Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De bijeenkomst in Amsterdam waar David Icke zal spreken |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is de Minister bekend met de bijeenkomst «De dag van de menselijke verbinding» waar David Icke hoofdspreker is?
Ja.
Wat vindt u ervan dat een notoir Holocaustontkenner en antisemiet als David Icke in onze hoofdstad voornemens is te spreken op een bijeenkomst die plaatsvindt in de schaduw van nota bene het Nationale Oorlogsmonument op de Dam?
Ik vind de berichtgeving aanleiding geven tot zorg. Voor antisemitisme en holocaustontkenning is geen plaats in Nederland. Ik steun de Amsterdamse driehoek in het zware beroep dat zij op de organisatie doen om de uitnodiging in te trekken en op die manier rekening te houden met de zorgen van brede groepen in de samenleving of de negatieve gevolgen die een dergelijk optreden in de samenleving kan oproepen.
Dat neemt niet weg dat ik de vrijheid van meningsuiting en de demonstratievrijheid hoog in het vaandel heb staan. Om deze vrijheden te waarborgen, is in artikel 7 van de Grondwet censuur door de overheid verboden. Dit censuurverbod maakt het voor de overheid onmogelijk om op voorhand te oordelen over de inhoud van wat er gezegd wordt, maar strafbare uitingen kunnen uiteraard wel achteraf tot vervolging leiden.
De bijeenkomst heeft (nog) niet plaatsgevonden en verschillende overheidspartijen bezien op dit moment hun handelingsopties.
Welke acties kunnen worden genomen om te voorkomen dat David Icke zal spreken?
De verantwoordelijkheid om David Icke een platform te geven ligt in de eerste plaats bij de organisatoren van de bijeenkomst. Zij kunnen op elk moment beslissen de aard en inhoud van de bijeenkomst te wijzigen in een richting die het risico op het plegen van mogelijk strafbare feiten of op het ontstaan van wanordelijkheden verkleint.
Verder is het aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, waarover verantwoording wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Daarbij is het uitgangspunt dat de burgemeester zich inspant om demonstraties te faciliteren. Het verbieden of beperken van demonstraties is op grond van de Wet openbare manifestaties alleen toegestaan ter bestrijding van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en om de gezondheid te beschermen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangehaald, mag de inhoud geen grond zijn voor het vooraf verbieden of beperken van een demonstratie. Maar een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De grens van de vrijheid van meningsuiting wordt bereikt wanneer tijdens de demonstratie wordt overgegaan tot strafbare feiten, zoals belediging van personen, opruiing tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen. Dergelijke uitingsdelicten kunnen strafrechtelijk worden gehandhaafd, evenals geweldsdelicten zoals vernielingen of geweld tegen personen.
Tot slot wordt op verzoek van Amsterdam momenteel door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onderzocht, of David Icke toegang tot Nederland ontzegd kan worden.
Wat vindt u van het samenwerkingsverband «Samen voor Nederland» dat kennelijk bewust een spreker als David Icke uitnodigt?
Mogelijk waren onderdelen van het betreffende samenwerkingsverband niet op de hoogte van de reputatie van David Icke. Met de maatschappelijke ophef die nu is ontstaan, kan niemand die betrokken is bij de organisatie van deze bijeenkomst nog meer voorwenden hiermee onbekend te zijn. Ik roep de organisatoren van de bijeenkomst op zich nogmaals te beraden over hun keus om David Icke een podium in Nederland te geven. Ik steun ook de gemeente Amsterdam in de vraag aan de IND om te onderzoeken of betrokkene de toegang tot ons land kan worden geweigerd.
Wat doet het feit dat een bijeenkomst met een dergelijke spreker kennelijk in onze hoofdstad georganiseerd wordt, met de gevoelens van onveiligheid van de Joodse gemeenschap?
Mij is bekend dat het nieuws dat David Icke in Amsterdam komt spreken, tot grote beroering en gevoelens van onveiligheid in de Joodse gemeenschap heeft geleid. Vanwege zijn signaleringsfunctie staat de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in nauw contact met de Joodse gemeenschap. Ook hij signaleert de gevoelens van onveiligheid die de aankondiging van de komst van David Icke heeft opgeroepen bij de Joodse gemeenschap. Deze gevoelens en daaruit voortkomende zorgen begrijp ik goed. Ik keur de handelwijze van de organisatoren van de voorgenomen bijeenkomst af.
Hoe ziet u deze bijeenkomst in het licht van het alsmaar toenemende antisemitisme in Europa?
Naar mijn oordeel is het effect van de bijeenkomst tegengesteld aan de titel die eraan is gegeven («De dag van de menselijke verbinding»). Het is onvermijdelijk dat de bijeenkomst internationaal wordt opgepikt. In die zin levert de berichtgeving over deze bijeenkomst nu al een negatieve bijdrage aan de bestrijding van antisemitisme. In 2021 nam antisemitisme verder toe in Nederland. De aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding op 1 april 2021 is een van de maatregelen die de rijksoverheid neemt in de strijd tegen antisemitisme. Op 6 oktober 2022 stuurde ik het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding naar de Tweede Kamer. Dit plan vormt zijn uitgangspunt voor concrete acties, onder meer tegen de verspreiding van antisemitische complottheorieën en Holocaustontkenning. Zo zal de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding met burgemeesters en politie in gesprek gaan over het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit om demonstraties op antisemitische uitingen te kunnen monitoren. Het werkplan bevat verder maatregelen, die toezien op het tegengaan van Holocaustverdraaiing middels de strafrechtketen, educatie en (online) campagnes. Complottheorieën, antisemitisme en Holocaustontkenning kunnen de democratische rechtsstaat schaden. Enerzijds omdat de legitimiteit van gezagdragers wordt ondermijnd, anderzijds omdat in nationale wetgeving en internationale verdragen een verbod is vastgelegd op het aanzetten tot haat.
De berichten ‘Klachtenregen van ouders over Trevvel: 'Ik kwam elke dag te laat op mijn werk en verloor zo mijn baan' en ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Peter Kwint , Mariëlle Paul (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Harm Beertema (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de genoemde berichten en de daarin beschreven problematiek omtrent leerlingenvervoer?1 2
Ja.
Wat vindt u van de schrijnende verhalen van leerlingen die een paar uur te laat worden opgehaald, busjes die wegblijven, kinderen die naar de verkeerde school worden gebracht en klachten waarop niet wordt gereageerd?
Ik schrik van deze verhalen, dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert. Ik spreek de VNG – gemeenten zijn in Nederland verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer – daar dan ook dringend op aan en zal daar met uw oproep in de hand nog een extra schep bovenop doen.
Klopt het dat door het tekort aan buschauffeurs op dit moment veertien duizend leerlingen worden geraakt met dit soort problemen? Zo nee, kunt u toelichten om hoeveel leerlingen het dan gaat?
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Ik zal ook LBVSO vragen ons te helpen om deze knelpunten zo snel mogelijk verder in beeld te krijgen.
Recent heb ik uw Kamer3 geïnformeerd over een onderzoek dat ik samen met de VNG ook ben gestart onder ouders naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Hierin wordt aan alle cruciale aspecten aandacht besteed, zoals onder andere het op tijd komen van chauffeurs. Naast de inventarisatie die ik op korte termijn heb gevraagd, om gericht knelpunten aan te pakken, moet dit onderzoek een representatief landelijk beeld geven van het aantal leerlingen dat getroffen wordt door verschillende knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het op tijd komen op school. Ik wil uw Kamer uiteraard ook zo snel als mogelijk informeren over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, en zal met de VNG bespreken waar we dit kunnen versnellen. Ik deel de urgentie zeer.
Tot slot wordt nog eind dit jaar het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten, het aantal deelnemers, het type vervoer (waaronder het solovervoer, maar ook het denominatieve vervoer) en de reistijd. Daarnaast wordt er gevraagd naar de klachtenafhandeling en de wijze van aanbesteding door gemeenten.
Heeft u er zicht op in welke regio’s leerlingenvervoer momenteel spaak loopt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ben zeker bereid dit te onderzoeken, zie ook de beantwoording op vraag 3. Er is zowel structureel overleg met de VNG als nu ook extra, op deze schrijnende situaties gericht, overleg. Dit focust overleg zich op waar de grootste knelpunten zijn, zoals in Amsterdam en Rotterdam, maar ook op andere plekken als Leiden. Er zijn gelukkig ook veel gemeenten waar ze de roosters wel rond krijgen, zoals in Den Haag, Utrecht en het zuiden en noorden van het land. Ik realiseer me echter dat dit ook geen garantie is voor de komende tijd. Ik heb daarom aan de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook via mijzelf – gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Daarnaast geeft het voornoemde onderzoek onder ouders, dat ik samen met de VNG uitvoer, een representatief landelijk beeld van de situatie in het leerlingenvervoer op basis van de gemeenten die meedoen aan het onderzoek. Deze gemeenten krijgen een terugkoppeling over de situatie in hun eigen gemeenten. Het is vanwege privacy echter niet mogelijk om de resultaten per gemeente openbaar te maken. In het onderzoek wordt wel gevraagd de resultaten met de VNG te delen. Ik vraag aan de VNG om die gemeenten waar het leerlingenvervoer spaak loopt aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en waar nodig spreek ik gemeenten zelf rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van het personeelstekort en andere problemen bij vervoerders? Zo ja, wat doet u op korte termijn om zorg te dragen dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs op tijd of überhaupt op school kunnen komen?
De VNG heeft op 20 september een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten te praten over de kwaliteit van en de knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het tekort aan chauffeurs. Gemeenten gaven daarin nog als oplossing aan om met ouders te bespreken hun kind zelf tegen een kilometervergoeding te brengen, dit werken zij nu plaatselijk ook uit.
Naast het inzetten op meer chauffeurs kan door gemeenten ook het aantal leerlingen dat gebruikt maakt van het vervoer verkleind worden door de zelfredzaamheid te vergroten. Zo is in de wet opgenomen dat in eerste instantie gekeken wordt of een leerling met het openbaar vervoer kan reizen (al dan niet met begeleiding), of met een eigen vervoersmiddel. Kan dat niet, dan is taxivervoer de laatste optie. Op basis van het ontwikkelingsperspectief kunnen gemeenten jaarlijks evalueren of een leerling nog taxivervoer nodig heeft of dat hij inmiddels zelfstandig kan reizen. Aan de hand van het lopende monitoringsonderzoek en de resultaten daarvan krijg ik beter inzicht in welke keuzes gemeenten hierin maken.
Bent u op de hoogte van de aanpak van Belgie?3 Zo ja, wat kan Nederland van deze aanpak leren?
Ja, daar ben ik mee bekend. Tot een aantal jaren geleden werd het leerlingenvervoer in heel Vlaanderen centraal georganiseerd en werden de leerlingen met grote bussen vanaf een verzamelplaats naar school vervoerd. Dit betekende in alle eerlijkheid wel dat leerlingen soms vijf uur per dag in een bus zaten. In die tijd is er met OCW contact geweest om te kijken of in België een systeem zou kunnen worden ingevoerd vergelijkbaar met Nederland. Om de reistijd te verkorten, is er sinds een aantal jaren op een aantal plekken in België een pilot leerlingenvervoer gestart. In de pilot – die overigens vergelijkbaar is met het Nederlandse systeem – wordt het leerlingenvervoer lokaal georganiseerd, en maken nu ook minibusjes en taxi’s onderdeel uit van het leerlingenvervoer. Ook dit jaar nog heeft op verzoek van de Vlaamse regering een gesprek met OCW en de VNG plaatsgevonden om van de ervaringen in Nederland te leren. Waar we dat andersom ook kunnen, doen we dat uiteraard graag. Ik nodig iedereen met goede ideeën graag aan die via zowel gemeente als rijksoverheid aan te dragen.
Het bericht 'Veel schoolleiders hebben geen idee wanneer de ventilatie in de klas op orde komt' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht in Trouw dat bijna de helft van de schoolleiders aangeeft «geen idee» te hebben wanneer de ventilatie in het schoolgebouw op orde zal zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS) en anderen dat met een mogelijk op handen zijnde coronagolf na de zomer, dit reden tot zorg is? Waarom wel of niet? Erkent u de urgentie van goede ventilatie met de oplopende besmettingsaantallen?
Ik deel de zorgen van de AVS over het niet tijdig op orde krijgen van ventilatie op scholen. Goede ventilatie bevordert de leerprestaties van kinderen, en helpt bij het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving voor zowel kinderen als docenten. Goede ventilatie is één van de instrumenten die kan helpen in de strijd tegen het coronavirus. Ik erken de urgentie om de ventilatie op scholen waar de afgelopen tijd nog onvoldoende stappen zijn gezet zo snel mogelijk op orde te krijgen en de huidige ontwikkelingen rondom het coronavirus worden door het ministerie op de voet gevolgd.
Herkent u de signalen van moeizame samenwerking tussen schoolleiders en het overkoepelende schoolbestuur of de gemeente?
Schoolbestuurders en schoolleiders maken deel uit van dezelfde organisatie, waar binnen de onderlinge communicatie en afstemming over het algemeen goed is. Wel krijg ik signalen dat gemeenten en schoolbesturen elkaar niet altijd vinden, bijvoorbeeld voor het indienen van een SUViS-aanvraag.
Aangezien schoolleiders aangeven moeite te hebben met het verkrijgen van een CO2-meter vanwege de wereldwijde run daarop, vindt u het in dat licht nog steeds verantwoord om de verantwoordelijkheid voor een CO2-meter bij de scholen zelf neer te leggen? Waarom kiest u er bijvoorbeeld niet voor om CO2-meters door het ministerie of door gemeentes in te laten kopen?
Ik begrijp dat vanwege leveringsproblematiek CO2-meters niet altijd op korte termijn geleverd kunnen worden. Uit navraag bij Ruimte-OK blijkt dat dat er voldoende CO2-meters beschikbaar zijn. Wel kan de levertijd bij inkoop van grote aantallen soms oplopen tot zes weken, maar ook dan is het mogelijk de meters ruim voor de winter te plaatsen. Centrale inkoop lost ook de leveringsproblematiek op de markt niet op. Scholen zijn zelf het beste in staat om een afweging te maken welk model CO2-meter en welke leverancier het beste bij hun situatie past.
