Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Geert Gabriëls (GL), Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gevaarindeling van LD-staalslakken als afvalstof door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het rapport Milieuhygiënische kwaliteit LD-staalslakken1 waaruit blijkt dat LD-staalslakken gevaarlijke eigenschappen bezitten, zoals HP4, HP5, HP7, HP10 en HP11?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u zich vinden in deze gevaarindeling door het RIVM? Zo nee, welke gevaarlijke eigenschappen zijn volgens u niet of in mindere mate verbonden aan LD-staalslakken en kunt u aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek u zich hierbij baseert?
Het vaststellen van gevaareigenschappen van stoffen is een wetenschappelijke afweging en daarbij gaan we altijd uit van het oordeel van het RIVM.
Bent u ermee bekend dat het tweede lid van artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en constante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie meebrengen dat de Europese Unie er naar streeft om haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming te brengen en dat dit beleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wilt u met uw milieubeleid ook een hoog niveau van bescherming nastreven en uw beleid laten steunen op voornoemde beginselen?
Ja en dat is ook het geval. Op basis van de Wet milieubeheer en de Omgevingswet is in het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit 2022 en in het Besluit activiteiten leefomgeving invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen doordat hierin verschillende milieukwaliteitseisen, toepassingseisen, verantwoordingseisen (zoals een milieuverklaring) en de zorgplicht(en) zijn opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Met de modernisering van de regelgeving wordt verdere invulling aan het borgen van bescherming gegeven. Er zijn reeds stappen gezet (zie het antwoord op vraag 8) en er wordt bekeken wat er nog meer kan worden gedaan (zie het antwoord op vraag 10).
Deelt u de mening dat het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen meebrengen dat Nederland de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan dient te voorkomen, te verminderen en zo mogelijk op te heffen door het treffen van maatregelen die de bekende risico's kunnen wegnemen? Zo ja, wat wilt en kunt u eraan doen om er voor te zorgen dat Tata Steel in de toekomst deze LD-staalslakken ontdoet van de schadelijke zware metalen en gebluste kalk die zich erin bevinden?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend. Hier dient op grond van de zorgplicht bij de toepassing rekening mee worden gehouden. Gebeurt dat niet of onvoldoende, dan levert dat een overtreding op van de wettelijke zorgplicht en kan handhavend worden opgetreden. Wanneer aan de zorgplicht wordt voldaan – en ook aan de andere eisen die de bodemregelgeving stelt aan het toepassen van bouwstoffen – dan is er geen bezwaar om het toepassen van staalslakken toe te staan.
Bent u er mee bekend dat Pelt & Hooykaas (vóór 2021) in haar productcertificaat voor LD-staalslakken2 afnemers van LD-staalslakken liet weten dat de pH-waarde van de bodem, grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater, vanwege de eigenschappen van LD-staalslakken, tijdelijk kan worden verhoogd en dat zij de afnemers van LD-staalslakken adviseerde om adequate voorzieningen te treffen om dit tegen te gaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het betreft een productcertificaat voor LD-staalslak 0/90 mm ZV (bekend onder de naam BGS-Fill) uit 2017.
Sinds 1 januari 2024 zijn leveranciers verplicht om in de milieuverklaring bodemkwaliteit te vermelden welke voorwaarden en beperkingen de toepasser in acht moet nemen.
Bent u ermee bekend dat Pelt & Hooykaas in 2021 deze waarschuwing heeft aangescherpt, waardoor er nu op voorhand een plan van aanpak wordt verlangd waaruit blijkt op welke wijze is gewaarborgd dat de LD-staalslakken niet permanent in contact komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater, zodat milieueffecten als gevolg van het uitspoelen van vrije kalk voorkomen zullen worden3?
Ja, ik ben ermee bekend dat Pelt & Hooykaas naar aanleiding van problemen die zich in grootschalige toepassingen hebben voorgedaan met het product BGS Fill dergelijke voorwaarden voor de toepassing van dit product stelt.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in haar signaalrapportage van 2023 al heeft aangegeven dat de kaders van de regelgeving de risico’s van de toepassing van LD-staalslakken voor mens en milieu niet afdekt?
De signaalrapportage van ILT van 2023 leidde tot zorgen over uiteenlopende toepassingen van staalslakken. De rapportage gaat echter alleen over de risico’s van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen zoals aanvullingen en ophogingen op land. Zoals ook in de beleidsreactie4 bij de aanbieding van deze signaalrapportage aan de Kamer werd aangegeven, worden de zorgen uit de signaalrapportage herkend.
Het is daarbij van belang om te benadrukken dat naast toepassingseisen uit de regelgeving ook de zorgplicht, zoals verwoord in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt om risico's voor mens en milieu te voorkomen. Dit staat ook beschreven in de Circulaire Toepassing van staalslak5. Op basis van de zorgplicht mogen toepassers staalslakken niet op een verkeerde manier toepassen of toepassen in situaties waarvoor ze ongeschikt zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen in de praktijk toch misgaat, vind ik zeer kwalijk. Daarom is de afgelopen periode een aantal stappen gezet:
Deelt u de mening dat LD-staalslakken niet meer toegepast zouden moeten worden op landbodems als deze in contact kunnen komen met regen-, grond- en oppervlaktewater? Zo ja, kunt u die specifieke toepassingsvoorwaarde in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, dienen voor grootschalige toepassing van LD-staalslakken op landbodems algemene en/of bijzondere voorzorgsmaatregelen te worden getroffen en zo ja, welke zijn dit volgens u?
Als er schadelijke milieugevolgen optreden door contact met grond- en regenwater is het op grond van de zorgplicht nu al verboden om staalslakken toe te passen. Immers, op grond van de zorgplicht zijn toepassers verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om nadelige gevolgen te voorkomen, of deze zoveel als mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Het is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag om op de naleving van deze verplichting toe te zien en zo nodig handhavend op te treden.
Zoals ook in de Circulaire Toepassing van staalslak is verwoord, zijn verschillende factoren zoals de omvang van het werk, het ontwerp en de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater van invloed op de risico’s bij toepassing van staalslakken op land. Daarom zal de vraag of de keuze voor staalslakken als bouwstof een juiste is en welke maatregelen dan precies nodig zijn per situatie verschillen en vragen om maatwerk waar toepassers op grond van de zorgplicht toe verplicht zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen zoals in Spijk en Eerbeek toch mis blijkt te zijn gegaan was en is aanleiding voor een aantal stappen die reeds gezet zijn (zoals benoemd in het antwoord op vraag 8) en om te bekijken wat er nog meer kan helpen.
Deelt u de observatie dat zorgen over de toepassing van staalslakken niet alleen voortkomen uit enkele incidenten, zoals u eerder aangaf in de beantwoording op Kamervragen4, maar dat er al jaren sprake is van misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken, zoals blijkt uit een rapport uit 20075, en misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken in Hellevoetsluis, Spijk, Eerbeek, de Aagtenbelt en De Centrale As? Deelt u de mening dat het hier dus gaat om een structureel probleem en dat actie is vereist? Zo nee, waarom niet?
Het is regelmatig fout gegaan bij de toepassing van LD-staalslakken. Daarom zijn er stappen ondernomen en ben ik op dit moment in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met:
Voor meer informatie over de stappen die ik onderneem in het kader van de herijking van de bodemregelgeving verwijs ik u naar de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20249.
Naast de bodemregelgeving zijn ook de juridische kaders van REACH en CLP10 van toepassing. Ik bekijk in hoeverre hier mogelijkheden liggen om de risico’s beter te beheersen.
Kunt u vijf voorbeelden geven waar LD-staalslakken op grootschalige wijze (meer dan 100.000 ton) zijn toegepast op landbodems zonder dat dit heeft geleid tot ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Wanneer voldaan wordt aan de gestelde eisen zijn bouwstoffen vrij toepasbaar. Toepassingen hoeven niet gemeld of geregistreerd te worden. Zoals in het antwoord bij vraag 10 wordt aangegeven, wordt in het kader van de herijking van de regelgeving onderzoek gedaan naar een registratieplicht.
Op welke wijze moet het lokale bevoegd gezag per specifiek geval beoordelen of er staalslakken kunnen worden toegepast zolang er nog geen informatieplicht is ingevoerd? Bent u het eens dat de afnemers van de LD-staalslakken doorgaans niet over deze kennis zullen beschikken? Welke expertise veronderstelt u bij het lokale bevoegd gezag aanwezig?
Indien wordt voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen, zijn staalslakken vrij toepasbaar. Het bevoegd gezag kan op grond van haar bestaande bevoegdheden ingrijpen als de zorgplicht en andere toepassingseisen niet worden nageleefd of wanneer dat dreigt te gebeuren. Veelal zal dit op basis van signalen en inspecties gebeuren. De problemen hebben zich vooral voorgedaan bij grootschalige werken waar over het algemeen een uitgebreid beoordelings- of vergunningstraject aan vooraf gaat en waarvoor honderden tot duizenden vrachtwagens nodig zijn om de LD-staalslakken aan te voeren. Daar liggen nu al de nodige aangrijpingspunten voor toezichthouders om zich te informeren over (voorgenomen) toepassingen.
Van toepassers van LD-staalslakken mag vanuit hun professionaliteit worden verwacht dat zij over voldoende kennis over LD-bouwstoffen beschikken. Als een toepasser een specifieke toepassingssituatie op het oog heeft en twijfel heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak, dient hij bij de leverancier navraag doen over de kennis die de leverancier heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak in het licht van de zorgplicht. Zo nodig kan de toepasser een deskundig adviseur inschakelen. Bovendien roep ik toepassers op om, vooruitlopend op de informatieplicht, contact op te nemen met het bevoegd gezag voor het toezicht op de naleving van de toepassingsregels.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de toepassing van staalslakken. In de praktijk ligt dit vaak bij de omgevingsdiensten. Met deze verantwoordelijkheid ligt daar ook de verantwoordelijkheid voor voldoende inzet en expertise om toezicht te kunnen houden. In aanvulling hierop financier ik vanuit IenW de kennisinfrastructuur VTH (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Via deze structuur kunnen medewerkers van omgevingsdiensten kennis uitwisselen op verschillende thema’s. Dat neemt niet weg dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid, zoals hierboven aangegeven, ook aanvullende acties onderneem.
Hoe moet een bedrijf aantonen dat er aan bijproductvoorwaarden is voldaan en er geen sprake is van een afvalstof?
Zoals op 6 november 2024 in de beantwoording van eerdere vragen van de Kamer over het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken is aangegeven11, is het voor een toepassing als bouwstof in het kader van de bodemregelgeving niet relevant of sprake is van afval of niet. In alle gevallen dient de bouwstof te voldoen aan de eisen die de bodemregelgeving stelt. De begrippen bouwstof (bodemregelgeving) en bijproduct (afvalregelgeving) zijn dus los van elkaar staande begrippen.
Als aan de voorwaarden voor de bijproductstatus in art. 1.1 lid 4 van de Wet milieubeheer is voldaan, dan is een productieresidu geen afvalstof maar een bijproduct. Het is aan de houder zelf om aan te tonen dat voldaan wordt aan de bijproductvoorwaarden door het leveren van de daarvoor benodigde informatie. Het is vervolgens aan bevoegd gezag om te bepalen of de onderbouwing voldoende is. In het Landelijk Afvalplan 3 en de Leidraad afvalstof of product zijn als hulpmiddel handvatten gegeven om welke informatie het precies gaat. Zo gaat het bij de voorwaarde dat het gebruik zeker is, bijvoorbeeld om contracten met afnemers.
Klopt het zoals u eerder antwoordde dat het aan de «houder» van staalslak is om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan, ter beoordeling van het bevoegd gezag? Wie is volgens u die houder in het algemeen en wie is die houder in het bijzonder in geval van Spijk en Eerbeek?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is de houder degene die het materiaal bezit. Het draait dus niet om de vraag waar het (juridische) eigendom rust, maar om wie de feitelijke macht heeft over het materiaal. In het geval van Eerbeek en in het geval van Spijk is de vraag wie de houder is niet relevant omdat het bij de toepassing van staalslakken als bouwstof gaat over de vraag of voldaan is aan de eisen van de bodemregelgeving. Wordt bij de toepassing niet aan de eisen voldaan, dan kan bevoegd gezag optreden jegens degene die de staalslakken feitelijk heeft toegepast en/of degene die daarvoor opdracht heeft gegeven.
Wat betekent het dat het bevoegd gezagkan optreden als de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen? Deelt u de mening dat dit een te voorzichtige visie is omdat het bevoegd gezag gehouden is bij overtreding van productcertificaat of zorgplicht tot handhaving over te gaan?
In beginsel is een bestuursorgaan bij constatering van een overtreding van een wettelijk voorschrift gehouden zijn handhavingsbevoegdheden in te zetten. Hier kan slechts in uitzonderingsgevallen van worden afgeweken. Dit wordt in de jurisprudentie de beginselplicht tot handhaving genoemd. Het is aan het bevoegd gezag zelf te bepalen en te motiveren op welke wijze een overtreding moet worden beëindigd of de milieugevolgen daarvan ongedaan moeten worden gemaakt. Dat kan in het ene geval door afgraven en verwijderen, in het andere geval door beheersmaatregelen en monitoring.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen wanneer het Rijk interbestuurlijk toezicht inzet als een provincie of gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen, zoals u als mogelijkheid aangaf in eerder genoemde Kamervragen? Waar is dit interbestuurlijk toezicht en de maatregelen die daaruit kunnen vloeien in de wet verankerd? Deelt u de mening dat het VTH-stelsel (vergunningverlening, toezicht en handhaving) hierop zodanig dient te worden aangepast dat het Rijk kan ingrijpen indien de lokale overheid dit ten onrechte nalaat?
De manier waarop interbestuurlijk toezicht wordt uitgevoerd, is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wgrt)12. Het interbestuurlijk toezicht is gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Medebewind is de verplichte uitvoering die gemeenten of provincies geven aan hogere regelgeving, zoals nationale regelgeving. Inzet van de Wrgt is niet bedoeld om kwaliteit van de taakuitvoering te verbeteren. Voor medebewindstaken in het VTH-stelsel milieu houdt de Inspectie leefomgeving en transport toezicht op de provincies en de provincies houden toezicht op de gemeenten.
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd of als besluiten in strijd zijn met het algemeen belang of het recht. Om te bepalen of tot ingrijpen wordt overgegaan, doorloopt de toezichthouder een «interventieladder».
De toezichthouder kan gebruikmaken van de volgende instrumenten:
In de voortgangsbrief versterking VTH van 5 december 202413 is de Kamer geïnformeerd over de voorbereiding van een wetsvoorstel waarmee maatregelen worden getroffen die nodig zijn om regie te nemen vanuit het Rijk in gevallen dat de kwaliteit van de uitvoering achterblijft. Er wordt onderzocht hoe de uitvoering van interbestuurlijk toezicht door zowel de provincies als het Rijk kan worden versterkt. Dit gebeurt door te onderzoeken hoe de artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, die zien op het VTH-stelsel milieu, zo geconcretiseerd kunnen worden dat daarop interbestuurlijk toezicht kan worden ingezet als dat nodig is en ingegrepen kan worden als de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende is.
Kunt u aangeven welke eigenschappen van LD-staalslakken ertoe hebben bijgedragen dat de staalslakken niet als een dergelijke IBC-«bouwstof» (isoleren, beheersen en controleren) zijn aangemerkt?
Tot 1 januari 2024 konden bouwstoffen die niet voldeden aan maximale emissiewaarden voor vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen soms toch worden toegepast via het toepassingskader voor IBC-bouwstoffen uit het Besluit bodemkwaliteit, zoals dat gold voor 1 januari 2024. Dit is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet meer mogelijk.
Het onderscheid tussen enerzijds IBC-bouwstoffen en anderzijds vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen is gebaseerd op hoeveel metalen en zouten vrijkomen in de daarvoor voorgeschreven proeven om te toetsen aan de maximale emissiewaarden. Staalslakken moeten in alle gevallen voldoen aan de normen voor uitloging van metalen en zouten. Zo niet, dan is toepassing als bouwstof niet toegestaan.
Kunt u toelichten wat er volgens u voor nodig is om door LD-staalslakken verontreinigd water te neutraliseren?
Door natuurlijke processen onder invloed van water en CO2 zal de pH in een werk in de loop van de tijd vanzelf afnemen naar een pH rond 8.
Deelt u de mening dat LD-staalslakken als converterslak vanwege de toxische cocktail aan zware en giftige metalen die erin zitten veeleer neigen naar de ontzwavelingsslakken dan naar de hoogovenslakken? Zo nee, waarin zit volgens u dan het verschil in bijzondere gevaareigenschappen van de verschillende soorten slakken?
