TKI onderzoek naar grondontsmetting |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de uitwerking van het topsectorenbeleid wordt ingestoken op Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) en in het bijzonder bij de topsector Uitgangsmaterialen, waar het zwaartepunt ligt op fundamenteel/strategisch onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de grootste exporteur in sierteelt, bloembollen en uitgangsmateriaal is en gidsland is m.b.t. verduurzaming van teelten?
Ja, de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen is met recht een topsector.
Is het waar dat de importeisen van landen steeds hoger worden? Welke inspanningen pleegt u om fytosanitaire belemmeringen te slechten?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te stellen dat fytosanitaire invoereisen steeds strenger worden. Er zijn wel gevallen waarbij hiervan sprake is voor bepaalde producten. Ook zijn sommige landen bezig met de herziening van hun fytosanitaire wetgeving, waarbij risicoanalyses worden uitgevoerd. Dit kan leiden tot veranderingen en mogelijk verzwaringen van de eisen. In zijn algemeenheid geldt dat landen niet zomaar hun eisen strenger kunnen maken. Dit moet onderbouwd zijn op basis van bijvoorbeeld vondsten van schadelijke organismen bij import of risicoanalyse bij nieuwe importen.
Nog los van de vraag of de eisen steeds hoger worden, is mijn beeld wel dat landen de bestaande wetgeving beter of strenger gaan toepassen, mede door verbeteringen in de bestaande technieken en een hoger opleidingsniveau van hun personeel.
Ik heb de personele capaciteit op mijn ministerie versterkt om meer te kunnen doen aan fytosanitaire markttoegang. Hierdoor is het mogelijk om, in intensieve samenwerking met de handelskoepels, prioriteiten te stellen, meer landen te bedienen en per prioritair land de inzet te intensiveren. Ook is er sprake van een intensievere samenwerking met de Europese Commissie. Veranderingen in de wetgeving van derde landen worden nauwlettend gevolgd en indien nodig wordt daarop gereageerd, zowel bilateraal als ook samen met de Europese Commissie in het kader van WTO-SPS (World Trade Organisation – Sanitary and phytosanitary measures).
Welke belemmeringen werpt de Nitraatwetgeving op bij het uitvoeren van een natte grondontsmetting (wegens aaltjesbestrijding), die noodzakelijk is om de gevraagde exportkwaliteit te kunnen produceren?
De mestwetgeving verplicht telers van maïs aansluitend aan de oogst een vanggewas te telen dat uiterlijk tot 1 februari daaropvolgend op het land moet blijven staan. Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op zand- en lössgrond op percelen waarop maïs heeft gestaan, ervaart de sector dat als een belemmering omdat zo’n perceel daardoor niet meer in het najaar kan worden ontsmet. Ontsmetten in het voorjaar is, gezien de daarvoor vereiste temperaturen, niet altijd tijdig mogelijk om nog met de teelt van genoemde zomerbloeiers te kunnen aanvangen.
Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op te huren zand- en lössgrond op percelen waarop gras heeft gestaan, ervaart de sector het als een belemmering dat beperkingen gelden voor de periode waarin het grasland mag worden vernietigd. Die periode loopt van 1 februari tot en met 10 mei. Omdat direct aansluitend aan het vernietigen een stikstofminnend gewas moet worden geteeld, kan pas in het najaar worden ontsmet. De teelt van de zomerbloeiers kan pas het daaropvolgende voorjaar beginnen. Gezien de vergoeding die aan verhuurder moet worden betaald voor gederfde grasopbrengsten in het jaar van vernietigen, leidt het voorschrift tot hogere huurkosten. Voor huurders zou het dan ook voordeliger zijn om grasland in het vroege najaar te mogen vernietigen en aansluitend te ontsmetten. In 2010 is daartoe een voorziening getroffen in het Besluit gebruik meststoffen; de sector acht die evenwel onvoldoende.
Is het waar dat er twee lijsten zijn, namelijk een lijst met N-minnende gewassen die verplicht zijn na het scheuren van grasland en een lijst vanggewassen welke verplicht zijn na de teelt van mais? Zo nee, hoe zit het dan en op basis waarvan verschillen ze?
Ja, de regelgeving voor het gebruik van meststoffen kent twee lijsten. Op de lijst die betrekking heeft op het vernietigen van grasland, staan gewassen die in staat zijn gedurende het resterende groeiseizoen tenminste 120 kg stikstof per ha op te nemen. Op de beperktere lijst die betrekking heeft op de teelt van maïs staan uitsluitend winterharde gewassen, opdat verzekerd is dat ook nog stikstof wordt opgenomen bij de lage temperaturen van najaar en winter.
Bent u bereid TKI-budget vrij te maken om de benodigde onderzoeksbasis voor de Europese Commissie aan te kunnen leveren voor het onderzoek van de Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM), die in het kader van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff1 onderzoek heeft gedaan waarin zij concludeert dat het reducerend effect van grondontsmetting op nitraatuitspoeling na snijmaïs aanwezig is?
EL&I heeft bij de Commissie van Deskundigen Meststoffen budget gereserveerd om de onderhandelingen met de EU inzake het 5e actieprogramma en derogatie wetenschappelijk te ondersteunen. Er zijn mij verder geen specifieke vragen op dat terrein bekend die zijn ingediend bij de Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
De programmering van de TKI 's wordt uitgevoerd door de TKI besturen. Daarin kan EL&I wel aandacht voor dit onderzoek vragen maar EL&I kan geen budgetten van TKI's vrijmaken.
Sierkolen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Ger Koopmans (CDA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het onderzoek van de Wageningen Universiteit "Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen?" |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Wageningen Universiteit «Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen»?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies van het onderzoek waaruit blijkt dat er geen significant of wezenlijk negatief effect is van de onderzochte race-evenementen op de noodzakelijke rust van de broedvogels en overige fauna van het Witterveld?
Dit rapport biedt nuttige conclusies voor de situatie in het gebied Witterveld.
Omdat de omstandigheden in het (voor publiek afgesloten) Witterveld specifiek zijn voor dit gebied kunnen de resultaten van dit onderzoek niet zondermeer worden doorvertaald naar andere Natura 2000-gebieden.
Was u verrast door de conclusie waaruit blijkt dat bij zangvogels de zangactiviteit waarschijnlijk toeneemt na een (race-)evenement? Zou dit een uiting van vreugde kunnen zijn dat het race-evenement geslaagd is?
Nee, dat na geluidsverstoring de zangactiviteit (amplitude en frequentie) kan toenemen was uit eerder onderzoek bekend (Brumm, 2004, Diaz et al, 2011).
In het onderzoek wordt de verhoogde zangactiviteit na het race-evenement toegeschreven aan het ondernemen van een nieuwe broedpoging, nadat een eerdere poging als gevolg van verstoring werd afgebroken. De verhoogde zangactiviteit is, volgens het rapport, dan ook een indicatie dat de vogels wel degelijk enige verstoring ondervinden van de race-evenementen.
Toont dit onderzoek ook aan dat de geluidsregelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden volstrekt overdreven is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de regering bereid deze regelgeving aan te passen, opdat race-evenementen ook in de nabijheid van Natura 2000-gebied georganiseerd kunnen worden?
Gezien de antwoorden op de vragen 3 en 4 is dat niet van toepassing.
Kan dit rapport ter beschikking worden gesteld aan andere bestuurlijke autoriteiten, die te maken hebben met vergunningverlening aan race-evenementen?
Het rapport is te downloaden van de site van Alterra. Een uitdraai van het rapport voeg ik hierbij.
Uitbesteding van graslandbeheer op defensielocaties |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een voorstel van melkveehouder Vreba Melkvee BV om het grasland op de vliegbasis Venray om niet te mogen maaien en het product af te voeren?
Ja, ik heb kennis genomen van het voorstel van Vreba Melkvee BV getiteld «111112_Advies Vliegbasis Venray». Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat deze militaire basis het in de wet aangewezen militaire luchtvaartterrein De Peel betreft. Sinds 29 maart 2012 is deze basis in het kader van de reorganisaties bij Defensie door de Koninklijke luchtmacht overgedragen aan de Koninklijke landmacht en heeft het ook een nieuwe naam: de Luitenant-generaal Bestkazerne. Onveranderd is dat het terrein op grond van de Wet luchtvaart nog steeds een militaire luchthaven is.
Hoeveel kost het Defensie nu jaarlijks om de 100 ha aan grasland van de vliegbasis één keer per jaar te maaien, waarna het gras moet worden opgeslagen, gewogen en afgevoerd naar een vergister?
Grasland trekt vogels aan. Vanwege de vliegveiligheid wordt daarom op alle luchtvaartterreinen specifiek graslandbeheer gevoerd om het risico op vogelaanvaringen zo klein mogelijk te maken. Zo is Defensie in 1985 op alle luchtvaartterreinen begonnen met gedeeltelijk schraal graslandbeheer. Schraal graslandbeheer houdt in dat het gras in beginsel één keer per jaar wordt gemaaid en dat het niet wordt bemest. Ook op schraal grasland komen vogels voor, maar de soorten die daarop af komen leveren het geringste gevaar voor de luchtvaart op. Vanwege de goede ervaringen van de luchtmacht daarmee, wordt sinds 1995 op alle militaire luchtvaartterreinen geheel schraal graslandbeheer toegepast.
Hoewel de Luitenant-generaal Bestkazerne geen eigen militaire vliegactiviteiten meer heeft, is het nog wel een aangewezen militair luchtvaartterrein. Er vinden regelmatig vliegactiviteiten op het luchtvaartterrein plaats, met nameClose Air Support (CAS) en Forward Air Controller (FAC) oefeningen. Volgens het motto train as you fight vliegen F-16»s en helikopters daarbij laag over het militaire veld om de operationele omstandigheden zoveel mogelijk na te bootsen. Recente operationele ervaringen onderstrepen de noodzaak van dergelijke oefeningen. Deze operaties zijn alleen mogelijk als de aanwezige vogels geen gevaar voor de vliegveiligheid vormen. Het huidige schraal graslandbeheer maakt dit mogelijk.
Vreba Melkvee BV stelt in essentie voor af te stappen van het huidige schraal graslandbeheer en over te gaan op commerciële exploitatie van de graslanden. Volgens dit voorstel wordt het grasland opnieuw, met andere grassen, ingezaaid, wordt kunstmest toegevoegd en wordt het gras drie keer per jaar geoogst waarbij de grasopbrengst aan vee wordt gevoerd. Kortom, een significante verandering van het huidige graslandbeheer. Als tegenprestatie voor de commerciële exploitatie van bijna 100 hectare defensieterrein, biedt Vreba aan dit «om niet» te doen. Volgens dit voorstel zou Defensie daarvoor niet langer zelf kosten hoeven te maken en zo dus geld besparen.
Echter, het gaat bij een luchtvaartterrein niet in de eerste plaats om de kosten die door ander grasbeheer kunnen worden bespaard, maar om de vliegveiligheid die door het specifieke grasbeheer wordt bereikt. Op dit punt is het voorstel van Vreba niet uitgewerkt. Het komt niet verder dan het uitspreken van de verwachting dat het door hen voorgestelde graslandbeheer «geen vogels aantrekt». Defensie is het daarmee niet eens.
Elk ander grasbeheer trekt hoe dan ook andere soorten vogels aan. Volgens de ervaringen van Defensie werkt schraal graslandbeheer op haar luchtvaartterreinen het beste ter voorkoming van vogelaanvaringen. Dit houdt in dat elke verandering van het graslandbeheer op het luchtvaartterrein leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen. In de praktijk betekent dit dat dan beperkingen aan het huidige vlieggebruik moeten worden gesteld. Zo kan de luchtmacht, ter vermijding van vogelaanvaringen bij de huidige CAS en FAC oefeningen, worden gedwongen hoger te vliegen. Dit leidt tot een vermindering van de oefenwaarde. Defensie acht dit operationeel niet aanvaardbaar.
Defensie is dus niet bereid in te gaan op het voorstel van Vreba om het huidige schraal grasbeheer van het militaire luchthaventerrein anders in te richten. Aan het schraal graslandbeheer zijn voor Defensie inderdaad kosten verbonden, zoals Vreba opmerkt, maar die zijn om bovengenoemde operationele redenen goed te verklaren. Aangezien Vreba niet aanbiedt het huidige schraal graslandbeheer van Defensie «om niet» over te nemen, zijn voor Defensie volgens dit voorstel dus geen besparingen te bereiken. Overigens wordt opgemerkt dat de kosten van het schraal graslandbeheer van Defensie fors lager zijn dan die in het voorstel van Vreba worden geraamd. Op het precieze verschil kan in deze antwoorden om redenen van commerciële vertrouwelijkheid niet worden ingegaan.