Kunt u toezeggen dat de regeling waarmee scholen spoedig aan de slag kunnen gaan met het aanpakken van ventilatieproblematiek, zoals beloofd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inderdaad deze zomer opengezet wordt? Hoe gaat u stimuleren dat deze regeling ook door scholen ingezet wordt?
Deze maatwerkregeling ventilatie is opengesteld op 18 juli jl. Met deze regeling van € 140 miljoen, en de voorgaande SUViS-regeling van € 200 miljoen hoop ik de scholen en gemeenten die moeite hebben met het financieren van ventilatiemaatregelen zo veel mogelijk tegemoet te komen. Voor het zomerreces heb ik alle scholen met klem opgeroepen om hun ventilatie op orde te brengen en hen gewezen op de maatwerkregeling. Na het zomerreces zal ik via de nieuwsbrieven vanuit het ministerie gericht op het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs die oproep herhalen en de maatwerkregeling opnieuw onder de aandacht brengen.
Kunt u uitleggen hoe de regeling eruit gaat zien en vindt u dat er voldoende gedaan wordt vanuit de Ministeries van OCW en VWS om scholen te ondersteunen bij het oplossen van ventilatieproblemen?
De maatwerkregeling ventilatie op scholen is een subsidie aan schoolbesturen en gemeenten. Met de maatwerkregeling wordt beoogd schoolbesturen en gemeenten die moeite hebben met de financiering van ventilatiemaatregelen beter financieel te ondersteunen. Ik heb signalen vernomen van sommige schoolbesturen en gemeenten dat zij de eigen bijdrage die de SUViS-regeling vereiste, niet konden betalen. Hierdoor was deze regeling niet toereikend genoeg en konden scholen niet aan de slag met het oplossen van de ventilatieproblematiek. Bij de SUViS-regeling werd er een eigen bijdrage verwacht van 70%, die schoolbesturen en gemeenten samen moesten opbrengen. Met de maatwerkregeling kom ik hen nu tegemoet. Omdat de SUViS-regeling is uitgeput is gekozen om deze binnen de maatwerkregeling te continueren. De maatwerkregeling kent daarom ook een «basis» component met standaard cofinanciering vanuit het Rijk ter hoogte van 30%. Daarnaast kent de maatwerkregeling een «vangnet» component. Het vangnet van 60% Rijksbijdrage biedt op basis van aanvullende voorwaarden extra financiering aan de meest urgente gevallen binnen de groep scholen die moeite hebben met het opbrengen van de eigen bijdrage van 70%. Voor de maatwerkregeling is in totaal € 140 miljoen beschikbaar. Met de maatwerkregeling ventilatie stel ik extra geld beschikbaar om de meest urgente gevallen als eerste tegemoet te komen, ik verwacht dat deze scholen hiermee zo snel mogelijk hun ventilatieproblemen kunnen oplossen. Hierbij moet worden opgemerkt dat aanpassingen aan het ventilatiesysteem tijd kosten om te realiseren en de maatwerkregeling tot het voorjaar kan worden aangevraagd: niet alle ventilatieproblemen zullen dus deze winter al zijn opgelost. Bovendien geldt voor sommige scholen dat hun gebouw binnen afzienbare tijd moet worden vervangen: investeren in ventilatiemaatregelen is voor deze scholen niet doelmatig.
Welke specifieke doelen wilt u bereiken met de preventiemaatregel en wanneer bent u dit najaar tevreden?
Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De bijeenkomst in Amsterdam waar David Icke zal spreken |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is de Minister bekend met de bijeenkomst «De dag van de menselijke verbinding» waar David Icke hoofdspreker is?
Ja.
Wat vindt u ervan dat een notoir Holocaustontkenner en antisemiet als David Icke in onze hoofdstad voornemens is te spreken op een bijeenkomst die plaatsvindt in de schaduw van nota bene het Nationale Oorlogsmonument op de Dam?
Ik vind de berichtgeving aanleiding geven tot zorg. Voor antisemitisme en holocaustontkenning is geen plaats in Nederland. Ik steun de Amsterdamse driehoek in het zware beroep dat zij op de organisatie doen om de uitnodiging in te trekken en op die manier rekening te houden met de zorgen van brede groepen in de samenleving of de negatieve gevolgen die een dergelijk optreden in de samenleving kan oproepen.
Dat neemt niet weg dat ik de vrijheid van meningsuiting en de demonstratievrijheid hoog in het vaandel heb staan. Om deze vrijheden te waarborgen, is in artikel 7 van de Grondwet censuur door de overheid verboden. Dit censuurverbod maakt het voor de overheid onmogelijk om op voorhand te oordelen over de inhoud van wat er gezegd wordt, maar strafbare uitingen kunnen uiteraard wel achteraf tot vervolging leiden.
De bijeenkomst heeft (nog) niet plaatsgevonden en verschillende overheidspartijen bezien op dit moment hun handelingsopties.
Welke acties kunnen worden genomen om te voorkomen dat David Icke zal spreken?
De verantwoordelijkheid om David Icke een platform te geven ligt in de eerste plaats bij de organisatoren van de bijeenkomst. Zij kunnen op elk moment beslissen de aard en inhoud van de bijeenkomst te wijzigen in een richting die het risico op het plegen van mogelijk strafbare feiten of op het ontstaan van wanordelijkheden verkleint.
Verder is het aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, waarover verantwoording wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Daarbij is het uitgangspunt dat de burgemeester zich inspant om demonstraties te faciliteren. Het verbieden of beperken van demonstraties is op grond van de Wet openbare manifestaties alleen toegestaan ter bestrijding van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en om de gezondheid te beschermen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangehaald, mag de inhoud geen grond zijn voor het vooraf verbieden of beperken van een demonstratie. Maar een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De grens van de vrijheid van meningsuiting wordt bereikt wanneer tijdens de demonstratie wordt overgegaan tot strafbare feiten, zoals belediging van personen, opruiing tot geweld of haat zaaien tegen bevolkingsgroepen. Dergelijke uitingsdelicten kunnen strafrechtelijk worden gehandhaafd, evenals geweldsdelicten zoals vernielingen of geweld tegen personen.
Tot slot wordt op verzoek van Amsterdam momenteel door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onderzocht, of David Icke toegang tot Nederland ontzegd kan worden.
Wat vindt u van het samenwerkingsverband «Samen voor Nederland» dat kennelijk bewust een spreker als David Icke uitnodigt?
Mogelijk waren onderdelen van het betreffende samenwerkingsverband niet op de hoogte van de reputatie van David Icke. Met de maatschappelijke ophef die nu is ontstaan, kan niemand die betrokken is bij de organisatie van deze bijeenkomst nog meer voorwenden hiermee onbekend te zijn. Ik roep de organisatoren van de bijeenkomst op zich nogmaals te beraden over hun keus om David Icke een podium in Nederland te geven. Ik steun ook de gemeente Amsterdam in de vraag aan de IND om te onderzoeken of betrokkene de toegang tot ons land kan worden geweigerd.
Wat doet het feit dat een bijeenkomst met een dergelijke spreker kennelijk in onze hoofdstad georganiseerd wordt, met de gevoelens van onveiligheid van de Joodse gemeenschap?
Mij is bekend dat het nieuws dat David Icke in Amsterdam komt spreken, tot grote beroering en gevoelens van onveiligheid in de Joodse gemeenschap heeft geleid. Vanwege zijn signaleringsfunctie staat de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in nauw contact met de Joodse gemeenschap. Ook hij signaleert de gevoelens van onveiligheid die de aankondiging van de komst van David Icke heeft opgeroepen bij de Joodse gemeenschap. Deze gevoelens en daaruit voortkomende zorgen begrijp ik goed. Ik keur de handelwijze van de organisatoren van de voorgenomen bijeenkomst af.
Hoe ziet u deze bijeenkomst in het licht van het alsmaar toenemende antisemitisme in Europa?
Naar mijn oordeel is het effect van de bijeenkomst tegengesteld aan de titel die eraan is gegeven («De dag van de menselijke verbinding»). Het is onvermijdelijk dat de bijeenkomst internationaal wordt opgepikt. In die zin levert de berichtgeving over deze bijeenkomst nu al een negatieve bijdrage aan de bestrijding van antisemitisme. In 2021 nam antisemitisme verder toe in Nederland. De aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding op 1 april 2021 is een van de maatregelen die de rijksoverheid neemt in de strijd tegen antisemitisme. Op 6 oktober 2022 stuurde ik het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding naar de Tweede Kamer. Dit plan vormt zijn uitgangspunt voor concrete acties, onder meer tegen de verspreiding van antisemitische complottheorieën en Holocaustontkenning. Zo zal de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding met burgemeesters en politie in gesprek gaan over het beschikbaar stellen van voldoende capaciteit om demonstraties op antisemitische uitingen te kunnen monitoren. Het werkplan bevat verder maatregelen, die toezien op het tegengaan van Holocaustverdraaiing middels de strafrechtketen, educatie en (online) campagnes. Complottheorieën, antisemitisme en Holocaustontkenning kunnen de democratische rechtsstaat schaden. Enerzijds omdat de legitimiteit van gezagdragers wordt ondermijnd, anderzijds omdat in nationale wetgeving en internationale verdragen een verbod is vastgelegd op het aanzetten tot haat.
De berichten ‘Klachtenregen van ouders over Trevvel: 'Ik kwam elke dag te laat op mijn werk en verloor zo mijn baan' en ‘Duizenden leerlingen speciaal onderwijs te laat op school door personeelstekort’ |
|
Peter Kwint , Mariëlle Paul (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Harm Beertema (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Paul van Meenen (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de genoemde berichten en de daarin beschreven problematiek omtrent leerlingenvervoer?1 2
Ja.
Wat vindt u van de schrijnende verhalen van leerlingen die een paar uur te laat worden opgehaald, busjes die wegblijven, kinderen die naar de verkeerde school worden gebracht en klachten waarop niet wordt gereageerd?
Ik schrik van deze verhalen, dit soort situaties zijn schrijnend en moeten daar waar ze ontstaan zo snel mogelijk worden opgelost. Primair moet het belang van deze kinderen voorop staan. Het is ontzettend verdrietig dat er nu situaties ontstaan waarin een leerling te laat op school komt of na de les een tijd moeten wachten voordat hij of zij wordt opgehaald. Langere reis- of wachttijden zorgen ervoor dat kinderen te laat op school komen en laat thuis zijn, waardoor ze bijvoorbeeld overprikkeld op school aankomen en na schooltijd minder tijd en energie hebben voor sociale contacten. Dit heeft impact op leerlingen en hun ouders. De verhalen die ik hierover heb gehoord zijn zorgelijk. Het is dus belangrijk dat deze situatie daar waar het nu mis gaat snel verbetert. Ik spreek de VNG – gemeenten zijn in Nederland verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer – daar dan ook dringend op aan en zal daar met uw oproep in de hand nog een extra schep bovenop doen.
Klopt het dat door het tekort aan buschauffeurs op dit moment veertien duizend leerlingen worden geraakt met dit soort problemen? Zo nee, kunt u toelichten om hoeveel leerlingen het dan gaat?
Ik heb zowel gemeenten gevraagd naar dit beeld, als verzocht om een inventarisatie te geven van de knelpunten, inclusief waar en waarop deze met name zitten. Dit is nodig om gericht tot oplossingen te komen. Het doel dat voor mij voorop staat is dat iedere leerling op een goede manier naar school moet kunnen gaan. Iedere leerling bij wie dat niet lukt, als daardoor bijvoorbeeld stress of andere klachten ontstaan, is er simpelweg één te veel. Ik zal ook LBVSO vragen ons te helpen om deze knelpunten zo snel mogelijk verder in beeld te krijgen.
Recent heb ik uw Kamer3 geïnformeerd over een onderzoek dat ik samen met de VNG ook ben gestart onder ouders naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Hierin wordt aan alle cruciale aspecten aandacht besteed, zoals onder andere het op tijd komen van chauffeurs. Naast de inventarisatie die ik op korte termijn heb gevraagd, om gericht knelpunten aan te pakken, moet dit onderzoek een representatief landelijk beeld geven van het aantal leerlingen dat getroffen wordt door verschillende knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het op tijd komen op school. Ik wil uw Kamer uiteraard ook zo snel als mogelijk informeren over de eerste uitkomsten van dit onderzoek, en zal met de VNG bespreken waar we dit kunnen versnellen. Ik deel de urgentie zeer.
Tot slot wordt nog eind dit jaar het rapport van het monitoronderzoek leerlingenvervoer – dat is toegezegd in het debat passend onderwijs van 30 maart jl. – opgeleverd en aan uw Kamer aangeboden. Dit rapport levert een landelijk beeld op van de uitgaven van het leerlingenvervoer door gemeenten, het aantal deelnemers, het type vervoer (waaronder het solovervoer, maar ook het denominatieve vervoer) en de reistijd. Daarnaast wordt er gevraagd naar de klachtenafhandeling en de wijze van aanbesteding door gemeenten.
Heeft u er zicht op in welke regio’s leerlingenvervoer momenteel spaak loopt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ben zeker bereid dit te onderzoeken, zie ook de beantwoording op vraag 3. Er is zowel structureel overleg met de VNG als nu ook extra, op deze schrijnende situaties gericht, overleg. Dit focust overleg zich op waar de grootste knelpunten zijn, zoals in Amsterdam en Rotterdam, maar ook op andere plekken als Leiden. Er zijn gelukkig ook veel gemeenten waar ze de roosters wel rond krijgen, zoals in Den Haag, Utrecht en het zuiden en noorden van het land. Ik realiseer me echter dat dit ook geen garantie is voor de komende tijd. Ik heb daarom aan de VNG en gemeenten gevraagd naar een overzicht van gemeenten waar het niet goed gaat. Zodat we daar waar het niet goed gaat via de VNG – of waar nodig natuurlijk ook via mijzelf – gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid en oplossingen.
