voldoen aan de gestelde welzijnseisen. Omdat er bovendien geen zekerheid was of de vastgestelde omissies op korte termijn konden worden opgelost is besloten de contracten op te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel van de dieren die momenteel in de NOP opgevangen worden daar geplaatst zijn door Dienst Regelingen?
Er zijn op dit moment geen dieren meer in opdracht van Dienst Regelingen bij de NOP geplaatst.
Krijgt de NOP nog steeds geld voor deze geplaatste dieren, aangezien in het contract was afgesproken dat de opvang per dier en per dag betaald zou worden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat de NOP geen geld heeft om de dieren in het park te voeden, terwijl de directie inkomsten ontvangt voor de opvang van (een deel van) de dieren? Zo nee, deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het welzijn van deze dieren en dat u – door het opheffen van het contract zonder een passende oplossing te bieden – 2100 vogels aan hun lot overlaat?8
De dieren die nu nog verblijven bij de NOP zijn niet in opdracht van EL&I bij de NOP geplaatst en derhalve de verantwoordelijkheid van de NOP zelf. Dierentuinen, opvangcentra en asielen worden, behoudens afspraken met de overheid in het kader van de opslag of de bewaarplicht voor gevonden dieren, niet gefinancierd door de overheid. Mocht het welzijn van dieren in het geding komen dan kan ik hiertegen optreden.
Deelt u de mening dat er inmiddels ruim voldoende bewijs is dat de NOP geen geschikte opvangplek is en dat er dus zo snel mogelijk een deugdelijke, alternatieve opvangplek moet komen voor alle dieren die in de NOP gehuisvest worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De NOP is vanwege de hiervoor genoemde tekortkomingen op dit moment geen geschikte locatie meer voor het onderbrengen van dieren die door de overheid in beslag of in bewaring zijn genomen. Er worden dan ook geen dieren meer ondergebracht bij de NOP door EL&I.
Indien het welzijn van dieren wordt geschaad dan kan ik via bestuursrechtelijke maatregelen optreden ter bescherming van deze dieren. Ik heb op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk ingrijpen bij de NOP.
Hoe beoordeelt u de tragische gang van zaken aangaande uw samenwerking met de NOP in het licht van de bestaande aanbestedingsprocedure die er op gericht is zo goedkoop mogelijk opvang te kunnen aanbesteden, zonder een deugdelijk landelijk beleid voor de opvang van dieren?
Alleen die locaties die kunnen voldoen aan de door mij geëiste dierenwelzijnsvoorschriften kunnen meedoen aan de aanbesteding voor de opslag van dieren. Van deze vooraf gestelde minimale eisen wijk ik niet af ten behoeve van een goedkopere locatie.
Het feit dat dit opvangcentrum in opspraak is geraakt, is uiterst bedroevend. Er zijn echter een groot aantal opvangadressen in Nederland die wel voldoen aan de eisen en waarmee ik al jaren op een goede manier samenwerk in het kader van de opslag van dieren.
Kunt u bevestigen dat de (financiële) problemen waar dierenopvangcentra en -asielen mee kampen de afgelopen tijd niet zijn afgenomen en zelfs groter zijn geworden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en kunt u uitleggen hoe u het zover heeft laten komen terwijl de Kamer u via twee moties van het lid Ouwehand in de eerste helft van 2011 heeft verzocht om de problematiek van opvang voor gezelschapsdieren aan te pakken en de opslag van inbeslaggenomen dieren te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat u geen zicht heeft op het functioneren van de opvang en opslag van dieren in Nederland?9 10
Ik kan dit signaal niet bevestigen. Uit mijn contacten met opslaghouders blijkt een dergelijke trend niet. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen van 22 mei 2012 (TK, 2011–2012, Aanhangsel van de handelingen nr. 2997) heb ik geen zicht op de financiële situatie van alle asielen en opvangcentra. Zoals ik heb aangegeven in de reactie op uw motie (TK, 2011–2012, 28 286, nr. 540), zet ik mij vooral in voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren en dieren die opvang behoeven zoals bijvoorbeeld via de identificatie en registratieplicht voor honden en de verplichte voorlichting aan kopers, zoals opgenomen in het Ontwerpbesluit gezelschapsdieren teneinde het aantal ondoordachte aankopen te verminderen.
Nestgedrag van zeugen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Bent u bekend met de video «Sterkselse zeug in een winkel vol nestbouwmaterialen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de filmmakers dat ook gedomesticeerde drachtige zeugen nog de onweerstaanbare behoefte voelen een nest te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat blijkt uit het filmpje.