Om de slakken te mogen produceren en op de markt te brengen, moeten ze zijn geregistreerd onder REACH. Voor verschillende soorten slakken met verschillende eigenschappen zijn meerdere registraties nodig, elk voorzien van samenstelling en informatie betreffende veilig gebruik. Bij het ontbreken van een registratie is markttoelating niet toegestaan vanuit het basisprincipe van REACH («no data, no market») en wanneer de registratie niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden kan een bedrijf hierop worden aangesproken. Het is aan ILT om toe te zien op de registratie onder REACH.
Bent u ermee bekend dat in het RIVM-rapport[1] uit 2023 is opgemerkt dat er in de literatuur geen aanwijzingen zijn gevonden dat carbonatie zorgt voor een waterdichte laag aan de oppervlakte van LD-staalslakken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven waar in de regelgeving is verankerd dat meer toepassen van LD-staalslakken dan nodig niet past binnen de kaders van de regelgeving, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen?
In artikel 4.1261 van het Besluit activiteiten leefomgeving is expliciet bepaald dat bouwstoffen, zoals LD-staalsakken, niet mogen worden toegepast in een grotere hoeveelheid dan voor het voltooien van het werk redelijkerwijs nodig is volgens gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven.
Wilt u ook aangeven op welke wijze is te voorkomen dat er meer LD-staalslakken dan nodig worden toegepast? Wilt u ook aangeven hoe kan worden gecontroleerd dat er meer is toegepast dan nodig en hoe het meerdere (toegepaste) ook daadwerkelijk kan worden verwijderd?
Het is de verantwoordelijkheid van de toepasser om deze eis na te leven en het bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid op grond van het bestaande toezichts- en handhavingsinstrumentarium toe te zien op de naleving hiervan en bij overtreding hierop te handhaven, bijvoorbeeld middels een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Die handhavingsinstrumenten kunnen zowel preventief, vooraf, als bij geconstateerde overtreding, achteraf, worden ingezet. Zo kan bijvoorbeeld gelast worden het te veel toegepaste af te graven en te verwijderen, of er kunnen beheersmaatregelen en monitoring worden gevorderd om de gevolgen van de overtreding te stoppen. Dat is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt er voor staalslakken een informatieplicht ingevoerd. Hierdoor worden toezichthouders van tevoren op de hoogte gesteld waar dit materiaal zal worden toegepast en kunnen zij indien noodzakelijk voorkomen dat meer staalslakken dan nodig worden toegepast. En zoals in het antwoord op vraag 10 staat, ben ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met het ontwikkelen van handvatten voor toepassers en bevoegd gezag, om beter te beoordelen of grotere hoeveelheden van bouwstoffen worden toegepast dan nodig.
Kunt u het Deltares-rapport uit 2016 waarnaar u verwijst in eerder genoemde Kamervragen openbaar maken?
Ja, dit is als bijlage bijgevoegd.
Chemours |
|
Geert Gabriëls (GL), Ines Kostić (PvdD), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
Het circulaire economiebeleid in Caribisch Nederland |
|
Geert Gabriëls (GL), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe het circulaire economiebeleid er in Caribisch Nederland uitziet?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen specifiek circulaire economiebeleid. Het onderwerp maakt wel onderdeel uit van het milieubeleid en is deels opgenomen in een aantal wettelijk verplichte planvormen.
Het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) dat in 2020 is vastgesteld door het Rijk en de openbare lichamen, is met name gericht op het behoud van het koraal-ecosysteem. Duurzaam afvalbeheer neemt voor het behalen van dit strategische doel een belangrijke plek in. Voor het behalen van de doelstellingen zijn in het NMBP-mijlpalen opgenomen. Een aantal van deze mijlpalen dragen bij aan de transitie naar een circulaire economie. Het gaat om:
Naast het behoud van het koraal-ecosysteem, is duurzaam gebruik van land en water voor de ontwikkeling van de lokale economie ook een strategisch doel in het NMBP. De hiervoor opgenomen doelstellingen dragen ook bij aan de transitie naar een circulaire economie: lokale economische ontwikkeling op basis van duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal. De mijlpalen voor het bereiken van deze doelstellingen zijn:
De doelstellingen en mijlpalen in het NMBP zijn in lokale uitvoeringsplannen verder uitgewerkt waarbij elk eiland, binnen de kaders van het NMBP, eigen prioriteiten heeft vastgesteld. Op Saba en Sint Eustatius zijn de uitvoeringsplannen vastgesteld door de eilandsraad. Op Bonaire heeft de eilandsraad het uitvoeringsplan nog niet vastgesteld.
Saba streeft ernaar om haar duurzaamheidsambities te betrekken bij verschillende beleidsterreinen. Zo is er in 2020 al een verbod ingevoerd voor het gebruik van eenmalig plastic om zo de hoeveelheid plastic afval en ook zwerfafval te verminderen met als startdatum 1 januari 2021. De eigen drinkwaterfabriek produceert drinkwater in grote herbruikbare flessen waardoor de invoer van kleine plastic flessen met drinkwater, veelal voor eenmalig gebruik, aanzienlijk verminderd is. Het streven naar meer zelfvoorzienendheid op verschillende niveaus (energie, drinkwater en voedsel) maakt Saba minder afhankelijk van import naar het eiland.
Sint Eustatius richt zich vooral op het op orde krijgen en houden van het afvalbeheer op het eiland waarbij tevens circulaire principes meegenomen zijn om verder te implementeren. Met ingang van 1 juni 2021 geldt een verbod voor het in de handel brengen van wegwerplastics op Sint Eustatius.
Op Bonaire is sinds 1 juni 2022 een verbod voor het in de handel brengen van wegwerpplastics. Met ingang van 1 augustus 2022 geldt dit verbod op Bonaire ook voor styrofoam maaltijdverpakkingen.
Hoe ziet de afvalverwerking in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk er op dit moment uit? Hoeveel procent van het afval wordt er in de verschillende landen gestort, verbrand, gerecycled en hergebruikt?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als zelfstandige landen binnen het Koninkrijk een autonome verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van milieubeleid en zijn daarom voor afvalwetgeving en het bijbehorende afvalbeleid zelf verantwoordelijk.
Alle zelfstandige landen binnen het koninkrijk kennen vergelijkbare uitdagingen als het gaat om de verwerking van het afval. Het gebrek aan de juiste schaalgrootte, de relatieve isolatie van elk van de eilanden, de beperkte ruimte op elk van de eilanden om de afvalverwerking grondig aan te pakken en ook de kosten om het afval van de eilanden naar elders te transporteren maken het lastig. Vanuit die gemene deler kent elk eiland zijn eigen uitdagingen. Om deze basis op orde te krijgen is het noodzakelijk dat elk eiland een helder beeld heeft van een duurzame eindsituatie rond het afvalbeheer. Daarvoor is het ook noodzakelijk dat elk eiland langdurig gaat monitoren welk afval waar ontstaat en wat er met het afval wordt gedaan. Totdat die monitor is opgezet zijn hooguit grove schattingen te geven van de huidige situatie.
Voor Sint Maarten is bekend dat elke inwoner ongeveer 3,5 kilogram afval (exclusief afval uit bouw- en sloopactiviteiten) per dag produceert. Daarmee staat het naar eigen zeggen in de top van afvalproducerende landen in Latijns-Amerika. Veruit het merendeel (93–99%) van het afval wordt gestort op een ongecontroleerde stortplaats. De huidige situatie voor Sint Maarten is tevens beschreven in het Waste Authority Report1.
Voor Aruba is de huidige beleidsaanpak voor afvalbeheer beschreven in Aanpak afvalbeheer 2022–20252.
De beschikbare data voor Curaçao laten zien dat in 2022 in totaal 131.992 ton afval is geproduceerd, waarvan 123.579 ton is gestort op de stortplaats, 8.303 ton gerecycled en 110 ton is verbrand. Per dag produceerde elke inwoner 2,4 kilogram afval.3
Wat doet die manier van afvalverwerking met de milieusituatie in de afzonderlijke gebieden van Caribisch Nederland?
Voor de BES-eilanden is de milieusituatie als volgt:
Op Sint Eustatius vormt het opgeslagen restafval een risico voor de bodem. Door het ontbreken van een correcte onderafdichting bestaat het risico dat verontreinigende stoffen uitlogen naar de bodem en daarmee uiteindelijk ook de zee. Verder is de huidige locatie voor het afvalbeheer op het eiland niet ideaal voor het efficiënt verbranden van het restafval. Bij te weinig wind kan er geen afval verbrand worden.
Door het nagenoeg volledig uitvoeren van al het recyclebaar en niet-recyclebaar afval vanaf Saba naar de Verenigde Staten blijft de lokale afvalverbranding beperkt tot een kleine hoeveelheid medisch afval. Het tot een minimum verminderen van afvalverbranding op Saba heeft een zeer positief effect gehad op de luchtkwaliteit.
Op Bonaire wordt nagenoeg alle restafval gestort op de stortplaats Lagun in beheer van de overheids-N.V. Selibon. Over de situatie bij Selibon/Lagun is de Kamer op 19 december 2024 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording Kamervragen over het bericht «bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort)»4. Ik verwijs tevens naar de reactie op uw verzoek de Kamer schriftelijk te informeren over de situatie bij Selibon te Bonaire.5
Gelden de doelstellingen ten aanzien van de transitie naar de circulaire economie ook voor Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, de doelstellingen voor de transitie naar circulaire economie gelden op dit moment niet voor Caribisch Nederland. Bij het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de doelstellingen en mijlpalen in het NMBP die bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie. Zodra die basis op orde is, kan de transitie naar de circulaire economie verder worden ingezet. De doelstellingen en maatregelen zoals geformuleerd in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)6 kunnen een inspiratiebron zijn voor de periode 2030–2050.
Welke stappen neemt u om plasticvervuiling in Caribisch Nederland aan te pakken? En op welke manier kan Nederland helpen bij het tegengaan van plasticvervuiling in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk?
Caribisch Nederland is zich terdege bewust van de schadelijke gevolgen van het niet correct omgaan met de plasticvervuiling binnen de eigen eilanden. Daar is centrale sturing vanuit Europees Nederland niet voor nodig. Europees Nederland kan echter wel helpen bij het stroomlijnen en samenbrengen van de kennis die op verschillende plekken binnen het Koninkrijk aanwezig is.
Het versterken van onderlinge samenwerkingsverbanden, ook met de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk, kan bijdragen aan het tegengaan van plasticvervuiling en ook andere vormen van milieuvervuiling. Vanuit die regionale samenwerking is ook de efficiëntie van de verwerking van het plasticafval verder te vergroten.
Bij het antwoord op vraag 1 is het verbod op plastic voor eenmalig gebruik op Bonaire, Sint Eustatius en Saba al aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het circulaire economiebeleid in het Caribische deel van Nederland een stuk minder vergaand is dan in Nederland zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid inzet te tonen om ook in de afzonderlijke delen van Caribisch Nederland recyclingcapaciteit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2013 is de samenwerking tussen het openbaar lichaam Bonaire en het Ministerie van IenW gestart voor ondersteuning bij het uitvoeren van afvalbeleid op Bonaire. In 2016 is het afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat» (AOM) gestart. Via dit programma stelt het ministerie al jaren personele en financiële middelen ter beschikking om het afvalbeheer op Bonaire te verbeteren. Dit geldt ook voor ondersteuning bij afvalrecycling.
Ook op Sint Eustatius en Saba wordt door het Ministerie van IenW ondersteuning gegeven bij het uitvoeren van het afvalbeleid.
Met het in 2020 vaststellen van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) zijn ook strategische langetermijndoelen voor het afvalbeheer afgesproken.
Waarom gelden de huidige systemen van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) alleen voor Europees Nederland?
Het gaat hier om Europese regels die gelden voor de Europese markt. Voor de autonome landen binnen het Koninkrijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Voor Caribisch Nederland ondersteunt het Ministerie van IenW bij het beleid en de bijbehorende wetgeving, een en ander conform de Wet Vrom BES. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om de UPV’s uit te breiden naar Caribisch Nederland zodat producenten verantwoordelijk zijn voor het afval dat zij ook daar produceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening wordt niet gedeeld. Een beslissing over de haalbaarheid van een uitbreiding van UPV naar Caribisch Nederland moet vooraf worden gegaan door onderzoek naar de consequenties en de gevolgen hiervan. UPV is een financiële en ook organisatorische verantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van producten die in de handel worden gebracht. Het kan voordeel bieden als bij het in de handel brengen van een product de financiering van het afvalbeheer geborgd is. Een uitbreiding van UPV vergt echter dat er voor de betreffende UPV een onafhankelijke producentenorganisatie is die dit moet vormgeven. Dit is in het Koninkrijk enkel in Europees Nederland geregeld.
Bij een UPV worden producenten primair verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van afvalstoffen in plaats van bijvoorbeeld het bestuur op de eilanden. Gelet op de schaalgrootte en het inwoneraantal van de eilanden lijkt centrale regie door het bestuur eerder aan te bevelen boven uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Ook is de omvang van de markt op de eilanden beperkt, waardoor bijvoorbeeld een enkele importeur verantwoordelijk kan worden voor het afvalbeheer van één of meerdere producten. In plaats van een UPV kan ook worden gedacht aan inzet van andere beleidsinstrumenten zoals bijvoorbeeld het verplicht gescheiden inzamelen van specifieke afvalstromen of het instellen van een innameplicht voor winkels die bijvoorbeeld batterijen of elektrische apparaten verkopen.
Bent u bereid om te beginnen met een onderzoek naar hoe de UPV voor wegwerpplastic uitgebreid kan worden naar Caribisch Nederland om plasticvervuiling te verminderen op de eilanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij eerdere vragen aangegeven ondersteunt het Ministerie van IenW Caribisch Nederland bij het ontwikkelen en uitvoeren van afvalbeleid. Ik ben bereid met die eilanden te onderzoeken hoe verdergegaan kan worden met de acties die al ingesteld zijn om de plasticvervuiling verder te verminderen. De verwachting is alleen wel dat de UPV daar niet het best passende middel voor is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december?
De beantwoording van de vragen heeft afstemming gevergd met de eilanden. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om de vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december 2024.
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Geert Gabriëls (GL), Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
Bent u bekend met de berichten «Inspectie wilde strengere regels voor omstreden staalslak»1 en «800.000 ton staalslakken»2?
Deelt u de mening dat milieu- en gezondheidsschade ten gevolge van opslag van staalslakken én het gebruik ervan als bouwstof, zoals in het Gelderse Eerbeek, te allen tijde voorkomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Om welke reden is het advies van de ILT voor strengere regelgeving over staalslakken genegeerd?
Waarom heeft u ervoor gekozen om het advies niet te delen met de Kamer ondanks de groeiende zorgen bij meerdere partijen?
Deelt u de mening dat ter waarborging van een transparante overheid adviezen van toezichthouders als de ILT nooit genegeerd zouden mogen worden om redenen als imagoschade, zoals aangekaart in het advies? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het hergebruiken van secundaire materialen waarmee bodem en water vervuild raken juist een negatief effect heeft op de circulaire economie, omdat de grond en het water daardoor niet meer hergebruikt kan worden? Zo nee, waarop baseert u zich?
Bent u nog steeds van mening dat het gebruik van staalslakken als bouwstof veilig is en dat zij zonder al te veel problemen verhandeld moeten kunnen worden? Zo ja, wat beschouwt u precies onder zonder al te veel problemen?
Bent u van mening dat na aantoning van het RIVM3 in 2023 – een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de ILT – dat het gebruik van staalslakken als bouwstof tot milieuschade kan leiden, het gebruik hiervan strenger gereguleerd had moeten worden?
Hoe verklaart u dat waar de Omgevingsdienst NL opmerkt dat bij het instellen van een informatieplicht niet voldoende toezicht kan worden gehouden op het gebruik van staalslakken door bedrijven die deze toepassen, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkondigt geen aanleiding te zien om te denken dat toepassende bedrijven de omgevingsdiensten niet zullen informeren? Waar is deze aanname van het ministerie op gebaseerd?
Deelt u de mening dat bij het instellen van een informatieplicht voorbij wordt gegaan aan de grip op handhaving? Hoe kijkt u naar het advies van de werkgroep – die bestaat uit vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat, politie en ILT – dat er met een meldplicht veel beter kan worden gereguleerd dan bij een informatieplicht, omdat ze dan bouwprojecten kunnen stilleggen wanneer die meldplicht genegeerd wordt?
