De slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn (NPO) dat rondgaat op X?1
Ja.
Klopt het dat de studio waar het tv-programma Kiespijn wordt opgenomen niet rolstoel toegankelijk is?
Dit is niet juist. Ik heb contact gehad met NPO en de NTR, de omroep die het programma Kiespijn uitzendt. De NTR laat in een schriftelijke verklaring aan OCW weten dat de studio van het tv-programma toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Onder verwijzing naar het bericht op X, verklaart de NTR dat door een vergissing, aan een persoon die gebruikmaakt van een rolstoel, helaas ten onrechte is gecommuniceerd dat de studio niet toegankelijk zou zijn. Dit moet voor diegene een erg vervelende situatie zijn geweest. De NTR heeft het misverstand opgelost en de persoon in kwestie heeft een andere opname van het programma bijgewoond.
Deelt u de mening dat tv-studio’s, waar de NPO gebruik van maakt, fysiek toegankelijk moeten zijn?
Ja. De publieke omroep moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dit geldt voor het kunnen gebruiken van het aanbod van de NPO, maar ik vind het ook van belang dat mensen op andere manieren betrokken kunnen zijn bij de publieke omroep. Het bijwonen van een opname van een tv-programma is daar een voorbeeld van.
Kunt u aangeven hoeveel tv-studio’s de NPO in gebruik heeft en hoe toegankelijk deze studio’s zijn?
Er is geen lijst voorhanden van alle studio’s die op dit moment in gebruik zijn door de publieke omroep. Ik kan u daarom geen exact aantal geven. Wel heeft het College van Omroepen (Hierna: CvO) een uitvraag gedaan onder de omroepen naar de toegankelijkheid van de studio’s die op dit moment bij hen bekend zijn. Hiervan is het ministerie per brief op de hoogte gesteld. Het CvO geeft aan alle studio’s die geïnventariseerd zijn, direct toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke beperking. Het gaat zowel om studio’s van omroepen als buitenproducenten. De omroepen inspecteren de studio’s grondig voordat deze worden gebruikt en sommige omroepen hebben hier specifieke afspraken over gemaakt. Het CvO merkt op dat in sommige gevallen de toegankelijkheid bemoeilijkt kan zijn, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken van een gebouw. Ook in die gevallen wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat slechte toegankelijkheid de emancipatie van mensen met een handicap niet ten goede komt?
Ja. Slechte toegankelijkheid draagt eraan bij dat mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit kan de emancipatie van deze doelgroep in de weg staan. Daarom onderschrijft dit demissionair kabinet het belang van toegankelijkheid binnen alle sectoren, waaronder de mediasector. Ik vind het goed dat de omroepen zich actief inzetten om hun studio’s toegankelijk te maken voor mensen met een beperking en moedig hen aan hier oog voor te houden. Desalniettemin blijf ik scherp op signalen uit de praktijk.
Kunt u in gesprek gaan met de NPO om de toegankelijkheid van studio’s te bespreken en oplossingen hiervoor te bedenken en uit te voeren?
Op basis van de informatie die de NPO en het College van Omroepen mij hebben verstrekt, zie ik daar nu geen aanleiding toe. Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van onvoldoende toegankelijkheid van studio’s. Uiteraard blijf ik met de NPO spreken over thema’s als representatie en inclusie in brede zin.
Deelt u de mening dat de NPO er voor iedereen moet zijn?
Binnen het huidige kabinet zet ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid in voor een inclusieve en representatieve mediasector. Ik vind het van groot belang dat mensen met een beperking vertegenwoordigd zijn binnen de media.
De NPO heeft als opdracht een breed en divers publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat het aanbod van de NPO een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving en dat mensen zich kunnen herkennen in het aanbod.
Om de representatie van verschillende doelgroepen en de toegankelijkheid van het aanbod van de NPO te stimuleren, zijn hierover specifieke afspraken opgenomen in de prestatieafspraken (2022–2026) tussen OCW en de NPO2. De NPO rapporteert jaarlijks over de naleving hiervan in de Terugblik.
Slechte toegankelijkheid van studio’s kan eraan bijdragen dat programma’s geen afspiegeling zijn van de samenleving. Het is daarom noodzakelijk dat mediapartijen zich blijven inspannen om hun studio’s toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek.
Vindt u het belangrijk dat mensen met een handicap binnen de media vertegenwoordigd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de slechte toegankelijkheid van de studio’s eraan bijdraagt dat programma’s geen afspiegeling van de samenleving zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de slechte toegankelijkheid voor publiek van het tv-programma Kiespijn (NPO) dat rondgaat op X?1
Ja.
Klopt het dat de studio waar het tv-programma Kiespijn wordt opgenomen niet rolstoel toegankelijk is?
Dit is niet juist. Ik heb contact gehad met NPO en de NTR, de omroep die het programma Kiespijn uitzendt. De NTR laat in een schriftelijke verklaring aan OCW weten dat de studio van het tv-programma toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Onder verwijzing naar het bericht op X, verklaart de NTR dat door een vergissing, aan een persoon die gebruikmaakt van een rolstoel, helaas ten onrechte is gecommuniceerd dat de studio niet toegankelijk zou zijn. Dit moet voor diegene een erg vervelende situatie zijn geweest. De NTR heeft het misverstand opgelost en de persoon in kwestie heeft een andere opname van het programma bijgewoond.
Deelt u de mening dat tv-studio’s, waar de NPO gebruik van maakt, fysiek toegankelijk moeten zijn?
Ja. De publieke omroep moet toegankelijk zijn voor iedereen. Dit geldt voor het kunnen gebruiken van het aanbod van de NPO, maar ik vind het ook van belang dat mensen op andere manieren betrokken kunnen zijn bij de publieke omroep. Het bijwonen van een opname van een tv-programma is daar een voorbeeld van.
Kunt u aangeven hoeveel tv-studio’s de NPO in gebruik heeft en hoe toegankelijk deze studio’s zijn?
Er is geen lijst voorhanden van alle studio’s die op dit moment in gebruik zijn door de publieke omroep. Ik kan u daarom geen exact aantal geven. Wel heeft het College van Omroepen (Hierna: CvO) een uitvraag gedaan onder de omroepen naar de toegankelijkheid van de studio’s die op dit moment bij hen bekend zijn. Hiervan is het ministerie per brief op de hoogte gesteld. Het CvO geeft aan alle studio’s die geïnventariseerd zijn, direct toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke beperking. Het gaat zowel om studio’s van omroepen als buitenproducenten. De omroepen inspecteren de studio’s grondig voordat deze worden gebruikt en sommige omroepen hebben hier specifieke afspraken over gemaakt. Het CvO merkt op dat in sommige gevallen de toegankelijkheid bemoeilijkt kan zijn, bijvoorbeeld door specifieke kenmerken van een gebouw. Ook in die gevallen wordt gezocht naar passende oplossingen.
Deelt u de mening dat slechte toegankelijkheid de emancipatie van mensen met een handicap niet ten goede komt?
Ja. Slechte toegankelijkheid draagt eraan bij dat mensen met een beperking niet volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij. Dit kan de emancipatie van deze doelgroep in de weg staan. Daarom onderschrijft dit demissionair kabinet het belang van toegankelijkheid binnen alle sectoren, waaronder de mediasector. Ik vind het goed dat de omroepen zich actief inzetten om hun studio’s toegankelijk te maken voor mensen met een beperking en moedig hen aan hier oog voor te houden. Desalniettemin blijf ik scherp op signalen uit de praktijk.
Kunt u in gesprek gaan met de NPO om de toegankelijkheid van studio’s te bespreken en oplossingen hiervoor te bedenken en uit te voeren?
Op basis van de informatie die de NPO en het College van Omroepen mij hebben verstrekt, zie ik daar nu geen aanleiding toe. Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van onvoldoende toegankelijkheid van studio’s. Uiteraard blijf ik met de NPO spreken over thema’s als representatie en inclusie in brede zin.
Deelt u de mening dat de NPO er voor iedereen moet zijn?
Binnen het huidige kabinet zet ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid in voor een inclusieve en representatieve mediasector. Ik vind het van groot belang dat mensen met een beperking vertegenwoordigd zijn binnen de media.
De NPO heeft als opdracht een breed en divers publiek aan te spreken. Het is belangrijk dat het aanbod van de NPO een weerspiegeling is van de Nederlandse samenleving en dat mensen zich kunnen herkennen in het aanbod.
Om de representatie van verschillende doelgroepen en de toegankelijkheid van het aanbod van de NPO te stimuleren, zijn hierover specifieke afspraken opgenomen in de prestatieafspraken (2022–2026) tussen OCW en de NPO2. De NPO rapporteert jaarlijks over de naleving hiervan in de Terugblik.
Slechte toegankelijkheid van studio’s kan eraan bijdragen dat programma’s geen afspiegeling zijn van de samenleving. Het is daarom noodzakelijk dat mediapartijen zich blijven inspannen om hun studio’s toegankelijk te maken voor een zo breed mogelijk publiek.
Vindt u het belangrijk dat mensen met een handicap binnen de media vertegenwoordigd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven in hoeverre de slechte toegankelijkheid van de studio’s eraan bijdraagt dat programma’s geen afspiegeling van de samenleving zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Nederlandse speelfilms met amper internationaal succes |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland produceert veel films, maar met amper internationaal succes»1?
Ja
Wat vindt u van het onderzoek van Olsberg SPI dat in opdracht van het Filmfonds is uitgevoerd?2
Het onderzoek van Olsberg SPI, dat in opdracht van het Nederlands Filmfonds is uitgevoerd, werpt een blik op hoe Nederlandse speelfilms internationaal presteren. Het is waardevol om hier een beeld van te hebben. De onderzoekers hebben specifiek gekeken naar commercieel succes in de vorm van het aantal bioscoopbezoekers en artistiek succes in de vorm van een selectie in de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals (Berlijn, Cannes, Venetië en Sundance) of een nominatie voor een Academy Award of European Film Award. Er is een vergelijking gemaakt met speelfilms uit België, Denemarken, Zweden en Oostenrijk, waarbij Nederlandse speelfilms internationaal gezien minder succesvol zijn. Die uitkomst is best confronterend, maar niet verrassend. Ik verwijs hierbij graag het volgende antwoord.
Wat vindt u ervan dat Nederland in twaalf jaar 487 speelfilms produceerde, bijna dubbel zoveel films als vergelijkbare Europese landen, maar dat Nederlandse speelfilms zelden de hoofdcompetitie van toonaangevende filmfestivals of de shortlist van belangrijke filmprijzen redden?
Een verhoging van de aantrekkelijkheid, kwaliteit en zichtbaarheid wordt breed gezien als een sleutel om het concurrentie- en exportvermogen van de Nederlandse audiovisuele sector duurzaam te versterken. Hiertoe heb ik samen met het Filmfonds reeds maatregelen genomen, waaronder:
We moeten gezamenlijk optrekken in het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse speelfilms. Ook de filmsector is zich ervan bewust dat de lat hoger gelegd moet worden, zodat er meer eigenzinnige en gedurfde speelfilms worden gemaakt. Speelfilms die uitdagen, prikkelen en inspireren. Ik juich dit toe, want films met een duidelijke signatuur en lef zullen het zowel goed doen bij het (inter)nationale publiek als op filmfestivals. Ik ben daarom blij dat de onderzoekers van Olsberg SPI schrijven dat Nederland een groot creatief potentieel heeft en er tal van kansen liggen om de positie van Nederlandse speelfilms te verbeteren.
Bij het onderzoek wil ik wel graag de volgende opmerkingen plaatsen:
Hoe congruent acht u de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI met de doelstelling van het Filmfonds om «een kwalitatief hoog ambitieniveau te bereiken, waardoor de Nederlandse film in de volle breedte nationaal en internationaal een grotere en opvallendere rol kan spelen.»3
Ik acht de conclusies uit het rapport van Olsberg SPI juist congruent met de doelstelling van het Filmfonds. Het Filmfonds heeft al maatregelen getroffen om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De conclusies uit het rapport Olsberg helpen om deze maatregelen verder aan te scherpen, om de kansen op internationale filmfestivals te vergroten en de waardering van het internationale filmpubliek te verkrijgen.
Het rapport van Olsberg SPI biedt geen kant en klare oplossingen, maar dat was ook niet de opdracht van het Filmfonds. Wel worden er belangrijke bevindingen gepresenteerd, die zoals aangegeven grotendeels samenvallen met de al ingeslagen route van het Filmfonds om kwaliteit boven kwantiteit te stellen en meer de focus te leggen op de positionering en zichtbaarheid van speelfilms. Ook komen de bevindingen overeen met de aanbevelingen in de rapportage van de Werkgroep sectorplan, dat door de filmsector zelf is opgesteld.7 Ik ben blij met deze rapportage omdat ik samenwerking tussen alle partijen in de productie-exploitatie-distributie keten belangrijk vind.
Hoe rijmt het ieder jaar stijgende budget van inmiddels € 92,6 miljoen van het Filmfonds met deze onderzoeksconclusies? Acht u dit effectieve besteding van schaarse publieke middelen?
Het rapport van Olsberg SPI gaat over Nederlandse speelfilms. Het deel van het budget van het Filmfonds dat gaat naar de ontwikkeling, productie en distributie van Nederlandse speelfilms betrof in 2022 € 33 miljoen.8 In het kader van de vierjaarlijkse financiering van het Filmfonds door OCW vindt onder meer jaarlijks monitoring plaats, worden subsidieregelingen goedgekeurd en wordt een beleidskader meegegeven. Hierover zijn het Filmfonds en OCW blijvend in gesprek met elkaar.