In het overleg dat medewerkers van Defensie hierover met Vreba hebben gehad, is ook ingegaan op de natuurwaarden van het schraal graslandbeheer. Het voorstel van Vreba besteedt hier aandacht aan. Zoals hierboven is betoogd, is het grasbeheer in de eerste plaats ingegeven door de operationele eisen die het vliegbedrijf aan een luchtvaartterrein stelt. Maar zoals vaker op defensieterreinen het geval is, kunnen als gevolg van het specifieke defensiebeheer ook bijzondere natuurwaarden tot stand komen. In dit concrete geval zijn hierover ook afspraken gemaakt met het ministerie van EL&I. Op die manier draagt Defensie bij aan de natuur van Nederland. Maar het primaire doel van Defensie is vanzelfsprekend het beschikbaar stellen van inzetgerede en geoefende eenheden.
Is het waar dat Defensie deze kosten kan besparen als het beheer van het grasland wordt uitbesteed aan het betreffende bedrijf? Kunt u aangeven hoeveel besparingen per jaar mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft het ministerie van Defensie genomen om dit voorstel en de daarmee gepaard gaande besparingsmogelijkheden serieus in overweging te nemen, en welke contacten zijn daartoe onderhouden met het betreffende bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het beheer van het grasland bij de vliegbasis Leeuwarden op vergelijkbare wijze is uitbesteed? Zijn er andere defensielocaties waar dit reeds gebeurt?
Ja, het schraal graslandbeheer op vliegbasis Leeuwarden is eveneens uitbesteed. Ook op andere defensielocaties wordt het grasbeheer uitbesteed.
Bent u bereid om in te gaan op het voorstel van het betreffende bedrijf, het huidige beheerscontract van de vliegbasis Venray daartoe aan te passen, alsmede te kijken naar mogelijkheden om het beheer van grasland op vergelijkbare wijze uit te besteden bij andere defensielocaties? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 6.
Deelt u de mening dat Defensie zo slim mogelijk moet omgaan met beheer en exploitatie van defensielocaties?
Ja. Ideeën en voorstellen als dat van Vreba Melkvee BV worden door Defensie dan ook serieus in beschouwing genomen om te bezien of het beheer en de exploitatie van militaire terreinen efficiënter en goedkoper kunnen. Defensie is Vreba erkentelijk dat het de moeite heeft genomen mee na te denken over het beheer van defensieterreinen. Uitgangspunt bij elke beoordeling is echter altijd, dat de militaire functie van die terreinen niet in het geding mag komen.
Bent u bereid deze vragen vóór aanvang van het eerstvolgende algemeen overleg over het Defensievastgoed d.d. 26 juni 2012 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
Kunt u reageren op het gestelde door de verschillende partijen in het artikel «NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken»?1
Deelt u de mening dat, wat de handelswijze van Albert Heijn (AH) betreft, in plaats van AH let op de kleintjes, AH meer lijkt op AH jat van de kleintjes?
Wat is uw inzet ten aanzien van uw toezegging om het gestelde in de motie-Van der Staaij c.s. op te pakken? Welke stappen heeft u gezet? Welke stappen wil u in lijn met deze motie ondernemen richting AH?2
Deelt u de mening dat over de gedragscode <<eerlijke handelspraktijken agro-nutriketen>> nog altijd wordt gesproken, maar dat er verder weinig actie valt te bespeuren? Zo nee, welke acties vinden dan plaats? Wat is uw inzet naar aanleiding van de actie van AH? Gaat u het gesprek aan met Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Welke acties onderneemt u verder?
Past het binnen de huidige regels van de NMa dat leveranciers bijdragen aan het vergroten van de marktmacht van AH, zoals in de brief van AH richting de leveranciers staat «Als leverancier groeit u met ons mee, onder meer door groei in volume. Om deze groei te faciliteren vinden wij het passend dat u hieraan bijdraagt»? Zo ja, op welke wijze?
TKI onderzoek naar grondontsmetting |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de uitwerking van het topsectorenbeleid wordt ingestoken op Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) en in het bijzonder bij de topsector Uitgangsmaterialen, waar het zwaartepunt ligt op fundamenteel/strategisch onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de grootste exporteur in sierteelt, bloembollen en uitgangsmateriaal is en gidsland is m.b.t. verduurzaming van teelten?
Ja, de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen is met recht een topsector.
Is het waar dat de importeisen van landen steeds hoger worden? Welke inspanningen pleegt u om fytosanitaire belemmeringen te slechten?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te stellen dat fytosanitaire invoereisen steeds strenger worden. Er zijn wel gevallen waarbij hiervan sprake is voor bepaalde producten. Ook zijn sommige landen bezig met de herziening van hun fytosanitaire wetgeving, waarbij risicoanalyses worden uitgevoerd. Dit kan leiden tot veranderingen en mogelijk verzwaringen van de eisen. In zijn algemeenheid geldt dat landen niet zomaar hun eisen strenger kunnen maken. Dit moet onderbouwd zijn op basis van bijvoorbeeld vondsten van schadelijke organismen bij import of risicoanalyse bij nieuwe importen.
Nog los van de vraag of de eisen steeds hoger worden, is mijn beeld wel dat landen de bestaande wetgeving beter of strenger gaan toepassen, mede door verbeteringen in de bestaande technieken en een hoger opleidingsniveau van hun personeel.
Ik heb de personele capaciteit op mijn ministerie versterkt om meer te kunnen doen aan fytosanitaire markttoegang. Hierdoor is het mogelijk om, in intensieve samenwerking met de handelskoepels, prioriteiten te stellen, meer landen te bedienen en per prioritair land de inzet te intensiveren. Ook is er sprake van een intensievere samenwerking met de Europese Commissie. Veranderingen in de wetgeving van derde landen worden nauwlettend gevolgd en indien nodig wordt daarop gereageerd, zowel bilateraal als ook samen met de Europese Commissie in het kader van WTO-SPS (World Trade Organisation – Sanitary and phytosanitary measures).
Welke belemmeringen werpt de Nitraatwetgeving op bij het uitvoeren van een natte grondontsmetting (wegens aaltjesbestrijding), die noodzakelijk is om de gevraagde exportkwaliteit te kunnen produceren?
De mestwetgeving verplicht telers van maïs aansluitend aan de oogst een vanggewas te telen dat uiterlijk tot 1 februari daaropvolgend op het land moet blijven staan. Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op zand- en lössgrond op percelen waarop maïs heeft gestaan, ervaart de sector dat als een belemmering omdat zo’n perceel daardoor niet meer in het najaar kan worden ontsmet. Ontsmetten in het voorjaar is, gezien de daarvoor vereiste temperaturen, niet altijd tijdig mogelijk om nog met de teelt van genoemde zomerbloeiers te kunnen aanvangen.
Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op te huren zand- en lössgrond op percelen waarop gras heeft gestaan, ervaart de sector het als een belemmering dat beperkingen gelden voor de periode waarin het grasland mag worden vernietigd. Die periode loopt van 1 februari tot en met 10 mei. Omdat direct aansluitend aan het vernietigen een stikstofminnend gewas moet worden geteeld, kan pas in het najaar worden ontsmet. De teelt van de zomerbloeiers kan pas het daaropvolgende voorjaar beginnen. Gezien de vergoeding die aan verhuurder moet worden betaald voor gederfde grasopbrengsten in het jaar van vernietigen, leidt het voorschrift tot hogere huurkosten. Voor huurders zou het dan ook voordeliger zijn om grasland in het vroege najaar te mogen vernietigen en aansluitend te ontsmetten. In 2010 is daartoe een voorziening getroffen in het Besluit gebruik meststoffen; de sector acht die evenwel onvoldoende.
Is het waar dat er twee lijsten zijn, namelijk een lijst met N-minnende gewassen die verplicht zijn na het scheuren van grasland en een lijst vanggewassen welke verplicht zijn na de teelt van mais? Zo nee, hoe zit het dan en op basis waarvan verschillen ze?
Ja, de regelgeving voor het gebruik van meststoffen kent twee lijsten. Op de lijst die betrekking heeft op het vernietigen van grasland, staan gewassen die in staat zijn gedurende het resterende groeiseizoen tenminste 120 kg stikstof per ha op te nemen. Op de beperktere lijst die betrekking heeft op de teelt van maïs staan uitsluitend winterharde gewassen, opdat verzekerd is dat ook nog stikstof wordt opgenomen bij de lage temperaturen van najaar en winter.
Bent u bereid TKI-budget vrij te maken om de benodigde onderzoeksbasis voor de Europese Commissie aan te kunnen leveren voor het onderzoek van de Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM), die in het kader van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff1 onderzoek heeft gedaan waarin zij concludeert dat het reducerend effect van grondontsmetting op nitraatuitspoeling na snijmaïs aanwezig is?
EL&I heeft bij de Commissie van Deskundigen Meststoffen budget gereserveerd om de onderhandelingen met de EU inzake het 5e actieprogramma en derogatie wetenschappelijk te ondersteunen. Er zijn mij verder geen specifieke vragen op dat terrein bekend die zijn ingediend bij de Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
De programmering van de TKI 's wordt uitgevoerd door de TKI besturen. Daarin kan EL&I wel aandacht voor dit onderzoek vragen maar EL&I kan geen budgetten van TKI's vrijmaken.
Sierkolen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD), Ger Koopmans (CDA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Uitbesteding van graslandbeheer op defensielocaties |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een voorstel van melkveehouder Vreba Melkvee BV om het grasland op de vliegbasis Venray om niet te mogen maaien en het product af te voeren?
Ja, ik heb kennis genomen van het voorstel van Vreba Melkvee BV getiteld «111112_Advies Vliegbasis Venray». Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat deze militaire basis het in de wet aangewezen militaire luchtvaartterrein De Peel betreft. Sinds 29 maart 2012 is deze basis in het kader van de reorganisaties bij Defensie door de Koninklijke luchtmacht overgedragen aan de Koninklijke landmacht en heeft het ook een nieuwe naam: de Luitenant-generaal Bestkazerne. Onveranderd is dat het terrein op grond van de Wet luchtvaart nog steeds een militaire luchthaven is.
Hoeveel kost het Defensie nu jaarlijks om de 100 ha aan grasland van de vliegbasis één keer per jaar te maaien, waarna het gras moet worden opgeslagen, gewogen en afgevoerd naar een vergister?
Grasland trekt vogels aan. Vanwege de vliegveiligheid wordt daarom op alle luchtvaartterreinen specifiek graslandbeheer gevoerd om het risico op vogelaanvaringen zo klein mogelijk te maken. Zo is Defensie in 1985 op alle luchtvaartterreinen begonnen met gedeeltelijk schraal graslandbeheer. Schraal graslandbeheer houdt in dat het gras in beginsel één keer per jaar wordt gemaaid en dat het niet wordt bemest. Ook op schraal grasland komen vogels voor, maar de soorten die daarop af komen leveren het geringste gevaar voor de luchtvaart op. Vanwege de goede ervaringen van de luchtmacht daarmee, wordt sinds 1995 op alle militaire luchtvaartterreinen geheel schraal graslandbeheer toegepast.
Hoewel de Luitenant-generaal Bestkazerne geen eigen militaire vliegactiviteiten meer heeft, is het nog wel een aangewezen militair luchtvaartterrein. Er vinden regelmatig vliegactiviteiten op het luchtvaartterrein plaats, met nameClose Air Support (CAS) en Forward Air Controller (FAC) oefeningen. Volgens het motto train as you fight vliegen F-16»s en helikopters daarbij laag over het militaire veld om de operationele omstandigheden zoveel mogelijk na te bootsen. Recente operationele ervaringen onderstrepen de noodzaak van dergelijke oefeningen. Deze operaties zijn alleen mogelijk als de aanwezige vogels geen gevaar voor de vliegveiligheid vormen. Het huidige schraal graslandbeheer maakt dit mogelijk.
Vreba Melkvee BV stelt in essentie voor af te stappen van het huidige schraal graslandbeheer en over te gaan op commerciële exploitatie van de graslanden. Volgens dit voorstel wordt het grasland opnieuw, met andere grassen, ingezaaid, wordt kunstmest toegevoegd en wordt het gras drie keer per jaar geoogst waarbij de grasopbrengst aan vee wordt gevoerd. Kortom, een significante verandering van het huidige graslandbeheer. Als tegenprestatie voor de commerciële exploitatie van bijna 100 hectare defensieterrein, biedt Vreba aan dit «om niet» te doen. Volgens dit voorstel zou Defensie daarvoor niet langer zelf kosten hoeven te maken en zo dus geld besparen.
