Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Eline Vedder (CDA), Michiel van Nispen , Caroline van der Plas (BBB), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Mpanzu Bamenga (D66), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Het afgelasten van concerten van het Jerusalem Quartet |
|
Don Ceder (CU) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Het Concertgebouw ervoor gekozen heeft om de concerten van het Jerusalem Quartet op 16 en 18 mei 2024 af te gelasten, met als reden de veiligheid van de medewerkers, bezoekers en musici?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Deelt u de mening dat hiermee de vrijheid van expressie van deze artiesten in het geding gekomen is?
Ja. Ik wil benadrukken dat dit een zeer onwenselijke situatie is. Ik betreur de annulering van het concert van dit Israëlische ensemble dan ook zeer. Afgelopen maandag (13 mei) is tijdens de Catshuissessie door o.a. afgevaardigden vanuit de culturele sector en leden van het kabinet uitvoerig gesproken over de waarde van
meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de sector is ook benadrukt dat de culturele sector deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich tot het gesprek wat u had met de culturele sector waarin deze heeft benadrukt «dat een voorstel of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten,» zoals u schreef in antwoord op eerdere Kamervragen?1
Mijn uitspraak van toen geldt nog steeds: het mag niet zo zijn dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt uiteindelijk bij culturele instellingen; zij zijn zelf verantwoordelijk voor hun programmering en voor de veiligheid van de medewerkers en het publiek. Het Concertgebouw geeft aan dat zij bij het concert van het Jerusalem Quartet de veiligheid in het gebouw niet kunnen garanderen in verband met de aangekondigde demonstraties. De protesten die de afgelopen weken in Amsterdam hebben plaatsgevonden zijn daarbij een belangrijke factor geweest. Ik heb begrip voor dit besluit. Het besluit van Het Concertgebouw is niet alleen een incident in de culturele sector, maar raakt aan een breder maatschappelijk vraagstuk met een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. We moeten er met elkaar alles aan doen om te verzekeren dat de dreiging van geweld en intimidatie niet loont.
Is er contact geweest tussen u en Het Concertgebouw in de aanloop naar dit besluit, mede in het licht van het voorgaande?
Nee.
Is er contact geweest tussen Het Concertgebouw en de driehoek van Amsterdam bij de totstandkoming van dit besluit? Ziet de driehoek ook noodzaak om de concerten af te gelasten?
Er was contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten, voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven.
Op welke manier kunt u zich inzetten om ervoor te zorgen dat de concerten alsnog doorgang kunnen vinden?
Ik heb begrepen dat Het Concertgebouw bezig is vervangende data te vinden om de concerten alsnog te laten plaatsvinden.
Kunt u toezeggen om opnieuw in gesprek te gaan met de culturele sector om te voorkomen dat er in de toekomst meer culturele activiteiten zullen worden geannuleerd?
Ja. Er is direct na het naar buiten komen van dit besluit contact geweest met Het Concertgebouw en Kunsten ’92. De komende tijd zal ik aan de hand van deze casus met de sector verkennen hoe we kunnen voorkomen dat zich opnieuw een situatie voordoet waarin een organisatie zich genoodzaakt ziet een activiteit te annuleren vanwege dreiging.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 15 mei 2024 beantwoorden, aangezien het eerste concert gepland was op 16 mei aanstaande?
Helaas is het door de benodigde afstemming niet gelukt om de vragen binnen één dag te beantwoorden. De vragen zijn voorafgaand aan het eerste geplande concert op 16 mei aan u verstuurd.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs |
|
Jimmy Dijk , Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mariëlle Paul (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs?1
Ja, hier zijn we mee bekend.
Deelt u de opvatting dat het onmisbaar is dat leerlingen inzicht krijgen in de Holocaust? Onderkent u dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor scholen een waardevol hulpmiddel kan zijn om, zoals verplicht in de kerndoelen, de Holocaust aan de orde te stellen?
Ja, die opvatting delen wij. Het is noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust. We moeten ons als samenleving realiseren wat er is gebeurd en we moeten zorgen dat de verschrikkingen van de Holocaust nooit vergeten worden. Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in door aandacht te besteden aan de Holocaust. Specifieke kennisoverdracht, bijvoorbeeld tijdens de geschiedenisles en de onderlinge gesprekken tussen docenten en leerlingen, is essentieel. Ook activiteiten die buiten de interactie tussen docent-leerling plaatsvinden, zoals de inzet van gastsprekers of het bezoeken van historische plekken, dragen bij aan waardevolle en belangrijke inzichten. Daar valt een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere plek waar de Holocaust zichtbaar en tastbaar wordt, zeker onder.
Deelt u de opvatting dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor iedereen van belang is om te leren over onze gedeelde geschiedenis en de oorzaken en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog?
Ja. Ook buiten het regulier onderwijs is het voor iedereen van belang om kennis te nemen van de verschrikkingen van de Holocaust en van de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Holocaust.
Wat vindt u van de ambitie dat ten minste alle middelbare scholieren in de komende jaren het Holocaustmuseum bezoeken? Welke plannen heeft u om dit te bereiken?
Het is zeer waardevol als middelbare scholieren een bezoek brengen aan het Holocaustmuseum of aan herinneringscentra zoals Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Deze instellingen kunnen in belangrijke mate bijdragen aan kennis over de Holocaust. Het is echter aan scholen zelf om hier initiatief toe te nemen en te kijken welke activiteit past bij de school en doelgroep.
Aan scholen in het primair onderwijs is structureel 4,5 miljoen euro (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld voor het bezoeken van musea en historische plaatsen. Scholen kunnen deze middelen ook gebruiken voor een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere instelling, waar het verhaal van de Holocaust wordt verteld. Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Er is nu geen totaaloverzicht beschikbaar van het aantal bezoekers, waaronder scholieren, aan een herinneringslocatie. De Staatssecretaris van VWS heeft de stichting WO2NET gevraagd periodiek een zo scherp mogelijk inzicht te verschaffen van het publieksbereik van WO2-musea en herinneringscentra, zodat gericht aan een versterking hiervan gewerkt kan worden.
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) heeft daarnaast het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie in afstemming met de betrokken bewindspersonen van SZW en VWS en met ons. In beeld wordt gebracht op welke onderdelen de (informele) educatie over de Holocaust versterkt zou moeten worden. Er wordt naar effectieve manieren gezocht om docenten en herinneringsorganisaties hierin te ondersteunen.
Naast de ambities rondom Holocausteducatie wil de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de komende tijd ook extra inzetten op de veiligheid van Joodse leerlingen op niet-Joodse scholen. Volgens de zeer recente CIDI Monitor vinden scholen het lastig om een antisemitisch incident aan te pakken.2 Daarom werk ik momenteel met het CIDI, en andere Joodse organisaties, aan het ontwikkelen van een handreiking. Deze handreiking moet scholen helpen bij het omgaan met en het melden van antisemitische incidenten, zodat er daadkrachtig opgetreden kan worden wanneer antisemitisme op school zich voordoet. Mijn streven is om deze handreiking eind april te publiceren.
Vindt u ook dat het kennis hebben van de Holocaust een plaats verdient in het burgerschapsonderwijs? Op welke wijze betrekt u dit bij de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen?
De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs deelt zeker de mening dat de Holocaust een structurele plaats moet hebben in het funderend onderwijs. De invulling van Holocausteducatie kan op meerdere plekken binnen het curriculum plaatsvinden.
Kennis van de Holocaust komt niet specifiek terug in de algemene wettelijke burgerschapsopdracht aan scholen en de kerndoelen voor burgerschap, omdat de kennisoverdracht van de Holocaust al een andere plek heeft binnen het curriculum. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein Oriëntatie op jezelf en de wereld – tijd. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel Mens en maatschappij. Voor kennisoverdracht van de Holocaust is de context (omvang en tijdspad) van de Tweede Wereldoorlog essentieel. Daarom vind ik dat specifieke kennisoverdracht passend is bij bijvoorbeeld de geschiedenisles.
Het voeren van schurende gesprekken over het conflict Midden-Oosten is een belangrijk onderdeel van het burgerschapsonderwijs. Daarom vind ik het goed dat vanuit het Expertisepunt Burgerschap handvatten geboden worden aan docenten in het po, vo en mbo om deze schurende gesprekken op een goede, respectvolle manier te stimuleren tussen leerlingen. Ik blijf mij inzetten voor versterking van beide beleidsaspecten: enerzijds holocausteducatie, anderzijds het voeren van het schurende gesprek.
Kunt u aangeven welke plaats het Holocaustmuseum heeft in het beleid om antisemitisme te bestrijden? Hoe werkt u aan de verdere bekendheid van het museum? Bent u hierover in gesprek met de vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld?
Het organiseren van bekendheid van het Holocaustmuseum is aan de organisatie zelf. Zij slagen daar goed in. In de eerste week na de opening was het museum al uitverkocht.3
Ook heeft de NCAB, zoals al geantwoord op vraag 5, het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie. Ook vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld worden hierbij betrokken. Een van de doelstellingen van dit plan is om scholieren (en anderen) buiten de klas kennis te laten nemen van de Holocaust. Een bezoek aan het Holocaustmuseum is daar een voorbeeld van.
Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is, zoals aangegeven, het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Bent u bereid om samen met het Holocaustmuseum te verkennen hoe een gratis bezoek aan het museum voor alle Nederlanders mogelijk gemaakt kan worden? En bent u bereid om te onderzoeken hoe de Rijksoverheid dit het beste financieel mogelijk kan maken?
Het is van groot belang dat veel Nederlanders en anderen kennisnemen van het Holocaustmuseum en van herinneringscentra in Nederland. Het Ministerie van VWS draagt structureel bij aan de exploitatie van de herinneringscentra en zal ook structureel bijdragen aan het Nationaal Holocaustmuseum. Zoals hierboven benoemd is er budget beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs voor museumbezoek. Op basis van het eerdergenoemde Nationaal Plan Holocausteducatie wordt bekeken of extra investeringen (in den brede) nodig zijn om de kennis over de Holocaust te vergroten. Het beleid van musea met betrekking tot de prijs en de toegankelijkheid is uiteindelijk aan musea zelf.
Het optreden van de Russische propagandisten Vladimir Pozner en Ivan Urgant in Theater Amsterdam op 28 mei 2024 |
|
Claire Martens-America (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorstelling «Journey of Pozner & Urgant» van de Russische propagandisten Vladimir Pozner en Ivan Urgant in Theater Amsterdam op 28 mei 2024?
Bent u bekend met de achtergrond van deze propagandisten, die in hun werk een sterk pro-Russisch geluid laten horen en kent u bijvoorbeeld de uitspraken van Pozner waarin hij Georgië de schuld geeft voor de Russische inval in 2008, de grenzen van Oekraïne niet erkent, de Russische invasie in Oekraïne niet veroordeelt, en het Westen hier de schuld van geeft door uitlokking van Rusland?
Bent u ermee bekend dat Pozner en Urgant een show hadden op de Russische staatszender Rossiya 1 (Kanaal 1), die door de EU is geboycot vanwege het verspreiden van Russische propaganda en bent u ermee bekend dat Pozner en Urgant hebben aangekondigd hun show na de Russische invasie weer te hervatten, wanneer de programmering van Rossiya 1 weer wordt aangepast?
Wat vindt u ervan dat dergelijke pro-Russische propagandisten optreden in een Nederlands theater?
Aangezien de website voor het kopen van tickets voor dit evenement geheel in het Russisch is, deelt u het vermoeden dat dit optreden voornamelijk is bedoeld voor Russen in Nederland?
Gezien de achtergrond van Pozner en Urgant, de Russische taal van de show, en de verwachting dat vrijwel uitsluitend Russen de show zullen bezoeken, hoe beoordeelt u het risico dat deze show (impliciet of expliciet) zal bijdragen aan het verspreiden van Russische desinformatie en het Russisch narratief?
Hoe verhoudt deze voorstelling zich tot de ambitie en beleidsagenda van het kabinet om ongewenste buitenlandse beïnvloeding tegen te gaan?
Hoe verhoudt deze voorstelling zich tot het beleid van de EU en Nederland om de verspreiding van Russische propaganda tegen te gaan, bijvoorbeeld door het boycotten van diverse Russische staatszenders?
Hoe verhoudt deze voorstelling zich tot het beleid van andere culturele instellingen om de banden met Rusland te verbreken, waartoe bijvoorbeeld eerder de Hermitage Amsterdam besloten heeft?