Het maken van films is kostbaar en zonder publieke financiering komen producties, net als in andere landen, niet tot stand. Film is een van de meest toegankelijke kunstvormen met brede verspreidingsmogelijkheden (festivals, bioscopen, video-on-demand, omroepen). Nederlandse makers zijn belangrijk om verhalen van eigen bodem te vertellen en Nederlandse films helpen ons de wereld om ons heen beter te begrijpen. Juist in een tijd van het enorme internationale aanbod en het belang van een hoge production value is het cruciaal dat er voldoende budget is voor de productie van Nederlandse films en dat deze breed zichtbaar zijn in binnen- en buitenland. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat producenten tegelijkertijd vijf filmvoorstellen indienen om subsidie te krijgen? Is dat bevorderlijk voor de kwaliteit?
We kennen in Nederland een aantal zeer succesvolle productiehuizen, die meerdere succesvolle titels huisvesten. Het kan dan inderdaad voorkomen dat er tegelijkertijd meerdere filmvoorstellen door eenzelfde producent worden ingediend. Daarnaast moet het aantal aanvragen ook bezien worden in het licht van de coronapandemie, waardoor een periode minder films geproduceerd kon worden. Het Filmfonds heeft in die periode de sector op verschillende manieren ondersteunt met de ontwikkeling van filmplannen. Het is logisch dat de makers deze filmplannen willen realiseren en er daardoor relatief veel aanvragen zijn. Het Filmfonds neemt overigens ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal aanvragen minder wordt, door bijvoorbeeld te gaan werken met een pitchronde vooraf. Op deze manier wordt sneller duidelijk welke filmplannen kansrijk zijn en welke niet.
Bent u van plan extra of scherpere voorwaarden te stellen aan het Filmfonds zodat de Nederlandse filmsector gestimuleerd wordt weer echt mooie producties te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de huidige beleidsperiode heeft het Filmfonds de focus aangescherpt. De nadruk ligt op het stimuleren van een kwalitatief en vernieuwend aanbod met een sterke signatuur. De verwachting is dat de resultaten van het scherpere selectiebeleid in de komende jaren te zien zullen zijn. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Het Filmfonds schrijft momenteel het beleidsplan voor de periode 2025–2028. Dit doet het op basis van het door mij opgestelde beleidskader, waarin ook inhoudelijke aanwijzingen zijn opgenomen. Het stimuleren van een kwalitatief aanbod staat centraal. Specifiek heb ik het Filmfonds gevraagd om de koers van «verdikking» vast te houden: door scherper te selecteren moet een kleiner maar divers aantal producties met meer middelen worden ondersteund. Hogere budgetten kunnen leiden tot meer kwaliteit, omdat er dan meer geld en tijd is voor de scenario- en ontwikkelingsfase, de draaidagen en het postproductieproces.
Ik vraag het Filmfonds ook beleid te ontwikkelen voor de positionering en zichtbaarheid van toonaangevend Nederlands aanbod op het internationale podium en de versterking van de internationale marktpotentie. Dit beleid moet in ieder geval gericht zijn op een toename in de deelname van Nederlandse producties aan de hoofdprogramma’s van toonaangevende internationale (film)festivals. Ook vraag ik het Filmfonds zich blijvend in te spannen voor het stimuleren van internationale coproducties, ook omdat dergelijke producties vaak meer succesvol zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat het Filmfonds, in overleg met de filmsector, ook in de volgende beleidsperiode de nodige stappen zet om de positie van de Nederlandse speelfilm nationaal en internationaal verder te versterken. Het Ministerie van OCW zal de resultaten hiervan natuurlijk nauwlettend volgen.
Bent u het ermee eens dat de toekenningen door het Filmfonds in ieder geval meer open en toegankelijker moeten gebeuren en dat daarbij primair op kwaliteit in plaats van onafhankelijkheid gestuurd moet worden?
De opdracht van het Filmfonds richt zich op de financiering van onafhankelijke producenten en andere onafhankelijke filmmakers. Het Filmfonds biedt subsidieregelingen voor allerlei soorten filmmakers, van autodidacten tot zeer ervaren makers. Een rijk veld aan onafhankelijke producenten zorgt voor diversiteit en de pluriformiteit van Nederlandse films, series en documentaires. Het is daarom cruciaal dat onafhankelijke producenten blijvend in staat worden gesteld om mooie Nederlandse producties van hoge kwaliteit te maken. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat onafhankelijke producenten de mogelijkheid hebben om samen te werken met andere partijen uit de keten, in het licht van de stapeling van publiek-private middelen.
Openheid en toegankelijkheid zijn uiteraard belangrijk voor het Filmfonds. Op de website van het Filmfonds kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in de toekenningen voor specifieke producties op basis van de verschillende regelingen. Het Filmfonds heeft recent de website vernieuwd. Samen met het Filmfonds zal ik kijken naar eventuele verbeteringen op het gebied van de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie.
Zou het de kwaliteit van de filmproductie in Nederland ten goede komen als toekenningen door het Filmfonds meer sturen op samenwerking en cofinanciering binnen de filmsector zodat meer budgetten bij elkaar gebracht kunnen worden (zoals van de NPO & streamers) en meer kwalitatief hoogstaande (en duurdere) producties gemaakt kunnen worden)?
Samenwerking en cofinanciering in de filmsector is inderdaad belangrijk en gebeurt al sinds jaar en dag. Bij de financiering van films gaat het om samenwerking tussen verschillende partijen waarbij een producent financiering van fondsen, omroepen, distributeurs, sales-agents, coproducenten en investeerders bij elkaar brengt om een project te financieren. In de huidige tijd kunnen ook streamingdiensten belangrijke partners voor onafhankelijke producenten zijn.
Wat ik wil stimuleren is verdergaande publiek-private samenwerking waardoor er grotere en kwalitatief betere producties kunnen worden gemaakt met meer kans op commercieel en artistiek succes. Het Filmfonds deelt deze visie. Daarbij moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de kaders van de subsidieregelingen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 8.
Hoe duidt u de kwalificatie van filmmaker Martin Koolhoven dat het Filmfonds «stuurloos» is?
Het Filmfonds heeft de afgelopen tijd te maken gehad met een aantal wisselingen in het bestuur. Ik kan me voorstellen dat dit tot zorgen in de sector heeft geleid. Het Filmfonds is echter niet stuurloos. De huidige directeur-bestuurder Sandra den Hamer heeft de opdracht gekregen om, te midden van het snel bewegende speelveld, zich de komende periode te richten op het bestendigen van de reeds ingezette artistiek-inhoudelijke koers van het Filmfonds, de samenwerking met de sector en de voorbereidingen op het nieuwe beleidsplan. Daarin zal de ingezette focus op het versterken van de kwaliteit en zichtbaarheid van de Nederlandse onafhankelijke film worden voorgezet. De procedure ten behoeve van de opvolging van Sandra den Hamer zal ruim op tijd en op zorgvuldige wijze worden ingezet.
Waarom heeft het Filmfonds de Dutch Academy For Film (DAFF) aangewezen om tot een plan te komen over verbetering van de positie van de Nederlandse speelfilm? Is DAFF de juiste partij, gezien de afhankelijkheid van filmsubsidies die veel leden van DAFF hebben? Hoe ziet u dit?
De Dutch Academy for Film (DAFF) verenigt bijna 700 makers uit alle disciplines binnen de audiovisuele sector in Nederland. Samen met het Nederlands Film Festival draagt de DAFF als Nederlandse Academy ook de verantwoordelijkheid voor de Gouden Kalveren Competitie, waarbij de leden hun vakgenoten eren door het bepalen van nominaties en prijzen. Daarnaast ziet de DAFF het als de functie van een Academy om hobbels in de sector te detecteren en hierop in te spelen. Zij vindt het uiterst belangrijk dat de inhoudelijke creatieve analyse, zelfreflectie en toekomstvisie in eerste aanleg vanuit de sector zelf komt. Vanuit deze gedachte speelde de vereniging al langer met het plan voor het faciliteren van het kwaliteitsdebat, om naar aanleiding van de jaaroogst gezamenlijk een kritische blik te werpen op waar de sector zich op dat moment bevindt.
De selectie voor de Gouden Kalveren Competitie toonde een sterke contradictie in films die door het publiek hoog werden gewaardeerd ten opzichte van die door vakgenoten werden bekroond. Dit, samen met het rapport van Olsberg SPI, heeft de vereniging ertoe bewogen om nog dit jaar een open gesprek met de sector te initiëren. Zij komen niet met een concreet plan, maar denken samen met alle stakeholders in de keten – van makers en producenten tot distributeurs, exploitanten en fondsen – na over mogelijke verbeteringen voor de positie van de Nederlandse speelfilm.
De DAFF doet dit niet in opdracht van het Filmfonds, maar vanuit een eigen verantwoordelijkheid als Academy en vanuit hun onafhankelijke functie. De suggestie dat de vereniging niet onafhankelijk is, is naar mijn mening ongegrond.
In hoeverre moedigt het Filmfonds ondernemerschap van producenten aan? Is het te rechtvaardigen dat zo veel publieke middelen worden ingezet op films waar slechts een zeer klein deel van Nederland naar gaat kijken, laat staan het buitenland?
Het is belangrijk om het algemene succes van de Nederlandse speelfilm niet te verwarren met de specifieke lens waardoor het onderzoeksbureau Olsberg heeft gekeken (zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Nederlandse speelfilms trekken veel bezoekers naar de Nederlandse bioscopen en filmtheaters. Het afgelopen jaar had bijvoorbeeld de door het Filmfonds gesteunde films De Tatta's (2022) en Soof 3 (2022) respectievelijk bijna 700.000 en 500.000 bioscoopbezoekers. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ook als we kijken naar het marktaandeel van Nederlandse films in het aantal nationale bioscoopbezoeken in 2022 was dat ruim 16 procent.9
Zoals geantwoord op vraag 5, is het maken van films kostbaar en zijn publieke middelen onmisbaar. Ondernemerschap is belangrijk voor iedere producent. Het Filmfonds moedigt dit aan. Filmfinanciering is immers complex en er zijn vele partijen en financiers bij betrokken. De steun die het Filmfonds als publiek fonds kan geven is aan maximale percentages verbonden. Een producent moet dus altijd aanvullende financiering inbrengen om voor financiering van het Filmfonds in aanmerking te komen. Producenten blijven zelf creatief en zakelijk verantwoordelijk voor de producties die worden gemaakt en vertoond.
Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
Het bericht ‘Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Onderkent u dat stijgende lasten zorgen voor een grote druk op musea, hoewel het publiek de weg naar de musea weer weet te vinden?
De stijgende kosten spelen alle Nederlanders en organisaties parten. Ook de musea voelen dit. Er zijn grote verschillen in de mate waarin instellingen deze lastenverzwaring op kunnen vangen. Voor de rijksgesubsidieerde instellingen geldt over het algemeen dat ze een gezond eigen vermogen hebben en dat de subsidies ieder jaar worden geïndexeerd.
Klopt het dat veel musea in financiële problemen komen, omdat ze tijdens de coronacrisis flink moesten interen op hun reserves en voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van subsidies?
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en de inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
De musea zijn inderdaad voor een belangrijk deel afhankelijk van subsidie. Door de sluiting tijdens corona en achterblijvende bezoekersaantallen zijn niet alleen de inkomsten uit kaartverkoop teruggelopen maar ook die uit horeca en verhuur. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt wel dat de eigen inkomsten weer aan het stijgen zijn. Van 30% van de totale omzet in 2021 is dit aandeel in 2022 toegenomen naar 43%.
Klopt het dat de overheidssubsidies voor musea van 2021 naar 2022 met slechts 1 procent zijn gestegen, terwijl de inflatie 10 procent was?
Voor de rijksgesubsidieerde instellingen was in 2022 de loonbijstelling 3,550%, de prijsbijstelling 4,088% en de bijstelling voor huisvesting 5,222%. Dit is conform de systematiek die rijksbreed wordt gehanteerd en wordt toegepast op het loon- en prijsgevoelige deel van de subsidie.
Verder heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor instellingen die worden bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), ter compensatie van hoge inflatie en energiekosten. Door deze extra correctie steeg de prijsbijstelling van 2022 naar 5,089% en de bijstelling voor huisvesting naar 8,232%.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de huidige financiële positie van rijksmusea, gesubsidieerde musea en particuliere musea en de ontwikkeling daarvan op langere termijn?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opdrachtgever van de museumstatistiek die wordt uitgevraagd door het CBS en jaarlijks in december wordt gepubliceerd. Hierin zijn ook gegevens over de bedrijfsopbrengsten en -kosten opgenomen. Deze gegevens zijn te vinden op: https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/dossier-culturele-en-creatieve-sector
Deelt u de mening, dat musea zekerheid nodig hebben om investeringen te kunnen doen in tentoonstellingen, toegankelijkheid, duurzaamheid en onderhoud?