Kunt u aangeven op hoeveel procent van de varkensvermeerderingsbedrijven nestmateriaal aanwezig is, voorafgaand aan de geboorte van biggen? Kunt u daarbij nader toelichten om wat voor materialen het dan gaat? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen, en zo ja, op welke termijn en wijze?
Voor wat betreft het maken van een nest en het daarvoor beschikbaar stellen van nestmateriaal bestaat een wettelijk kader. In de varkensrichtlijn 2008/120/EG 2
is vastgelegd dat in de laatste week voor het werpen zeugen en gelten (jonge zeugen die nog niet geworpen hebben) over voldoende en adequaat nestmateriaal moeten kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is. Dit is overgenomen in het Varkensbesluit en de opvolger van dit besluit onder de Wet Dieren, het Besluit houders van dieren.
In Nederland maakt het overgrote deel van de zeugenhouderijbedrijven gebruik van een mengmestsysteem. Tot op heden was er geen perspectiefvol alternatief voor het instrooien van het kraamhok met nestmateriaal zoals stro, hooi of houtkrullen zonder negatief effect op deze mengmestmethode. Het is om redenen van dierenwelzijn en diergezondheid echter van belang dat dieren hun soorteigen gedrag kunnen uitvoeren. Om er toch voor te zorgen dat aan dit oergedrag van de zeug tegemoet wordt gekomen en daarmee het mengmestsysteem niet meer als beperkende factor geldt, heeft het kabinet de afgelopen jaren geïnvesteerd in onderzoek naar huisvestingssystemen die meer voldoen aan de behoeften van dieren ten algemene en naar het nestgedrag van zeugen in het bijzonder. Via de investeringsregeling wordt grootschalige implementatie gestimuleerd. Dit heeft onder andere geresulteerd in een inventieve toepassing, te weten Pro Dromi Easy Nesting, onderdeel van het onderzoek naar het kraamhok nieuwe stijl waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwijs. Een simpel maar revolutionair idee, namelijk het bevestigen van een jutezak, lijkt meer rust te genereren en minder kans op doodgelegen biggen en ook toepasbaar te zijn in traditionele kraamhokken. Op dit moment wordt deze toepassing getest in de praktijk. Als hieruit blijkt dat de resultaten net zo perspectiefvol zijn als uit dit onderzoek blijkt dan verwacht ik op korte termijn een grootschalige toepassing hiervan in de praktijk.
Deelt u de mening dat het krijgen van jongen op een kale betonnen vloer tussen metalen stangen inbreuk maakt op de soort specifieke behoeften van landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u deze inbreuk toelaatbaar en waarom?
Het traditionele kraamhok komt aan enkele behoeften tegemoet. Zo beschermt het de biggen tegen doodliggen, het verstrekt een koele ligplaats voor de zeug en een warme plek voor de biggen. Het traditionele kraamhok kent echter een aantal beperkingen, zoals het bouwen van een nest. Ik ondersteun dan ook de innovatie naar een kraamhok nieuwe stijl waarin nog beter tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van zowel zeug als big. Meer informatie over dit kraamhok nieuwe stijl kunt u vinden op http://www.prodromi.nl/.
Deelt u de mening dat alle productiedieren in de Nederlandse veehouderij de vrijheid zouden moeten hebben hun soort specifiek gedrag, zoals het bouwen van een nest, uit te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiervoor een wettelijk kader te scheppen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het moreel toelaatbaar wanneer landbouwhuisdieren ernstig beperkt worden in hun soort specifiek gedrag, enkel om economische redenen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze komt deze ontoelaatbaarheid in uw beleid tot uitdrukking?
Hoe dieren gehuisvest en verzorgd worden, hangt van meer factoren af, niet enkel economische. Immers, geen goede verzorging of in zeer beperkte mate tegemoet komen aan de behoeften van het dier heeft in zich zelf een negatief effect op productie en dus op de economie. De mate waarin tegemoet gekomen wordt aan specifiek gedrag kent wel een economische afweging. Dat is de verantwoordelijkheid van de zeugenhouder en de uitdaging waar de gehele veehouderijketen voor staat: met een beter welzijn meer verdienen als onderdeel van een duurzame veehouderij.
Bent u bereid een wettelijke verplichting in te stellen voor het verschaffen van voldoende nestmateriaal aan fokzeugen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Vrees voor onwerkbare situatie in Nieuwkoopse plassengebied door Natura 2000 |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Regels niet te verkopen»?1
Ja.