Bent u bereid met Theater Amsterdam een kritische dialoog aan te gaan over de keuze om (ondanks vele kritische vragen) deze voorstelling doorgang te laten vinden, en te bespreken welke afweging hier is gemaakt tussen de vrijheid van meningsuiting en het tegengaan van Russische propaganda?
Bent u bereid om een kritisch en indringende dialoog te starten met de culturele sector over de vraag hoe een juiste afweging kan worden gemaakt tussen de vrijheid van meningsuiting en het tegengaan van Russische propaganda, en of in deze afweging ondersteuning vanuit de Rijksoverheid gewenst is?
De afhandeling van de misstanden in de danswereld en de omgang met slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Wieke Paulusma (D66), Inge van Dijk (CDA), Mohammed Mohandis (PvdA), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Ministerie van VWS volgens slachtoffers te weinig doet om misstanden in de danswereld aan te pakken?1 Hoe kan het dat tegemoetkoming, excuses en traumazorg uitblijven? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de acties vanuit het Ministerie van OCW op dit dossier, bijvoorbeeld daar waar het gaat om de versterking van de positie van dansers binnen opleidingen?
Wat is de stand van zaken met de afhandeling van de aangenomen moties van de Tweede Kamer hierover?2
Wat is uw reactie op de opmerkingen van slachtoffers dat de problemen alleen op papier worden opgelost, VWS de zorgplicht niet nakomt, er weinig vertrouwen is in de alliantie en de meldpunten, en de zwijgcultuur en machtsmisbruik in stand worden gehouden? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanpak sociale veiligheid die kunsthogescholen op dit moment ontwikkelen en de stappen die de sector zelf heeft gedaan in dit dossier?
Per wanneer kunnen slachtoffers rekenen op tegemoetkoming, excuses en ondersteuning bij psychische problematiek? Per wanneer zal zijn geregeld dat plegers van grensoverschrijdend gedrag niet meer in de sportsector kunnen werken om te voorkomen dat nieuwe slachtoffers worden gemaakt?
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
Het afgelasten van concerten van het Jerusalem Quartet |
|
Don Ceder (CU) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Het Concertgebouw ervoor gekozen heeft om de concerten van het Jerusalem Quartet op 16 en 18 mei 2024 af te gelasten, met als reden de veiligheid van de medewerkers, bezoekers en musici?
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Deelt u de mening dat hiermee de vrijheid van expressie van deze artiesten in het geding gekomen is?
Ja. Ik wil benadrukken dat dit een zeer onwenselijke situatie is. Ik betreur de annulering van het concert van dit Israëlische ensemble dan ook zeer. Afgelopen maandag (13 mei) is tijdens de Catshuissessie door o.a. afgevaardigden vanuit de culturele sector en leden van het kabinet uitvoerig gesproken over de waarde van
meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de sector is ook benadrukt dat de culturele sector deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich tot het gesprek wat u had met de culturele sector waarin deze heeft benadrukt «dat een voorstel of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten,» zoals u schreef in antwoord op eerdere Kamervragen?1
Mijn uitspraak van toen geldt nog steeds: het mag niet zo zijn dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt uiteindelijk bij culturele instellingen; zij zijn zelf verantwoordelijk voor hun programmering en voor de veiligheid van de medewerkers en het publiek. Het Concertgebouw geeft aan dat zij bij het concert van het Jerusalem Quartet de veiligheid in het gebouw niet kunnen garanderen in verband met de aangekondigde demonstraties. De protesten die de afgelopen weken in Amsterdam hebben plaatsgevonden zijn daarbij een belangrijke factor geweest. Ik heb begrip voor dit besluit. Het besluit van Het Concertgebouw is niet alleen een incident in de culturele sector, maar raakt aan een breder maatschappelijk vraagstuk met een gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid. We moeten er met elkaar alles aan doen om te verzekeren dat de dreiging van geweld en intimidatie niet loont.
Is er contact geweest tussen u en Het Concertgebouw in de aanloop naar dit besluit, mede in het licht van het voorgaande?
Nee.
Is er contact geweest tussen Het Concertgebouw en de driehoek van Amsterdam bij de totstandkoming van dit besluit? Ziet de driehoek ook noodzaak om de concerten af te gelasten?
Er was contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten, voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven.
Op welke manier kunt u zich inzetten om ervoor te zorgen dat de concerten alsnog doorgang kunnen vinden?
Ik heb begrepen dat Het Concertgebouw bezig is vervangende data te vinden om de concerten alsnog te laten plaatsvinden.
Kunt u toezeggen om opnieuw in gesprek te gaan met de culturele sector om te voorkomen dat er in de toekomst meer culturele activiteiten zullen worden geannuleerd?
Ja. Er is direct na het naar buiten komen van dit besluit contact geweest met Het Concertgebouw en Kunsten ’92. De komende tijd zal ik aan de hand van deze casus met de sector verkennen hoe we kunnen voorkomen dat zich opnieuw een situatie voordoet waarin een organisatie zich genoodzaakt ziet een activiteit te annuleren vanwege dreiging.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 15 mei 2024 beantwoorden, aangezien het eerste concert gepland was op 16 mei aanstaande?
Helaas is het door de benodigde afstemming niet gelukt om de vragen binnen één dag te beantwoorden. De vragen zijn voorafgaand aan het eerste geplande concert op 16 mei aan u verstuurd.
Het artikel 'Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA' |
|
Claire Martens-America (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie beëindigt demonstratie pro-Palestijnse betogers op campus UvA»?1
Heeft u kennisgenomen van de pro-Palestijnse demonstratie op de campus van de Universiteit van Amsterdam (UvA), waarbij een protestkamp is opgezet, grote barricades zijn opgeworpen en waarbij journalisten verhinderd werden hun werk te doen?
Is er in aanloop naar, en gedurende de demonstratie contact geweest met de UvA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar besproken?
Bent u het ermee eens dat dit soort demonstraties met intimiderende en antisemitische leuzen onacceptabel zijn en kunt u dit in niet misverstane woorden communiceren naar deze demonstranten?
Bent u het ermee eens dat dit incident zeer intimiderend is voor Joodse studenten? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nieuwe protestkampen worden opgeworpen?
Verwacht u op dit moment toekomstige demonstraties op onderwijsinstellingen?
Onderhoudt u op dit moment contact met de UvA om toekomstige incidenten te voorkomen?
Heeft u kennisgenomen dat de UvA zelf een lijst heeft gepubliceerd wat betreft hun samenwerking met Israëlische organisaties en wetenschappers?2
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is en hoe reflecteert u hierop als Minister van OCW?
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat een mailinglijst is aangedragen als oplossing om Joodse studenten te waarschuwen bij onveiligheid?3
Bent u het ermee eens dat het waarschuwen van Joodse studenten nooit het ingrijpen en sanctioneren van strafbaar gedrag kan vervangen?
Kunt u de veiligheid van alle studenten, dus ook Joodse studenten, nog garanderen op Nederlandse universiteiten? Zo nee, wat doet u hieraan?
Bent u het ermee eens dat journalisten altijd ongestoord hun werk moeten kunnen doen en dat bescherming van persveiligheid zeer belangrijk is en wat kunt u er concreet aan doen om het verhinderen van het werk van journalisten bij toekomstige demonstraties te voorkomen?
Kunt u de vragen los van elkaar beantwoorden?
Het rapport ‘Geen afgesloten hoofdstuk’ van ACOI over het openbaar maken van de archieven van de Bijlmervliegramp. |
|
Eline Vedder (CDA), Michiel van Nispen , Caroline van der Plas (BBB), Raoul White (GroenLinks-PvdA), Pieter Omtzigt (NSC), Martine van der Velde (PVV), Mpanzu Bamenga (D66), Sandra Palmen (NSC), Pepijn van Houwelingen (FVD), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP), Doğukan Ergin (DENK), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamerbreed ondertekende en aangenomen motie-Omtzigt c.s. die vroeg om een advies over de openbaarheid van het archief van de Bijlmervliegramp?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI), «Geen afgesloten hoofdstuk» dat op 19 april 2024 verschenen is?
Ja, zie de brief aan de Kamer van 22 april 2024.2
Wilt u per aanbeveling zeggen hoe u dit gaat opvolgen?
Reactie:
In de brief aan de Kamer van 22 april 2024, is een beleidsreactie aangekondigd. De uitwerking van de aanbeveling zal voor een deel daarin zijn beslag krijgen. In antwoord op deze vragen volgt hieronder een reactie op hoofdlijnen. Het streven is uiteraard om dossiers die daarvoor in aanmerking komen, zo snel mogelijk openbaar te maken. Volgens het ACOI komen 27 van de 91 inventarisnummers in het archief van de Raad voor de Luchtvaart voor openbaarmaking in aanmerking. Het ACOI heeft geduid waarom deze dossiers niet onder de bescherming van Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart3 zouden vallen en geeft daarbij inzicht in wat men onder de inventarisnummers heeft aangetroffen. De toetsing door ACOI van de dossiers was gericht op de voorwaarden van het Verdrag van Chicago, maar bij de beoordeling van mogelijke openbaarheid van de dossiers moet tevens rekening worden gehouden met het voorkomen van persoonsgegevens waarvoor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht moet worden genomen.
Het gaat om omvangrijke dossiers met een grote verscheidenheid aan documenten. Deze 27 dossiers worden momenteel stuk voor stuk op documentniveau doorgenomen om dit te toetsen. Daarbij wordt ook gekeken of de stukken persoonsgegevens bevatten. Voor dossiers waaruit blijkt dat deze op grond van deze toetsing inderdaad openbaar gemaakt kunnen worden, wordt met een tijdelijke maatregel algemene inzage toegestaan, op basis van de bevoegdheid van de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid4. Mocht blijken dat deze dossiers alsnog documenten bevatten die onder de bescherming van het Verdrag van Chicago vallen, dan zullen deze dossiers gesplitst worden volgens aanbeveling 2 van het ACOI. Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers binnen 10 weken af te ronden. Mocht blijken dat in deze dossiers persoonsgegevens voorkomen, dan is de AVG van toepassing. In dat geval wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om zoveel mogelijk toegang te geven tot deze dossiers binnen de wettelijke mogelijkheden en waarbij ook rekening gehouden wordt met de AVG.
De formele opheffing van de openbaarheidsbeperking op de dossiers volgt later. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de Archiefwet 1995 juridisch geen mogelijkheden biedt om de beperkingen die gesteld worden op grond van het belang van de Staat en haar bondgenoten na overbrenging op te heffen5. In deze mogelijkheid wordt wel voorzien in het voorstel van wet voor de Archiefwet 20. die op dit moment ter behandeling bij de Kamer voorligt.6 Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking treedt, wordt zo snel mogelijk van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tot dat moment wordt de bovengenoemde tijdelijke maatregel waarmee de Minister van IenW toestemming geeft voor inzage, van kracht.
Reactie:
De aanbeveling roept op om documenten die onder de reikwijdte van ICAO Bijlage 13 vallen af te splitsen van de documenten die in ieder geval openbaar kunnen worden. Deze aanbeveling wordt overgenomen. Hiervoor worden de overige 64 dossiers stuk voor stuk doorgenomen om op documentniveau een onderscheid te maken tussen documenten die openbaar kunnen worden gemaakt en documenten die beperkt openbaar moeten blijven. Met het Nationaal Archief zijn afspraken gemaakt om een afsplitsing mogelijk te maken, omdat hier vanwege de bescherming van archieven bepaalde procedures voor gelden. Zorgvuldigheid is hierin van belang, onder andere vanwege het toetsen aan onder andere de AVG en de ICAO Bijlage 13. Om deze reden kost dit proces meer tijd. Alle documenten uit deze dossiers die voor openbaarmaking in aanmerking komen, worden op dezelfde manier openbaar gemaakt als de dossiers onder aanbeveling 1. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober 2024 kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland.
Reactie:
Het ACOI geeft aan dat voor de dossiers die overblijven ná de openbaarmaking, met toepassing van de balancing test kan worden vastgesteld of toegang tot deze beperkt openbare documenten desondanks mogelijk is; in individuele gevallen of bijvoorbeeld ten aanzien van bepaalde categorieën van documenten. Het ACOI doet vervolgens een voorstel voor de wijze waarop deze balancing test kan worden uitgevoerd met de instelling van een commissie. Zie het antwoord op vraag 4 over dit voorstel.
Reactie:
Het ACOI adviseert de Minister van IenW met een uitgebreidere inventaris en onderzoeksgids compleet inzicht te geven in de documenten die zich bevinden in de verschillende archieven over de vliegramp in de Bijlmer en dit tot stand te doen komen met behulp van relevante partners uit de archief-, onderzoeks- en museale wereld en met betrokkenheid van de bewoners en nabestaanden.