Ik deel de mening dat zekerheid zorgt voor een hogere kwaliteit van collectiebeheer. De rijksgesubsidieerde musea die onder mijn verantwoordelijkheid vallen kunnen daarom rekenen op een subsidiebedrag dat is vastgelegd in de Regeling beheer rijkscollecties. Dit bedrag wordt jaarlijks geindexeerd. Daarnaast kunnen deze instellingen, die zijn belast met een wettelijke taak, ook gebruik maken van schatkistbankieren voor het doen van investeringen aan het gebouw.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat musea kunnen blijven innoveren en kunnen blijven bijdragen aan verbinding in onze samenleving?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn voor iedereen en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en de samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor het ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten.
Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Het bericht 'Cursor op zwart' |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op het bericht dat Han Konings, hoofdredacteur van het onafhankelijke TU Eindhoven-nieuwsblad Cursor, met onmiddellijke ingang uit zijn functie is ontheven?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Als Minister en stelselverantwoordelijke kan en wil ik niet ingaan op individuele arbeidsrechtelijke situaties bij hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat er op een publieke democratische instelling als een universiteit op geen enkele manier mag worden gemarchandeerd met of twijfel mag bestaan over de journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van universiteitsbladen of hogeschoolkranten?
Ik deel de mening dat de redactie van een universiteitsblad of hogeschoolkrant journalistiek onafhankelijk moet kunnen opereren.
Bent u bereid zich uit te spreken over het belang van onafhankelijk nieuwsgaring op en over universiteiten, omdat dit als belangrijk onderdeel van de academische vrijheid kan worden gezien? Wat vindt u van de constatering van ScienceGuide dat ook zij merken dat er de laatste jaren in toenemende mate druk is op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten?2
Onafhankelijke journalistiek en persvrijheid zijn een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Zeker binnen universiteiten waar academisch debat en kritisch denken bij uitstek hoog in het vaandel staan en gestimuleerd worden. Academische vrijheid is gekoppeld aan mensen in hun functie als docent en onderzoeker en is onderworpen aan de normen die gelden in de academische gemeenschap, zoals de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Voor academische vrijheid is vrijheid van meningsuiting en daarmee ook journalistieke vrijheid een vereiste. Zowel wetenschappers als journalisten moeten in vrijheid en onafhankelijkheid hun onderzoek kunnen doen.
Ik heb kennis genomen van de constatering van ScienceGuide en betreur het als er in toenemende mate druk wordt ervaren op onafhankelijke nieuwsmedia over en binnen universiteiten. Nieuwsmedia moeten binnen de instellingen onafhankelijk kunnen opereren. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om invulling te geven aan het borgen van die onafhankelijkheid.
In hoeverre is die journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid op de Technische Universiteit Eindhoven volledig gegarandeerd? Op grond van welke feiten komt u tot deze beoordeling?
In deze zaak zijn drie partijen relevant: het College van Bestuur (CvB), de hoofdredacteur en de redactieraad. Het CvB van de TU/e is de formele uitgever van Cursor. De directeur van het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e treedt namens het CvB op als operationeel uitgever. De TU/e heeft bij mij het volgende aangegeven als het gaat om de wijze waarop de journalistieke vrijheid bij Cursor is ingericht en geborgd.
De hoofdredacteur is verantwoordelijk voor de inhoud, productie en exploitatie van Cursor. De redactieraad waarborgt dat de hoofdredacteur in journalistieke zin onafhankelijk kan opereren en bevordert dat hoofdredacteur en redactie opereren conform de vastgelegde journalistieke werkwijze. Het CvB – als formele uitgever – benoemt de redactieraad, de operationele uitgever stelt, na advies van de redactieraad, de hoofdredacteur aan.
In het redactiestatuut van Cursor is opgenomen dat de uitgever de (hoofd)redactie nooit zal dwingen af te zien van publicatie van c.q. wijzigingen aan te brengen in een artikel. De uitgever kan de hoofdredacteur wel verzoeken van een publicatie af te zien c.q. deze te wijzigen. De hoofdredacteur beslist zelf hoe hij met zo'n verzoek omgaat. De redactieraad kan de hoofdredacteur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Volgens de TU/e hebben in deze casus alle partijen conform hun bevoegdheid volgend uit het redactiestatuut gehandeld. De redactieraad heeft geadviseerd het interview met de nieuwe rector magnificus aan te passen omdat de redactieraad het niet in balans achtte. De rector heeft als geïnterviewde verzocht tot het doen van aanpassingen. De hoofdredacteur heeft ervoor gekozen het artikel niet te publiceren. Dit is in overeenstemming met het (openbare) statement van de redactie van Cursor waarin wordt aangegeven dat de hoofdredacteur heeft besloten het artikel niet te publiceren. In het statement staat dat dit het gevolg was van druk door het negatieve advies van de redactieraad en het verzoek vanuit het CvB. De redactie van Cursor heeft mij geïnformeerd dat volgens hen de rector in een mail aan de hoofdredacteur heeft aangegeven niet in te stemmen met publicatie. Dit is ervaren als een publicatieverbod mede omdat de rector zowel geïnterviewde als – in haar hoedanigheid van lid CvB – uitgever is.
Op grond van bovenstaande feiten constateer ik dat op papier, via het redactiestatuut, de journalistieke onafhankelijkheid van de redactie van Cursor voldoende geborgd is. Ik kan niet zeggen of de journalistieke onafhankelijkheid van Cursor in de praktijk ook volledig gegarandeerd is noch dat deze in het geding is. Er is sprake van door de redactie van Cursor ervaren druk om niet te publiceren, zodanig dat zij Cursor op zwart hebben gezet. Ik wil benadrukken dat journalistieke onafhankelijkheid van universiteitsbladen een groot goed is en dat ik het zeer onwenselijk vind dat een blad als Cursor op zwart is gegaan. Vanuit mijn rol vind ik het niet zuiver om uitspraken te doen over individuele gevallen zoals de situatie bij Cursor. Het is daarom goed dat, zoals het CvB van de TU/e mij geïnformeerd heeft, de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Vindt u het wenselijk dat het College van Bestuur van de TU/e en de redactieraad een steeds groeiende druk uitoefent om bepaalde artikelen, die als onwenselijk worden gezien, niet te publiceren?
Ik vind dat er in universiteitsbladen plaats moet zijn voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Dit uiteraard mits de journalistieke kwaliteitsnormen, zoals hoor en wederhoor, gehanteerd zijn. Indien er in toenemende mate druk wordt uitgeoefend om bepaalde artikelen die als onwenselijk worden gezien niet te publiceren, dan vind ik dat een zorgelijk signaal. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangeef, vormen onafhankelijke journalistiek en persvrijheid een groot goed dat te allen tijde bewaakt moet worden. Ik vind het aan het College van Bestuur, als uitgever van Cursor, de redactieraad en de redactie van Cursor om, te meer naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen, met elkaar het gesprek te voeren over het redactiestatuut, de inhoudelijke interpretatie en invulling in de praktijk daarvan vanuit het uitgangspunt dat journalistieke onafhankelijkheid te allen tijde geborgd moet zijn.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoek te starten naar de aantijgingen over de inperking van de journalistieke vrijheid en daarbij ook te bezien in hoeverre er bij andere universitaire redacties en bij hogeschoolkranten vrijheid wordt ingeperkt? Zo nee, hoe wilt u de journalistieke vrijheid van deze bladen garanderen? Zo ja, wanneer kunt u daarmee beginnen?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor een dergelijk breed onderzoek. Zoals in de media is gemeld is een redactielid van Cursor een klokkenluidersprocedure gestart. Het CvB van de TU/e heeft mij laten weten dat de Commissie melding onregelmatigheden van de universiteit naar aanleiding van die melding een onderzoek uitvoert naar het als censuur gekwalificeerde handelen van de TU/e en naar het gevoel van de Cursor-redactie dat zij niet onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dit is conform de interne procedures van de instelling. Ik vertrouw erop dat dit onderzoek zorgvuldig en onafhankelijk van het CvB wordt uitgevoerd.
In de relatie tussen CvB en redactie is journalistieke onafhankelijkheid altijd het uitgangspunt. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch zijn ten aanzien van de eigen organisatie. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om die journalistieke onafhankelijkheid te bewaken en hierover het gesprek te voeren binnen de instelling.
Bent u bereid om met het College van Bestuur van de TU/e in gesprek te gaan over de eisen die worden gesteld door de redactieleden van Cursor?
De redactie van Cursor is van mening dat er drie stappen nodig zijn om journalistieke vrijheid te garanderen. Een nieuwe, onafhankelijke redactieraad, een stem van de redactie in het aanstellen van een nieuwe hoofdredacteur en het herzien van het redactiestatuut om de onafhankelijkheid van Cursor beter te borgen. Ik ben door de redactie van Cursor en door het CvB van de TU/e geïnformeerd dat zij over deze stappen in gesprek zijn. Ik vind het aan de redactie en CvB om het gesprek hierover onderling te voeren.
Het televisieprogramma ‘The Biohack Project’ |
|
Judith Tielen (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitzending van het programma «The Biohack Project» op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de daaropvolgende kritiek in diverse media?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van dit programma bestaat uit pseudo-wetenschappelijk gepresenteerde maar niet-wetenschappelijk bewezen uitingen en beloftes en daarmee misleidend is voor kijkers als het gaat om gezondheid? Zo ja, in hoeverre vindt u dat voor kijkers duidelijk is dat het hier gaat om niet-wetenschappelijk bewezen uitingen en beloftes?
Programma’s van de publieke omroep dienen conform de publieke mediaopdracht in de Mediawet altijd te voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. De omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van de programma’s. Zij moeten zelf zorgen dat de programma’s voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) is belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Het programma «The Biohack Project» is daarbij in de basis een amusementsprogramma, ook wel adventure-reality genoemd door de betrokken publieke omroep KRO-NCRV. KRO-NCRV wil met dit programma aandacht besteden aan lifestylefenomenen zoals biohacking. Het gaat volgens KRO-NCRV in dit programma om de persoonlijke ervaring van de deelnemers. Tegelijk heeft KRO-NCRV aangegeven open te staan voor de reacties die dit programma heeft opgeroepen. Daarom heeft de KRO-NCRV een disclaimer toegevoegd waarin aangegeven wordt dat biohacking geen wetenschap is en dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de biohacks. Naast het toevoegen van deze disclaimer heeft de KRO-NCRV een verdere aanscherping van het programma doorgevoerd door hermontage van bepaalde onderdelen.
Bent u bereid de content van dit programma te benoemen als «kwakzalverij»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij u bekend dat de presentator van het programma geen relevante wetenschappelijke achtergrond heeft, maar wel een bedrijf dat supplementen en gezondheidsclaims op de markt aanbiedt?
Ja, dat is mij bekend. In de disclaimer is opgenomen dat hij geen wetenschapper is, maar een ervaringsdeskundige waarbij hij wordt bijgestaan door experts. Volgens KRO-NCRV worden er in het programma verder geen adviezen voor voedingssupplementen gegeven.
Deelt u de verwachting van dat kijkers door dit programma verkeerde verwachtingen hebben van hun gezondheid en tot verkeerde keuzes worden verleid? Verwacht u, net als een aantal huisartsen, dat dit programma kan leiden tot een verhoging van onnodig huisartsbezoek en bloed- of urineonderzoek? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ongewenst is?
De huisartsenzorg staat, net als de rest van de zorg, al onder grote druk. Om de zorg toegankelijk te houden, moeten we voorkomen dat mensen onnodig een beroep op zorg doen. Onnodige (verzoeken tot) diagnostiek moeten dus vermeden worden. Goede en betrouwbare informatievoorziening aan burgers kan hieraan bijdragen. Of dit programma daadwerkelijk zal leiden tot extra druk op de huisartsenzorg kan ik niet beoordelen. Het advies aan mensen is om zich waar mogelijk via een website als Thuisarts.nl te informeren over de noodzaak van een bezoek aan de huisarts. De informatie op deze website is gebaseerd op de wetenschappelijke richtlijnen van huisartsen en medisch specialisten. Aan de lopende afleveringen is door omroep KRO-NCRV een disclaimer toegevoegd waarin staat dat er in het programma geen medische adviezen worden gegeven en dat het gaat om de persoonlijke ervaring van de deelnemers.
Deelt u de mening dat de NPO en omroep KRO-NCRV verantwoordelijk zijn voor de misleidende informatie in dit programma? Bent u bereid om stappen te ondernemen om dit tegen te gaan? Zo ja, welke en op welke termijn? Schendt KRO-NCRV met dit programma de journalistieke code van de NPO? Zijn er reeds klachten binnengekomen bij de ombudsman? Zo ja, is de ombudsman voornemens een onderzoek in te stellen?
Conform artikel 2.88 van de Mediawet zijn de omroepen verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s van de publieke omroep. De journalistieke code van de NPO geldt voor journalistiek handelen verricht voor de landelijke publieke omroepen bij het verzorgen van producties voor de diverse kanalen van de NPO op het gebied van nieuws, informatie en educatie. Formeel geldt deze code dus niet voor amusement, waar dit programma onder is gecategoriseerd. Het is mij niet bekend of er klachten binnen zijn gekomen bij de NPO Ombudsman.
Maar ook los hiervan dienen programma’s van de publieke omroep te voldoen aan hoge kwaliteitsstandaarden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 al heb aangegeven heeft de KRO-NCRV diverse maatregelen genomen om voor dit programma beter te borgen dat deze voldoet aan deze standaarden. Daarnaast is recent besloten dat dit programma vanwege achterblijvende bereikscijfers ten opzichte van de doelstellingen op maandag 23 oktober zijn laatste uitzending had.