Bent u alsnog bereid een meldplicht in te voeren? Zo ja, binnen welk termijn verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Staat u nog steeds achter uw eerdere beantwoording dat de risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof bekend zijn en hier op grond van de zorgplicht rekening mee wordt gehouden? Hoe staat dat antwoord in relatie tot het advies van de ILT waarin staat dat staalslakken vervuilender zijn dan eerder gedacht? Vindt u nog steeds dat u de zorgplicht adequaat naleeft?
Hoe verhoudt de reactie van de voormalig staatsecretaris, waarin wordt gesteld dat het advies van de ILT aansluit bij de lijn van het ministerie om scherp te zijn op mogelijk risico’s, zich tot het nalaten van uitvoering van het betreffende advies?
Bent u bereid, op basis van het genegeerde voornoemde advies van de ILT, staalslakken voortaan als «afval» aan te merken? Zo nee, bent u dan wel bereid om strengere regelgeving te maken voor de toepassing van staalslakken als bouwstof? Zo ja, kunt u schetsen waaruit deze regelgeving bestaat en hoe u waarborgt toekomstig milieu- en gezondheidsschade te voorkomen bij het gebruik van staalslakken als bouwstof?
De scheepsramp voor de kust van Hull |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Welke schadelijke effecten op natuur en milieu in de Noordzee moeten we vrezen van de scheepsramp voor de kust van Hull (Groot-Brittanië)? Zijn er effecten voor het Nederlandse of internationale deel van de Noordzee te verwachten?
Kunt u de Kamer informeren over de oorzaak van het ongeluk?
Gelden er voor het Britse deel van de Noordzee andere regels voor de scheepvaartveiligheid dan voor het Nederlandse of internationale deel?
Kan een dergelijk ongeluk redelijkerwijs ook voor de Nederlandse kust plaatsvinden? Of zijn er hier maatregelen van kracht die dat onwaarschijnlijk maken of uitsluiten?
Hoe verhoudt deze scheepsramp zich tot de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) geconstateerde risico’s? Moet deze ramp gevolgen hebben voor het opvolgen van de aanbevelingen uit het OVV-rapport over de scheepvaartveiligheid op de Noordzee? Is uw brief van 17 februari in die zin nog actueel?1
Welke maatregelen neemt u om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en risico’s zoals deze aanvaring te verkleinen?
Welke maatregelen neemt u om de gevolgen van aanvaringen te bestrijden?
Als we bij elk incident met een containerschip moeten vrezen voor ernstige gevolgen voor de Noordzeenatuur door vervuiling met zeer gevaarlijke en giftige stoffen, moeten we dan niet het vervoer van deze stoffen anders regelen? Bijvoorbeeld met strengere eisen aan containers of schepen, apart vervoer of andere maatregelen?
Hoe kan de natuur tijdens of na een scheepsramp waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen worden beschermd? Zijn er ook gespecialiseerde schepen of andere apparatuur beschikbaar voor andere lekkages dan alleen olie? Is er iets dat gedaan kan worden als schadelijke, in water oplosbare, stoffen vrij komen?
Acht u de huidige aanpak van risicobeheersing op de Noordzee voldoende in lijn met de snelle ontwikkelingen in het gebied, zoals de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken? In hoeverre houdt de in de Kamerbrief van 17 februari geschetste aanpak gelijke tred met deze ontwikkelingen? Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk om de scheepvaartveiligheid en ecologische bescherming op de Noordzee toekomstbestendig te maken?
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Geert Gabriëls (GL), Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
Chemours |
|
Geert Gabriëls (GL), Ines Kostić (PvdD), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
De erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens |
|
Geert Gabriëls (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Actiegroep pleit voor wettelijk recht op gezond milieu: Nederland blijft achter»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van het artikel, dat Nederland achterloopt op andere EU-landen als het gaat om het wettelijk verankeren van het recht op een gezond milieu, gezien landen zoals Duitsland, België en Frankrijk dit recht al grondwettelijk hebben vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens dit recht ook in Nederlandse wetgeving op te nemen?
Het klopt dat er een aantal EU-lidstaten zijn die expliciet een vorm van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu erkennen in hun Grondwet of in nationale wetten. Echter, evenals Duitsland en diverse andere EU-lidstaten, waaronder Denemarken en Zweden,2 heeft Nederland dit recht niet expliciet in de Grondwet verankerd. In lijn met artikel 37 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) biedt het Nederlandse rechtssysteem een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarmee invulling wordt gegeven aan mogelijke componenten van het recht. Zie in dat kader bijvoorbeeld artikel 21 van de Grondwet, de Omgevingswet, de Wet milieubeheer (en de bijbehorende besluiten), de Wet bodembescherming en de Klimaatwet, in combinatie met de directe doorwerking van de mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is.
De inspanningsverplichting van artikel 21 van de Grondwet is in de Omgevingswet uitgewerkt. De Omgevingswet heeft namelijk tot doel de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu te waarborgen. Daartoe verplicht de wet een ieder tot het voldoende zorg dragen voor de fysieke leefomgeving en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden. De wet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur stellen verder brede sets concrete eisen die deze zorg borgen. Verder is het recht vertaald in diverse sectorale wetten, zoals de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Daarin is opgenomen dat een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht moet nemen en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden.
Er is op dit moment geen eenduidige uitleg of interpretatie van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu of een eenduidige toepassing van het recht door de verschillende lidstaten van de EU en de Raad van Europa (RvE). Op dit moment bestudeert Nederland de erkenning van dit recht nader in de context van de RvE. Het Stuurcomité mensenrechten van de RvE (CDDH), heeft een rapport opgesteld over mogelijke juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Uw Kamer wordt over deze inzet t.z.t. geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Is het standpunt van het kabinet nog steeds dat Nederland het werk van de Raad van Europa zal versterken in lijn met de VN-resoluties waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zoals eerder is beantwoord in reactie op Kamervragen door het Eerste Kamerlid De Boer? Zo nee, waarom niet?2
In de reactie op de Kamervragen gesteld door het Eerste Kamerlid De Boer, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aangegeven dat Nederland in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (MRR) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) vóór resoluties heeft gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In diezelfde beantwoording van deze Kamervragen is tevens aangegeven dat Nederland tijdens de Top van 2023 in Reykjavik, tezamen met alle andere RvE-lidstaten, heeft ingestemd om in lijn met deze resoluties het werk van de RvE ten aanzien van de mensenrechtenaspecten hiervan te versterken.
Deze inzet is conform de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin is opgenomen dat Nederland zich inzet voor een eerlijke en inclusieve transitie en vermindering van klimaatkwetsbaarheid door ondersteuning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu.4
Gaat Nederland de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondersteunen tijdens de vergaderingen van het Committee of Ministers op 23 januari en 25 februari 2025, in navolging van de VN-resoluties?
De resoluties van de AVVN en MRR waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zijn niet bindende instrumenten. Een equivalent hiervan zou een erkenning van het recht zijn in een niet-bindende aanbeveling van het Comité van Ministers. Dat is echter niet hetzelfde als de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in het systeem van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bijvoorbeeld in een additioneel protocol bij het EVRM.
Het CDDH, waarin alle 46 RvE-lidstaten zijn vertegenwoordigd, heeft recentelijk een rapport aangenomen waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu. In het rapport wordt het huidige beschermingsniveau op het gebied van milieu en mensenrechten beschreven en zijn op een neutrale wijze diverse mogelijkheden uiteengezet voor wat betreft juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Het CDDH heeft op basis van de inhoud van het rapport een tweetal conclusies aangenomen, die ter bespreking zullen worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE. Deze conclusies lopen overigens niet vooruit op een eventuele keuze voor een aanvullend instrument, en geven de volgende overwegingen mee aan het Comité van Ministers van de RvE (vertaald naar het Nederlands):5
De in deze Kamervragen genoemde data betreffen vergaderingen van de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). In dit gremium zal geen politieke beslissing worden genomen. De precieze datum van agendering in het Comité van Ministers is vooralsnog niet bekend. Het rapport is online raadpleegbaar.6
Nederland heeft enkel vanuit een technisch-juridische invalshoek aan de discussie binnen het CDDH deelgenomen zonder zich te verbinden aan vervolgstappen. Nederland heeft derhalve geen positie ingenomen voor wat betreft de keuze van een nader instrument in het kader van de RvE. Momenteel wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport, met inbegrip van een exercitie van de verschillende opties en welke implicaties die opties hebben voor Nederland, alsook de voorgestelde nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Gaat Nederland zich daarbij aansluiten bij de negen landen, waaronder Frankrijk, Spanje, Portugal en IJsland, die hun steun al hebben uitgesproken voor de erkenning van dit recht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport. Op basis hiervan zal een nationale positie worden voorgesteld. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Welke afgevaardigden zullen namens Nederland de vergaderingen gaan bijwonen?
Alvorens documenten worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE, zijn er diverse voorportalen binnen de RvE waarin de documenten zullen worden besproken. In dit geval zal het gaan om de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). Afgevaardigden van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de RvE nemen deel aan de GR-H en het Comité van Ministers.
Deelt u de mening dat door de oplopende milieuproblemen en de verergerende klimaatcrisis in Europa en de rest van de wereld, de erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een dringende noodzaak is? Zo nee, waarom niet?
Op 16 en 17 mei 2024 vond de vierde Top van de RvE plaats in Reykjavik, IJsland. Tijdens de Top werd de urgentie van gecoördineerde actie om het milieu te beschermen middels het tegengaan van de triple planetary crises van vervuiling, klimaatverandering en biodiversiteitsverlies benadrukt. Daarom is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken en dat milieu meer een prioriteit moet worden voor de RvE. Dit is opgenomen in Appendix V van de Reykjavik Verklaring. De Verklaring is gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig AVVN Resolutie 76/300 (Appendix V, politieke eindverklaring). De Verklaring is door alle RvE-lidstaten gesteund, ook door Nederland.7
De Verklaring ging tevens in op het werk van het CDDH en dringt erop aan dat het rapport over de noodzaak en haalbaarheid van een eventueel aanvullend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu zo snel mogelijk moest worden afgerond door de CDDH. In het CDDH rapport zijn op een neutrale wijze diverse opties uiteengezet voor juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten. Deze opties, inclusief de implicaties en gevolgen van de opties, worden momenteel onderzocht. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Erkent u dat de vervuiling van het milieu, zoals blijkt uit de vele milieu-incidenten in het hele land, het gevolg is van het ontbreken van een stevige juridische basis voor de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu? Zo ja, deelt u dan niet de mening dat de erkenning van dit recht op zowel nationaal als Europees niveau cruciaal is om vervuiling van het milieu zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gebonden aan diverse internationale en Europeesrechtelijke instrumenten op het gebied van milieu. Deze instrumenten zien op de bescherming van het milieu en het tegengaan van milieuvervuiling en milieuschade.
Wat de erkenning van een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht door het kabinet. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de mening dat het opnemen van het recht op een gezond leefmilieu zou bijdragen aan zowel de bescherming van de mens en natuur, maar ook een belangrijke stimulans is voor het ontwikkelen van krachtig beleid op het gebied van milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar de verhouding van zo’n recht tot milieu- en klimaatbeleid. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de overtuiging dat de erkenning van dit recht kan bijdragen aan meer rechtszekerheid en samenhang waarmee er een gelijker speelveld komt in Europa? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel door het kabinet onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar wat zo’n recht zou kunnen bijdragen aan het bestaande nationale recht en welke mogelijke gevolgen zo’n recht kan hebben. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze exercitie en voorgestelde inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Klopt het dat u op 14 mei 2025 een beslissing moet nemen over de positie van Nederland met betrekking tot de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in Europa tijdens de 134ste sessie van het Committee of Ministers? Bent u bereid om tijdens die sessie alles in het werk te stellen om te zorgen dat het recht op een schoon leefmilieu erkend wordt in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, om zodoende het werk van de Raad van Europa te versterken? Zo niet, waarom niet?
Op 13 en 14 mei 2025 zal de jaarlijkse ministeriële vergadering van de RvE plaatsvinden. De agenda van deze vergadering is nog niet vastgesteld. Ook staat nog niet vast dat het rapport van het CDDH waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu ook daadwerkelijk op de agenda staat.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over een nationale positie aangaande dit recht, omdat op dit moment nog onderzoek wordt gedaan ter voorbereiding van een voor te stellen nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. hierover geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De kosten voor kwaliteitsborging van verplaatsbare tiny houses |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijk grote financiële consequenties van de nieuwe Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) voor eigenaren van verplaatsbare tiny houses?
Ja.
Klopt het dat de toetsing van je bouwplan aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) met de nieuwe Omgevingswet is verlegd van de gemeente naar onafhankelijke kwaliteitsborgers?
Dit is het geval voor een aantal bouwwerken, vallend onder gevolgklasse 1. Gevolgklasse 1 bestaat uit eenvoudige bouwwerken, zoals grondgebonden woningen en bedrijfshallen.
Hoe groot kunnen de verschillen in kosten voor kwaliteitsborging zijn tussen private kwaliteitsborgers en gemeenten?
Kwaliteitsborgers brengen de daadwerkelijke kosten voor kwaliteitsborging bij hun opdrachtgever in rekening. De kosten hangen daarmee af van de omvang en complexiteit van het bouwplan. Gemeenten brengen leges in rekening voor het in behandeling nemen van een vergunningaanvraag. De totale inkomsten in termen van leges mogen niet hoger zijn dan de totale toerekenbare kosten, die het bevoegd gezag maakt in het kader van de taken voortkomend uit de Omgevingswet. Dus ook gemeenten brengen over het totaal van alle bouwplannen die ze in behandeling nemen grofweg de daadwerkelijke kosten in rekening.
De verschillen tussen de leges die gemeenten in rekening brengen en de kosten van kwaliteitsborging per project, ontstaan door kruissubsidiëring binnen het totaal van de bouwplannen. Gemeenten brengen veelal een percentage van de bouwsom als leges in rekening. De feitelijke leges voor kleine bouwprojecten zijn hierdoor vaak lager dan de daadwerkelijke kosten die een gemeenten voor dergelijke projecten maakt. Bij grote projecten is dat andersom en zijn de kosten lager dan leges die in rekening worden gebracht.
Bij een enkel, klein bouwproject onder gevolgklasse 1 kan het tarief van de kwaliteitsborger relatief hoog zijn ten opzichte van de leges (in de situatie zoals die voorheen was). Bij grote projecten in de seriematige bouw vallen de kosten van de kwaliteitsborger (veel) lager uit.
Klopt het dat de kosten van deze private kwaliteitsborgers onder deze nieuwe wet soms vier keer zo hoog zijn als de kosten voor controle door gemeenten?
Dit beeld heb ik op basis van mij beschikbare informatie niet. Onderdeel van de monitoring en evaluatie van de Wkb is monitoring van de leges, inclusief een vergelijking tussen de hoogte van de leges voor en na invoering van de Wkb. rapportage van deze vergelijking door COELO1 is in december 2024 met de Eerste Kamer gedeeld. Eerder zijn de kosten van kwaliteitsborging voor de activiteiten in gevolgklasse 1 door Nieman Raadgevende Ingenieurs in kaart gebracht2. Uit de vergelijking blijkt dat de leges voor een grondgebonden woning onder kwaliteitsborging, gemiddeld dalen met 43,5% (–€ 4.046). Voor een grondgebonden woning zijn de kosten voor de kwaliteitsborger door Nieman ingeschat op minimaal € 3.415 en maximaal € 4.740. De kosten van de kwaliteitsborger bij een gemiddeld bouwproject hebben daarmee een zelfde orde van grootte als de daling van de leges. Vanaf meerdere woningen binnen één project zijn de kosten voor kwaliteitsborging zelfs lager dan de leges.
Bij kleine projecten, zoals tiny houses, zullen de kosten voor kwaliteitsborging als gevolg van kruissubsidiering hoger zijn dan de legesdaling. Dit wordt nog versterkt doordat gemeenten zelf de hoogte van hun leges bepalen en dus ook de mate van kruissubsidiëring in het voordeel van kleine projecten. Een factor vier verschil in kosten is naar mijn informatie echter niet aan de orde.
De bedoelde categorie verplaatsbare tiny houses kunnen niet permanent op een plek staan waardoor deze kosten bij elke contractueel verplicht gestelde verplaatsing steeds opnieuw (vaak meerdere malen) betaald moeten worden, dit zou op kunnen lopen tot wel zes keer gedurende de levensduur van zo’n huis. Wat vindt u ervan dat bezitters van verplaatsbare tiny houses daardoor duizenden euro’s meer kwijt zijn voor dezelfde controle?
Waarom moeten tiny houses vaker worden gekeurd op kwaliteit dan grondgebonden woningen?