Is het waar dat het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied beperkingen met zich meebrengt voor wat betreft het recreatief gebruik van de Nieuwkoopse plassen en beperkingen voor het wonen en werken in en rondom de Nieuwkoopse Plassen? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het gaat? Zo nee, kunt u aantonen dat de aanwijzing van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied geen beperkingen met zich meebrengt?
Vanaf het moment dat een gebied op de Europese Communautaire Lijst wordt geplaatst, geldt dat de natuurwaarden in het gebied beschermd zijn en behouden moeten blijven. Deze bescherming wordt voor het gebied gespecificeerd door middel van instandhoudingsdoelstellingen in het (concept)aanwijzingsbesluit. Activiteiten die het bereiken van deze doelstellingen bemoeilijken, kunnen met beperkingen te maken krijgen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het uitbreiden van activiteiten zoals wegenaanleg en landbouw.
Is het waar dat agrarische bedrijven en andere ondernemers in de omgeving nu al te maken hebben met de beperkingen als gevolg van Natura 2000? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het hier gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat ondernemers in en rondom het gebied zich moeten kunnen blijven ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen als blijkt dat ondernemers niet meer kunnen uitbreiden?
Ik deel met u de opvatting dat er rondom Natura 2000-gebieden, zoals de Nieuwkoopse Plassen, ruimte moet zijn voor ondernemers. In de beheerplanprocessen voor Natura 2000-gebieden is veel aandacht voor de verhouding ecologie en economie, mogelijke knelpunten en oplossingen.
Daarnaast wordt met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor Natura 2000-gebieden in het bijzonder voorzien in een integraal programma dat tot doel heeft om vastgelopen vergunningverlening weer vlot te trekken wat betreft het aspect stikstof. De PAS zal er met natuurherstelmaatregelen en stikstofemissiebeperkende maatregelen voor zorgen dat er in en rond de Natura 2000-gebieden weer ruimte komt voor economische ontwikkeling, terwijl tegelijkertijd wordt zeker gesteld dat de natuurkwaliteit in die gebieden behouden blijft of verbeterd wordt.
Om deze ontwikkeling ook daadwerkelijk mogelijk te maken is het van belang dat onderbouwd kan worden dat met deze maatregelen en het terugbrengen van de stikstofdepositie de natuurwaarden behouden worden en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk blijft. Dat behoud en waar nodig herstel was een tijd lang voor de Nieuwkoopse Plassen nog niet geborgd. Daarom is met het traject «PAS op de plaats» door de provincie Zuid-Holland, gebiedspartijen en deskundigen gezocht naar een oplossing, welke nu binnen bereik lijkt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de conclusies van het rapport «Economische effecten categorie 2 aanduiding Natura 2000» uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia/EIM waarin wordt gesteld dat een definitieve aanwijzing van het gebied leidt tot een omzetverlies van € 5,6 miljard voor bedrijfsleven en een verlies van bijna 27 000 banen in een periode van vijf jaar tijd in Nieuwkoop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?2
Nee, deze conclusie deel ik niet. Het rapport gaat er onterecht van uit dat alle bedrijven in een straal van 10 km om het gebied zodanig getroffen worden door de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied dat er geen enkele ontwikkeling meer mogelijk is. Het merendeel van de bedrijven die door de onderzoekers zijn meegerekend zal geen belemmering ondervinden van Natura 2000-regelgeving.
Daarnaast gaan de onderzoekers er vanuit dat voor het gebied geen oplossing wordt gevonden voor het stikstofprobleem waardoor geen ontwikkelingsruimte beschikbaar zou komen. Zoals hierboven aangegeven heb ik er vertrouwen in dat deze oplossing er wel gaat komen.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen tot Natura 2000-gebied zolang niet bekend is welke beperkingen een definitieve aanwijzing met zich meebrengt voor ondernemers in en rondom het gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u verder ondernemen om de ontstane impasse in Nieuwkoop te doorbreken?
Zolang niet duidelijk is hoe de PAS uitwerkt voor dit gebied, zal ik nog niet overgaan tot het definitief aanwijzen van het gebied. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland komen binnenkort met een advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS.
Wat was er eerder, de Nieuwkoopse Plassen als woon-, werk- en recreatiegebied of de Natura 2000-regelgeving?