Deelt u de mening dat de manier waarop The Biohack Project gezondheidsclaims doet die passen bij het productassortiment van de presentator, strijdig zijn met de Mediawet? Zo ja, wat gaat u doen om te handhaven?
De Mediawet stelt, naast de eerder genoemde hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, ook strenge eisen die zien op het non-commerciële karakter van de publieke omroep. De deugdelijke naleving van deze wettelijke eisen heeft de bijzondere aandacht van het Commissariaat. Als het Commissariaat signalen ontvangt dat deze naleving mogelijk tekortschiet, kan het besluiten onderzoek te doen. Over de afhandeling van signalen en over (mogelijke) onderzoeken naar specifieke programma’s doet het Commissariaat geen mededelingen.
De eenmalige specifieke uitkeringen lokale bibliotheekvoorzieningen 2023 – 2024 (SPUK Bieb) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de eerste ronde van de SPUK Bieb? Hoeveel van de aanvragen zijn ook daadwerkelijk toegekend?
In de eerste ronde zijn er 210 aanvragen gedaan door 148 gemeenten. Hiervan zijn er 79 daadwerkelijk toegekend aan 53 gemeenten.
Kunt u uitsplitsen hoe de € 17,6 miljoen is verdeeld tussen de verschillende aanvragen? Is het beschikbare budget overvraagd? Zo ja, kunt u de rangschikking publiceren op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden?
Van de € 17,6 miljoen is in totaal € 17,492 miljoen beschikt. Het volledige budget is niet opgemaakt, doordat de eerstvolgende aanvraag die in aanmerking kwam de limiet van € 17,6 miljoen oversteeg. Van de € 17,492 miljoen die is beschikt gaat € 5,563 miljoen naar het openen van een nieuwe vestiging, € 4,892 miljoen naar doorontwikkeling van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en € 7,036 miljoen naar het verruimen van de openingstijden van bibliotheekvoorzieningen. U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» vinden aan welke gemeenten welk bedrag is toegekend en voor welke activiteit. Ook kunt in «Bijlage 2 – Samenvattend overzicht» een samenvattend overzicht vinden van deze gegevens.
Het budget is met € 21,690 miljoen overvraagd.
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» de rangschikking vinden op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden. In kolom D van deze bijlage staan de scores die per gemeente zijn toegekend. Ook kunt u in «Bijlage 3 – Overzicht puntenaantallen» zien welke gemeente hoeveel punten heeft gekregen per kenmerk. Hier staan de gemeenten die nog geen voorziening hebben in de zin van de WSOB niet bij, aangezien deze automatisch het maximaal punten hebben gekregen. Dat betreft Zaanstad en Rozendaal.
Kunt u per aanvraag aangeven voor welke activiteit deze is bedoeld, te weten: 1) het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening, 2) het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging, 3) verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met minimaal 10 uren per week of 4) de verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus met minimaal 10 uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn?
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» per gemeente in kolom F vinden voor welke activiteit de gemeente een aanvraag heeft ingediend.
Is het beeld dat er op dit moment twaalf gemeenten zijn zonder volwaardige bibliotheekvoorziening gewijzigd sinds de beantwoording van de Staatssecretaris op 4 april 2023?1 Kunt u aangeven welke van de twaalf gemeenten waar nog geen sprake is van een volwaardige bibliotheekvoorziening een aanvraag hebben gedaan voor de SPUK Bieb?
Kunnen wij het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening nog steeds medio 2024 verwachten, gezien dit onderwerp niet controversieel is verklaard en gezien de motie Mohandis c.s.2?
Dit beeld is sinds 4 april 2023 niet gewijzigd. Wel hebben twee van deze twaalf gemeentes een aanvraag gedaan, te weten: Zaanstad en Rozendaal. De gemeenten zonder bibliotheek die geen aanvraag in de eerste ronde hebben ingediend, zullen in de aanloop naar de tweede ronde individueel worden benaderd. Zonder bibliotheek zullen zij waarschijnlijk niet aan de komende zorgplicht kunnen voldoen. Indien nodig is voor deze gemeenten ondersteuning bij de planontwikkeling en aanvraag beschikbaar.
Verduurzaming van de cultuursector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat culturele instellingen voorlopig nog niet te maken krijgen met harde eisen rond verduurzaming van de sector? Zo ja, klopt het dat dit bericht onder meer is gebaseerd op uw brief over de uitgangspunten voor cultuursubsidies 2025–20282?
Ja, ik ben bekend met dit artikel in het NRC Handelsblad. Hierin wordt onder andere verwezen naar mijn Kamerbrief Uitgangspunten Cultuursubsidies 2025–2028 van juni 2023.
Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de cultuursector voldoende eigen initiatieven kan/zal ontplooien om op korte termijn te verduurzamen? Zijn naar uw oordeel de ambities op verduurzaming bijvoorbeeld voldoende geconcretiseerd en is voldoende duidelijk welke gerichte acties nodig zijn om die ambities waar te maken?
Het belang om te verduurzamen wordt sterk gevoeld in de culturele en creatieve sector. Binnen deze sector bestaan verschillen, ook in de mate waarin verduurzaming wordt opgepakt. Organisaties en makers binnen de podiumkunsten, archieven, musea, bibliotheken en media treffen maatregelen om CO2-uitstoot te verminderen en dragen bij aan bewustwording of het inspireren van bezoekers. Zo is er «ACTIE als cultuur» vanuit de Federatie Cultuur, Kunsten ’92, de Taskforce culturele en creatieve sector en de Museumvereniging, wordt er gewerkt aan een Cultuurberaad en zetten verschillende brancheverenigingen stappen om te verduurzamen. Ook zetten individuele instellingen belangrijke stappen, zoals het gezelschap Silbersee, dat zichzelf ten doel heeft gesteld om in 2027 klimaatpositief te produceren.
Er gebeurt veel, maar de initiatieven zijn wel versnipperd. De Raad voor Cultuur stelt in zijn advies «Cultuur Natuurlijk»3 ook dat in de culturele en creatieve sector de klimaatdoelstellingen nog niet overal breed in beeld zijn en dat kennis over duurzaamheid in veel gevallen nog ontbreekt. De raad doet aanbevelingen om te komen tot gerichte acties. Het gaat hierbij onder andere over structurele aandacht voor duurzaamheid in de culturele sector, het inzichtelijk maken van de klimaatimpact van de sector, het onderzoeken wat de beste methode is om dit te monitoren en het onderzoeken van de mogelijkheid voor een kennisplatform waarin de sector kan samenwerken en kan leren van elkaar en van andere maatschappelijke sectoren. Deze aanbevelingen worden momenteel verder verkend en onderzocht. Ik zal daar op terugkomen in de beleidsreactie op het advies van de raad, dat in de eerste helft van 2024 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Wat is uw definitie van een verduurzaamde cultuursector? Wat is concreet nodig voor een verduurzaamde cultuursector? Is vrijwillige inzet vanuit culturele instellingen daarvoor toereikend? Welke criteria hanteert u bij de beoordeling van de voortgang in de verduurzaming van de cultuursector? Wat zijn voor u de signalen dat van vrijwilligheid moet worden afgestapt en (tevens) moet worden gekozen voor nadere wet- en regelgeving en afdwingbare resultaatsverplichtingen?
Het tegengaan van de opwarming van de aarde is een prioriteit van het kabinet. Daarvoor moet iedereen zich inspannen, ook de culturele sector. Leidend bij deze duurzaamheidsambitie zijn de nationale klimaatdoelen zoals die zijn vastgelegd in de Nederlandse Klimaatwet, maar bijvoorbeeld ook de doelstellingen van Nederland Circulair in 2050. De doelstelling is daarmee dat ook de culturele- en creatieve sector bijdraagt aan de tot 55% CO2-vermindering in 2030 en volledige energieneutraliteit in 2050.
Om te weten welke stappen nodig zijn om te komen tot bovenstaande doelstelling is het van belang te weten wat de klimaatimpact van de sector is. Deze is nog niet overal in beeld. Met het oog daarop zullen instellingen die een aanvraag indienen voor de basisinfrastructuur of bij de rijkscultuurfondsen een korte inventariserende vragenlijst invullen. Samen met de sector wordt momenteel bezien wat de beste methode is om de klimaatimpact verder inzichtelijk te maken en te monitoren en hoe de sector gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de duurzaamheidsopgave.
Een deel van de instellingen in de culturele en creatieve sector heeft al te maken met bestaande wet- en regelgeving, of krijgt daar in de toekomst mee te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de CSRD-richtlijn4 energieprestaties voor gebouwen, de implementatie van de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP) of zero-emissiezones. Of aanvullende wet- en regelgeving op termijn nodig is voor de culturele- en creatieve sector moet mede in dat perspectief worden bezien. Wet- en regelgeving is ook niet de oplossing voor alles. Ik ben ervan overtuigd dat intrinsieke motivatie heel krachtig is. Ik zie dit ook in de sector. Daarom ga ik uit van vertrouwen, zeker na de roerige periode die de sector heeft meegemaakt. Ik wil laten zien dat de sector goede stappen aan het zetten is en samen met hen beleid ontwikkelen om makers en instellingen verder te helpen.
Hoe gaat u de culturele sector ondersteunen bij de voorgenomen verduurzaming? Deelt u de mening dat financiële ondersteuning van culturele instellingen onontbeerlijk is om investeringen in duurzaamheid mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan verschillende regelingen waar culturele instellingen gebruik van kunnen maken. Denk bijvoorbeeld aan de regeling voor verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) of VANG Buitenshuis,5 dat organisaties ondersteunt bij het opzetten van een circulaire bedrijfsvoering. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 beschreven wordt momenteel onderzocht hoe de culturele en creatieve sector het best gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de verduurzamingstransitie. Dit wordt gedaan met de inventariserende vragenlijst, het onderzoek naar monitoring en dataverzameling en de gesprekken met uiteenlopende stakeholders. Aanvullend wordt verkend hoe kennisverzameling- en deling het best georganiseerd kan worden. Ook streef ik naar een nauwere samenwerking en aansluiting op het verduurzamingsvraagstuk met andere betrokken ministeries. Tot slot wil ik ook bezien hoe de creatieve kracht van de sector kan worden ingezet om ook anderen te inspireren om te verduurzamen.
Deelt u de mening dat een door de Raad voor Cultuur geadviseerde nulmeting en een «transitieplan» voor culturele instellingen goede diensten kan bewijzen in de voorgenomen verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te faciliteren?
De Raad voor Cultuur schrijft dat door het in kaart brengen van de ecologische voetafdruk duidelijk wordt waar de grootste negatieve (ecologische) impact zit, waardoor bewuster keuzes gemaakt kunnen worden. Ik deel deze mening. Daarom wordt – in lijn met het advies van de Raad – een eenvoudige inventarisatie uitgezet voor instellingen bij de aanvraag voor de BIS en bij de rijkscultuurfondsen. Deze geeft een beter beeld van hoeveel instellingen hun impact al in kaart hebben gebracht, op welke manier zij dit hebben gedaan, of zij al transitieplannen hebben opgesteld en waar hun behoefte ligt om (verdere) stappen te kunnen zetten. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt bezien of, en zo ja wat aanvullend nodig is om de instellingen die dit nog niet hebben te faciliteren.
Denkt u dat een geïntensiveerde inzet op verduurzaming gevolgen zal hebben voor het Nederlandse culturele aanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe een eventueel krimpend cultuuraanbod kan worden voorkomen en tegengegaan?
Om klimaatverandering tegen te gaan moet iedereen zijn steentje bijdragen. Dat dit gepaard kan gaan met lastige keuzes die gevolgen kunnen hebben voor het aanbod, schrijft ook de Raad voor Cultuur. Het maken van keuzes komt niet enkel voort uit inzet op verduurzaming, maar raakt ook aan het gesprek over onder meer fair practice. Aan het einde van het jaar wordt het advies van de raad over de vernieuwing van het cultuurbestel na 2029 verwacht, waarbij de raad al heeft aangegeven dat duurzaamheid als onderwerp meegenomen zal worden.6
Misstanden in realityprogramma’s |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voor het leven getekend door Temptation Island, daar verandert vergoeding van 30.000 euro niets aan»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de in het artikel beschreven misstanden?
Grensoverschrijdend gedrag is onacceptabel, vooral als dit niet de eerste keer is. Naar ik begrepen heb, laat RTL voorlopig geen nieuwe afleveringen van het programma Tempation Island maken en heeft het al eerder uitzendingen van het programma De Villa gestaakt. Ik verwacht dat RTL alles in werk stelt om toekomstige gevallen van grensoverschrijdend gedrag te voorkomen. Op basis van de berichtgeving en informatie die RTL mij verstrekt heeft, gaat het nog steeds om individuele, losstaande (vermeende) gevallen van misstanden.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat dit niet de eerste keer is dat misstanden bij realityshows, waaronder weer bij Temptation Island, in de openbaarheid komen?2, 3 Ziet u een patroon?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeteringen hebben er bij RTL plaatsgevonden na het extern onderzoek dat RTL heeft uitgevoerd naar aanleiding van eerdere misstanden bij het programma De Villa, waar voormalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de heer Arie Slob, aan refereert in antwoorden op schriftelijke vragen van 20 december 2019?4
Naar aanleiding van het onderzoek heeft RTL een protocol opgesteld voor reality datingprogramma’s waarin basisprincipes en gedragsregels worden beschreven voor het gehele productieproces van reality datingprogramma’s bij RTL en de betrokken producenten. Het doel van het protocol is dat de programma’s op zorgvuldige en integere wijze worden gemaakt in een veilige omgeving waarin voldoende oog is voor de belangen van de deelnemers. In dat kader wordt door RTL ook voorzien in de (na)zorg en de begeleiding van deelnemers. Tevens geeft RTL aan dat ze zelfstandig stappen heeft gezet zoals de aansluiting bij Mores. Los van al deze inzet is van belang dat RTL niet alleen door de ophef rond deze casus verbeteringen doorvoert, maar zich structureel inzet voor sociale veiligheid op de werkvloer. Het is belangrijk dat RTL hier ook zicht op houdt. Ik spoor RTL en andere mediapartijen aan om te blijven verbeteren.