Bent u het met ons eens dat het niet nodig is om een reeds goedgekeurde woning weer opnieuw te controleren op kwaliteit wanneer deze verplaatst wordt?
Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek van tiny house-bezitters te voorkomen?
Bent u bereid te onderzoeken of de controledruk op reeds goedgekeurde tiny houses kan worden verlaagd, bijvoorbeeld door vrijwaring van controle bij herplaatsing?
Bent u bereid om te onderzoeken of er een maximumgrens kan komen voor de kosten van kwaliteitscontroles die private kwaliteitsborgers mogen rekenen aan hun klanten?
Zoals hiervoor aangegeven zal ik laten onderzoeken op welke wijze de kosten voor kwaliteitsborging voor tiny houses en andere vergelijkbare kleine bouwactiviteiten beperkt kunnen worden met onder andere meer standaardisatie in de beoordelingsprocessen. Het stelsel van kwaliteitsborging is nog volop in ontwikkeling. Onderdeel hiervan is de doorontwikkeling van de werkwijzen van kwaliteitsborgers en daarmee gepaard gaan de prijzen. Ik acht een maximumprijs op dit moment dan ook niet opportuun.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Geert Gabriëls (GL), Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gevaarindeling van LD-staalslakken als afvalstof door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het rapport Milieuhygiënische kwaliteit LD-staalslakken1 waaruit blijkt dat LD-staalslakken gevaarlijke eigenschappen bezitten, zoals HP4, HP5, HP7, HP10 en HP11?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u zich vinden in deze gevaarindeling door het RIVM? Zo nee, welke gevaarlijke eigenschappen zijn volgens u niet of in mindere mate verbonden aan LD-staalslakken en kunt u aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek u zich hierbij baseert?
Het vaststellen van gevaareigenschappen van stoffen is een wetenschappelijke afweging en daarbij gaan we altijd uit van het oordeel van het RIVM.
Bent u ermee bekend dat het tweede lid van artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en constante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie meebrengen dat de Europese Unie er naar streeft om haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming te brengen en dat dit beleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wilt u met uw milieubeleid ook een hoog niveau van bescherming nastreven en uw beleid laten steunen op voornoemde beginselen?
Ja en dat is ook het geval. Op basis van de Wet milieubeheer en de Omgevingswet is in het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit 2022 en in het Besluit activiteiten leefomgeving invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen doordat hierin verschillende milieukwaliteitseisen, toepassingseisen, verantwoordingseisen (zoals een milieuverklaring) en de zorgplicht(en) zijn opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Met de modernisering van de regelgeving wordt verdere invulling aan het borgen van bescherming gegeven. Er zijn reeds stappen gezet (zie het antwoord op vraag 8) en er wordt bekeken wat er nog meer kan worden gedaan (zie het antwoord op vraag 10).
Deelt u de mening dat het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen meebrengen dat Nederland de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan dient te voorkomen, te verminderen en zo mogelijk op te heffen door het treffen van maatregelen die de bekende risico's kunnen wegnemen? Zo ja, wat wilt en kunt u eraan doen om er voor te zorgen dat Tata Steel in de toekomst deze LD-staalslakken ontdoet van de schadelijke zware metalen en gebluste kalk die zich erin bevinden?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend. Hier dient op grond van de zorgplicht bij de toepassing rekening mee worden gehouden. Gebeurt dat niet of onvoldoende, dan levert dat een overtreding op van de wettelijke zorgplicht en kan handhavend worden opgetreden. Wanneer aan de zorgplicht wordt voldaan – en ook aan de andere eisen die de bodemregelgeving stelt aan het toepassen van bouwstoffen – dan is er geen bezwaar om het toepassen van staalslakken toe te staan.
Bent u er mee bekend dat Pelt & Hooykaas (vóór 2021) in haar productcertificaat voor LD-staalslakken2 afnemers van LD-staalslakken liet weten dat de pH-waarde van de bodem, grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater, vanwege de eigenschappen van LD-staalslakken, tijdelijk kan worden verhoogd en dat zij de afnemers van LD-staalslakken adviseerde om adequate voorzieningen te treffen om dit tegen te gaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het betreft een productcertificaat voor LD-staalslak 0/90 mm ZV (bekend onder de naam BGS-Fill) uit 2017.
Sinds 1 januari 2024 zijn leveranciers verplicht om in de milieuverklaring bodemkwaliteit te vermelden welke voorwaarden en beperkingen de toepasser in acht moet nemen.
Bent u ermee bekend dat Pelt & Hooykaas in 2021 deze waarschuwing heeft aangescherpt, waardoor er nu op voorhand een plan van aanpak wordt verlangd waaruit blijkt op welke wijze is gewaarborgd dat de LD-staalslakken niet permanent in contact komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater, zodat milieueffecten als gevolg van het uitspoelen van vrije kalk voorkomen zullen worden3?
Ja, ik ben ermee bekend dat Pelt & Hooykaas naar aanleiding van problemen die zich in grootschalige toepassingen hebben voorgedaan met het product BGS Fill dergelijke voorwaarden voor de toepassing van dit product stelt.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in haar signaalrapportage van 2023 al heeft aangegeven dat de kaders van de regelgeving de risico’s van de toepassing van LD-staalslakken voor mens en milieu niet afdekt?
De signaalrapportage van ILT van 2023 leidde tot zorgen over uiteenlopende toepassingen van staalslakken. De rapportage gaat echter alleen over de risico’s van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen zoals aanvullingen en ophogingen op land. Zoals ook in de beleidsreactie4 bij de aanbieding van deze signaalrapportage aan de Kamer werd aangegeven, worden de zorgen uit de signaalrapportage herkend.
Het is daarbij van belang om te benadrukken dat naast toepassingseisen uit de regelgeving ook de zorgplicht, zoals verwoord in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt om risico's voor mens en milieu te voorkomen. Dit staat ook beschreven in de Circulaire Toepassing van staalslak5. Op basis van de zorgplicht mogen toepassers staalslakken niet op een verkeerde manier toepassen of toepassen in situaties waarvoor ze ongeschikt zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen in de praktijk toch misgaat, vind ik zeer kwalijk. Daarom is de afgelopen periode een aantal stappen gezet:
Deelt u de mening dat LD-staalslakken niet meer toegepast zouden moeten worden op landbodems als deze in contact kunnen komen met regen-, grond- en oppervlaktewater? Zo ja, kunt u die specifieke toepassingsvoorwaarde in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, dienen voor grootschalige toepassing van LD-staalslakken op landbodems algemene en/of bijzondere voorzorgsmaatregelen te worden getroffen en zo ja, welke zijn dit volgens u?
Als er schadelijke milieugevolgen optreden door contact met grond- en regenwater is het op grond van de zorgplicht nu al verboden om staalslakken toe te passen. Immers, op grond van de zorgplicht zijn toepassers verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om nadelige gevolgen te voorkomen, of deze zoveel als mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Het is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag om op de naleving van deze verplichting toe te zien en zo nodig handhavend op te treden.
Zoals ook in de Circulaire Toepassing van staalslak is verwoord, zijn verschillende factoren zoals de omvang van het werk, het ontwerp en de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater van invloed op de risico’s bij toepassing van staalslakken op land. Daarom zal de vraag of de keuze voor staalslakken als bouwstof een juiste is en welke maatregelen dan precies nodig zijn per situatie verschillen en vragen om maatwerk waar toepassers op grond van de zorgplicht toe verplicht zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen zoals in Spijk en Eerbeek toch mis blijkt te zijn gegaan was en is aanleiding voor een aantal stappen die reeds gezet zijn (zoals benoemd in het antwoord op vraag 8) en om te bekijken wat er nog meer kan helpen.
Deelt u de observatie dat zorgen over de toepassing van staalslakken niet alleen voortkomen uit enkele incidenten, zoals u eerder aangaf in de beantwoording op Kamervragen4, maar dat er al jaren sprake is van misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken, zoals blijkt uit een rapport uit 20075, en misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken in Hellevoetsluis, Spijk, Eerbeek, de Aagtenbelt en De Centrale As? Deelt u de mening dat het hier dus gaat om een structureel probleem en dat actie is vereist? Zo nee, waarom niet?
Het is regelmatig fout gegaan bij de toepassing van LD-staalslakken. Daarom zijn er stappen ondernomen en ben ik op dit moment in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met:
Voor meer informatie over de stappen die ik onderneem in het kader van de herijking van de bodemregelgeving verwijs ik u naar de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20249.
Naast de bodemregelgeving zijn ook de juridische kaders van REACH en CLP10 van toepassing. Ik bekijk in hoeverre hier mogelijkheden liggen om de risico’s beter te beheersen.
Kunt u vijf voorbeelden geven waar LD-staalslakken op grootschalige wijze (meer dan 100.000 ton) zijn toegepast op landbodems zonder dat dit heeft geleid tot ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Wanneer voldaan wordt aan de gestelde eisen zijn bouwstoffen vrij toepasbaar. Toepassingen hoeven niet gemeld of geregistreerd te worden. Zoals in het antwoord bij vraag 10 wordt aangegeven, wordt in het kader van de herijking van de regelgeving onderzoek gedaan naar een registratieplicht.
Op welke wijze moet het lokale bevoegd gezag per specifiek geval beoordelen of er staalslakken kunnen worden toegepast zolang er nog geen informatieplicht is ingevoerd? Bent u het eens dat de afnemers van de LD-staalslakken doorgaans niet over deze kennis zullen beschikken? Welke expertise veronderstelt u bij het lokale bevoegd gezag aanwezig?
Indien wordt voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen, zijn staalslakken vrij toepasbaar. Het bevoegd gezag kan op grond van haar bestaande bevoegdheden ingrijpen als de zorgplicht en andere toepassingseisen niet worden nageleefd of wanneer dat dreigt te gebeuren. Veelal zal dit op basis van signalen en inspecties gebeuren. De problemen hebben zich vooral voorgedaan bij grootschalige werken waar over het algemeen een uitgebreid beoordelings- of vergunningstraject aan vooraf gaat en waarvoor honderden tot duizenden vrachtwagens nodig zijn om de LD-staalslakken aan te voeren. Daar liggen nu al de nodige aangrijpingspunten voor toezichthouders om zich te informeren over (voorgenomen) toepassingen.
Van toepassers van LD-staalslakken mag vanuit hun professionaliteit worden verwacht dat zij over voldoende kennis over LD-bouwstoffen beschikken. Als een toepasser een specifieke toepassingssituatie op het oog heeft en twijfel heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak, dient hij bij de leverancier navraag doen over de kennis die de leverancier heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak in het licht van de zorgplicht. Zo nodig kan de toepasser een deskundig adviseur inschakelen. Bovendien roep ik toepassers op om, vooruitlopend op de informatieplicht, contact op te nemen met het bevoegd gezag voor het toezicht op de naleving van de toepassingsregels.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de toepassing van staalslakken. In de praktijk ligt dit vaak bij de omgevingsdiensten. Met deze verantwoordelijkheid ligt daar ook de verantwoordelijkheid voor voldoende inzet en expertise om toezicht te kunnen houden. In aanvulling hierop financier ik vanuit IenW de kennisinfrastructuur VTH (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Via deze structuur kunnen medewerkers van omgevingsdiensten kennis uitwisselen op verschillende thema’s. Dat neemt niet weg dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid, zoals hierboven aangegeven, ook aanvullende acties onderneem.
Hoe moet een bedrijf aantonen dat er aan bijproductvoorwaarden is voldaan en er geen sprake is van een afvalstof?
Zoals op 6 november 2024 in de beantwoording van eerdere vragen van de Kamer over het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken is aangegeven11, is het voor een toepassing als bouwstof in het kader van de bodemregelgeving niet relevant of sprake is van afval of niet. In alle gevallen dient de bouwstof te voldoen aan de eisen die de bodemregelgeving stelt. De begrippen bouwstof (bodemregelgeving) en bijproduct (afvalregelgeving) zijn dus los van elkaar staande begrippen.
Als aan de voorwaarden voor de bijproductstatus in art. 1.1 lid 4 van de Wet milieubeheer is voldaan, dan is een productieresidu geen afvalstof maar een bijproduct. Het is aan de houder zelf om aan te tonen dat voldaan wordt aan de bijproductvoorwaarden door het leveren van de daarvoor benodigde informatie. Het is vervolgens aan bevoegd gezag om te bepalen of de onderbouwing voldoende is. In het Landelijk Afvalplan 3 en de Leidraad afvalstof of product zijn als hulpmiddel handvatten gegeven om welke informatie het precies gaat. Zo gaat het bij de voorwaarde dat het gebruik zeker is, bijvoorbeeld om contracten met afnemers.
Klopt het zoals u eerder antwoordde dat het aan de «houder» van staalslak is om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan, ter beoordeling van het bevoegd gezag? Wie is volgens u die houder in het algemeen en wie is die houder in het bijzonder in geval van Spijk en Eerbeek?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is de houder degene die het materiaal bezit. Het draait dus niet om de vraag waar het (juridische) eigendom rust, maar om wie de feitelijke macht heeft over het materiaal. In het geval van Eerbeek en in het geval van Spijk is de vraag wie de houder is niet relevant omdat het bij de toepassing van staalslakken als bouwstof gaat over de vraag of voldaan is aan de eisen van de bodemregelgeving. Wordt bij de toepassing niet aan de eisen voldaan, dan kan bevoegd gezag optreden jegens degene die de staalslakken feitelijk heeft toegepast en/of degene die daarvoor opdracht heeft gegeven.
Wat betekent het dat het bevoegd gezagkan optreden als de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen? Deelt u de mening dat dit een te voorzichtige visie is omdat het bevoegd gezag gehouden is bij overtreding van productcertificaat of zorgplicht tot handhaving over te gaan?
In beginsel is een bestuursorgaan bij constatering van een overtreding van een wettelijk voorschrift gehouden zijn handhavingsbevoegdheden in te zetten. Hier kan slechts in uitzonderingsgevallen van worden afgeweken. Dit wordt in de jurisprudentie de beginselplicht tot handhaving genoemd. Het is aan het bevoegd gezag zelf te bepalen en te motiveren op welke wijze een overtreding moet worden beëindigd of de milieugevolgen daarvan ongedaan moeten worden gemaakt. Dat kan in het ene geval door afgraven en verwijderen, in het andere geval door beheersmaatregelen en monitoring.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen wanneer het Rijk interbestuurlijk toezicht inzet als een provincie of gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen, zoals u als mogelijkheid aangaf in eerder genoemde Kamervragen? Waar is dit interbestuurlijk toezicht en de maatregelen die daaruit kunnen vloeien in de wet verankerd? Deelt u de mening dat het VTH-stelsel (vergunningverlening, toezicht en handhaving) hierop zodanig dient te worden aangepast dat het Rijk kan ingrijpen indien de lokale overheid dit ten onrechte nalaat?
De manier waarop interbestuurlijk toezicht wordt uitgevoerd, is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wgrt)12. Het interbestuurlijk toezicht is gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Medebewind is de verplichte uitvoering die gemeenten of provincies geven aan hogere regelgeving, zoals nationale regelgeving. Inzet van de Wrgt is niet bedoeld om kwaliteit van de taakuitvoering te verbeteren. Voor medebewindstaken in het VTH-stelsel milieu houdt de Inspectie leefomgeving en transport toezicht op de provincies en de provincies houden toezicht op de gemeenten.
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd of als besluiten in strijd zijn met het algemeen belang of het recht. Om te bepalen of tot ingrijpen wordt overgegaan, doorloopt de toezichthouder een «interventieladder».
De toezichthouder kan gebruikmaken van de volgende instrumenten:
In de voortgangsbrief versterking VTH van 5 december 202413 is de Kamer geïnformeerd over de voorbereiding van een wetsvoorstel waarmee maatregelen worden getroffen die nodig zijn om regie te nemen vanuit het Rijk in gevallen dat de kwaliteit van de uitvoering achterblijft. Er wordt onderzocht hoe de uitvoering van interbestuurlijk toezicht door zowel de provincies als het Rijk kan worden versterkt. Dit gebeurt door te onderzoeken hoe de artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, die zien op het VTH-stelsel milieu, zo geconcretiseerd kunnen worden dat daarop interbestuurlijk toezicht kan worden ingezet als dat nodig is en ingegrepen kan worden als de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende is.
Kunt u aangeven welke eigenschappen van LD-staalslakken ertoe hebben bijgedragen dat de staalslakken niet als een dergelijke IBC-«bouwstof» (isoleren, beheersen en controleren) zijn aangemerkt?