De bijzondere natuur in dit gebied maakt dit een plezierige woon-, werk- en recreatiegebied. Om dit ook voor de toekomst te behouden is het beschermen van de aanwezige natuur essentieel.
Nieuwe besmettingen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Melkgeitenbedrijf opnieuw besmet met Q-koorts»?1
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf waar alle geiten zijn gevaccineerd tegen Q-koorts toch weer besmet raakt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is geweest van een onzorgvuldige controle van tankmelk, waardoor het bedrijf eerder onterecht Q-koortsvrij is verklaard en daarom nu weer te maken heeft met een besmetting? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor deze onzorgvuldige controle en wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt? Zo nee, wat is de oorzaak van deze nieuwe besmetting?
Deelt u de mening dat de besmetting van dit bedrijf en mogelijke andere besmettingen een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de risico’s voor de volksgezondheid te beperken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om verdere besmettingen op andere bedrijven te voorkomen?
Het bericht dat emissiearme vloeren van de RAV-lijst verdwijnen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA), Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Emissiearme stalvloeren in de melkveehouderij dreigen van de Regeling Ammoniak en Veehouderij-lijst (RAV-lijst) te verdwijnen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Ammoniak slot op melksector» waaruit naar voren komt dat de eerste meetresultaten van proefstallen wel een ammoniakreductie laten zien van 20–40%, maar dat door Mosquera et al. een hogere emissiewaarde per dier per jaar van 13–14 kg ammoniak wordt gemeten dan op de RAV-lijst?2 3
Ja.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de begrotingstaakstelling van 2012–2013 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu om het beheer van de RAV-lijst te privatiseren?
De problematiek van de stalvloeren in de melkveehouderij staat geheel los van het voornemen de beoordeling van stalsystemen in het kader van de Rav te privatiseren.
Deelt u de mening dat de oorzaak met name ligt in het ontbreken van metingen door enerzijds dure ingewikkelde metingen en anderzijds doordat soortgelijke vloeren worden ontwikkeld welke dezelfde systeemaanduiding krijgen op de RAV-lijst, maar waar enkel de eerste ontwikkelaar voor de meetkosten aan de lat staat? Welke acties onderneemt u?
Nee, ik deel deze mening niet. Niet het ontwikkelen van soortgelijke stalsystemen door anderen (hun registratie vervalt immers eveneens) zorgt voor stagnatie, maar juist dat het binnen de huidige systematiek van voorlopige emissiefactoren profijtelijk is om steeds nieuwe iets innovatievere systemen op de markt te brengen in plaats van het uitvoeren van de metingen. Desalniettemin, zal ik bezien of binnen het kader van de (uitvoering van de) Regeling ammoniak en veehouderij (hierna Rav) aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met de problematiek rond metingen en de ontwikkeling van soortgelijke vloeren.
Is het waar dat veel emissiearme vloeren op 1 februari 2014 van de RAV-lijst dreigen te verdwijnen? Welke impact heeft dat op bedrijven die te maken hebben met het Actieplan ammoniak en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)?
Indien de emissiearme stalvloeren die in februari 2011 met een voorlopige emissiefactor in de bijlage bij de Rav zijn opgenomen, niet bemeten gaan worden, zullen deze in 2014 uit de bijlage bij de Rav worden verwijderd. Het meten van de proefstallen is immers een voorwaarde om voor een voorlopige emissiefactor in aanmerking te komen. Begin dit jaar zal ik fabrikanten wijzen op de gevolgen van het niet bemeten van hun systeem.
Ik ga er vanuit dat in 2014 in elk geval enkele emissiearme stalvloeren met een definitieve (gemeten) emissiefactor in de bijlage bij de Rav kunnen worden opgenomen (naast reeds bestaande) en dat er de daarop volgende jaren nog een aantal zullen bijkomen. Ik verwacht dat hiermee voldoende stalsystemen beschikbaar blijven voor de melkveehouderij om te voldoen aan de doelen van ammoniakuitstoot die in het kader van de PAS zijn gesteld.
Deze problematiek betreft alleen de melkrundveehouderij en heeft daarom geen gevolgen voor het Actieplan Ammoniak Veehouderij.
Welke activiteiten onderneemt u om voor 1 februari 2013 volop te gaan meten, zodat de systemen wel op de RAV-lijst kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre denkt u dat het een oplossing kan zijn om de emissiefactor voor melkvee te actualiseren op basis van het rapport van Mosquera e.a.? Welke consequenties heeft dit voor het nationaal emissieplafond (NEC-plafond) en de doelstelling voor reductie van de ammoniakuitstoot van de rundveesector in het kader van de PAS?