Bent u bereid om een breder onderzoek uit te laten voeren naar misstanden bij realityshows, aangezien deze casus niet op zichzelf staat, blijkend uit eerdere berichtgeving en uit het feit dat meer deelnemers van andere programma’s zich melden?
Zoals in mijn vorige antwoord staat, heeft RTL zelf reeds stappen gezet om misstanden in de toekomst te voorkomen en te zorgen voor een veilige werkomgeving. Deze stappen blijf ik nauwlettend volgen. RTL heeft ook aangegeven reeds met uitzendingen van de betreffende realityshows gestopt te zijn. Daarbij komt dat op dit moment nog binnen de publieke omroep het onderzoek van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen onder leiding van de heer Van Rijn loopt. Naar ik begrepen heb, worden daar eind dit jaar de resultaten van verwacht. Ik wil benadrukken dat het van essentieel belang is dat mediaorganisaties zoals RTL zich maximaal inspannen om misstanden te voorkomen. We zullen van RTL en andere mediaorganisaties expliciet vragen om alles in het werk te stellen om dit soort excessen in de toekomst te voorkomen.
Wat is de stand van zaken rond de opvolging op de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor een centrale klachtencommissie en voor het inrichten van een kenniscentrum dat data verzamelt en zorgdraagt voor informatievoorziening en monitoring van de gehele sector sinds uw beleidsreactie van 2 november 2022?5
Sinds 1 september heeft Mores, meldpunt voor de culturele sector, een nieuw bestuur dat verder gaat met de in gang gezette professionalisering. Hiermee is uitvoering gegeven aan een advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld mevrouw Hamer. Ook wordt aansluiting gezocht bij andere (lopende) ontwikkelingen, zoals de nadere uitwerking van het Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld, in het bijzonder hoe in het algemeen laagdrempelige voorzieningen moeten worden vormgegeven. Momenteel wordt overleg gevoerd met Mores en de creatieve- en mediasector, over mogelijke volgende stappen. Mores heeft een subsidievraag ingediend voor de periode 2024 – 2025 en deze is versneld in behandeling genomen. Er loopt daarnaast een intensief gesprek met Mores over de overgangsfase naar het structureel beleggen van de meldfunctie. Daarbij wordt ook de wens van de Raad voor Cultuur om een kenniscentrum en een centrale klachtencommissie in te richten meegenomen.
Heeft u er nog vertrouwen in dat de mediasector zelf zorg kan dragen voor een veilige omgeving, waarin deelnemers niet onder druk worden gezet om persoonlijke grenzen over te gaan met mogelijk psychische problemen tot gevolg?
Naar aanleiding van eerdere zaken heeft de mediasector begin dit jaar zelf het initiatief genomen tot een Mediapact Respectvol Samenwerken (hierna: Mediapact). In een convenant zijn basisgedragsregels vastgelegd die voor iedereen gelden met als doel dat alle medewerkers en betrokkenen binnen de audiovisuele sector op een respectvolle en prettige manier met elkaar kunnen samenwerken in een veilige omgeving. Ik heb zelf ook diverse gesprekken gevoerd en ronde tafels met de mediasector georganiseerd. Daaruit is mij gebleken dat de mediabedrijven de ernst van de situatie begrijpen en ter harte nemen. Dat laat onder andere dit Mediapact zien, maar ook de in het vorige antwoord geschetste doorontwikkeling van het onafhankelijke meldpunt Mores. Hoewel ik vertrouwen heb in de stappen die de mediasector heeft genomen, roep ik mediaorganisaties zoals RTL op om blijvend inspanningen te leveren om een veilige omgeving te waarborgen. We moeten ervoor zorgen dat misstanden absoluut worden voorkomen. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen om er zeker van te zijn dat dit daadwerkelijk en in voldoende mate gebeurt.
Vindt u dat de boeteclausules in de contracten die deelnemers verplicht zijn te ondertekenen moeten worden aangepast, zodat deelnemers zich niet belemmerd voelen om aan de bel te trekken bij misstanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van misstanden zich in elke situatie vrij voelen om zich uit te spreken en hulp in te schakelen na wat hen overkomen is. Het is aan mediaorganisaties en producenten om deelnemers daarvoor de gelegenheid te bieden en mogelijke belemmeringen daarbij weg te nemen. Boeteclausules in contracten waardoor deelnemers of medewerkers niet de ruimte voelen om zich uit te spreken over misstanden, zijn niet wenselijk. Ik verwacht dat mediaorganisaties zoals RTL waken voor en waar nodig actie ondernemen tegen ongewenste neveneffecten bij boeteclausules, zoals hierboven geschetst.
Deelt u het pleidooi van advocaat Sébas Diekstra in het artikel om te zorgen voor meer controle op programmamakers?6
In Nederland kennen programmamakers een grote mate van vrijheid om zelf programma’s vorm te geven. Er is, mede vanuit artikel 7 van de Grondwet, vooraf geen toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s. Met de vrijheid die programmakers hebben, komt echter ook een grote mate van verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor het welzijn van mensen die deelnemen aan hun programma’s. Ik ben het eens met de betreffende advocaat dat programmamakers oog moeten hebben voor de persoonlijke belangen en de gezondheid van deelnemers. Mediaorganisaties en programmamakers moeten hieraan blijven werken. Ik blijf mediaorganisaties hierop aanspreken vanuit mijn rol als Staatssecretaris voor de Media.
Ziet u, gezien de misstanden, hiervoor een rol weggelegd voor het Commissariaat voor de Media als toezichthouder voor de productie van realityprogramma’s en op specifiek de wijze van omgang met deelnemers, aangezien het Commissariaat voor de Media deze taak momenteel niet heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 9 al heb aangegeven, verbiedt de Grondwet vooraf toezicht op de inhoud, en dus ook op de productie van realityprogramma’s, van televisieprogramma’s. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) houdt (achteraf) toezicht op de naleving van de Mediawet. Wat betreft de publieke omroep houdt het Commissariaat toezicht op sociale veiligheid, gedrag en cultuur zodra dit impact heeft op de doelen die de Mediawet tracht te beschermen (dat media-aanbod onafhankelijk, divers, toegankelijk en veilig is). Dat is omdat publieke omroepen de publieke media-opdracht moeten uitvoeren. Daarvoor worden zij gefinancierd door de overheid. Partijen dienen een cultuur te waarborgen die bijdraagt aan het vervullen van die publieke media-opdracht, zo is onder andere bepaald in de Gedragscode Integriteit Publieke Omroepen 2021. Het Commissariaat is hier de aangewezen toezichthouder.
De reikwijdte van het toezicht van het Commissariaat op commerciële omroepen is beperkter. Reden hiervoor is dat commerciële omroepen geen media-opdracht vanuit de overheid hebben meegekregen. Commerciële omroepen bepalen autonoom wat ze aanbieden (waarbij het media-aanbod wel aan een aantal voorwaarden moet voldoen) en worden niet vanuit de overheid gefinancierd. Daarnaast vallen verschillende commerciële omroepen – zoals RTL – niet onder Nederlandse wetgeving.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om te onderzoeken of het Commissariaat een grotere rol dient te spelen in het toezicht op grensoverschrijdend gedrag bij commerciële mediapartijen. Dat is tevens aan het volgende kabinet. Daarbij heb ik vertrouwen in de initiatieven die de mediasector zelf heeft ontwikkeld zoals het Mediapact en Mores.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid op geen enkele manier de productie van realityshows zou moeten stimuleren, zoals nu wel dreigt te gebeuren doordat investeringen in dergelijke programma’s meetellen voor de investeringsverplichting die streamingsdiensten wordt opgelegd, zoals is geregeld door het aangenomen amendement van de leden Werner c.s. in het wetsvoorstel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het invoeren van een investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product, dat nu bij de Eerste Kamer ligt?7
Het was de wens van een meerderheid van de Tweede Kamer om – naast Nederlandse films, series en documentaires zoals opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel – ook andere categorieën producties (uitgezonderd sport) onder de investeringsverplichting te laten vallen. Hierdoor kunnen grote streamingsdiensten ook Nederlandse realityprogramma’s, meetellen in het kader van de investeringsverplichting indien voldaan wordt aan de andere voorwaarden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel. In mijn antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven dat er geen voorafgaand toezicht op de inhoud van televisieprogramma’s is en hoe misstanden bij programma’s worden voorkomen en aangepakt. Misstanden die zich voor kunnen doen bij realityprogramma’s of andere Nederlandse producties staan mijns inziens los van de doelstelling van de investeringsverplichting namelijk het stimuleren van Nederlandse culturele audiovisuele producties.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
De rapportagemaatregelen van de NPO voor Ongehoord Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de eisen die de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) onlangs heeft gesteld aan Ongehoord Nederland?1
Onderschrijft u de eisen die de NPO heeft opgesteld voor Ongehoord Nieuws en de sancties die zijn verbonden aan het niet naleven van deze eisen? Zo ja, kunt u beargumenteerd onderbouwen waarom deze maatregel wat u betreft geoorloofd is?
Klopt het dat er geen wettelijke grondslag is waarop de eis van de NPO gestoeld is? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de NPO dergelijke verplichtingen kan opleggen aan ON en op welke manier is het wat u betreft geoorloofd dat de NPO zich deze positie toe-eigent, op basis van welk mandaat?
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de NPO tot op heden weigert om ON van een wettelijke grondslag te voorzien om deze rapportage-eis te legitimeren en bent u bereid de NPO te dwingen ON van deze verantwoording te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de NPO een dergelijke maatregel kan opleggen voordat het onderzoek naar en een beslissing is genomen over het al dan niet intrekken van de uitzendlicentie van ON, waartoe de NPO een verzoek bij u heeft ingediend? Bent u voornemens om de NPO terug te fluiten, aangezien dit onderzoek nog niet is afgerond?
Klopt het dat de NPO met deze maatregel de Mediawet overschrijdt, aangezien deze voorschrijft dat de NPO zich niet inhoudelijk met de programma’s van ON mag bemoeien, zolang ON zelf de wet niet overtreedt en de journalistieke code niet schendt, waarvoor vooralsnog geen bewijs is geleverd? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u aan welke door de NPO opgestelde criteria de programma’s van ON moeten voldoen op basis waarvan de geëiste tweemaandelijkse rapportages worden gemaakt en beoordeeld en door wie en op basis waarvan zijn deze criteria opgesteld en hoe worden deze getoetst?
Vindt u niet dat de NPO met deze maatregel eigenlijk censuur uitoefent op ON, aangezien zij hierdoor bepaalt welke informatie en programma’s wel en niet verspreid, gemaakt en uitgezonden mogen worden en zich het recht voorbehoudt om ON op non-actief te zetten als de informatie en de programma’s van ON de NPO onwelgevallig zijn?
Kunt u – nogmaals – uitleggen waarom het wat u betreft geoorloofd is dat de NPO eenzijdige en met enige regelmaat gekleurde en aantoonbaar onjuiste informatie en programma’s verspreidt, waarmee zij bovendien niet voldoet aan de eigen pluriformiteitseis die aan de (informatievoorziening van de) Publieke Omroep wordt gesteld, maar hiervan geen consequenties en/of sancties ondervindt, maar ON tegelijkertijd wel stelselmatig wordt bekritiseerd en gesanctioneerd voor het vertolken van het geluid en gedachtegoed dat bij de NPO structureel wordt genegeerd en gedemoniseerd, terwijl een aanzienlijk en groeiend aantal mensen in Nederland zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de NPO, maar wel door ON en ON hiermee dus een belangrijke rol vervult in het voldoen aan de pluriformiteit- en diversiteitseisen van de NPO zelf?
Zie antwoord vraag 8.
Indien u van mening bent dat deze nieuwe rapportage-eis van de NPO geoorloofd is en dientengevolge niet voornemens bent ertegen op te treden, bent u dan wel bereid om de NPO te verplichten transparante, duidelijk gedefinieerde objectieve, onafhankelijke en wettelijk toetsbare normen en voorwaarden op te stellen waaraan de (inhoud van de programma’s) van ON waarover gerapporteerd moet worden, moet voldoen en op basis waarvan het oordeel van de NPO over deze informatievoorziening ook juridisch en onafhankelijk getoetst wordt? Zo ja, wie en/of welke organisatie moet volgens u dit juridische toetsingskader opstellen en controleren?
