Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Harm Beertema (PVV), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de verspreiding van onderstaande flyer op de Universiteit Leiden?1
Ja. Navraag bij de universiteit leert dat deze flyer – voor zover het de universiteit bekend is – niet in haar gebouwen is verspreid maar daarbuiten.
Deelt u de mening dat strijd tegen «zionisme» in deze context niet te onderscheiden is van een algehele strijd tegen de Israëlische staat?
Laat ik duidelijk zijn dat voor de verheerlijking van geweld geen plaats is in het onderwijs, noch in onze samenleving. Het pamflet bevat enkele verwerpelijke teksten en leuzen, die geweld lijken te verheerlijken. Dit soort teksten zijn in hoge mate polariserend en dragen niet bij aan verbinding en aan het publieke debat en de vrije wetenschapsbeoefening in een veilige leer- en werkomgeving.
De gebeurtenissen die zich de afgelopen maanden in Israël en de Palestijnse gebieden hebben voorgedaan, vervullen ons met zorg en verdriet en raken ook velen in Nederland. Gevoelens van afschuw, woede, onbegrip en onmacht overheersen. Juist daarom is het van groot belang dat de discussie over dit conflict op een respectvolle en waardige manier wordt gevoerd. Discussies mogen schuren, maar er wordt een wettelijke grens overschreden als er wordt gediscrimineerd, opgeroepen tot geweld, of aangezet tot haat of discriminatie. Het is daarbij niet aan mij om te beoordelen of bepaalde uitspraken binnen de grenzen van de wet vallen. Het is in individuele gevallen aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht.
Universiteitsbesturen zijn aan zet om een veilige leer- en werkomgeving te borgen waarin respect bestaat voor verschillende meningen en inzichten, maar waarin eveneens de aandacht is voor de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Bij demonstraties in gebouwen of op terreinen van onderwijsinstellingen is het van belang dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteiten om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie.
Bent u van mening dat een tekst als «say it loud, say it clear, we don't want no Zionists here» een duidelijk antisemitisch karakter heeft, omdat deze uitspraak het bestaansrecht van de staat Israël ontkent?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat de brandende Israëlische tank op de flyer het werk is van Hamas of aan Hamas gelieerde groepen na hun aanval op 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat daarmee een terreurdaad op deze flyer wordt verheerlijkt aangezien de afbeelding tevens juichende mensen bevat en gepaard gaat met teksten op de flyer als «there is only one solution, Intifada revolution»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er keihard moet worden opgetreden tegen het verspreiden van haat in Nederlandse universiteitsgebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden het verspreiden van deze flyers weliswaar afwijst, maar dat onduidelijk is welke verdere maatregelen worden genomen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik deel die constatering niet. De voorzitter van het College van Bestuur heeft aangegeven dat het uitdelen van pamfletten waarin geweld wordt verheerlijkt op de universiteit niet is toegestaan en er concrete maatregelen genomen zijn tegen het verspreiden ervan. Zo heeft de beveiliging van de universiteit de opdracht gekregen om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en mocht iemand het toch proberen, diegene dan direct te sommeren om daarmee te stoppen. Daarbij heeft het College van Bestuur aangegeven dat de universiteit, als gevolg van de toegenomen spanningen, de beveiliging op de locaties heeft verscherpt. Ook heeft de universiteit een taskforce ingesteld die kennisdeling over het conflict gaat stimuleren en coördineren, en docenten een helpende hand zal reiken wanneer zij het conflict in hun colleges bespreken, waarvoor ook een webpagina is ingericht2.
De Universiteit Leiden heeft tevens laten weten de gang van zaken te evalueren en ik ga er vanuit dat de universiteit opvolging zal geven aan de bevindingen die hieruit naar voren zullen komen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Bent u bereid het CvB op te roepen om concretere maatregelen te nemen tegen het verspreiden van flyers die oproepen tot geweld?
Nee, ik ben niet voornemens om dat te doen. Het bestuur van de Universiteit Leiden heeft reeds aangegeven dat de verspreiding van dergelijke pamfletten in de gebouwen niet is toegestaan en dat, wanneer dit wel gebeurt, zal worden ingegrepen en de verspreiders zal worden opgedragen hiermee te stoppen.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om passende maatregelen te nemen tegen deze uitingen van haat als het CvB er niet in slaagt dit in de verdere toekomst te voorkomen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 7, heeft het College van Bestuur van Universiteit Leiden verschillende maatregelen getroffen. Tevens heeft het College van Bestuur bij monde van de voorzitter in een interview op de website van de Universiteit Leiden3 uitgebreid gereflecteerd over de impact van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden op de academische gemeenschap, hoe zij hierover met elkaar in gesprek zijn en welke voorwaarden hierbij gehanteerd worden.
Daarom zie ik op dit moment geen aanleiding om als Minister aanvullende maatregelen te nemen.
Zo ja, hoe wilt u dat aanpakken?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre heeft u, buiten deze specifieke casus om, zicht op politieke acties op universiteiten die oproepen tot geweld zoals ook op 15 november 2023 in Utrecht gebeurde, waar in de universiteitsbibliotheek de leus «from the river to the sea, Palestine will be free» gescandeerd werd?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre wordt er gemonitord op de aanwezigheid van antisemitisch gedachtengoed en het aanmoedigen van antisemitische denkbeelden op universiteiten en hogescholen?
De maatschappelijke spanningen die in Nederland zijn ontstaan naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden vertalen zich in sommige gevallen tot incidenten op het gebied van veiligheid. Instellingen zijn hier alert op. Zij nemen zichtbare en onzichtbare beveiligingsmaatregelen om de campus veilig te houden, en als dat nodig is zullen zij daarover overleg plegen met de burgemeester, politie en justitie. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid ben ik als Minister voortdurend in gesprek met het onderwijsveld over deze maatschappelijke spanning en hoe het onderwijs hiermee omgaat.
Bent u bereid dit toezicht verder aan te scherpen, en preventief in te grijpen waar nodig?
Het staat voorop dat studenten zich veilig moeten voelen binnen het (vervolg)onderwijs en dat er voor studenten een laagdrempelige manier is om melding te kunnen maken van onveilige situaties en incidenten. Universiteiten en hogescholen spannen zich in voor een open en veilige leer- en werkomgeving en het tegengaan van discriminatie. De samenstelling van de studentengemeenschap en het personeel verschilt echter enorm per stad, instelling en per opleiding. Hierdoor zijn er tussen instellingen ook grote verschillen in de dynamiek van het gesprek. Studenten die zich gediscrimineerd of niet veilig voelen kunnen aankloppen bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Bij iedere universiteit is een intern alarmnummer beschikbaar. De afgelopen periode hebben diverse instellingen statements geplaatst op hun intranetpagina’s om deze voorzieningen nog eens helder onder de aandacht te brengen, om duidelijk te maken dat het onderwijs een plek is voor debat, dialoog en verbinding en om dergelijke bijeenkomsten aan te kondigen.
Ik voer daarnaast actief het gesprek met onder meer Joodse en islamitische studenten, docenten en wetenschappers over de impact van het conflict en welke vraag ten aanzien van veiligheid bij hun speelt. Het is zorgelijk dat het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) een grote toename van zorgen zien onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en zij ontvangen signalen van onder meer studenten die zich op hun instellingen onveilig voelen vanwege hun Joodse achtergrond. Ook Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA) geven mij aan dat het gevoel van onveiligheid bij de islamitische gemeenschap waaronder studenten is toegenomen.
Instellingen kijken per situatie naar een passende oplossing en ondersteuning. Uiteraard wordt van de instellingen verwacht dat zij optreden tegen grensoverschrijdend gedrag (discriminatie, haat zaaien e.d.). Zij nemen zichtbare en onzichtbare beveiligingsmaatregelen om de campus veilig te houden, en als dat nodig is zullen zij daarover overleg plegen met de burgemeester, politie en justitie.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Kunt u aangeven waarom u, ondanks herhaaldelijk verzoek van scholen, verenigingen en gemeenteraadsleden toch volhardt in een termijn van een wet die wringt met de werkvloer?
In mijn brief van 14 september jl. heb ik aangekondigd op korte termijn in gesprek te gaan met de betrokken partijen over de afname van de doorstroomtoets en de viering van carnaval.1 Op 18 september heeft dit gesprek plaatsgevonden, met vertegenwoordigers van de samenwerkende carnavalsverenigingen, de carnavalsbonden, de provincie Limburg, ouders, de sectoren primair en voortgezet onderwijs, schoolleiders, de toetsaanbieders, stichting Cito en het CvTE. Dankzij hun bijdragen heb ik een breed beeld gekregen van de zorgen, dilemma’s en afwegingen ten aanzien van de onderwijsinhoudelijke en organisatorische consequenties van een eventuele aanpassing van de afnameperiode.2 Enerzijds was er een sterke wens om (voor scholen die dat wensen) de week vooraf aan het officiële carnaval een toetsvrije week te maken. Anderzijds waren er organisatorische en juridische overwegingen. Op grond van dat gesprek heb ik besloten de periode waarin scholen een doorstroomtoets kunnen afnemen van twee naar drie weken te verlengen. In 2024 was dat alleen mogelijk voor de digitale doorstroomtoets. Na de afname van de doorstroomtoetsen in 2024 zal ik u een wetswijziging doen toekomen waarin ik deze verruiming van de afnameperiode structureel codificeer. Voor de jaren daarna kan (naast de digitale doorstroomtoets) ook de papieren doorstroomtoets zo worden gepland dat er meer ruimte overblijft voor belangrijke culturele tradities.
Kunt u bij wijze van uitzondering op de regel de carnavalsregio’s alsnog een extra week speling geven?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om tijdens de carnavalsperiode in contact te blijven met scholen en de carnavalsprovincies over de afname van de doorstroomtoets? Zo nee, waarom niet?
Met de aangekondigde verlenging van de periode waarin scholen de toets kunnen plannen, bied ik scholen meer ruimte om zelf te bepalen wanneer zij hun toets afnemen. Dat kan op een of twee dagdelen. Omdat met de inwerkingtreding van de Wet doorstroomtoetsen po het tijdpad wijzigt waarin schooladvies, toetsafname en aanmeldweek hun beslag krijgen, onderzoek ik na de eerste afnameperiode van de doorstroomtoets wat de effecten zijn van dit nieuwe tijdpad. Daarin zal ook aandacht zijn voor de afname van de doorstroomtoets in relatie tot carnaval.
Bent u bereid het afnamemoment te evalueren, zodat in de toekomst (zoals in 2026 en 2027) de samenkomst met dergelijke belangrijke culturele evenementen voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
De verlenging van de afnameweek zal juridisch worden verankerd na de komende afname van de doorstroomtoets (begin 2024). Hiermee bied ik scholen meer ruimte om een voor hen geschikt moment te kiezen voor het afnamen van de toets, zodat er meer flexibiliteit ontstaat voor de verschillende culturele tradities die ons land rijk is.
Vreest u niet voor een langdurig effect op de doorstroom en het niveauadvies van deze kinderen?
Het belang van het kind staat altijd voorop. Een leerling moet in goede omstandigheden een toets kunnen maken. Tegelijkertijd zie ik ook het belang van deelname aan belangrijke tradities. Met de verruiming van de afnameperiode heb ik voor beide zaken meer ruimte gemaakt.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Harm Beertema (PVV), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de verspreiding van onderstaande flyer op de Universiteit Leiden?1
Ja. Navraag bij de universiteit leert dat deze flyer – voor zover het de universiteit bekend is – niet in haar gebouwen is verspreid maar daarbuiten.
Deelt u de mening dat strijd tegen «zionisme» in deze context niet te onderscheiden is van een algehele strijd tegen de Israëlische staat?
Laat ik duidelijk zijn dat voor de verheerlijking van geweld geen plaats is in het onderwijs, noch in onze samenleving. Het pamflet bevat enkele verwerpelijke teksten en leuzen, die geweld lijken te verheerlijken. Dit soort teksten zijn in hoge mate polariserend en dragen niet bij aan verbinding en aan het publieke debat en de vrije wetenschapsbeoefening in een veilige leer- en werkomgeving.
De gebeurtenissen die zich de afgelopen maanden in Israël en de Palestijnse gebieden hebben voorgedaan, vervullen ons met zorg en verdriet en raken ook velen in Nederland. Gevoelens van afschuw, woede, onbegrip en onmacht overheersen. Juist daarom is het van groot belang dat de discussie over dit conflict op een respectvolle en waardige manier wordt gevoerd. Discussies mogen schuren, maar er wordt een wettelijke grens overschreden als er wordt gediscrimineerd, opgeroepen tot geweld, of aangezet tot haat of discriminatie. Het is daarbij niet aan mij om te beoordelen of bepaalde uitspraken binnen de grenzen van de wet vallen. Het is in individuele gevallen aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht.
Universiteitsbesturen zijn aan zet om een veilige leer- en werkomgeving te borgen waarin respect bestaat voor verschillende meningen en inzichten, maar waarin eveneens de aandacht is voor de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Bij demonstraties in gebouwen of op terreinen van onderwijsinstellingen is het van belang dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteiten om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie.
Bent u van mening dat een tekst als «say it loud, say it clear, we don't want no Zionists here» een duidelijk antisemitisch karakter heeft, omdat deze uitspraak het bestaansrecht van de staat Israël ontkent?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat de brandende Israëlische tank op de flyer het werk is van Hamas of aan Hamas gelieerde groepen na hun aanval op 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat daarmee een terreurdaad op deze flyer wordt verheerlijkt aangezien de afbeelding tevens juichende mensen bevat en gepaard gaat met teksten op de flyer als «there is only one solution, Intifada revolution»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er keihard moet worden opgetreden tegen het verspreiden van haat in Nederlandse universiteitsgebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden het verspreiden van deze flyers weliswaar afwijst, maar dat onduidelijk is welke verdere maatregelen worden genomen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik deel die constatering niet. De voorzitter van het College van Bestuur heeft aangegeven dat het uitdelen van pamfletten waarin geweld wordt verheerlijkt op de universiteit niet is toegestaan en er concrete maatregelen genomen zijn tegen het verspreiden ervan. Zo heeft de beveiliging van de universiteit de opdracht gekregen om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en mocht iemand het toch proberen, diegene dan direct te sommeren om daarmee te stoppen. Daarbij heeft het College van Bestuur aangegeven dat de universiteit, als gevolg van de toegenomen spanningen, de beveiliging op de locaties heeft verscherpt. Ook heeft de universiteit een taskforce ingesteld die kennisdeling over het conflict gaat stimuleren en coördineren, en docenten een helpende hand zal reiken wanneer zij het conflict in hun colleges bespreken, waarvoor ook een webpagina is ingericht2.
De Universiteit Leiden heeft tevens laten weten de gang van zaken te evalueren en ik ga er vanuit dat de universiteit opvolging zal geven aan de bevindingen die hieruit naar voren zullen komen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Bent u bereid het CvB op te roepen om concretere maatregelen te nemen tegen het verspreiden van flyers die oproepen tot geweld?