Echter, het gaat bij een luchtvaartterrein niet in de eerste plaats om de kosten die door ander grasbeheer kunnen worden bespaard, maar om de vliegveiligheid die door het specifieke grasbeheer wordt bereikt. Op dit punt is het voorstel van Vreba niet uitgewerkt. Het komt niet verder dan het uitspreken van de verwachting dat het door hen voorgestelde graslandbeheer «geen vogels aantrekt». Defensie is het daarmee niet eens.
Elk ander grasbeheer trekt hoe dan ook andere soorten vogels aan. Volgens de ervaringen van Defensie werkt schraal graslandbeheer op haar luchtvaartterreinen het beste ter voorkoming van vogelaanvaringen. Dit houdt in dat elke verandering van het graslandbeheer op het luchtvaartterrein leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen. In de praktijk betekent dit dat dan beperkingen aan het huidige vlieggebruik moeten worden gesteld. Zo kan de luchtmacht, ter vermijding van vogelaanvaringen bij de huidige CAS en FAC oefeningen, worden gedwongen hoger te vliegen. Dit leidt tot een vermindering van de oefenwaarde. Defensie acht dit operationeel niet aanvaardbaar.
Defensie is dus niet bereid in te gaan op het voorstel van Vreba om het huidige schraal grasbeheer van het militaire luchthaventerrein anders in te richten. Aan het schraal graslandbeheer zijn voor Defensie inderdaad kosten verbonden, zoals Vreba opmerkt, maar die zijn om bovengenoemde operationele redenen goed te verklaren. Aangezien Vreba niet aanbiedt het huidige schraal graslandbeheer van Defensie «om niet» over te nemen, zijn voor Defensie volgens dit voorstel dus geen besparingen te bereiken. Overigens wordt opgemerkt dat de kosten van het schraal graslandbeheer van Defensie fors lager zijn dan die in het voorstel van Vreba worden geraamd. Op het precieze verschil kan in deze antwoorden om redenen van commerciële vertrouwelijkheid niet worden ingegaan.
In het overleg dat medewerkers van Defensie hierover met Vreba hebben gehad, is ook ingegaan op de natuurwaarden van het schraal graslandbeheer. Het voorstel van Vreba besteedt hier aandacht aan. Zoals hierboven is betoogd, is het grasbeheer in de eerste plaats ingegeven door de operationele eisen die het vliegbedrijf aan een luchtvaartterrein stelt. Maar zoals vaker op defensieterreinen het geval is, kunnen als gevolg van het specifieke defensiebeheer ook bijzondere natuurwaarden tot stand komen. In dit concrete geval zijn hierover ook afspraken gemaakt met het ministerie van EL&I. Op die manier draagt Defensie bij aan de natuur van Nederland. Maar het primaire doel van Defensie is vanzelfsprekend het beschikbaar stellen van inzetgerede en geoefende eenheden.
Is het waar dat Defensie deze kosten kan besparen als het beheer van het grasland wordt uitbesteed aan het betreffende bedrijf? Kunt u aangeven hoeveel besparingen per jaar mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft het ministerie van Defensie genomen om dit voorstel en de daarmee gepaard gaande besparingsmogelijkheden serieus in overweging te nemen, en welke contacten zijn daartoe onderhouden met het betreffende bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het beheer van het grasland bij de vliegbasis Leeuwarden op vergelijkbare wijze is uitbesteed? Zijn er andere defensielocaties waar dit reeds gebeurt?
Ja, het schraal graslandbeheer op vliegbasis Leeuwarden is eveneens uitbesteed. Ook op andere defensielocaties wordt het grasbeheer uitbesteed.
Bent u bereid om in te gaan op het voorstel van het betreffende bedrijf, het huidige beheerscontract van de vliegbasis Venray daartoe aan te passen, alsmede te kijken naar mogelijkheden om het beheer van grasland op vergelijkbare wijze uit te besteden bij andere defensielocaties? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 6.
Deelt u de mening dat Defensie zo slim mogelijk moet omgaan met beheer en exploitatie van defensielocaties?
Ja. Ideeën en voorstellen als dat van Vreba Melkvee BV worden door Defensie dan ook serieus in beschouwing genomen om te bezien of het beheer en de exploitatie van militaire terreinen efficiënter en goedkoper kunnen. Defensie is Vreba erkentelijk dat het de moeite heeft genomen mee na te denken over het beheer van defensieterreinen. Uitgangspunt bij elke beoordeling is echter altijd, dat de militaire functie van die terreinen niet in het geding mag komen.
Bent u bereid deze vragen vóór aanvang van het eerstvolgende algemeen overleg over het Defensievastgoed d.d. 26 juni 2012 te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van de Wageningen Universiteit "Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen?" |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Wageningen Universiteit «Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen»?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies van het onderzoek waaruit blijkt dat er geen significant of wezenlijk negatief effect is van de onderzochte race-evenementen op de noodzakelijke rust van de broedvogels en overige fauna van het Witterveld?
Dit rapport biedt nuttige conclusies voor de situatie in het gebied Witterveld.
Omdat de omstandigheden in het (voor publiek afgesloten) Witterveld specifiek zijn voor dit gebied kunnen de resultaten van dit onderzoek niet zondermeer worden doorvertaald naar andere Natura 2000-gebieden.
Was u verrast door de conclusie waaruit blijkt dat bij zangvogels de zangactiviteit waarschijnlijk toeneemt na een (race-)evenement? Zou dit een uiting van vreugde kunnen zijn dat het race-evenement geslaagd is?
Nee, dat na geluidsverstoring de zangactiviteit (amplitude en frequentie) kan toenemen was uit eerder onderzoek bekend (Brumm, 2004, Diaz et al, 2011).
In het onderzoek wordt de verhoogde zangactiviteit na het race-evenement toegeschreven aan het ondernemen van een nieuwe broedpoging, nadat een eerdere poging als gevolg van verstoring werd afgebroken. De verhoogde zangactiviteit is, volgens het rapport, dan ook een indicatie dat de vogels wel degelijk enige verstoring ondervinden van de race-evenementen.
Toont dit onderzoek ook aan dat de geluidsregelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden volstrekt overdreven is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de regering bereid deze regelgeving aan te passen, opdat race-evenementen ook in de nabijheid van Natura 2000-gebied georganiseerd kunnen worden?
Gezien de antwoorden op de vragen 3 en 4 is dat niet van toepassing.
Kan dit rapport ter beschikking worden gesteld aan andere bestuurlijke autoriteiten, die te maken hebben met vergunningverlening aan race-evenementen?
Het rapport is te downloaden van de site van Alterra. Een uitdraai van het rapport voeg ik hierbij.
De inhuur van flexibele arbeidskrachten via de aanbestedingskalender |
|
Ger Koopmans (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de aanbesteding door de Rijksoverheid die staat vermeld op de aanbestedingskalender «Diensten voor de terbeschikkingstelling van personeel, met inbegrip van tijdelijk personeel» met het nummer 2012/S 49–080460?
Ja, het betreft de aanbesteding «Inhuur Flexibele arbeidskrachten ten behoeve van een aantal EL&I-, BZK- en V&J-diensten. Het gaat hier om de inhuur van tijdelijk personeel in de categorie uitzendkrachten, met name voor de ondersteuning van de bedrijfsvoering.
Is het waar dat deze aanbesteding is onderverdeeld in 3 percelen, te weten;
Ja.
Wat vindt u er van dat in tijde van bezuinigingen de Rijksoverheid nog steeds meer dan 45 miljoen euro uitgeeft aan de inhuur van tijdelijk personeel? Is de indruk juist dat de taakstelling die ministeries hebben om de organisatie in te krimpen gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt door de inhuur van flexkrachten via de achterdeur?
Sedert jaren wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang van de externe inhuur van personeel bij het Rijk, waaronder uitzendkrachten. Sinds vorig jaar wordt deze informatie opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die in mei naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Deze informatie wordt gegeven tegen de achtergrond van de afspraak met de Tweede Kamer (naar aanleiding van de motie van het lid Roemer, Tweede Kamer, 2009–2010, 32 360, nr. 5) dat de uitgaven voor extern ingehuurd personeel niet meer mogen bedragen dan 10% van de totale personele uitgaven (eigen personeel plus externe inhuur). Ministeries die boven dit percentage uitkomen dienen dit te verantwoorden in hun jaarrekening.
De daling van de omvang van het eigen personeel wordt niet gecompenseerd door het toenemen van de inhuur van extern personeel. Voor de categorie waar de vraag betrekking op heeft (uitzendkrachten; ondersteuning bedrijfsvoering) was immers in 2010 sprake van een uitgavendaling ten opzichte van 2009 (€ 815 mln in 2009 versus € 668 mln in 2010). De voorlopige cijfers over 2011 wijzen uit dat deze daling zich in 2011 verder heeft doorgezet.
Klopt het bericht dat vanuit de ministeries wordt verwacht dat de percelen 1 en 2 in omvang zullen afnemen en dat perceel 3 juist zal toenemen in de loop der jaren? Welke omvang zullen detacheren/uitzenden en payrollen bij de betreffende ministeries uiteindelijk structureel bereiken?
De aanbestedende ministeries verwachten inderdaad dat de percelen 1 en 2 (uitzenden) zullen afnemen en dat perceel 3 (payrollen) zal toenemen. De uiteindelijke structurele omvang van detacheren/uitzenden en payrollen bij deze ministeries is niet goed te voorzien. Uitzendkrachten zullen worden ingezet om piekwerkzaamheden of onvoorziene capaciteitsproblemen die tijdelijk voorkomen in reguliere processen op te vangen. De inzet van payrollers zal vooral geschieden voor tijdelijke werkzaamheden die van wat langere duur zijn. De toekomstige inhuurbehoefte zal afhankelijk zijn van de aard van de tijdelijke taken die zich bij de betrokken ministeries zullen voordoen en het verloop van het werkaanbod in de tijd. In de aanbesteding is een geprognosticeerde omvang van de inhuur vermeld voor de komende 4 jaren, die is gebaseerd op gegevens van de afgelopen jaren en ontwikkelingen die op het moment van publicatie reeds te voorzien waren. Het betreft hier uitdrukkelijk een schatting.
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het op grote schaal vervangen van medewerkers door personeel dat werkt op flexibele basis? Vindt u dat de Rijksoverheid hiermee het goede voorbeeld geeft aan de private sector? In hoeverre is de Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor Rijksambtenaren van toepassing op de ingehuurde flexkrachten? Welke financiële en andere voordelen worden met deze aanbesteding behaald? En welke kansen en zekerheden wordt geboden aan de flexkrachten?
Voor de ministeries geldt de norm van maximaal 10% externe inhuur (zie antwoord op vraag 3). Systematische vervanging van vast personeel door tijdelijk ingehuurd personeel doet zich niet voor. Wel is in een aantal gevallen de keuze gemaakt om bepaalde taken door tijdelijk ingehuurd personeel te laten verrichten.
Op de ingehuurde medewerkers van vraag 2 is de CAO Rijk als zodanig niet van toepassing. Overigens zal de zogenaamde inlenersbeloning direct gaan gelden voor de ingehuurde krachten. Naast de salarisregeling van de sector Rijk zullen ook de toekenning van periodieken en diverse kostenvergoedingen worden toegepast op het ingehuurde tijdelijk personeel. Aangezien tijdelijk ingehuurde krachten in beginsel worden aangetrokken voor een beperkte periode hebben zij veelal geen uitzicht op een ambtelijk dienstverband.
De deelnemende ministeries verwachten via deze aanbesteding de markt voor het gevraagde flexibel personeel optimaal te kunnen bereiken en contracten te sluiten, waarbij tegen goede marktconforme tarieven voor de komende jaren in de vraag naar inhuur van tijdelijk personeel kan worden voorzien.
Wat wordt er bij deze aanbesteding gedaan om het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP)’ers een kans te geven om (een deel van de) opdracht te verwerven?