Het ACOI stelt dat inzicht bieden meer vraagt dan enkel het beschikbaar stellen van stukken. Het gaat ook om toegankelijkheid in de bredere zin van het woord, zoals het ondersteunen van gebruikers bij het kunnen zoeken in deze archieven en het begrijpen van documenten. Daarbij betrekt het ACOI in deze aanbeveling ook andere archieven dan het archief van de Raad voor de Luchtvaart.
De behoefte van bewoners en nabestaanden om deze archieven, binnen de wettelijke mogelijkheden, te kunnen onderzoeken en begrijpen wordt erkend. Tegelijkertijd is deze aanbeveling zeer ruim geformuleerd en vraagt daarom om nader onderzoek naar de uitwerking. De Kamer wordt zo snel mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid de voorgestelde commissie zo spoedig mogelijk in te stellen, zodat binnen een paar maanden beoordeeld kan worden wat openbaar kan worden gemaakt? Bent u bereid opdracht te geven om vooral naar openbaarheid te streven wanneer dat kan en dat ook in de opdracht mee te geven?
Het ACOI stelt in aanbeveling 3 van het advies voor om een permanente commissie in te stellen die kan adviseren over het openbaar maken van de onderzoeksgegevens over de Bijlmerramp door middel van een zogenaamde balancing test. Het voorstel is om voor vertegenwoordiging te zorgen vanuit IenW, de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), de algemene rijksarchivaris, het ACOI en slachtoffers. Ook wijst het ACOI op de mogelijkheid generiek vooraf te bepalen welke beschermde dossiers toch vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast stelt het ACOI voor de commissie proactief verder te laten kijken naar ook andere onderzoeken naar luchtvaartrampen waaronder: KLM/PanAm Tenerife (1977), SLM Zanderij (1989), Martinair Faro (1992), Hercules Eindhoven (1996), Dakota Waddenzee (1996).
De balancing test wordt voorgeschreven door het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. Het afwegingskader beoogt met in achtneming van de bescherming van de veiligheid van de burgerluchtvaart handvatten te bieden bij de afweging van verzoeken om openbaarmaking van ongevalsonderzoeken. De Minister van IenW is op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid reeds bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe past de Minister de door Bijlage 13 bij het verdrag voorgeschreven balancing test toe. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader.7
Deze aanbeveling is breder dan het verzoek van de Kamer om de openbaarheid van de stukken van het Bijlmerramparchief te onderzoeken en moet nader beschouwd worden. De uitwerking is ook complexer, bijvoorbeeld omdat deze invulling precedentwerking kan hebben voor onderzoeken van bestaande onderzoeksinstanties als de OVV. De OVV heeft in reactie op het rapport aangegeven dat dit zorgvuldige afweging vraagt. Bij het voorstel van het ACOI om ook andere rampen te beoordelen valt verder op dat de Herculesramp een militair ongeval betrof dat niet onder het regiem van het Verdrag van Chicago valt. Voor de buitenlandse onderzoeken zal bovendien instemming van betrokken landen nodig zijn.
Voor nader onderzoek naar deze aanbeveling gaat het Ministerie van IenW interdepartementaal in overleg met andere verantwoordelijke Ministeries (OCW, JenV en BZK) en daarbij ook andere belanghebbende partijen zoals de OVV, de Luchtverkeersleiding Nederland en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers betrekken. Vanuit de ministeries zullen we dit proces bespoedigen, maar daar is momenteel nog geen concreet tijdspad bij te geven. In de aangekondigde beleidsreactie wordt de Kamer geïnformeerd over de planning.
Daarnaast doet het ACOI als onderdeel van deze aanbeveling een inhoudelijk voorstel ten aanzien van het wetsvoorstel van de Archiefwet 20. Het ACOI stelt voor om de algemene rijksarchivaris ook te laten besluiten over de toegang tot alle documenten die (na overbrenging) beperkt openbaar zijn, ook wanneer dit het belang van de Staat of zijn bondgenoten betreft. Dit voorstel is een advies aan de Kamer betreffende het voorstel van de Archiefwet 20. die op dit moment bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt.
Kunt u aangeven hoe de Flight Data Recorder en het Data Recording System, die volgens pagina 28 niet onder annex 13 artikel 15 (mogelijke geheimhouding) vallen, openbaar gemaakt zullen worden?
Het is niet juist dat de aantekening van ACOI op pagina 28 impliceert dat de Flight Data Recorder en het Data Recording System zonder meer openbaar gemaakt kunnen worden. Blijkens de aantekening betreffen ook deze informatiebronnen vertrouwelijke informatie. Wel is op dit punt sprake van enige verschillen in de op de Bijlmerarchieven toepasselijke regelgeving. Zo wijst Verordening 996/2010,8 die binnen Europa mede Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago codificeert, uitdrukkelijk op de vertrouwelijkheid van de vluchtrecorder, terwijl artikel 5.12 van de Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago dat minder expliciet doet.
Voor zover de documenten beperkt openbaar zijn ter bescherming van het belang van de Staat of haar bondgenoten, is de Minister van IenW op grond van vigerende Besluiten beperking openbaarheid bevoegd te beslissen over het geven van inzage van de archieven van de Raad voor de Luchtvaart en het Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst. Daartoe kan de Minister thans reeds aan de hand van de door Bijlage 13 voorgeschreven balancing test een afweging maken bij besluiten over inzageverzoeken. De Kamer is eerder geïnformeerd over dit afwegingskader. Voor zover de balancingtest uitwijst dat vertrouwelijke stukken beschikbaar kunnen worden gesteld voor inzage zal dit uiteraard gebeuren.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking veel te lang geduurd heeft en dat het ongewenst was dat alle stukken voor 75 jaar geheim verklaard waren? Kunt u dat toelichten?
Het ACOI advies laat zien dat de archieven van de voormalige Raad voor de Luchtvaart en het voor deze Raad werkende Bureau Vooronderzoek Ongevallen en Incidenten van het Directoraat-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst die bij het Nationaal Archief zijn opgeslagen, ook dossiers bevatten waarvan het Verdrag van Chicago geen vertrouwelijke bescherming vereist. De destijds robuuste wijze van opslag van de grote hoeveelheid aan dossiers heeft er aan bijgedragen dat deze dossiers onvoldoende gescheiden zijn van dossiers die wel voor beperking van openbaarheid in aanmerking komen.
Uiteraard is het ongewenst deze situatie langer te laten voortbestaan. Voor zover hiervan sprake is, zal daarom zo spoedig als mogelijk worden besloten om inzage verzoeken voor deze dossiers toe te staan. Zie ook de reactie op aanbevelingen 1 en 2 van het ACOI bij vraag 3.
Bent u bereid om samen met het Nationaal Archief ervoor te zorgen dat er een laagdrempelige manier komt om het archief in te zien voor mensen die ooggetuige waren, familieleden en vrienden verloren hebben en vragen hebben en voor andere geïnteresseerden?
Ja. Hiervoor is het Ministerie van IenW in overleg met het Nationaal Archief en het Ministerie van OCW. De Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Op welke termijn is het dossier voor hen op gepaste wijze toegankelijk?
Het streven is om het onderzoek naar de 27 dossiers uit aanbeveling 1 binnen 10 weken af te ronden. De verwachting is dat voor de eerste dossiers binnen deze termijn algemene inzage kan worden toegestaan. De overige documenten volgen zo snel mogelijk daarna. Het streven is om de eerste stand van zaken op 4 oktober kenbaar te maken aan het ACOI en de direct belanghebbenden. Hiervoor staat reeds een afspraak gepland. Zie ook het antwoord ten aanzien van aanbeveling 2. De Kamer wordt op de hoogte houden van de voortgang in de beleidsreactie.
Zou openbaarmaking en archivering niet belegd moeten worden bij een bewindspersoon?
Het kabinet begrijpt deze vragen in het licht van de belangrijke samenhang tussen de openbaarmaking (de Wet open overheid) en de archivering van overheidsinformatie (de Archiefwet). Goed beheer van informatie is immers een van de randvoorwaarden om deze ook (tijdig en volledig) openbaar te kunnen maken. Daarom werken de Ministeries van BZK en OCW intensief samen. Zo wordt de nieuwe Archiefwet medeondertekend door de Minister van BZK. Beide Ministers hebben een stelselverantwoordelijkheid; de overheidsorganen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering. Overheidsinformatie komt immers voort uit de primaire processen van de overheid en valt niet los te zien van de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een wettelijke taak.
De samenhang tussen Wet open overheid en Archiefwet betekent niet dat beide wetten ook onder de verantwoordelijkheid van één bewindspersoon zouden moeten vallen. Het primaire doel van de Archiefwet is het behouden, vindbaar en toegankelijk maken van overheidsinformatie voor huidige en toekomstige generaties, vanwege de uitvoering en verantwoording van wettelijke taken, rechten van burgers, de cultuur-historische functie en ten behoeve van journalistiek en wetenschappelijk onderzoek. De laatste drie onderwerpen behoren integraal tot de kerntaken van de Minister van OCW. Ook het Nationaal Archief, een van de belangrijkste uitvoeringsorganen, onderstreept dit. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het bevorderen van een betrouwbaar openbaar bestuur en een toegankelijke overheid. Daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid voor de Wet open overheid (Woo). Tussen beide ministeries en bewindspersonen vindt goede afstemming plaats, zodat de belangen die beide wetten dienen integraal worden afgewogen. Dit huidige kabinet ziet dan ook geen inhoudelijke reden om de verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en/of de Wet open overheid bij één (andere) bewindspersoon te beleggen, en geeft er de voorkeur aan om de focus en capaciteit in te zetten op uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid9 en de invoering van de nieuwe Archiefwet10.
Wat zijn de voors en tegens om, met het oog op de Wet open overheid en de democratische rechtsstaat, deze verantwoordelijkheid en bevoegdheid bij het Ministerie van Algemene Zaken of bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beleggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja. Zoals aangegeven, zal de Kamer daarnaast na overleg met de betrokken partijen spoedig een beleidsreactie ontvangen. In deze beleidsreactie zal ook worden ingegaan op de voortgang en opvolging van de aanbevelingen en de planning van lopende acties.
Het vernielen van een unieke archeologische vindplaats in de gemeente Emmen |
|
Sandra Beckerman |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Kent u het bericht «Unieke archeologische vindplaats vernietigd door bouw distributiecentrum»?1
Deelt u de mening dat het uiterst afkeuringswaardig is dat de gemeente Emmen -bewust- heeft gekozen voor de vernieling van een unieke archeologische vindplaats door de bouw van een distributiecentrum?
Welke stappen wilt u zetten richting de gemeente Emmen die bewust kozen voor het vernielen van een unieke archeologische vindplaats?
Klopt het dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, na overleg met het ministerie, deze unieke vindplaats had willen aanwijzen als Rijksmonument? Het vernielen van Rijksmonumenten kan strafrechtelijk vervolgd worden als economisch delict, is deze mogelijkheid er nu ook? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Deelt u voorts de mening dat het in het huidige archeologiebestel onvoldoende mogelijk is om in te grijpen wanneer een gemeente te weinig doet om haar wettelijke taken op het gebied van archeologie uit te voeren?
Herkent u dat de monitor van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed laat zien dat een groot aantal gemeenten slechts met moeite in de basis in goed archeologiebeleid weet te voorzien?
Herkent u voorts dat het, 17 jaar na de wettelijke decentralisatie, pijnlijk is dat 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog hebben?
Welke stappen wilt u zetten om de kwaliteit van archeologie bij gemeenten te verhogen? Wilt u alsnog de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor de versterking van de inhoudelijke rol van gemeenten opvolgen?2
Deelt u de mening dat in het huidige archeologiebestel het (interbestuurlijk) toezicht onvoldoende is uitgewerkt, wat ingrijpen wanneer gemeenten hun taak niet goed uitvoeren, vrijwel niet mogelijk is?
Herkent u dat de Raad voor Cultuur reeds gewaarschuwd heeft dat het huidige interbestuurlijke toezicht «geen mogelijkheid voor effectieve sturing of controle op minimale kwaliteit» biedt?3
Bent u bereid alsnog de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor het versterken van het toezicht op de kwaliteit van archeologie bij gemeenten op te volgen? Zo nee, welke maatregelen wilt u wel nemen?
Moeten de taken van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uitgebreid worden om tot een beter archeologisch bestel te komen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over cultuur?