Nee, ik ben niet voornemens om dat te doen. Het bestuur van de Universiteit Leiden heeft reeds aangegeven dat de verspreiding van dergelijke pamfletten in de gebouwen niet is toegestaan en dat, wanneer dit wel gebeurt, zal worden ingegrepen en de verspreiders zal worden opgedragen hiermee te stoppen.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om passende maatregelen te nemen tegen deze uitingen van haat als het CvB er niet in slaagt dit in de verdere toekomst te voorkomen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 7, heeft het College van Bestuur van Universiteit Leiden verschillende maatregelen getroffen. Tevens heeft het College van Bestuur bij monde van de voorzitter in een interview op de website van de Universiteit Leiden3 uitgebreid gereflecteerd over de impact van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden op de academische gemeenschap, hoe zij hierover met elkaar in gesprek zijn en welke voorwaarden hierbij gehanteerd worden.
Daarom zie ik op dit moment geen aanleiding om als Minister aanvullende maatregelen te nemen.
Zo ja, hoe wilt u dat aanpakken?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre heeft u, buiten deze specifieke casus om, zicht op politieke acties op universiteiten die oproepen tot geweld zoals ook op 15 november 2023 in Utrecht gebeurde, waar in de universiteitsbibliotheek de leus «from the river to the sea, Palestine will be free» gescandeerd werd?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre wordt er gemonitord op de aanwezigheid van antisemitisch gedachtengoed en het aanmoedigen van antisemitische denkbeelden op universiteiten en hogescholen?
De maatschappelijke spanningen die in Nederland zijn ontstaan naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden vertalen zich in sommige gevallen tot incidenten op het gebied van veiligheid. Instellingen zijn hier alert op. Zij nemen zichtbare en onzichtbare beveiligingsmaatregelen om de campus veilig te houden, en als dat nodig is zullen zij daarover overleg plegen met de burgemeester, politie en justitie. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid ben ik als Minister voortdurend in gesprek met het onderwijsveld over deze maatschappelijke spanning en hoe het onderwijs hiermee omgaat.
Bent u bereid dit toezicht verder aan te scherpen, en preventief in te grijpen waar nodig?
Het staat voorop dat studenten zich veilig moeten voelen binnen het (vervolg)onderwijs en dat er voor studenten een laagdrempelige manier is om melding te kunnen maken van onveilige situaties en incidenten. Universiteiten en hogescholen spannen zich in voor een open en veilige leer- en werkomgeving en het tegengaan van discriminatie. De samenstelling van de studentengemeenschap en het personeel verschilt echter enorm per stad, instelling en per opleiding. Hierdoor zijn er tussen instellingen ook grote verschillen in de dynamiek van het gesprek. Studenten die zich gediscrimineerd of niet veilig voelen kunnen aankloppen bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Bij iedere universiteit is een intern alarmnummer beschikbaar. De afgelopen periode hebben diverse instellingen statements geplaatst op hun intranetpagina’s om deze voorzieningen nog eens helder onder de aandacht te brengen, om duidelijk te maken dat het onderwijs een plek is voor debat, dialoog en verbinding en om dergelijke bijeenkomsten aan te kondigen.
Ik voer daarnaast actief het gesprek met onder meer Joodse en islamitische studenten, docenten en wetenschappers over de impact van het conflict en welke vraag ten aanzien van veiligheid bij hun speelt. Het is zorgelijk dat het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) een grote toename van zorgen zien onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en zij ontvangen signalen van onder meer studenten die zich op hun instellingen onveilig voelen vanwege hun Joodse achtergrond. Ook Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA) geven mij aan dat het gevoel van onveiligheid bij de islamitische gemeenschap waaronder studenten is toegenomen.
Instellingen kijken per situatie naar een passende oplossing en ondersteuning. Uiteraard wordt van de instellingen verwacht dat zij optreden tegen grensoverschrijdend gedrag (discriminatie, haat zaaien e.d.). Zij nemen zichtbare en onzichtbare beveiligingsmaatregelen om de campus veilig te houden, en als dat nodig is zullen zij daarover overleg plegen met de burgemeester, politie en justitie.
Deelt u nog altijd de mening dat het geweldig zou zijn wanneer leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde dag hun examenuitslag krijgen als hun medeleerlingen in het regulier voortgezet onderwijs?
Ja, ik ben het met u eens dat het mooi zou zijn als leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) op hetzelfde moment de uitslag van hun centrale examens (hierna: CE) kunnen krijgen als medeleerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs (hierna: vo). Voor vso-leerlingen die staatsexamen doen vraagt het eerder bekend maken van de CE-resultaten om het aanpassen van de planning van de staatsexamens zodat zij pas na het bekendmaken van de CE-uitslag starten met het college-examen.1 Staatsexamenkandidaten kunnen zich hierdoor beter en eventueel gerichter voorbereiden op het college-examen.
Overigens merk ik op dat als staatsexamenkandidaten in de toekomst de uitslag van hun centrale examens op dezelfde dag krijgen als leerlingen in het regulier vo (afhankelijk van het rooster is dit meestal medio juni), zij dan nog niet weten of zij geslaagd of gezakt zijn. Voor de slaag-zakbeslissing is het namelijk noodzakelijk om ook het resultaat van de college-examens te hebben. Deze examens vinden op dit moment hoofdzakelijk plaats in de zomervakantie. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbaarheid van docenten-examinatoren. Binnen de verbeteragenda staatsexamens vo2 wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om (eventueel alleen voor een deel van de kandidaten) de examenvolgorde om te draaien, zodat het college-examen voor het CE is afgerond. Wanneer dat realiseerbaar blijkt, is het voor die kandidaten mogelijk om op dezelfde dag als leerlingen in het reguliere vo te horen of zij geslaagd of gezakt zijn.
Herinnert u zich de toezegging die uw ambtsvoorganger deed dat er een mogelijkheid was om de uitslag voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs gelijktijdig bekend te maken met de andere examenuitslagen vanaf 2024? Wat is de voortgang hiervan? Heeft u al contact gehad met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) om de mogelijkheden hiertoe in kaart te brengen en waar nodig te assisteren om dit mogelijk te maken?1
In de Kamerbrief als reactie op de ingediende moties over het eerder bekend maken van resultaten aan staatsexamenkandidaten is aangegeven dat er een mogelijkheid is om de examenuitslag van het CE van staatsexamenkandidaten vanaf 2024 eerder bekend te maken.4 In dat geval gaat het om een tijdelijke oplossing waarbij het CE-resultaat op verzoek telefonisch beschikbaar wordt gesteld voorafgaand aan het mondelinge college-examen, mits het CE-resultaat op dat moment ook beschikbaar is. In deze brief en in het hierop volgende schriftelijk overleg staatsexamens5 is echter ook aangegeven dat er bezwaren zijn bij deze oplossing en het de voorkeur heeft om toe te werken naar een structurele oplossing voor alle kandidaten. Deze voorkeur komt voort uit het feit dat een tijdelijke maatregel niet voor alle kandidaten een oplossing biedt, waardoor ongelijkheid tussen kandidaten ontstaat. Daarnaast vraagt de tussenoplossing om een grotendeels handmatig proces waarbij de kans op fouten groter is dan bij een volledig geautomatiseerd proces. Om te komen tot een structurele oplossing is het randvoorwaardelijk dat de planning van de staatsexamens wordt aangepast. Hier wordt momenteel binnen de verbeteragenda staatsexamens vo door het CvTE onderzoek naar gedaan. De resultaten daarvan zijn eind 2024 beschikbaar.
Aan uw Kamer is toegezegd; «het is de intentie van de examenketen om, vooruitlopend op de structurele oplossing, in 2025 een oplossing te implementeren waarbij staatsexamenkandidaten de mogelijkheid krijgen om eerder inzicht te krijgen in behaalde CE-resultaten».6 Zoals eerder gecommuniceerd in de Kamerbrief en het daarop volgende schriftelijke overleg is het in 2025 helaas nog niet haalbaar om de structurele oplossing te implementeren waarbij onder andere de planning van de staatsexamens is aangepast.7 Zo blijft er bij een oplossing in 2025 naar alle waarschijnlijkheid de kans bestaan dat er een ongelijke uitgangspositie is tussen staatsexamenkandidaten. Ik ben met het CvTE in gesprek over hoe we ervoor zorgen dat (in het kader van deze tijdelijke maatregel) zoveel mogelijk staatsexamenkandidaten de mogelijkheid wordt geboden om het CE-resultaat te weten voor de start van hun mondelinge college-examen. Ik zal uw Kamer informeren over deze mogelijkheden en in welke mate het de groep kandidaten voor wie het mogelijk wordt gemaakt ten opzichte van een eventuele tussenoplossing in 2024 wordt vergroot zodat uw Kamer de wenselijkheid van de tussenoplossing in 2025 kan wegen. Ik verwacht uw Kamer hierover in februari 2024 te kunnen informeren.
Bent u bereid om op korte termijn met het CvTE afspraken te maken om dit te faciliteren en in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn om het CvTE zoveel mogelijk te ondersteunen bij het eventuele extra werk dat dit voor het CvTE kan betekenen?
Ik ben met het CvTE in gesprek over de doorontwikkeling van het staatsexamen en de voortgang van de verbeteragenda staatsexamens vo. In deze gesprekken wordt ook besproken wat nodig is om alle staatsexamenkandidaten zo snel mogelijk op structurele wijze eerder inzicht te geven in behaalde resultaten. Zowel het eerder inzicht geven in de resultaten van de CE’s als de mogelijkheid creëren dat vso-leerlingen op dezelfde dag het diploma kunnen behalen als leerlingen uit het reguliere vo vraagt om grootschalige aanpassingen aan de planning van het staatsexamen. Op dit moment loopt het onderzoek naar de mogelijkheden hiertoe. Eind 2024 wordt de eindrapportage opgeleverd. Tot die tijd blijf ik in gesprek met het CvTE en DUO over wat zij nodig hebben om de uitkomsten van de verbeteragenda te realiseren.
Kunt u aangeven waarom u, ondanks herhaaldelijk verzoek van scholen, verenigingen en gemeenteraadsleden toch volhardt in een termijn van een wet die wringt met de werkvloer?
In mijn brief van 14 september jl. heb ik aangekondigd op korte termijn in gesprek te gaan met de betrokken partijen over de afname van de doorstroomtoets en de viering van carnaval.1 Op 18 september heeft dit gesprek plaatsgevonden, met vertegenwoordigers van de samenwerkende carnavalsverenigingen, de carnavalsbonden, de provincie Limburg, ouders, de sectoren primair en voortgezet onderwijs, schoolleiders, de toetsaanbieders, stichting Cito en het CvTE. Dankzij hun bijdragen heb ik een breed beeld gekregen van de zorgen, dilemma’s en afwegingen ten aanzien van de onderwijsinhoudelijke en organisatorische consequenties van een eventuele aanpassing van de afnameperiode.2 Enerzijds was er een sterke wens om (voor scholen die dat wensen) de week vooraf aan het officiële carnaval een toetsvrije week te maken. Anderzijds waren er organisatorische en juridische overwegingen. Op grond van dat gesprek heb ik besloten de periode waarin scholen een doorstroomtoets kunnen afnemen van twee naar drie weken te verlengen. In 2024 was dat alleen mogelijk voor de digitale doorstroomtoets. Na de afname van de doorstroomtoetsen in 2024 zal ik u een wetswijziging doen toekomen waarin ik deze verruiming van de afnameperiode structureel codificeer. Voor de jaren daarna kan (naast de digitale doorstroomtoets) ook de papieren doorstroomtoets zo worden gepland dat er meer ruimte overblijft voor belangrijke culturele tradities.
Kunt u bij wijze van uitzondering op de regel de carnavalsregio’s alsnog een extra week speling geven?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om tijdens de carnavalsperiode in contact te blijven met scholen en de carnavalsprovincies over de afname van de doorstroomtoets? Zo nee, waarom niet?
Met de aangekondigde verlenging van de periode waarin scholen de toets kunnen plannen, bied ik scholen meer ruimte om zelf te bepalen wanneer zij hun toets afnemen. Dat kan op een of twee dagdelen. Omdat met de inwerkingtreding van de Wet doorstroomtoetsen po het tijdpad wijzigt waarin schooladvies, toetsafname en aanmeldweek hun beslag krijgen, onderzoek ik na de eerste afnameperiode van de doorstroomtoets wat de effecten zijn van dit nieuwe tijdpad. Daarin zal ook aandacht zijn voor de afname van de doorstroomtoets in relatie tot carnaval.
Bent u bereid het afnamemoment te evalueren, zodat in de toekomst (zoals in 2026 en 2027) de samenkomst met dergelijke belangrijke culturele evenementen voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
De verlenging van de afnameweek zal juridisch worden verankerd na de komende afname van de doorstroomtoets (begin 2024). Hiermee bied ik scholen meer ruimte om een voor hen geschikt moment te kiezen voor het afnamen van de toets, zodat er meer flexibiliteit ontstaat voor de verschillende culturele tradities die ons land rijk is.
Vreest u niet voor een langdurig effect op de doorstroom en het niveauadvies van deze kinderen?
Het belang van het kind staat altijd voorop. Een leerling moet in goede omstandigheden een toets kunnen maken. Tegelijkertijd zie ik ook het belang van deelname aan belangrijke tradities. Met de verruiming van de afnameperiode heb ik voor beide zaken meer ruimte gemaakt.
Het bericht dat Joodse studenten zich onveilig en ongewenst voelen op de Universiteit van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV), Roelof Bisschop (SGP), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat Joodse studenten zich onveilig en ongewenst voelen op de Universiteit van Amsterdam (UvA)?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een patroon, gelet op onder meer schriftelijke vragen van het lid Bisschop (SGP) over onveiligheid van Joodse studenten op Rijksuniversiteit Groningen?2
Laat ik voorop stellen dat studenten zich thuis moeten kunnen voelen en zich optimaal moeten kunnen ontwikkelen op hun onderwijsinstelling. Zoals aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Bisschop (SGP) ontbreken de benodigde gegevens om een patroon vast te stellen, maar elk geval is er één te veel.
Herinnert u zich antwoord 4 op genoemde vragen waarin u de instellingen verantwoordelijk noemt «voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt»?
Ja.
Bent u het ermee eens dat Joodse studenten niets opschieten met dit soort bloemrijk proza als zij systematisch, op de ene universiteit na de andere, worden aangevallen vanwege hun Joodse achtergrond?
Het staat voorop dat studenten zich veilig moeten voelen binnen de academische omgeving. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 met betrekking tot een patroon. Instellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien. Het is belangrijk dat er voor studenten een laagdrempelige manier is om melding te maken van onveilige situaties en incidenten. Onderdeel van mijn integrale aanpak sociale veiligheid en inclusie is ook een onderzoek naar de bestaande klachtenprocedures binnen instellingen en het functioneren hiervan.
Hoe verhoudt het volslagen ontbreken door de UvA van enige vorm van afkeuring op de intimiderende Pro Palestine bezetting, afgezien van een halfslachtige reactie nadat een Joods-Israëlische student hiervoor aandacht vraagt, zich met de veilige leeromgeving die u zegt voor te staan?
De UvA heeft verklaard dat zij zowel publiekelijk als richting verschillende betrokkenen aangegeven heeft een oproep tot een boycot van Israël of Israëlische instituten niet te steunen en waarde te hechten aan internationale samenwerking. Ook heeft de UvA laten weten geschrokken te zijn door de spreekkoren waarin werd opgeroepen tot een intifada tegen Israël. Dat Joodse studenten zich hierdoor niet veilig voelen is te begrijpen en te betreuren. De UvA heeft de beveiliging opgedragen alert te zijn op dit soort leuzen.