Het kabinet hecht zeer aan de toegang van het Midden- en Kleinbedrijf en Zelfstandige zonder personeel bij aanbestedingen. Mede om deze reden is een Nota van Wijziging bij de nieuwe Aanbestedingswet opgesteld, waardoor de toegang van kleine ondernemers tot aanbestedingen verbeterd wordt. Dit wetsvoorstel ligt nu ter behandeling voor bij de Eerste Kamer. Bij het opstellen van de aanbestedingsstukken is er rekening mee gehouden dat Midden- en Kleinbedrijf ook een eerlijke kans moeten maken op een overheidsopdracht. Dit is gedaan door de opdracht in drie percelen te verdelen. Inschrijving door ZZP’ers op de aanbesteding is niet reëel gezien het karakter van de gevraagde dienstverlening, maar individuele inzet van ZZP’ers is zeer wel mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle aanbestedingen die op dit gebied zijn en nog worden gedaan door alle ministeries en bijbehorende diensten afzonderlijk?
Onderstaand treft u het overzicht aan van de lopende raamcontracten bij de ministeries en hun duur zoals die verzameld zijn binnen de reikwijdte van categoriemanagement Uitzendkrachten voor de Rijksoverheid.
Onderdelen Rijksoverheid
Looptijd en opties tot verlenging
Uiterste expiratiedatum overeenkomst
IFAR 2010 / alle ministeries behalve Defensie, Belastingdienst (uitzendpersoneel anders dan voor de Belastingtelefoon, Toeslagen, Centrum voor facilitaire diensten/centrale invoer en de Centrale administratie), voormalig Landbouw en voormalig Justitie.
01-05-’12 tot 01-05-’13
Eerste verlengingsoptie van één jaar wordt benut. Nog een tweede verlengingsoptie van 1 jaar beschikbaar, tot 01-05-2014.
01-05-2014
Belastingdienst
(Belastingtelefoon, Toeslagen, Centrum voor facilitaire diensten/unit Centrale invoer en de Centrale administratie)
Aanbesteding in voorbereiding.
01-09-2013
Defensie
25-09-’13 1e verlengingsoptie
25-09-’14 2e verlengingsoptie
25-09-2015
EL&I (voormalig LNV gedeelte)
Aanbesteding gepubliceerd d.d. 7 maart 2012.
01-10-2012
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND -BZK), Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V, BZK),
Bestuursdepartement V&J (BD-V&J), Nederlands Forensisch Instituut (NFI – V&J)
Aanbesteding gepubliceerd d.d. 7 maart 2012.
01-01-2013
Openbaar Ministerie (OM- min V&J), Raad voor de Kinderbescherming (RvdK – min V&J), Raad voor de Rechtspraak (RvdR), Raden voor Rechtsbijstaand (RvR)
01-09-’09 tot 31-08-’12
Eerste optie tot verlenging van 1 jaar benut. Tweede optie tot verlenging van 1 jaar nog beschikbaar.
31-08-2013
Dienst Justitiële Instellingen (DJI- min. V&J)
01-09-’10 tot 01-09-’12
Optie tot verlenging met maximaal tweemaal 1 jaar.
01-09-2014
Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB – min. V&J).
01-03-2012 tot 01-03-2013. Optie tot verlenging met maximaal 3 x 12 maanden
01-03-2016
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO – min OCW)
01-01-’09 tot 01-01-’13
Optie tot verlenging benut.
31-12-2013
Ganzen in de motoren van een Boeing op de polderbaan |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het u bekend dat op 10 januari jl. wederom een Boeing 767 op 300 meter voor de landing op de Polderbaan ganzen in de motoren heeft gekregen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel van dergelijke incidenten zich het afgelopen jaar hebben voorgedaan, welke gevolgen deze hadden en hoeveel kosten voor bijvoorbeeld het inschakelen van hulpdiensten hierdoor gemaakt zijn?
In 2011 waren er drie aanvaringen met ganzen en één bijna botsing met ganzen. Bij één aanvaring was de motor zwaar beschadigd en bij een andere de neus ingedeukt. Bij de bijna botsing kon de piloot nog net stoppen toen hij door een melding van de vogelwacht hierop werd gewezen.
In 2012 waren er tot nu toe al twee forse aanvaringen, waarvan bij één – door u aangehaald – is vastgesteld dat het om ganzen ging.
Als de motor beschadigd is of vervangen moet worden levert dat een schadepost op van 1 tot 5 miljoen euro. Verder zijn de indirecte kosten als gevolg van een vogelaanvaring (met name vertraging en compensatie) fors. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen worden naast de hulpdiensten van Schiphol de regionale hulpdiensten ingeschakeld. Dergelijke situaties hebben zich noch in 2011 noch in 2012 voorgedaan.
Welke inspanningen zijn gedaan ter voorkoming van deze incidenten?
Er wordt langs meerdere sporen gewerkt om vogelaanvaringen te voorkomen. Door de verschillen in bevoegdheden, bestemmingen en eigendom is het regiem binnen de hekken anders dan daarbuiten.
Alvorens een baan vrij te geven voor gebruik wordt door Schiphol Bird Control visueel gecontroleerd of er geen vogels in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het vestigen van vogels wordt tegengegaan. Binnen de hekken door het gebied zo onaantrekkelijk mogelijk gemaakt. Buiten de hekken door tot een afstand van 6 km bestemmingen met een vogelaantrekkende werking te weren. Deze bestemmingen zijn alleen mogelijk met een Verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het foerageren van vogels wordt onaantrekkelijk gemaakt. Binnen de hekken door keuze van grassoorten en aangepast groenbeheer. Buiten het gebied is het afgelopen jaar op zo’n 100ha een effectieve pilot gedaan met het onderwerken van graanresten direct na de oogst.
Er is sprake van intensief ver- en bejagen. Binnen de hekken is Schiphol Bird Control actief met het verjagen op het moment dat er gevlogen wordt met de inzet van o.a. valkeniers, gaskanonnen, bewegende poppen, groene laser etc. Buiten de hekken ligt de nadruk op bejagen en nestbehandeling. Binnen de ontheffing die hiertoe door de provincie Noord-Holland is verleend zijn er in 2011 ongeveer 9 500 ganzen afgeschoten rond Schiphol en zo’n 4 000 nesten bewerkt. De populatie is daarmee echter nog maar beperkt gereduceerd.
Deelt u de mening dat de veiligheid van reizigers door deze incidenten ernstig in het geding is? Deelt u bovendien de mening dat alle maatregelen om de veiligheid van de reizigers van en naar Schiphol te kunnen waarborgen linksom én rechtsom uitgevoerd moeten worden?
Ja. Bij meerdere gelegenheden, zoals mijn reactie op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid over de noodlanding van het toestel van Royal Air Maroc en in het overleg met de Kamer van 22 december jl., heb ik de urgentie van de aanpak benadrukt.
Kunt u aangeven op welke termijn alle maatregelen, inclusief het gebruik van koolzuurgas voor het doden van ganzen, beschikbaar zijn?
Aanvullend op de hiervoor beschreven maatregelen wordt gewerkt aan intensivering op alle sporen. Bijvoorbeeld de introductie van technische hulpmiddelen zodat op grotere afstanden en met meer nauwkeurigheid de aanwezigheid van grotere aantallen vogels kan worden bepaald. In 2012 zullen de eerste proeven daarmee starten en zullen de benodigde afspraken worden gemaakt over wie op basis van de informatie welke besluiten neemt.
Verder zal in 2012 een inventarisatie worden gemaakt van de ruimtelijke ontwikkelingen in de zone tussen de 6 en 13 km. Op basis daarvan zal in een AMvB worden vastgelegd op welke wijze rekening gehouden moet worden met de vogelaantrekkende werking van bepaalde bestemmingen.
Bovendien is er door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de boeren Miscanthusgroep uit de Haarlemmermeer en Wageningen UR een Green Deal Vogelwerende Teelt Olifantgras in de omgeving Schiphol overeengekomen. Het olifantgras biedt namelijk een natuurlijke verhoging van de vliegveiligheid omdat het een minder aantrekkelijk gewas is voor ganzen. Dit onderzoeksproject start in 2012.
Tevens worden in de omgeving van Schiphol afspraken gemaakt over het direct na de oogst onderwerken van graanresten met een vergoeding van de kosten. Dit initiatief zal worden uitgebreid met als doel dat op basis van langjarige verplichtingen alle agrariërs binnen een straal van 6km de graanresten onderwerken.
Tot slot zal in 2012 het populatiebeheer worden gecontinueerd. Afschot en nestbewerking zal intensief en blijvend worden ingezet. De benodigde verplichte stappen om CO2 als biocide beschikbaar te krijgen worden doorlopen. Vooralsnog ga ik er vanuit dat het proces voor de ruiperiode zover is gevorderd dat ik gebruik kan maken van mijn mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling af te geven om CO2 te mogen inzetten om tot een structurele afname van het aantal ganzen te komen.
Deelt u de mening dat, met het oog op de luchtverkeersveiligheid, snel ingrijpen noodzakelijk is en dat er dus een specifieke aanpak rondom Schiphol gewenst is? Welke éxtra maatregelen worden er tot aankomende zomer, wanneer het gebruik van koolzuurgas kan beginnen, genomen?
Zie antwoord vraag 5.
De advertentie “Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij” |
|
Ger Koopmans (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u zich de antwoorden herinneren van 22 december 2011 op vragen over de advertentie «Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij», waarin u aangeeft dat de campagne op 2 december is gestopt en eenmalig was?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de betreffende advertentie in de meest recente uitgave van het tijdschrift «Glossy» (januari 2012) opnieuw opduikt? Welke doelgroep heeft de rijksoverheid met deze specifieke advertentie willen bereiken?
De advertentie had niet geplaatst moeten worden. Ik heb het bureau dat de campagne in opdracht van mij uitvoerde, op 2 december 2011 opdracht gegeven om alle nog niet geplaatste advertenties direct stop te zetten. Deze advertentie is helaas niet stopgezet. Ik ben daarover niet geïnformeerd. Ik heb het bureau daar op aangesproken.
Kunt u aangeven in welke bladen de advertentie is verschenen, waar dit nog te verwachten valt en hoeveel belastinggeld de advertentiecampagne in totaal heeft gekost? En wat heeft u er concreet mee bereikt?
De advertentie is verschenen in: Aktueel Man; Elle Eten; Glossy; Quote; Red; TrosKompas; TVKrant; Vriendin; Weekend; Groenten & Fruit Aktueel; Nieuwe Oogst. Er komen geen advertenties meer. De campagne heeft in totaal: 79 490 euro gekost. Er is geen effectonderzoek gedaan naar deze campagne, mede omdat de campagne vroegtijdig is stopgezet.
De inbraak bij zeven konijnenhouders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de inbraak bij zeven konijnenhouders door de actiegroep Ongehoord, waarbij actievoerders zonder toestemming de bedrijven zijn binnengedrongen en konijnenhokken hebben gefilmd?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze actiegroep zich al langer bezigt met dit soort criminele activiteiten, zoals het publiekelijk vertonen van dode biggen op openbare plaatsen als De Dam in Amsterdam? Is dat toegestaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij desgevraagd het volgende meegedeeld. Het OM heeft tot op heden twee aangiften ontvangen met betrekking tot konijnenhouderijen. Deze aangiften betreffen huisvredebreuk en smaad en zijn nog in behandeling.
Het gebruik maken van kadavers (al dan niet tijdens een demonstratie) kan overeenkomstig de Wet Economische Delicten een strafbaar feit opleveren als sprake is van overtreding van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en de Regeling dierlijke bijproducten 2011. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan in een dergelijk geval de kadavers in beslag nemen en strafrechtelijk of door middel van bestuursdwang optreden. Naar aanleiding van de recente demonstratie in Amsterdam, op 21 december 2011, heeft de NVWA, in samenwerking met de politie Amsterdam-Amstelland, proces-verbaal opgemaakt op grond van de hiervoor genoemde Regeling.
Klopt het dat in het geval van het vertonen van dode biggen op De Dam de politie hier van te voren reeds weet van had? Zo ja, waarom werden er dan geen maatregelen genomen?
De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij met betrekking tot de demonstratie van 10 december 2011 meegedeeld dat deze op reguliere wijze is gemeld bij de gemeente Amsterdam. Bij de melding is geen mededeling gedaan over het meevoeren van dode dieren. Om die reden is tijdens de voorbereiding van de maatregelen verbonden aan de demonstratie het inroepen van de expertise van de NVWA niet aan de orde geweest, en was de NVWA niet aanwezig tijdens de demonstratie.