Russische desinformatiecampagnes |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Kati Piri (PvdA), Jesse Klaver (GL), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Gräper-van Koolwijk , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden van GroenLinks-PvdA over Russische desinformatiecampagnes?1
Bent u van mening dat de in uw antwoord vermelde maatregelen en acties afdoende zijn om Nederland te beschermen tegen Russische desinformatie, of ziet u noodzaak aanvullende maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het artikel «Tsjechisch desinformatie-netwerk met Russische inmenging werd opgericht in Nederland» van De Groene Amsterdammer van 28 maart jongstleden?2
Heeft u de Tsjechische regering verzocht om de informatie over Russische financiering van Nederlandse politici met u te delen? Zo ja, bent u bereid die informatie openbaar te maken? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de onthulling van de Tsjechische geheime dienst dat de Voice of Europe een Russische desinformatie-outlet blijkt te zijn dat fungeerde als doorgeefluik voor financiële transacties tussen het Kremlin en Nederlandse politici?
Deelt u de zorgen dat Rusland via dit soort outlets het Nederlandse publieke debat verstoort en daarmee onze verkiezingen beïnvloedt?
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen of er meerdere soortgelijke outlets in Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie bestaan?
Wanneer ontvangt de Kamer van het kabinet de voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie?
Is het kabinet naar aanleiding van de onthulling over Voice of Europe en met het oog op de aanstaande Europese verkiezingen bereid aanvullende investeringen doen in de capaciteit van de Rijksoverheid om de dreiging van desinformatie tegen te gaan?
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen te beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat over het bericht dat volgens de Tsjechische geheime dienst Rusland cash betaalde aan Nederlandse en Europese politici van dinsdag 2 april aanstaande?
Het artikel “Cultuursector wil veiligheidsprotocol na verstoring concert Lenny Kuhr” |
|
Ulysse Ellian (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Bent u bekend met het artikel «Cultuursector wil veiligheidsprotocol na verstoring concert Lenny Kuhr»1 en de verklaring van VSCD2, NAPK3 en VNPF4?
Ja.
Deelt u de mening dat elke vorm van intimidatie, geweld en andere ordeverstoringen bij optredens van Joodse artiesten volstrekt onacceptabel zijn?
Zoals ik aan heb gegeven tijdens het vragenuur van 26 maart en de Minister-President namens het gehele kabinet heeft benadrukt in zijn brief van 28 maart, heeft antisemitisme geen plaats in onze samenleving. Ik vind het zeer zorgelijk als culturele evenementen worden afgelast vanwege antisemitisme. Als dat wel gebeurt, moeten we daar krachtig tegen optreden.
Er is een toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid. Die zorgen neemt het kabinet zeer serieus. Het mag niet zo zijn dat dreiging ertoe leidt dat artiesten niet meer vrij zijn in het doen van culturele uitingen.
In Nederland vormen vrijheid van expressie, vrijheid van meningsuiting en de vrijheid voor vreedzaam protest, de basisvoorwaarden voor een open en democratische samenleving. Deze culturele vrijheid is van groot belang. Juist de culturele sector is daarbij een plek waar we elkaar ontmoeten en dichter bij elkaar kunnen komen. Culturele uitingen kunnen bovendien bijdragen aan wederzijds begrip voor verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving. Het is dit wederzijds begrip en het gesprek dat we moeten koesteren.
Ik heb met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Het uitgangspunt is dat de culturele sector een openbare plek is en dat moet worden voorkomen dat activiteiten vanwege hun inhoud of persoonskenmerken van de artiest niet kunnen doorgaan. Antisemitische incidenten mogen nooit leiden tot beïnvloeding van de programmering. Daar is ook met de vertegenwoordigers van de sector over gesproken en zij benadrukken dit. We delen met elkaar de overtuiging dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Deelt u de mening dat in de culturele sector nooit ruimte voor antisemitisme mag zijn, en dat elke vorm van antisemitisme bestreden moet worden?
Ja.
Kunt u toezeggen dat u alles op alles gaat zetten om de veiligheid van Joodse artiesten te garanderen?
De bestrijding van antisemitisme, ook in de cultuursector, heeft de volle aandacht van het kabinet en de gehele Nederlandse overheid. Uw kamer ontvangt op korte termijn een brief van het kabinet over dit onderwerp.
Sluit u zich aan bij de verklaring van VSCD, NAPK en VNPF dat een veiligheidsprotocol moet worden vastgesteld?
Net zoals de VSCD, NAPK en VNPF hebben verklaard ben ik van mening dat iedereen, van makers tot medewerkers en publiek, veilig moeten zijn binnen onze huizen en op onze podia. Er is – ook in deze door tegenstellingen gekenmerkte tijd – geen plek voor acties of intimidaties ingegeven door antisemitisme, xenofobie, moslimdiscriminatie, genderdiscriminatie of iedere andere uiting die strijdig is met onze Grondwet. Zoals hierboven aangegeven, heb ik met de sector gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Afgesproken is dat partijen in de cultuursector in overleg met mij komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Welke stappen gaat u nemen om preventieve veiligheidsmaatregelen te nemen?
Ik vind het waarborgen van de veiligheid bij culturele evenementen en het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van racisme belangrijk. Zoals hierboven aangegeven, is tijdens mijn gesprek met de sector afgesproken dat partijen in de cultuursector samen komen tot een algemene handreiking en specifieke protocollen met een eenduidige richtlijn. Ook ga ik in gesprek met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de lokale driehoek gewaarborgd is.
Op welke manier zorgt u ervoor dat geen voorstellingen met Joodse artiesten geannuleerd worden om veiligheidsbezwaren?
Zoals ik eerder tijdens het vragenuur aangaf is het aan de sector zelf om invulling te geven aan de inhoud van voorstellingen. Vrijheid van expressie en vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed in onze open en democratische samenleving. We moeten ervoor waken dat deze niet in het geding komen. De sector gaf tijdens ons gesprek aan dat we met elkaar de overtuiging delen dat een voorstelling of concert of andere culturele activiteit niet geannuleerd wordt vanwege een Joods thema of de Joodse achtergrond van artiesten. De gemaakte afspraken onderstrepen dat we met elkaar vanuit deze overtuiging handelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat cultuur en media op 11 april?
Ja.
De interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs |
|
Jimmy Dijk , Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Mariëlle Paul (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de interactieve tablettour van het Nationaal Holocaustmuseum voor groepen leerlingen uit het voortgezet onderwijs?1
Ja, hier zijn we mee bekend.
Deelt u de opvatting dat het onmisbaar is dat leerlingen inzicht krijgen in de Holocaust? Onderkent u dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor scholen een waardevol hulpmiddel kan zijn om, zoals verplicht in de kerndoelen, de Holocaust aan de orde te stellen?
Ja, die opvatting delen wij. Het is noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust. We moeten ons als samenleving realiseren wat er is gebeurd en we moeten zorgen dat de verschrikkingen van de Holocaust nooit vergeten worden. Het onderwijs speelt daar een belangrijke rol in door aandacht te besteden aan de Holocaust. Specifieke kennisoverdracht, bijvoorbeeld tijdens de geschiedenisles en de onderlinge gesprekken tussen docenten en leerlingen, is essentieel. Ook activiteiten die buiten de interactie tussen docent-leerling plaatsvinden, zoals de inzet van gastsprekers of het bezoeken van historische plekken, dragen bij aan waardevolle en belangrijke inzichten. Daar valt een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere plek waar de Holocaust zichtbaar en tastbaar wordt, zeker onder.
Deelt u de opvatting dat een bezoek aan het Holocaustmuseum voor iedereen van belang is om te leren over onze gedeelde geschiedenis en de oorzaken en gevolgen van de Tweede Wereldoorlog?
Ja. Ook buiten het regulier onderwijs is het voor iedereen van belang om kennis te nemen van de verschrikkingen van de Holocaust en van de ontwikkelingen die hebben geleid tot de Holocaust.
Wat vindt u van de ambitie dat ten minste alle middelbare scholieren in de komende jaren het Holocaustmuseum bezoeken? Welke plannen heeft u om dit te bereiken?
Het is zeer waardevol als middelbare scholieren een bezoek brengen aan het Holocaustmuseum of aan herinneringscentra zoals Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Deze instellingen kunnen in belangrijke mate bijdragen aan kennis over de Holocaust. Het is echter aan scholen zelf om hier initiatief toe te nemen en te kijken welke activiteit past bij de school en doelgroep.
Aan scholen in het primair onderwijs is structureel 4,5 miljoen euro (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld voor het bezoeken van musea en historische plaatsen. Scholen kunnen deze middelen ook gebruiken voor een bezoek aan het Holocaustmuseum of een andere instelling, waar het verhaal van de Holocaust wordt verteld. Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Er is nu geen totaaloverzicht beschikbaar van het aantal bezoekers, waaronder scholieren, aan een herinneringslocatie. De Staatssecretaris van VWS heeft de stichting WO2NET gevraagd periodiek een zo scherp mogelijk inzicht te verschaffen van het publieksbereik van WO2-musea en herinneringscentra, zodat gericht aan een versterking hiervan gewerkt kan worden.
De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) heeft daarnaast het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie in afstemming met de betrokken bewindspersonen van SZW en VWS en met ons. In beeld wordt gebracht op welke onderdelen de (informele) educatie over de Holocaust versterkt zou moeten worden. Er wordt naar effectieve manieren gezocht om docenten en herinneringsorganisaties hierin te ondersteunen.
Naast de ambities rondom Holocausteducatie wil de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de komende tijd ook extra inzetten op de veiligheid van Joodse leerlingen op niet-Joodse scholen. Volgens de zeer recente CIDI Monitor vinden scholen het lastig om een antisemitisch incident aan te pakken.2 Daarom werk ik momenteel met het CIDI, en andere Joodse organisaties, aan het ontwikkelen van een handreiking. Deze handreiking moet scholen helpen bij het omgaan met en het melden van antisemitische incidenten, zodat er daadkrachtig opgetreden kan worden wanneer antisemitisme op school zich voordoet. Mijn streven is om deze handreiking eind april te publiceren.
Vindt u ook dat het kennis hebben van de Holocaust een plaats verdient in het burgerschapsonderwijs? Op welke wijze betrekt u dit bij de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen?
De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs deelt zeker de mening dat de Holocaust een structurele plaats moet hebben in het funderend onderwijs. De invulling van Holocausteducatie kan op meerdere plekken binnen het curriculum plaatsvinden.
Kennis van de Holocaust komt niet specifiek terug in de algemene wettelijke burgerschapsopdracht aan scholen en de kerndoelen voor burgerschap, omdat de kennisoverdracht van de Holocaust al een andere plek heeft binnen het curriculum. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein Oriëntatie op jezelf en de wereld – tijd. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel Mens en maatschappij. Voor kennisoverdracht van de Holocaust is de context (omvang en tijdspad) van de Tweede Wereldoorlog essentieel. Daarom vind ik dat specifieke kennisoverdracht passend is bij bijvoorbeeld de geschiedenisles.
Het voeren van schurende gesprekken over het conflict Midden-Oosten is een belangrijk onderdeel van het burgerschapsonderwijs. Daarom vind ik het goed dat vanuit het Expertisepunt Burgerschap handvatten geboden worden aan docenten in het po, vo en mbo om deze schurende gesprekken op een goede, respectvolle manier te stimuleren tussen leerlingen. Ik blijf mij inzetten voor versterking van beide beleidsaspecten: enerzijds holocausteducatie, anderzijds het voeren van het schurende gesprek.
Kunt u aangeven welke plaats het Holocaustmuseum heeft in het beleid om antisemitisme te bestrijden? Hoe werkt u aan de verdere bekendheid van het museum? Bent u hierover in gesprek met de vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld?
Het organiseren van bekendheid van het Holocaustmuseum is aan de organisatie zelf. Zij slagen daar goed in. In de eerste week na de opening was het museum al uitverkocht.3
Ook heeft de NCAB, zoals al geantwoord op vraag 5, het initiatief genomen tot overleg met betrokken organisaties om te komen tot een Nationaal Plan Holocausteducatie. Ook vertegenwoordigende organisaties uit het onderwijsveld worden hierbij betrokken. Een van de doelstellingen van dit plan is om scholieren (en anderen) buiten de klas kennis te laten nemen van de Holocaust. Een bezoek aan het Holocaustmuseum is daar een voorbeeld van.
Vanuit de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs is, zoals aangegeven, het initiatief genomen om een bezoek aan het Holocaustmuseum en aan andere instellingen, waar het verhaal van de Holocaust verteld wordt, onder de aandacht te brengen bij scholen.