Kunt u reflecteren op het feit dat de NPO tot op heden weigert om om concreet te maken op welke manier ON precies de wet, de voorschriften van de NPO en de journalistieke codes en kwaliteitseisen overschrijdt en daarnaast ook verzaakt om ON te voorzien van een duidelijk gedefinieerd normen- en eisenkader waaraan de programma’s en de samenstelling van de mensen daarbij/daarin moet voldoen en structureel geen antwoord geeft op vragen van ON hierover, wat zorgt voor obstructie in het gewenste en geëiste verbeteringsproces? Waarom mag de NPO wel bepaalde eisen stellen, een handhavingsfunctie uitvoeren en verregaande consequenties en sancties opleggen, maar is zij kennelijk niet verplicht om haar eigen beleid te legitimeren, te verantwoorden en te definiëren?
Zie antwoord vraag 10.
Was u, of waren er andere (bewinds)personen binnen het Ministerie van OCW en/of het kabinet en/of de overheid betrokken bij (het invoeren van) deze rapportage-eis van de NPO en zo ja, welke personen waren dat, op welke manier waren zij hierbij betrokken en waarom en was dit op initiatief van de NPO, of van de overheid zelf?
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.
Bedreigd maritiem erfgoed |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u de media-aandacht voor het zeventiende-eeuwse scheepswrak «Burgzand Noord 9», beter bekend als Het Palmhoutwrak, gevolgd1? Zo ja, wat vindt u van deze casus?
Ik vermoed dat u mij vraagt naar scheepswrak «Burgzand Noord 17», het zogenaamde Palmhoutwrak waarover de documentaire De jurk en het scheepswrak is gemaakt. Ik heb deze casus inderdaad gevolgd. De bijzondere vondsten die zijn opgedoken zijn prachtig. Helaas is er een schaduwzijde: het materiaal is zonder opgravingsvergunning, en daarmee illegaal, geborgen. Dit plaatste de betrokken overheden voor een dilemma. Uiteindelijk zijn er met de duikers afspraken gemaakt over het alsnog melden van vondsten en over toekomstig handelen. Ook zijn alle bij de overheid bekende vondsten door de duikers overgedragen aan de provincie Noord-Holland.
Het zomaar leeghalen van wrakken is geen wenselijke manier om ons cultureel erfgoed onderwater te beheren. Het is dan ook ten strengste verboden. Net als voor alle andere soorten archeologische vindplaatsen, geldt voor scheepswrakken bescherming in situ (op de plaats zelf) als uitgangspunt. Dit vanuit de gedachte dat archeologische vondsten al eeuwen goed bewaard zijn gebleven in de (water)bodem en ze – door ze daar in te laten zitten – beschikbaar blijven als bron van kennis over het verleden. De generaties die na ons komen, kunnen ze dan bestuderen vanuit nieuwe inzichten, met nieuwe vragen en betere onderzoekstechnieken. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan worden besloten een locatie op te graven, met inachtneming van de daartoe opgestelde kwaliteitseisen en certificeringsplicht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij scheepswrak Burgzand Noord 9, waar onderwaterarcheologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) deze zomer onderzoek deden.
Bent u het ermee eens dat maritiem erfgoed zoals Het Palmhoutwrak unieke kansen biedt om bestaande kennis over het maritieme verleden te verdiepen en uit te breiden?
Cultureel erfgoed onder water biedt inderdaad unieke kansen om meer te weten te komen over ons verleden. We zijn gezegend met een rijk maritiem erfgoed, dat ook nog eens zeer goed bewaard is gebleven. De RCE beschikt over een database met circa 60.000 punten waar zich «iets» onder water bevindt. Zeker 3000 van die punten zijn scheepswrakken, maar het gaat ook om andere waardevolle elementen zoals verdronken dorpen en restanten van waterwerken als bruggen en sluizen. Het Palmhoutwrak laat duidelijk zien hoe goed dit soort erfgoed in Nederland bewaard is gebleven. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden die deze vindplaats biedt om onze kennis over het verleden uit te breiden, heb ik aan de RCE gevraagd om komend jaar een nadere verkenning uit te voeren naar het wrak.
Wat is de huidige staat van het Nederlandse maritieme erfgoedonderzoek, vergeleken met bijvoorbeeld Groot Brittannië en Zweden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat maritiem erfgoed voorgoed verloren gaat door natuurlijke oorzaken en menselijk ingrijpen? Zijn deze maatregelen naar uw oordeel voldoende om dit erfgoed voor nu en voor toekomstige generaties te behouden?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ)2 is – sinds 2012 – door mijn voorgangers en mijzelf extra geïnvesteerd in het beheer van cultureel erfgoed onderwater. Het doel is ervoor te zorgen dat zo min mogelijk maritiem erfgoed ongezien verloren gaat. Inmiddels is het niveau van de zorg voor dit erfgoed grotendeels op hetzelfde niveau als dat van de landarcheologie en behoort Nederland tot de toonaangevende landen op het gebied van maritiem erfgoedbeheer. In de samenwerking met andere landen, zoals Groot Brittannië en Zweden, opereren we op gelijkwaardig niveau.
Sinds 2012 zijn via de RCE diverse programma’s uitgevoerd die hieraan hebben bijgedragen. Deze hebben in 2021 een structureel vervolg gekregen. De RCE beschikt nu over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van erfgoed in de Nederlandse wateren en daarbuiten. Ons maritieme erfgoed heeft namelijk ook een sterke internationale component: Nederlandse schepen zijn op diverse plekken ter wereld vergaan. Om het erfgoed dat zich buiten de territoriale wateren bevindt beter te beschermen, werk ik bovendien aan de ratificatie van het Unesco verdrag ter bescherming van cultureel erfgoed onderwater.
Verder zijn de contacten met de Kustwacht geïntensiveerd, is het opgravingsverbod in de Erfgoedwet aangescherpt en heeft de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed extra capaciteit gekregen voor haar toezichtstaken. Dit alles maakt het beter mogelijk om te handhaven op schendingen van het opgravingsverbod onder water.
Tot slot zal de zorg voor ons maritieme erfgoed ervan profiteren wanneer vrijwilligers (sportduikers) een grotere bijdrage kunnen leveren. Hiertoe wordt het Besluit Erfgoedwet archeologie aangepast. Er komt een mogelijkheid om maritieme vrijwilligers ontheffing te verlenen van de certificeringsplicht voor het doen van archeologische opgravingen. Zo kunnen zij kleinere onderzoekshandelingen uitvoeren, waarmee informatie kan worden verzameld over maritieme vindplaatsen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat vooraf toestemming is gevraagd. Een volledige opgraving zal altijd door deskundige professionals moeten gebeuren.
Wat is de stand van zaken rond het opzetten van een maritiem archeologisch onderzoeksinstituut onder het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ)?
Het idee om een zogenaamde «Blue academie» op te richten onder het NIOZ is afkomstig van een groep mensen die zich sterk verbonden voelt met (de maritieme archeologie rondom) Texel. Vanuit de rijksoverheid worden er geen stappen gezet met betrekking tot dit idee. Ik heb de maritieme erfgoedzorg belegd bij de RCE. Deze beschikt over een onderzoeksteam van maritiem archeologen, dat als taak heeft om het onderwatererfgoed te monitoren, beschermen en onderzoeken. Zij dragen ook zorg voor het opbouwen en delen van kennis over maritiem erfgoed en onderhouden nauwe contacten met professionele partijen en vrijwilligersorganisaties zoals de LWAOW (de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder water). Graag benoem ik ook dat aan de Universiteit Leiden in juli 2022 een Bijzonder hoogleraar voor Onderwaterarcheologie en Maritiem erfgoedbeheer is aangesteld.
Hoeveel budget is beschikbaar voor het in situ beschermen van maritiem erfgoed? En hoeveel geld is beschikbaar voor het bergen, conserveren, restaureren, onderzoeken en tentoonstellen van maritiem erfgoed? Hoeveel budget is naar uw inschatting nodig om het thans bekende en in kaart gebrachte maritiem erfgoed naar de huidige maatstaven het best te bewaren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. De RCE beschikt over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van maritiem erfgoed. Binnen dit budget zijn geen bedragen toegewezen aan de diverse onderdelen van dit beheer, zoals in situ bescherming of onderzoek. Daarnaast draag ik bij aan het Nationaal Scheepsarcheologisch depot Batavialand. Daar bevinden zich faciliteiten voor de conservering en restauratie van grotere maritieme archeologische vondsten. Ook beheert Batavialand de maritiem archeologische rijkscollectie.
De genoemde € 1,5 miljoen per jaar is toereikend om het belangrijkste bekende maritieme erfgoed doorlopend te monitoren en daarmee in situ te bewaren. Wanneer uit deze monitoring blijkt dat een bijzonder scheepswrak – bijvoorbeeld door erosie – verloren dreigt te gaan, kan dit enkel worden bewaard via het uitvoeren van een opgraving. Daarvoor is het werkbudget van de RCE niet toereikend. In een dergelijk geval zal moeten worden onderzocht of incidenteel budget kan worden vrijgemaakt. In het verleden is dit bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de opgraving van het VOC-schip de Rooswijk (voor de kust van Engeland).
Het Rijk is overigens niet de enige partij die zich richt op maritieme archeologie. Ook verscheidene gemeentes en provincies spannen zich in voor maritiem erfgoed en stellen daar geld voor beschikbaar. Daarnaast worden diverse initiatieven ondernomen door musea en onderzoeksinstellingen zoals universiteiten. Zij kunnen daarbij aanspraak maken op (regionale en nationale) fondsen. Zo kunnen voor grootschalige publiekspresentaties op het gebied van (onderwater)archeologie bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend bij het Mondriaanfonds. De restauratie van de Romeinse Zwammerdamschepen is via deze weg mogelijk gemaakt.
Een regionale zender |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er onderzocht is om van NPO3 een regiovenster te maken met als doel haar programmering volledig in het teken te laten staan van de regio?
In de visiebrief1 van de toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media was de ambitie opgenomen om meer ruimte te creëren voor regionale omroepen binnen de programmering van de NPO. Oorspronkelijk was de idee om het derde net om te vormen tot een kanaal waarvan het zenderprofiel overwegend is gericht op aanbod met een regionaal karakter. Door de NPO en RPO is hier sinds 1 januari 2021 invulling aan gegeven met een televisieblok van twee uur tussen 18u00 en 20u00 op NPO2 waaronder een NOS journaal met regionieuws verzorgd door de regionale omroepen.
Daarnaast liep destijds een pilot met zogenoemde regionale vensterprogrammering.2 Van 1 april 2019 tot en met 28 juni 2019 is in drie regio’s een pilot met regionale vensterprogrammering uitgevoerd. In oktober van datzelfde jaar volgde een evaluatie van deze pilot. Eén van de resultaten van de evaluatie betreft de begrote kosten voor landelijke uitrol van de regionale vensterprogrammering. Uw Kamer is over deze pilot en evaluatie geïnformeerd met de mediabegrotingsbrief 20203. Mede naar aanleiding van deze evaluatie heeft toenmalig Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media een validatieonderzoek laten doen van de begrote kosten zoals deze in de evaluatie zijn genoemd, evenals inzicht in mogelijke goedkopere alternatieven. Over dit validatieonderzoek is uw Kamer per brief van 14 september 2020 geïnformeerd.4
Wat zouden de kosten geweest zijn van zo’n regiovenster en kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van waar die kosten uit bestaan?
In de hierboven genoemde evaluatie schatten de NPO en RPO deze kosten op circa EUR 2,4 mln. extra structurele kosten per jaar bij de NPO voor techniek en distributie en op circa EUR 4,7 mln. aan extra structurele kosten per jaar bij de regionale omroepen voor de programmering. Verder blijkt uit de evaluatie dat er structureel, op jaarbasis, een aanvullend extra bedrag van circa EUR 4 mln. nodig is om de operationele kosten voor de distributienetwerken te dekken. De totale kosten zijn door onderzoeksbureau Dialogic gevalideerd en ingeschat op EUR 10,8 mln. per jaar. Deze lagere jaarlijkse kosten komen voort uit een langere afschrijvingstermijn van de investeringen in de distributieketen.
Hoe is bepaald dat NPO1 op zender 1 mag uitzenden, SBS6 op zender 6 of RTL4 op zender 4 enz.? Door wie, wanneer en hoe is dat bepaald en zijn hier kosten mee gemoeid?
De huidige indeling van de televisiezenders is voor een deel historisch gegroeid en voor een deel maakt deze onderdeel uit van de distributiecontracten die publieke en commerciële omroepen hebben met aanbieders van televisiepakketten. Deze contracten omvatten naast de positionering van de zenders bijvoorbeeld vaak ook afspraken over de hoogte van doorgiftevergoeding tussen omroep en pakketaanbieder. Het is mij niet bekend wat de hoogte van deze bedragen zijn.
Wat is er nodig om ervoor te zorgen dat de regionale zender in het gebied waar mensen wonen, standaard bijvoorbeeld op plek 10 komt?
In het eerder genoemde rapport «Validatie begroting landelijke uitrol regionale vensters» is door de onderzoekers gekeken naar wat de financiële implicaties voor de NPO, RPO en vier grote distributeurs zouden zijn van het realiseren van een vaste zenderpositie voor een regionale publieke omroep in een provincie. De onderzoekers schatten een vaste zenderpositie, bijvoorbeeld nummer 10, in op zo’n EUR 20 tot 35 miljoen voor drie jaar.5 Dit zijn marktonderhandelingen waar ik als Staatssecretaris voor media geen rol in speel.