Daarnaast onderneem ik op dit gebied verschillende acties om de sociale veiligheid van de Israëlische studenten te waarborgen. Vanuit het ministerie zal ik de NCAB bij de uitwerking van de integrale aanpak sociale veiligheid betrekken. Ook treedt het ministerie in samenwerking met de NCAB in gesprek met Joodse jongerenorganisaties.
De UvA geeft aan dat zij een veilige leeromgeving op meerdere niveaus en manieren borgt, onder andere door middel van een systeem van 25 vertrouwenspersonen, een klachtencommissie, een ombudsfunctionaris en studieadviseurs. Het is uiteraard belangrijk dat studenten de weg weten naar de vertrouwenspersonen, klachtencommissie of ombudsfunctionaris als zij ongewenst gedrag ervaren. De UvA geeft aan studenten vaak (via nieuwsbrieven, schermen en posters) te wijzen op deze mogelijkheden.
Bent u het ermee eens dat de relativerende kwalificatie «impliciete oproep tot geweld», zoals een woordvoerder van UvA de oproep tot «Intifada revolution, Palestina free, from the river to the sea» het gewelddadige en intrinsiek antisemitische karakter van de actie onterecht klein probeert te maken?
Ik veroordeel deze oproep tot geweld scherp en lees dit ook in de reactie van de UvA.
Wilt u, gelet op antwoord 10 op de vragen van het lid Bisschop, nogmaals bevestigen dat het kabinet de internationale oproep tot BDS (Boycott, Divestment and Sanctions) in geen enkel geval ondersteunt en verklaard tegenstander is van een boycot tegen Israël?
Ja, dat wil ik bevestigen. Het demissionair kabinet ondersteunt de oproep tot BDS (Boycott, Divestment and Sanctions) niet, en is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het demissionair kabinet hanteert de lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël bevorderen.
Bent u het ermee eens dat het bevorderen van de wereldwijde antisemitische BDS-beweging door een professor van het vak Politieke Verantwoordelijkheid, zoals kennelijk gebeurt aan de UvA, de grenzen ver overschrijdt die er binnen een academische omgeving ruimte, met verwijzing naar antwoord op vraag 7 van het lid Bisschop, moet zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten?
De UvA heeft aangegeven niet te kunnen achterhalen of dit incident heeft plaatsgevonden op basis van de beschikbare informatie. In het algemeen valt het bespreken van de BDS-beweging in een college binnen de grenzen van de academische vrijheid, maar het promoten van één specifieke beweging niet. Een student moet zich vrij voelen de docent te bevragen als deze lijkt uit te gaan van impliciet blijvende uitgangspunten of vooronderstellingen, zonder zich door die docent geïntimideerd te voelen. Het is aan de UvA om te waarborgen dat deze ruimte er is. In dit geval is echter niet aangetoond dat er sprake was van het bevorderen van deze beweging door een docent.
Beseft u dat een verwijzing naar het strafrecht, zoals u herhaaldelijk doet in uw antwoord op de vragen van het lid Bisschop, voor Joodse studenten die zich bedreigd voelen in wat een systematische campagne lijkt te zijn deze studenten in de kou zet vanwege de hoge drempel van een rechtsgang?
Het is belangrijk dat er een laagdrempelige manier is voor studenten om binnen de instelling melding te maken van onveilige incidenten zoals bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon of een ombudsfunctionaris. Bij de UvA zijn deze mogelijkheden er. Zoals ik in mijn brief Integrale aanpak sociale veiligheid heb aangegeven, zal ik onderzoek doen naar de klachtenprocedures om een beter beeld te krijgen van de kwaliteit, informatie en tevredenheid.3
Daarnaast geldt dat er altijd melding of aangifte bij de politie kan worden gedaan wanneer iemand zich bedreigd voelt.
Onderkent u dat studenten in het hoger onderwijs niet afhankelijk moeten zijn van een gang naar de rechter om een veilige leeromgeving af te dwingen, maar dat de instellingen deze zelf actief moeten waarborgen en tijdig hard moeten ingrijpen bij excessen, zoals had moeten gebeuren bij de beangstigende bezetting van de UvA door Amsterdam Autonomous Coalition en UvA Rebellion?
Zoals ik in ook bij vraag 9 heb aangegeven is het belangrijk dat er een laagdrempelige manier is voor studenten om melding te maken van onveilige incidenten door middel van klachtenprocedures. Instellingen dragen daar zelf de verantwoordelijkheid voor.
Hoe kijkt u aan tegen de weigering van de zogeheten diversity officers, functionarissen die volgens hun aanstelling inclusie en diversiteit zouden moeten bevorderen, om met Joodse studenten in gesprek te gaan die zich bedreigd voelen door een antisemitische bezetting die ongehinderd heeft kunnen plaatsvinden aan hun universiteit?
De UvA heeft aangegeven dat de Centrale Diversity officer van de UvA in gesprek is met Joodse studenten en organisaties en dit niet uit de weg gaat.
De geïnterviewden in het betreffende artikel, alsmede enkele andere Joodse studenten, zijn ook door het College van Bestuur van de UvA uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
Het is belangrijk dat Joodse studenten weten waar ze terecht kunnen in dergelijke situaties en dat zij goed geholpen worden.
Gaat u met de UvA in gesprek om deze universiteit te wijzen op de verantwoordelijkheid hierin en de nalatigheid voor het beschermen van Joodse studenten in een tijd waarin het antisemitisme hoog oplaait?
Zoals in het antwoord op vraag 11 staat, heeft UvA aangegeven dat diversity officers in gesprek staan met de studenten en dat de studenten uitgenodigd zijn bij het College van Bestuur. Dit wijst niet op nalatigheid. Ik zie daarom op dit moment geen reden voor een gesprek.
Wilt u in gesprek gaan met de UvA en andere instellingen voor hoger onderwijs over de verontrustende constatering dat het onderwijs zo is ingericht dat als je geen pro-Palestijnse ideologie aanhangt, je het zwaar te verduren krijgt?
Ik deel de vooronderstelling niet dat het onderwijs zo is ingericht dat studenten het zwaar te verduren krijgen omdat ze verschillende denkbeelden hebben, en zie daarom geen aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Het bericht 'Saudische universiteit betaalde Nederlandse wetenschappers voor prestige' |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudische universiteit betaalde Nederlandse wetenschappers voor prestige»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het internationale prestige van Saudi-Arabië zeer slecht is door de sharia-wetgeving op basis waarvan vrouwen institutioneel onderdrukt worden, zelfs geen bezittingen mogen hebben, er geen vrijheid van meningsuiting is, er tientallen onthoofdingen en verminkingen plaatsvinden, er nog veel meer gruwelijke mensenrechtenschendingen systematisch en geïnstitutionaliseerd plaatsvinden, kortom dat Saudi-Arabië een barbaars land is? En begrijpt u dat Saudi-Arabië door ondermeer de reputatie van de eigen universiteiten op oneigenlijke wijze op te krikken haar internationale prestige tracht te verbeteren?
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met dit land. Deze dialoog biedt de gelegenheid om zorgen te uiten over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten, zoals de uitvoering van de doodstraf. Dat gesprek vindt voortdurend plaats, bijvoorbeeld eerder deze maand toen de president van de Saoedische mensenrechtencommissie een bezoek bracht aan Nederland evenals tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken in april jl. waarbij hij onder meer heeft gesproken met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie.
De totstandkoming van constructies waarbij Nederlandse wetenschappers de King Saud Universiteit (KSU) in Riyad ten onrechte te vermelden als hun eerste werkgever acht ik zorgelijk. Het is mij niet bekend in hoeverre Saudi-Arabië met dit soort constructies probeert haar internationale prestige te verbeteren.
Deelt u de mening dat het dus volstrekt ongewenst is dat een Saudische universiteit Nederlandse wetenschappers als het ware koopt om het aanzien van het islamitische Saudische regime internationaal te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het in alle gevallen zeer kwalijk als wetenschappers in Nederland aan constructies meewerken waarbij ze ten onrechte een buitenlandse universiteit vermelden als hun eerste werkgever, zoals hier gebeurd lijkt te zijn. Allereerst doen ze de Nederlandse universiteiten, die hun echte werkgever zijn, hiermee tekort. Wetenschappers kunnen topprestaties leveren mede dankzij de financiering en steun van Nederlandse universiteiten. Ten tweede ondermijnen ze op deze manier het vertrouwen in de wetenschap.
Deelt u de zorgen dat wetenschappelijke publicaties blijkbaar te koop zijn voor islamitische landen waar mensenrechten op geen enkele manier worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Het is in alle gevallen zorgelijk als wetenschappers de wetenschappelijke integriteit schenden, ongeacht de context van de daardoor begunstigde partij.
Als u de zorg en verontwaardiging deelt, wat bent u van plan te doen om dit soort verbintenissen tussen Saudi-Arabië en Nederlandse wetenschappers in de toekomst te voorkomen?
Dit soort gevallen onderstreept opnieuw het belang van transparantie van universiteiten en wetenschappers als het gaat om hun financiering en de belangen van hun financiers. Daarvoor hebben universiteiten verschillende acties in gang gezet. Ik verwijs uw Kamer in dit verband naar de Kamerbrief over transparante financiering.2 Daarnaast laat dit soort voorbeelden zien dat rankings kwetsbaar zijn als het gaat om de vraag in hoeverre zij een goed beeld geven van de kwaliteit van universiteiten en onderzoekers. Deze kwetsbaarheid onderstreept voor mij het belang van de internationale beweging van het breder erkennen en waarderen van onderzoekers, niet alleen op basis van rankings. Verder heb ik de KNAW, UNL, VH, NWO, NFU en TO2-Federatie gevraagd de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) te evalueren. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik de uitkomsten hiervan eind dit jaar verwacht. Op basis van de laatste informatie hierover verwacht ik dat ik uw Kamer voor de zomer van 2024 hierover kan informeren. Aan de hand daarvan zal ik beoordelen of er nog verdere stappen nodig zijn wat betreft beleid op dit terrein.
Deelt u de mening dat de Nederlandse wetenschappers die wel akkoord zijn gegaan met het aannemen van het Saudische bloedgeld net zoals in Spanje geschorst zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De universiteiten zijn in dit soort situaties aan zet. Zij zijn namelijk de werkgever van de onderzoekers. Ik vind dat Nederlandse universiteiten in hun rol als werkgever van de onderzoekers scherp moeten zijn op dit soort acties van hun onderzoekers. Allereerst doen onderzoekers in voorkomende gevallen de Nederlandse universiteiten, die hun echte werkgever zijn, hiermee tekort. Ten tweede ondermijnen ze op deze manier het vertrouwen in de wetenschap. Het is aan de universiteiten om in hun hoedanigheid als werkgever te bepalen wat in voorkomende gevallen een gepaste sanctie is. Ik ben ervan op de hoogte dat Wageningen UR hoogleraar levensmiddelentechnologieën Vincenzo Fogliano per direct voor twee jaar uit zijn leerstoelgroep heeft gezet. Ik vertrouw erop dat deze sanctie het resultaat is van een weloverwogen besluit.
De antwoorden op vragen van de leden De Hoop, Kwint en Westerveld over het feit dat veel reformatorische scholen nog altijd homoseksualiteit afwijzen en identiteitsverklaringen hanteren |
|
Nico Drost (CU), René Peters (CDA), Nicki Pouw-Verweij (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Harm Beertema (PVV), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u bij de beantwoording van de vragen van de leden De Hoop, Kwint en Westerveld de volledig identiteitsverklaring van het Gomarus College gelezen, waarin wel gesproken wordt over het kwaad en het tegengaan van het kwaad en dit nadrukkelijk niet over seksuele oriëntatie van jongeren gaat?1
Ja, ik heb het volledige identiteitsdocument gelezen. Vervolgens is eerst in de vraagstelling en daarna in de beantwoording onbedoeld de link gelegd tussen het identiteitsdocument van het Gomarus College en het afwijzen van homoseksualiteit.
Hierover heeft mijn ministerie telefonisch contact gehad met de school. In dat gesprek is aangegeven dat ik de ontstane commotie betreur.
Vervolgens heb ik op 31 maart jl. een brief naar de Kamer gestuurd.2 In de brief geef ik ook aan dat ik dit ook richting de Kamer recht wil zetten. Het identiteitsdocument van de school spreekt niet over het afwijzen van homoseksualiteit.
Bent u het ermee eens dat zorgvuldigheid voor daadkracht moet gaan?
Ja. Daarom doe ik ook zorgvuldig onderzoek naar de uitvoering van de moties Kwint c.s. en Gündoğan/Simons.3 Hierover informeer ik de Kamer in de loop van dit jaar.
Ziet u ook dat u in schriftelijke vragen en in de beantwoording daarvan onjuist een paar zinnen uit de identiteitsverklaring van het Gomarus College gekoppeld zijn aan opvattingen over het huwelijk, gelijke behandeling voor iedereen, de seksuele oriëntatie van jongeren en een veilig schoolklimaat?
Ja. In de vraagstelling van de Kamervragen en de beantwoording van de Kamervragen is onbedoeld de link gelegd tussen een passage uit het identiteitsdocument van het Gomarus College en opvattingen over het huwelijk en seksuele oriëntatie.
Bent u bereid om te rectificeren en te verklaren dat deze passage uit de identiteitsverklaring van het Gomarus College niet gaat over seksuele oriëntatie van jongeren?
Ja, zeker.
Bent u bereid om de uitspraken die voortvloeien uit het onjuist gebruik van de passage uit de identiteitsverklaring terug te nemen?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om uw excuses aan te bieden?
Zeker, mijn ministerie heeft telefonisch contact gehad met de school, en aangegeven de ontstane situatie te betreuren, en zo excuses over te brengen. De school heeft aangegeven het contact en de rectificatiebrief op prijs te hebben gesteld.
Bent u bereid om u te laten informeren over hoe het Gomarus College invulling geeft aan christelijk onderwijs en werkt aan een veilig schoolklimaat waarin iedereen zichzelf kan en mag zijn?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ambtenaren van mijn ministerie gaan binnenkort ook op werkbezoek op het Gomarus College om zich te laten informeren over het beleid van de school op dit terrein. Ik hou mijzelf ook aanbevolen voor een werkbezoek.
Bent u het ermee eens dat de toetssteen voor een identiteitsverklaring de Grondwet is, met daarin zorgvuldig verwoorde en omkaderde rechten en vrijheden, en niet een naar politiek inzicht in te kleuren vaag begrip als «basiswaarden van de rechtsstaat»? Bent u het in dat licht ermee eens dat scholen een verklaring mogen laten ondertekenen, mits het binnen de grenzen van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling blijft?
Scholen hebben op basis van artikel 23 Grondwet een recht om aan ouders en leerlingen te vragen de grondslag van de school te onderschrijven. Een belangrijke grens van de bevoegdheid om denominatief selectiebeleid te voeren is dat geen onderscheid mag worden gemaakt op basis van de seksuele gerichtheid van de leerling of de ouders.
Naar de uitvoering van de eerdergenoemde aangenomen moties Kwint c.s. en Gündoğan/Simons, die oproepen om (delen van) identiteitsverklaringen te verbieden, doe ik op dit moment zorgvuldig onderzoek. Hierover informeer ik de Kamer in de loop van dit jaar.