Op 21 december 2011 is er wederom een demonstratie georganiseerd door genoemde actiegroep. Gelet op de ervaringen van 10 december 2011 is er overleg geweest tussen de gemeente Amsterdam en de NVWA. De NVWA heeft onder begeleiding van de politie haar taak kunnen uitvoeren. De in die demonstratie getoonde kadavers zijn door de NVWA in beslag genomen en afgevoerd.
Deelt u de opvatting dat dergelijke acties ongehoord en bovenal buitenwettelijk zijn en hun doel, het welzijn van dieren vergroten, volledig voorbij schieten?
Vanzelfsprekend is het berokkenen van schade aan mens of dier tijdens acties niet acceptabel. Voor de vraag of de onderhavige acties buitenwettelijk zijn en hoe hiermee om te gaan verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en naar de brief over de aanpak van dierenrechtenextremisten van de toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, mede namens de toenmalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 maart 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 754, nr 143).
Deelt u de opvatting dat dierenrechtenextremisten onder geen beding acties mogen uitvoeren waarbij grote schade voor zowel dieren als mensen wordt berokkend?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties heeft u ingezet, zoals aangekondigd in de brief van 20 juli 2011,1 gestuurd aan de Kamer naar aanleiding van de eerdere acties van vergelijkbare organisaties? Welke vervolgacties zal u inzetten ter voorkoming van soortgelijke buitenwettelijke praktijken in de toekomst?
De ingezette lijn zoals uiteengezet in de hiervoor genoemde brief van 2 maart 2009 wordt gehandhaafd. Er is goede samenwerking tussen AIVD, politie, OM en andere betrokkenen. Aangiften worden serieus behandeld en er wordt regelmatig voorlichting gegeven.
Het initiatief ‘Duurzaam Onderwijs Coalitie’ |
|
Marieke van der Werf (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief «Duurzaam Onderwijs Coalitie», de campagne «Een groene generatie vraagt om duurzame educatie» en de website http://www.groenegeneratie.nl?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat «duurzame educatie» in het formele en informele onderwijs een belangrijke schakel is in de transitie naar een groene economie?
Ja, kennis en competenties zijn belangrijk voor een groene economie. In het beleid rond Topgebieden zijn een «Human Capital Agenda» en een «Kennis en Innovatie Agenda» opgenomen. Het bedrijfsleven zal samen met kennisinstellingen, waaronder het onderwijs, hier invulling aan geven.
Deelt u de mening dat, aansluitend bij de duurzaamheidsambities van het kabinet, er meer aandacht moet zijn voor natuur- en milieueducatieprogramma's die een rol kunnen hebben binnen en buiten het onderwijs?
Nee, er zijn voldoende programma’s. Maar de betrokkenheid van gebruikers – binnen en buiten de school – kan qua continuïteit, toepassing en opschaling beter worden geregeld.
Heeft u voldoende zicht op de behoefte van bedrijven aan nieuwe medewerkers met competenties op het gebied van duurzaamheid en milieu, en de mate waarin op dit moment en in de toekomst aan deze behoefte wordt voldaan?
Genoemde aspecten vormen een belangrijk onderdeel van de Human Capital Agenda van de Topgebieden. Het is aan het bedrijfsleven om dit in kaart te brengen en kansen en knelpunten die daaruit volgen te agenderen. Het kabinet komt begin 2012 met een reactie daarop.
Op welke wijze geeft u op dit moment vorm aan de wens van de Kamer om de lopende programma’s op het gebied van natuur- en milieueducatie te continueren in 2012 en daarna?
In 2012 zullen de programma’s Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) actief zijn op basis van met uw Kamer afgesproken bestaande meerjaren programmering 2008–2011 in een zogenaamd «overgangsjaar».
Voor het beleid na 2012 kom ik in het voorjaar 2012 namens het kabinet met een visie en uitwerking daarvan in programma’s voor kennis, leren en innoveren rond groene competenties. Dit mede op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Human Capital Agenda en de Agenda Duurzaamheid.
Bemoeienis van het college van B en W van Roermond bij de verkoop van een gevangenis en rechtbank |
|
Ronald van Raak , Ger Koopmans (CDA), Pierre Heijnen (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijksdienst: Poging tot samenspanning B en W»?1
Ja, de inhoud is mij bekend.
Is het waar dat de Roermondse projectontwikkelaar Van Pol Beheer uiteindelijk het complex in kwestie heeft verkregen ondanks dat hij een prijs bood die ongeveer een miljoen euro onder de gewenste prijs lag? Heeft de rijksoverheid financieel verlies geleden als gevolg van deze uitkomst?
Nee dat is niet juist. Zowel in de eerste, als in de tweede biedingsronde heeft Van Pol B.V. het hoogste bod uitgebracht op het justitiële complex. De Staat besloot na de tweede biedingsronde te gunnen, rekening houdend met het volgende.
Het herontwikkelingsplan voor het justitiële complex bood de keuze om de bestaande bebouwing te herontwikkelen en om deels nieuw te bouwen, eventueel in combinatie met een ondergrondse garage. De door de Staat ingeschakelde taxateur heeft echter bij zijn taxatie geen rekening gehouden met het waardedrukkende effect van de aanleg van een eventuele ondergrondse garage. Dit is later door hem herzien.
Het tweede bod van Van Pol Beheer B.V. viel binnen de marge om te gunnen.
De Staat heeft tengevolge van deze handelwijze geen financieel verlies geleden.
Met de gunning kreeg het monumentale complex een nieuwe toekomst en werd een langere leegstand voorkomen.
Wat is uw beoordeling van de stelling van de directeur Domeinen Regio-Zuid dat er in deze kwestie sprake is geweest van «volstrekt ongepaste» inmenging van het college van B en W van Roermond en pogingen tot «samenspanning tegen de staat»?
Voor de inrichting van het verkoopproces hebben Domeinen Onroerende Zaken (thans het RVOB), de Rijksgebouwendienst, het Atelier Rijkbouwmeester en de gemeente Roermond nauw samengewerkt. Zij werden ook allemaal vertegenwoordigd in de betrokken beoordelingscommissie. Hierbij is het ongebruikelijk dat één van deze partijen met uitsluiting van de anderen een gesprek arrangeert met de bieders. De regionaal directeur Domeinen Zuid heeft dit te kennen gegeven aan het college van B&W.
Hoewel ik afstand neem van diens gekozen bewoording in het artikel, had destijds een gesprek kunnen leiden tot onduidelijkheid over de positie van de Staat als verkoper van het complex en de transparantie van het verkoopproces.
Mijn voorganger is destijds conform de gebruikelijke procedures binnen het ministerie van Financiën een paar keer geïnformeerd over dit dossier. Dit, mede naar aanleiding van de brief die het college van B&W van de gemeente Roermond op 14 november 2007 over deze kwestie naar mijn voorganger heeft gestuurd. Zoals in de brief van 27 november 2007 namens mijn voorganger aan het college van B&W is uitgelegd, had een overleg de suggesties van samenspanning kunnen wekken. Er is schriftelijk gecommuniceerd.
Hoe beoordeelt u de rol die wethouder Van Rey hierbij heeft gespeeld? Is het waar dat de Rijksdienst de indruk had dat hij een voorkeur had voor Van Pol Beheer? Wat maakt u op uit het feit dat de Rijksdienst een «telefonische scheldkannonade» van de heer Van Rey heeft ontvangen nadat deze een stokje had gestoken voor de geplande «informatieve bijeenkomst» waar Van Pol Beheer voor uitgenodigd zou worden?
Ik heb geen oordeel over de rol of voorkeuren van wethouder Van Rey.
Nadat Domeinen Onroerende Zaken had aangegeven het ongepast te vinden dat er een overleg zou plaatsvinden tussen het college van B&W en de bieders, heeft de gemeente het overleg afgeblazen.
Heeft de betrokken regiodirecteur zijn bevindingen destijds gemeld aan de staatssecretaris van Financiën? Zijn er regels voor dit soort bevindingen van rijksambtenaren? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft er destijds bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de burgemeester of het college over de bevindingen en gevoelens? Wat waren de overwegingen om dat wel of niet te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de gevoelens over pogingen tot «samenspanning tegen de staat» en «volstrekt ongepaste» inmenging van het college B en W het complex uiteindelijk toch verkregen is door Van Pol Beheer? Wat is er terecht gekomen van de eerdere stelling van de Rijksdienst dat de ontwikkelingen gevolgen zouden hebben voor de beoogde deelnemers?
Van Pol Beheer B.V. deed het hoogste bod en voldeed aan alle gunningscriteria. De stelling van de Rijksdienst is nimmer getoetst omdat het college van B&W van de gemeente Roermond heeft afgezien van het overleg.
Kan de evaluatie van het verkoopproces en de opvatting van de regering daarover naar de Kamer gestuurd worden?
De evaluatie2 is uitgevoerd door de RijksAuditdienst en als bijlage bij deze brief gevoegd. De regering heeft hier geen opvatting over geformuleerd omdat het evaluatierapport uitsluitend gebruikt is voor interne leermomenten en voor het verbeteren van verkoopprocessen in de toekomst.
Het bericht ‘Steenmarter verjaagt schoolkinderen’ |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kent u het bericht «steenmarter verjaagt schoolkinderen»?1
Ja.
Bent u bekend met het gevecht tegen de steenmarter dat de school al sinds 2007 voert? Bent u ermee bekend dat de school na een vlooienplaag, stankoverlast en slechte hygiënische omstandigheden, allen veroorzaakt door de steenmarters, nu op last van de GGD moet uitwijken naar andere gebouwen?
Ja.
Klopt het dat de GGD besloten heeft dat de school zeker voor drie maanden dicht moet? Acht u het wenselijk dat het beschermen van de steenmarter boven het welzijn van kinderen gaat?
Mij is niet bekend hoe lang de school dicht moet en het spreekt vanzelf dat ik niet van mening ben dat het beschermen van de steenmarter boven het welzijn van kinderen gaat.
Klopt het dat ontheffing is verleend voor het vangen van steenmarters om deze elders uit te zetten? Acht u deze maatregel effectief, aangezien uit de literatuur en de ervaring blijkt dat het verjagen slechts tijdelijk (of helemaal niet) werkt tegen steenmarters omdat de geurvlagen van het territorium juist steenmarters aantrekt? Deelt u de mening dat, om dit te voorkomen, de gevangen steenmarters beter uitgezet kunnen worden in gebieden waar vandaan ze minder rap terug zullen keren, zoals IJsland of Siberië?
Ontheffingverlening voor de bestrijding van steenmarters is een taak van de provincie. Mij is niet bekend of ontheffing is verleend of dat aan een verleende ontheffing speciale voorschriften zijn verbonden. Voorts is bestrijding van plaagdieren de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor informatie over de meest effectieve vorm van plaagdierbeheersing (preventie en bestrijding) kunnen gemeenten terecht bij het Kenniscentrum Dierplagen te Wageningen.
Klopt het dat de steenmarterpopulatie goed gedijt in Nederland, terwijl in de rest van Europa het diertje gewoon wordt bestreden?
De steenmarter is in Nederland niet langer een bedreigde soort. De steenmarter is opgenomen in bijlage III van de Conventie van Bern (Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa) en is mede daarom wel een beschermde inheemse soort. Dat neemt niet weg dat in het geval van overlast kan worden toegestaan om steenmarters te bestrijden. Dat is nu onder de Flora- en faunawet het geval en dat zal ook het geval zijn onder de nieuwe Wet natuur.
Bent u bereid om de beschermde status van de steenmarter bij invoering van de nieuwe Natuurwet op te heffen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat de schoolleiding zo spoedig mogelijk weer zijn eigen schoolgebouw steenmartervrij in gebruik kan nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeente en provincie zijn in deze verantwoordelijk. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Landgoed Hemmen eist 'subsidiepercelen' op’ |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Landgoed Hemmen eist «subsidiepercelen» op»?1
Ja, dat bericht is bij mij bekend.
Waarom heeft Rijkswaterstaat (RWS) – ondanks herhaalde verzoeken – nooit het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending uitgenodigd voor een gesprek of overleg over de mogelijkheid van verkoop aan deze Stichting?
Vanaf de fase van planvorming in 1996 tot aan de oplevering van dit gedeelte van het rivierverruimingsproject Lexkesveer in 2009, heeft RWS gesproken met een aantal partijen over het beheer in de Schoutenwaard, waaronder Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen (GLGK) en Stichting het Lijndensche Fonds (SLF).