Tot 1 januari 2024 konden bouwstoffen die niet voldeden aan maximale emissiewaarden voor vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen soms toch worden toegepast via het toepassingskader voor IBC-bouwstoffen uit het Besluit bodemkwaliteit, zoals dat gold voor 1 januari 2024. Dit is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet meer mogelijk.
Het onderscheid tussen enerzijds IBC-bouwstoffen en anderzijds vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen is gebaseerd op hoeveel metalen en zouten vrijkomen in de daarvoor voorgeschreven proeven om te toetsen aan de maximale emissiewaarden. Staalslakken moeten in alle gevallen voldoen aan de normen voor uitloging van metalen en zouten. Zo niet, dan is toepassing als bouwstof niet toegestaan.
Kunt u toelichten wat er volgens u voor nodig is om door LD-staalslakken verontreinigd water te neutraliseren?
Door natuurlijke processen onder invloed van water en CO2 zal de pH in een werk in de loop van de tijd vanzelf afnemen naar een pH rond 8.
Deelt u de mening dat LD-staalslakken als converterslak vanwege de toxische cocktail aan zware en giftige metalen die erin zitten veeleer neigen naar de ontzwavelingsslakken dan naar de hoogovenslakken? Zo nee, waarin zit volgens u dan het verschil in bijzondere gevaareigenschappen van de verschillende soorten slakken?
Om de slakken te mogen produceren en op de markt te brengen, moeten ze zijn geregistreerd onder REACH. Voor verschillende soorten slakken met verschillende eigenschappen zijn meerdere registraties nodig, elk voorzien van samenstelling en informatie betreffende veilig gebruik. Bij het ontbreken van een registratie is markttoelating niet toegestaan vanuit het basisprincipe van REACH («no data, no market») en wanneer de registratie niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden kan een bedrijf hierop worden aangesproken. Het is aan ILT om toe te zien op de registratie onder REACH.
Bent u ermee bekend dat in het RIVM-rapport[1] uit 2023 is opgemerkt dat er in de literatuur geen aanwijzingen zijn gevonden dat carbonatie zorgt voor een waterdichte laag aan de oppervlakte van LD-staalslakken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven waar in de regelgeving is verankerd dat meer toepassen van LD-staalslakken dan nodig niet past binnen de kaders van de regelgeving, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen?
In artikel 4.1261 van het Besluit activiteiten leefomgeving is expliciet bepaald dat bouwstoffen, zoals LD-staalsakken, niet mogen worden toegepast in een grotere hoeveelheid dan voor het voltooien van het werk redelijkerwijs nodig is volgens gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven.
Wilt u ook aangeven op welke wijze is te voorkomen dat er meer LD-staalslakken dan nodig worden toegepast? Wilt u ook aangeven hoe kan worden gecontroleerd dat er meer is toegepast dan nodig en hoe het meerdere (toegepaste) ook daadwerkelijk kan worden verwijderd?
Het is de verantwoordelijkheid van de toepasser om deze eis na te leven en het bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid op grond van het bestaande toezichts- en handhavingsinstrumentarium toe te zien op de naleving hiervan en bij overtreding hierop te handhaven, bijvoorbeeld middels een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Die handhavingsinstrumenten kunnen zowel preventief, vooraf, als bij geconstateerde overtreding, achteraf, worden ingezet. Zo kan bijvoorbeeld gelast worden het te veel toegepaste af te graven en te verwijderen, of er kunnen beheersmaatregelen en monitoring worden gevorderd om de gevolgen van de overtreding te stoppen. Dat is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt er voor staalslakken een informatieplicht ingevoerd. Hierdoor worden toezichthouders van tevoren op de hoogte gesteld waar dit materiaal zal worden toegepast en kunnen zij indien noodzakelijk voorkomen dat meer staalslakken dan nodig worden toegepast. En zoals in het antwoord op vraag 10 staat, ben ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met het ontwikkelen van handvatten voor toepassers en bevoegd gezag, om beter te beoordelen of grotere hoeveelheden van bouwstoffen worden toegepast dan nodig.
Kunt u het Deltares-rapport uit 2016 waarnaar u verwijst in eerder genoemde Kamervragen openbaar maken?
Ja, dit is als bijlage bijgevoegd.
Het bericht ‘Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht »Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater» dat Argos onlangs publiceerde?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er steeds meer rechtszaken worden gevoerd, of hiermee wordt gedreigd, bij geschillen rond de levering van (drink)water?
Het Ministerie van IenW houdt geen gegevens bij van aantallen rechtszaken met betrekking tot de drinkwatervoorziening of dreigingen daartoe. Er kan dan ook geen uitspraak gedaan worden of er meer zaken gevoerd worden. Wel spreken drinkwaterbedrijven en provincies over een toenemende juridisering van besluitvorming over het gebruik van de leefomgeving.
Deelt u de mening dat meer water oppompen in een veranderend klimaat, met vaker voorkomende, langere en ergere droogteperiodes, geen universele of structurele remedie is tegen drinkwatertekorten?
De toenemende watervraag en het afnemend aanbod van water tijdens droge perioden hebben invloed op onze (drink-)watervoorziening. Daar is geen universele oplossing voor. Om de drinkwatervoorziening te waarborgen kijken de drinkwaterbedrijven naar nieuwe bronnen voor drinkwater zoals nieuwe oppervlaktewaterwinningen, brak grondwater en de mogelijkheid om bestaande grondwaterbronnen duurzamer te benutten.
Bij de keuzes die daarbij worden gemaakt moet uiteraard rekening gehouden worden met de wijze waarop de drinkwaterlevering ook in perioden van droogte gewaarborgd kan worden.
Deelt u de mening dat de drinkwatervraag en drinkwaterbeschikbaarheid nu niet optimaal zijn verdeeld, zowel over het land als in de tijd? En bent u het ermee eens dat drinkwaterbeschikbaarheid ook een verdelingsvraagstuk is?
Ja. Het is zo dat de bevolking niet homogeen verdeeld is over Nederland en het gebruik evenmin. Dat geldt ook voor de productiecapaciteit van drinkwater. Daarmee zijn er dus verschillen per regio. Hoe het drinkwater voor heel Nederland beschikbaar is en blijft, heeft ook een verdelingscomponent.
Deelt u de mening dat we niet meer mogen onttrekken dan dat er wordt aangevuld? En bent u het er dan mee eens, dat bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken, zoals drinkwaterbedrijven, landbouwbedrijven, bedrijven in de voedingsindustrie, etcetera, ook zorg zouden moeten dragen voor een vergelijkbare hoeveelheid infiltratie als dat nu wordt onttrokken, om zo het grondwaterniveau op peil te houden? Zo nee, waarom niet?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de eis dat onttrekking en aanvulling van grondwaterlichamen over het jaar in evenwicht moeten zijn. Uit de stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde, Eems 2022–20272 blijkt dat bijna alle grondwaterlichamen aan deze eis voldoen. Alleen in het grondwaterlichaam Slenk-diep (in Noord-Brabant en Limburg), wordt nu meer onttrokken dan wordt aangevuld. Door de provincies worden samen met andere partijen maatregelen genomen om deze neerwaartse trend tegen te gaan.
Bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken (meer dan 150.000 m³/jaar) moeten daarvoor vergunning aanvragen bij de provincie. Door de provincie wordt vervolgens getoetst of de onttrekking niet leidt tot ontoelaatbare effecten op de omgeving, zoals het meer onttrekken dan (natuurlijk) infiltreert.
Deelt u de mening dat de huidige, zeer lage, vergoeding voor drinkwater of het onttrekken van grondwater weinig stimulans bieden voor zuinig gebruik, hergebruik of het gebruik van alternatieven voor drinkbaar water?
Recent heeft de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de effecten van beprijzen van verschillende soorten water (leidingwater, grondwater en oppervlaktewater) op watergebruik ontvangen3. Hieruit blijkt dat hogere drinkwaterprijzen een beperkt effect hebben op het verminderen van het watergebruik, maar wel bijdragen aan een meer bewust drinkwatergebruik. Voor een groter effect moet beprijzen worden gecombineerd met informatievoorziening en regelgeving. Daarom werkt het Ministerie van IenW aan het nationaal plan van aanpak drinkwaterbesparing, de aanscherping van de regelgeving voor grond- en oppervlaktewateronttrekkingen en aan gedragscampagnes.
Bent u bekend met de vrees van drinkwaterbedrijven dat bij het verhogen van de kosten voor drinkwater voor grootverbruikers, deze overstappen op het gebruik van eigen bronnen en dat overheden dan vaak geen vergunning kunnen weigeren? Wat vindt u hier van?
Het eerdergenoemd onderzoek stelt dat er slechts beperkt mogelijkheden zijn voor grootverbruikers voor het overstappen naar andere waterbronnen voor het productieproces. Voor een grootschalige onttrekking is het verplicht om een vergunning bij de provincie aan te vragen en daarmee is er voor de provincie de mogelijkheid de afgifte van de vergunning te weigeren.
Als het lokale grondwatersysteem de gevraagde onttrekking kan dragen, en het drinkwatersysteem op die wijze ontlast wordt, zie ik dat als een adequate invulling van het principe van «het juiste water voor het juiste gebruik.»
Deelt u de mening dat grondwater veel meer als een grondstof beschouwd zou moeten worden, vergelijkbaar met olie, gas, zout of andere winbare grondstoffen?
Grondwater levert als grondstof een waardevolle bijdrage aan de drinkwatervoorziening en voedselindustrie, maar is meer dan een gebruiksproduct dat «gemijnd» moet worden. Aanwezigheid van grondwater in de bodem is van cruciaal belang voor een gezond bodemecosysteem en daarmee voor de agrarische sector, de bebouwde omgeving en de natuur.
Als voor drinkwater geschikt grondwater een schaarse grondstof is, moet er dan niet een veel strengere cascadering komen voor afnemers en bestemmingen hiervan? Moeten we niet veel beter wegen wat het maatschappelijk belang is van de toepassing, met menselijke consumptie bovenaan en andere toepassingen op een lagere schaal, zodat in gebieden of tijden met schaarste vergunningen eerder geweigerd en verbruik beter gereguleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om bij te dragen aan het herstel van het grondwatersysteem is het nodig dat provincies, zoals al is afgesproken, in hun gebiedsprogramma’s een regionale voorkeursvolgorde voor het gebruik van grondwater opnemen. Daarin moet de daadwerkelijke grondwaterbeschikbaarheid worden meegewogen.
Daarnaast is zoet grondwater niet de enige bron voor drinkwater. De drinkwaterbedrijven onderzoeken ook alternatieven, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke grote onttrekkingsvergunningen in recente jaren zijn geweigerd, voor welke bestemming en op welke grond deze zijn geweigerd?
De provincies zijn bevoegd gezag voor de grote onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/ jaar). De Minister van IenW heeft geen rol in dit vergunningsproces. Bij het ministerie is er daardoor ook geen overzicht van geweigerde onttrekkingen.
Het bericht dat vervuilende staalslakken worden geïmporteerd vanuit het buitenland |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende staalslak komt als afval het land in, maar wordt daarna gebruikt in de bouw»1?
Ja.
Klopt het dat Nederlandse bedrijven voor miljoenen euro’s per jaar aan staalslakken en restproducten van buitenlandse staalbedrijven importeren?
Uit de monitoring van afvalstoffen zijn hiervoor geen gegevens te halen. In de meldsystemen van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) ziet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) namelijk geen gegevens over import of export van de staalslakken. Als staalslakken als bijproduct, dus als niet-afvalstof, worden getransporteerd dan zijn voor import en export op grond van de EVOA geen meldingen van het transport vereist.
Uit de handelsstatistieken die het Centraal Bureau voor Statistiek bijhoudt, zijn staalslakken als zodanig ook niet te halen, maar er zijn wel een aantal categorieën die over staalslakken zouden kunnen gaan. Op basis hiervan2 gaat het als indicatie om import van ongeveer 720 kiloton met een handelswaarde van ongeveer 49 miljoen euro in 2022.
Volgens UN Comtrade had de import van gegranuleerde slag en slagdross naar Nederland in 2023 een handelswaarde van in totaal bijna 9,5 miljoen USD.3
Om wat voor hoeveelheden gaat dit en hoe staat het in verhouding tot de hoeveelheid staalslakken die Tata Steel Nederland produceert?
Een indicatie van de hoeveelheden import is te lezen in het antwoord op vraag 2. Het aanbod aan Nederlandse staalslakken afkomstig uit de ijzer- en staalproductie was in 2022 ongeveer 1.200 kiloton. Volgens UN Comtrade zijn de hoeveelheden geïmporteerde staalslak 280 kiloton gegranuleerde slag en 17,1 kiloton slagdross4.
Klopt het dat de staalslakken worden geïmporteerd als afvalstof, maar dat het vervolgens de markt op gaat als «bouwstof»?
Geïmporteerde staalslakken worden gecertificeerd door hiervoor bevoegde instanties zoals het Duitse Institut für Baustoffen Forschung. Vervolgens worden de staalslakken als gecertificeerd materiaal Nederland binnengebracht en voldoen ze aan de regels voor de toepassing van secundaire bouwstoffen zoals vastgelegd in de Wet bodembescherming. De term «bouwstof» zegt niets over een eventuele afvalstatus van het materiaal. Met andere woorden, zowel afvalstoffen als niet-afvalstoffen kunnen als bouwstof worden toegepast, mits er aan de voorwaarden van de bodemregelgeving wordt voldaan. De bodemregelgeving maakt hiertussen namelijk geen verschil, dus het maakt voor de toepassing van staalslakken niet uit of ze een afvalstatus hebben of niet.
Klopt het dat bedrijven geld toe krijgen van Tata Steel, wanneer zij gebruik maken van staalslakken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, omdat daarmee een perverse prikkel ontstaat om vervuilende staalslakken als bouwstof toe te passen?
Er zijn signalen dat afnemers in een aantal gevallen vergoedingen voor transport- en verwerkingskosten hebben ontvangen. Er is echter geen informatie dat er momenteel zulke hoge vergoedingen worden verleend dat hier een perverse prikkel vanuit gaat. De bodemregelgeving is gericht op het beschermen van milieu en gezondheid. Prikkels die leiden tot negatieve effecten zijn niet wenselijk.
Geldt hetzelfde mechanisme voor de import van staalslakken van buitenlandse staalbedrijven? Zo nee, wat is de reden dat bedrijven staalslakken importeren uit het buitenland, terwijl als zij staalslakken overnemen van Tata Steel deze bedrijven geld toe krijgen?
Voor de import van staalslakken van buitenlandse staalbedrijven geldt ook dat er door de afnemer wordt betaald voor staalslakken, maar hier kunnen ook de logistieke kosten worden vergoed.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er überhaupt staalslakken worden toegepast als bouwstof, gezien de grote onzekerheden voor de gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
Nee, in algemene zin is dat niet onwenselijk. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dat mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er bij de toepassing van staalslakken als bouwstof, net zoals bij alle andere bouwstoffen, voldaan worden aan de daarvoor geldende wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat het al helemaal onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven dan ook nog eens staalslakken importeren, terwijl er in Nederland al genoeg van deze afvalstof wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan bedrijven zelf om de afweging te maken om staalslakken te importeren of exporteren, met inachtneming van de nationale en internationale regels die daarvoor gelden.
Bent u bereid deze geïmporteerde staalslakken te classificeren als afvalstof op het moment dat deze staalslakken in het buitenland ook als afvalstof worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Staalslakken die naar Nederland zijn geïmporteerd, worden niet zonder meer geclassificeerd als afvalstof omdat de staalslakken als zodanig worden geëxporteerd. Per geval moet een beoordeling van de afvalstatus van een materiaal worden gemaakt. Er kunnen geen generieke uitspraken gedaan worden dat een materiaal in alle gevallen een afvalstof is, ook niet als dergelijke uitspraken in het buitenland zijn gedaan over een materiaal. In het kader van het toezicht op de naleving van de EVOA kan de ILT op grond van artikel 50, lid 4 bis, van de EVOA bij de eigenaar, houder of vervoerder van de afvalstoffen bewijsstukken opvragen waaruit (onder meer) blijkt of de staalslakken wel of geen afvalstoffen zijn.