Daarnaast geeft het voornoemde onderzoek onder ouders, dat ik samen met de VNG uitvoer, een representatief landelijk beeld van de situatie in het leerlingenvervoer op basis van de gemeenten die meedoen aan het onderzoek. Deze gemeenten krijgen een terugkoppeling over de situatie in hun eigen gemeenten. Het is vanwege privacy echter niet mogelijk om de resultaten per gemeente openbaar te maken. In het onderzoek wordt wel gevraagd de resultaten met de VNG te delen. Ik vraag aan de VNG om die gemeenten waar het leerlingenvervoer spaak loopt aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en waar nodig spreek ik gemeenten zelf rechtstreeks aan op hun verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van het personeelstekort en andere problemen bij vervoerders? Zo ja, wat doet u op korte termijn om zorg te dragen dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs op tijd of überhaupt op school kunnen komen?
De VNG heeft op 20 september een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten te praten over de kwaliteit van en de knelpunten in het leerlingenvervoer, waaronder het tekort aan chauffeurs. Gemeenten gaven daarin nog als oplossing aan om met ouders te bespreken hun kind zelf tegen een kilometervergoeding te brengen, dit werken zij nu plaatselijk ook uit.
Naast het inzetten op meer chauffeurs kan door gemeenten ook het aantal leerlingen dat gebruikt maakt van het vervoer verkleind worden door de zelfredzaamheid te vergroten. Zo is in de wet opgenomen dat in eerste instantie gekeken wordt of een leerling met het openbaar vervoer kan reizen (al dan niet met begeleiding), of met een eigen vervoersmiddel. Kan dat niet, dan is taxivervoer de laatste optie. Op basis van het ontwikkelingsperspectief kunnen gemeenten jaarlijks evalueren of een leerling nog taxivervoer nodig heeft of dat hij inmiddels zelfstandig kan reizen. Aan de hand van het lopende monitoringsonderzoek en de resultaten daarvan krijg ik beter inzicht in welke keuzes gemeenten hierin maken.
Bent u op de hoogte van de aanpak van Belgie?3 Zo ja, wat kan Nederland van deze aanpak leren?
Ja, daar ben ik mee bekend. Tot een aantal jaren geleden werd het leerlingenvervoer in heel Vlaanderen centraal georganiseerd en werden de leerlingen met grote bussen vanaf een verzamelplaats naar school vervoerd. Dit betekende in alle eerlijkheid wel dat leerlingen soms vijf uur per dag in een bus zaten. In die tijd is er met OCW contact geweest om te kijken of in België een systeem zou kunnen worden ingevoerd vergelijkbaar met Nederland. Om de reistijd te verkorten, is er sinds een aantal jaren op een aantal plekken in België een pilot leerlingenvervoer gestart. In de pilot – die overigens vergelijkbaar is met het Nederlandse systeem – wordt het leerlingenvervoer lokaal georganiseerd, en maken nu ook minibusjes en taxi’s onderdeel uit van het leerlingenvervoer. Ook dit jaar nog heeft op verzoek van de Vlaamse regering een gesprek met OCW en de VNG plaatsgevonden om van de ervaringen in Nederland te leren. Waar we dat andersom ook kunnen, doen we dat uiteraard graag. Ik nodig iedereen met goede ideeën graag aan die via zowel gemeente als rijksoverheid aan te dragen.
Het bericht 'Veel schoolleiders hebben geen idee wanneer de ventilatie in de klas op orde komt' |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht in Trouw dat bijna de helft van de schoolleiders aangeeft «geen idee» te hebben wanneer de ventilatie in het schoolgebouw op orde zal zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS) en anderen dat met een mogelijk op handen zijnde coronagolf na de zomer, dit reden tot zorg is? Waarom wel of niet? Erkent u de urgentie van goede ventilatie met de oplopende besmettingsaantallen?
Ik deel de zorgen van de AVS over het niet tijdig op orde krijgen van ventilatie op scholen. Goede ventilatie bevordert de leerprestaties van kinderen, en helpt bij het bevorderen van een veilige en gezonde werkomgeving voor zowel kinderen als docenten. Goede ventilatie is één van de instrumenten die kan helpen in de strijd tegen het coronavirus. Ik erken de urgentie om de ventilatie op scholen waar de afgelopen tijd nog onvoldoende stappen zijn gezet zo snel mogelijk op orde te krijgen en de huidige ontwikkelingen rondom het coronavirus worden door het ministerie op de voet gevolgd.
Herkent u de signalen van moeizame samenwerking tussen schoolleiders en het overkoepelende schoolbestuur of de gemeente?
Schoolbestuurders en schoolleiders maken deel uit van dezelfde organisatie, waar binnen de onderlinge communicatie en afstemming over het algemeen goed is. Wel krijg ik signalen dat gemeenten en schoolbesturen elkaar niet altijd vinden, bijvoorbeeld voor het indienen van een SUViS-aanvraag.
Aangezien schoolleiders aangeven moeite te hebben met het verkrijgen van een CO2-meter vanwege de wereldwijde run daarop, vindt u het in dat licht nog steeds verantwoord om de verantwoordelijkheid voor een CO2-meter bij de scholen zelf neer te leggen? Waarom kiest u er bijvoorbeeld niet voor om CO2-meters door het ministerie of door gemeentes in te laten kopen?
Ik begrijp dat vanwege leveringsproblematiek CO2-meters niet altijd op korte termijn geleverd kunnen worden. Uit navraag bij Ruimte-OK blijkt dat dat er voldoende CO2-meters beschikbaar zijn. Wel kan de levertijd bij inkoop van grote aantallen soms oplopen tot zes weken, maar ook dan is het mogelijk de meters ruim voor de winter te plaatsen. Centrale inkoop lost ook de leveringsproblematiek op de markt niet op. Scholen zijn zelf het beste in staat om een afweging te maken welk model CO2-meter en welke leverancier het beste bij hun situatie past.
Kunt u toezeggen dat de regeling waarmee scholen spoedig aan de slag kunnen gaan met het aanpakken van ventilatieproblematiek, zoals beloofd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, inderdaad deze zomer opengezet wordt? Hoe gaat u stimuleren dat deze regeling ook door scholen ingezet wordt?
Deze maatwerkregeling ventilatie is opengesteld op 18 juli jl. Met deze regeling van € 140 miljoen, en de voorgaande SUViS-regeling van € 200 miljoen hoop ik de scholen en gemeenten die moeite hebben met het financieren van ventilatiemaatregelen zo veel mogelijk tegemoet te komen. Voor het zomerreces heb ik alle scholen met klem opgeroepen om hun ventilatie op orde te brengen en hen gewezen op de maatwerkregeling. Na het zomerreces zal ik via de nieuwsbrieven vanuit het ministerie gericht op het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs die oproep herhalen en de maatwerkregeling opnieuw onder de aandacht brengen.
Kunt u uitleggen hoe de regeling eruit gaat zien en vindt u dat er voldoende gedaan wordt vanuit de Ministeries van OCW en VWS om scholen te ondersteunen bij het oplossen van ventilatieproblemen?
De maatwerkregeling ventilatie op scholen is een subsidie aan schoolbesturen en gemeenten. Met de maatwerkregeling wordt beoogd schoolbesturen en gemeenten die moeite hebben met de financiering van ventilatiemaatregelen beter financieel te ondersteunen. Ik heb signalen vernomen van sommige schoolbesturen en gemeenten dat zij de eigen bijdrage die de SUViS-regeling vereiste, niet konden betalen. Hierdoor was deze regeling niet toereikend genoeg en konden scholen niet aan de slag met het oplossen van de ventilatieproblematiek. Bij de SUViS-regeling werd er een eigen bijdrage verwacht van 70%, die schoolbesturen en gemeenten samen moesten opbrengen. Met de maatwerkregeling kom ik hen nu tegemoet. Omdat de SUViS-regeling is uitgeput is gekozen om deze binnen de maatwerkregeling te continueren. De maatwerkregeling kent daarom ook een «basis» component met standaard cofinanciering vanuit het Rijk ter hoogte van 30%. Daarnaast kent de maatwerkregeling een «vangnet» component. Het vangnet van 60% Rijksbijdrage biedt op basis van aanvullende voorwaarden extra financiering aan de meest urgente gevallen binnen de groep scholen die moeite hebben met het opbrengen van de eigen bijdrage van 70%. Voor de maatwerkregeling is in totaal € 140 miljoen beschikbaar. Met de maatwerkregeling ventilatie stel ik extra geld beschikbaar om de meest urgente gevallen als eerste tegemoet te komen, ik verwacht dat deze scholen hiermee zo snel mogelijk hun ventilatieproblemen kunnen oplossen. Hierbij moet worden opgemerkt dat aanpassingen aan het ventilatiesysteem tijd kosten om te realiseren en de maatwerkregeling tot het voorjaar kan worden aangevraagd: niet alle ventilatieproblemen zullen dus deze winter al zijn opgelost. Bovendien geldt voor sommige scholen dat hun gebouw binnen afzienbare tijd moet worden vervangen: investeren in ventilatiemaatregelen is voor deze scholen niet doelmatig.
Welke specifieke doelen wilt u bereiken met de preventiemaatregel en wanneer bent u dit najaar tevreden?
Een aangevallen Joods voetbalteam. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joods voetbalteam aangevallen in Amstelveen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een voetbalteam wordt aangevallen, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit dat het voetbalteam een Joods voetbalteam is?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel in onze maatschappij. In Nederland moet je kunnen zijn wie je bent. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen, uiteraard ook tijdens voetbalwedstrijden. De bestrijding van discriminatie en racisme in het voetbal, waaronder antisemitisme, wordt serieus ter hand genomen. Dit doen we aan de hand van het plan van de KNVB en rijkoverheid «Ons Voetbal is voor Iedereen». In het plan is veel aandacht voor het voorkomen van dergelijke incidenten. Meldingen van discriminatie en racisme in het betaald- en amateurvoetbal kunnen eenvoudig worden gemeld via de app Discriminatiemelder of via de website van RADAR. Als toch sprake is van racisme of discriminatie tijdens een voetbalwedstrijd, wordt hard opgetreden door de KNVB. Aan toeschouwers kunnen bijvoorbeeld boetes worden opgelegd, en aan individuele spelers en teams kunnen, naast boetes, bijvoorbeeld ook schorsingen worden opgelegd.
Hoe beoordeelt u de omstandigheid dat rondom deze mishandeling de Hitlergroet gebracht is?
Ik vind het uitbrengen van de Hitlergroet in elke context en op ieder moment verwerpelijk. Omdat de zaak nog in onderzoek is, kan ik mij over dit specifieke geval niet uitlaten.
Wat vindt u ervan dat iemand in Nederland de Hitlergroet brengt, juist in de week dat in Nederland wordt stil gestaan bij de slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Zoals ook bij vraag 3 gesteld, vind ik dit op ieder moment verwerpelijk. Ik kan bovendien mij heel goed voorstellen dat dit incident extra emoties oproept in de week waarin wij de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. Ik keur dit met de sterkst mogelijke bewoordingen af.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de voetbalclub waar de daders voor spelen? Wat vindt u in dit verband van verplichte educatie voor de daders, naast het strafrecht, door hen bijvoorbeeld kamp Westerbork of Vught te laten bezoeken?
Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de politie is in gesprek met beide voetbalclubs. Daarnaast is de onafhankelijk aanklager van de voetbalbond een onderzoek gestart. Voetbalclub Macabbi heeft richting de KNVB aangegeven over twee weken een verklaring in te sturen.
Uit de onderzoeken en gesprekken moet blijken wat er zich precies heeft afgespeeld tijdens deze zaalvoetbalwedstrijd. Vooralsnog wacht ik af wat er uit de onderzoeken en gesprekken komt. Wel roep ik alle voetbalclubs die te maken hebben met antisemitische en discriminatoire uitlatingen op om altijd een officiële melding te maken bij het meldpunt discriminatie van de KNVB en hiervan aangifte te doen bij de politie.
De Anne Frank Stichting ondersteunt clubs bij het ontwerpen en opzetten van een Spreekkorenproject. Dit educatieve traject zet in op bewustwording van het kwetsende effect van discriminerende uitingen op de voetbaltribune. Supporters die zich schuldig maken aan kwetsende leuzen, kunnen deelnemen aan het Spreekkorenproject van de club. Binnen dit project zijn er twee routes voor deelname daaraan:
De Anne Frank Stichting heeft op basis van de eerdere succesvolle educatieve aanpakken van antisemitische spreekkoren bij Feyenoord en FC Utrecht ook een aanpak gericht op racistische uitingen ontwikkeld. Binnen een pilot bij FC Den Bosch wordt samengewerkt met het Nationaal Monument Kamp Vught en Radar Den Bosch om de spreekkorenaanpak geschikt te maken voor de lokale situatie.
Hoe beoordeelt de huidige opvolging van ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het Openbaar Ministerie maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar ook juist voor een eventueel discriminatieaspect. Om dit te bevorderen zet de politie in op het professionaliseren van het Netwerk Divers Vakmanschap, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de politiemensen die zich bezighouden met discriminatie en racisme. In 2019 is aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, zoals voorgesteld door de ChristenUnie en de VVD, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Hiermee wordt het netwerk onder andere in staat gesteld om voorlichting te realiseren in alle politie-eenheden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de moties Paternotte en Bisschop. Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie breed opereert. Het expertisecentrum stelt politiemensen beter in staat om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daarin is ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Dit expertisecentrum zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het Openbaar Ministerie, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Op elk arrondissementsparket is een officier van justitie met de portefeuille discriminatie aangesteld. Officieren en andere medewerkers binnen het Openbaar Ministerie worden door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de Aanwijzing discriminatie is opgenomen dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt, waarbij het uitgangspunt is dat opsporingsonderzoek wordt verricht bij discriminatiefeiten.