Welke rol spelen de omroepen, de kabelaars en de Staatssecretaris bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten? Zijn hier kosten mee gemoeid? Zo ja, kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven van deze eventuele kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke wet- en regelgeving zijn van belang bij een mogelijk besluit om de regio op zender 10 te zetten?
In de Telecommunicatiewet en de Mediawet 2008 bepalingen opgenomen rond de doorgifte van zenders via elektronische communicatienetwerken. Er zijn op dit moment geen bepalingen opgenomen over zenderposities.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat lokale, regionale en streekomroepen op 5 oktober aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics» van 22 juni 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Europese Raad heeft voorgesteld, in de voorlopige versie van de European Media Freedom Act, om het mogelijk te maken voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
Nederland wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in de EU tegen te gaan en zal daar, ook in de toekomst, landen op blijven aanspreken. Daartoe is de huidige versie van het voorstel voor een mediavrijheidsverordening een stap vooruit. Daarom heeft Nederland in Raadsverband ingestemd met de huidige compromistekst van de Europese Verordening Mediavrijheid.
De huidige versie van het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen omtrent het gebruik van binnendringingssoftware door overheden in verhouding tot journalisten ten behoeve van het beschermen van mediavrijheid in alle lidstaten. Hierbij gaat het er onder meer om dat dergelijk gebruik alleen plaats kan vinden als er een dwingende reden van algemeen belang voor is, als er een grondslag in nationale wetgeving voor is en als het gebruik conform het EU Charter voor de Rechten van de Mens en ander Unierecht plaatsvindt. Eenmaal aangenomen heeft een verordening rechtstreekse werking en is deze algemeen verbindend voor lidstaten. Lidstaten zijn dan gebonden aan de in het voorstel geformuleerde waarborgen en burgers kunnen zich direct beroepen op dit Unierecht. Dit moet zorgen voor sterkere waarborgen in lidstaten waarin sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik.
Onderschrijft u de zorgen van de European Federation of Journalists (EFJ) over de desastreuze gevolgen van een dergelijke bepaling voor de journalistieke vrijheid in de EU?
Het kabinet erkent dat het zorgelijk is dat er in een aantal lidstaten sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten en mediadiensten. De bepaling in de huidige vorm zorgt ervoor dat de EU voor het eerst waarborgen introduceert hiertegen. Hiermee draagt het bij aan de (harmonisatie van de) bescherming van mediavrijheid binnen de gehele Unie.
Onrechtmatige inzet van binnendringingsoftware tegen journalisten is zeer schadelijk voor persvrijheid en democratische controle. Nederland hecht eraan dat wettelijke bevoegdheden waar van toepassing voldoen aan het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit uitgangspunt is bevestigd in overweging 17a van de compromistekst.
Onderschrijft u het standpunt van hetEuropean Digital Rights netwerk van NGO’s en digitale rechten pleitbezorgers dat de Raad gevaarlijke stappen zet richting onaanvaardbare vormen van toezicht op journalisten en hun bronnen door de mogelijkheid voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen te legaliseren?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
In de waardengemeenschap van de EU zijn vrijheid, democratie en rechtsstaat belangrijke fundamenten. We zien in de afgelopen jaren dat (onder meer) het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware door enkele lidstaten een afbreuk doet aan deze waarden. Onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten is en blijft wat Nederland betreft onaanvaardbaar.
Het kabinet onderschrijft het belang van mediavrijheid en wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegen te gaan. Het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen over het gebruik van binnendringingssoftware.
Tegen deze achtergrond ziet het kabinet het voorstel als een stap vooruit. Het voorstel geeft bronbescherming als hoofdregel. Op deze hoofdregel bestaan slechts twee uitzonderingen: een beperkte en met stringente waarborgen omklede uitzondering voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en een uitzondering, die bestaat binnen de eveneens stringente waarborgen van het EVRM, voor het beschermen van de nationale veiligheid. Het voorstel geeft nadrukkelijk geen ruimte voor toezicht op journalisten en hun bronnen. Hierbij blijft het voorstel binnen het kader van het EVRM.
Kunt u uiteenzetten waarom de inzet van de Nederlandse regering was om het verbod op het plaatsen van spyware op telefoons van journalisten te beperken voor opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Acht u deze inzet verenigbaar met de bescherming van de journalistieke vrijheid?
Nederland staat pal voor het beschermen van de mediavrijheid, inclusief journalistieke vrijheid, onafhankelijkheid en pluralisme. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was gericht op het inpassen van het verbod op onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in de nationale juridische kaders voor strafvervolging en nationale veiligheid. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de OJCS-raad van 15 mei jl. is Nederland terughoudend waar het gaat om verregaande harmonisatie op deze terreinen.2
Nationale veiligheid is in het EU-verdrag genoemd als verantwoordelijkheid van de lidstaten. Mede op verzoek van Nederland is daarom gerealiseerd dat het verbod op de inzet van binnendringingssoftware tegen journalisten de verantwoordelijkheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid onverlet laat. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stellen daarvoor kaders. Nederland gaat zorgvuldig om met die verantwoordelijkheid. Zo gaat de inzet van bevoegdheden in het kader van nationale veiligheid onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 gepaard met stevige waarborgen zoals onafhankelijk toezicht. Bovendien gelden er aanvullende waarborgen als Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijzondere bevoegdheden inzetten op een journalist of advocaat.
Nederland heeft niet gepleit voor een uitzondering ten aanzien van inzet van binnendringingssoftware door opsporingsdiensten. Waarborgen ten aanzien van de inzet van bevoegdheden ten behoeve van opsporing en vervolging zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Waarom heeft het Zweeds EU-voorzitterschap gekozen om niet eerst in de OCJS-raad een akkoord tussen de lidstaten te sluiten op dit voorstel, maar om dat op ambassadeursniveau te doen?
Normaal gesproken vindt voorbereiding van besluiten in de Raad plaats in de raadswerkgroepen en op ambassadeursniveau in COREPER. Het kan voorkomen dat al op ambassadeursniveau een akkoord wordt bereikt op een voorstel. Dit is met name het geval wanneer er noodzaak is om spoedig voortgang te bereiken op een dossier of reeds goed is afgestemd op COREPER-niveau. Tijdens de pandemie is dit ook voorgekomen.
Het Zweeds EU-voorzitterschap had zich ten doen gesteld om tijdens de eigen voorzitterschapsperiode tot een algemene oriëntatie te komen. Nederland steunde de Zweedse ambitie op dit dossier. Het voorstel draagt namelijk bij aan een Europees antwoord op aanvallen die onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie kunnen schaden.
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse regering zal voorstellen om het onderhandelingsmandaat op de eerstvolgende OCJS-raad inhoudelijk te behandelen, in plaats van als hamerstuk af te doen, en om daarbij bovenstaande zorgen alsnog te uiten?
Op 3 juli is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgde procedure3. De compromistekst van het Voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet op het voorstel en daarom heeft Nederland ingestemd met deze tekst. Het vormt een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement die hierna zullen plaatsvinden. Het is van groot belang dat we op snelle wijze komen met een Europees antwoord op aanvallen op onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie, onder andere door desinformatie en andere vormen van hybride conflictvoering in het domein van media. Dat is het doel van dit voorstel. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier een andere positie in te nemen.
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veertienhonderd kinderen in Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen?
Dat vind ik zorgelijk en heeft mijn aandacht. Alle kinderen moeten zich cultureel kunnen ontwikkelen, binnen en buiten de school. Vaak begint dit op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Ook buitenschools moeten kinderen die kans hebben. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 heb ik aangegeven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening (waaronder muziekscholen) kwetsbaar zijn en heb ik aangekondigd welke maatregelen ik wil nemen. Ik zet in op een Nationaal Akkoord Amateurkunst en maak hiervoor afspraken met gemeenten en provincies. Afgelopen juli heb ik aan de Kamer toegezegd om onderzoek te doen hoe kan worden voorzien in professioneel muziek-en kunstvakonderwijs voor jongeren en hoe de doorstroming van talent naar kunstvakopleidingen kan worden gestimuleerd.3
Vindt u dat kunstcentra of muziekscholen volledig zonder subsidie moeten kunnen bestaan?
Er zijn kunstcentra en muziekscholen die worden gesubsidieerd via gemeenten. Daarnaast bestaan er particuliere instellingen die lessen aan leerlingen aanbieden. Ik zie ook dat de lokale infrastructuur onder druk staat, maar hecht er waarde aan om aan te geven dat het ondersteunen van lokale culturele voorzieningen, zoals muziekscholen en kunstencentra, een taak is van gemeenten. Zij bepalen zelf hoe zij de lokale infrastructuur rondom kunst en cultuurbeoefening ondersteunen. Elke gemeente maakt daar eigen afwegingen in en bepaalt zelf of zij kiest voor het subsidiëren van instellingen of dat zij dit aan de markt over laat. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de culturele infrastructuur. In de gesprekken die ik met hen voer is dit een onderwerp van gesprek.
Hoeveel kunstencentra en muziekscholen hebben er sinds 2000 jaarlijks hun deuren moeten sluiten? Hoeveel daarvan moesten er sluiten door de afbouw van financiële ondersteuning vanuit de overheid?
Hierover zijn geen gegevens bekend. Uit het onderzoek Kunst- en cultuureducatie van het CBS4 is op te maken dat het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie tussen 2007 en 2022 is afgenomen en dat het aantal zelfstandige aanbieders van kunst- en cultuureducatie is toegenomen. Ook het aantal leden van de Cultuurconnectie (voorheen Kunstconnectie) is tussen 2004 en 2023 gedaald van 231 naar 130 leden.5 De afname van het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie heeft verschillende redenen die niet in de statistiek zijn vastgelegd. Bezuinigingen kunnen een rol spelen, maar bijvoorbeeld ook fusies en overnames. Het is niet bekend wat deze ontwikkelingen betekenen voor het aanbod van cultuureducatie. De beschikbare cijfers duiden niet op een sterke afname van het aantal mensen dat actief is als cultuurbeoefenaar en de mate waarin zij lessen volgen, zoals de onderzoekers ook aangeven in het NRC-artikel.
Herkent u de geschetste geleidelijke neergang in buitenschoolse muziek- en kunstenonderwijs? Wat vindt u van de gaten die er vallen in de brede culturele vorming onder jongeren?
Hoewel er geen concrete cijfers bekend zijn, snap ik de zorg. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de lokale infrastructuur rond kunst- en cultuurbeoefening ondersteunen. Ik ondersteun de sector op verschillende manieren. Zo werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten6. In mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over het cultuurbestel van de toekomst7, heb ik de raad gevraagd om mij te adviseren over de taakverdeling tussen rijk, provincie en gemeente als het gaat om cultuurbeoefening vanaf 2029. Daarnaast zet ik mij ook in voor goed cultuuronderwijs op school. Bijvoorbeeld via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en met de Cultuurkaart voor het VO en MBO.
Waarom heeft u destijds het onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS laten beëindigen en heeft u de aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS niet overgenomen?
Correcte gegevens zijn van belang. Het onderzoek van het CBS waar u op doelt, is beëindigd op advies van het CBS zelf. Het bureau constateerde dat de kwaliteit van het onderzoek ondermaats was, onder meer door de lage respons op enquêtes. Hierdoor ontstond een onjuist beeld over kunst- en cultuureducatie.
Om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken, heb ik aan het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunsten (LKCA) gevraagd om beschikbare informatie over actieve cultuurbeoefening op een rij te zetten. Het gaat dan om een synthese, op basis van reeds uitgevoerde onderzoeken, publicaties en rapporten. Daarbij hoort ook informatie over de aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie. Op basis van dit overzicht zal ik besluiten over het al dan niet laten uitvoeren van een vervolgonderzoek naar aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie.
Bent u bereid om de aanbevelingen van het CBS voor een doorstart van het CBS-onderzoek Kunst- en Cultuureducatie alsnog ter harte te nemen en het onderzoek weer op te starten?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn reactie op vraag 6, heb ik aan het LKCA de opdracht gegeven om op basis van bestaand onderzoek een kennissynthese uit te voeren. Informatie over kunst- en cultuureducatie maakt daar onderdeel van uit. Aan de hand van de resultaten van de kennissynthese die door het LKCA wordt uitgevoerd zal ik vervolgstappen bepalen.
Hoe geeft u invulling aan artikel 31 uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind waarin de staat de verwezenlijking van het recht van kinderen om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven dient te bevorderen?
Ieder kind moet zich cultureel moeten kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Met programma’s als School en Omgeving wordt gewerkt aan een rijk buitenschools aanbod zodat alle kinderen, ongeacht in welke omstandigheden zij opgroeien, zich kunnen ontwikkelen. Cultuureducatie is een belangrijk onderdeel van dit aanbod. Ik stimuleer cultuureducatiebeleid op verschillende manieren, zoals via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Ook investeer ik in de CJP cultuurkaart voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, hiermee kunnen leerlingen culturele activiteiten bezoeken, zowel klassikaal als individueel. Daarnaast ondersteun ik via de culturele basisinfrastructuur (bis) in de periode 2021–2024 dertien jeugdpodiumkunstgezelschappen die aanbod voor kinderen en jongeren ontwikkelen. Ook stel ik via het Jeugdfonds Sport en Cultuur kinderen uit minimagezinnen in staat om lessen op cultureel gebied te volgen. Dit fonds ondersteun ik samen met de Minister van VWS. In 2023 zijn er in opvolging van de motie Mohandis8 extra middelen aan het fonds toegevoegd, waarmee het totaalbedrag voor 2023 uitkomst op € 1.000.000. Tevens heb ik de Brede Regeling Combinatiefuncties verlengd en verhoogd tot circa € 2,8 miljoen per jaar in de periode 2023–2026. Dankzij deze regeling zijn zo’n 1.600 cultuurcoaches actief op het snijvlak van cultuur, onderwijs en welzijn. Hierdoor verbetert de afstemming tussen de cultuursector, welzijn en jongerenwerk binnen en buiten de school. En dan is er nog de versterking van de lokale bibliotheken waar ik de komende jaren op inzet, dit biedt kansen voor een sterkere verbinding tussen cultuur, educatie en participatie.