Bent u bereid om samen met het Holocaustmuseum te verkennen hoe een gratis bezoek aan het museum voor alle Nederlanders mogelijk gemaakt kan worden? En bent u bereid om te onderzoeken hoe de Rijksoverheid dit het beste financieel mogelijk kan maken?
Het is van groot belang dat veel Nederlanders en anderen kennisnemen van het Holocaustmuseum en van herinneringscentra in Nederland. Het Ministerie van VWS draagt structureel bij aan de exploitatie van de herinneringscentra en zal ook structureel bijdragen aan het Nationaal Holocaustmuseum. Zoals hierboven benoemd is er budget beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs voor museumbezoek. Op basis van het eerdergenoemde Nationaal Plan Holocausteducatie wordt bekeken of extra investeringen (in den brede) nodig zijn om de kennis over de Holocaust te vergroten. Het beleid van musea met betrekking tot de prijs en de toegankelijkheid is uiteindelijk aan musea zelf.
Het bericht ‘Geen straf voor milieuactivisten die Meisje met de parel besmeurden: te ingrijpend, zegt hof’ |
|
Claire Martens-America (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen straf voor milieuactivisten die Meisje met de parel besmeurden: te ingrijpend, zegt hof?»1
Ja
Deelt u de mening dat besmeuring van erfgoed volstrekt onacceptabel is? Deelt u tevens de vrees dat het niet bestraffen van besmeuring kan leiden tot meer van zulke incidenten?
Elke vorm van vernieling vind ik verwerpelijk en onacceptabel. Het Hof heeft de actie strafbaar geacht en de actievoerders hebben 23 dagen vastgezeten in voorarrest. Hiermee is een duidelijk signaal gegeven dat vernielingen (ook niet onder het mom van een demonstratie) niet zonder gevolg zullen blijven.
Hoe vaak wordt artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast om een dader die zich schuldig maakt aan een strafbaar feit geen straf op te leggen? Kunt u een overzicht geven per delict?
Hieronder een overzicht per jaar van het aantal misdrijfzaken met het eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf in eerste aanleg en in hoger beroep.
Uit de systemen van de Rechtspraak kan geen overzicht per delict worden weergeven.
Aantal misdrijfzaken met eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf naar jaar afdoening door de rechter in 1e aanleg:
Aantal misdrijfzaken met eindvonnis schuldigverklaring zonder oplegging van straf naar jaar afdoening in hoger beroep:
Toelichting bij de cijfers
Bron: PSK en NIAS-MI, datum raadpleging 25-3-2024
Krijgen de verdachten, nu zij geen straf krijgen en wel in voorarrest hebben gezeten, een schadevergoeding? Zo ja, wat is hiervan de hoogte?
Artikel 533 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt in welke gevallen een schadevergoeding wegens (ten onrechte) ondergaan voorarrest kan worden verzocht, en wat in dergelijke gevallen geldt als «schade» die voor vergoeding in aanmerking komt. Behalve dat sprake moet zijn van een geval in de zin van dit artikel, moet ook sprake zijn van gronden van billijkheid om een vergoeding toe te wijzen. Het verzoek moet binnen drie maanden na beëindiging van de zaak worden ingediend. In deze concrete zaak heeft het Hof Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan. Op het moment van navragen (25 maart 2024) hebben de verdachten nog geen verzoek tot schadevergoeding ingediend. Nu bovengenoemde termijn nog niet is verstreken kan zo’n verzoek nog binnenkomen. Het is aan de rechter om in een concrete zaak te oordelen of een dergelijk verzoek moet worden ingewilligd en, zo ja, wat de hoogte van de vergoeding is.
Hoe beoordeelt u het «chilling effect» op de vrijheid van meningsuiting dat volgens de rechter uitgaat van bestraffing van vernieling en hoe verhoudt zich dit tot de zinsnede «behoudens zijn verantwoordelijkheden volgens de wet» uit artikel 9 lid 1 van de Grondwet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in een uitspraak van de rechter.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie (OM) van plan is om cassatie in te stellen tegen de uitspraak?
Het OM heeft geen cassatie ingesteld. Het Hof heeft het feit bewezenverklaard en ook strafbaar geoordeeld. Bij de Hoge Raad kijken de rechters niet meer inhoudelijk naar feiten en bewijs, maar naar de toepassing van het recht, het volgen van de gerechtelijke procedure en de motivatie van de uitspraak. Het OM zag geen mogelijkheden in cassatie.
Worden de kosten die het museum gemaakt heeft om de glasplaat en de lijst van het schilderij te herstellen, verhaald op de daders? Zo nee, waarom niet?
In beginsel ben ik van mening dat de kosten van vernielingen altijd door de daders vergoed zouden moeten worden.
Het Mauritshuis is echter een onafhankelijke privaatrechtelijke instelling aan wie het beheer en behoud van de rijkscollectie is toevertrouwd. Veiligheidszorg is onderdeel van dit beheer en behoud. Ik heb er vertrouwen in dat het Mauritshuis een weloverwogen afweging maakt in het al dan niet verhalen van de kosten op de daders.
Welke stappen zijn reeds ondernomen om te zorgen dat erfgoed beschermd wordt tegen vernieling? Welke stappen bent u voornemens te zetten?
Naar aanleiding van het incident met het Meisje met de Parel zijn er in de sector gesprekken geweest en zijn de veiligheidsprotocollen aangescherpt. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed organiseerde daarnaast samen met het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed FARO twee bijeenkomsten over collectieveiligheid en protestacties. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voorts met vertegenwoordigers van de cultuursector, waaronder ook de Museumvereniging, gesproken over wat nodig is om te zorgen dat artiesten, kunstenaars en culturele instellingen veilig hun werk kunnen doen. Om te verzekeren dat bij een verstoring snel en adequaat kan worden opgetreden, spraken we af dat partijen in de cultuursector samen een algemene handreiking en specifieke protocollen per type culturele instelling opstellen. Belangrijk is daarbij dat culturele organisaties wanneer nodig snel toegang hebben tot de lokale politie, burgemeester en officier van justitie (de driehoek). Uit het gesprek bleek dat dit met name voor kleinere organisaties nog niet altijd het geval is. Ik zal in overleg treden met de VNG om te verzekeren dat de toegang tot de driehoek gewaarborgd is.
Elk geregistreerd museum heeft bovendien een individueel beveiligingsplan. Erfgoedwetmusea stellen bijvoorbeeld integrale veiligheidsplannen op conform de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Musea maken de veiligheidsmaatregelen die zij treffen om veiligheidsredenen echter niet openbaar. Ik kan daar dan ook niet verder op ingaan. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt toezicht op de kwaliteit van deze plannen en heeft contact met de musea in Nederland. De musea hebben hun beveiliging in het algemeen gelukkig goed op orde. Ik zie daarom geen aanleiding om aanvullende stappen te zetten.
Deelt u de noodzaak om in gesprek met museumdirecteuren te bezien hoe de gevolgen van ordeverstorende acties en vernielingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, ben u bereid dit gesprek te voeren?
Zoals genoemd in ons antwoord op vraag 8 zijn het Ministerie van OCW en de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed doorgaand met de musea in gesprek en heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanvullend met vertegenwoordigers uit de culturele sector gesproken over de omgang met ordeverstoringen zodat de veiligheid zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd. Bovendien hebben musea hun beveiliging over het algemeen goed op orde. De noodzaak tot aanvullende gesprekken zie ik daarom niet.
Wat heeft u afgesproken met musea en andere culturele instellingen over hoe om te gaan met demonstraties en potentiële vernielingen aan de collectie? Wat is de verantwoordelijkheid dan wel bevoegdheid van de musea c.q. culturele instellingen?
Zie hier ook het antwoord op de vragen 7 en 8. Musea en culturele instellingen in het algemeen zijn zelf verantwoordelijk voor veiligheidszorg. De beveiligings- en veiligheidsplannen van musea worden doorgaans opgesteld op basis van risicoanalyses, waarin alle bestaande risico’s op schade worden meegenomen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM over het moderniseren van de OM-richtlijn over vernieling, zodat het OM bij daders die cultureel erfgoed uit onze musea vernielen, standaard een hogere (bijv. 300%) straf zal eisen dan bij vernieling van «gewone spullen»? Zo nee, waarom niet?
Een officier van justitie of advocaat-generaal heeft op grond van de wet en de Aanwijzing kader voor strafvordering van meerderjarigen voldoende mogelijkheden om een op de situatie toegesneden en passende straf te eisen. Ik zie geen noodzaak om het OM te vragen de richtlijn aan te passen.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie Michon c.s.2 over het wettelijk kader van demonstraties en de toegezegde kabinetsbrief over demonstraties?
Naar verwachting wordt deze brief, waarin ik en mijn collega van BZK ook ingaan op uw motie, in de maand april naar de Kamer wordt gezonden.
Het bericht ‘Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij 'Meisje met de parel' |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Geen straf voor mannen die zich vastlijmden bij «Meisje met de parel»»1 , «Kunstbekladders vrijuit: goed nieuws voor andere klimaatactivisten?»2 en «Activist vernielt portret van voorvechter Joodse staat aan de Universiteit van Cambridge»?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze cultuurbarbaren door het Hof strafverlichting hebben gekregen ten opzichte van het vonnis van de politierechter?4 Bent u van mening dat sprake was van vreedzaam demonstreren nu het Hof duidelijk heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vernielingen en het nemen van onaanvaardbare risico’s?
De rechtspraak is onafhankelijk. Ik acht het niet verstandig om vanuit mijn positie rechterlijke uitspraken te becommentariëren. Wel hecht ik eraan te benadrukken dat ik elke vorm van vernieling verwerp en onacceptabel vind. Ik constateer dat het Hof het toebrengen van schade aan cultureel erfgoed in dit geval strafbaar heeft geacht.
Hoeveel kosten heeft het Mauritshuis moeten maken als gevolg van deze actie, waaronder in ieder geval begrepen herstelkosten, gederfde inkomsten en compensatie van bezoekers? Vindt u ook dat de kosten van deze onrechtmatige daad op de daders verhaald zouden moeten worden en bent u bereid het museum hierbij te ondersteunen?
Het Mauritshuis heeft laten weten dat geen sprake was van gederfde inkomsten omdat het museum ondanks de actie gewoon open bleef. Er is wel restitutiegeld uitgekeerd aan bezoekers die speciaal voor het Meisje met de Parel naar het Mauritshuis waren gekomen, maar de dag na de actie nog niet te zien was.
Erfgoedwetmusea als het Mauritshuis zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instellingen aan wie het beheer en behoud van de rijkscollectie is toevertrouwd. Veiligheidszorg is daar ook onderdeel van. Ik heb er vertrouwen in dat het museum zelf een weloverwogen afweging maakt in het al dan niet verhalen van de herstelkosten op de daders.
Deelt u de zorg dat de uitspraak van het Hof als aanmoediging kan worden opgevat om tot goed georganiseerd wangedrag en vernielingen over te gaan, zoals blijkt uit de opgetogen reactie van Just Stop Oil?5 Welke inzet pleegt u om verdere misstanden te voorkomen?
Nee. Het Hof heeft de actie strafbaar geacht en de actievoerders hebben 23 dagen vastgezeten in voorarrest. Hiermee is een duidelijk signaal gegeven dat vernielingen (ook onder het mom van een demonstratie) niet zonder gevolg zullen blijven.
Naar aanleiding van het incident met het Meisje met de Parel zijn er in de sector gesprekken geweest. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed organiseerde daarnaast samen met het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed FARO twee bijeenkomsten over collectieveiligheid en protestacties. Mij is bekend dat naar aanleiding van het incident veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt.
Elk geregistreerd museum heeft bovendien een individueel beveiligingsplan. Erfgoedwetmusea stellen bijvoorbeeld integrale veiligheidsplannen op conform de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen. Musea maken de veiligheidsmaatregelen die zij treffen om veiligheidsredenen echter niet openbaar. Ik kan daar dan ook niet verder op ingaan. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed houdt toezicht op de kwaliteit van deze plannen en heeft contact met de musea in Nederland. De musea hebben hun beveiliging over het algemeen gelukkig goed op orde.
Herkent u het signaal dat musea zwijgen uit vrees om niet het volgende doelwit te zijn? Wat kunt u doen om een klimaat van angst te helpen doorbreken?
Dat herken ik niet. Musea maken vanuit hun verantwoordelijkheid voor de collectie en de veiligheid daarvan zelf continue een inschatting. Zie hier ook mijn antwoord op vraag 4.