Wilt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Steeds meer Nederlandse leerkrachten in Vlaanderen’ |
|
René Peters (CDA), Harm Beertema (PVV) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is bij u bekend dat er steeds meer Nederlandse leerkrachten in Vlaanderen werken als leerkracht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Zou een reden kunnen zijn dat er in Vlaanderen meer aandacht is voor een stevige theoretische basis?
Leraar zijn is een heel mooi en betekenisvol vak, of je nu werkt in Nederland of Vlaanderen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom Nederlandse leerkrachten ervoor kiezen om te werken in Vlaanderen. Dat kunnen verschillen in onderwijssystemen of arbeidsvoorwaarden zijn, maar er zijn ook andere verklaringen denkbaar zoals culturele verschillen, verschillen in woningprijzen of persoonlijke motieven. De cijfers betekenen overigens niet noodzakelijk dat het gaat over personen die in Nederland hun lerarenopleiding volgden of wonen en dan naar Vlaanderen uitwijken om les te geven. Ruim de helft van de Nederlandse leerkrachten in Vlaanderen werkt bovendien in Antwerpen of Brussel, waar al jaren een vrij grote gemeenschap van Nederlanders woont en werkt. Ook dat verklaart een deel van de cijfers. Overigens verdienen leerkrachten in Nederland over het algemeen niet minder dan in Vlaanderen.2
Zou een reden kunnen zijn dat in Vlaanderen leerkrachten minder bezig moeten zijn met het onderhandelen met kinderen en het gezag van de leerkracht nog van betekenis is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse leerkrachten in Nederland willen blijven werken?
Daarvoor moeten wat mij betreft alle registers open, zoals in de Lerarenstrategie beschreven staat.3 We moeten er samen voor zorgen dat het beroep leraar aantrekkelijk is en blijft, zodat leraren en schoolleiders graag in het onderwijs werken en er meer mensen in het onderwijs aan de slag willen. We hebben daarom onder andere investeringen gedaan in de salarissen van leraren en het aanpakken van werkdruk, we geven meer ruimte voor ontwikkeling en professionalisering, we zorgen dat meer mensen kiezen voor de opleiding via zij-instroom routes en we stellen extra geld beschikbaar voor ondersteunend personeel om leraar te worden. Daarnaast zetten we in op meer (regionale) samenwerking en maken we samen met onderwijsorganisaties afspraken over ingewikkelde dilemma’s over onderwijstijd, bevoegdheden en flexibilisering van de lerarenopleidingen. Voor de zomer informeren mijn collega, Minister Dijkgraaf en ik u over de voortgang.
Het bericht hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht: «Er wordt gevloekt en getierd, er is zoveel stress»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat de invoering van de nieuwe onderwijsmethode High Impact Learning that Lasts (HILL), een methode die binnen Fontys breed wordt toegepast en waarin de hoorcolleges zijn afgeschaft, studenten in groepsverband werken aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en docenten gedegradeerd zijn tot veredelde coaches, faliekant mislukt is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Elke geaccrediteerde opleiding wordt elke zes jaar beoordeeld op de kwaliteit, zo ook de geaccrediteerde opleidingen van Fontys Hogeschool. Vertrekpunt daarbij is dat de onderwijsvisie van een opleiding op zichzelf niet ter discussie staat, wel de resultaten ervan. Er bestaat een grote variëteit aan pedagogisch-didactische principes die worden gebruikt bij het vormgeven van het hoger onderwijs en veelal is bij een opleiding geen sprake van één maar van meerdere onderliggende methoden waar het onderwijsprogramma op terug te voeren is. Het hanteren van een bepaalde onderwijsmethode is daarmee nooit op zichzelf goed of minder goed; van belang is dat het feitelijk aangeboden onderwijs – ongeacht de onderwijsvisie van de betreffende opleiding of instelling – voldoet aan de kwaliteitsstandaarden. Instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs hebben dan ook de ruimte om de inhoud van het onderwijs zelf vorm te geven, mits elke opleiding aan de basiskwaliteit voldoet.
Fontys Hogeschool heeft mij geïnformeerd dat binnen de hogeschool HILL niet een breed ingevoerde onderwijsmethode is, maar dat de HILL-principes worden toegepast bij enkele opleidingen. Bij de opleidingen van Fontys waar dit het geval is, wordt blijkens de meest recente accreditatiebeoordelingen aan de basiskwaliteit voldaan.
Onderkent u dat het onacceptabel is dat de onderwijsmethode HILL binnen de hogeschool een felle richtingenstrijd heeft ontketend, waardoor de sfeer gepolariseerd is geraakt, dat docenten niet meer voor hun mening durfden uit te komen en dat docenten zelfs door hun leidinggevenden werden verzocht om kritiek op deze onderwijsmethode binnenskamers te houden en de sfeer niet negatief te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer van belang dat binnen elke instelling en opleiding een kwaliteitsdialoog wordt gevoerd met alle betrokkenen, zodat in gezamenlijkheid en met draagvlak van de onderwijsgemeenschap wordt gewerkt aan het continu borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit, ook tussen de accreditatiemomenten door. Dat er daarbij ruimte is voor kritiek van docenten en andere betrokkenen is daar onderdeel van. Dat betekent niet dat elke individuele betrokkene het volledig eens hoeft te zijn met gemaakte keuzes. Wel dat men zich van verschillende perspectieven rekenschap geeft en dat deze meewegen in de discussie. Ook de medezeggenschap kan een belangrijke rol spelen in het vertegenwoordigen van verschillende perspectieven. Op het moment dat een individu op een instelling onvoldoende ruimte voelt om deel te nemen of zich niet gehoord voelt, dient de instelling een route te bieden om hierover een klacht in te dienen of aan te kloppen bij een vertrouwenspersoon. Ik verwacht dat een instelling investeert in een kwaliteitscultuur waarin dergelijke signalen intern worden geadresseerd en opgelost.
Fontys heeft mij geïnformeerd dat zij getracht heeft om alle stakeholders, waaronder docenten en studenten, te betrekken bij (het implementeren van) de veranderingen. In mijn contact met de instelling is gebleken dat het instellingsbestuur het betreurt dat er in de onderwijsgemeenschap individuen zijn die zich niet hebben durven uiten in de opleiding en dat zij het onacceptabel vindt dat door leidinggevenden werd gevraagd om kritiek binnenskamers te houden. Fontys verzekert mij eveneens dat de instelling er alles aan doet om in gesprek te blijven met docenten, medewerkers en studenten, signalen intern zo goed mogelijk te adresseren en op te lossen om zo het proces van vernieuwing zo goed mogelijk te laten verlopen.
Vindt u het pedagogisch en moreel verantwoord dat een publiek bekostigde instelling zonder instemming van de studenten en docenten een nieuwe onderwijsmethode heeft ingevoerd met als basis de zogeheten «21st century skills» waar de focus niet langer ligt op het overdragen van kennis?
Elke opleiding wordt als onderdeel van de opleidingsaccreditatie beoordeeld op de vraag of de student wordt opgeleid tot de juiste beoogde leerresultaten (kennis, inzicht en vaardigheden), en of de beoogde leerresultaten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Met andere woorden, de focus dient voor elke geaccrediteerde opleiding te liggen op het overdragen van kennis, inzicht en vaardigheden. Het is aan de instelling en opleiding om hieraan vorm te geven, zolang de kwaliteit is geborgd. Ik vind het voorts van groot belang dat de instelling de onderwijsgemeenschap betrekt bij de kwaliteitsborging, en de dialoog daarover.
In het geval van Fontys gaat het niet om een instellingsbreed ingevoerde onderwijsmethode. De principes uit de HILL-methode worden toegepast bij enkele opleidingen. Onderwijsvernieuwingen vinden in zijn algemeenheid plaats op het niveau van de instituten en/of opleidingen binnen Fontys. Zij bepalen op grond van de urgentie, omvang en impact van de onderwijsvernieuwing een passende implementatie. Bij bekostigde hogescholen zoals Fontys2 heeft de opleidingscommissie instemmingsrecht ten aanzien van bepaalde onderwerpen in de onderwijs- en examenregeling (OER), zoals de wijze waarop het onderwijs in de desbetreffende opleiding wordt geëvalueerd en de inrichting van praktische oefeningen. Daarnaast heeft zij adviesrecht op onder meer de inhoud van de opleiding, de feitelijke vormgeving van het onderwijs en de individuele studiebegeleiding. Het ligt voor de hand dat wanneer een nieuwe onderwijsmethode wordt ingevoerd, in ieder geval de opleidingscommissie daarbij betrokken wordt. Fontys heeft mij geïnformeerd dat de betreffende opleidingscommissies op de wettelijk voorgeschreven wijze zijn betrokken, en dat daarnaast vaak een curriculumcommissie waar studenten en docenten zitting in hebben, is betrokken bij de invoering van nieuwe onderwijsmethodes bij opleidingen. Daar waar de vernieuwingen het gehele onderwijsinstituut betreffen, wordt ook de instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) betrokken, die bestaat uit studenten en medewerkers.
Deelt u de zorgen dat uitgerekend prof. dr. F.J.R.C. Dochy, de geestelijk vader van de onderwijsmethode HILL, lid is geweest van het Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO-)visitatiepanel van de opleiding HBO-ICT van Fontys en dat hij in juli 2022 ook in deze hoedanigheid de hbo-master «applied IT» heeft beoordeeld?2 Zo niet, waarom niet?
Ja, ik vind het zorgelijk dat dhr. Dochy deel heeft genomen aan deze visitatiepanels. In de onafhankelijkheidseisen van de NVAO die gelden voor panelleden is opgenomen dat panelleden ten minste vijf jaar geen directe of indirecte banden hebben gehad met de instelling of opleiding die zij beoordelen, die kunnen leiden tot een conflict of interest of de schijn daarvan.4 Omdat in de praktijk soms wat interpretatieruimte bestond rondom deze eisen, zijn deze in het beoordelingskader van 2018 nog iets verder aangescherpt.5
Uit mijn contact met Fontys Hogeschool komt naar voren dat Fontys zowel met betrekking tot de accreditatie in 2017 als die in 2022 in de veronderstelling was met de voordracht van dhr. Dochy als panellid aan de onafhankelijkheidseisen te voldoen omdat dhr. Dochy volgens Fontys in de voorafgaande jaren geen directe (financiële) banden onderhield met het instituut waartoe de betreffende opleidingen behoren. Bovendien werd er aan het instituut gewerkt met een didactisch concept dat wel verband hield met de principes uit het HILL-model, maar dat er volgens de instelling niet op geënt was. Vanwege het ontbreken van deze directe belangen, was de afweging van Fontys en van dhr. Dochy zelf destijds dat aan onafhankelijkheidseis was voldaan. Op basis van deze interpretatie heeft Fontys destijds aanvragen voor goedkeuring van de panels – inclusief door alle leden getekende onafhankelijkheidsverklaringen – ingediend. De NVAO heeft – op basis van de voorliggende informatie – met de samenstelling van de panels ingestemd.
Ik erken het spanningsveld dat soms kan optreden tussen de vereiste onafhankelijkheid en de expertise die benodigd is om een opleiding goed te kunnen beoordelen. Ik heb ook begrip voor het feit dat er rondom de onafhankelijkheidseisen zoals die golden voor het panel dat in 2017 de opleiding HBO-ICT beoordeelde enige interpretatieruimte bestond, maar zeker in het specifieke geval van de beoordeling van de opleiding Applied IT 2022 had de betrokkenheid van dhr. Dochy kritischer beschouwd moeten worden, door de instelling, door dhr. Dochy zelf en ook door de NVAO. De bredere banden van dhr. Dochy met de bij Fontys gehanteerde onderwijsmodellen hadden aanleiding moeten zijn om hem uit te sluiten van het panel. De onafhankelijkheid van deskundige oordelen tijdens opleidingsbeoordelingen moet buiten kijf staan.
Uit de beoordelingsrapporten blijkt dat het panel in 2017 uit 7 panelleden, en het panel uit 2022 uit 5 leden bestond. Beide panelsamenstellingen kenden volgens de NVAO een breed vertegenwoordigde onderwijsdeskundigheid en in de rapporten wordt transparant weergegeven hoe het visitatieproces en de oordeelsvorming zijn verlopen, en wat daarover is gerapporteerd aan de NVAO. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het kwaliteitsoordeel dat in beide gevallen is uitgesproken. De accreditatie van de opleiding HBO-ICT dient in 2024 te worden vernieuwd: dit betekent dat er in november 2023 (zoals gebruikelijk in de zesjaarlijkse cyclus) opnieuw een visitatie plaatsvindt.
Bent u het ermee eens dat de uitdrukking «De slager keurt zijn eigen vlees» goed van toepassing is in het geval dat prof. dr. F.J.R.C. Dochy als assessor is betrokken geweest bij de accreditatie van een opleiding en hbo-master van Fontys en dat daarmee het vertrouwen in het oordeel van de NVAO ernstig is gecompromitteerd?
De NVAO ziet toe op de samenstelling van de panels bij opleidingsvisitaties en hanteert daarbij onafhankelijkheids- en deskundigheid eisen die zijn vastgesteld en vastgelegd in het accreditatiekader. Instellingen zijn met deze vereisten bekend en de deskundigen die door hen worden voorgedragen ondertekenen een onafhankelijkheidsverklaring voor deelname aan het panel dat de opleiding gaat beoordelen. De NVAO beoordeelt of het voorgedragen panel in zijn totaliteit voldoet aan de deskundigheidsvereisten en of de panelleden daadwerkelijk onafhankelijk zijn. Voor die beoordeling is de NVAO in grote mate afhankelijk van de informatie die beschikbaar wordt gesteld door de deskundigen (onafhankelijkheidsverklaring) en door instellingen zelf, en doet NVAO waar nodig aanvullend navraag om de onafhankelijkheid vast te stellen. Deze navraag leidt regelmatig tot aanpassing van de panelsamenstelling. Dit geheel is een zorgvuldig proces en ik heb in zijn algemeenheid vertrouwen in het professionele oordeel van de NVAO. Wat overigens niet wegneemt dat het ook een lerend proces is.
Ik vind het zorgelijk dat dhr. Dochy zitting heeft kunnen nemen in visitatiepanels. Hoewel er in het proces van panelsamenstelling voor de beoordeling in 2022 intern bij de NVAO vragen zijn gesteld over de onafhankelijkheid van het betreffende panel, is er toentertijd geen informatie boven gekomen die, in dit specifieke geval, heeft geleid tot aanpassing van de samenstelling. Pas veel later is duidelijk geworden dat de banden van dhr. Dochy met de instelling nadrukkelijker onder de aandacht hadden moeten worden gebracht. De NVAO en ook Fontys hebben mij laten weten dat zij die opvatting delen. De NVAO heeft aangegeven de beoordeling van de onafhankelijkheid verder aan te scherpen. Dat gebeurt door de onafhankelijkheidseisen verder te operationaliseren zodat nog duidelijk wordt wat daaronder moet worden verstaan. Hierover wordt ook actief met alle instellingen gecommuniceerd en de aanscherpingen worden in de onafhankelijkheidsverklaringen die de afzonderlijke panelleden ondertekenen opgenomen.
Waarom heeft de Inspectie van het Onderwijs niet ingegrepen bij het invoeren van een onderwijsmethode die op geen enkele wijze als «evidence-based» gekwalificeerd kan worden?
Zoals hierboven toegelicht, wordt er in het geval van Fontys niet één onderwijsmodel gebruikt, maar gaat het om een samenspel van verschillende didactische methodes. Het aangrijpingspunt voor extern toezicht is de onderwijskwaliteit die met (het samenstel van de) de gebruikte methodes bereikt wordt.