De genoemde problematiek van het niet meten van stallen staat los van het al dan niet actualiseren van de emissiefactoren voor melkvee. Overigens ben ik van plan deze actualisatie door te voeren, maar daarvoor moet een geschikt moment worden gezocht omdat ook de maximale emissiewaarde voor melkveestallen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij moet worden aangepast. De aanpassing van het Besluit is reeds aangekondigd in Kamerstukken II, 2011/12, 30 654, nr. 99 in het kader van de PAS. De beoogde ingangsdatum hiervoor is 1 januari 2014.
Aangezien de emissiefactoren nog niet zijn gewijzigd en de maximale emissiewaarden nog niet zijn vastgesteld, is het nog niet duidelijk wat het effect hiervan is op de berekende uitstoot van ammoniak in Nederland en dus op het al dan niet voldoen aan het nationale emissieplafond voor ammoniak.
Het definitieve PAS kent een monitoringsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht.
Deelt u de mening dat er een duidelijk contrast is tussen stalemissies en mestaanwending? In hoeverre bent u bereid om ammoniakbeleid voor de melkveehouderij, waarin zowel stal- als aanwendemissies onderdeel uitmaken van een integrale bedrijfsvoering, in beleid te harmoniseren? In hoeverre kunnen ontwikkelingen zoals kringlooplandbouw hierin een rol spelen?
Nee, die mening deel ik niet. Zowel bij de exploitatie van stallen als bij de aanwending van mest is het verplicht emissiereducerende technieken toe te passen, gebaseerd op het principe van «beste beschikbare technieken». Dit is nodig om de doelen voor ammoniakemissiereductie te kunnen realiseren, mede tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Ten algemene ben ik voorstander van ontwikkelingen die de kringlooplandbouw bevorderen. Echter een systematiek die uitgaat van een integrale bedrijfsvoering of kringlooplandbouw zie ik niet als een alternatief maar mogelijk op termijn wel als een aanvulling op de toepassing van emissiereducerende technieken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen u beiden, de sector en de minister van Financiën over de harmonisatie en vereenvoudiging van de (fiscale) regels, zoals aan de Kamer is toegezegd in december 2011?4 Welke ontwikkelingen zijn er op het vlak van het toen voorgestelde meetfonds? Is er wellicht via de PAS in 2013 budget te reserveren voor versnelde metingen van proefstallen en systemen in de tijdelijke RAV?
Wij hebben dit verzoek inmiddels opgepakt en geven er de voorkeur aan om hierbij aan te sluiten bij lopende trajecten. Dit zijn het privatiseren van de beoordeling van stalsystemen door IenM en de toegezegde brief over het subsidie-instrumentarium van EZ.
Het ministerie van EZ zal daarnaast in het kader van de PAS in de jaren 2013 en 2014 het meten van de effecten van het toepassen van (integraal duurzame) stallen en van voer- en managementmaatregelen subsidiëren door het openstellen van een aangepaste versie van de Regeling LNV-subsidies – module «Onderzoek uitstoot integraal duurzame stallen».
Insecten als eiwitbron voor varkens- en kippenvoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Wageningen: insecten als eiwitbron in varkens- en kippenvoer»?1
Ja.
Kunt u aangeven met welk bedrag het onderzoek naar de toepasbaarheid van insecten in veevoer gesubsidieerd is? Zo nee, waarom niet?
Het bedrag waarmee dit onderzoek is gesubsidieerd bedraagt € 40 000.
Kunt u aangeven wat de overwegingen waren om een voedingstoepassing, die wettelijk verboden is, te subsidiëren vooruitlopend op mogelijke wetgeving die nog volledig onzeker is? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan een pleidooi bij de Europese Commissie voor versoepeling van de bestaande regelgeving om de toepassing van insecteneiwit in diervoeders mogelijk te maken, is het nodig om te weten of insecteneiwit voldoet aan de eiwitbehoefte van landbouwhuisdieren en of schaalvergroting van insectenkweek financieel haalbaar is.
Kunt u aangeven of er een ethisch afwegingskader gevormd is rond het verveelvoudigen van het aantal dieren dat gedood wordt ten behoeve de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder een dergelijk ethisch afwegingskader dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
In de Kamerstukken inzake de Wet dieren2 zijn alle relevante belangen beschreven die bij een ethische afweging moeten worden betrokken. Het onderzoek strekt er onder meer toe de economische en nutritionele haalbaarheid in beeld te brengen van het kweken van insecten ten behoeve van de productie van diervoedergrondstof. Nu de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, en deze dierhouderij voldoende toekomstperspectieven lijkt te hebben, zullen de vervolgstappen, waaronder het doorlopen van het ethisch afwegingskader, verder worden bezien.