Wat doet u om ook de infrastructuur die het culturele en artistieke leven mogelijk maakt overeind te houden en te versterken?
Dat gebeurt op veel verschillende manieren. In mijn antwoorden op de vragen 5 en 8 heb ik diverse maatregelen genoemd. Ik ondersteun cultuur door het verstrekken van subsidies in het landelijke subsidiestelsel (de culturele basisinfrastructuur9), maar ook door het uitvoeren van programma’s op het gebied van cultuureducatie en participatie. Ook zijn er zes Rijkscultuurfondsen die subsidies verstrekken aan instellingen, kunstenaars en makers. Naast het Rijk spelen provincies en gemeenten een belangrijke rol in de publieke financiering van cultuur, omdat zij de verantwoordelijkheid dragen voor de regionale en lokale infrastructuren. Zij zijn belangrijke samenwerkingspartners in de ondersteuning van cultuur. Met hen maak ik bestuurlijke afspraken, zoals binnen het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik verduidelijkt hoe ik de sector ondersteun en daarmee samenwerk: als het gaat om amateurkunst, werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Met zowel het akkoord als de opdracht aan het FCP geef ik opvolging aan aanbevelingen uit het rapport Revitalisering Amateurkunsten dat door BMC is uitgevoerd.
Wat vindt u van het in het artikel geopperde idee om de positie van gesubsidieerd kunstenonderwijs wettelijk te verankeren?
Ik ken het idee en snap de wens. Iedereen heeft recht op cultuur. Verankering in de wet is één van de manieren om dit mogelijk te maken. Ik wil dit bekijken in samenhang met de herziening van het cultuurbestel in 2029 en de uitkomsten van de evaluatie van het cultuureducatiebeleid. Ik sta open voor verschillende opties en ga hierover graag in gesprek met mijn medebestuurders.
Bent u ermee bekend dat Nederland een rijke koortraditie kent, die voor concerten ook afhankelijk is van jeugdige zangers, bijvoorbeeld bij uitvoeringen van de Matthäus-Passion? Bent u er tevens van op de hoogte dat er op dit moment is een tekort is aan jeugdige zangers die op professioneel niveau kunnen zingen?
Nederland heeft een rijke koortraditie die we moeten koesteren. Koorscholen en jeugdkoren in het algemeen, vormen een belangrijk onderdeel in de talentontwikkelingsketen. Ik heb uw signaal getoetst bij het Koornetwerk Nederland. Het Koornetwerk geeft aan dat jeugdkoren en de kwalitatieve scholing voor jonge zangers onder druk staan. Het signaal dat er een acuut tekort is een jeugdige zangers, wordt vanuit het Koornetwerk niet direct herkend. Wel geven zij aan dat er sinds de coronacrisis sprake is van een inhaalslag op producties zoals de Matthäus-Passion. Jeugdkoren hebben moeten passen en meten om aan verzoeken te kunnen voldoen, omdat jeugdige zangers vanwege de Arbeidstijdenwet niet avond aan avond op een podium mogen staan. Met het Koornetwerk Nederland heb ik de afspraak gemaakt dat we alert blijven op dit vraagstuk.
Bent u, het voorgaande indachtig, van mening dat het van groot belang is dat jonge koorzangers toegang kunnen hebben tot passend muziekonderwijs? Wat vindt u in dezen van de diverse koorscholen die Nederland rijk is? Welke mogelijkheden ziet u om stichtingen en verenigingen die op deze wijze zorgdragen voor de continuïteit en kwaliteit van de culturele sector te ondersteunen?
Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan cultuureducatie. Dat er scholen zijn die zich expliciet richten op koorzang is waardevol. Er zijn meer voorbeelden te noemen van scholen die bewust kiezen voor een cultuurprofiel, bijvoorbeeld de cultuurprofielscholen. De Wet op het primair onderwijs (WPO) voorziet in de bekostiging van koorscholen die naast regulier onderwijs ook zangonderwijs verzorgen. Het is van belang dat jong talent zich kan ontwikkelen. Dat geldt voor alle cultuurdisciplines en -genres. Tal van organisaties en professionals zetten zich hier dagelijks voor in. Ook als het gaat om zangonderwijs zijn er vele stichtingen, verenigingen en docenten actief om zangonderwijs aan kinderen en jongeren aan te bieden.
Klopt het dat de Belastingdienst recent bij diverse Nederlandse koorscholen de culturele ANBI-status heeft ingetrokken omdat deze organisaties in de ogen van de Belastingdienst geen culturele instellingen zouden zijn, waardoor giften aan dergelijke koorscholen niet langer voor 125% aftrekbaar zijn?
Het is mij bekend dat voor sommige culturele organisaties de culturele ANBI-status is ingetrokken. De branchevereniging CultuurConnectie heeft dit onder mijn aandacht gebracht. Naar aanleiding van hun oproep heb ik gesproken met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst. Van hem begrijp ik dat het om circa 60 intrekkingen gaat. In sommige gevallen gaat het om alleen het intrekken van de culturele ANBI-status en in een incidenteel geval ook om het intrekken van de algemene ANBI-status. Om hoeveel koorscholen het gaat, is niet bekend. De consequentie van het intrekken van de culturele ANBI-status is dat de culturele multiplier niet meer van toepassing is. De overige fiscale voordelen zijn nog wel van toepassing als een instelling de reguliere ANBI-status behoudt. Bij het intrekken van de algemene ANBI-status zijn er geen fiscale voordelen meer van toepassing.
Klopt het dat om aangemerkt te worden als culturele instelling, een instelling ofwel primair en rechtstreeks cultuur scheppende activiteiten ontplooit of deze voor 90% ondersteunt in daad, woord en geld?
Om in aanmerking tot komen voor een ANBI-status is het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van activiteiten waarmee uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (>90%) het algemeen nut wordt beoogd. Voor de culturele ANBI-status geldt daarbij dat het gaat om hoogwaardig cultuuraanbod dat voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is, waarbij het particulier belang dient te worden overstegen en/of de cultuursector dient te worden versterkt. In de memorie van toelichting bij de Geefwet wordt cultuur verder gedefinieerd, waardoor ook verenigingen die het particulier belang overstijgen en instellingen die de cultuursector versterken in aanmerking komen voor een culturele ANBI-status.10
Ik wil graag benadrukken dat hoewel de wettekst voor de culturele ANBI-status spreekt van een «culturele instelling», het wel of niet hebben van deze status niets zegt over het zijn van een culturele instelling of over het belang van de organisatie voor de culturele sector. Ik hoop dat anderen, bijvoorbeeld financiers, zich niet door deze wettelijke term laten leiden.
Bent u van mening dat de kennisoverdracht die plaatsvindt op koorscholen cultuur scheppende activiteiten ondersteunt? Zouden koorscholen om die reden in uw ogen in aanmerking dienen te komen voor de status «culturele instelling»?
De toekenning van een ANBI-status valt niet onder mijn bevoegdheid. De beoordeling wordt gedaan door de Belastingdienst die toetst of een instelling aan de gestelde voorwaarden voldoet. Ik kan geen toezegging doen over het (opnieuw) toekennen van de status aan koorscholen. Omdat ik de zorgen begrijp, ben ik hierover in gesprek met mijn collega bij het Ministerie van Financiën.
Maakt u zich – gezien de financieel kwetsbare situatie waarin sommige koorscholen zich bevinden – zorgen over de intrekking van de culturele ANBI-status van koorscholen, en bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met uw collega, de Staatssecretaris van Financiën, teneinde de culturele ANBI-status opnieuw aan koorscholen toe te kennen?
Naar aanleiding van de oproep van CultuurConnectie ben ik in gesprek gegaan met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst over de culturele ANBI-status. Ik signaleer dat in de definiëring van wat cultuur is, in het kader van de ANBI-regeling, soms interpretatieverschillen zitten. Bijvoorbeeld waar het gaat om instellingen die zich bezighouden met cultuureducatie. Samen met het Ministerie van Financiën onderzoek ik of de voorwaarden van de culturele ANBI-status kunnen worden verduidelijkt. De aankomende tijd wordt bovendien de Geefwet geëvalueerd. Ik hoop dat de uitkomsten van dat onderzoek ons nieuwe ideeën geven voor de verdere definiëring van het begrip «cultuur» in het kader van de ANBI-regeling. De beoordeling of een instelling wel of niet een culturele ANBI-status krijgt blijft een afweging van de Belastingdienst. Ik kan dus niet toezeggen dat koorscholen de status (opnieuw) ontvangen.
Het cancellen van politici door Op1 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «BNNVara stopt met Op1 na conflict met WNL-directeur Bert Huisjes»1 en het cancellen van politici2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een vertrekkend redacteur bij Op1 stelt dat een groot deel van de gemiddelde uitzending nu opgaat aan omroephobby’s en dat dit de kwaliteit niet ten goede komt?
De NPO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau, waaronder te zorgen dat de programma’s van de publieke omroep voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. Het past niet dat ik mij als Staatssecretaris van media bemoei met de inhoud van en eisen aan programma’s.
Deelt u de mening dat de publieke omroep zuinig en op een verantwoorde wijze moet omgaan met het belastinggeld dat hen in de benen houdt? Zo ja, wat gaat u doen met de bevindingen zoals omschreven in De Volkskrant?
De publieke omroep moet altijd op verantwoorde wijze omgaan met de publieke middelen die ter beschikking worden gesteld. De NPO heeft hiertoe als expliciete wettelijke taak in de Mediawet om zorg te dragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod van de landelijke publieke omroep. In het jaarlijkse bestuursverslag, de zogenoemde Terugblik3, gaat de NPO in algemene zin in op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkwijze van de landelijke publieke omroep. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat politici doodleuk worden gecanceld? Zo ja, wat vindt u van het feit dat de Haagse oud-wethouder Richard de Mos nadat hij eind april was vrijgesproken van corruptie, desgevraagd al toegezegd te komen, waarna de redactie hem moest afbellen omdat BNNVara de politicus niet aan tafel wilde hebben?
Conform artikel 2.88 van de Mediawet bepalen de publieke omroepen vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Omroepen zijn daar verantwoordelijk voor, daaronder valt ook het fatsoenlijk behandelen van gasten.
Wat vindt u van het feit dat het cancellen schering en inslag schijnt te zijn, want een vertrekkend redacteur van Op1 stelt dat sommige politici zonder goede reden worden afgewimpeld, alleen maar omdat ze niet bij de omroepkleur horen? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuws dat de NPO een pornofilm maakt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat omroep BNNVARA gisteren een pornofilm heeft opgenomen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze pornofilm is opgenomen op het kantoor van BNNVARA-directeur Suzanne Kunzeler?
Ja.
Hoe verhoudt het maken van een pornofilm door de NPO zich met artikel 2.1.2 van de Mediawet 2008 dat stelt: «Publieke mediadiensten zijn in overeenstemming met publieke waarden, waarbij zij voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving»?
Voorop staat dat er in Nederland conform artikel 7 lid 2 van de Grondwet geen voorafgaand toezicht op de inhoud van programma’s van de Nederlandse publieke omroep is. Daarnaast is in de Mediawet opgenomen dat de publieke omroepen waaronder BNNVARA verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van de programma’s. Daarbij moeten zij zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en de zelfregulerende maatregelen van het NICAM. Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet en ziet er daarnaast nauwlettend op toe dat de zelfregulerende maatregelen van het NICAM ook daadwerkelijk worden toegepast. Als aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan, bepaalt uiteindelijk de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Wat vindt u van de uitspraak van de programmamaker Jurre Geluk: «Het is gewoon lekker neuken voor ze»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het maken van pornofilms niet de taak van de NPO is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer mededelen welke kosten gemoeid zijn met het maken van deze pornofilm?
Volgens BNNVARA vallen de kosten voor dit programma binnen het reguliere budget dat voor dit programma beschikbaar is.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er tegen deze degeneratie wordt opgetreden, zodat onze kinderen straks geen pornografie te zien krijgen op de NPO?
Zoals hierboven al is geantwoord, is er geen voorafgaand toezicht op televisieprogramma’s in Nederland en zijn publieke omroepen verantwoordelijk voor vorm en inhoud van het programma-aanbod. Het onderwerp van de film en vooral het proces van totstandkoming van de film zal volgens BNNVARA aan bod komen in een serie van het programma Spuiten en Slikken met een leeftijdsrestrictie van 16+. De film zelf zal alleen te zien zijn op de website van het programma Spuiten en Slikken tussen 00.00 en 06.00 uur met een leeftijdsrestrictie van 18+. Door middel van leeftijds- en inhoudspictogrammen wordt de kijker waaronder ouders en hun kinderen geholpen om een beslissing te nemen over wat je wel of niet kijkt.