Bij het toezicht op de hogeronderwijsinstellingen is er sprake van een rolverdeling tussen de inspectie en de NVAO. De inspectie houdt toezicht op de naleving van de WHW en de daarop gebaseerde regelgeving. Dit gebeurt door middel van signaaltoezicht en is gericht op instellingen. Daarnaast onderzoekt de inspectie door middel van thematische onderzoeken ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs.6 De inspectie heeft in het hoger onderwijs niet de taak om alle opleidingen periodiek te beoordelen en is hiervoor ook niet toegerust. Die functie, is belegd bij de NVAO in de vorm van accreditatie, aan de hand van visitaties. In het geval van de betreffende opleidingen, hebben de meest recente visitaties een positief oordeel opgeleverd.
In het geval van Fontys is er in het afgelopen jaar contact geweest tussen de inspectie en het instellingsbestuur naar aanleiding van een signaal over de onderwijsvernieuwingen in het kader van HILL-principes. Dit signaal vormde voor de inspectie geen aanleiding of noodzaak tot aanvullende stappen, omdat naleving van wet- en regelgeving niet in het geding was.
Bent u voornemens om een onderzoek in stellen naar hogescholen en universiteiten die onderwijsvernieuwingen hebben ingevoerd die niet «evidence-based» zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zet – naast accreditatie en toezicht – in op het vergroten van het lerend vermogen van het hoger onderwijs in Nederland. Daarom wordt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) sinds 2018 geïnvesteerd in onderzoek- en vernieuwingsprojecten die «evidence-informed» zijn, en die onderzoeken wat wel of niet werkt. Bij evidence-informed onderwijs verbeteren docenten hun onderwijs op basis van kennis uit praktijkonderzoek en kennis over de praktijk. Resultaten worden gepubliceerd op onderwijskennis.nl en verspreid via seminars en bijeenkomsten. Hiermee streef ik ernaar dat belangrijke vernieuwingen evidence-informed worden vormgegeven.
Voor de vijf uitgangspunten voor leren7 bij Fontys is afzonderlijk voldoende evidence-informed onderbouwing aanwezig. Maar uiteraard staan en vallen deze uitgangspunten ook met een goede uitvoering in de onderwijspraktijk. Ik heb mede gelet hierop ook kennis van genomen van het feit dat Fontys een intern onderzoek heeft aangekondigd naar de vraag hoe haar instituten en opleidingen vorm geven aan onderwijsvernieuwing.8 Gelet op de ruimte die instellingen en opleidingen in het hoger onderwijs hebben de inhoud van het onderwijs zelf vorm te geven, het feit dat de instelling een intern onderzoek heeft aangekondigd en de hierboven beschreven investeringen in onderzoeks- en vernieuwingsprojecten, zie ik geen aanleiding zelf een onderzoek te initiëren.
Het bericht ‘UvA neemt afstand van uitspraak docent over ‘het verschijnsel non-binair’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «UvA neemt afstand van uitspraak docent over «het verschijnsel non-binair»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat sociaal wetenschapper Laurens Buijs als Universiteit van Amsterdam (UvA)-docent het recht heeft om de wokecultuur binnen de universiteit te bekritiseren als hij vaststelt dat volwassen wetenschappelijke argumentatie door die wokecultuur dreigt plaats te moeten maken voor ideologische argumenten, die betrekking hebben op gevoelens van onveiligheid en het schenden van «safe spaces»? Zo nee, waarom niet?
Elke medewerker van een universiteit heeft het recht om de cultuur van de organisatie te bekritiseren. Dit geldt ook voor de heer Buijs.
Vindt u dat de betrokken opleidingsdirecteur van Interdisciplinaire sociale wetenschap (ISW) aan de UvA de wetenschappelijke standaarden uit het oog heeft verloren en zich heeft laten leiden door ideologische argumenten door nadrukkelijk afstand te nemen van de uitspraken van Laurens Buijs? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik hecht eraan dat de universiteit een veilige leer- en werkomgeving biedt waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Studenten en docenten moeten zichzelf kunnen zijn. Dat geldt dus ook voor transgender personen, waaronder non-binaire studenten en docenten. In een brief aan studenten schrijft de betrokken opleidingsdirecteur dat docenten, bestuurders en ondersteunende staf afstand nemen van de oordelen en uitingen van de heer Buijs over non-binariteit. Daarmee draagt de opleidingsdirecteur uit dat iedereen welkom is bij de opleiding en op respect kan rekenen, en dat een opvatting van een van de medewerkers geen uitdrukking is van het beleid van de organisatie.
Bent u het ermee eens dat de opleidingsdirecteur van ISW aan de UvA de zorgen van Laurens Buijs over het gebrek aan debat en de dominantie van de wokecultuur juist heeft bevestigd door in haar brief aan de studenten te bevestigen dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan discriminatie, microagressie en het schenden van de safe space van studenten, waar dat op geen enkele wijze het geval is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De opleidingsdirecteur heeft het beleid van de organisatie verduidelijkt. De opleidingsdirecteur draagt uit dat iedereen welkom is bij de opleiding en op respect kan rekenen, en dat een opvatting van een van de medewerkers geen uitdrukking is van het beleid van de organisatie. Uit de berichtgeving maak ik niet op dat de opleidingsdirecteur de docent heeft beticht van discriminatie, microagressie en het schenden van de safe space van studenten.
Deelt u de mening dat het zwaarder laten wegen van de zogeheten sociale veiligheid van studenten haaks staat op het recht van docenten van de UvA om zonder consequenties en ruggespraak vrijelijk te kunnen publiceren in een journalistiek medium van en voor studenten, docenten en medewerkers van de UvA? Zo nee, waarom niet?
Uw vraag suggereert dat de UvA de sociale veiligheid van studenten zwaarder laat wegen dan de mogelijkheid van een docent om vrijelijk te publiceren in het universiteitsblad. Die veronderstelling deel ik niet. Folia is een onafhankelijk journalistiek medium en heeft de heer Buijs een podium geboden voor zijn opvattingen. Het publiceren van een opinie is zelden zonder consequenties; het kan lezers overtuigen, weerstand oproepen of een bijvoorbeeld discussie teweeg brengen. In dit specifieke geval heeft de heer Buijs kritiek gekregen vanuit de academische gemeenschap en op sociale media.
Dit neemt niet weg dat de sociale veiligheid van studenten en medewerkers soms op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid. In eerste instantie is het aan de bestuurders binnen de universiteiten om daar een verstandige weg in te vinden. De opleidingsdirecteur in kwestie heeft dan ook aangekondigd het gesprek binnen de opleiding te willen voeren over respect voor de identiteit van ieder mens én voor de academische vrijheid. Dit voornemen ondersteun ik van harte.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de UvA richting een kritische docent die ook nog eens gebruik heeft gemaakt van de klokkenluidersregeling? Acht u deze handelwijze wenselijk? Zo ja, waarom?
De heer Buijs heeft onder andere kritiek geuit op het diversiteitsbeleid van de UvA. Dit is zijn goed recht. De betrokken opleidingsdirecteur en de chief diversity officer van de UvA hebben in reactie op zijn kritiek het beleid van de UvA – naar mijn inschatting op een respectvolle wijze – toegelicht en verdedigd. Het college van bestuur heeft inmiddels een onafhankelijke commissie ingesteld om de melding te onderzoeken. Ik heb vertrouwen in de handelwijze van het college van bestuur.
Deelt u onze mening dat academie ideologische opvattingen, die altijd tijd-, hype- en modegebonden zijn, strikt moeten worden gescheiden van het wetenschappelijke werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat stimuleren?
Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van wetenschappelijk onderzoek is vastgelegd als principe in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Ik citeer uit de gedragscode: «Onafhankelijkheid houdt onder andere in dat men zich in de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, maar ook bij het beoordelen van onderzoek of onderzoeksvoorstellen van anderen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard).» Dit principe onderschrijf ik.
Inzake het hoger onderwijs zijn docenten vrij om politieke opvattingen te uiten maar dienen ze zich altijd bewust te zijn van de academische omgeving en hun positie daarin. Een goede docent nodigt studenten daarbij uit tot dialoog. Voorts is het op universiteiten een goed gebruik dat debatten voldoen aan de eisen die aan het academische debat worden gesteld. Denk daarbij aan weerlegbaarheid, argumentatie, kritiek, nieuwsgierigheid en respect.
Het bericht ‘Financieel niet rond kunnen komen tijdens opleiding in de zorg’ |
|
Harm Beertema (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op bijgevoegde geanonimiseerde e-mail van een student Geneeskunde die haar co-schappen niet kan bekostigen?1
Vooropgesteld vind ik het heel vervelend voor deze student Geneeskunde dat ze zich voorafgaand aan de start van haar coschappen al zorgen maakt over haar financiële situatie. Voor iedere Nederlandse student Geneeskunde bestaat de mogelijkheid van studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel studenten Geneeskunde jaarlijks stoppen omdat zij tijdens hun co-schappen niet rond kunnen komen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal Geneeskundestudenten dat jaarlijks stopt met coschappen om financiële redenen.
Bent u met ons van mening dat in ons land ook studenten met een lager inkomen die niet bij hun ouders kunnen inwonen een studie Geneeskunde moeten kunnen voltooien?
Nederlandse studenten Geneeskunde moeten inderdaad hun studie kunnen voltooien ongeacht hun sociaaleconomische status. Studiefinanciering maakt dit mede mogelijk. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de maximumvergoeding van bruto 100 euro per maand voor een co-assisitent niet genoeg is om van te leven?
Het gaat bij deze vergoeding om een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Vindt u bruto 100 euro per maand voor een coassistent nog wel van deze tijd? Hoe lang duurt een co-schap gemiddeld?
Een coschap duurt gemiddeld twee jaar. In de brief van Minister OCW van 5 april 2016 (Kamerstuk 24 724, nr. 141) is in afstemming met NFU aangegeven dat een coschap een onderwijswerkvorm is; er is geen sprake van arbeidsproductiviteit en geen bevoegdheid tot zelfstandig handelen. Een coschap is erop gericht om vaardigheden aan te leren die voor de student essentieel zijn om het beroep van arts in de toekomst zelfstandig en veilig te kunnen uitoefenen. Een coschap kan vanwege deze kenmerken niet aangemerkt worden als stage. De tegemoetkoming van € 100 per maand voor Nederlandse studenten die bij UMC’s coschappen lopen, is een extra tegemoetkoming naast de opties voor studiefinanciering (zie antwoord op vraag 8).
Kunt u bewerkstelligen dat coassistenten voor hun gemiddeld 56 uur per week die ze aan hun co-schap besteden een passendere beloning krijgen, zodat studenten die het minder breed hebben ook arts kunnen worden?
Nederlandse studenten uit gezinnen met een relatief laag inkomen kunnen naast de leenmogelijkheden bij DUO, ook gebruikmaken van de aanvullende beurs. Voor de voorwaarden verwijs ik naar het antwoord op vraag 8. Daarnaast is het Kabinet voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
Waarom worden co-schappen niet vaker in deeltijd aangeboden, waardoor studenten Geneeskunde de gelegenheid hebben om bij te verdienen en zo ondanks een kleine beurs ook arts kunnen worden?
Coschappen zijn onderdeel van het curriculum. Hiervoor zijn de instellingen zelf verantwoordelijk. Er bestaan overigens mogelijkheden voor deeltijd coschappen voor studenten in specifieke omstandigheden.
Klopt het dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geen leningen verstrekt aan studenten Geneeskunde die aan hun co-schappen beginnen? Waarom niet?
Nee, dit klopt niet. In principe komt iedere Nederlandse student jonger dan dertig die een voltijdsopleiding volgt in aanmerking voor studiefinanciering, ook tijdens de coschappen. Studiefinanciering bestaat uit een lening, de mogelijkheid om te reizen (het reisproduct) en eventueel een aanvullende beurs (als iemand daar recht op heeft). Het Kabinet is overigens voornemens de basisbeurs opnieuw in te voeren. Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw parlement.
De hoogte van het te lenen bedrag wordt ieder jaar bijgesteld en bedraagt op dit moment maximaal circa € 860,- per maand. Daarnaast kan de student nog aanspraak maken op het collegegeldkrediet dat ongeveer € 160,- per maand bedraagt.
In het hoger onderwijs hebben Nederlandse studenten normaliter recht op vier jaar studiefinanciering. Als de nominale duur van de master langer is dan één jaar dan wordt het recht op studiefinanciering verlengd. Een Nederlandse Geneeskundestudent heeft voor een driejarige bachelor en een driejarige WO-master, de duur van een geneeskunde opleiding inclusief coschappen, in totaal zes jaar recht op studiefinanciering. Indien een student vertraging oploopt, bestaat aansluitend nog één jaar recht op het reisproduct en nog drie jaar het recht om te lenen. Indien een Nederlandse student vertraging heeft opgelopen vanwege een bijzondere persoonlijke omstandigheid, bijvoorbeeld bij chronische ziekte, kan DUO de periode waarin iemand recht heeft op de prestatiebeurs (aanvullende beurs en na herinvoering ook basisbeurs) verlengen.
Hoe is de financiële ondersteuning van studenten Geneeskunde tijdens hun co-schappen geregeld en wat kunt u doen om hen beter financieel te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin gesteld wordt dat het Kamerlid Van Ginneken van de D66-fractie eist dat u uw principiële mening ten aanzien van de transgenderwet herziet?1
Ik ben bekend met het artikel waar u naar verwijst. Het lid Van Ginneken (D66) heeft bij mijn weten niets geëist, maar gezegd er vanuit te gaan dat de nieuwe Minister van LNV het kabinetsbeleid steunt.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat iemand die als burger zo’n principiële overtuiging heeft ten aanzien van geslacht en geslachtsverandering dat hij daartoe een nationaal manifest ondertekent, het manifest Gendertwijfel, die overtuiging als Minister niet van het ene moment op het andere in precies het omgekeerde kan aanpassen, zonder zijn geloofwaardigheid te verliezen?
Ik heb het manifest «De nieuwe Transgenderwet raakt iedereen» ondertekend op persoonlijke titel in de tijd voordat ik Minister werd. Een Minister draagt verantwoordelijkheid voor het gehele kabinetsbeleid, en zo zal ik mij dus ook opstellen.
Bent u het eens dat de eis die het Kamerlid aan u stelt op zijn minst niet bevorderlijk is voor de onderlinge verhoudingen in de coalitie, waaraan door de vele crises die het hoofd moet worden geboden toch al hoge eisen worden gesteld?
Ik respecteer de inzet van het lid Van Ginneken (D66) voor de positie en rechten van transpersonen. Haar vragen naar mijn persoonlijke opvattingen doen in mijn beleving geen afbreuk aan de onderlinge verhoudingen.
Mogen wij u tenslotte wijsheid en kracht toewensen en de hoop uitspreken dat u standvastig blijft in uw overtuiging?
Dank u wel.
De berichten ‘Klachtenregen van ouders over Trevvel: 'Ik kwam elke dag te laat op mijn werk en verloor zo mijn baan' en ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Peter Kwint , Mariëlle Paul (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Harm Beertema (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de genoemde berichten en de daarin beschreven problematiek omtrent leerlingenvervoer?1 2
Ja.