Kunt u aangeven of er onderzoek is gedaan naar het maatschappelijk draagvlak voor het doden van miljarden extra dieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder inzicht in het maatschappelijk draagvlak dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
Dergelijk onderzoek is niet gedaan. Er bestaat, in het licht van dreigende voedseltekorten in de toekomst, een algemene maatschappelijke wens en noodzaak te komen tot voldoende en duurzame voedselproductie. Ook voor dit aspect zullen de vervolgstappen nader worden bezien.
Kunt u aangeven hoe de inspanningen om te komen tot nieuwe dierlijke voedselbronnen zich verhouden tot het voornemen te komen tot een transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u exact aangeven hoeveel subsidie in 2011 en 2012 ten goede is gekomen aan de ontwikkeling van nieuw plantaardig voedsel en hoeveel aan die van nieuw dierlijk voedsel?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden dit jaar op uw Kamervragen over de subsidiëring van onderzoek naar het eten van insecten (vergaderjaar 2011–2012, nr. 1713).
Bent u bereid de wetgeving op het gebied van het gebruik van dierlijke eiwitten in veevoer aan te passen door bijvoorbeeld de positieflijst zoogdieren uit te breiden met een positieflijst voor andere diersoorten, zoals insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, ik ben niet voornemens de positieflijst van dieren die gehouden mogen worden thans uit te breiden. Het is steeds de bedoeling geweest om met de positieflijst voor zoogdieren ervaring op te doen alvorens de positieflijst uit te breiden met andere dierklassen, zoals vogels.
Daarmee ontken ik niet de intrinsieke waarde van insecten, noch ontken ik het belang van een zorgvuldig houderijsysteem en doding die tegemoet komt aan de welzijnsbeleving van insecten. Het is aannemelijk dat de welzijnseisen van insecten op een lager niveau ligt dan die van zoogdieren, nog afgezien van het feit dat dit moeilijk meetbaar is.
Deelt u de mening van de Wageningse onderzoekers dat er in de Wet dieren, die op 1 januari a.s. in werking zal treden, rekening moet worden gehouden met de kweek van insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een voorstel tot wijziging van de Wet dieren in te dienen en op welke termijn?
De Wet dieren voorziet – evenals de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) – in de mogelijkheid om dieren aan te wijzen die voor productie van die dieren afkomstige producten mogen worden gehouden. Een aantal insecten staat op dit moment al op de GWWD-lijst voor het houden van dieren voor productiedoeleinden. Deze lijst zal onder de Wet dieren worden gecontinueerd. Uitbreiding van de lijst kan aan de orde zijn indien het doorlopen van het ethisch afwegingskader dit rechtvaardigt. Daarvoor is geen wetswijziging nodig.
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog altijd grote problemen bij postbezorging PostNL»1 waarin de voortdurende problemen bij de postbezorging door PostNL worden belicht?
Deelt u de mening dat, gezien de grote hoeveelheid meldingen in slechts twee maanden, het hier om grote problemen gaat waar spoedig een oplossing voor gevonden moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om PostNL ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voldoet PostNL nog altijd aan de gestelde eisen van de universele postdienst (UPD) nu blijkt dat de problemen van de postbezorging nog altijd niet zijn opgelost? Is de OPTA met de huidige onderzoekssystematiek is staat dit naar behoren te monitoren?
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van PostNL hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het handelsakkoord van de Europese Unie met Colombia en Peru |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 23 mei jl. met de Kamer sprak over onder andere het handelsakkoord tussen de Europese Unie (EU) met Colombia en Peru, waarbij met name werd gesproken over de relatie tussen de mensenrechtensituatie in Colombia en het vrijhandelsverdrag?
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om in het handelsakkoord met Colombia verplichtingen op te nemen aangaande de naleving van mensen- en vakbondsrechten, juist omdat in Colombia deze rechten regelmatig worden geschonden, bijvoorbeeld doordat mensen die een vakbond willen oprichten worden tegengewerkt en vakbondsleden regelmatig slachtoffer worden van geweld? Zo nee, waarom niet?1
Het is inderdaad belangrijk dat in het handelsakkoord met Colombia en Peru verplichtingen staan aangaande de naleving van mensen- en vakbondsrechten. Deze afspraken zijn vastgelegd in het akkoord in de vorm van een mensenrechtenbepaling en een volledig duurzaamheidshoofdstuk.