In hoeverre heeft u zicht op antisemitische incidenten rondom Joodse sportteams?
Publicaties zoals de Monitor Antisemitische Incidenten 2021 van het CIDI verbeteren het inzicht rondom dit soort incidenten.
Daarnaast worden in het jaarlijkse landelijke cijferrapport van onder andere de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie ook meldingen van antisemitische incidenten geregistreerd. Hieronder vallen ook incidenten gerelateerd aan spanningen tussen voetbalsupporters en het roepen van antisemitische leuzen tijdens wedstrijden. Ook in het landelijke cijferrapport Cijfers in Beeld (het overzicht van discriminatiecijfers vanuit het Openbaar Ministerie) is aandacht voor specifieke discriminatiefeiten en commune feiten met een discriminatieaspect waarbij de grond antisemitisme apart wordt geregistreerd.
Meldingen waarin sprake is geweest van enige vorm van discriminatie (waaronder ook antisemitische meldingen) worden door de KNVB bijgehouden middels een monitoringslijst. Er wordt geen afzonderlijke lijst bijgehouden inzake antisemitische incidenten, dan wel rondom Joodse sportteams.
Wat is er volgens u nodig dit soort ernstige antisemitische incidenten en/of strafbare feiten tegen te gaan en ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap zich vrij en veilig voelt in Nederland?
Voor antisemitisme is absoluut geen plaats in onze samenleving. Daar blijf ik mij, samen met het kabinet en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, sterk voor inzetten.
Het is van belang dat antisemitische incidenten voorkomen worden. Daarom is een preventieve inzet enorm belangrijk. Het kabinet zet in op de bevordering van de dialoog, bewustwording in het onderwijs en de aanpak van antisemitisme in het voetbal.
Met de gelden die door de Tweede Kamer extra zijn toegevoegd aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de jaren 2019–2021 is de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding aangesteld en zijn verschillende projecten gestart. Inmiddels is er ook structureel budget voor de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding. De projecten uit de antisemitismegelden zien toe op capaciteitsopbouw, het versterken van de weerbaarheid van de Joodse gemeenschap en het vergroten van bewustwording.
Het strafrecht is het sluitstuk van de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 is het belangrijk om antisemitische incidenten tijdig te herkennen en op te volgen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen maatregelen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging aandacht is voor een eventueel discriminatieaspect. Daarnaast is in de Aanwijzing discriminatie van het OM vastgelegd dat als door het OM in een zaak een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit door de officier van justitie in het requisitoir wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.»
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Joodse gemeenschap over de gevolgen van dit ernstige incident en het veiligheidsgevoel van de Joodse gemeenschap? Zo ja/nee, waarom?
Ik spreek regelmatig met de Joodse gemeenschap, zoals ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding dat doet, om signalen van onveiligheidsgevoel op te vangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding heeft naar aanleiding van dit incident contact gehad met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
De oproepen tot de doodstraf tegen een Nederlands Tweede Kamerlid door een Pakistaanse geestelijke |
|
Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van de leider van de Pakistaanse islamitische organisatie Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, Muhammad Ashraf Asif Jalali, om de doodstraf te voltrekken aan Geert Wilders?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke openbare oproepen tot moord op een parlementariër onacceptabel zijn? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Pakistaanse ambassadeur en deze bovendien te vragen of het in Pakistan toegestaan is op te roepen tot moord en meer in het bijzonder tot moord op een Nederlandse parlementariër? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 26 mei jl. in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtsgenoot zijn ernstige zorgen over de bedreigingen overgebracht en verzocht om hier maatregelen tegen te nemen.
Hoe zou u de organisatie van Muhammad Ashraf Asif Jalali, Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, willen omschrijven?
De Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah (TLYRA) is een radicaal-religieuze groepering in Pakistan en wordt geleid door Muhammad Ashraf Asif Jalali. De Tehreek-e-Labbaik Pakistan (TLP) is een afscheiding van de TLYRA, opgericht als politieke partij door Khadim Hussain Rizvi.
Hoe is indertijd door Pakistan gereageerd op het rechtshulpverzoek tegen een voorganger van Muhammad Jalali, Khadim Hussain Rizvi, tegen wie eerder aangifte is gedaan wegens bedreiging?2
In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en ondanks dat meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Hoeveel bedreigingen richting Geert Wilders zijn er inmiddels uit Pakistan bij het ministerie bekend? Is hier eerder tegen opgetreden?
Volgens het Team Bedreigde Politici, dat meldingen en aangiftes van bedreiging van politici verwerkt, zijn er in 2020 en 2021 honderden meldingen van bedreiging gedaan die gericht zijn tegen de heer Wilders. Daarbij is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel meldingen er uit Pakistan afkomstig zijn. Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia, niet de volledige personalia zijn genoemd en waarbij geen 100% zekerheid is in welk land deze verdachte zich bevindt, is nader onderzoek nodig waarbij maar de vraag is of daar wel een duidelijk beeld naar voren komt. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig vanuit een ander land.
Van 1 januari 2022 tot 3 mei 2022 zijn er al meer bedreigingen gemeld dan in heel 2021. Hierbij ziet het Team Bedreigde Politici een toename in het aantal meldingen dat gerelateerd is aan Pakistan. Op de uitgevaardigde cartoonwedstrijd in 2018 na, is het aantal aan Pakistan gerelateerde meldingen niet zo hoog geweest als in 2022. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan in 2018 middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe gaat het kabinet in algemene zin om met bedreigingen uit het buitenland jegens Nederlandse parlementariers?
Door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie worden doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten opgesteld. Hierbij worden ook eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. In geval van buitenlandse dreigingen wordt ook met BZ samengewerkt, en worden de diplomatieke kanalen indien nodig ingeschakeld. Vanuit veiligheidsoverwegingen worden geen specifiekere uitspraken gedaan.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen de blasfemiewet in Pakistan? Is het kabinet van mening dat de wet naast mogelijke inhoudelijke bezwaren ook snel voor misbruik vatbaar is? Bent u bereid om de zorgen omtrent deze wet over te brengen aan Pakistan?
Nederland streeft, zoals bekend, naar wereldwijde afschaffing van blasfemiewetgeving. Met vele andere landen heeft Pakistan nog steeds een wet tegen godslastering en – met nog 11 landen – als hoogste strafmaat de doodstraf. Het is zorgwekkend dat de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid) er tevens toe leidt dat personen en groepen in bepaalde situaties het recht in eigen hand nemen. Het kabinet zet zich internationaal met gelijkgezinden dan ook in voor wereldwijde afschaffing van zowel de doodstraf als wetten op godslastering. Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van de blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 10 februari jl. heeft Nederland nog aandacht gevraagd voor dit onderwerp, en ook bij de ontvangst van de Pakistaanse Minister voor Handel op 24 mei jl. zijn deze zorgen overgebracht.
De brief ‘Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC’ van 5 januari 2022 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wilt u het formele onderzoeksmandaat voor onderzoeksbureau Proximities met de Tweede Kamer delen?
De Terms of Reference (ToR) voor het externe onderzoek door Proximities vormen het onderzoeksmandaat. Deze ToR zijn u toegegaan als bijlage bij de brief aan uw Kamer op 5 januari jl.
Kan het zijn dat vanwege de kabinetsopdracht aan Proximities om zich te beperken tot controleerbare en te verifiëren informatie, juist ter zake relevante informatie buiten het onderzoek is gebleven?
Het kabinet heeft controleerbaarheid en verifieerbaarheid van bevindingen in dit onderzoek steeds voorop gesteld uit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie. Op basis hiervan kon UAWC in de gelegenheid worden gesteld tot uitgebreid wederhoor. Het kabinet is van mening dat deze manier van handelen heeft geleid tot een grondig en zeer zorgvuldig onderzoek. Het kabinet onderkent dat hierdoor vertrouwelijke, zoals door inlichtingendiensten verschafte informatie niet kon worden meegenomen. Gezien de grondigheid van het onderzoek heeft het kabinet geen redenen om te veronderstellen dat dit tot een ander beeld zou hebben geleid.
Waarop heeft Proximities haar definitie van Popular Front for the Liberation of Palestine(PFLP) gebaseerd? Is dit bijvoorbeeld afgestemd met andere relevante actoren binnen andere EU-landen?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl. bestaat er geen internationaal erkende definitie van de PFLP. De EU heeft de PFLP als terroristisch aangemerkt, maar noemt daarbij bijvoorbeeld niet expliciet de militante vleugel van de PFLP. Het kabinet onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om nader onderzoek mogelijk te maken. Proximities maakt in het rapport een onderscheid tussen een politieke, militante en maatschappelijke tak van de PFLP. Een toelichting hierop is te vinden in het rapport dat uw Kamer vertrouwelijk toe is gegaan.
De door Proximities gehanteerde definitie is niet afgestemd met actoren binnen andere EU-landen.
In hoeverre en waarom zou openbaarmaking van organisaties die behoren tot de maatschappelijke tak van de PFLP deze organisaties daadwerkelijk onevenredig beschadigen?
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Uit het onderzoek is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre deze organisaties worden aangestuurd door of onder controle zouden staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als terroristisch is aangemerkt door de EU of VN. Bovendien gaat er geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en geen onnodige schade te berokkenen aan derden. Het kabinet meent dat openbaarmaking van het rapport de betreffende maatschappelijke organisaties onevenredige schade zou kunnen toebrengen, bijvoorbeeld omdat niet uit te sluiten valt dat selectieve passages uit het rapport gebruikt kunnen worden om deze organisaties in diskrediet te brengen. Dit zou deze organisaties onder grote druk kunnen zetten en kunnen leiden tot aanzienlijke problemen bij uitvoering van hun werkzaamheden. Vanuit oogpunt «do no harm» wil het kabinet deze organisaties niet aan dit risico blootstellen.
Om (indirecte) financiering te voorkomen van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie is de due diligence aangescherpt zoals ook is aangeven in de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer.
Wat bedoelt u precies met het principe van «do no harm»1 , en hoe weegt u dat af tegen a) het belang van transparantie richting het Nederlandse parlement en Nederlandse burgers, en b) het voorkomen van (indirecte) financiering van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u vanuit het oogpunt van transparantie alsnog bereid het externe rapport en/of het interne relaas hierover openbaar te maken?
Nee. Ik verwijs u graag naar de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer voor de onderbouwing van de appreciatie van het kabinet en het besluit om het rapport niet openbaar te maken.
Hoe beoordeelt u de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PLFP, ook in het licht van het feit dat UAWC niet als «terroristisch» is aangemerkt door de EU of de VN?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Het kabinet gaat op dit punt niet mee in de keuze die Proximities maakt.
Welke maatschappelijke organisaties zijn onderdeel van de «maatschappelijke tak van de PFLP», hoeveel ontwikkelingsgeld is en wordt aan deze organisaties betaald, en overweegt u de subsidies aan deze organisaties stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Het kabinet maakt informatie over deze maatschappelijke organisaties niet openbaar vanuit het principe van «do no harm». Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Volgens de Israëlische overheid zijn er nog meer organisaties gelieerd aan de PFLP, namelijk Addameer, Al-Haq, Defense for children International – Palestine, Union of Palestinian women committees and Health Work Committees. Zijn dit de in het onderzoek van Proximities bedoelde organisaties?
Vanuit het principe van «do no harm» maakt het kabinet geen informatie openbaar over de maatschappelijke organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak van de PFLP behoren. Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Welke banden bestaan er tussen de vijf hiervoor genoemde organisaties en de PFLP?
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijnse (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Op welke wijze(n) wordt, in het kader van de aanscherping van «due diligence», het antwoord gecontroleerd op de vraag hoe een organisatie omgaat met werknemers of bestuursleden die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN-sanctielijst staan?
Als onderdeel van de beoordeling van de capaciteit van de uitvoerende organisatie (ORIA) wordt gekeken naar de feitelijke situatie en het interne (personeels)beleid van de organisatie. Hierbij wordt actief het gesprek aangegaan en vragen gesteld over mogelijke banden van werknemers of bestuursleden met geliste organisaties. Hierbij wordt duidelijk het signaal afgegeven dat het voor het kabinet niet acceptabel is wanneer er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Mocht dit wel het geval zijn dan is dit een reden om niet tot financiering over te gaan.
In hoeverre heeft u er vertrouwen in dat betreffende organisaties, in tegenstelling tot de UAWC, openheid van zaken geven?
De betreffende organisaties zijn ermee bekend dat het kabinet het niet acceptabel acht als er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah bespreekt dit uitgebreid met de betreffende organisaties en zal hiervoor ook tijdens de monitoringsfase aandacht houden. Hiermee wordt gedurende de hele looptijd van een project een duidelijk signaal gegeven aan uitvoerende organisaties.
Kunt u de verzekering geven dat door de Nederlandse gesteunde NGO’s in de Palestijnse gebieden geen «groot Palestina» (dus verdwijning of vernietiging van Israël) nastreven?
Er worden geen Palestijnse ngo’s gesteund die streven naar de verdwijning of vernietiging van Israël. Maatschappelijke organisaties die Nederlandse financiering ontvangen mogen geen activiteiten ontplooien die indruisen tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Dit wordt ook standaard contractueel vastgelegd.
Waarom worden voor diverse projecten in de Palestijnse gebieden de uitvoerende organisaties niet (meer) of slechts zeer algemeen omschreven op de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl waar het Ministerie van Buitenlandse zaken de activiteiten, begroting en resultaten van projecten publiceert die (mede) worden gefinancierd met Nederlandse ontwikkelingsgelden?
Het algemene uitgangspunt bij het OS-portaal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl) is om ODA-activiteiten transparant weer te geven, behalve als er een risico is dat dit schadelijk kan zijn voor Nederland, voor uitvoerende partners of voor mensen die behoren tot de doelgroep. In deze gevallen wordt een activiteit geheel of gedeeltelijk geanonimiseerd, waardoor onderdelen zoals de naam en omschrijving van het project, de uitvoerende organisatie of de aanvullende documenten niet zichtbaar zijn via het OS-portaal. Dit principe is ook toegepast bij de Palestijnse gebieden waar het gaat om verzoeningsprojecten. Vanwege de gevoeligheid daarvan en mogelijke risico’s voor deelnemers wordt informatie hierover – ook op verzoek van de uitvoerders – vertrouwelijk behandeld. Dit verklaart waarom er op de website bij een aantal projecten slechts zeer algemene informatie te vinden is.