Heeft u, in samenwerking met de Museumvereniging, de politie en andere overheidsdiensten, een verkenning gedaan welke kunstwerken een verhoogd risico op aantasting lopen? Zijn voldoende beschermingsmaatregelen getroffen?
Dat heb ik niet. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5, hebben musea hun beveiliging over het algemeen goed op orde.
Ja. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Wat is het beleid van de Rijksmusea om te voorkomen dat bezoekers zich herhaaldelijk kunnen misdragen? In hoeverre kan aan bezoekers een museumverbod worden opgelegd indien zij zich hebben misdragen?
Musea geven begrijpelijkerwijs niet gedetailleerd prijs hoe ze hun collectie beveiligen. Musea hanteren over het algemeen huisregels en het is aan hen om actie te ondernemen als deze niet worden nageleefd.
Vindt u ook dat het fysiek aangrijpen van een kwetsbaar cultuurgoed in geen geval een toelaatbaar middel van demonstratie kan zijn, ook omdat onvermijdelijk risico’s op beschadiging ontstaan?6 Bent u bereid te verkennen of een bijzondere strafbaarstelling nodig is en meerwaarde kan bieden om deze misstanden adequaat aan te pakken?
Het vernielen of bekladden van nationaal erfgoed is niet toelaatbaar en onacceptabel.
Nee. Op grond van bestaande wetgeving heeft het Hof de actie strafbaar geacht. Ik zie geen aanleiding voor een verkenning.
U schijft in uw brief van 5 februari 2024 dat bij het vormgeven van het cultuurbestel vanaf 2029 de Code Diversiteit en Inclusie opnieuw zal worden afgewogen1; hoe rijmt u dat met de aangenomen motie van het lid Van Zanten c.s.2, waarmee een meerderheid van de Kamer heeft aangegeven dat (culturele) diversiteit en inclusie geen dwingende voorwaarden mogen zijn bij een aanvraag voor een cultuursubsidie?
De spelregels voor de bis-periode 2025–2028 lagen al in de zomer van 2023 vast. Met het openen van het aanvraagloket voor bis-subsidies op 1 december 2023 was het juridisch en vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur niet meer mogelijk de spelregels aan te passen. Voor de periode na 2028 kan dat wel, maar dat is niet aan mij als demissionair bewindspersoon.
Wel kan ik u meer inzicht geven in de omgang met en de betekenis van de drie codes. Voor de periode 2025–2028 is aan instellingen gevraagd de drie codes van de sector (Governance Code Cultuur, Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie) te onderschrijven. Hiermee bevestigen we een staande praktijk van de sector zelf. De drie codes zijn echter niet gelijksoortig. De Governance Code Cultuur schrijft bijvoorbeeld wel een aantal do’s en dont’s voor. Een voorbeeld is dat er eisen zijn aan een instelling wat betreft de professionaliteit van de organisatie, hoe deze bestuurd wordt en hoe er verantwoord wordt. En wat betreft de Fair Practice Code is er bijvoorbeeld een norm gesteld die toeziet op een eerlijke beloning van werkenden in de culturele sector.
Waar het gaat om de Code Diversiteit en Inclusie wil ik nogmaals benadrukken dat de invulling van deze code niet dwingend is en er geen normen zijn gesteld. Instellingen zijn vrij in de manier waarop ze de code invullen en welke keuzes zij hierin maken. Voor het cultuurbestel na 2028 zal opnieuw afgewogen worden op welke manier we met de drie codes, en de waarden die deze vertegenwoordigen, omgaan. In dat kader benoem ik graag ook nog eens dat diversiteit en inclusie brede begrippen zijn die zich richten op een belangrijke basis van het cultuurbeleid: toegankelijkheid van cultuur voor iedereen en overal in Nederland.
Is bij u bekend dat, ondanks dat er geen sprake was van dwingende sturing op diversiteit en inclusie in de bis-periode 2021–2024, instellingen en lokale overheden wel degelijk verregaande maatregelen op dit vlak namen?3
Het is mij bekend dat er lokale overheden zijn die in hun beleid aandacht hebben voor diversiteit en inclusie. Dit past bij de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden ten aanzien van het cultuurbeleid en de instellingen die zij in dit kader (mede) financieren. De mate van dwingendheid is daarbij een afweging die thuishoort in de gemeenteraad of provinciale staten. Dit ook gezien de onderlinge verschillen binnen Nederland. Wat nodig is voor een toegankelijke cultuursector is immers niet overal in Nederland en voor elke instelling hetzelfde. Het past daarom binnen het cultuurbeleid en de omgang met de code dat lokale overheden een eigen invulling en maatregelen kennen.
Kunt u aangeven op welke wijze aan aanvragers in aanloop naar de bis-periode 2025–2028 kenbaar is gemaakt dat er geen harde norm werd gesteld voor het naleven van de Code Diversiteit en Inclusie?
Het culturele veld is op verschillende manieren geïnformeerd over de bis-periode 2025–2028. Onder andere door middel van de website cultuursubsidie.nl, de kamerbrief Uitgangspunten Cultuursubsidies 2025–2028, nieuwsbrieven, een online live informatiebijeenkomst en uiteraard door middel van het publiceren van de ministeriële regeling van OCW en het beoordelingskader van de Raad voor Cultuur. De omgang met en status van de codes, waaronder de Code Diversiteit en Inclusie, is hierbij uitgelegd en geduid. Daarbij is gemeld dat het aan instellingen zelf is om te bepalen welke doelstellingen zij hebben om deze code (al dan niet verder) te implementeren en hoe zij die doelstellingen willen bereiken. Er is dus geen harde norm gesteld over naleving van de Code Diversiteit en Inclusie.
Ook is benadrukt dat deze code in het licht van het profiel van elke instelling apart wordt meegewogen als één van de wegingsaspecten bij de beoordelingscriteria «maatschappelijke betekenis» en «toegankelijkheid». Voor elke instelling en binnen elke categorie gelden immers weer andere uitdagingen op het gebied van diversiteit en inclusie. Het verbeteren van toegankelijkheid van cultuur vraagt namelijk niet overal in Nederland en voor elke discipline hetzelfde. Diversiteit en inclusie kunnen bijvoorbeeld iets anders vergen van een klassiek orkest dan van een hiphop-instelling. Ook kan de opgave op het gebied van diversiteit en inclusie verschillen per gemeente en regio. Een filmfestival in Rotterdam kan zich hierin bijvoorbeeld voor andere opgaven gesteld zien dan een theatergezelschap in Maastricht, een design-instelling in Eindhoven of een dansgezelschap in Groningen.
Eerder noemde ik al, in lijn ook met mijn eerdere brief aan uw Kamer, dat ingrijpen op het lopende aanvraag en beoordelingsproces juridisch gezien niet kan. Culturele instellingen konden tussen 1 december 2023 en 31 januari dit jaar hun aanvragen indienen op basis van in de zomer van 2023 vastgelegde spelregels. Instellingen zijn toen al gestart met het opstellen van hun plannen voor de bis 2025–2028. Ten tijde van het aannemen van de motie door uw Kamer, op 23 januari jl., waren er al aanvragen van instellingen ontvangen en was het sluiten van het loket zeer nabij. In het belang van het gelijke speelveld binnen de procedure en vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur kon en kan aanvullende communicatie niet meer worden gegeven.
Hoe gaat u de aanvragen over de bis-periode 2025–2028 wegen, nu de Kamer heeft uitgesproken dat eisen m.b.t. (culturele) inclusie en diversiteit geen dwingend karakter mogen hebben bij de toekenning van cultuursubsidies?
De subsidieaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria zoals deze zijn opgenomen in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid en in het beoordelingskader van de Raad voor Cultuur:
De aanvragen van instellingen voor een bis-subsidie worden beoordeeld en gewogen door commissies met onafhankelijke experts uit het culturele veld, samengesteld door de Raad voor Cultuur. Zoals ik aangaf loopt dat proces momenteel. De raad brengt vervolgens advies aan mij uit over de aanvragen. Ik verwacht dit begin juli van dit jaar.
Aangezien de Code Diversiteit en Inclusie niet voorschrijft hoe instellingen inhoudelijk invulling aan de code moeten geven, wordt er reeds conform de motie van uw Kamer gehandeld. Voor een beter begrip hiervan zal ik wat dieper ingaan op de weging van de aanvragen van instellingen in het licht van de beoordelingscriteria en hoe de Code Diversiteit en Inclusie hierin betrokken wordt. Bij de beoordeling van de criteria spelen namelijk meerdere aspecten een rol.
Het criterium «toegankelijkheid» wordt beoordeeld aan de hand van aspecten zoals landelijke spreiding en digitale beschikbaarheid van het aanbod van een instelling, evenals het vergroten van de fysieke toegankelijkheid van locatie(s) van de instelling en een goed prijsbeleid. Bij de beoordeling van dit criterium wordt -in het licht van de Code Diversiteit en Inclusie- ook meegewogen welke inspanningen er zijn om de diversiteit van het publiek te vergroten, en welke drempels daartoe (letterlijk en figuurlijk) worden weggenomen om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen in Nederland.
Het criterium «maatschappelijke betekenis» wordt beoordeeld aan de hand van op welke wijze de artistieke of inhoudelijke activiteiten van de instelling bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken of aan andere maatschappelijke sectoren. Ook speelt bij het beoordelen van dit criterium een rol in hoeverre de instelling regionaal of lokaal geworteld is. Dit houdt in dat de instelling goed zichtbaar en toegankelijk dient te zijn in de eigen stad of provincie en dat de instelling daar ook samenwerkingen aangaat met culturele en maatschappelijke organisaties. In het licht van de code D&I wordt gekeken hoe een instelling invulling geeft aan het bereiken van een divers publiek, bijvoorbeeld door een diverse programmering, diverse partners en diversiteit binnen de organisatie zelf. Ook hier gaat het om toegankelijkheid van en verbondenheid met cultuur voor iedere Nederlander. Iets wat voor elke instelling en in elke regio een andere opgave en uitwerking kan betekenen.
Naast de bis kent het ministerie vele subsidie-instrumenten voor cultuur en media. Hoe neemt u de Kameruitspraken daarin mee?
In het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid worden – naast subsidies via de Bis en fondsen – projectsubsidies verstrekt. Bij aanvragen van projectsubsidies wordt niet gevraagd om de Code Diversiteit en Inclusie -en de andere twee codes- te onderschrijven.
Kunt u meetbaar onderbouwen dat het meenemen van geografische spreiding in beoordelingscriteria bij aanvragen ook daadwerkelijk heeft geleid tot een evenredigere verdeling van cultuursubsidies over Nederland?
Deze onderbouwing is nu nog niet te geven, omdat de beoordeling van de aanvragen door de Raad voor Cultuur nog niet is afgerond. Begin juli zal de Raad voor Cultuur zijn adviezen publiceren. De instellingen ontvangen met Prinsjesdag de beschikkingen voor de periode 2025–2028. Uw Kamer zal per brief geïnformeerd worden over de besluiten, waarmee ook in beeld is hoe de subsidies over het land zijn gespreid. Hierbij gaat het erom niet alleen te kijken naar de vestigingsplaats van instellingen maar ook naar waar hun culturele activiteiten in het land plaatshebben.
Ik verwacht dat spreiding van functies en activiteiten terug te vinden zal zijn in de nieuwe bis-periode. Daarnaast ben ik met de fondsen nadrukkelijk aan het kijken hoe de komende periode geografische spreiding en daarmee de regionale impact en toegankelijkheid van cultuur kan worden vergroot.
Het NPO-programma Sekspedia voor jongvolwassenen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Gräper-van Koolwijk , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het NPO-programma Sekspedia, dat sinds 9 mei 2023 wordt uitgezonden door BNNVARA?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit programma?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geef ik geen persoonlijke beoordelingen over specifieke programma's.
Hoeveel belastinggeld is besteed aan de productie van dit NPO-programma?
Dat weet ik niet. Het is het ook niet aan mij om een oordeel te hebben over uitgaven aan een individueel programma, zolang die uitgaven voldoen aan de geldende kaders en normen. De producties van de publieke omroep worden gefinancierd met een combinatie van rijksbijdrage, inkomsten uit reclames op de NPO kanalen en eigen middelen van de NPO en de omroepen. In hun jaarverslag leggen de omroepen verantwoording af over de inzet van die middelen. Programmakosten worden daarbij verantwoord op het niveau van genres.