Ook artikel 28 van de EVOA is hierin relevant. Dit gaat over verschil van inzicht tussen de verschillende bevoegde gezagen. Als het ene bevoegde gezag oordeelt dat een materiaal een afvalstof is, maar het andere bevoegde gezag oordeelt van niet, dan wordt het materiaal in het kader van import/export behandeld als afvalstof. Maar dit laat onverlet dat het land van bestemming het materiaal na aankomst volgens zijn eigen wetgeving mag behandelen, voor zover deze nationale wetgeving in overeenstemming is met EU-wetgeving en internationale wetgeving. De criteria voor de status van bijproduct staan in artikel 1.1, vierde lid, Wet milieubeheer (implementatie van artikel 5 Kaderrichtlijn afvalstoffen). Als een bedrijf kan aantonen dat aan de bijproductvoorwaarden wordt voldaan, dan is sprake van een bijproduct. Kan een bedrijf dat niet aantonen, dan kan de ILT de staalslakken op grond van artikel 50, lid 4 ter van de EVOA als afvalstof aanmerken.
Gaat u de import van afvalstoffen van buitenlandse staalproducenten aan banden leggen, zolang er zoveel onzekerheid is over de gevolgen voor de gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
Afvaltransport in de Europese Unie moet voldoen aan de EVOA. De EVOA specificeert de gronden op basis waarvan een lidstaat bezwaar kan maken tegen import van afvalstoffen. Indien de verwerking van de afvalstoffen aan de geldende regelgeving voldoet, zal een rechter een streep zetten door een eventueel bezwaar tegen import. De stelling dat er onzekerheid is over de gevolgen van staalslakken wordt niet gedeeld. Staalslakken kunnen veilig worden toegepast mits dat binnen de kaders van de bodemregelgeving gebeurt. Wel worden de zorgen herkend die er zijn naar aanleiding van gevallen waarin het niet goed is gegaan. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving bekijkt het Îie wat kan worden gedaan om beter te borgen dat secundaire bouwstoffen, en dus ook staalslakken, veilig worden toegepast.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Circulaire economie?
Dat is helaas niet gelukt door de tijd die het kostte om de informatie die nodig was om de vragen te beantwoorden te verzamelen en te analyseren.
Bent u bekend met de volgende uitspraken van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de overstromingen in Valencia in het wetgevingsoverleg Water van maandag 18 november 2024? «Kijk, de wetenschap is interessant en belangrijk, maar de wetenschap over het weer of het klimaat is ook nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Vandaar dat we allerlei scenario's hebben, die enorm uit elkaar lopen want ook de wetenschap weet dit niet precies.» «Het weer is wat er op een bepaald aantal dagen gebeurt. Dat is niet het klimaat. Dat is een weerfenomeen. Vandaar dat ik zeg dat je het weerfenomeen dat gezorgd heeft voor de overstromingen, die we ook in Nederland kunnen krijgen, niet per se «klimaatverandering» kunt noemen. Daarbij ken ik de situatie in Valencia niet. Ik weet niet of daar in de bouw of in de ruimtelijke ordening iets gebeurd is wat niet had moeten gebeuren. Je ziet wel dat er op heel veel plekken in de wereld gebouwd wordt op een manier waarop risico's op overstroming bewust worden genomen. Dat heeft ook niet per se met klimaatverandering te maken, want dat zijn risico's die altijd kunnen voorkomen.»
Ja.
Deed de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze uitspraken namens het hele kabinet en dus ook namens u?
Uitspraken gedaan door bewindspersonen zijn altijd namens het kabinet, tenzij expliciet aangegeven.
Bent u bekend met het feit dat het radicaalrechtse Vox in Spanje de watersnoodramp in Valencia gebruikt om desinformatie te verspreiden, onder meer door een hoax te verspreiden over vermeende sloop van dammen in de regio Valencia op bevel van de Europese Unie, terwijl er in werkelijkheid geen enkele dam is afgebroken die de watersnoodramp in Valencia had kunnen voorkomen?1
Ja.
Onderschrijft u dat u met bovenstaande uitspraken ook twijfel zaait over de rol van klimaatverandering bij de overstromingen in Valencia?
Nee. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft aan de situatie in Valencia niet te kennen en doet geen specifieke uitspraken over de situatie en de mogelijke verklaringen. Wel wil het kabinet bevestigen dat het belang van de wetenschap wordt ondersteund, juist ook rondom maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering.
Bent u bekend met onderzoeken, onder meer van de Universiteit van Oxford, die concluderen dat het verspreiden van desinformatie een beproefde techniek is van «klimaatobstructie», omdat het creëren van onzekerheid zorgt voor minder bereidheid tot ingrijpen?
Ja.
Bent u het ermee eens dat u met deze uitspraken ook bijdraagt aan het creëren van onzekerheid en dus klimaatobstructie?
Nee. De positie van het kabinet ten aanzien van klimaatverandering is duidelijk.
In het Regeerprogramma staat dat er wordt vastgehouden aan de bestaande klimaatafspraken en het kabinet zich committeert aan de verplichtingen die volgen uit (inter)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit en klimaat.
Het kabinet staat daarnaast pal voor de waarde van wetenschap als aanjager van kennis en innovatie en met grote waarde in de aanpak van maatschappelijke uitdagingen zoals de klimaatproblematiek. Het Intergovernemental Panel on Climate Change (IPCC) bevestigt op basis van veel verschillende onderzoeken dat de frequentie en zwaarte van zware weersomstandigheden worden beïnvloed door klimaatverandering. Ook de Nederlanse IPCC-auteurs bevestigen dit in hun open brief van 20 oktober 2023. Daarnaast geeft het kabinet in het Regeerprogramma aan dat de wetenschap een belangrijke pilaar is van onze democratische rechtsstaat en het kabinet zich er daarom voor blijft inzetten dat wetenschappers onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kunnen verrichten en houdt de academische vrijheid hoog in het vaandel.2
Onderschrijft u dat het onwenselijk is als kabinetsleden desinformatie verspreiden of desinformatie desgevraagd niet ontkrachten?
Ja. Het kabinet geeft in het Regeerprogramma aan dat het zich inzet voor de bescherming van de kwaliteit van het publieke debat door het bestrijden van de effecten van desinformatie.3 Daarbij zijn feiten en wetenschappelijk onderzoek cruciaal.
Gaat u actie ondernemen om complottheorieën en desinformatie over klimaatverandering tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich in om de burger te voorzien van betrouwbare informatie over klimaatverandering en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen via onafhankelijke kennisinstellingen zoals het KNMI, de Wetenschappelijke Klimaat Raad en PBL en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen door de nationale weerdienst KNMI.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor eind volgende week beantwoorden?
De uitspraken van de minister van Infrastructuur en Waterstaat in het wetgevingsoverleg Water van 18 november 2024 |
|
Suzanne Kröger (GL), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende uitspraken van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het wetgevingsoverleg Water van maandag 18 november 2024; «Kijk, je kunt zo'n overstroming ook niet een-op-een koppelen aan klimaatverandering. Het is een weersituatie, een weerfenomeen dat misschien vaker voor zou kunnen komen, en dan druk ik me voorzichtig uit. Om dat te koppelen aan klimaatverandering lijkt me ook al ver gaan. En dat is geen complottheorie, meneer Bamenga. Kijk, de wetenschap is interessant en belangrijk, maar de wetenschap over het weer of het klimaat is ook nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Vandaar dat we allerlei scenario's hebben, die enorm uit elkaar lopen want ook de wetenschap weet dit niet precies»?
Ja.
Onderschrijft u deze uitspraak?
Deze uitspraak refereert zowel aan een extreem weersvoorval – extreme neerslag – als aan klimaatscenario’s. Door klimaatverandering kunnen weersextremen zich vaker voordoen en/of kunnen ze gemiddeld extremer worden. Volgens het KNMI is de neerslag in Valencia extremer geweest dan voorheen door klimaatverandering. Dat betekent niet dat klimaatverandering dan de enige oorzaak van het extreme weer was; het weerverschijnsel bekend onder de naam Depresión Aislada en Niveles Altos (DANA) komt in Spanje immers wel vaker voor. De effecten van de extreme neerslag zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals landgebruik en ontbossing, inrichting en onderhoud van watersystemen, waarschuwingssystemen e.d. Zoals de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeeft is daardoor de relatie tussen klimaatverandering en overstromingsschade niet 1 op 1 te leggen. Wat klimaatscenario’s betreft lopen deze inderdaad enorm uit elkaar. Dat is een logisch gevolg van het feit dat het ene scenario uitgaat van een zeer hoge uitstoot, en het andere juist van een forse verlaging van de uitstoot, beide zijn mogelijk, afhankelijk van maatregelen. Daarnaast zijn er bandbreedtes door wetenschappelijke onzekerheden.
Hoe verhoudt de uitspraak dat de wetenschap over het klimaat «niet helemaal is uitgekristalliseerd» zich volgens u tot het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) waarin op basis van honderden wetenschappelijke onderzoeken wordt geconcludeerd dat het een feit is dat menselijke invloed het klimaat verandert?
Het klopt dat IPCC heeft geconcludeerd dat klimaatverandering door menselijke uitstoot van broeikasgassen een feit is. Dat betekent nog niet dat de klimaatwetenschap alle lokale effecten van klimaatverandering in Nederland exact kan voorspellen. We werken met scenario’s om de gevolgen van mogelijke keuzes in kaart te brengen en om zo tot weloverwogen en zorgvuldige besluiten te komen over hoe we ons hierop voorbereiden.
Onderschrijft u de conclusies van wetenschappers en experts, zoals van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)1 en het zeer toonaangevende World Weather Attribution2, dat klimaatverandering invloed heeft gehad op de hoeveelheid neerslag die in Valencia is gevallen?
Ja.
Onderschrijft u dat de overstromingen in Valencia dus wel één-op-één te koppelen zijn aan klimaatverandering?
De hoeveelheid neerslag is te koppelen aan klimaatverandering. Dat klimaatverandering invloed heeft gehad op de hoeveelheid neerslag die in Valencia is gevallen betekent niet dat dat ook zonder meer geldt voor het optreden en de impact van de overstromingen. Ook zonder klimaatverandering hadden die kunnen optreden, maar minder ernstig, zoals gesteld onder antwoord 2.
Gaat u uw collega bewindspersoon aanspreken op deze uitspraken? Hoe passen deze uitspraken bij het idee van eenheid van het kabinetsbeleid, een kernwaarde in het staatsbestel?
Nee. Uitspraken gedaan door bewindspersonen zijn altijd namens het kabinet, tenzij expliciet aangegeven.
Gaat u actie ondernemen om complottheorieën en desinformatie over klimaatverandering tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich in om de burger te voorzien van betrouwbare informatie over klimaatverandering via onafhankelijke kennisinstellingen zoals het KNMI, de Wetenschappelijke Klimaat Raad en PBL en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen door de nationale weerdienst KNMI.
Kunt u deze vragen elk individueel en voor het einde van de week beantwoorden?
Door aanwezigheid bij de klimaattop van de Minister van Klimaat en Groene Groei was het helaas niet mogelijk de vragen in dezelfde week te beantwoorden.
Wat heeft u concreet gedaan toen Umincorp failliet ging?1
Wat heeft u concreet gedaan toen TRH failliet ging?2
Wat heeft u concreet gedaan toen Ioniqa failliet ging?3
Wat heeft u concreet gedaan toen Ecocircle failliet ging?4
Wat heeft u concreet gedaan toen u hoorde dat Vinylrecycling in de problemen zit?5
Wat kunt u nog doen voor Vinylrecycling, dat aanstaande dinsdag faillissement zal aanvragen?6
Wat kunt u nog doen voor Healix, dat de productie onlangs heeft stilgelegd?7
Welke signalen heeft u dat andere bedrijven, die in het hart van de circulaire economie actief zijn, in de financiële problemen zitten? Kunt u toelichten wat u hier concreet aan gedaan geeft?
Wat is uw analyse van de oorzaken waarom deze bedrijven in de problemen zitten? Ziet u hier een gemeenschappelijke reden voor?
Deelt u het beeld dat we «weer een markt cadeau geven aan China»?8
Nee, dit beeld deel ik niet.
Wat is de «true price» van zogenaamde «virgin plastics»? Is de true price van virgin plastics hoger dan de true price van gerecyclede plastics?
«True price» verwijst naar de echte prijs van een product, die we zouden moeten betalen als we ook de verborgen kosten van schade aan milieu, dier en mens meenemen. De echte prijs van de meeste producten is hoger dan wat je er in de winkel voor betaalt.9 Het kabinet heeft de true price van nieuw fossiel plastic niet laten berekenen. In het algemeen kan gesteld worden dat de milieuafdruk van virgin plastic hoger is dan die van recycled plastic. Daarbij wordt bij de productie van een kilogram recycled plastic gemiddeld 3,2 kg minder CO2 uitgestoten in de gehele keten ten opzichte van de productie van een kilogram virgin plastic.10
Wat zijn volgens u de onderliggende oorzaken van de lage prijs van Chinees plastic dat de Europese markt op dit moment overspoelt?9
De onderliggende oorzaken zijn onder andere de relatief hoge energie- en grondstofprijzen in Europa (en in Nederland in het bijzonder). Ook is er sprake van een mondiaal productieoverschot van een aantal veelvoorkomende typen plastic.
Nederland hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om praktijken van derde landen die de markt verstoren te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële gebruikers en consumenten. Op het gebied van plastic heeft de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat (PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC) uit Egypte en de VS.
Kunt u inzicht geven in de publieke middelen die besteed zijn om het succes van plasticrecyclingsbedrijven mogelijk te maken?
Net zoals alle bedrijven kunnen deze ondernemingen aanspraak maken op ondersteuning vanuit de overheid voor innovatie en ontwikkeling. Te denken valt aan de DEI+ en VEKI subsidieregelingen en de financiering van Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). In bijvoorbeeld de DEI+ regeling is afgelopen 10 jaar 17 procent van de € 540 miljoen besteed aan innovatieprojecten in de plastic recycling.12 Ik kan op dit moment niet aangeven wat de bedragen zijn voor het totaal van alle publieke middelen die bij de sector zijn terechtgekomen.
Bij toekenning van innovatiemiddelen wordt altijd ingecalculeerd dat een innovatie risicovol is en ondanks overheidssteun soms niet tot wasdom komt. Ondersteuning voor de laatste fase bij markttoetreding is vanuit publieke middelen uiterst lastig omdat ervan uitgegaan wordt dat de markt dit moet oppakken.
Het is de structurele business case van de plasticrecyclingindustrie die versterkt dient te worden. Eénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf, zoals een investeringssubsidie of een garantstelling, kan het probleem van de slechte financiële situatie van de markt niet oplossen. Hiervoor is een gezamenlijke inspanning van financiers van recyclingbedrijven, afnemers van recyclaat, producenten van plastic producten en de overheid vereist. In dat kader werkt het kabinet aan een samenhangend pakket van normeren, beprijzen en subsidiëren om de vraag naar circulair plastic te stimuleren.
Wat bent u concreet van plan om te zorgen dat niet nog meer bedrijven die onze circulaire economie van de toekomst moeten dragen failliet gaan, aangezien de passieve houding van het kabinet uit het antwoord op vraag 17 duidelijk onvoldoende is, gegeven de vele faillissementen?10
Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom zet het kabinet in op een combinatie van normeren, stimuleren en beprijzen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich in om de recyclaatmarkt en de circulaire plasticketen te verbeteren. Nederland heeft in het kader van de wetsvoorstellen uit het EU Actieplan Circulaire Economie steeds actief gepleit voor ambitieuze doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en ook richting de huidige Commissie zal Nederland deze boodschap blijven uitdragen, om de vraag naar recyclaat te versterken, hoogwaardige recycling te stimuleren, CO2-emissies te reduceren en de afhankelijkheid van derde landen te verminderen.
Toepassing van recyclaat is een belangrijk aspect in veel van de voorstellen die de afgelopen periode zijn verschenen, bijvoorbeeld de Verpakkingenverordening en Verordening circulaire voertuigen. Tegelijkertijd had Nederland op sommige punten graag hogere percentages willen zien. Zo wilde Nederland tijdens de onderhandelingen over de Europese Verpakkingenverordening de door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat in plastic verpakkingen verhogen. Daar bleek uiteindelijk echter onvoldoende steun voor bij andere lidstaten. Nederland heeft daarnaast in beide wetgevingstrajecten gepleit voor het toepassen van biogebaseerd plastic, om versneld fossiele grondstoffen te vervangen door duurzame hernieuwbare grondstoffen.
Het kabinet zal ook bij toekomstige onderhandelingen over Europese productregelgeving blijven pleiten voor ambitieuze normen voor de toepassing van recyclaat en voor biogebaseerde plastics. De onderhandelingen over de Verordening circulaire voertuigen zijn nog gaande en naar alle waarschijnlijkheid zal ook een verplichte doelstelling voor plastic recyclaat worden opgenomen.
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort»?1
Ja.
Wat is de huidige situatie? Is de brand inmiddels helemaal onder controle? Zo nee, wat wordt gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen?