Wilt u de informatievoorziening op dit punt zo snel mogelijk verbeteren/herstellen?
Per nieuw project wordt bekeken of dit wel of niet gepubliceerd kan worden. Er is geen herstel nodig voor de projecten die op dit moment niet gepubliceerd worden; dit is een bewuste afweging geweest bij aanvang van de betreffende activiteit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Het bericht ‘Bijlesbedrijven schieten als paddenstoelen uit de grond’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), René Peters (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «bijlesbedrijven schieten als paddenstoelen uit de grond»?1
Ja.
Uw ambtsvoorganger schreef dat er geen trendbreuk lijkt ten opzichte van de stijging van het aantal commerciële bedrijven sinds 20072; bent u daar, na het zien van de nieuwste cijfers ook van overtuigd?
Nee. De cijfers waarin naar dit artikel wordt verwezen laten een forse groei zien van het aantal bedrijven dat huiswerkbegeleiding en bijles aanbiedt.
Vindt u het wenselijk dat er een continue toename is in aanbieders van schaduwonderwijs, ook wanneer er geen sprake is van een trendbreuk?
Nee, dat vind ik geen wenselijke ontwikkeling. Onderwijs in Nederland moet voor alle leerlingen kosteloos toegankelijk zijn en op scholen moet het onderwijs van goede kwaliteit zijn. Het zou niet nodig moeten zijn dat kinderen gebruik maken van betaald extra aanbod.
Welke risico’s voor het vergroten van kansenongelijkheid ziet u door de groei van schaduwonderwijs? Vindt u deze risico’s aanvaardbaar en waarom?
Uit eerder onderzoek, waarnaar u reeds verwijst, weten we dat ouders met een hogere sociaaleconomische status vaker huiswerkbegeleiding, bijles en examentraining inkopen. Als het aanbod van commerciële bedrijven alleen beschikbaar is voor leerlingen wiens ouders hiervoor kiezen en die dat kunnen betalen, en op grote schaal door hen worden gebruikt, worden ongelijke kansen vergroot en dat vind ik onwenselijk.
Een genoemde oorzaak van de explosieve stijging is de toename van beschikbare subsidies; heeft u in beeld hoeveel onderwijsgeld er naar dergelijk schaduwonderwijs gaat? Signaleert u hierin een stijgende trend en vindt u dat wenselijk?
In het artikel wordt gesteld dat scholen de afgelopen jaren meer subsidie hebben gekregen «voor het inhuren van bijles» [sic]. Ik kan dit niet plaatsen, vanuit mijn ministerie worden dergelijke subsidies niet verstrekt. Mogelijk wordt hier gedoeld op de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs.
Zoals u weet zijn deze bedoeld voor het inlopen van vertragingen door corona. Scholen kunnen deze middelen inzetten voor bijles en mogen kiezen voor de inzet van commerciële partijen. Ik zie verschil tussen structurele verstrengeling van publiek en privaat in het onderwijs en de huidige situatie. Het inhalen van de effecten van de pandemie vraagt op korte termijn veel van scholen. Een keuze voor aanvullende inzet van private partijen kan onder voorwaarden dan een goede keuze zijn, bijvoorbeeld als dat nodig is vanwege de grenzen aan de eigen personele capaciteit of omdat het een expertise vraagt die binnen de school minder aanwezig is. Dit voorjaar zal ik in de voortgangsrapportage van het NP Onderwijs aandacht besteden aan dit onderwerp, op basis van de resultaten van de implementatiemonitor, waarin schoolleiders ook aangeven of en hoe zij gebruik maken van externe partijen voor de uitvoering van het programma.
Wanneer bent u van plan de Kamer te informeren over de stappen die u met de VO-raad zet om betaald aanvullend onderwijs te ontmoedigen, nu het onderzoek over aanvullend onderwijs wordt samengevoegd met de voortgangsrapportage Nationaal Programma Onderwijs?
Dit doe ik in mijn reactie op het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop», dat recent aan uw Kamer is verzonden.3
De Onderwijsraad schreef in haar rapport van december 2021 dat groei en verstrengeling reden tot zorg geven over toegankelijkheid, kwaliteit en professionele zeggenschap; bent u in het licht van die constatering, samen met het bericht dat het aantal bijlesbedrijven toeneemt, bereid om het geplande onderzoek over aanvullend onderwijs wel weer volledig uit te voeren? Waarom wel of niet?
Mijn voornemen is om een herhaling van dit onderzoek niet eerder te doen dan na het afronden van het Nationaal Programma Onderwijs, vanwege de mogelijke vertekening van de cijfers die hierdoor op kan treden. Wel wil ik onverkort aan de slag met maatregelen: door te investeren in de kwaliteit van het publiek bekostigde onderwijs, de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen en door maatregelen te nemen die de normalisering van het private aanbod in het publieke onderwijs beteugelen. Ik heb u hierover geïnformeerd in voornoemde reactie op het advies van de Onderwijsraad.
Een Wob- verzoek met een intimiderend karakter dat als antisemitisch wordt ervaren. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Wob-verzoek dat The Rights Forum heeft gericht aan Nederlandse universiteiten?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat via een Wob-verzoek aan (semi)overheidsinstellingen gevraagd wordt om alle contacten te openbaren die ook maar enigszins te maken hebben met de Joodse gemeenschap of Israël?
Daar waar ik er normaal gesproken naar streef om alle vragen separaat te beantwoorden, beantwoord ik deze vragen nu gebundeld. Dit is omdat deze terechte vragen zeer in elkaars verlengde liggen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
De stichting The Rights Forum heeft net als ieder ander het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (sinds 1 mei Wet open overheid – Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. De veertien universiteiten die – in tegenstelling tot de bijzondere universiteiten – als openbaar bestuursorgaan op grond van de wet openbaarheid van bestuur verplicht zijn om het verzoek in behandeling te nemen, hebben aangegeven op delen van het verzoek niet in te zullen gaan.
Wat vindt u van het feit dat middels dit Wob-verzoek zelfs verzocht wordt om alle contacten met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, International Holocaust Remembrance Alliance en Simon Wiesenthal Center te openbaren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit Wob-verzoek feitelijk neerkomt op het bekendmaken of (semi)overheidstellingen contacten hebben met Joden en organisaties van en voor Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich te laten informeren door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over de mate waarin dit Wob-verzoek als antisemitisch en intimiderend is ervaren?
Ik heb zelf reeds vele reacties uit Joodse gemeenschap over deze zaak ontvangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat doorlopend in contact met (vertegenwoordigers van) de Joodse gemeenschap. Mij is daarom bekend dat het betreffende verzoek door velen in de gemeenschap als zodanig wordt ervaren.
Vindt u dit soort Wob-verzoeken met dit intimiderende karakter en deze antisemitische connotatie toelaatbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid – eventueel samen met uw collega, de Minister van OCW – Nederlandse universiteiten te laten weten dat zij de vragen van dit Wob-verzoek niet hoeven en moeten beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid The Rights Forum te laten weten dat zij zich moeten onthouden van het stellen van dit soort irrelevante en tegelijk intimiderende vragen over contacten met Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Gewonde burgers als gevolg van Turkse militaire activiteiten in Noordoost-Syrië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Agnes Mulder (CDA), Chris Stoffer (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Four year old child loses leg in suspected Turkish attack»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije recent militaire aanvallen pleegde op en rond de Syrische stad Kobani en dat daarbij een dode en meerdere gewonden gevallen zijn, waaronder kinderen?
Het kabinet stelt voorop dat alle landen en dus ook Turkije conform het internationaal recht moeten handelen, maar beschikt niet over de details van de betreffende aanvallen en kan dus ook geen uitspraken doen over de rechtmatigheid daarvan. Er zijn in Noord-Syrië geregeld confrontaties en beschietingen tussen de Turkse strijdkrachten en de Syrische Koerden, zoals bij Tel Rifaat ten noorden van Aleppo en bij Kobani. Hierbij vallen helaas regelmatig doden en gewonden aan beide zijden.
In hoeverre kan met recht en reden gesteld worden dat het van Turkse zijde een legitieme militaire actie betrof, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van zelfverdediging tegen urgente (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) dat in 2021 meer dan 134 burgers werden verwond tijdens 47 grondaanvallen en 89 droneoffensieven door Turkije op 58 dorpen in 3 districten in noordelijk Syrië? Zo ja, onder welk mandaat voerde Turkije deze aanvallen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de militaire presentie en militaire strategie van Turkije in noordelijk Syrië zich tot de strategie van NAVO-bondgenoten in de regio, onder meer inzake de strijd tegen IS?
Nederland heeft sinds de inval van Turkije in Noordoost-Syrië opgeroepen tot de-escalatie en blijft zich inzetten voor een politieke oplossing. De Turkse operatie in Noordoost-Syrië, met humanitaire gevolgen en een nadelig effect op de strijd tegen IS, heeft het kabinet zoals bekend dan ook veroordeeld, en Nederland heeft Turkije zowel bilateraal als in multilateraal verband opgeroepen zijn operatie te beëindigen.
De situatie in Syrië als onderdeel van de bredere regio is regelmatig onderwerp van gesprekken met NAVO-bondgenoot Turkije, zowel bilateraal als multilateraal binnen de NAVO. De rol van Turkije en alle andere actoren in regionale vrede en stabiliteit komt ook regelmatig in EU-verband aan de orde. Zo stelde de Europese Raad van juni jl. dat Turkije positief dient bij te dragen aan het oplossen van regionale crises. Dat onderschrijft het kabinet.
Hebben de Turkse militaire activiteiten in de regio consequenties voor de veiligheidssituatie in Noord-Irak en voor de Nederlandse militaire inzet aldaar (Kamerstuk 27 925, 868)?
Turkije is ook in Noord-Irak militair actief, naast tal van andere statelijke- en niet statelijke actoren. Turkije voert grensoverschrijdende operaties uit tegen de PKK, een organisatie die door de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Ieder militair ingrijpen heeft consequenties voor de veiligheidssituatie in een gebied. Het is daarom niet uit te sluiten dat ook deze militaire activiteiten consequenties hebben voor de veiligheidssituatie in het uiterste noorden van Noord-Irak.
Doordat het operatiegebied waar de Nederlandse militairen opereren niet in de regio ligt waar Turkse militaire activiteiten plaatsvinden, zijn er geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet aldaar.
Is er, al dan niet in NAVO-verband, sprake van structureel én vruchtbaar overleg met Turkije over de samenhang van militaire strategieën en doelen in Syrië, Irak en de bredere regio?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze blijft Nederland zich inzetten voor vervolgde religieuze minderheden, zoals yezidi’s en christenen, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië en Irak?
Nederland steunt verschillende programma’s ter bescherming van religieuze minderheden, waaronder christenen en jezidi’s. Ter bevordering van maatschappelijke tolerantie en bestrijding van religieuze discriminatie in Irak steunt Nederland onder meer een project van PAX en het Joint Initiative for Strategic Religious Action als onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarnaast levert het kabinet psychosociale hulpverlening aan jezidi slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld via Norwegian People’s Aid. Ter bevordering van terugkeer van jezidi-ontheemden naar hun plek van herkomst, werkt Nederland met Nonviolent PeaceForce en de VN Funding Facility for Stabilisation aan verzoening en herstel van basisvoorzieningen in Sinjar. Verder zet Nederland stevig in op accountability en bewijsvergaring van ISIS-misdaden tegen jezidi’s, door samenwerkingen met het VN-onderzoeksmechanisme UNITAD, ICMP, Impunity Watch en IIIM.
Daarnaast steunt Nederland humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals VN-organisaties, het Rode Kruis en NGO’s. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om te bepalen waar de noden het hoogst zijn. Enkele van deze humanitaire organisaties zijn ook actief in Syrië en Irak. De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in hun werk om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen religies van de mensen in nood.
Antisemitische incidenten en bedreigingen van Joodse studenten. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joodse studenten in academisch Nederland (vogel)vrij»?1?
Ja.
Hoe kwalificeert u uitspraken als «de davidster staat symbool voor genocidale intenties» en «ze had er om gevraagd» (nadat een Joodse studente melding maakte van bedreiging)?
Degelijke uitspraken zijn verwerpelijk en aanstootgevend.
Wat vindt u van het feit dat Joodse studenten en Joodse academici slachtoffer zijn van antisemitisme, bedreigingen en zich onveilig voelen?
Dat vind ik ernstig en trek ik mij zeer aan. Iedere student en medewerker moet zich veilig kunnen voelen op de universiteit.
Hoe gaat u het vertrouwen herstellen waardoor antisemitische incidenten en bedreigingen daadwerkelijk gemeld worden en dat daarvan aangifte wordt gedaan?
Uit het artikel maak ik niet op dat er sprake zou zijn van een gebrek aan vertrouwen, waardoor geen melding of aangifte wordt gedaan van antisemitische dan wel – waar in het artikel ook melding van wordt gemaakt – islamofobe incidenten.
Binnen universiteiten kunnen studenten en medewerkers melding maken van discriminatie bij vertrouwenspersonen en ombudsfunctionarissen en is er de klachtenprocedure ongewenst gedrag. Ik roep iedereen op om te allen tijde melding te maken en aangifte te doen van discriminatie, van welke vorm ook.
Wat gaat u doen om te realiseren dat bedreigingen met een antisemitisch karakter daadwerkelijk worden opgevolgd door politie en openbaar ministerie?
Bij de politie en het OM is veel aandacht voor het op een correcte wijze aandacht geven aan strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Over het algemeen wordt van het krassen of schilderen van hakenkruizen, waar in het artikel melding van wordt gemaakt, altijd aangifte gedaan door burgers of door organisaties zoals de gemeente (omdat bijvoorbeeld een kunstwerk of een gebouw van de gemeente op deze wijze gevandaliseerd is).