Welke juridisch bindende verplichtingen zijn in het handelsakkoord opgenomen om mensen- en vakbondsrechten te garanderen? Bent u van mening dat opname van deze verplichtingen de rechten van Colombianen en Peruanen voldoende kan garanderen? Zo nee, waarom niet?
Het handelsakkoord en dus ook iedere individuele bepaling is juridisch bindend voor de partijen die het verdrag ratificeren. In het verdrag zijn afspraken opgenomen over de naleving van fundamentele mensenrechten en over de promotie en effectieve implementatie van internationaal erkende arbeidsstandaarden, zoals vastgelegd in de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de verdere bevordering van de arbeidsrechten en mensenrechten in Colombia en Peru. Voor meer gedetailleerde uitleg over deze afspraken verwijs ik u naar de kamerbrief (Kamerstukken II 2010/2011, 21 501-02, nr. 1066) van 30 mei 2011 die hier specifiek op in gaat.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is niet alleen verplichtingen aangaande mensen- en vakbondsrechten in het handelsakkoord op te nemen, maar ook concrete monitoring- en sanctiemechanismen op te nemen, die het mogelijk maken om naleving van de verplichtingen af te dwingen en gebrekkige naleving te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
In elk handelsakkoord worden afspraken gemaakt over monitoring van het akkoord en de beslechting van geschillen in geval van niet-naleving. In het akkoord met Colombia en Peru is voor wat betreft mensen- en vakbondsrechten voorzien in een stevig monitoringsmechanisme en in een geschillenbeslechtingmechanisme voor alle kwesties die zich voordoen onder het duurzaamheidshoofdstuk (zoals niet naleving van de ILO-conventies). Voor de details van deze mechanismen verwijs ik wederom naar de hierboven genoemde kamerbrief van 30 mei 2011. Daarnaast geldt dat de mensenrechtenclausule is aangemerkt als een «essentieel element» van het akkoord. Dit houdt in dat, wanneer deze clausule door verdragspartijen wordt geschonden, één van de partijen in het uiterste geval het akkoord geheel of gedeeltelijk eenzijdig kan opschorten.
Bent u bereid om over de mogelijkheden van opname van concrete monitoring- en sanctiemechanismen in het handelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru in gesprek te gaan met de Eurocommissaris voor Handel, Karel de Gucht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru is in maart 2011 geparafeerd, in juni dit jaar getekend door de EU, zijn lidstaten, Colombia en Peru en zal binnenkort naar de kamer worden verzonden voor de parlementaire goedkeuring in het ratificatieproces. Alle partijen, waaronder Nederland, hebben met de ondertekening hun steun voor het akkoord uitgesproken.
Besmette zalm |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle voedingsmiddelen waar de met salmonella besmette zalm van de Harderwijkse leverancier Foppen in terecht gekomen is?1
De mogelijk besmette zalm is in Nederland in verschillende voedingsmiddelen en diverse supermarkten terecht gekomen. Een lijst hiervan is op de site van de NVWA gepubliceerd.
http://www.vwa.nl/actueel/waarschuwingen/waarschuwing/2026521/waarschuwing-voor-producten-met-salmonella-besmette-zalm
De mogelijk besmette zalm is ook in viswinkels, horecagroothandels en visverwerkende bedrijven terecht gekomen. Deze bedrijven zijn hierover geïnformeerd door hun leveranciers en hebben goed gehoor gegeven aan de recall.
Ook is er geleverd aan Europese lidstaten en Derde landen. Deze landen zijn via het RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed) systeem en Infosan (International Food Safety Authorities Network) hiervan op de hoogte gesteld.
Hoe en hoe vaak wordt door de Nederlandse Voedsel- Warenautoriteit (NVWA) geïnspecteerd op salmonellabesmettingen bij zalm en andere visproducten die voor rauwe consumptie bedoeld zijn? Is de pakkans vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen?
Het voorkomen van pathogene micro-organismen, waaronder Salmonella, in (rauw) te consumeren producten is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de producent. Deze dient in het kader van Verordening EG 852/2004 zelf een risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan een beheersprogramma en verificatieprocedure vast te stellen. Tijdens de reguliere inspecties die de NVWA uitvoert wordt gecontroleerd of het bedrijf hieraan voldoende invulling geeft.