Er zijn in de avond van 5 november op twee plaatsen tegelijkertijd branden ontstaan op de locatie Lagun. De bovengrondse branden zijn in de nacht van 5 op 6 november gecontroleerd uitgebrand, onder toezicht van de brandweer. De dagen erna hebben nog wat kleine brandjes van het laatste brandbaar materiaal plaatsgevonden of zijn weer opgelaaid. Deze zijn in die gevallen direct afgedekt door Selibon, de beheerder van de stortplaats. De brandweer heeft de locatie om 2.30 in de nacht verlaten en ingerukt naar de kazerne. Later die ochtend is na controle door de brandweer aangegeven dat er op dat moment geen sprake meer was van kans op verdere uitbreiding. De brandweer heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ondergrondse brand die al lange tijd brandt (en rookt). De ondergrondse brand is niet uit en de rook is er dus nog steeds.
Ik concludeer hiermee dat de situatie nog niet onder controle is. Tevens concludeer ik dat de inzet van de brandweer en Selibon de gevolgen van de bovengrondse brand hebben kunnen beperken maar dat oorzaken hiervan niet zijn weggenomen en dat er feitelijk weinig is gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen. Hiervoor is een snelle en doortastende aanpak nodig van de ondergrondse brand en mij is niet gebleken dat hiervan sprake is.
Wat zijn de gevolgen van de brand voor de gezondheid van omwonenden, zowel voor de mensen die binnen de evacuatiezone wonen als ook daarbuiten?
Onderzoek van de Milieuongevallen Dienst MOD-RIVM rond grote series branden uit het verleden toont aan dat buiten een straal van 1 kilometer van een dergelijke brand doorgaans geen schadelijke stoffen kunnen worden gemeten door verdunning in de lucht. Omwonenden binnen een straal van één kilometer benedenwinds van de brandlocatie zijn ter bescherming van hun gezondheid op 5 november geëvacueerd.
Mensen in de omliggende gebieden, ook verderop op het eiland ondervinden afhankelijk van windsterkte, windrichting en neerslag hinder van de prikkelende rooklucht, stank en de verminderde luchtkwaliteit door meer fijnstof. Dit geldt specifiek voor mensen met luchtwegklachten of hart- en vaatziekten. Er is hen geadviseerd om bij ademhalings- of andere gezondheidsproblemen zich te melden bij hun huisarts, de huisartsenpost of de spoedeisende hulp.
Hoeveel mensen zijn behandeld vanwege ademhalingsklachten?
Bij afdeling Publieke Gezondheid van de Openbare Lichaam Bonaire (OLB) is op 5 november een monitoring ingericht voor de eerste (Huisartsen en Huisartsenpost) en tweede lijn (Spoedeisende hulp) om personen te melden die zich presenteren met klachten gerelateerd aan de brand van 5 november. Tot op heden zijn vanuit de huisartsen in totaal tien meldingen ontvangen; uit het ziekenhuis zijn geen meldingen ontvangen.
Is duidelijk welke schadelijke stoffen er zijn vrijgekomen? Zo ja, welke? Zo nee, wordt hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Op verzoek van het Openbaar Lichaam Bonaire heeft het RIVM van 13–17 november op verschillende plekken rond de afvalstortplaats van Selibon, locatie Lagun, onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over schadelijke stoffen die mogelijk in de omgeving terecht zijn gekomen na de brand. Het RIVM heeft hiervoor stof opgeveegd en heeft monsters genomen van de bodem en vegetatie. De monsters worden de komende weken in Nederland geanalyseerd op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), dioxine en zware metalen. Het RIVM richt zich in het onderzoek op stoffen die in het algemeen bij (afval)branden vrijkomen.
Op het moment van beantwoorden van deze vragen waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gezondheid van omwonenden en werknemers van de afvalverwerker Selibon? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Naast de monitoring van burgers (zie vraag 4) is na de branden van 5 november via een bijstandsverlening hulp gevraagd aan MOD van RIVM. Zie verder vraag 5
Wat zijn de gevolgen voor de leefomgeving en de natuur?
Over effect van de branden op natuur is geen specifieke informatie bekend. Over de leefomgeving/ luchtkwaliteit verwijs ik naar vraag 3.
Klopt het dat de lokale autoriteiten pas uren nadat omwonenden alarm sloegen opriepen tot evacuatie? Zo ja, wat was hiervan de precieze reden?
Rond 19.55 kwam er een melding van brand binnen bij de meldkamer. Hierop volgend zijn de brandweer en politie gelijk ter plekke gegaan. Toen de omvang van de brand duidelijk werd, is de politie begonnen met het evacueren van de omwonenden.
Om 20.45 is door de brandweer een zogeheten Commando Plaats Incident (CoPI) bijeengeroepen voor een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet.
Inmiddels hadden medewerkers van Bevolkingszorg, via een Facebook post kennisgenomen van de brand. Het gaat om een kleine gemeenschap waarbij een van de bewoners een beeld op facebook zette. Onverwijld werd door de zogeheten Emergency Support Function 7 (ESF 7), verantwoordelijk voor Evacuatie en Opvang, daarop gereageerd en proactief, in samenwerking met andere instanties, een tijdelijk verzamelpunt opgezet (buurtcentrum).
De bewoners werden verzocht om zich bij het verzamelpunt te melden en de aanpak van brandweer af te wachten. Kort daarna, tussen 1 à 2 uur, werd het voor iedereen duidelijk dat de brandweer de brand niet kon meteen kon blussen. Op dat moment werd aan eenieder doorgegeven dat zij de optie hadden om in tijdelijke opvang te gaan.
Zijn omwonenden op tijd geëvacueerd en geïnformeerd over de risico’s van de situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Meteen bij het openingsbericht bij het verzamelpunt werd doorgegeven dat deze brand anders is dan de overige keren, gezien hier sprake was van brandend plastic. Dit werd mondeling doorgegeven en men werd verzocht om dit te verspreiden.
Inmiddels was in het CoPI besloten dat voor de bewoners onderdak geregeld moest worden in een hotel. Dit is gelijk opgepakt door de bovengenoemde ESF groep Evacuatie en Opvang. Zij zijn ook continu het aanspreekpunt geweest voor de geëvacueerden en de buurtstichting.
Bent u bekend met het inspectierapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de afvalverwerker Selibon op Bonaire dat op 21 oktober aan het openbaar lichaam is overhandigd? Kan dit rapport met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal met de Kamer worden gedeeld tezamen met mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om de Kamer te informeren over de situatie bij Selibon en het feit dat de waarnemend (Wnd.) Rijksvertegenwoordiger het voornemen heeft om tijdelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving over te nemen van het openbaar lichaam Bonaire.
Bent u tevens bekend met het nieuwsbericht van de ILT over dit rapport?
Ja.
Kunt u nader specifiëren en kwantificeren wat de risico’s voor lucht, bodem, grondwater en brand zijn, die de ILT constateert?
ILT heeft in haar inspectierapport «Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Selibon Lagun» geconstateerd dat de tekortkomingen in het VTH-proces op het eiland leiden tot aanzienlijke milieurisico’s en tot mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Uit metingen van Wageningen UR is gebleken dat het zeewater en het sediment in de baai van Lagun ernstig is verontreinigd. De resultaten van een onderzoek uit 2023 aan de emissies van de verbrandingsinstallatie en van het onderzoek van het RIVM zullen zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Kunt u specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun vlakbij Selibon is, met onder meer zware metalen?
De onlangs verschenen beleidssamenvatting van een onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over chemische vervuiling van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen. Het is van deze stoffen bekend dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. Zo wordt er specifiek genoemd dat de gemeten concentraties cadmium, kobalt, zink en koper wetenschappelijke grenswaardes voor zeegras en zeeschildpadden overschrijden. De beleidssamenvatting bevat geen concrete waardes van vervuiling waardoor het momenteel niet vast te stellen is hoe groot de vervuiling in de baai Lagun precies is. De beleidssamenvatting is een voorloper op een uitgebreider onderzoeksrapport met meer gedetailleerde informatie, dat waarschijnlijk begin 2025 zal verschijnen. In dit uitgebreidere onderzoeksrapport zal WMR naar verwachting specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zware metalen in het grondwater en de zee terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daarom is het kabinet in 2020 gekomen met het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) 2020–2030 om de rijke natuur van Caribisch Nederland te behouden, beschermen en op duurzame wijze te benutten. Het NMBP stelt dat, onder andere, vervuiling door chemicaliën en het ongecontroleerd stromen van water van land naar zee een negatieve impact kan hebben op de natuur en het milieu. In het NMBP wordt daarom ingezet op het tegengaan van verontreiniging vanuit stortplaatsen. Ook wordt gekeken naar het tegengaan van erosie en het stromen van water van land naar zee.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het monitoren van de Caribische Zee om de waterkwaliteit en vervuiling beter in beeld te krijgen. Zo zijn op Bonaire dit jaar peilbuizen geplaatst om de kwaliteit van het grondwater te meten en zijn er sensoren aan steigers en op een boei geplaatst voor monitoring van de zeewaterkwaliteit. De bedoeling is met een inspanning over meerdere jaren een structureel beeld te ontwikkelen van de zeewaterkwaliteit om op basis daarvan de juiste beleidsmaatregelen te kunnen treffen.
Wat zijn de noodoplossingen en de structurele verbeteringen waaraan gewerkt wordt?
Op dit moment dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan het afvoeren van het biomedisch afval en het beveiligen van het terrein.
Op 15 november 2024 heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger besloten om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun waaronder in elke geval thans:
Het gaat specifiek om een aantal overtredingen van een vergunning en deze dienen voor 15 december te worden beëindigd.
Om structurele verbeteringen waaronder het stoppen van de ondergronds voortsmeulende branden te realiseren is een nauwe samenwerking tussen het Rijk, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en het bedrijf Selibon noodzakelijk.
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Dit betekent dat op stortplaats Lagun voorzieningen dienen te worden getroffen om de stortplaats te isoleren, te beheersen en te controleren, dat wordt gewaarborgd dat de stortplaats weinig tot geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat een milieuvergunning is verleend waarin deze doelen zijn vastgelegd en uitgewerkt en de naleving hiervan wordt geborgd.
Om dit te bereiken zal het bestuurscollege van Bonaire binnen een afvalbeheerprogramma moeten bepalen hoe in de toekomst met afvalstromen moet worden omgegaan als niet meer gestort kan worden. Mijn ministerie heeft aangeboden de sedert 2016 gegeven ondersteuning van het afvalprogramma voort te zetten indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Wat is er sinds de vorige brand – een aantal maanden geleden – concreet gebeurd om de situatie te verbeteren?
De ILT heeft op 22 juli 2024 een eerste inspectierapport bekendgemaakt over de wijze waarop het bestuurscollege invulling gaf aan de uitvoering van het IAB BES. Deze inspectie is gevolgd door een tweede inspectie in augustus 2024, specifiek gericht op de VTH-situatie bij Selibon/Lagun op Bonaire.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat op de locatie Selibon/Lagun op het terrein van VTH ernstige tekortkomingen zijn, met consequenties voor natuur en milieu. Tevens is er sprake van toenemende risico´s voor het milieu (o.a. door luchtemissies, bodem-, grondwaterverontreiniging en brand). Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna in de directe omgeving van de stortplaats en het afvalcentrum.
De rapporten van de ILT verwijzen ook naar onderzoek (uitgevoerd in het kader van het NMBP) naar chemische vervuiling van de zee rond Bonaire waarin gesproken wordt van «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen, waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor koraal-ecosystemen. Uw Kamer is geïnformeerd over dit onderzoek en deze is behandeld in het WGO Water van 18 november 2024.
De ILT is van mening dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege. Daarbij weegt zij mee dat er duidelijke signalen zijn met betrekking tot risico´s voor het milieu. Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna. Het bestuurscollege heeft nagelaten deze signalen serieus te nemen en invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid.
Dit heeft geleid tot een besluit van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger (op 15 november 2024) om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Bent u bereid opdracht te verstrekken aan een derde partij om een project voor te bereiden en uit te voeren en financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over de volgende hoofdonderwerpen:
De resultaten van dit onderzoek heb ik aangeboden aan het bestuurscollege met het verzoek naar aanleiding hiervan te besluiten te nemen binnen het lopende afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat (AoM)» waarvoor financiering is toegezegd. Ik heb moeten vaststellen dat vanaf begin 2023 het afvalprogramma van Bonaire feitelijk stil is komen te vallen door een gebrek aan sturing vanuit het Openbaar Lichaam. Ik heb vernomen dat het huidige bestuurscollege de intentie heeft een afvalbeheervisie te ontwikkelen en een nieuw afvalprogramma op te zetten. Hierover heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gelijktijdig met de aanpak van de huidige tekortkomingen bij Selibon op de locatie Lagun met het stilgevallen programma AoM een doorstart te maken indien aan alle voorwaarden daaromheen wordt voldaan.
Is het correct dat Selibon niet over de vereiste hindervergunning/vergunning Wet vrom BES beschikt? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Selibon beschikt over een Hindervergunning van 19 december 2018 waarmee slechts een beperkt deel van de activiteiten is vergund. De stortplaats, de tanks voor de opslag van afgewerkte olie, het depot voor klein chemisch afval, de glas crusher, de slob-faciliteit en de destillatie-installatie zijn niet vergund.
Op 1 april 2024 is de hinderverordening vervallen door de inwerkingtreding van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). De stortplaats is in onderdeel 21.4 van het IAB BES aangewezen als een type 3 (vergunningplichtige) inrichting.
Wat zijn de juridische gevolgen van het feit dat Selibon niet over de vereiste vergunningen beschikt?
Hiermee is de inrichting deels illegaal inwerking. Het bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal sanctiemogelijkheden tot haar beschikking om de illegale situatie te beëindigen maar onderneemt echter geen gerichte acties om alle activiteiten op deze locatie vergund te krijgen. Deze situatie heeft mede bijgedragen aan de conclusie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege en aan zijn besluit van 15 november 2024 om indeplaats te treden van het bestuurscollege bij de inzet van een aantal VTH bevoegdheden.
Klopt het dat er steeds meer containers, die in slechte staat verkeren, met asbest en biomedisch afval op het terrein staan en dat deze nu ook in brand dreigen te gaan?
Het klopt dat er steeds meer containers op het terrein staan en dat meerdere containers in slechte staat verkeren. Daarom dient het terrein zo snel mogelijk beveiligd te worden.
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van omwonenden en de leefomgeving, als dit afval ook in de brand vliegt of als dit afval weglekt naar de bodem of oppervlaktewater?
Ter verduidelijking, bij de brand op 5 november is géén biomedisch of asbestmateriaal in brand gegaan. Deze beantwoording gaat dus om een mogelijke situatie die er nog niet is.
Voor het geval asbesthoudend materiaal door een brand kapotgaat, kunnen asbestvezels vrijkomen. De asbestvezels worden met de rookpluim meegevoerd. Het gezondheidsrisico is verwaarloosbaar als omwonenden op een dag bij zo’n brand asbestvezels inademen. Eventuele brokresten op straat kunnen mogelijk ook asbest bevatten. Zolang deze resten niet verbrokkelen en direct worden verwijderd en afgevoerd volgens de geldende normen, kunnen ze geen kwaad. Voor iedere brand geldt dat blootstelling aan de rook en roetdeeltjes zo veel mogelijk voorkomen moet worden.
Verder is het biomedisch afval opgeslagen in meerdere containers. Het afval wordt bij Selibon aangeleverd in al afgesloten verpakkingen, plastic (naalden) containers etc.
Kunt u zorgen dat de containers met biomedisch afval en asbest zo spoedig mogelijk verwijderd worden en op een veilige wijze verwerkt? Zo nee, waarom niet?
Het verantwoord afvoeren en op milieutechnisch verantwoorde wijze laten verwerken van het biomedisch afval wordt de afgelopen maanden al voorbereid. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor het overzetten van het biomedisch afval naar koelcontainers ten behoeve van het maritieme transport. Er zijn gesprekken gaande met Aruba om het afval daar te laten verwerken. Deze voorbereiding en uitvoering is nu onderdeel van de scope van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger die daarin indeplaats is getreden van het bestuurscollege en de uitvoering heeft ondergebracht bij ILT. Daarbij zal samenwerking worden gezocht met Selibon, met het ambtelijk apparaat van het Openbaar Lichaam en de specialisten van het Ministerie van I&W en Afvalzorg, Rijkswaterstaat en ILT.