Met betrekking tot commune feiten met een discriminatoir aspect geldt, zoals opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie, dat het mogelijk aanwezig zijn van een discriminatieaspect een zwaarwegende indicatie vormt dat een strafrechtelijke reactie moet volgen. Voor het OM geldt dat wanneer bij een delict een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit aspect conform de Aanwijzing Discriminatie in het requisitoir van de officier van justitie wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.
Op welke wijze gaat u de samenleving, en dus ook onderwijsinstellingen, ervan doordringen dat antisemitisme ontoelaatbaar is?
Ik ben ervan overtuigd dat onderwijsinstellingen evenals de overgrote meerderheid van onze samenleving daar al volledig van doordrongen zijn en discriminatie, in welke vorm ook, afwijzen.
Zelf heb ik mij steeds zeer actief opgesteld tegen discriminatie, inclusief antisemitisme. Ik verwijs naar de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding eerder dit jaar, als ook naar de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, en naar publieke optredens waarin ik op het belang van onderlinge tolerantie wijs en me tegen discriminatie en antisemitisme uitspreek.
De bedreigingen aan het Joods restaurant Hacarmel. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joods restaurant Hacarmel in Amsterdam opnieuw mikpunt van bedreigingen»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere antwoorden op Kamervragen over het bericht «Restaurant Hacarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?2
Ja.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van bedreiging met een antisemitisch motief? Zo ja/nee, waarom?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze zoveelste bedreiging van restaurant Hacarmel in eerste instantie alleen als klacht van belediging is geregistreerd?
De politie heeft aangifte van bedreiging en belediging opgenomen. In de media werd in eerste instantie alleen bericht over de aangifte van belediging, waaruit het beeld is ontstaan dat er geen aangifte is opgenomen van bedreiging. Dit is onjuist. Die zaterdag heeft de politie direct een persbericht verstuurd naar aanleiding van de onjuiste informatie. In de media is dit misverstand toen ook rechtgezet en er zijn nieuwe artikelen geplaatst.3
Hoe beoordeelt de huidige afhandeling van antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het OM maatregelen om te waarborgen dat bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar juist ook voor een eventueel discriminatoir aspect. De politie zet bijvoorbeeld in op het betrekken van het «Netwerk Divers Vakmanschap», speciaal hiervoor ingericht, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de eenheden. De informele medewerkersnetwerken, zoals het Joods Politie Netwerk, zijn aangesloten op het Netwerk Divers Vakmanschap. Ook is in 2020 aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Met de inzet van deze middelen wordt het Joods Politie Netwerk in staat gesteld om voorlichting in alle politie-eenheden te realiseren, zoals met de ontwikkeling van videoboodschappen die bewustwording van het onderwerp ondersteunen en helpen om antisemitisme te herkennen. Zowel in ruime zin als maatschappelijk fenomeen, als in enge zin als concreet strafbaar discriminatiefeit. Hierbij wordt een link gelegd met Joodse tradities omdat daar een onbekendheid zit bij politiemedewerkers. In dezelfde denklijn wordt ook informatiemateriaal voor alle eenheden ontwikkeld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de motie-Paternotte/Bisschop.4 Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen euro toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie-breed opereert. Het expertisecentrum zal politiemensen beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daar is bijvoorbeeld ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het LECD zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het OM, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Daarbij worden officieren en andere medewerkers binnen het OM op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen schreef u onder andere dat het van het grootste belang is dat burgers zich veilig voelen, dat adequaat optreden van politie en Openbaar Ministerie daar dienstig aan is en dat u geen aanleiding had om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren bij incidenten met een antisemitisch karakter, geeft dit incident hier wel aanleiding voor? Zo nee, hoeveel incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat u kan concluderen dat er niet op de juiste manier opvolging wordt gegeven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?
Ik onderschrijf het eerder ingenomen standpunt en het genoemde belang dat burgers zich veilig voelen nog steeds. Evenals het belang daarbij van adequaat optreden door politie en OM en dat dit naar mijn oordeel ook daadwerkelijk en in voldoende mate geschiedt.
Veiligheidsbeleving is slechts ten dele afhankelijk van het optreden van politie en OM. Zeker voor strafrechtelijke vervolging van verdachten geldt, dat zij het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Daarom investeer ik ook in andere interventies. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder de vergroting van de weerbaarheid. In het kader van de besteding van de antisemitismegelden is via projecten en de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding juist hierin geïnvesteerd.
Daarnaast is het van groot belang dat ook bij de politie en het OM veel aandacht is voor het op een correcte wijze aandacht geven van strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het OM, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatoir aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.5
Specifiek met betrekking tot het restaurant HaCarmel geldt dat zowel de gemeente Amsterdam als (lokaal) de politie en het OM uitermate alert zijn op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan gegeven moet worden. Er bestaat hierover nauw overleg lokaal.
Partijdigheid van de UNHRC-onderzoekscommissie naar eventuele oorlogsmisdaden door Israël en de Palestijnen |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Israel critics comprise UNHRC’s permanent war-crimes probe»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de samenstelling, het mandaat en de werkwijze van deze permanente commissie is?
De onderzoekscommissie (commission of inquiry) doet onderzoek naar alle vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden en Israël in aanloop naar en sinds 13 april 2021. Conform resolutie S-30/1 van de Mensenrechtenraad, bestaat de commissie uit drie deskundige leden, van wie er één als voorzitter fungeert, benoemd door de voorzitter van de Mensenrechtenraad. De commissie richt zich op het onderzoeken, verzamelen en analyseren van alle onderliggende oorzaken van terugkerende spanningen, instabiliteit en aanhoudende conflicten, inclusief systematische discriminatie en repressie op basis van nationale, etnische, raciale of religieuze identiteit. Daarbij identificeert de commissie, waar mogelijk, de verantwoordelijken van deze schendingen en doet de commissie aanbevelingen over te nemen maatregelen m.b.t de strijd tegen straffeloosheid. De commissie rapporteert twee keer per jaar, eenmaal aan de Mensenrechtenraad en eenmaal aan de Algemene Vergadering van de VN.
Erkent u dat de commissieleden zich in het verleden fel, en soms op ronduit discutabele wijze, tegen Israël hebben uitgesproken of opgesteld?2
De commissieleden zijn conform het mandaat van de onderzoekscommissie door de voorzitter van de Mensenrechtenraad benoemd. De voorzitter dient hierbij zorg te dragen voor het waarborgen van de onpartijdigheid, objectiviteit en kunde van de leden. Nederland heeft vertrouwen in de professionaliteit van de voorzitter van de Mensenrechtenraad om hiervoor zorg te dragen en bemoeit zich niet inhoudelijk met de aanstelling van de afzonderlijke leden.
Het onderzoek van de commissie moet worden uitgevoerd volgens internationale standaarden voor bewijsvergaring, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en expertise. Met deze maatstaf zal het kabinet de rapporten van de commissie beoordelen.
Beaamt u dat deze leden hiermee op zijn minst de schijn van partijdigheid hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dergelijke partijdigheid onwenselijk is en voorkomen moet worden met het oog op een zuiver, objectief en geloofwaardig onderzoeksresultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat het mandaat van deze onderzoekscommissie te algemeen en onbepaald is, en dat van dit mandaat misbruik kan worden gemaakt?
Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van het Lid Van Dijk (nr. 3437, Vergaderjaar 2020–2021), omvat het mandaat van de onderzoekscommissie gedragingen van alle partijen, is het niet specifiek gericht op de gebeurtenissen van mei jl., en heeft het een permanent karakter. Dit is niet in lijn met vergelijkbare onderzoekscommissies van de Mensenrechtenraad en riep bij Nederland ook zorgen op over overlap met het mandaat van de VN-Rapporteur voor de Palestijnse Gebieden en met het in maart 2021 door het Internationaal Strafhof (ICC) geopende strafrechtelijke onderzoek. Nederland heeft zich vanwege deze redenen samen met 13 andere leden van de Mensenrechtenraad3 onthouden van stemming en dit tijdens de Mensenrechtenraad toegelicht in een Explanation of Vote. Nederland heeft op dit moment evenwel geen redenen om aan te nemen dat misbruik zal worden gemaakt van het mandaat.
Erkent u daarom dat de huidige samenstelling en het mandaat van de onderzoekscommissie gewijzigd dient te worden, en dat de commissie zou moeten bestaan uit mensen zonder een bewezen geschiedenis in het bekritiseren van Israël?
Met een meerderheid van stemmen voor de resolutie is het mandaat van de onderzoekscommissie aangenomen en definitief. Hoewel Nederland zich heeft onthouden van stemmen worden besluiten van de Mensenrechtenraad gevolgd en geaccepteerd. Zie het antwoord op vragen 3, 4 en 5 betreffende de samenstelling van de commissie.
Zo ja, bent u bereid de partijdigheid van de commissieleden en het problematische mandaat van de commissie publiekelijk kenbaar te maken in VN-verband, waaronder jegens de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 7.
Zo niet, hoe groot acht u de kans dat er een volledig objectief en op feiten gebaseerd onderzoek geproduceerd zal worden dat niet gebruikt zal worden om Israël nog verder tot een internationale paria te maken?
Nederland kan niet vooruit lopen op de rapportages van de onderzoekscommissie. Alle onderzoeksrapporten, ook die van deze commissie, zullen met grote zorgvuldigheid worden gelezen en beoordeeld; bij twijfel wordt ook op basis van andere bronnen beoordeeld hoe de mensenrechtensituatie in een land is.
Wilt u ook rondom de in deze vragen geschetste problematiek uw afwegingen verantwoorden in het licht van de aangenomen motie van het Eerste Kamerlid Schalk (Kamerstuk 35 403, J) en de aangenomen motie-Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374), zoals ook uiteengezet in uw brief «Nederlandse inzet MOVP-resoluties in VN-fora» van 5 oktober 2021?
Nederland zet zich in VN-verband in tegen disproportionele aandacht voor Israël, zoals ook uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 5 oktober jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 85). Ook bij de beoordeling van toekomstige rapportages van de onderzoekscommissie zal het kabinet een scherp oog houden voor mogelijk eenzijdige anti-Israëlische standpunten, conform de motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374). Daarbij geldt ook dat er in VN-verband ruimte moet zijn voor gefundeerde kritiek op alle VN-lidstaten.
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
Het bericht dat een Nederlander in Angola onder verdachte omstandigheden is overleden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Familie: Haagse evangelist onder verdachte omstandigheden overleden»?1
Naar aanleiding van een consulaire hulpvraag van de familie kan ik bevestigen dat de heer Antonio Jovelino Castelo, geboren in Angola, met de Nederlandse nationaliteit en laatstelijk woonachtig in België, op 8 september 2021 in Angola is overleden, mogelijk als gevolg van COVID-19. Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. Over de verdere omstandigheden van het overlijden heb ik geen geverifieerde informatie, maar enkele familieleden hebben twijfels geuit over de doodsoorzaak.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Angolese autoriteiten over het overlijden van de heer Antonio Castelo?
Het is aan de nabestaanden om te beslissen hoe om te gaan met buitenlandse autoriteiten in verband met het overlijden van een familielid in het buitenland. Indien de nabestaanden daarbij problemen ondervinden kunnen zij zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenden met een consulaire hulpvraag naar aanleiding van het overlijden en de daarop te nemen acties, zoals begrafenis, repatriëring en autopsie. Toen de familie zich in dit geval tot de ambassade wendde, heeft de ambassade op verzoek van de familie een note-verbale aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een Angolees verbod daarop, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Kan het Nederlandse consulaat aldaar de lokale autoriteiten verzoeken mee te werken aan autopsie op de overledene?
Voor zover bekend is de heer Castelo in het ziekenhuis opgenomen geweest en aldaar overleden. De familie beschikt over de overlijdensakte en heeft om repatriëring verzocht. Mij is niet bekend of de familie ook om een autopsie heeft verzocht. Wel is mij bekend dat de inspanningen van de nabestaanden van de overledene zich aanvankelijk richtten op repatriëring van het stoffelijk overschot naar Nederland waarbij de ambassade heeft ondersteund. De overledene is echter op 23 september jl., vanwege het ontbreken van toestemming voor repatriëring, in Angola begraven.
Bent u bereid hierop aan te dringen bij de Angolese autoriteiten, zodat de doodsoorzaak vastgesteld kan worden en de overledene naar Nederland overgebracht kan worden?
Voor zover bekend is er geen autopsieverzoek gedaan. Wel heeft de ambassade op verzoek van de familie een verzoek aan de autoriteiten gestuurd met de vraag of repatriëring van het stoffelijk overschot, ondanks een verbod daarop in verband met COVID-19, bij wijze van uitzondering alsnog mogelijk kon zijn. Het antwoord daarop van de Angolese autoriteiten was helaas negatief.
Bent u bereid de familie bij te staan bij een eventuele aangifte van een misdrijf?
Ja, de Nederlandse ambassade in Angola kan informatie verschaffen over het doen van aangifte. De Nederlandse ambassade in Angola staat in het kader van de consulaire bijstand na overlijden in contact met een naast familielid in Angola van de overledene. Dit familielid heeft in Angola aangifte gedaan.
Welke rol ziet u voor uzelf in het geval een Nederlander in het buitenland onder niet opgehelderde omstandigheden komt te overlijden?
Bij vermoeden van een misdrijf is het van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de daarvoor bevoegde autoriteiten ter plaatse. Indien er geen nabestaande ter plaatse aanwezig is om lokaal aangifte te doen, kan een nabestaande in Nederland bij de politie aangifte doen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan niet namens een burger aangifte in het buitenland doen. Wel kan het ministerie en de betrokken ambassade adviseren en (contact-) bemiddelen. Dat gebeurt ook in onderhavig geval. Een familielid heeft in Angola aangifte gedaan. Het ministerie kan hierover in contact blijven met de nabestaanden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het systematisch lekken vanuit het Catshuisoverleg |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Constateert u ook dat vanaf het begin van de Catshuisoverleggen er structureel wordt gelekt?