Vindt u het een taak van de NPO om jongeren seksuele voorlichting te geven? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onthoudt zich van het beoordelen van individuele programma's of uitspraken daarin. Het benadrukt echter het belang van hoogwaardige journalistieke en professionele normen in het media-aanbod van publieke omroepen, zoals vastgelegd in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het Commissariaat voor de Media heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van deze wet. Het is aan de NPO als publieke omroep om programma's te maken die voldoen aan hun taakopdracht, waar educatie een integraal onderdeel van is. Deze taakopdracht omvat onder meer educatie aan het publiek, inclusief jongeren, over diverse onderwerpen van maatschappelijk belang. Seksuele voorlichting kan daarbij een rol spelen
Vindt u het een taak van de NPO om jongeren seksuele voorlichting te geven door het tonen van instructievideo’s waarin wordt voorgedaan hoe te rimmen, beffen, pijpen, een voorbinddildo te gebruiken, enzovoort? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Educatie is een onderdeel van de opdracht van de publieke omroep. Daar kan seksuele voorlichting onder vallen. Over de vorm en inhoud geef ik als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen oordeel.
Vindt u dat er in onze maatschappij een «te conservatief gedachtegoed over seks» bestaat, zoals BNNVARA stelt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Of een gedachtegoed wel of niet te conservatief is geef ik geen oordeel als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Denkt u dat Sekspedia «jongvolwassenen een representatief beeld geeft van hoe seks er echt aan toegaat», zoals BNNVARA stelt?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan ik geen oordeel geven over wat een representatief beeld is van seks. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Deelt u de mening dat het waardevoller is jongeren te leren hoe ze een mooi, stabiel gezin kunnen stichten dan hen te leren hoe ze moeten rimmen, beffen of pijpen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik geen oordeel over wat we jongeren wel of niet moeten leren over seksuele vorming. Zie antwoord 4 voor de toelichting.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Heb ik gedaan.
Weghalen VOC-vlaggen van De Amsterdam door het Scheepvaartmuseum |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Bent u bekend met het bericht op de website van het Scheepvaartmuseum inzake de op donderdag 18 januari 2024 gehouden meet-up «VOC-schip Amsterdam: een eerlijk gesprek over presentaties over koloniaal verleden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weghalen van de vlaggen met het VOC-logo een onnavolgbare actie is en dat deze vlaggen, alleen al in het kader van historische nauwkeurigheid, gewoon op De Amsterdam moeten wapperen? Zo nee, waarom niet? Graag een gemotiveerd antwoord.
Musea zijn zelfstandige instellingen die eigen keuzes maken over de inhoud en wijze van tentoonstellen. Daarbij voorzien zij hun publiek van informatie en context bij de tentoongestelde werken. Als verantwoordelijk bewindspersoon is het mijn rol de juiste voorwaarden te scheppen voor het in stand houden en toegankelijk maken van cultureel erfgoed. Ik ga niet over de inhoudelijke uitingen van culturele instellingen.
Wat vindt u ervan dat het Scheepvaartmuseum in samenwerking met het activistische Sites of Memory tot het besluit is gekomen om de genoemde vlaggen te verwijderen, waardoor opnieuw een stukje Vaderlandse geschiedenis wordt weggepoetst? Graag een gemotiveerd antwoord.
Het Scheepvaartmuseum vertelt het verhaal van de Nederlandse maritieme geschiedenis, voorzien van informatie vanuit verschillende perspectieven. Als zelfstandige instelling bepaalt het Scheepvaartmuseum zelf op welke manier zij dit doet.
Kunt u achterhalen wat er (indien van toepassing) naar aanleiding van deze meet-up allemaal is besloten, alsmede wat deze meet-up in totaal heeft gekost en dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Graag een gemotiveerd antwoord, waarbij de kosten zoveel mogelijk gespecificeerd worden.
De gevraagde informatie is niet op mijn ministerie beschikbaar. Ik stuur niet op individuele activiteiten, maar op het nakomen van de subsidievoorwaarden. Voor nadere toelichting op de subsidievoorwaarden verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 5.
Ik hecht er aan vast te houden aan de bestaande verantwoordingssystematiek die toeziet op het naleven van de subsidievoorwaarden, en die recht doet aan de onafhankelijke positie van de stichting ten opzichte van mijn ministerie.
De jaarverantwoording bestaat uit een door de accountant goedgekeurde jaarrekening en een bestuursverslag. De jaarrekening moet voldoen aan de door OCW opgestelde richtlijnen die zijn beschreven in het Handboek verantwoording cultuursubsidies. Het handboek, en de jaarverslagen van musea zijn openbare documenten. Deze bevatten niet het detailniveau dat individuele activiteiten hieruit kunnen worden afgeleid.
Kunt u aangeven wat het Scheepvaartmuseum in 2023 en mogelijk ook al in 2024 in totaal aan subsidiegeld heeft gekregen van OCW, aan welke voorwaarden (indien van toepassing) moet worden voldaan? Graag een gemotiveerd antwoord met zoveel mogelijk details.
Het Scheepvaartmuseum ontvangt subsidie op grond van de Erfgoedwet en de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (RBR). De hoogte van de subsidie is beschreven in de RBR en is bedoeld voor het beheer van de collectie, waaronder huisvesting, en publieksactiviteiten. De voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden staan eveneens in de genoemde Wet en Regeling. Hierin wordt onder andere beschreven dat een instelling met een wettelijke taak planmatig collectiebeleid dient te voeren. Aan de subsidie zijn bewust geen voorwaarden verbonden over de inhoudelijke koers. Hier gaan de instellingen zelf over.
Op grond van de Erfgoedwet en de RBR heeft het Scheepvaartmuseum in 2023 in totaal € 9.677.925,- ontvangen. Voor 2024 ontvangt het museum € 10.517.140,-.
Kunt u nagaan wat de relevantie is om huidige geopolitieke gebeurtenissen (zoals Gaza) te betrekken bij het Nederlandse koloniale verleden, laat staan in het licht van waar het scheepvaartmuseum zich eigenlijk mee bezig moet houden, namelijk het zich neutraal richten op de Nederlandse scheepvaartgeschiedenis? Graag een gemotiveerd antwoord.
Het betrekken van de actualiteit bij het vertellen van verhalen over de collectie is een manier die door veel musea wordt toegepast om aan te sluiten bij de belevingswereld van het publiek. De kennis die bij musea aanwezig is over geschiedenis en collecties kan een waardevolle bijdrage leveren aan publieke debatten. Het staat musea vrij zelf te bepalen of zij daarin voor zichzelf een rol zien weggelegd. Ik verwelkom maatschappelijke betrokkenheid van musea en vertrouw in de deskundigheid van musea om hierin een eigen afwegingen te maken.
Deelt u de mening dat het Scheepvaartmuseum zich neutraal moet richten op de Nederlandse scheepvaartgeschiedenis en geen aandacht, alsmede belastinggeld moet besteden aan de volledig doorgeslagen discussie over het koloniale verleden en buitenlandse conflicten? Zo ja, bent u bereid (gezien het feit dat het Scheepvaartmuseum een structurele OCW-subsidie krijgt) deze boodschap aan het Scheepvaartmuseum over te brengen? Zo nee, waarom niet? Graag een gemotiveerd antwoord.
Ik zie geen aanleiding Het Scheepvaartmuseum een dergelijke boodschap over te brengen. Op grond van de Erfgoedwet dient het museum zorg te dragen voor de collectie en deze toegankelijk te maken voor het publiek. Musea zijn zelfstandige instellingen en hebben daarmee binnen de kaders van de subsidievoorwaarden vrijheid in de wijze waarop zij uitvoering geven aan deze taken. Het betrekken van de actualiteit bij het vertellen van verhalen over de collectie kan hier onderdeel van zijn.
Het bericht ‘Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele ‘winstjes’ hier en daar’ |
|
Senna Maatoug (GL), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Gräper-van Koolwijk , Steven van Weyenberg (D66) |
|
Ben u bekend met het bericht «Hoe Netflix zijn recordwinst laat belasten: in vele «winstjes» hier en daar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het artikel dat de winst van Netflix, met een regiokantoor in Amsterdam, niet in Nederland terecht komt maar vooral naar de Verenigde Staten vloeit?
Nederland heft vennootschapsbelasting van belastingplichtigen over de winst die volgens het arm’s-lengthbeginsel aan Nederland toerekenbaar is. Het arm’s-lengthbeginsel is wettelijk vastgelegd in artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke partijen. De standaarden neergelegd in de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk kan worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Voor de winsttoerekening is een belangrijk uitgangspunt dat aangesloten wordt bij de plaatsen waar de waarde wordt gecreëerd. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel is de locatie van de klanten van een bedrijf, of waar de producten worden geconsumeerd, van ondergeschikt belang om te bepalen welk land welk deel van de winst mag belasten.
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. In het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO is door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Vanwege de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat Netflix en andere streamingsdiensten slechts beperkt in Nederland belasting betalen, zoals in het artikel beschreven wordt?
Het antwoord op vraag 2 heeft betrekking op de op dit moment gangbare winsttoerekening. In het Inclusive Framework (IF)4, georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), is de afgelopen jaren intensief gewerkt aan de herziening van het internationale belastingsysteem, omdat de vraag opkwam of de huidige internationale (winsttoerekenings)regels nog wel passend zijn in de gedigitaliseerde en geglobaliseerde wereld. Deze herziening bestaat uit Pijler 1 en Pijler 2. Pijler 2 bevat afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing bij multinationals. Over Pijler 2 is al eerder overeenstemming bereikt, en deze pijler is in Nederland inmiddels geïmplementeerd met de Wet minimumbelasting 2024.
Op basis van Pijler 1 krijgen landen waar de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen veel afnemers of gebruikers hebben meer winsten en heffingsrechten toebedeeld. Deze toedeling stelt belastingdiensten in landen waar zich veel afnemers of gebruikers van een multinationale onderneming bevinden in staat meer belasting te heffen van die multinationale onderneming. Ik verwijs naar de Kamerbrief van 24 oktober 2023 betreffende ontwikkelingen rondom Pijler 1.5
Hoe staat het wegvloeien van de winst in verhouding tot de invoering van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten in Nederlandse producties per 1 januari 2024?
De investeringsverplichting relateert aan (de in Nederland gegenereerde) omzet en niet aan (de eventueel in Nederland gerealiseerde) winst. Voor de investeringsverplichting is het niet relevant of er eventueel winst «wegvloeit» naar het buitenland.
Bent u het eens dat de Nederlandse cultuursector investeringen misloopt als Netflix winsten weg laat vloeien uit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens dat het doel van de investeringsverplichting voor grote streamingsdiensten, namelijk een eerlijker speelveld creëren in het Nederlandse medialandschap, wordt ondermijnd als in Nederland gerealiseerde winsten worden weggevloeid?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de voorgenomen investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties? Zo ja, voldoen zij daarmee aan de investeringsverplichting, waar 2,5 procent van de in Nederland gerealiseerde omzet moeten worden geïnvesteerd in films, series en documentaires met een link met Nederland? Komt 60 procent van dit bedrag ten goede aan onafhankelijke producenten, zoals is vastgesteld in de wet?
Ik heb geen inzicht in (voorgenomen) investeringen van Netflix in Nederlandse culturele audiovisuele producties. Streamingsdiensten moeten de eerste keer vóór 1 juli 2025 aan het Commissariaat voor de Media rapporteren over hun in Nederland gegenereerde relevante omzet in 2024 en de in dat jaar gedane investeringen, waaronder in Nederlandse films, series en documentaires. Ik heb er vertrouwen in dat Netflix zal voldoen aan de betreffende bepalingen in de Mediawet 2008.
Vindt u het wenselijk dat er geen openheid is over de afspraken die Netflix heeft met de Nederlandse Belastingdienst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat – vanwege de belastingplicht – tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn en dat een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen. De situatie waarover zekerheid wordt gevraagd en die in het vooroverleg wordt geschetst mag niet afwijken van de werkelijkheid. De Belastingdienst geeft vervolgens zekerheid vooraf binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving is dus voor alle belastingplichtigen altijd gelijk, met of zonder ruling.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. De fiscale geheimhoudingsplicht is een belangrijke bouwsteen van het fiscale stelsel. Om een goede belastingheffing te bevorderen, moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de gegevens bij de Belastingdienst in goede handen zijn. Ook gaat het vaak om bedrijfs- en koersgevoelige informatie. De publicatie van een integrale ruling met een internationaal karakter zal er naar verwachting toe leiden dat belastingplichtigen meer terughoudend worden om zekerheid vooraf te vragen over hun fiscale positie. Daarmee zou de Belastingdienst een waardevol toezichtinstrument deels verliezen. Overigens worden rulings met een internationaal karakter onder voorwaarden gedeeld met het buitenland. In dat kader wordt in EU-verband een centraal register bijgehouden. Volgens een vast format worden onder andere een beschrijving van de ruling en de landen waarvoor de ruling mogelijk relevant is opgenomen in het centraal register. Een lidstaat die onderbouwt dat de ruling voor hem relevant is, kan vervolgens de volledige ruling opvragen.