Wat vindt u van de schrijnende verhalen van leerlingen die een paar uur te laat worden opgehaald, busjes die wegblijven, kinderen die naar de verkeerde school worden gebracht en klachten waarop niet wordt gereageerd?
Ik schrik van deze verhalen, dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert. Ik spreek de VNG – gemeenten zijn in Nederland verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer – daar dan ook dringend op aan en zal daar met uw oproep in de hand nog een extra schep bovenop doen.
Klopt het dat door het tekort aan buschauffeurs op dit moment veertien duizend leerlingen worden geraakt met dit soort problemen? Zo nee, kunt u toelichten om hoeveel leerlingen het dan gaat?
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Ik zal ook LBVSO vragen ons te helpen om deze knelpunten zo snel mogelijk verder in beeld te krijgen.
Recent heb ik uw Kamer3 geïnformeerd over een onderzoek dat ik samen met de VNG ook ben gestart onder ouders naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Hierin wordt aan alle cruciale aspecten aandacht besteed, zoals onder andere het op tijd komen van chauffeurs. Naast de inventarisatie die ik op korte termijn heb gevraagd, om gericht knelpunten aan te pakken, moet dit onderzoek een representatief landelijk beeld geven van het aantal leerlingen dat getroffen wordt door verschillende knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het op tijd komen op school. Ik wil uw Kamer uiteraard ook zo snel als mogelijk informeren over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, en zal met de VNG bespreken waar we dit kunnen versnellen. Ik deel de urgentie zeer.
Tot slot wordt nog eind dit jaar het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten, het aantal deelnemers, het type vervoer (waaronder het solovervoer, maar ook het denominatieve vervoer) en de reistijd. Daarnaast wordt er gevraagd naar de klachtenafhandeling en de wijze van aanbesteding door gemeenten.
Heeft u er zicht op in welke regio’s leerlingenvervoer momenteel spaak loopt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ben zeker bereid dit te onderzoeken, zie ook de beantwoording op vraag 3. Er is zowel structureel overleg met de VNG als nu ook extra, op deze schrijnende situaties gericht, overleg. Dit focust overleg zich op waar de grootste knelpunten zijn, zoals in Amsterdam en Rotterdam, maar ook op andere plekken als Leiden. Er zijn gelukkig ook veel gemeenten waar ze de roosters wel rond krijgen, zoals in Den Haag, Utrecht en het zuiden en noorden van het land. Ik realiseer me echter dat dit ook geen garantie is voor de komende tijd. Ik heb daarom aan de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook via mijzelf – gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Daarnaast geeft het voornoemde onderzoek onder ouders, dat ik samen met de VNG uitvoer, een representatief landelijk beeld van de situatie in het leerlingenvervoer op basis van de gemeenten die meedoen aan het onderzoek. Deze gemeenten krijgen een terugkoppeling over de situatie in hun eigen gemeenten. Het is vanwege privacy echter niet mogelijk om de resultaten per gemeente openbaar te maken. In het onderzoek wordt wel gevraagd de resultaten met de VNG te delen. Ik vraag aan de VNG om die gemeenten waar het leerlingenvervoer spaak loopt aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en waar nodig spreek ik gemeenten zelf rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van het personeelstekort en andere problemen bij vervoerders? Zo ja, wat doet u op korte termijn om zorg te dragen dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs op tijd of überhaupt op school kunnen komen?
De VNG heeft op 20 september een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten te praten over de kwaliteit van en de knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het tekort aan chauffeurs. Gemeenten gaven daarin nog als oplossing aan om met ouders te bespreken hun kind zelf tegen een kilometervergoeding te brengen, dit werken zij nu plaatselijk ook uit.
Naast het inzetten op meer chauffeurs kan door gemeenten ook het aantal leerlingen dat gebruikt maakt van het vervoer verkleind worden door de zelfredzaamheid te vergroten. Zo is in de wet opgenomen dat in eerste instantie gekeken wordt of een leerling met het openbaar vervoer kan reizen (al dan niet met begeleiding), of met een eigen vervoersmiddel. Kan dat niet, dan is taxivervoer de laatste optie. Op basis van het ontwikkelingsperspectief kunnen gemeenten jaarlijks evalueren of een leerling nog taxivervoer nodig heeft of dat hij inmiddels zelfstandig kan reizen. Aan de hand van het lopende monitoringsonderzoek en de resultaten daarvan krijg ik beter inzicht in welke keuzes gemeenten hierin maken.
Bent u op de hoogte van de aanpak van Belgie?3 Zo ja, wat kan Nederland van deze aanpak leren?
Ja, daar ben ik mee bekend. Tot een aantal jaren geleden werd het leerlingenvervoer in heel Vlaanderen centraal georganiseerd en werden de leerlingen met grote bussen vanaf een verzamelplaats naar school vervoerd. Dit betekende in alle eerlijkheid wel dat leerlingen soms vijf uur per dag in een bus zaten. In die tijd is er met OCW contact geweest om te kijken of in België een systeem zou kunnen worden ingevoerd vergelijkbaar met Nederland. Om de reistijd te verkorten, is er sinds een aantal jaren op een aantal plekken in België een pilot leerlingenvervoer gestart. In de pilot – die overigens vergelijkbaar is met het Nederlandse systeem – wordt het leerlingenvervoer lokaal georganiseerd, en maken nu ook minibusjes en taxi’s onderdeel uit van het leerlingenvervoer. Ook dit jaar nog heeft op verzoek van de Vlaamse regering een gesprek met OCW en de VNG plaatsgevonden om van de ervaringen in Nederland te leren. Waar we dat andersom ook kunnen, doen we dat uiteraard graag. Ik nodig iedereen met goede ideeën graag aan die via zowel gemeente als rijksoverheid aan te dragen.
Uitsluiting en exclusie pride walk Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het statement van de Stichting Homomonument waarin zij de Stichting De Roze Leeuw uitsluit van deelname aan de Pride Walk1 onder het valse voorwendsel dat Stichting De Roze Leeuw zich schuldig zou maken aan extreemrechtse uitingen, homonationalisme (?), racisme, etc., etc.?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving rondom het statement van Stichting Homomonument. In het statement wordt niet gesproken over uitsluiting van Stichting de Roze Leeuw. Dit deel van de vraag herken ik niet.
Deelt u de opvatting dat het uitsluiten van een organisatie die zich inzet voor de rechten en belangen van alle holebi’s, maar die dat niet doet op basis van (extreem)linkse en links-liberale waarden en zich juist richt op emancipatie van alle holebi’s, ongeacht politieke richting, niet past binnen een gesubsidieerde manifestatie die als doel heeft het bevorderen van seksuele diversiteit en inclusie?
De Pride Walk wordt niet gesubsidieerd door de rijksoverheid. De rijksoverheid heeft geen invloed op of zeggenschap over uitingen van Stichting Homomonument over de Pride Walk.
Dat gezegd hebbende vindt het kabinet dat iedereen, dus ook de gehele lhbtiq+ gemeenschap zichtbaar zichzelf moet kunnen zijn zonder dreiging van wie dan ook. Ik spreek daarom met uiteenlopende belangenorganisaties om van hen te horen wat hierin nodig is. Zo zijn mijn ambtsvoorganger en mijn ambtenaren ook in gesprek geweest met Stichting De Roze Leeuw.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de voorzitter van het COC dit besluit heeft aangemoedigd en daarmee heeft bijgedragen aan een klimaat van intolerantie waardoor Stichting De Roze Leeuw het slachtoffer is geworden van bedreigingen en intimidatie uit de hoek van extreemlinkse actiegroeperingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Ik heb geen bemoeienis over de duiding van of uitnodigingen voor de aanwezigheid bij de Pride Walk. Daarnaast ga ik niet over uitlatingen van de voorzitter van het COC. Het COC heeft hierover laten weten: «Het statement van de Pride Walk refereert niet expliciet aan de Roze Leeuw, maar gaat er wel over dat bij de Pride Walk geen plek is voor racisme, transfobie, uitsluiting en discriminatie en juist voor mensenrechten. Wie zich hieraan schuldig maakt is niet welkom op de Pride Walk en wij scharen ons achter dit statement.»
Ik veroordeel elke uiting van bedreiging of intimidatie. Er is mijn inziens nergens plek voor racisme, transfobie, uitsluiting en discriminatie.
Bent u voornemens om het gesprek aan te gaan met Stichting Homomonument, het COC en de organisatie van de Amsterdam Pride om hen uitdrukkelijk mee te geven dat het uitsluiten van een ander geluid dan het (extreem)linkse niet past binnen een gesubsidieerde manifestatie die streeft naar diversiteit en inclusie en de betrokken organisaties erop te wijzen dat bij een herhaling van dergelijk ongewenst gedrag de subsidie zal worden ingetrokken?
De Pride Walk en verder ook de gehele Pride Amsterdam wordt niet gesubsidieerd door de rijksoverheid. De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over en bemoeit zich niet met wie er meelopen op de Pride Walk. Ik zie daarom geen reden het gesprek aan te gaan met deze organisaties, tenzij zij daar zelf behoefte aan hebben.
et bericht: Veel tweedejaars internationale studenten dreigen ook dakloos te worden: Voel me verraden en misleid?? |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Veel tweedejaars internationale studenten dreigen ook dakloos te worden: «Voel me verraden en misleid»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Internationalisering is onontbeerlijk voor de kwaliteit van wetenschap, maar deelt u de mening dat de universiteiten internationalisering bewust hebben aangejaagd om hun concurrentiepositie ten opzichte van andere universiteiten te versterken bij het binnenhalen van de vastgestelde budgetten voor hoger onderwijs en daarbij te weinig oog hebben gehad voor het welzijn van internationale studenten en het absorptievermogen van de universiteitssteden, vooral als het gaat om de krappe huisvestingsmarkt?
Internationalisering is van grote waarde voor de Nederlandse kenniseconomie, het onderwijs en de wetenschap. Tegelijkertijd zien we dat de sterke groei van internationale studenten leidt tot knelpunten, zeker nu ook het aantal Nederlandse studenten in het wetenschappelijk onderwijs blijft groeien. Zo worden grenzen aan de beschikbaarheid van huisvesting en voorzieningen voor studenten bereikt. Wel bieden hogeronderwijsinstellingen ondersteuning aan studenten, aan zowel nationale als internationale studenten. In mijn brief aan uw Kamer afgelopen juni over internationalisering heb ik aangekondigd dat ik met instellingen en andere stakeholders, zoals studenten en regionale partijen naar oplossingen wil zoeken, om een balans te bewerkstellingen en te komen tot een toekomstbestendig bestel (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap en een toekomstverkenning maken hier deel van uit. Afgelopen juli is het bestuursakkoord gesloten tussen Universiteiten van Nederland (UNL), de Vereniging Hogescholen (VH) en het Ministerie van OCW, waarin vooruitlopend op de toekomstverkenning met de universiteiten concrete afspraken zijn gemaakt over internationalisering voor de korte termijn (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Deze afspraken gaan onder andere over de terughoudendheid van universiteiten bij internationale wervingsactiviteiten. Internationalisering staat hoog op de agenda van de toekomstverkenning en begin 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over vervolgstappen op dit onderwerp. Daarnaast is op 7 september 2022 het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 33 104, nr. 30). Dit actieplan wordt gedragen door de universiteiten, de studenten, de gemeenten, de sociale en commerciële studentenhuisvesters, Nuffic, het Ministerie van BZK en het Ministerie van OCW. Het actieplan heeft onder andere als doel om in de periode van 2022–2030 tot een uitbreiding van 60.000 nieuwe studentenwoningen te komen. Tevens is de Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) van het Ministerie van BZK ook voor de aandachtsgroep studenten opengesteld om de bouw van studentenhuisvesting te stimuleren.
De mening dat universiteiten internationalisering bewust hebben aangejaagd om hun concurrentiepositie ten opzichte van andere universiteiten te versterken bij het binnenhalen van de vastgestelde budgetten van hoger onderwijs herken ik slechts ten dele. Hogeronderwijsinstellingen worden vanuit het Ministerie van OCW gedeeltelijk bekostigd op basis van het aantal studenten dat zij opleiden en deels op basis van vaste bedragen. EER-studenten zijn in dit aantal meegenomen, niet-EER-studenten zijn dat niet. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs in 20202 is de bekostiging van universiteiten meer vast en minder variabel gemaakt. Hiermee is de mogelijke prikkel om zoveel mogelijk studenten te werven in belangrijke mate verminderd. Ook bij het recent gesloten Bestuursakkoord en de verdeling van de extra middelen uit het Coalitieakkoord heb ik aandacht gehad voor de verhouding tussen vaste en variabele bekostiging en heb ik ervoor gekozen om de extra middelen toe te voegen aan het vaste deel van de bekostiging.
Deelt u de mening dat het vanuit maatschappelijk oogpunt ongepast is om willens en wetens zoveel mogelijk internationale studenten te werven in een situatie waarin de krappe woningmarkt al niet in staat is om de eigen inwoners van woonruimte te voorzien en de eigen verantwoording ook nog eens af te wijzen als de situatie totaal uit de hand loopt? Zo ja, wat bent u voornemens aan deze problematiek te doen? Zo nee, vindt u dat de universiteiten, zoals zij zelf stellen, geen maatschappelijke medeverantwoordelijkheid hebben in het oplossen van deze problematiek van woningnood onder studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Zoals in de beantwoording aangegeven, is internationalisering van grote waarde voor de Nederlandse kenniseconomie, het onderwijs en de wetenschap. Dat willens en wetens zoveel mogelijk internationale studenten worden geworven herken ik niet, maar de grenzen aan de beschikbaarheid van huisvesting en voorzieningen voor studenten tonen het belang van actie aan, waar het bestuursakkoord, actieplan en de toekomstverkenning deel van uitmaken.
Hoe rijmt u de acute woonproblematiek en de overbelasting van universiteiten door internationale studenten, waarvoor al enige jaren op rij wordt gewaarschuwd, met uw beslissing om de wet die had kunnen toezien op het beheersbaar houden van de toestroom van internationale studenten, tot nader order uit te stellen en wat zijn de beweegredenen geweest tot het op de lange baan schuiven van deze wet?
In mijn brief aan uw Kamer over internationalisering afgelopen juni heb ik uw Kamer laten weten dat ik nog niet verder ga met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid en dat ik het wetsvoorstel voorlopig aanhoud (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het vraagstuk van de groeiende internationale instroom kan namelijk niet los worden gezien van vraagstukken zoals de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, Nederlands als academische taal en studentenhuisvesting, waar in de toekomstverkenning die deze maand start op wordt ingegaan. Ook wil ik de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning informeer ik begin 2023 de Tweede Kamer over de vervolgstappen op dit onderwerp.
Aangezien een aantal opleidingen (en een aantal steden) nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt, is in het bestuursakkoord ook een aantal concrete afspraken gemaakt met de universiteiten voor de korte termijn (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Zo geven universiteiten proactief voorlichting aan internationale studenten over wat hen wel of niet kan worden geboden, bijvoorbeeld als het gaat om huisvesting. Daarnaast staan in het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 verschillende afspraken, bijvoorbeeld dat de kennissteden en het Ministerie van BZK met de omliggende gemeenten afspraken maken over de bouw van studentenhuisvesting in de regio als er onvoldoende mogelijkheden zijn om binnen de kennissteden of op de campus het tekort aan studentenhuisvesting op te lossen (Kamerstuk 33 104, nr. 30).