Ik constateer dat de afgelopen periode bij de voorbereiding van de besluitvorming plannen of voornemens helaas met enige regelmaat geheel of gedeeltelijk, voortijdig naar buiten zijn gekomen. Ook voordat zij voldragen en volledig zijn.
Wordt informatie bewust gelekt uit de Catshuisoverleggen? Zo ja, wordt dat gedaan, zoals wordt gesuggereerd, om de meningen en gevoelens in de samenleving te peilen? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van het lek?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Kan het kabinet per keer aangeven hoe zij vermoedt dat de informatie bij de media terecht is gekomen?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Vindt het kabinet het fout en onwenselijk dat er wordt gelekt?
Het kabinet vindt het onjuist en ergerlijk. Er komt informatie die veelal onvolledig of soms zelfs onjuist in de media. Daarmee wordt het publiek, noch de Kamer, goed geïnformeerd.
Hoe groot is de kring van mensen die de informatie op zondag ontvangt en worden voorlichters van bewindslieden die deelnemen aan de gesprekken op het Catshuis op dezelfde dag ingelicht over de voorgenomen plannen?
Ten behoeve van voorbereiding door de betrokken departementen en bewindslieden, leveren veel verschillende betrokkenen inbreng en worden gehoord. Daarbij kunnen voorgenomen plannen, al dan niet gedeeltelijk of rudimentair, aan de orde komen.
De stukken die worden besproken in het Catshuis zelf worden ter vergadering fysiek uitgedeeld aan de deelnemers. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid. Ik ben niet op de hoogte van alle personen die na afloop over het besprokene worden ingelicht.
Kan het kabinet voorstellen dat hierover grote onvrede en onbegrip leeft bij Kamerleden en in de samenleving en wat is de boodschap van het kabinet aan de Kamerleden en de samenleving?
Ja, het kabinet begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op Kamervragen waarin u stelde dat «In zijn algemeenheid zijn mijn inspanningen erop gericht om de vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen»?
Ja.
Hoe zien deze inspanningen er uit?
Tijdens het coronadebat van 16 september heb ik gezegd dat de vragen vanuit uw Kamer mij extra stimuleren om het vertrouwelijke karakter opnieuw te bespreken en met meer energie dan ik al deed. Ik wijs de deelnemers aan het overleg er dan ook zeer regelmatig op dat de beraadslagingen een vertrouwelijk karakter dragen. Voorts worden stukken fysiek en staande de vergadering verspreid. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid.
Wat wordt verstaan onder «in zijn algemeenheid» en betekent dit dat er ook situaties zijn waarin uw inspanningen er niet op gericht zijn of waren om vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen?
Met in zijn algemeenheid doel ik er op dat het mijn verantwoordelijkheid is de vertrouwelijkheid van het beraad – ongeacht het besprokene – als geheel te beschermen.
Dit laat onverlet dat als informatie voortijdig naar buiten komt en die informatie onjuist of onvolledig is en maatschappelijke onrust veroorzaakt, het dan soms nodig is hierop te reageren en van context te voorzien.
Is onderzoek naar eerdere lekken gedaan of zijn mensen erop aangesproken en is er binnen het Catshuisoverleg gesproken over het lekken? Wat is met deze opmerkingen gedaan?
Het onderwerp lekken is enkele malen aan de orde geweest in het overleg. Daarbij bestond er geen aanleiding individuele personen aan te spreken maar is steeds gewezen op het vertrouwelijk karakter van het overleg en op de negatieve gevolgen van het voortijdig naar buiten komen van mogelijke (en onvoldragen) plannen of voornemens.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen sinds de eerste keer dat er gelekt is?
Zie antwoord op vraag 10
Wat vindt het kabinet van de situatie dat de Kamer informatie uit de media moet vernemen en vindt het kabinet dit een onwenselijke situatie?
Het kabinet vind dit een onwenselijke situatie en begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Vindt het kabinet een dergelijke situatie binnen de «nieuwe bestuurscultuur» passen?
Sinds eind 2020 zendt het kabinet, ondanks het vertrouwelijke karakter van het overleg, steeds alle vergaderstukken die in het Catshuis ter tafel hebben gelegen aan de Tweede Kamer. Daarmee beoogt het kabinet de kamer zo volledig mogelijk te informeren. Niet alleen over de besluitvorming zelf, maar ook over de totstandkoming van en de afwegingen bij die besluitvorming. Deze werkwijze past bij een open en transparante besluitvorming. Het voortijdig lekken van delen van de deze informatie draagt hieraan niet bij en is hier zelfs schadelijk voor.
Welke aanvullende maatregelen neemt het kabinet per heden om te voorkomen dat er gelekt wordt voordat informatie aan de Kamer via officiële kanalen wordt aangeboden?
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen om het voortijdig openbaar maken van mogelijke besluiten en het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het kabinet niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De motie Bikker c.s. inzake hybride onderwijs. |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft het gesprek met de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en VSNU over hybride onderwijs mogelijk maken voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, mantelzorgers of chronisch zieke studenten inmiddels plaatsgevonden, zoals verzocht in de motie-Bikker c.s?1
Naar aanleiding van de besluitvorming omtrent de coronamaatregelen d.d. 13 augustus jongstleden is de ondersteuning van studenten of medewerkers, die om welke reden dan ook risico’s zien of belemmeringen ervaren nu er meer fysiek onderwijs wordt gegeven, bestuurlijk aan de orde geweest in het gesprek met de sectorraden. In een volgend bestuurlijk overleg zal ik, zowel aan sectorraden als aan studentenorganisaties, vragen wat de ervaringen in deze tot nu toe zijn. Daarnaast is dit onderwerp na ambtelijke overeenstemming opgenomen in de servicedocumenten 5.2 respectievelijk 11.0 in het mbo2 en hoger onderwijs3. Deze servicedocumenten worden altijd afgestemd met sectorraden, vakbonden en studentenorganisaties. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bikker c.s.
Bent u ervan overtuigd dat zoveel mogelijk wordt gedaan om deze groep studenten komend collegejaar ook veilig onderwijs te laten volgen? Zo ja, welke concrete oplossingen voor deze groep studenten heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wat gaat u met deze bevindingen doen?
Onderwijsinstellingen hebben de afgelopen periode laten zien dat zij er veel aan doen om een veilige en inclusieve onderwijsomgeving voor studenten en medewerkers te bewerkstelligen. Daarbij schenken zij ook aandacht aan specifieke groepen, zoals nieuwe studenten, kwetsbare studenten en internationale studenten. Specifiek ter ondersteuning van studenten die extra ondersteuning nodig hebben is door de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn een handreiking4 ontwikkeld die hiervoor concrete handvatten biedt. De concrete oplossingen of acties voor deze groepen kunnen per instelling – of zelfs per opleiding of cursus – verschillen. De oplossingen kunnen zowel fysieke als digitale oplossingen betreffen. Ik hoop dat de aandacht voor de ondersteuningsbehoefte van deze studenten ook na corona wordt vastgehouden.
Waar ervaren mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten knelpunten in het toegankelijk maken van het onderwijs voor deze groep studenten? Wie vindt u verantwoordelijk voor het oplossen van deze knelpunten en op welke termijn?
Het belangrijkste knelpunt is de organiseerbaarheid van onderwijs, wanneer gewenst is om dit zowel fysiek als digitaal te laten plaatsvinden. Ik kan nu niet van docenten vragen om een zowel volledig fysiek als volledig digitaal onderwijsprogramma aan te bieden. Dit kan een zeer intensieve werklast zijn, waar uw Kamer ook terecht aandacht voor heeft gevraagd. Er is meer onderzoek nodig om te onderzoeken hoe dit in het toekomst wel mogelijk kan zijn. Ik zie het daarom op dit moment als verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling om per student op zoek te gaan naar een passende oplossing. Daarbij zou het uitgangspunt moeten zijn dat een oplossing snel gevonden wordt, zodat studievertraging wordt voorkomen. In sommige gevallen kan hybride onderwijs daarin een oplossing bieden, maar in andere gevallen kan het ook zijn dat andere oplossingen worden gezocht om het veiligheidsgevoel voor deze studenten of medewerkers fysiek op locatie te vergroten. Onderwijsinstellingen worden niet aan het onmogelijke gehouden. Instellingen in het mbo en hoger onderwijs worden voor passende oplossingen ondersteund door het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) en op diverse webpagina’s5.
Bent u bekend met de verhalen van studenten bij wie de opleiding niet bereid is om veilig hybride onderwijs te bewerkstelligen? Op welke wijze heeft u zicht op deze groep studenten?
Ik ben bekend met de verhalen dat opleidingen in sommige gevallen hybride onderwijs niet inzetten als oplossing voor deze groep studenten. Ik zie structureel hybride onderwijs echter niet als enige oplossing, zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven. Het belangrijkste is dat een passende oplossing voor de betreffende student(en) wordt gevonden. Veel van de casussen kunnen – gelukkig – binnen de onderwijsinstelling worden opgelost. Ik houd nauw contact met de studentenorganisaties en belangenorganisaties om signalen op te vangen en acteer hier indien mogelijk op.
Bent u bekend met verhalen van studenten die wanneer zij niet fysiek aanwezig mogen zijn vanwege de maximale groepsgrootte van 75, niet de mogelijkheid krijgen om via een livestream het college te volgen op hetzelfde moment en aangewezen zijn op een opname achteraf op een ander moment? Wat vindt u daarvan? Hoe houdt u zicht op de inrichting van het hybride onderwijs?
Dit signaal was niet bij mij bekend. De belemmering van de maximale groepsgrootte van 75 in het onderwijs is in het kabinetsbesluit van 14 september6 jongstleden afgeschaft. Instellingen hebben mogelijk nog tijd nodig om deze versoepeling in praktische zin door te voeren. Met deze versoepeling hoop ik dat differentiaties in de wijze waarop onderwijs wordt gegeven voor een groep studenten worden vermeden. Het is van belang dat alle onderwijsonderdelen voor iedere student toegankelijk blijven.
Heeft u contact met studentenorganisaties en belangengroepen als Ieder(in) om tijdig problemen op te sporen en waar mogelijk te voorkomen? Waar kunnen studenten die in gesprek met hun school of universiteit nog geen passende veilige oplossing vinden voor het volgen van onderwijs, hulp vinden?
Ik heb ongeveer wekelijks contact met verschillende studentenorganisaties. Ook worden er vanuit OCW geregeld gesprekken gevoerd met belangengroepen als Ieder(in) en ECIO. Bovendien ontvang ik dergelijke signalen ook via de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn. Uiteraard hoop ik van harte dat studieadviseurs, tutoren of vakcoördinatoren oplossingen kunnen vinden voor de betreffende studenten. Mochten er in specifieke casussen geen passende oplossingen worden gevonden, kunnen studenten contact opnemen met de studentenorganisaties (ISO, LSVb, JOB) of de andere belangenorganisaties zoals Ieder(in) of ECIO. Zij kunnen de student adviseren, hen wijzen op hun rechten als student en indien nodig signalen bij de onderwijsinstelling of bij mij afgeven zodat gezamenlijk tot een oplossing kan worden gekomen.
Ziet u mogelijkheden om docenten bij het bieden van hybride onderwijs te ondersteunen, zodat niet het onmogelijke wordt gevraagd en heeft u ook hierover het gesprek gevoerd? Welke beleidsvoornemens heeft u op dit punt?
De keuze voor een onderwijsvorm wordt op de onderwijsinstelling zelf gemaakt, passend bij de onderwijsdoelstellingen van de betreffende opleiding. Als gekozen wordt voor hybride onderwijs is het van belang dat de betrokken docenten hiervoor vanuit hun bestuur de juiste handvatten aangereikt krijgen. Zoals eerder benoemd is meer kennis nodig over hybride onderwijs en de manieren waarop dit kwalitatief goed kan worden georganiseerd. Hierover ga ik graag met de sectoren in gesprek. Daarnaast zijn er de afgelopen jaren al wel grote stappen gezet in de kennis over blended onderwijs. Hierbij denk ik niet alleen aan kennis vanuit de coronacrisis, maar ook aan de investeringen vanuit de kwaliteitsafspraken, het versnellingsplan en de ontwikkeling van nieuwe digitale leermaterialen die bijvoorbeeld vanuit SURF worden aangeboden. Deze ontwikkelingen zullen worden aangevuld met de lessen over afstandsonderwijs die in een thema-onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs7 worden opgenomen. Het uitgangspunt blijft dat digitale vormen van onderwijs enkel dienen te worden ingezet als dit ten goede komt aan de toegankelijkheid of flexibiliteit van het onderwijs, waarbij als voorwaarde geldt dat digitale onderwijsvormen niet ten koste gaan van de onderwijskwaliteit of hieraan juist evident een bijdrage levert.
Wat vindt u van de eerste berichten dat studenten vanwege het niet kunnen bieden van veilig onderwijs wordt aangeraden om het uitstellen van hun studie met een halfjaar of een jaar te overwegen?
Het kan niet zo zijn dat enkel het uitstellen van de studie als oplossing door de instelling wordt aangereikt. Studievertraging voor studenten zou ik zoveel mogelijk willen voorkomen. Het is begrijpelijk dat er nog studenten of medewerkers zijn die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de anderhalve meter afstand niet meer te hanteren. Ik heb naar instellingen de verwachting uitgesproken dat zij vanuit gezond verstand en vanuit wederzijds respect komen tot passende oplossingen voor deze studenten of medewerkers. Het onderwijs is sinds 30 augustus met mitigerende maatregelen en zonder de anderhalvemeterafstandsnorm mogelijk en wordt veilig geacht. Daarbij heeft het kabinet breed opgeroepen respect te hebben voor elkaars ruimte en de keuzes die door eenieder worden gemaakt om het veiligheidsgevoel te vergroten. Ik zie geen aanleiding om aan te nemen dat er geen andere oplossingen voor deze studenten kunnen worden gevonden.