SLF werd betrokken bij het overleg over het beheer vanwege haar eigendommen in de Schoutenwaard. Vanaf de start van het overleg heeft RWS aangegeven dat de beheerder van de projectgronden ook de eigenaar zou worden. Deze koppeling is gemaakt, omdat uitsluitend eigenaren/erfpachters in aanmerking kunnen komen voor natuurbeheersubsidies.
SLF heeft zich in 2006 teruggetrokken uit de besprekingen, nadat haar bleek dat, buiten de bestaande Subsidieregeling Natuurbeheer, er bij RWS geen aanvullende financiële regelingen bestaan voor vegetatiebeheer. In 2007 heeft SLF haar buitendijkse gronden in de Schoutenwaard verkocht en zij heeft van de Staat toen een grotere oppervlakte binnendijkse gronden teruggekocht.
GLGK bleef als enige geïnteresseerde partij over en is inmiddels bijna twee jaar beheerder van de uiterwaard, met een vergunning op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. SLF heeft geen bezwaar/beroep aangetekend tegen de verlening van deze vergunning.
In het voorjaar van 2011 heeft SLF contact opgenomen met RWS over de op handen zijnde eigendomsoverdracht van de gronden in de Schoutenwaard. Daarop is RWS meerdere malen in gesprek geweest met SLF en heeft uiteengezet dat vanwege bovengenoemde redenen levering aan GLGK is voorzien.
Is de voorziene doorlevering aan het Geldersch Landschap niet in strijd met de beschikking van de Europese Commissie inzake de klacht gelijkberechtiging (juli 2011)? Loopt RWS niet het risico straks de doorlevering te moeten «terugdraaien» vanwege ongeoorloofde staatssteun? Deze Rijksdienst was toch op de hoogte van de ingediende klacht door de Vereniging Gelijkberechting Grondbezitters (VGG) bij de Europese Commissie en op de hoogte van de Verklaring van Linschoten?
RWS is op de hoogte van de klacht bij de Europese Commissie (EC) en de Verklaring van Linschoten. Het besluit van de EC heeft geen betrekking op de voorziene doorlevering aan GLGK. Het besluit van de EC (N308/2010) betrof de «Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud» van het ministerie van EL&I. De EC heeft de subsidieregeling als non-discriminatoir en niet-marktverstorend beoordeeld. Levering aan GLGK is niet in strijd met deze beschikking. De levering vindt voorts plaats tegen de waarde in het economisch verkeer. Er is daarom geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.
Waaruit blijkt de juridische gebondenheid en op welk moment is die ontstaan waardoor RWS de gronden Lexkesveer niet wil of kan verkopen aan de Stichting Het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending maar «moet» doorleveren aan het Geldersch Landschap?
Zoals in de beantwoording onder 2 is vermeld, is GLGK nu bijna 2 jaar beheerder van de uiterwaard. RWS vanaf het begin van het project aangegeven dat de toekomstige beheerder van de projectgronden ook de eigenaar daarvan zou worden. RWS is derhalve juridisch gebonden tot verkoop van de gronden aan GLGK.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het feit dat (nog) geen invulling is gegeven aan die juridische gebondenheid, nu nog steeds geen overdracht heeft plaatsgehad? Waarom is er voor gekozen eerst de gronden in erfpacht over te dragen en later in eigendom?
RWS wacht met de eigendomsoverdracht aan GLGK via het RVOB, totdat de bestemming van de betreffende gronden door de gemeente is gewijzigd naar natuur. Als de bestemmingsplanwijziging definitief is, is het huidige beheer(plan) conform bestemming en is de natuurdoelstelling van het project Lexkesveer ook op die manier verzekerd.
Tot die tijd zal RWS de gronden aan GLGK in erfpacht uitgeven.
Waarom is er niet gekozen voor een openbare aanbesteding waar iedereen in kan meedingen? Particulieren, terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en andere organisaties en bedrijven krijgen dan elk gelijke kansen.
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er overheidsgeld (belastinggeld) vanuit het Rijk, de provincie over anderszins met de verkoop/de aankoop gemoeid?
De aankoop van de gronden in de Schoutenwaard is in het kader van het project met overheidsgelden geschied, evenals de realisatie van het gehele project Lexkesveer. De doelstelling van het rivierverruimingsproject betreft zowel waterstandsdaling als ook natuurontwikkeling. In verband hiermee wordt de bestemming van de gronden gewijzigd in natuur. GLGK ontvangt geen subsidie van het Rijk voor deze aankoop en heeft daarnaast aangegeven dat zij geen subsidie zal aanvragen voor de voorziene aankoop van deze heringerichte en herbestemde uiterwaard.
De uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom |
|
Ger Koopmans (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Kunt u uw reactie geven op de uitspraak van Raad van State inzake Natura 2000-gebied Elperstroom?1
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft n.a.v. het beroep tegen het aanwijzingsbesluit Elperstroomgebied een tussenuitspraak gedaan waarin de Afdeling de Staatssecretaris van EL&I op alle punten in het gelijk heeft gesteld, op één onderdeel na. De Afdeling is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het gebied met 220 hectare is uitgebreid bij de aanwijzing van het gebied. Omdat de Afdeling belang hecht aan een spoedige beëindiging van het geschil draagt de Afdeling mij op alsnog met een toereikende motivering te komen voor de uitbreiding van het gebied.
Waaruit bleek dat de begrenzing van het gebied, zoals aangemeld bij de Europese Commissie, onvoldoende was om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren?
In het kader van de realisatie van de EHS zijn in de periode 2003–2009 aan de oostkant van het aangemelde gebied gronden aangekocht en ingericht. Het oorspronkelijk aangemelde gebied bestond uit de kern van het beekdal Stroetma, Oosterma en Reitema. Deze begrenzing bleek onvoldoende om de verdroging van het beekdal effectief aan te pakken en biedt ook onvoldoende ruimte om de uitbreidingsdoelen voor heischraalgrasland en vochtige heide te realiseren.
De uitbreiding van de begrenzing ten opzichte van de oorspronkelijke aanmelding in Brussel was al onderdeel van het ontwerp-aanwijzingsbesluit dat in 2007 ter inzage is gelegd. Van een verdere uitbreiding nadien is geen sprake.
De begrenzing is in het beheerplanproces nog onderwerp van onderzoek geweest. De uitkomst van dit hydrologisch onderzoek was dat de begrenzing inclusief uitbreiding nodig is om de hydrologie in het gebied op orde te brengen. Deze uitkomst is onderschreven door alle direct bij het beheerplanproces betroken partijen waarna de begrenzing is het beheerplanproces geen punt van discussie meer is geweest.
Is de uitbreiding van het gebied met 220 hectare noodzakelijk om aan de voorwaarden van Brussel te voldoen? Zo nee, bent u bereid deze hectares te schrappen en zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op het oordeel van de Raad van State dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een uitbreiding van 220 hectare, welke op basis van ecologische criteria noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, onvoldoende onderbouwd heeft?
De Afdeling stelt expliciet dat de uitbreiding is gebaseerd op ecologische criteria. Deze criteria zijn verwoord in het Aanwijzingsbesluit en ter zitting nader toegelicht. Op de aard van deze criteria heeft de Afdeling geen kritiek. De kritiek richt zich uitsluitend op het ontbreken van een voldoende onderbouwing van de omvang van de gebiedsuitbreiding.
De Afdeling heeft mij opgedragen om binnen drie maanden het besluit tot aanwijzing van het Elperstroomgebied alsnog toereikend te motiveren. Ik zal daaraan gehoor geven en de motivering uitbreiden.
Wat is de staat van instandhouding van de habitattypen heischrale graslanden (H6230) en vochtige heiden, hogere zandgronden (H4010A), blauwgraslanden (H6410) en kalkmoerassen (H7230) in de biografische zone en welke maatregelen worden daar getroffen?
De staat van instandhouding in de Atlantische biogeografische regio is voor alle genoemde habitattypen zeer ongunstig. Dat geldt ook voor de situatie binnen Nederland, met uitzondering van H4010 (die matig ongunstig is). De maatregelen die worden getroffen, zijn zeer divers. Ze hebben met name betrekking op het verbeteren van de waterhuishouding en het verminderen van (de effecten van) stikstofdepositie.
Kunt u aangeven hoever het staat met het plan van aanpak Natura 2000 ten aanzien van gebieden, doelen en aanwijzingsbesluiten zoals gemeld in uw brief van 23 februari 2011?
Ik heb u een brief met mijn nieuwe aanpak Natura 2000 gestuurd. Daar heb ik de analyse die is uitgevoerd naar de implementatie bijgevoegd.
Begroeiing van de uiterwaarden |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Vanuit welk budget wordt de aangekondigde 75 mln. vrijgemaakt waarmee het kabinet voornemens is de begroeiing van de uiterwaarden in relatie tot waterveiligheid aan te pakken? Waar wordt het bedrag aan besteed?
Het budget is afkomstig uit een in het infrastructuurfonds opgenomen reservering ten behoeve van uitvoeringskosten van waterveiligheidsprojecten. Het budget is nodig om eenmalig vegetatie, zoals bomen, struweel en ruigten, die een ongewenst opstuwend effect op de hoogwaterstanden hebben te verwijderen. Om te voorkomen dat vervolgens opnieuw vegetatie met ongewenste effecten op de hoogwaterstanden opschiet, bereid ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voor die de rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden verplicht de vegetatie op hun terreinen zodanig te onderhouden dat zich geen ongewenste opstuwende effecten voordoen.
Kunt u aangeven of voor de financiering ook gekeken is naar andere financieringswijze en/of functieontwikkeling zoals rood voor groen, opbrengst afgravingsproducten, verkoop van biomassa of beheer door agrariërs?
Doel is om vegetatie die een ongewenste opstuwing veroorzaakt te verwijderen. Er zullen geen geulen worden gegraven waardoor vrijkomend materiaal verkocht zou kunnen worden. De verkoop van biomassa en andere vormen van inverdienen worden meegenomen om de kosten te verlagen. Rood voor groen is geen optie, omdat nieuwe bebouwing in de uiterwaarden met het oog op de afvoer van rivierwater evenmin is gewenst. De eenmalige verwijdering van ongewenste vegetatie door het rijk brengt geen verschuivingen in het beheer met zich mee. Agrariërs, maar ook natuurbeheerders blijven hun terreinen beheren. Ook op terreinen van agrariërs is vegetatie ontstaan die een ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft. Deze vegetatie zal, uiteraard na overleg met rechthebbenden, eenmalig op kosten van het rijk worden verwijderd. De voorgenomen wijziging van de Waterwet legt vervolgens de verantwoordelijkheid voor een zodanig beheer van de vegetatie dat deze geen ongewenst opstuwend effect op de waterstanden heeft bij de rechthebbenden. De maximaal toegestane vegetatie zal in een legger worden vastgelegd. De legger is het juridisch document van de beheerder van een waterstaatswerk waarin de normatieve staat (ligging, vorm, afmeting en constructie) van het waterstaatswerk, zoals het winterbed van de grote rivieren, wordt vastgelegd.
Waarom stelt u een wet voor en gebruikt u niet al bestaande kaders?
Naar mijn mening dienen rechthebbenden van gronden in de uiterwaarden de daarop groeiende vegetatie zelf zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt. Op dit moment bevat de Waterwet deze onderhoudsverplichting niet. Vandaar dat ik daartoe een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
Dit komt tegemoet aan de wens van uw Kamer, zoals deze tot uiting is gebracht in de motie Boelhouwer/Koppejan van 14 december 2009.1 De Kamer verzoekt in deze motie de regering «prioriteit te geven aan een goed beheer en onderhoud van de natuur in de uiterwaarden, waarbij de terreinbeheerders van het betreffende gebied primair verantwoordelijk zijn om dit beheer en onderhoud dienstbaar te maken aan het realiseren en behouden van de waterveiligheid.»
Is sprake van een inhaalslag om de begroeiing in toom houden? Zo ja, waarom moet deze inhaalslag plaatsvinden? Wie is eindverantwoordelijk voor de uiterwaarden en het beheer? Welke verantwoordelijkheidsverdeling hebben de beheerders/ bevoegd gezag in deze? In hoeverre past de aanpak van begroeiing bij de realisatie van de natuurdoelen in Natura2000- gebieden?