Daarnaast voert de NVWA zelf onderzoek uit. Voor onderzoek van kant-en-klare voedingsmiddelen die bedoeld zijn om direct te worden geconsumeerd, waaronder gerookte zalm en andere visproducten, richt de NVWA zich primair op relevante pathogenen die zijn opgenomen in de geldende wetgeving (zoals Verordening (EG) 2073/2005). Van 2011 tot op heden werden in het kader van monitoringsprojecten in totaal ruim 2000 monsters visproducten onderzocht door de NVWA. Alle op Salmonella onderzochte monsters waren daarbij negatief.
De pakkans is vergelijkbaar met andere voedselbesmettingen.
Ziet u in deze situatie reden om actiever in te zetten op de bewustwording van consumenten ten aanzien van de veilige bereiding van zalm?
In het algemeen kan worden gesteld dat alle rauw te consumeren voedingsmiddelen een risico met zich meebrengen. Direct, door consumptie van deze rauwe producten en indirect als gevolg van kruisbesmetting. Ondanks alle maatregelen in de keten kunnen er soms toch nog onveilige voedingsmiddelen op de markt komen. Het is van belang dat de consument zich daar van bewust is. Het Voedingscentrum Nederland (VCN, gefinancierd door het Ministerie van VWS en EL&I) communiceert hierover richting de consument.
Hierbij wordt met name aandacht besteed aan de het veilig kopen, koken en bewaren door de consument van voedingsmiddelen. Daarbij is speciale aandacht voor de zogenaamde risicogroepen (Young, Older (ouder dan2, Pregnant and Immuno compromised YOPI’s)
Welke kansen biedt bijvoorbeeld een bacteriesticker om salmonella besmettingen en andere risico’s actief voor de consument via de verpakking zichtbaar te maken? Zou dat voor deze vorm van salmonella een uitkomst kunnen bieden?
Een bacteriesticker om te waarschuwen voor deze vorm van Salmonella biedt geen uitkomst. De Salmonella besmetting op zalm betreft een incident. Salmonella wordt vrijwel nooit op zalm aangetroffen. Waarschuwing met een bacteriesticker is dan ook niet proportioneel. De focus zal zich vooral richten op de communicatie via het VCN (zie vraag3.
Was deze zalm al besmet toen deze uit Griekenland naar Nederland getransporteerd werd en is de lading in Griekenland geïnspecteerd?
Het is bevestigd dat de besmette zalm afkomstig uit Griekenland al besmet was voor aflevering in Nederland. Op levensmiddelen die in Griekenland worden geproduceerd wordt door de Griekse Voedsel- en Warenautoriteit toezicht gehouden. Hierbij wordt uiteraard niet elke geproduceerde partij door hen gecontroleerd.
Is er sprake van structurele samenwerking tussen de NVWA en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met de European Food Safety Authority (EFSA) en de voedselautoriteiten van andere EU-lidstaten op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van voedsel, zoals de mogelijke risico’s op kanker als gevolg van Round-up resistente genmaïs, of het onderzoeken van besmettingen van vis en andere verse producten zoals deze salmonella besmetting?
Ja. Het RIVM is een van de zo genoemde «artikel 36 instituten»4 in Nederland. In dit kader is er sprake van een regelmatige uitwisseling van wetenschappelijke kennis met de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Daarnaast nemen wetenschappers uit het RIVM zitting in verschillende panels en werkgroepen van de EFSA.
De NVWA levert op structurele basis informatie over monitoring en surveillance van voedselveiligheidsthema’s (zoals bijvoorbeeld zoönosen) aan de EFSA. Tenslotte heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (BuRO) van de NVWA een bijzondere band met EFSA als zijnde haar nationale gelijke.
Wordt in iedere lidstaat op dezelfde manier omgesprongen met de vraag of voedsel veilig is of verschillen de gezondheidsnormen en de onderzoeksmethoden, gelet op de grote hoeveelheid grensoverschrijdende handel?
De regelgeving op het terrein van voedselveiligheid is Europees. In de lidstaten worden dezelfde normen en geharmoniseerde onderzoeksmethoden gehanteerd. Dit is vanwege de open Europese grenzen voor voedingsmiddelen ook noodzakelijk. De NVWA ziet toe op de naleving van deze regels in Nederland. Het Voedsel- en veterinair bureau (FVO) van de Europese Commissie ziet toe op de naleving in alle lidstaten.