Deelt u de mening dat universiteiten met dit onverschillige beleid bijdragen aan de teloorgang van het bezield verband in zowel de steden waar zij gehuisvest zijn, als aan de universiteiten zelf?
Zoals eerder gesteld zijn er reeds afspraken gemaakt met universiteiten in het bestuursakkoord en daarnaast zal de komende maanden gesproken worden met universiteiten tijdens de toekomstverkenning, waarin nadrukkelijk de rol die universiteiten zelf spelen onderwerp van gesprek zal zijn. Het is belangrijk dat een balans ontstaat, waarbij de waardevolle aspecten van internationalisering worden behouden, net als de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs.
Wat is uw boodschap aan de internationale studenten die zich misleid en verraden voelen, geen woonruimte kunnen vinden en hun studie moeten staken?
De krapte op de woningmarkt raakt momenteel de hele samenleving, (internationale) studenten zijn hierin geen uitzondering. Het is uiteraard geenszins de bedoeling studenten hier de studie te laten starten om die vervolgens af te breken vanwege gebrek aan huisvesting. Ik betreur dan ook dat internationale tweede- en derdejaars studenten zonder woonruimte dreigen te raken, zoals geschetst in het bericht van AT5. Veel hogeronderwijsinstellingen reserveren voor eerstejaars internationale studenten huisvesting bij sociale en commerciële studentenhuisvesters in de stad en regio. Omdat de vraag dit aanbod vaak overstijgt, zijn veel instellingen in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen bij studentenhuisvesting over de prognoses voor wat betreft de instroom en de daaruit volgende benodigde realisatie van (extra) piekopvang. Zoals eerder gesteld, is in het recent afgesloten bestuursakkoord afgesproken dat universiteiten internationale studenten proactief voorlichten over wat hen wel of niet kan worden geboden, bijvoorbeeld als het gaat om huisvesting (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Ook wordt middels het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 komende jaren een impuls gegeven aan de bouw van nieuwe studentenhuisvesting (Kamerstuk 33 104, nr. 30). Ik zal daarnaast de instellingen vragen om in overleg met de betrokken partijen te kijken of er aanvullende mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen voor de groep tweede- en derdejaars studenten die zonder woonruimte dreigen te raken.
Het bericht ‘Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Joodse studenten en docenten in alle vrijheid moeten kunnen studeren en doceren aan de Maastricht University en dat zij in alle vrijheid evenementen moeten kunnen organiseren en studentenorganisaties moeten kunnen oprichten die passen bij hun ideologische en politieke voorkeuren? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dat ook voor de Joodse gemeenschap te realiseren aan Maastricht University?
Ja, die mening deel ik. De Universiteit Maastricht heeft mij geïnformeerd dat zij hier, als instituut dat grote waarde hecht aan inclusiviteit, ook alle ruimte toe biedt. Inzake de Joodse studentenorganisatie hebben al gesprekken plaatsgevonden om een studentenorganisatie op te richten of opnieuw te activeren. Daarnaast zijn en worden Joodse studenten uitgenodigd om deel te nemen aan bijeenkomsten met andere studentenorganisaties en evenementen zoals de introductieweek voor nieuwe studenten.
Deelt u de opvatting dat de in het artikel gestelde werkelijkheid voor Joodse studenten en docenten haaks staat op de volgende passage die te vinden is op de website van Maastricht University: «De Universiteit Maastricht maakt zich sterk voor een inclusieve cultuur. Als een van de meest internationale universiteiten in Europa zijn we ons ervan bewust dat in onze diversiteit onze kracht schuilt. Het gaat ons om meer dan quota en afspraken: we staan voor een omgeving waarin iedereen zich welkom en gewaardeerd voelt.»?2 Zo ja, wat bent u bereid te doen aan het giftige antisemitische klimaat aan Maastricht University?
De Universiteit Maastricht heeft antisemitische en islamofobe opmerkingen die werden geuit door leden van de universitaire gemeenschap krachtig veroordeeld, en opgeroepen om discriminatie en intimidatie vanwege religieuze overtuiging altijd te melden en/of aangifte te doen.
Onderkent u dat het onacceptabel is dat universiteiten en studentenorganisaties eisen dat Joodse studenten van de Europees Joodse Associatie (EJA) afstand nemen van Israël en geen enkele link mogen leggen met Israël bij evenementen? Zo ja, bent u bereid iets te doen aan deze schandelijke praktijken?
Ik vind het onacceptabel als Joodse studenten zou worden gevraagd afstand te nemen van Israël, maar ik herken het beeld niet dat dit het geval is op universiteiten of op door universiteiten georganiseerde evenementen. Wel moeten op universiteiten, al dan niet in academische context, politiek gevoelige discussies gevoerd kunnen worden. Dit dient wel respectvol te gebeuren.
Het bericht dat Nederland met China DNA-onderzoek doet |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
In hoeverre is op uw ministeries bekend dat drie Nederlandse toplaboratoria de afgelopen jaren met Chinese wetenschappers gevoelige DNA-technieken ontwikkelden?1
Zoals geschetst in de verzuimbrief van februari 20213 werk ik hard aan het bieden van ontwikkelkansen voor kinderen die al langer niet naar school gaan, die dreigen uit te vallen of al langere tijd zijn uitgevallen. Daarbij hanteer ik – samen met de Staatssecretaris van VWS – een integrale aanpak. Onderdeel daarvan is dat de registratie van verzuim op orde is en dat er een éénduidige definitie van verzuim wordt gehanteerd. Bij het beter in beeld brengen van die cijfers kan het voorkomen dat de aantallen oplopen, omdat een regio simpelweg beter zicht krijgt op de problematiek. Dit geldt ook voor de regio Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het bericht in het Leidsch Dagblad en de vragen van het lid De Hoop (PvdA) heb ik contact laten opnemen met het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (hierna: RBL) en het jaarverslag opgevraagd.4
Het RBL geeft in dat jaarverslag zelf aan het vermoeden te hebben dat het toenemende aantal VWO-thuiszitters met name te maken heeft met een verbeterde samenwerking en als gevolg daarvan toenemende meldingsbereidheid. Het RBL denkt niet dat het aantal thuiszitters zoveel gestegen is, de omvang is wel beter in beeld. Het RBL is zich veel intensiever gaan richten op de registratie van langdurig geoorloofd verzuim en neemt deze cijfers nu mee in het jaarverslag. Het RBL wijst in zijn jaarverslag op het feit dat er in het land verschillende definities (waarbij sommige scholen/gemeentes alleen ongeoorloofd verzuim registreren terwijl anderen alle vormen van verzuim registreren) en manieren van tellingen worden gebruikt.
Indien u niet of nauwelijks bekend bent met deze praktijken, bent u dan bereid er nader onderzoek naar te doen om exact te achterhalen welke instellingen DNA-onderzoek doen en/of deden met Chinezen, en met welke doeleinden?
Volgens het jaarverslag wordt in de registratie van RBL de oorzaak van het verzuim gebaseerd op een subjectieve inschatting van de betrokken consulent op basis van de informatie die hij/zij heeft. Daaruit blijkt dat er bij de kinderen op het VWO psychische problemen vaker leiden tot verzuim, bijvoorbeeld in vergelijking tot kinderen in het V(S)O) of praktijkonderwijs waar externaliserende problemen – gericht op de omgeving, bijvoorbeeld agressief gedrag – vaker oorzaak zijn. Dat komt overeen met onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van kinderen en jongeren die uitvallen.5, 6, 7, 8 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de oorzaken van thuiszitten zeer divers zijn. In het ene onderzoek komt agressie sterk naar voren, terwijl in een eerder onderzoek juist internaliserende gedragsproblematiek sterk naar voren komt.
In alle gevallen is het – zoals ook in de vraag wordt gesteld – zaak om te voorkomen dat leerlingen langdurig thuis komen te zitten. Daarbij zal steeds gekeken moeten worden naar wat een leerling nodig heeft en wat er voor maatwerk nodig is. Voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die daardoor soms tussen wal en schip vallen, wordt er gewerkt aan meer ruimte voor onderwijszorgarrangementen. Momenteel bereid ik een experimenteerbesluit voor dat initiatieven de ruimte biedt om in deze arrangementen op een aantal punten af te wijken van wet- en regelgeving.
Hoe vindt u dat DNA-onderzoek met dubieuze Chinese partners, onder wie politiemensen die bloed aftappen van Oeigoeren, past binnen uw streven om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan?
Zoals het jaarverslag aangeeft is de wachtlijstproblematiek (voor zowel speciaal onderwijs als vormen van dagbesteding) voor een klein, maar toenemend aantal thuiszitters in deze regio aan de orde. Daarmee is het niet zo zeer representatief voor de hele thuiszitproblematiek in de regio, maar nadrukkelijk wel een probleem. Er wordt daarom gewerkt aan een monitor om de wachtlijsten voor het (v)so beter in beeld te krijgen.
Wachtlijsten kunnen ook ontstaan omdat er minder uitstroom is uit de zorg. Holland Rijnland geeft aan dat ze minder doorstroom zien van dagbesteding naar onderwijs. Kinderen die eigenlijk (gedeeltelijk) onderwijs zouden kunnen volgen houden daarmee de plek bezet voor kinderen waarvoor dagbesteding wel de beste plek is. Binnen Holland Rijnland wordt in kaart gebracht waar nog gaten zitten in het onderwijszorgcontinuüm en hoe het onderwijs (evt. gezamenlijk met zorg) hierop een aanbod kan organiseren.
Herinnert u zich onze vragen over de tientallen Chinese onderzoekers in Delft die banden hadden met het Chinese leger? Mogen we nu opmaken dat u destijds niets gedaan en geleerd heeft van die zorgwekkende berichtgeving? Zo nee, waarom niet?2
Een budgetplafond bij een aanbieder van dagbesteding is op zichzelf geen reden om een kind thuis te laten zitten. Als vastgesteld is dat een kind jeugdhulp nodig heeft zal de gemeente óf een uitzondering moeten maken op het budgetplafond bij deze aanbieder óf zal dagbesteding geleverd moeten worden door een andere aanbieder in de regio. Daarvoor is het uiteraard van belang dat er voldoende geld is om deze zorg in te kopen en dus wachtlijsten worden voorkomen. Vanuit het Rijk is hiervoor dit jaar extra geld beschikbaar gesteld.10
Waarom kiest u bij het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht nog steeds voor een landenneutrale aanpak? Bent u in het geval van China – onder meer gezien de reeks van incidenten – bereid om te kiezen voor een scherpe gerichte aanpak?
De ontwikkeling in regio Holland Rijnland waarbij het RBL in samenwerking met partners werk gemaakt heeft van het steeds beter in beeld brengen van thuiszitten, past in een breder landelijk beeld. Het laat tegelijkertijd zien hoe ingewikkeld het aanpakken van verzuim is.
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog steeds te veel kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft daarmee urgent en ik blijf dan ook samen met het Ministerie van VWS en diverse betrokken partijen onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief van afgelopen februari.11 Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederland en China op het gebied van DNA-onderzoek per direct te stoppen, omdat DNA-techniek door China wordt ingezet om een ziekelijke Orwelliaanse maatschappij te creëren en minderheden te onderdrukken?
Het opiniestuk ‘Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het opiniestuk «Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een schoolleider van de meest prominente middelbare school van Nederland – prominent omdat drie prinsessen van ons koningshuis daar naar school zijn gegaan – zichzelf diskwalificeert als leraar en opvoeder door te stellen dat het diploma van een jongen die in een waardige toespraak kritiek had op de linkse vooringenomenheid van het genoten onderwijs, had moeten worden afgepakt bij de uitgang?
Diploma’s worden behaald doordat leerlingen hebben voldaan aan de daarvoor geldende normen. Dat een leerling ervaringen deelt over het genoten onderwijs en de schoolcultuur kan nooit een reden zijn om een diploma ongeldig te verklaren. Leerlingen hebben ruimte zich uit te spreken over hoe zij het onderwijs en de schoolcultuur ervaren. Tegelijkertijd staat het ook leraren en schoolleiders vrij zich in het openbaar te uiten en daarbij hun zorgen te uiten over tendensen die zij waarnemen in het onderwijs en bij leerlingen.
Deelt u de mening dat een leraar die twijfel en het stellen van kritische vragen in de wetenschap wil verbieden, nota bene de basis van de wetenschappelijke methode, die zijn eigen vrijheid van meningsuiting bovendien aanwendt om de vrijheid van meningsuiting van anderen te verbieden, als leraar en pedagoog zich op het pad begeeft van intolerantie, gewetens- en gedachtendwang?
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Het is van belang dat leerlingen in het onderwijs aan het denken worden gezet en leren tot zelfstandige meningsvorming te komen. Dit is een essentieel onderdeel van burgerschapsvorming en daarmee van het burgerschapsonderwijs. Leraren hebben een belangrijke rol om dit te stimuleren en te faciliteren. Hen komt daarbij veel vrijheid toe om de lesvorm en benadering te hanteren die zij vanuit hun professionele autonomie wenselijk vinden.
De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) ziet er op toe of het burgerschapsonderwijs en de schoolcultuur in lijn zijn met de wettelijke voorschriften. Onderdeel hiervan is dat de school als democratische oefenplaats fungeert waarbij leerlingen in vrijheid, solidariteit en gelijkwaardigheid in aanraking komen met maatschappelijke kwesties en onwelgevallige meningen. Hierin is geen ruimte voor intolerantie, gewetens- en gedachtendwang.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van deze afdelingsleider een bewijs zijn van de door de PVV in verschillende debatten geopperde stelling dat er maar één groep in Nederland is die institutioneel en systematisch wordt gediskwalificeerd, gediscrimineerd en wordt uitgesloten, namelijk PVV’ers? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten aan de hand van voorbeelden van mensen die openlijk sympathiseren met de PVV en die werkzaam zijn in het openbaar bestuur, onderwijs en justitie en politie of deelt u juist de mening dat voor dergelijke functies PVV’ers niet in aanmerking zouden moeten komen?
Alle functies in Nederland – en dus ook de in de vraag aangehaalde voorbeelden – zijn in de basis toegankelijk voor eenieder. Onderscheid maken op basis van kenmerken als politieke gezindheid, godsdienst of ras is onacceptabel en tevens in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Dergelijke kenmerken worden dan ook niet geregistreerd, mede om te voorkomen dat iemand hier op enige wijze nadeel van kan ondervinden. Over de representatie van mensen die op de PVV stemmen of actief zijn voor de partij zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
Deelt u de zorgen dat het normaliseren van dergelijk gedrag door een afdelingsleider kan leiden tot discriminatie en uitsluiting van andersdenkenden? Zo ja, want bent u voornemens hiertegen te doen?
Onderdeel van een vrije en democratische schoolcultuur is dat in vrijheid en gelijkwaardigheid gesproken kan worden over maatschappelijke kwesties of zaken die op school spelen. Leerlingen hebben ruimte zich hierover uit te spreken, maar ook leraren en schoolleiders hebben de vrijheid zich te uiten en gedrag of opvattingen van leerlingen te normeren. Dergelijke gesprekken kunnen soms gepaard gaan met spanningen en meningsverschillen. Van belang is dat dit op een fatsoenlijke manier gebeurt met wederzijds begrip en inachtneming van de basiswaarden van een vrije samenleving. Discriminatie en uitsluiting zijn daar uiteraard geen onderdeel van. Mocht de inspectie constateren dat er op een school sprake is van discriminatie en uitsluiting, dan zal zij handhaven.