Welke boodschap heeft u voor studenten voor wie het nu onzeker is of zij wel onderwijs kunnen genieten?
Ga in gesprek met een studieadviseur, tutor of vakdocent. Ik heb het volste vertrouwen dat zij zullen meedenken en zullen zoeken naar een oplossing die zowel voor de student als de onderwijzers organiseerbaar is. Ik vind het van belang dat het onderwijs toegankelijk blijft voor een zo groot mogelijke groep studenten. Mochten de gesprekken op de onderwijsinstelling niet leiden tot een passende oplossing, kunnen studenten advies inwinnen bij studentenorganisaties, die vanuit hun onderwijskennis studenten ondersteunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Digitalisering in het onderwijs op 30 september aanstaande? Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De situatie van Afghaanse christenen |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen Afghanistan uit vrees ondergedoken»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van christenen en bekeerlingen in Afghanistan op dit moment, als gevolg van de recente ontwikkelingen?
Uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Afghanistan kan worden opgemaakt dat de situatie van religieuze minderheden, waaronder Hazara’s, Sikhs, Baha’i, christenen, ongelovigen en Hindu’s, reeds voor 15 augustus jl. zorgelijk was. Hoe de situatie voor deze groepen nu is, gelet op de recente ontwikkelingen, is op het moment van schrijven onduidelijk. Nederland tracht, samen met gelijkgezinde landen, zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie van religieuze minderheden in de huidige context. Complicerende factor daarbij is de beperkte toegang tot informatie omdat op dit moment geen van deze landen een aanwezigheid heeft in Afghanistan.
In hoeverre deelt u de zorg, ook van mensenrechtenorganisaties, dat de positie van christenen in dit land onder het bewind van de taliban verder onder druk komt te staan?
Gezien de fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep in het huidige Afghanistan extra gevaar loopt omdat zij christenen zijn. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren.
Overweegt u in dit licht een ruimhartiger Nederlands beleid ten aanzien van de asielaanvraag van verdrukte christenen uit dit land?
In het landgebonden asielbeleid Afghanistan werd al rekening gehouden met de precaire situatie in Afghanistan en zijn er veel groepen, waaronder de religieuze minderheden aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep. Echter, de situatie in Afghanistan is zodanig aan verandering onderhevig en de ontwikkelingen voor de komende periode dermate onzeker, dat ik heb besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen.
Op 11 augustus jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2767)2 is uw Kamer bericht over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de snel veranderende en onduidelijke situatie in Afghanistan. Een nieuw algemeen ambtsbericht over Afghanistan wordt eind september a.s. verwacht. Hierin wordt, zoals in voorgaande ambtsberichten, ook de situatie van religieuze minderheden waaronder christenen beschreven op basis van informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 15 augustus bekend mee was. Na ontvangst van het ambtsbericht wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conclusies die uit dat ambtsbericht kunnen worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid.
Zoals aangegeven in de brief van 18 augustus jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 788)3 zal bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid, op basis van dat ambtsbericht, uw Kamer niet alleen betrokken worden maar het zal pas in werking treden nadat met uw Kamer overleg heeft plaatsgevonden. Dit in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, waarbij vaststelling van gewijzigd beleid en toezending aan uw Kamer tegelijkertijd plaatsvindt.
In hoeverre zijn de recente ontwikkelingen – de verslechterde veiligheidssituatie – reden om afwijzing van asielaanvragen te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich, ook samen met bondgenoten en in internationale gremia, onder meer via het diplomatieke en humanitaire spoor tot het uiterste in te zetten voor verbetering van het lot van bedreigde christenen in Afghanistan, en specifiek aandacht te vragen voor de godsdienstvrijheid voor christenen en andere minderheden in Afghanistan?
Ja, Nederland spant zich al in om samen met gelijkgezinde landen op te komen voor de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging in Afghanistan. Niet alleen binnen relevante VN gremia. Nederland initieert ook coördinatie en actie binnen en vanuit de International Contact Group on Freedom of Religion or Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u bij het komende ambtsbericht ook specifiek ingaan op de situatie van christenen in Afghanistan en op de vraag welke consequenties u daaraan verbindt ten aanzien van het landgebonden beleid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 4.
Zoektocht naar Samuël Boujadi |
|
Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van recente ontwikkelingen in de zoektocht naar Samuël Boujadi? Hebt u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2021 en van de brandbrief die mede namens de familie en vrienden van de vermiste Samuël Boujadi aan u is verzonden?1
Ja. Het ministerie neemt alle consulaire hulpvragen, waaronder meldingen van vermissing van Nederlanders in het buitenland, uiterst serieus. Langdurige vermissingen en voortdurende onduidelijkheid maken het extra tragisch voor familie en vrienden.
Hoe ziet u de gewilligheid van Italiaanse autoriteiten om Samuël Boujadi te vinden?
De Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Zij hebben aangegeven langer dan gebruikelijk en met relevante apparatuur te hebben gezocht. Ook hebben zij toestemming verleend aan een Nederlandse stichting met zoekhonden en een Italiaanse vereniging van vrijwilligers om eveneens zoekacties te ontplooien.
Bent u (nog steeds) van mening dat de Italiaanse autoriteiten alle hulpmiddelen hebben ingezet om Samuël Boujadi te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de lokale Italiaanse autoriteiten weigeren om adequate versterking te verlenen bij de zoektocht naar een vermiste Nederlander, van de trage non-effectieve werkwijze en van het niet informeren van familieleden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bureaucratische blokkades van de lokale Italiaanse autoriteiten om het werk van experts van Signi Zoekhonden en Volantari del Garda te dwarsbomen bij de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet het gebied hebben doorzocht waar de speurhonden van Signi op aansloegen?
Het ministerie heeft voortdurend contact onderhouden met de Italiaanse autoriteiten over de voortgang en eventuele resultaten. Het is evenwel aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zoektocht naar Nederlandse burgers die vermist zijn geraakt in het buitenland?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van vermissingen van Nederlanders in het buitenland ligt bij de lokale autoriteiten. Die hebben jurisdictie en in de regel de meeste kennis van de lokale situatie. Wanneer lokale autoriteiten daartoe verzoeken en/of de Nederlandse overheid beschikt over aanvullende, dan wel specifieke expertise, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijstand aan de lokale autoriteiten aanbieden. In deze zaak is ook bijstand aangeboden, maar hebben de Italiaanse autoriteiten daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.2 De Nederlandse ambassade heeft in dit geval ook bemiddeld bij het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten voor een Nederlandse stichting met zoekhonden om ook zoekacties te verrichten.
Nu de zoekacties van Italiaanse autoriteiten gestaakt zijn, is de Minister van plan om met Nederlandse professionals of vrijwilligers de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi voort te zetten?
Nee, de Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Bent u van plan om de kosten die de familie heeft gemaakt om de Volantari del Garda en/of de speurhonden van Signi in te huren te vergoeden, zoals door de Nederlandse ambassade in Italië is toegezegd?
Nee, dat is ook niet door de ambassade toegezegd. De Nederlandse overheid biedt consulaire bijstand in die gevallen waar een Nederlander niet in staat is zelf en met hulp van anderen (reisgenoten, thuisfront, verzekering, maar ook vrijwilligers en/of lokale partijen) een oplossing te vinden en/of wanneer alleen via overheidscontacten kan worden opgetreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht in het kader van consulaire bijstand alleen financiële (contact-)bemiddeling en kan geen geld schenken, voorschieten of lenen.3
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze staat het ministerie de naasten van Samuël Boujadi bij in hun pogingen hem te vinden en bij onenigheden met de Italiaanse autoriteiten?
Het ministerie staat in contact met de familie van betrokkene in Nederland en via de ambassade in Rome met de Italiaanse autoriteiten. Het ministerie biedt daarbij de gebruikelijke consulaire diensten (steun, advies en bemiddeling). Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Wat kunt u nog doen om te zorgen dat het lichaam van Samuël Boujadi gevonden wordt en in Nederland kan rusten?
Het ministerie zet waar relevant de consulaire bijstand en de contacten met de Italiaanse autoriteiten over deze zaak voort.
Bent u bereid om volgende week, bij een laatste poging van Signi Zoekhonden, experts van politie en/of defensie mee te sturen naar Italië om te helpen bij de zoektocht of op een andere manier (financiële) steun te bieden?
Er is specifieke bijstand aan de Italiaanse autoriteiten aangeboden, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en gezien de urgentie, beantwoorden vóór 23 augustus 2021?
Het ministerie spant zich in om, zonder daarmee af te doen aan de zorgvuldigheid van de beantwoording en de consulaire bijstand die intussen wereldwijd aan Nederlanders in nood wordt geboden, ook deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het LinkedIn-bericht ‘Grote flyeractie in boekenpakketten!’ van 'Mr. Chadd'. |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het – inmiddels verwijderde – LinkedIn-bericht «Grote Flyeractie in boekenpakketten!» van «Mr. Chadd»?1
Ja.
Wordt er vaker reclame gemaakt voor schaduwonderwijs via met publiek geld gefinancierde schoolboekenpakketten?
Ik zal hierover navraag doen bij de VO-raad en u daarover op een later moment informeren. Scholen kiezen zelf de leverancier van het lesmateriaal. Het Ministerie van OCW is hierin geen partij.
Bent u het ermee eens dat huiswerkbegeleiding waarbij leerlingen, volledig buiten school om, tegen betaling binnen tien seconden digitaal contact hebben met een coach om al hun vragen te stellen een vorm van schaduwonderwijs is? Waarom?
Ja. Onderwijs buiten schooltijd, zoals digitale huiswerkbegeleiding, dat ondersteunend is aan het reguliere onderwijs, valt onder aanvullend onderwijs.
Bent u het ermee eens dat deze vorm van schaduwonderwijs een inbreuk is op de verantwoordelijkheid die scholen en schoolbesturen hebben voor het geven en verzorgen van goed onderwijs? Waarom?
Scholen en schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om met het reguliere aanbod onderwijs van voldoende kwaliteit aan te bieden. De Inspectie van het Onderwijs ziet erop toe dat deze kwaliteit gewaarborgd blijft. Ouders kiezen er soms voor om gebruik te maken van aanvullende begeleiding, ter aanvulling op het reguliere onderwijs. Dat doet niets af aan de verantwoordelijkheid die scholen en schoolbesturen hebben voor het geven en verzorgen van goed onderwijs.
Bent u het ermee eens dat deze vorm van betaald schaduwonderwijs en reclame daarvoor leidt tot onderwijs dat steeds meer kenmerken krijgt van een vrije markt, met alle kansen voor wie de weg kent, maar ook met alle voorspelbare achterblijvers en vergroting van kansenongelijkheid?2
Sommige ouders kiezen ervoor om gebruik te maken van aanvullende begeleiding. Tevens werken scholen constructief samen met (commerciële) aanbieders van aanvullend onderwijs. Tegelijkertijd zie ook ik hierbij een risico op vergroting van de kansenongelijkheid. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 14 oktober 2019 (ref. 16549882)3, waarin ik nader ben ingegaan op dit vraagstuk.4
Ik hecht aan de bevordering van kansengelijkheid, zodat leerlingen, ongeacht hun achtergrond, in het onderwijs tot bloei kunnen komen. Dit geldt ook voor extra ondersteuning die leerlingen wellicht nodig hebben, maar waarvan ouders niet altijd beschikken over de middelen om gebruik te maken van aanvullend aanbod. Met onder andere de onderwijsachterstandsmiddelen kunnen scholen ook investeren in onbetaalde vormen van aanvullend onderwijs.
Vindt u het acceptabel dat ouders en/of leerlingen via een met publiek geld gefinancierd schoolboekenpakket ongevraagd reclame ontvangen voor schaduwonderwijs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk als door reclame de indruk wordt gewekt dat aanvullend onderwijs noodzakelijk is voor kinderen om de schoolloopbaan succesvol te doorlopen. Uw Kamer heeft mij, middels de aangenomen motie Westerveld/Kwint (31 293, nr. 507)5, gevraagd om ervoor te zorgen dat scholen geen reclame maken voor aanvullend onderwijs. Eerder dit jaar heb ik uw Kamer via een Verzamelbrief (ref. 26704845) geïnformeerd dat we de uitvoering van deze motie gefaseerd zullen oppakken in verband met de prioriteit bij het draaiende houden van het onderwijs.6 Dit is gebeurd in afstemming met de sector. Eind 2021 zal, conform toezegging, het onderzoek naar de omvang van aanvullend onderwijs herhaald worden. Hierin worden de lessen van het Nationaal Programma Onderwijs en de Inhaal- en Ondersteuningsprogramma’s meegenomen. In het voorjaar van 2022 zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken bij het onderzoek en de stappen die ik met de VO-raad zet om reclame voor betaald aanvullend onderwijs te ontmoedigen.
Hoeveel geld is er betaald voor het verspreiden van de flyers van Mr. Chadd via boekenpakketten? Hoeveel financieel profijt en welke eventuele andere belangen heeft VanDijk van en bij deze flyeractie?
Het antwoord op deze vragen is mij niet bekend. Dit is een zaak tussen de distributeur en de aanbieder. Zie ook antwoord bij vraag 2.
Vindt u het een goed idee om de door de uitgever ontvangen publieke vergoeding te verlagen met het bedrag dat voor deze commerciële flyeractie is betaald, zodat scholen bij de aanschaf van schoolboekenpakketten niet direct of indirect bijdragen aan reclame voor schaduwonderwijs?
In het voorjaar van 2022 zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken bij het onderzoek en de stappen die ik met de VO-raad zet om reclame voor betaald aanvullend onderwijs te ontmoedigen (zie het antwoord bij vraag 6).
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie Westerveld-Kwint over het maken van afspraken met scholen met als doel dat er geen reclame wordt gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs, ook afspraken te maken met aanbieders van publiek gefinancierde schoolboeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van de motie Westerveld en Kwint (31 293, nr. 507)7 zal ik ook de aanbieders van lesmateriaal betrekken.