De vegetatie in de uiterwaarden van de grote rivieren is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw flink toegenomen. Dit is het gevolg van wijziging in grondgebruik en het niet (meer) onderhouden van vegetatie. Echter, het opschieten van bomen, ooibos en struweel staat een veilige afvoer van het rivierwater letterlijk in de weg. De vegetatie belemmert de rivierafvoer, waardoor de waterstanden hoger worden. Dit staat op gespannen voet met de realisatie van de doelstelling voor de veilige afvoer van water door de Maas, Rijn en zijtakken. Uitgangspunt voor de in de PKB ruimte voor de Rivier opgenomen rivierkundige maatregelen zijn de waterstanden in het jaar 1997. Na die tijd toegenomen vegetatie die de rivierafvoer belemmert zorgt er voor dat de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier niet wordt gerealiseerd.
Er is dan ook sprake van een inhaalslag om de invloed van de vegetatie op de waterstand in overeenstemming te brengen met de situatie in het referentiejaar 1997. Dit is nodig om de veiligheidsdoelstelling te realiseren en daarmee te voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Het is van groot belang dat de vegetatie na deze inhaalslag op dit niveau wordt onderhouden. Vandaar dat ik een voorstel tot wijziging van de Waterwet voorbereid.
De Rijkswaterstaat is als rivierbeheerder eindverantwoordelijk voor de veilige afvoer van rivierwater en treedt namens mij op als bevoegd gezag. Het dagelijks beheer van de uiterwaarden berust in het algemeen niet bij Rijkswaterstaat, maar bij particulieren, natuurbeschermingsorganisaties en andere overheden.
Bij het in uitvoering brengen van de inhaalslag en het vastleggen van de maximaal toegestane vegetatie worden de doelen van waterveiligheid en van Natura 2000 met elkaar in overeenstemming gebracht. Daartoe vindt overleg plaats met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Het ministerie van EL&I is op grond van de Natuurbeschermingswet de vergunningverlenende instantie voor werkzaamheden in het kader van de inhaalslag die vergunningplichtig zijn.
Doen zich naast deze inhaalslag ook andere ontwikkelingen in het kader van waterveiligheid voor waarop beleid dient te worden aangepast, zoals bijvoorbeeld de opkomst van de bever in Nederland?1
Het realiseren van de inhaalslag is bestaand beleid en opgenomen in het Nationaal Waterplan. Nieuw is mijn voornemen een voorstel tot wijziging van de Waterwet bij uw Kamer in te dienen waarmee de verantwoordelijkheid de vegetatie zodanig te onderhouden dat deze geen ontoelaatbare belemmering voor de rivierafvoer vormt, bij de rechthebbenden komt te berusten.
De opkomst van de bever vraagt geen nieuw beleid. Uit onderzoek is gebleken dat er goede mogelijkheden zijn om schade door bevers met preventieve maatregelen, zoals het aanbrengen van gaas of het aanbermen van de dijk, te beperken.
Kan worden aangegeven wat deze aanpak oplevert aan kilogram groen-afval en aan waterveiligheid? Deelt u de mening dat het maaisel niet als afval dient te worden bestempeld, maar als covergistingsmateriaal?
De hoeveelheid materiaal die vrijkomt bij het verwijderen van de vegetatie is nog onbekend. Doel van het verwijderen van de vegetatie is het teniet doen van de door deze vegetatie veroorzaakte ongewenste opstuwing van de waterstanden om daarmee bij te dragen aan de realisatie van de veiligheidsdoelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier.
Het Alterra onderzoek waar de vraag naar verwijst heeft betrekking op bermmaaisel. Bij de inhaalslag komt ander, veel grover, materiaal vrij, zoals struweel en hout. Waar mogelijk en kosteneffectief zal vrijkomend materiaal als biomassa voor energiewinning worden benut.
Wat vindt de regering van het voorstel om het groenafval aan te bieden als biomassa-component in covergisting, omdat vergisting van maaisel duurzaam is, zoals is gemeld in Alterra-rapport 2064?
Zie antwoord vraag 6.
Tegemoetkoming schade bij de overstroming van de Maas |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Hebt u al besluiten genomen op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij overstroming van de Maas in januari 2011?
Nee.
Deelt u de opvatting dat het beperken van de toepassing van de schaderegeling tot een klein deel van de gemeente Bergen onvoldoende gemotiveerd is en de gemeente Bergen opgezadeld wordt met onevenredig hoge kosten?
Op dit moment ben ik van mening dat mijn besluit om het schadegebied niet aan te passen, goed is gemotiveerd. Door de gemeente Bergen (L) is echter bezwaar gemaakt tegen mijn besluit. Ik acht het niet wenselijk vooruit te lopen op de uitkomsten van deze en mogelijk andere procedures.
Kunt u een afschrift van uw uitspraak op het bezwaarschrift van de gemeente Bergen naar de Kamer toezenden?
Ik zal u mijn beslissing op het bezwaarschrift van de gemeente Bergen (L) zenden, nadat ik deze beslissing heb genomen en de gemeente Bergen (L) heb geïnformeerd.
De openstelling van spitsstroken op verschillende trajecten in Nederland |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin sprake is van elf trajecten waar de spitsstroken permanent worden geopend?1
Ja.
Klopt het dat, zoals in het desbetreffende artikel wordt geschreven, er alleen van trajecten in de Randstad de spitsstroken permanent worden opengesteld?
Alle genoemde trajecten in het betreffende artikel zijn plusstroken: stroken die aan de linkerzijde van de rijbaan liggen. De betreffende trajecten zijn niet geselecteerd op een specifieke ligging binnen of buiten de Randstad, maar op basis van de breedte van de rijbanen. Zodat de bestaande snelheid kan worden gehandhaafd bij permanente openstelling, zonder dat er aanpassingen van bruggen en viaducten nodig zijn.
Deelt u de opvatting dat er zoveel mogelijk spitsstroken permanent open moeten worden gesteld?
Ik maak een onderscheid tussen de stroken aan de linkerkant van de weg (plusstroken) en de spitsstroken die gebruik maken van de vluchtstrook en aan de rechterkant liggen. De stroken zijn aanvankelijk aangelegd om met behulp van beperkte middelen op een adequate manier de spits te ontlasten. Ze zijn niet allemaal geschikt voor permanente opening. Dit hangt samen met drie aspecten: verkeersveiligheid, snelheid en kosten.
Bij de plusstroken spelen snelheid en kosten een rol. Daarom laat ik nu onderzoeken welke plusstroken tegen geringe kosten en bij gelijkblijvende snelheid opengesteld kunnen worden. Ik bericht u hier later dit jaar over. Daarnaast ben ik voorstander van zoveel mogelijk/ optimaal benutten van de wegen.
Wanneer komt u met voorstellen om de overige vijf spitsstroken zijnde de A2 in beide richtingen tussen Knooppunt Het Vonderen en Urmond, de A50 tussen Knooppunt Ewijk en Knooppunt Valburg, en tussen Knooppunt Beekbergen en Knooppunt Waterberg, en de A73 tussen Beuningen en Knooppunt Ewijk, ook permanent open te stellen?
De bovengenoemde spitsstroken bevinden zich allemaal op de vluchtstrook. Deze wil ik niet permanent openstellen vanwege de verkeersveiligheid. Wel kijk ik naar een ruimere openstelling voor alle spits- en plusstroken. Hierop kom ik later dit jaar terug.
Hoe zit het verder met de andere voorgenomen spitsstroken?
In het kader van het programma Beter Benutten wordt nu samen met de regionale overheden en het bedrijfsleven gewerkt aan een pakket maatregelen om de filedruk in de betreffende regio te verminderen. Daarbij worden ook mogelijke nieuwe locaties voor spitsstroken onderzocht.
Marktbeheermaatregelen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Is het waar dat het Directoraat-Generaal (DG) Landbouw en plattelandsontwikkeling van de Europese Commissie positief op het Nederlandse initiatief, om tijdelijke marktbeheermaatregelen (passend binnen de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO)) welke gedragen en gefinancierd wordt door de Nederlandse glastuinbouwsector, heeft gereageerd? Waarom is het initiatief dan alsnog doorgeleid naar DG Concurrentie?
Op 12 augustus jl. heeft de Europese Commissie laten weten het instellen van tijdelijke marktmaatregelen die verder gaan dan de gemeenschappelijke marktordening niet toe te staan. Het betreft hier een besluit van de Europese Commissie waarbij in de voorbereiding daarvan verschillende diensten van de Europese Commissie betrokken zijn. Het is niet aan een lidstaat om te bepalen op welke wijze besluitvorming binnen de Europese Commissie zou moeten plaatsvinden dan wel hoe verantwoordelijkheden zouden moeten worden verdeeld.
De tijdelijke marktbeheersmaatregelen zoals deze waren voorgesteld door de sector omvatten afspraken van private partijen waarbij werd voorgesteld om aan aanbodbeperking te doen. Dergelijke afspraken passen niet binnen de GMO en vereisen daarom een ontheffing van de Commissie. De afspraken waarvoor de ontheffing wordt gevraagd, raken direct aan het mededingingsrecht.
Bent u bereid DG Landbouw en plattelandsontwikkeling te wijzen op het feit dat de martkbeheermaatregelen onder het Integrale-GMO-verordening regime vallen en dus onder de verantwoordelijkheid van het DG valt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van een precedentwerking omdat de situatie de rondom EHEC-bacterie specifiek is te omschrijven?
Hoewel ik de kans klein acht, kan er zich in de toekomst een nieuwe situatie voordoen waarin sprake is van dezelfde, of in grote mate vergelijkbare omstandigheden, als de huidige EHEC-crisis.
Bent u bekend met het feit dat een derde van glastuinbouwbedrijven inmiddels in bijzonder beheer zit bij de bank en dat er kans is op technisch failliet verklaring bij het teeltwisselmoment in september?
Ja.
Deelt u de mening dat deze kwestie ernstige impact heeft op de topsector glastuinbouw in Nederland?
De EHEC-crisis geeft eens te meer aan dat de sector – ondanks zijn technologische toppositie – op de markt kwetsbaar is. Momenteel bezint de sector zich op deze kwetsbare positie. In het kader van het topsectorenbeleid zal ik hierover het gesprek met de sector aangaan.
Speelt een onderbezetting door vakantie bij beide DG’s een rol bij de trage voortgang van het proces? Deelt u de opvatting dat in deze kwestie de dagen tellen? Bent u bereid om alles in het werk te stellen om het initiatief van de sector goedgekeurd te krijgen?
Nee. Zie verder mijn antwoord op vragen 9 en 10 van de vragenset van 26 juli. (Aanhangsel Handelingen, nr. 3437, vergaderjaar 2010–2011)
Schadebedragen voor de Nederlandse teelt en handel |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kunt u de schadebedragen voor de Nederlandse teelt van € 157 mln. (t/m 15 juli) en € 80 mln. voor de Nederlandse handel bevestigen?
Na de EHEC-uitbraak in Duitsland heeft de sector wekelijks de schade voor de Nederlandse teelt en handel in kaart gebracht. De sector heeft aangegeven dat de schade tot en met week 28 (15 juli) voor de Nederlandse teelt € 157 mln. bedroeg. Dit betreft schade door prijsval en product dat uit de markt is genomen. De sector heeft tot en met week 26 (1 juli) ook de schade voor de Nederlandse handel in beeld gebracht. Deze bedroeg op 1 juli € 85 mln.
Kan het zo zijn dat Nederland als braafste jongentje van de Europese Unie (EU) met zijn voorzichtige claim van € 27 mln. bij overschrijding van het budget van € 210 mln. pondspondsgewijs wordt meegekort?
Ingevolge de toepasselijke Europese regelgeving dienen een correcte, betrouwbare, goed onderbouwde en realistische declaraties door lidstaten te worden ingediend. Dat heeft Nederland gedaan. Bij onjuiste declaraties zal de Europese Commissie de opgave niet alleen bijstellen en het teveel gedeclareerde terugvorderen, maar tevens een boete opleggen. Een eerste controlebezoek van de Europese Commissie heeft uitgewezen dat Nederland een correcte opgave heeft gedaan. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten reeds aangesproken op mogelijke onjuiste opgave. De Commissie heeft aangegeven in alle betreffende lidstaten controlebezoeken uit te voeren.
In de Landbouwraad van 19 juli 2011, heb ik er voor gepleit dat alle lidstaten een correct beroep doen op het noodfonds. Na deze Landbouwraad heeft een aantal lidstaten hun aanvankelijke claim aangepast zodat de totaalclaim nu € 227 mln. bedraagt. Daarop heeft de Europese Commissie aangegeven binnen de lopende begroting nog wat ruimte te zien en besloten geen korting toe te passen. De Nederlandse claim is niet herzien en is voor 100% gehonoreerd.