Het bericht dat tientallen Chinese onderzoekers in Delft banden hadden met het Chinese leger |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen onderzoekers in Delft hadden band met leger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 29 promovendi en gastonderzoekers van de National University of Defense Technology (NUDT) uit China, onderzoek deden aan de TU Delft op deels militair technologische vakgebieden?
De TU Delft laat desgevraagd weten dat van de in totaal circa 3.000 in maart 2021 aan de TU Delft verbonden promovendi 10 personen een masterdiploma hebben behaald bij de National University of Defense Technology.
Wat de vakgebieden betreft, is het onderscheid tussen gebieden die wel/niet militair relevant zijn, niet altijd duidelijk te maken. Universitair onderzoek heeft doorgaans een fundamenteel karakter. Onderzoeken uit dit soort vakgebieden worden gebruikt voor de ontwikkeling van technologie met een meer toegepast niveau, op allerhande terreinen en op manieren die veelal niet van te voren werden voorzien, ook militair.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 november 2020, wordt door het kabinet een inventarisatie gedaan om scherper in beeld te krijgen welke vakgebieden bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van het proces om te komen tot een bindend toetsingskader op risicovakgebieden om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Uw Kamer zal zo snel mogelijk, maar uiterlijk najaar 2021 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op dit traject.2
Hoeveel van deze promovendi en onderzoekers zijn volgens uw informatie direct of indirect verbonden aan het Chinese Volksbevrijdingsleger (PLA)?
Over het algemeen geldt dat spionage door China een punt van zorg is. De inlichtingendiensten doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Directe of indirecte verbondenheid van promovendi en onderzoekers aan het Chinese Volksbevrijdingsleger is volgens de Nederlandse wet niet strafbaar, maar kan wel risico’s voor de nationale veiligheid opleveren. Het kabinet werkt aan een landenneutraal pakket maatregelen dat samengenomen een handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag twee.
Is het volgens u aannemelijk, of zelfs door onze eigen diensten bewezen, dat er als gevolg van deze Chinese invasie op de TU Delft kennis/technologie naar het PLA is gevloeid?
Verscheidene openbare onderzoeksinstituten, waaronder het Australian
Strategic Policy Institute (ASPI), wijzen op de banden van sommige Chinese studenten met het PLA en het feit dat sommige Chinese studenten na terugkeer naar China benaderd worden om informatie te delen. Hoewel hiermee niet concreet voor deze casus gezegd is dat kennis en technologie van de TU Delft naar de PLA is gevloeid, laat het wel zien dat er risico’s zijn dat ook in Nederland academische samenwerking met China in bepaalde gevallen kan hebben geleid tot ongewenste technologieoverdracht. AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Onderzoek van ASPI laat bijvoorbeeld zien dat diverse Chinese kennisinstellingen banden hebben met het leger en dat promovendi en onderzoekers in bepaalde gevallen in het buitenland worden ingezet om kennis te vergaren voor het Chinese leger. Daarom is het essentieel dat we kennis en bewustzijn bij kennisinstellingen over de risico’s van ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking vergroten. Ter versterking van de kennisveiligheid, heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd in de op 27 november jl. aan uw Kamer gestuurde brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het doel van dit pakket is o.a. de kennisveiligheid te vergroten door ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding tegen te gaan.
Deelt u de mening van hoogleraar Alexander Verbraeck dat we niet naïef moeten zijn en dat er ook kennis naar het PLA vloeit als wordt samengewerkt met niet-militaire universiteiten? Zo ja, hoe monitort u dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik ben van mening dat álle vormen van ongewenste kennisoverdracht zoals ik die beschreven heb in de Kamerbrief over kennisveiligheid, moeten worden tegengegaan. Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een (internationale) samenwerking, is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert.
Het is hierbij belangrijk om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en duidelijkheid te krijgen over de rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. Samen met de koepels, universiteiten en onderzoeksinstituten zullen de ministeries van OCW en EZK daarom werken aan bestuurlijke afspraken. Het doel ervan is commitment te organiseren en borgen, en te werken aan een gezamenlijke visie op kennisveiligheid. Het streven is de bestuurlijke afspraken tweede helft 2021 gereed te hebben.
Zoals ik in het antwoord op vraag twee al aangaf, wordt ook gewerkt aan een toetsingskader op risicovakgebieden. Onderdeel hiervan is om deze risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, te bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Het in december jl. verschenen rapport van RVO, waarin onder andere 183 Memoranda of Understanding (MoU’s) van de zes aan het onderzoek deelnemende Nederlandse universiteiten met Chinese kennisinstellingen zijn bestudeerd, is hierbij een goede eerste stap om het benodigde inzicht te verkrijgen.3
Tot slot herhaal ik hier mijn oproep uit de Kamerbrief Samenwerking met China op het gebied van onderzoek en wetenschap aan alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de nationale veiligheid hierin voldoende geborgd is. Waar dat niet het geval is, zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien.4
Kunt u cijfermatig weergeven hoeveel Chinese promovendi en onderzoekers de afgelopen tien jaar aan Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen werkten of onderzoek deden, en hoeveel Chinezen het momenteel betreft?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet, aangezien er in Nederland geen centraal register bestaat waarin de nationaliteit van onderzoekers en promovendi die onderzoek doen aan Nederlandse kennisinstellingen wordt bijgehouden.
Het RVO rapport beveelt onder andere aan om afzonderlijke registratiesystemen van universiteiten voor promovendi te koppelen en kennis te delen tussen instellingen rond de werving van PhD’s. Aan een aantal van deze concrete aanbevelingen wordt al opvolging gegeven. Zo onderzoeken universiteiten in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie is. Het systeem zal echter geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de promovendi, mede in het licht van privacywetgeving.
Wat heeft u gedaan met de gezamenlijke waarschuwing van de inlichtingendiensten MIVD en AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het «dreigingsbeeld statelijke actoren» dat «Spionageactiviteiten van China met name gericht zijn op Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen»?2
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren biedt inzicht in de activiteiten van statelijke actoren die onze nationale veiligheid kunnen schaden, waarbij ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven, in het bijzonder de topsectoren doelwit zijn.6 Uw Kamer is eerder geïnformeerd via de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» over de kabinetsbrede, geïntegreerde aanpak van statelijke dreigingen, waarin ook onderwerpen als de investeringstoets, exportcontrole, cyberveiligheid en (economische) spionage aan bod komen.7
Uw Kamer is geïnformeerd via de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap over de maatregelen die het kabinet samen met het Nederlandse kennisveld neemt ter versterking van de kennisveiligheid.8 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook nauw betrokken bij de uitwerking van deze maatregelen.
Screenen de Nederlandse inlichtingendiensten Chinese onderzoekers standaard als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot het weren van Chinezen? Zo nee, bent u bereid alle toekomstige plus reeds aanwezige Chinese onderzoekers individueel door de AIVD en MIVD te laten screenen?
Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn essentieel om het hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden en wordt daarom gestimuleerd. Met en vanuit elk land kan gewenste kennisoverdracht plaatsvinden. Tegelijkertijd moet ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie, met negatieve gevolgen voor de nationale veiligheid van ons land en aantasting van de Nederlandse innovatiekracht voorkomen worden. Daarnaast gaat het ook om heimelijke beïnvloeding van hoger onderwijs en wetenschap door statelijke actoren, die o.a. kan leiden tot vormen van (zelf)censuur met aantasting van de academische vrijheid tot gevolg. Zoals ook benadrukt in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, kiest het kabinet hierbij voor een aanpak die landenneutraal van aard is.
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voeren niet standaard een naslag of een veiligheidsonderzoek uit naar Chinese onderzoekers als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) biedt daartoe geen basis en bovendien zou dit in strijd zijn met het non-discriminatiebeginsel. Er wordt wel gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader voor risicovakgebieden, waarnaar ik eerder verwees in mijn antwoord op vraag twee.
Deelt u de constatering van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) dat samenwerking met Chinese «Seven Sons of National Defence» universiteiten een uitermate hoog veiligheidsrisico met zich meebrengt?3
Ja, die deel ik. Over China’s Seven Sons of National Defence universiteiten kan gezegd worden dat zij banden hebben met China’s militaire en defensie-industrie. Wanneer er vanuit Nederland wordt samengewerkt met deze universiteiten bestaat het risico op technologieoverdracht, zeker op gebieden waar de kenniskloof met Nederland groot is. Dergelijke technologieoverdracht kan leiden tot ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld in militaire of surveillance toepassingen. Ook kan technologieoverdracht op termijn het Nederlandse verdienvermogen aantasten of leiden tot (gedeeltelijke) technologische afhankelijkheid van China.
Is het vanuit het oogpunt van onze nationale veiligheid en vanuit het oogpunt van ongewenste kennisoverdracht nog wel verantwoord dat de TU Delft samenwerkt met universiteiten van de «Seven Sons» groep? Graag een uitvoerige toelichting.
In vervolg op mijn antwoord op vraag 9 en in lijn met de brief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», raad ik kennisinstellingen aan zich zeer grondig te verdiepen in de risico’s die met een dergelijke samenwerking samenhangen en waar nodig robuuste mitigerende maatregelen te treffen.
Internationale samenwerking brengt kansen maar ook risico’s met zich mee. Zoals het risico op kennisoverdracht die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid onwenselijk is. Daarom moeten universiteiten weerbaar zijn, door voorafgaande aan het aangaan van een samenwerking ook het nationale veiligheidsperspectief mee te nemen in de afweging. Het is daarbij van belang om voorafgaand (met welke andere universiteit of bedrijf ook) aan de hand van een risicoanalyse in kaart te brengen wat de te beschermen belangen zijn, welke dreiging er bestaat tegen deze belangen en in hoeverre deze risico´s beheersbaar zijn (door al getroffen maatregelen) of beheersbaar kunnen worden gemaakt (door het nemen van nieuwe maatregelen).
Het kabinet werkt bovendien aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waarnaar eerder werd verwezen bij het antwoord op vragen vier en vijf.
Kunt u aangeven welke Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen nog meer samenwerken met één of meer universiteiten van de «Seven Sons» groep? Klopt het dat het in ieder geval de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Technische Universiteit Eindhoven, de Wageningen University, de Universiteit Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betreft?
Nee, daarover kan ik geen uitsluitsel geven omdat er geen landelijk register van samenwerkingsverbanden bestaat. In mijn opdracht heeft RVO een verkenning uitgevoerd bij zes Nederlandse universiteiten waaruit blijkt dat een aantal universiteiten inderdaad een overeenkomst (Memorandum of Understanding) heeft afgesloten met een van de universiteiten die tot de «Seven Sons of National Defense» worden gerekend. Dit zijn de Rijksuniversiteit Groningen, TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente.
Hoe staat het met de gesprekken van de TU Delft met «drie ministeries om met een gezamenlijk antwoord te komen op de China-kwestie»? Hebben deze gesprekken inmiddels tot maatregelen geleid?
Er wordt gedoeld op het gesprek dat is gevoerd in het kader van de kennisveiligheidsdialoog. Dat is de gespreksronde die het kabinet voert met besturen van alle individuele universiteiten, onderzoeksinstituten en hogescholen om beelden over de situatie rond kennisveiligheid bij de instellingen uit te wisselen en aan de hand van concrete casuïstiek mogelijke handelingsperspectieven te bespreken. De insteek van deze gesprekken is landenneutraal en dus nadrukkelijk niet gericht op één specifiek land.
De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog binnen de instellingen bij aan een verdere versterking van het bewustzijn rond statelijke dreigingen en aan bekendheid met reeds bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier eigen afwegingen te maken. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die zijn meegenomen in de totstandkoming van de maatregelen rondom kennisveiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De maatregelen uit die brief worden op dit moment geoperationaliseerd door het Rijk, waarbij ook de kennissector (VSNU, TO2’s, KNAW,VH, NWO, NFU) betrokken is.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese universiteiten en onderzoeksinstellingen waar Nederlandse universiteiten en instellingen vanwege veiligheidsrisico’s en ongewenste kennisoverdracht bij voorbaat niet mee moeten samenwerken?
Zoals gezegd in eerdere antwoorden wordt gewerkt aan een (landenneutraal) toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Om een beeld te krijgen van de mogelijke reikwijdte van een dergelijke toets wordt een inventarisatie gedaan van risicovakgebieden die bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid uitgevoerd.10 De te beschermen Nederlandse belangen vormen het uitgangspunt voor de getroffen beleidsmaatregelen in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het gaat daarbij om een combinatie van bewustwording en zelfregulering binnen het kennisveld en een bindend toetsingskader op risicovakgebieden.
Daarbij geldt dat academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid, toegankelijkheid en institutionele autonomie steeds de toetsstenen van ons handelen zijn. De academische kernwaarden zijn immers integraal onderdeel van onze te beschermen belangen. Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn daarbij onontbeerlijk om hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden.
Het artikel ‘Studenten lijden onder politiek-correcte groepsdwang’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Studenten lijden onder politiek-correcte groepsdwang»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de feitelijke constatering dat steeds meer studenten die zich niet kunnen vinden in de politiek correcte dogma’s die breed worden gehanteerd in het hoger onderwijs daar geestelijk ernstig onder lijden?
Uit de betreffende column maak ik geen feitelijke constateringen op. Het betreft een verzameling uitspraken van de heer Reedijk over ervaringen van individuele studenten die niet te verifiëren zijn. Het betreft een opiniërend stuk waarin een verband wordt gesuggereerd tussen aandacht voor inclusiviteit en diversiteit in het hoger onderwijs enerzijds, en depressie bij studenten anderzijds. Voor deze suggestie wordt geen enkele onderbouwing gegeven.
Onderkent u dat deze situatie krachtig ter hand moet worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in deze column geen aanleiding tot nader onderzoek noch tot het nemen van maatregelen. Studenten die menen dat de academische vrijheid in het gedrang komt, kunnen dit aankaarten bij de onderwijsinstellingen, daarover het gesprek aangaan, eventueel een klacht indienen en dit zo nodig melden bij de Inspectie van het Onderwijs.
Bent u bereid om de monocultuur van linkse meningen die in toenemende mate heerst in het hoger onderwijs aan te pakken op dezelfde manier waarop dat nu gebeurt in Frankrijk?2 Zo nee, waarom onderkent Frankrijk deze problematiek van beknotting van de vrijheid van meningsuiting en van de vrije wetenschapsbeoefening wél en u niet?
Docenten in het hoger onderwijs dienen hun studenten academische vrijheid te bieden in de vorm van een veilige leeromgeving waarin er ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en waarin discussies respectvol gevoerd worden op basis van argumenten. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat van een monocultuur sprake zou zijn.
Bent u bereid om de strekking van de motie van het lid Beertema3 die pleit voor een gedragscode om zich neutraal te uiten, ongeacht de politieke richting van de docent, mee te nemen in het regeerakkoord van het volgende kabinet? Zo nee, waarom niet en op welke wijze stelt u dan voor om misstanden zoals in het artikel beschreven, te voorkomen?
Nee. Ik heb de ingediende motie destijds ontraden omdat het soms juist goed is voor het onderwijs dat een docent zich ergens over uitspreekt. Dat kan tot goede discussies leiden. Aan mijn standpunt is niets gewijzigd. Voorts kan ik niet uit de genoemde column afleiden dat er sprake zou zijn van misstanden.