Om tegemoet te komen aan de wens van meer openbaarheid publiceert de Belastingdienst sinds 1 juli 2019 wel geanonimiseerde samenvattingen van alle rulings met een internationaal karakter (alsmede van afgewezen en ingetrokken verzoeken daartoe). Periodiek onderzoekt een onafhankelijke onderzoekscommissie of afgegeven rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. De onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd met de wet, het beleid of de jurisprudentie zijn afgegeven. Deze rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft op verzoek van uw Kamer6 onderzoek gedaan naar een ruim aantal rulings met een internationaal karakter die zijn afgegeven in 2018. Zij heeft in haar onderzoekrapport van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende regels, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Vanwege de transparantie wordt sinds enkele jaren van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter een geanonimiseerde samenvatting gepubliceerd. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk.
De Russische desinformatiecampagne via sociale media in Duitsland |
|
Kati Piri (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gräper-van Koolwijk , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken over de systematische en massale Russische desinformatiecampagne via het sociale mediakanaal X waarover bericht is in Der Spiegel?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat inmenging door statelijke actoren onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen, kunnen schaden. Zoals ook vermeld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 vormen de inlichtingen en beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in Nederland een blijvende dreiging voor de sociale en politieke stabiliteit. Daarnaast geeft de AIVD in het jaarverslag van 2022 aan dat een optelsom van verschillende dreigingen tegen de democratische rechtsorde onze samenleving raakt. Sommige landen, zoals Rusland, buiten het wantrouwen tegen democratische instituties uit en dragen daarmee bij aan maatschappelijke onrust in het Westen.2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een gelijktijdige uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er wel degelijk sprake is van desinformatie?2
Het kabinet herinnert zich deze uitspraak en staat hier nog steeds achter. Des- of misinformatie kan ook worden verspreid zonder dat er sprake is van buitenlandse inmenging. Zo ontving het Ministerie van BZK op 22 november via de media meldingen over berichten op X waarin kiezers die op PvdA/GroenLinks wilden stemmen, tijdens de verkiezingen twee hokjes moesten inkleuren. Dit leidt tot een ongeldige stem. Vergelijkbare oproepen heeft het Ministerie van BZK ook bij eerdere verkiezingen gezien.4
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat ook in Nederland door Rusland of wellicht ook andere buitenlandse mogendheden via onder andere sociale media desinformatiecampagnes worden gevoerd? Zo ja, heeft u hiervoor concrete aanwijzingen? Welke zijn dat?
Ik deel deze mening. De AIVD signaleert in het jaarverslag 2022 onder meer dat er landen zijn, waaronder Rusland, die westerse democratieën onopgemerkt proberen te ondermijnen en de Nederlandse overheid heimelijk proberen te beïnvloeden. Over Rusland schrijft de AIVD dat het heimelijk zoekt naar ingangen in de Europese politiek, en bij Europese bestuurders en bij de media. Afgelopen jaar hebben statelijke actoren soms verregaande pogingen gedaan om in Westerse landen het publieke debat over de invasie in Oekraïne en het politiek-bestuurlijke bestel heimelijk te beïnvloeden.5 Dergelijke ervaringen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Omdat het verkiezingsproces nu en in de toekomst ongestoord moet verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging, heb ik uw Kamer recentelijk een brief gezonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die worden genomen om ons hierop voor te bereiden.6
Bent u in contact getreden met de Duitse regering om na te gaan of zij over signalen beschikt dat ook in Nederland of andere EU-lidstaten sprake is (geweest) van desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden? Zo ja, welke informatie heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen waar het buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) betreft. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie in EU-verband (o.a. via de Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats en het Rapid Alert System), binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Dit is ook bruikbaar voor het Nederlandse dreigingsbeeld. Waar nodig wordt ook gekeken naar een gezamenlijke reactie. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse FIMI-publicatie van EDEO waarin een overzicht wordt gegeven van gedetecteerde modus operandi7, en de sancties die in juli 2023 aan verschillende Russische personen en bedrijven zijn opgelegd vanwege FIMI-campagnes.8
Indien er geen concrete aanwijzingen zijn, bent u dan bereid een onderzoek in te stellen, in lijn met wat er in Duitsland is gebeurd, om na te gaan welke activiteiten op dit vlak mogelijk in Nederland plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt eventuele veranderingen in het dreigingslandschap nauwgezet. Het kabinet ziet de dreigingen die door andere lidstaten worden geïdentificeerd en begrijpt dat dit leidt tot zorgen. In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet daarom al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
De AIVD en MIVD kunnen sowieso onderzoek doen naar statelijke actoren en in welke mate zij een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. In dit onderzoek kunnen de diensten stuiten op onder meer pogingen van manipulatie of het verspreiden van desinformatie. De AIVD en MIVD zullen partners voor wie dit relevant is informeren.
Deelt u de zorg van de Duitse regering dat deze activiteiten een eerlijk verloop van de verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen negatief zouden kunnen beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ervaringen in landen om ons heen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Het verkiezingsproces moet, nu en in de toekomst, ongestoord verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging. Daarom heeft de Minister van BZK op 9 november 2023 een brief aan de Kamer verzonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die zijn genomen om ons hierop voor te bereiden.9 De maatregelen die in deze brief worden genoemd worden herhaald in aanloop naar de EP-verkiezingen. Dit betreft onder andere het gebruik van heldere communicatie over de verkiezingen en de organisatie van webinars voor gemeenteambtenaren en verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners.
Welke maatregelen treffen andere EU-lidstaten (in aanvulling op de Digital Services Act) om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden te bestrijden? Zijn er voorbeelden van instrumentarium waarover deze lidstaten beschikken waar Nederland nu niet over beschikt? Zo ja, welke?
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) doet onderzoek naar Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), waarbij EDEO mandaat heeft voor Open source intelligence onderzoek (OSINT) naar actoren van derde landen en daaraan gelinkte bronnen.10 In een recent gepubliceerd rapport geeft EDEO toelichting op de gebruikte methodologie en de in 2023 gedetecteerde campagnes en trends. EDEO signaleert tevens specifieke dreigingen gericht op de integriteit van electorale processen, en doet suggesties voor preventieve en reactieve maatregelen die lidstaten kunnen nemen wanneer ze hiermee worden geconfronteerd. 11
Daarnaast hebben diverse EU lidstaten afdelingen buiten de I&V-diensten die zich (o.a.) richten op OSINT-onderzoek naar FIMI-campagnes. Voorbeelden zijn Duitsland (Referat 607, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken aangekondigde nieuwe eenheid in oprichting12), Frankrijk (VIGINUM, binnen het Secretariaat-Generaal voor Nationale Defensie en Veiligheid) en Zweden (Swedish Psychological Defense Agency, binnen het Ministerie van Defensie); die reeds meerdere FIMI-campagnes hebben blootgelegd.
Bent u van mening dat de Nederlandse wet- en regelgeving op dit moment voldoende waarborgen biedt om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogendheden te bestrijden? Op welke analyse baseert u deze conclusie? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat Nederland beter in staat is desinformatiecampagnes te bestrijden?
In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
In algemene zin geldt dat het Nederlandse beleid tegen statelijke dreigingen is een continue afweging tussen belangen, dreigingen en weerbaarheid. Deze dreiging wordt geadresseerd met een breed palet aan maatregelen, zoals is beschreven in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.13
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen bij de nationale implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act om desinformatie beter te bestrijden binnen Nederland? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat zowel de Digital Markets Act als de Digital Services Act verordeningen zijn. Dat betekent dat zij rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Daardoor is van implementatie strikt genomen geen sprake. De verordeningen moeten wel worden uitgevoerd. Dat houdt onder meer in dat er toezichthouders worden aangewezen, dat de benodigde bevoegdheden voor het toezicht worden toegekend, en dat er een grondslag wordt gecreëerd voor gegevensuitwisseling met andere toezichthouders en/of overheidsorganisaties. Dit gebeurt door middel van uitvoeringswetgeving.
De Digital Markets Act (DMA) bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Dit zijn platforms waar consumenten en ondernemers nauwelijks meer omheen kunnen. De verboden en verplichtingen uit de DMA moeten zorgen voor betere bescherming van consumenten en ondernemers en meer concurrentie op digitale markten. De DMA is niet van belang voor de bestrijding van desinformatie.
De Digital Services Act beoogt wel mede de verspreiding van desinformatie en andere schadelijke inhoud aan te pakken. De Digital Services Act bevat enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten.
De Digital Services Act betreft maximumharmonisatie. Dit betekent dat er geen ruimte voor de lidstaten is om binnen het toepassingsgebied van de verordening aanvullende nationale eisen te stellen of in stand te houden.14 Op nationaal niveau kunnen dus geen aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen aan tussenhandeldiensten worden opgelegd. Dit doet overigens niet af aan de andersoortige beleidsmaatregelen die er op nationaal niveau worden genomen tegen desinformatie. Voor een overzicht van dat beleid verwijs ik u naar de reeds genoemde Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.15
Bent u van mening dat sociale media platforms hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan in voldoende mate nemen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
Op het Transparency Centre16 van de Europese praktijkcode tegen desinformatie zijn sinds 2023 rapportages te vinden van een groot aantal sociale media platforms waarin zij uiteenzetten hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen om desinformatie tegen te gaan. Op basis van deze rapportages is een eerste onderzoeksrapport verschenen waarin structurele indicatoren worden uitgewerkt.17 Daar is te lezen dat sociale media platforms in verschillende mate en op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan nemen. Waar op X18, voorheen Twitter, de vindbaarheid van desinformatie, de ratio van desinformatie actoren en de relatieve interactie met desinformatie het hoogste is, volgt Facebook op de eerste twee indicatoren op een tweede plek. Bij zowel de relatieve als de absolute interactie met desinformatie volgt YouTube op een tweede plek. TikTok heeft in absolute getallen de meeste interactie met desinformatie, maar behoort, net als Instagram, tot een middenmoter wanneer het gaat om de ratio en de vindbaarheid van desinformatie, en kent de laagste relatieve interactie met desinformatie.
In hoeverre dit voldoende is, is aan de toezichthouder om te beoordelen binnen het wettelijk kader van de DSA. In het geval van zeer grote online platforms als X, Facebook en Twitter is dat primair de Europese Commissie. Op 18 december 2023 heeft de Commissie een formele procedure ingeleid om te beoordelen of X mogelijk inbreuk heeft gemaakt op de DSA19. Daarbij wordt specifiek gekeken naar «de doeltreffendheid van de maatregelen ter bestrijding van informatiemanipulatie op het platform, en de doeltreffendheid van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om de risico's voor het maatschappelijk debat en de verkiezingsprocessen te beperken». De inleiding van een formele procedure geeft de Commissie de bevoegdheid om verdere handhavingsmaatregelen te nemen, zoals voorlopige maatregelen en besluiten wegens niet-naleving.
Het besluit van het Amsterdams College om de naam Nootmuskaatstraat te schrappen. |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Bent u bekend met het bericht Schrappen Nootmuskaatstraat door Amsterdam is «typische overreactie» en «absurd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat het Amsterdams College de Nootmuskaatstraat heeft geschrapt als straatnaam, omdat het te veel doet denken aan het koloniale verleden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord motiveren?
Naar ik heb begrepen heeft het Amsterdamse College besloten de naam Nootmuskaatstraat toch niet te gaan gebruiken vanwege de mogelijke associatie met de massamoord op de Banda-eilanden onder leiding van Jan Pieterszoon Coen. In algemene zin vind ik het van belang dat bij besluitvorming over straatnamen historische associaties worden meegewogen. De weging bij de besluitvorming over deze specifieke naam laat ik aan het Amsterdamse College.
Bent u bereid alle gemeenten in Nederland op te roepen zich inzake onder andere cultuur en erfgoed niet te laten meeslepen in de volledig doorgeslagen discussie over het koloniale verleden, alsmede buitenlandse conflicten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. Naamgeving van straten is een zaak van de gemeente. Debat over deze naamgeving hoort daarom thuis in de gemeenteraad. Inmenging van het Rijk hierbij is niet wenselijk en niet noodzakelijk.