Wilt u pleiten voor verhoging van dit EU-noodfonds, nu aanvullend beleid vanuit Brussel, waarvoor Nederland heeft gepleit, binnen het budget niet mogelijk lijkt?
Ik acht het EU-noodfonds van € 227 mln., waarvan € 27 mln. naar Nederlandse bedrijven is gegaan, het hoogst haalbare. Ik zie geen mogelijkheden voor aanvullende Europese of nationale financiering van het noodfonds. In de EU is geen steun voor verdere ophoging.
Naast het EU-noodfonds is er een extra openstelling van de Europese promotieregeling voor verse groenten en fruit gekomen ten bedrage van € 15 mln. de komende 3 jaren. Ook vanuit Nederland zal een beroep op deze regeling worden gedaan. Ik vind het van groot belang dat het consumentenvertrouwen in verse groenten (en in het bijzonder in het Nederlandse product) zo snel mogelijk weer op niveau is. Extra promotie kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Ik heb er daarom voor gepleit dat de Commissie op ingediende programma’s voortvarend besluit.
Bent u ook van mening dat deze schade buiten het ondernemersrisico voor de Nederlandse telers en handelaren valt?
De EHEC-uitbraak en de daaropvolgende vraaguitval heeft laten zien hoe kwetsbaar de markt is en hoe belangrijk consumentenvertrouwen is. Dit zijn evenwel elementen die tot het ondernemersrisico behoren. De Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit heeft binnen de gegeven kaders een deel kunnen ondervangen. De Europese Commissie zal in het najaar een evaluatie uitvoeren, waarbij ook het instrumentarium wordt betrokken.
Welke mogelijkheden zijn er om via nationaal beleid de bedrijven en sector tegemoet te komen binnen het EU staatssteunkader?
Binnen de gegeven kaders heeft de EU en het kabinet de mogelijke maatregelen genomen. Ook is nationaal een jaar uitstel van aflossing onder de lopende nationale garantieregeling gegeven en is de situatie betiteld als calamiteit zodat ondernemers een beroep konden doen op de regeling voor werktijdverkorting. Via het noodfonds en via de extra promotieregeling zijn er extra middelen beschikbaar gekomen om bedrijven en sector deels tegemoet te komen. Verder heeft de Belastingdienst ondernemers in de sector aangegeven dat voorlopige belastingaanslagen op verzoek kunnen worden verlaagd en dat eventuele teruggaven versneld zullen worden behandeld.
Daarnaast kunnen de betreffende ondernemers de Belastingdienst om uitstel van betaling verzoeken of in overleg met de Belastingdienst een betalingsregeling treffen in gevallen waarin dat nodig is.
Deelt u de mening dat ook voor kiemgroenten ondersteunende maatregelen nodig zijn (bijv. compensatie van de geleden schade)?
De Europese Commissie heeft het noodfonds opengesteld voor een beperkt aantal gewassen en heeft daarover overleg gevoerd met de lidstaten. In overleg met de sector heeft Nederland er voor gekozen niet te pleiten voor het opnemen van kiemgroenten in het Europees noodfonds. Weliswaar hebben ook de producenten van kiemgroenten schade geleden, maar dit geldt voor vele andere gewassen evenzeer.
Op welke wijze kunt u het opheffen van de European Food Safety Authority (EFSA)-advies om geen rauwe kiemgroente te eten, bespoedigen?
Het advies van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) aan consumenten is om niet zelf kiemgroenten voor eigen consumptie te telen en deze ook niet rauw te consumeren.1
Op advies van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) wordt in Nederland momenteel alleen nog het eten van rauwe fenegriekkiemen ontraden. Dit consumptieadvies is in lijn met het advies van de autoriteiten in het UK, Duitsland en Denemarken. De consumptie van kiemgroenten is in ons land vrijwel op peil gebleven. De Nederlandse afzet van kiemgroenten binnen de EU (voornamelijk Duitsland) ligt, als gevolg van geslonken consumentenvertrouwen, echter nog onder het normale niveau. Ik verwacht dat door snelle invoering van een adequaat hygiëneprotocol in combinatie met algemene en gerichte promotie-activiteiten het consumentenvertrouwen weer spoedig zal herstellen. De sector (producenten van kiemgroenten) is in overleg met het Productschap Tuinbouw en de nVWA om een hygiëneprotocol op te stellen. Daarnaast heeft de Nederlandse sector een overleg in Europees verband georganiseerd met producenten van kiemgroenten om tot een Europese afstemming te komen.
Gaat Nederland, in navolging van Duitsland, de kiemgroente intrekken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke actie zult u nemen indien DG concurrentie het instellen van mededingingsmaatregelen, waardoor vervolgschade voor de telers kan worden beperkt, afwijst?
Op 12 augustus jl. heeft de Europese Commissie laten weten het instellen van tijdelijke marktmaatregelen die verder gaan dan de gemeenschappelijke marktordening niet toe te staan.
De sector heeft zelf in het kader van het manifest «Consument Centraal» de nodige ideeën genoemd ter versterking van de afzet. De belangrijkste bouwstenen zijn: het opvoeren van de consolidatie, het versterken en professionaliseren van de ketensamenwerking en het ontwikkelen en vermarkten van meer onderscheidende producten en concepten. Het wordt tijd om deze ideeën om te zetten in daden. Een sector die sterker gericht is op het bedienen van de markt, zal daardoor al een minder kwetsbare marktpositie hebben.
Gaat u nu versneld de Nederlandse mededingingsregels aanpassen zodat de topsector glastuinbouw kan overleven? Welke bijdrage levert het productschap/sector zelf?
Zie antwoord vraag 9.
De treinverbinding tussen Maastricht, Luik en Brussel |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Dagblad de Limburger van 19 juli jl. inzake het voornemen van de Belgische spoorvervoerder NMBS om de directe treinverbinding tussen Maastricht, Luik en Brussel op te heffen? Klopt dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht en dit bericht klopt. Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3472).
Klopt het dat een onenigheid over de verdeling van opbrengsten met de NS een rol heeft gespeeld in het schrappen van de verbinding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, wat heeft er dan voor gezorgd dat de verbinding wordt geschrapt?
Nee, het klopt niet dat de reden voor het besluit van de NMBS gelegen is in onenigheid over de verdeling van opbrengsten. De redenen van de NMBS staan vermeld in mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets.
Klopt het dat de punctualiteit van de treinverbinding (of het gebrek eraan) eveneens heeft bijgedragen aan het schrappen van de verbinding? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Ja, dit klopt. Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Monasch en Smeets. Ik heb hier geen oordeel over. Maar ik kan me voorstellen dat een treindienst die structureel last heeft van dispunctualiteit en uitval noch voor reizigers noch voor vervoerders aantrekkelijk is.
Welke acties heeft u tot op heden ondernomen en welke acties bent u bereid te ondernemen om het schrappen van deze lijn te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3 van de leden Monasch en Smeets.
Heeft u inzicht in welke acties het College van Gedeputeerde Staten van Limburg en het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht tot op heden hebben ondernomen en welke acties zij bereid zijn te ondernemen om het schrappen van deze lijn te voorkomen?
Het College van Gedeputeerde Staten van Limburg en het College van Burgemeester en Wethouders van Maastricht willen over het stoppen van de MBE en over de alternatieve treindienst in overleg gaan met de NMBS.
Deelt u de opvatting dat een snelle verbinding met het (nieuwe) HSL-station in Luik, en daarmee steden als Brussel en Parijs, van groot belang is voor de regio Zuid-Limburg?
Ja. Daarom ben ik blij dat de NMBS de mogelijkheden onderzoekt om een snelle stoptreindienst Maastricht–Luik te gaan rijden. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van de leden Monasch en Smeets.
Staat u nog steeds onverkort voor de conclusies die Kamer en kabinet hebben getrokken uit de initiatiefnota Grenzeloos Genoeg(en) van 12 augustus 2008?1
Ja. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van de leden Monasch en Smeets en mijn voortgangsbrief grensoverschrijdend personenvervoer per trein van 7 maart 2011 (Kamerstuk 31 553 nr. 7).
Bent u bekend met het feit dat de NMBS voornemens is om de stoptrein tussen Luik en Maastricht, die per 11 november 2011 zal gaan rijden, wel nieuw leven in te blazen?
Ja, met dien verstande dat de NMBS de mogelijkheden onderzoekt om vanaf december 2011 een stoptrein tussen Luik en Maastricht te gaan rijden.
Zou dit niet als positief effect inhouden dat station Eijsden hier ook opnieuw op wordt aangesloten? Zo ja, waarom is hier dan geen sprake meer van in de huidige plannen van de NMBS?
Op basis van de huidige concessies en contracten is noch de NMBS, noch NS verplicht om station Eijsden te bedienen. Zowel in de huidige situatie met de MBE als in een eventuele situatie zonder de MBE is het dus aan de vervoerders om station Eijsden wel of niet te bedienen. NS meldt dat het opnemen van kleine stopstations niet past in het streven van de vervoerders om een snelle verbinding tussen Maastricht en Luik te realiseren, met goede aansluitingen aan beide zijden. Daarom hebben de NMBS en NS geen belangstelling om station Eijsden in de toekomst weer te gaan bedienen. Dit heeft er eerder toe geleid dat de regio heeft gekozen voor een kwalitatief goede kwartierbusdienst tussen Eijsden en Maastricht. In de ogen van veel klanten is dit ook een beter product dan de uurtreindienst (zie ook de brief van mijn ambtsvoorganger, Kamerstuk 29 984 nr. 198). Ik heb nog geen signaal dat de regio inmiddels de voorkeur zou geven aan een treinverbinding Eijsden–Maastricht (met de bijbehorende kosten) boven een busverbinding.
Bent u bekend met het feit dat verschillende instanties en burgerinitiatieven, meer dan 2500 steunbetuigingen, pleiten vóór de reactivering van station Eijsden?
Ja. Ik ben tevens bekend met het feit dat overheden en vervoerders nog geen voor alle partijen aantrekkelijke oplossing hebben gevonden voor de kosten van het per trein bedienen van station Eijsden. En ik ben bekend met het feit dat veel reizigers tevreden zijn met de extra busverbinding Eijsden–Maastricht die in de plaats is gekomen van de treinverbinding.
Wat wordt de reistijd van Maastricht naar Luik, alsmede naar Brussel, met deze nieuwe verbinding? Bent u bereid om samen met de provincie en (regionale) vervoersbedrijven alles in het werk te stellen om de verbinding met de HSL in Luik, en daarmee andere internationale steden, tot hoge prioriteit te maken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer concrete resultaten verwachten?
Zoals gezegd onderzoekt de NMBS de mogelijkheden om vanaf december 2011 een treindienst Maastricht–Luik te gaan aanbieden. Hierbij worden verschillende opties bekeken en spelen ook aansluitingen een rol. De NMBS verwacht op korte termijn hierover een besluit te kunnen nemen. Dan worden ook de details duidelijk, zoals de reistijd, overstaptijden, etc.
Bent u bereid om andere snelle verbindingen met de HSL in Luik en/of Aken te bevorderen zodat de regio Zuid-Limburg goed toegankelijk is vanuit het Europese achterland?
Als de NMBS vanaf december 2011 een snelle stoptreindienst Maastricht–Luik gaat rijden, is het niet nodig om een snelle verbinding met de HSL in Luik te bevorderen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3 van de leden Monasch en Smeets.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de grensoverschrijdende treinverbindingen met Duitsland? Bent u reeds in gesprek geweest met uw Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s over dit onderwerp en wat zijn de resultaten hiervan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over deze resultaten? Zo nee, bent u bereid om in de nabije toekomst met uw Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s in gesprek te treden en de Kamer na afloop hierover te informeren?
Ik spreek in de komende maanden op ministerieel niveau mijn Duitse en Noordrijn-Westfaalse collega’s. Grensoverschrijdende treinverbindingen staan daarbij hoog op de agenda. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er concrete ontwikkelingen zijn te melden.
In mijn brief van 18 mei 2011 (Kamerstuk 32500-XII nr. 72, zie vraag 18) heb ik toegelicht dat het mijn bedoeling is grensoverschrijdende aspecten integraal onderdeel uit te laten maken van de nationale dossiers (bijvoorbeeld de mogelijke opneming van buitenlandse stations in de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet). Langs die lijn zal ik uw Kamer ook informeren over de voortgang op de diverse punten die in deze brief aan de orde zijn gekomen.