Voor wat betreft asbest wordt in elk geval de komende 3 maanden al het tijdelijk in containers opgeslagen asbest gecontroleerd en waar nodig opnieuw veilig en volgens de Europese voorschriften verpakt en opnieuw in afgesloten zeecontainers opgeslagen. Dit is een tijdelijke situatie omdat het asbest een permanente opslag moet krijgen als onderdeel van de nieuw in te richten stortcompartimenten die de komende jaren worden opgebouwd. Dit is een werkwijze die wij ook hier in Nederland toepassen. Dit is onderdeel van de scope van de indeplaatsstelling van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger en zal daarmee door het Rijk worden gecontroleerd en gecoördineerd.
Wat gaat u doen om de risicovolle situatie bij Lagun te beëindigen en nieuwe brand te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u uitzoeken of het mogelijk is het afval van Bonaire te verschepen naar een veilige verwerker, totdat Bonaire beschikt over een veilige afvalverwerker?
Dit is al het geval voor verschillende afvalstromen voor recycling, voor verwerking is het al sinds 2020 zo dat de afgewerkte olie van Bonaire naar Curaçao gaat ter verwerking en gebruik en zoals hierboven bij vraag 22 is beschreven wordt dit nu ook onderzocht voor biomedisch afval. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de afvoer van restafval een oplossing is die meegenomen zal worden zoals als onderdeel van de nieuwe afvalprogramma dat momenteel wordt opgesteld.
Wordt er in Bonaire toegewerkt naar het beëindigen van afvalstort, gezien de noodzaak om toe te werken naar een circulaire economie en afvalstort de laagste vorm van afvalverwerking is?
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Vooruitlopend hierop heb ik reeds in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over het bepalen van de restcapaciteit, sluiting & herontwikkeling van de stortplaats. Afvalzorg heeft hierover het volgende geadviseerd:
Omdat een stortplaats een essentieel onderdeel vormt van een duurzaam afvalmanagement systeem dient op Bonaire ook in de toekomst stortcapaciteit beschikbaar te zijn voor afvalstromen die niet op andere wijze verwerkt kunnen worden en als achtervang bij falen van andere afvalverwerkingsopties.
Voor stortplaats Lagun heeft Afvalzorg daarom onderzocht of en hoeveel restcapaciteit er nog beschikbaar is en waar er mogelijkheden liggen tot het creëren van extra stortcapaciteit. Uitgaande van de huidige afvalhoeveelheden, kan op dit terreindeel nog tot 2026 afval worden gestort. Dit biedt de mogelijkheid om in de tussentijd de stortcapaciteit op de locatie verder uit te breiden. Aan de zuidzijde van de bestaande stortheuvel is een terreindeel van circa 2 hectare dat nog binnen de terreingrens van de stortlocatie valt. Hier kan mogelijk een uitbreiding van de stortheuvel worden gerealiseerd. Deze uitbreiding aan de zuidzijde kan een stortcapaciteit opleveren voor 13 tot 18 jaar afvalverwerking.
De haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke uitbreiding zal bepaald moeten worden in het kader van een afvalbeheerprogramma. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat als onderdeel van een afvalvisie zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de hoeveelheid afval dat het eiland op komt te verminderen, naar het verkleinen van de restafvalstroom door in te zetten op preventie, hergebruik en het verwerken tot grondstoffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland?
Vanwege afstemming met betrokken partijen is beantwoording voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland op 11 december 2024 niet mogelijk gebleken.
De berichten dat Zeeuwse buffels te veel PFAS binnenkrijgen |
|
Geert Gabriëls (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wiersma , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) al twee jaar wist dat Zeeuwse buffels te veel PFAS bevatten?1 2 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat de NVWA al twee jaar op de hoogte is van het feit dat dieren in Seaftinghe te veel PFAS binnenkrijgen en daarmee ongeschikt zijn voor consumptie?
Toen twee jaar geleden bekend werd dat vlees van buffels in Saeftinghe PFAS bevatten, is de eigenaar van de dieren (Free Nature) geïnformeerd over de resultaten. Omdat de buffels hierna niet meer werden afgevoerd voor humane consumptie en er geen sprake was van een voedselveiligheidsrisico, bestond geen noodzaak andere partijen zoals de provincie Zeeland en natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap op de hoogte te stellen.
Waarom is de provincie Zeeland niet op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat natuurorganisatie Het Zeeuwse Landschap aangeeft niet tijding te zijn ingelicht?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u waarborgen dat de communicatie over PFAS richting omwonenden, maar ook richting bevoegde gezagen en terreinbeherende organisaties, transparant wordt?
Het Rijk zet zich in om de communicatie over PFAS te verbeteren en toegankelijker te maken. De Staatssecretaris van IenW heeft op 2 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 22 343, nr 400) over hoe binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht hoe de informatie over PFAS beter kan worden vormgegeven. Hierbij wordt gedacht aan een centrale website om het vinden van de juiste informatie te vergemakkelijken. Bovendien is er via het RIVM.nl/PFAS veel informatie beschikbaar over onder andere de risico’s voor de gezondheid en het milieu. Daarnaast is LVVN samen met NVWA in gesprek met Terrein Beherende Organisaties.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is voor zowel de bewoners als de dieren van deze regio dat concentraties PFAS te hoog zijn in het vlees en bloed van de runderen? Zo nee, waarom niet?
PFAS in waterbuffels uit deze regio vormt op dit moment geen risico voor de voedselveiligheid, omdat het wildernisvlees van waterbuffels uit dit gebied na deze bevindingen niet meer ter consumptie wordt aangeboden. Er is onvoldoende kennis om de gevolgen van verhoogde PFAS-blootstelling voor de gezondheid van landbouwhuisdieren zelf te kunnen beoordelen. De gevolgen van de blootstelling voor de gezondheid van dieren wordt ingeschat als laag.
Onderzoek door RIVM uit 2023 laat zien dat de PFAS-inname uit levensmiddelen en drinkwater in geheel Nederland te hoog is, dus ook los van de bevindingen in deze regio. Dit is een zorgelijke constatering. Daarbij is er nog veel onduidelijk over de mate waarin de Nederlandse bevolking wordt blootgesteld aan PFAS en wat de mogelijke gezondheidsrisico’s zijn. Er vindt in Nederland veel onderzoek plaats, onder andere in het RIVM PFAS programma waarin onderzoek wordt gedaan naar de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS en de mogelijkheden om de blootstelling te kunnen verlagen.
Is het duidelijk wat de gezondheidsrisico’s voor bewoners van deze regio zijn? Zo nee, gaat u dat onderzoeken?
Voor een inschatting van de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bewoners van de regio door blootstelling aan PFAS is meer onderzoek nodig. Daarvoor is het belangrijk om te weten wat de blootstelling aan PFAS is vanuit lokale bronnen, zoals levensmiddelen uit de regio, en vanuit andere bronnen. Dat onderzoek overstijgt daarom de bevindingen van de verhoogde PFAS-gehalten in waterbuffels en runderen in deze regio en omvat ook meer dan alleen de blootstelling via levensmiddelen. Het eerder genoemde onderzoek uit het RIVM PFAS programma zal naar verwachting meer informatie opleveren over de blootstelling vanuit andere bronnen, op landelijk niveau.
Wat vindt u ervan dat een NVWA woordvoerder tegen het NRC heeft gezegd dat «PFAS geen directe gevolgen voor de gezondheid heeft», ondanks het feit dat we weten dat een te grote inname van PFAS wel degelijk tot grote gezondheidsrisico's leidt? Deelt u de mening dat die risico's nooit moeten worden gebagatelliseerd richting de burger? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de NVWA woordvoerder is feitelijk juist, omdat incidentele verhoogde blootstelling aan PFAS via levensmiddelen geen acute gezondheidseffecten veroorzaakt. De NRC refereert in haar artikel naar een risicobeoordeling van Buro uit 2022 waarin mogelijke gezondheidseffecten van PFAS worden beschreven. Deze effecten treden echter pas op na langdurige (chronische) verhoogde blootstelling, zoals bij dagelijkse en levenslange blootstelling.
In de woordvoering en communicatie is het voor een juiste duiding belangrijk dat dit onderscheid wordt gemaakt. In de risicobeoordeling en het advies van Buro4 is dit expliciet benoemd.
Op welke plekken in Nederland is het nog meer een probleem dat wildernisvlees is verontreinigd met PFAS of andere gevaarlijke stoffen? Wordt dit overal adequaat onderzocht?
Onderzoeken van het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA in 2022 hebben aangetoond dat wildernisvlees van runderen die grazen in de uiterwaarden gehalten aan contaminanten (dioxines, dioxineachtige PCB’s en PFAS) kan bevatten boven de wettelijk toegestane gehalten. De Minister van VWS heeft in datzelfde jaar de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 991 nr. 583). Vanwege de geconstateerde overschrijdingen van de wettelijke maximum gehalten en de geconstateerde gezondheidsrisico’s mag wildernisvlees uit de uiterwaarden alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft. Wildernisvlees met overschrijdingen van deze maximum gehalten mag dus niet op de markt terecht komen.
Wageningen Environmental Research inventariseert momenteel, in opdracht van LVVN, in welke gebieden, zowel uiterwaarden als andere natuurgebieden, runderen gedurende het hele jaar buiten verblijven en welke gebieden mogelijk verontreinigd zijn met dioxine.
Wordt er gehoor gegeven aan het beroep van de gedeputeerde staten van Zeeland om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van PFAS in vlees en melk afkomstig van dieren die in de kustzone grazen en naar de blootstellingsroute daarvan?
Ik streef er naar zoveel mogelijk in een integrale PFAS-aanpak aan oplossingen te werken. Zo heb ik gezamenlijk met mijn collega’s van IenW en VWS het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig PFAS-programma dat in 2022 van start is gegaan. Het doel van dit programma is om nationaal de blootstelling aan PFAS te verminderen. Het RIVM kijkt naar verschillende blootstellingsroutes van PFAS, zoals inname via voedsel. In dit programma worden extra biomonitoringsamples uit de regio rondom de Westerschelde meegenomen om te onderzoeken of blootstelling in deze regio hoger is dan het landelijk gemiddelde. De eerste resultaten worden verwacht in het tweede kwartaal van 2025.
Welke stappen worden er gezet om de consument te informeren en beschermen tegen de aanwezigheid van PFAS in wildernisvlees?
Algemene informatie aan consumenten over PFAS en de risico’s van PFAS wordt onder andere gegeven via het RIVM en het Voedingscentrum. Op de website van deze twee organisaties wordt veel informatie gegeven, met eventueel de links naar onderliggende wetenschappelijke rapporten. Ook wordt de informatie regelmatig aangepast op basis van nieuwe inzichten en/of data. Zoals ook aangegeven in vraag 9 mag wildernisvlees alleen verkocht worden als kan worden aangetoond dat het contaminantengehalte (voor meerdere contaminanten, waaronder dioxine en PFAS) van het vlees van elk individueel dier binnen deze wettelijke norm blijft.
Is er sprake van verspreiding van PFAS naar gebieden waar burgers moestuinen onderhouden? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om dit tegen te gaan en/of burgers hierover te informeren?
Het RIVM heeft eerder in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFASmensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen rond chemiebedrijf Chemours Uit de resultaten blijkt dat bij groenten uit moestuinen binnen een straal van één kilometer van Chemours en bij het volkstuinencomplex Volkstuin Delta verhoogde concentraties aangetroffen5, 6. Als maatregel adviseert het RIVM hier om zelf geteelde gewassen niet te eten.
Daarnaast werkt het RIVM via het landelijke PFAS-onderzoeksprogramma aan het in kaart brengen van handelingsperspectief om blootstelling aan PFAS te verminderen. Dit programma richt zich op het meten en beoordelen van PFAS in verschillende onderdelen van de leefomgeving, zoals bodem, water, en voedsel, en onderzoekt de impact hiervan op de volksgezondheid. Een onderdeel daarvan is een verdiepend onderzoek naar hoe PFAS in de bodem zich naar diepere lagen en naar het grondwater verplaatst. Dit geeft inzicht in wat de verplaatsing betekent voor toekomstige belasting van het Nederlands drinkwater en voor de voedselproductie op de bovenste bodemlaag. Daarnaast is beschikbare informatie over bodem-gewasrelaties samengebracht en wordt gekeken of aanvullend onderzoek nodig is voor afleiding van nieuwe overdrachtsfactoren voor veel voorkomende PFAS in bodem naar gewassen.
De resultaten uit dit onderzoek «Opname van PFAS uit de bodem door gewassen» maken deel uit van de actualisatie van de risicogrenzen PFAS voor de landbouw. Uw Kamer is op 20 september jl. over de voortgang van het programma Geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr 303). Daarnaast voorziet het RIVM de website rivm.nl/PFAS regelmatig van nieuwe en actuele informatie waar de regionale overheden en bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken voor hun communicatie richting omwonenden.
Zijn er mogelijkheden om gebieden waar PFAS voorkomt te reinigen? Zo ja, wie draagt de financiële verantwoordelijkheid hiervoor?
Voor specifieke locaties kan het lokaal bevoegd gezag voor bodemsanering deze vraag het best beantwoorden op basis van de lokale situatie. Over het algemeen is voor gebieden waar ook diffuse verontreinigingen voorkomen sanering door bijvoorbeeld ontgraving niet haalbaar en niet zinvol. De effecten van het verwijderen van de bovenste laag grond, waarin zich de mineralen en koolstof bevinden die zorgen voor vruchtbaarheid van de bodem en het transport en verwerking van de grote hoeveelheid grond wegen niet op tegen baten van de sanering. Er vindt onderzoek plaats door RIVM naar in welke mate en hoe PFAS in de bodem kan leiden tot daadwerkelijke blootstelling. Dit is belangrijk om te bepalen of er daadwerkelijke risico’s zijn als gevolg van een specifieke bodemverontreiniging en het bepalen van passende gebruiksadviezen waarmee die blootstelling kan worden voorkomen. Algemeen uitgangspunt bij de aanpak van bodemverontreiniging is dat de vervuiler betaalt. In sommige situaties kan ook de eigenaar van een locatie verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen.
IenW ondersteunt de voor bodemsanering bevoegde overheden financieel bij het uitvoeren van onderzoeken die nodig zijn voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS en het geven van gebruiksadviezen. Ook heeft IenW het RIVM opdracht gegeven onderzoek te doen naar gewasopname van PFAS van diverse planten. Daarnaast wordt het kennis en innovatieprogramma PFAS in bodem en water opgestart (Kamerstuk 30 015, nr. 122), onderdeel van het programma zal ook onderzoek zijn naar innovatieve saneringstechnieken. Een van die technieken kan fytoremediatie zijn, waarbij speciaal hiervoor geschikte planten verontreinigingen uit de bodem opnemen en de planten na de oogst worden afgevoerd.
Bent u bekend met het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat bij 56% van de onderzochte bedrijven de uitstoot van één of meer zeer zorgwekkende stoffen – die onder andere de hersenen van kinderen kunnen schaden en kanker kunnen veroorzaken – tussen 2015 en 2022 is gestegen, ondanks de geldende minimalisatieplicht sinds 2016?1
Ja.
Deelt u de zorgen van toxicoloog Paul Scheepers over de toegenomen uitstoot van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) en het verhoogde risico op kanker dat hiermee gepaard gaat? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK-stoffen) zijn schadelijk voor de gezondheid en daarom aangewezen als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Daarom geldt voor deze stoffen een minimalisatieplicht.
Om de toename van PAK-stoffen te kunnen duiden, is het belangrijk om per casus te bekijken wat de oorzaak hiervan precies is. Alleen dan is duidelijk wat de oorzaken en relevantie zijn van de hogere cijfers. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van een structurele verhoging van de emissies van ZZS dan is dat inderdaad zorgelijk en ook niet in lijn met het beleid.
Verderop in de beantwoording wordt ingegaan op PAK-stoffen bij Tata Steel.
Deelt u de opvatting van toxicoloog Paul Scheepers dat zelfs een toename van 1% al heel ernstig is? Zo nee, waar baseert u zich dan op?
Zoals onder 2 gesteld, moet per casus worden beoordeeld wat er aan de hand is en wat de gevolgen zijn en is het eveneens een gegeven dat het doel is dat dergelijke emissies zo ver mogelijk worden beperkt. De ernst van toename met 1% is afhankelijk van de casus, situatie en de stof waar het over gaat.
Welke mogelijkheden en instrumenten hebben bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, om zo snel mogelijk op te treden tegen bedrijven die niet hebben voldaan aan de minimalisatieplicht voor zeer zorgwekkende stoffen?
Het Rijk stelt landelijke wet- en regelgeving op, biedt expertise via instanties zoals het RIVM, en ondersteunt bij handhaving en toezicht, bijvoorbeeld door richtlijnen of het organiseren van landelijke acties. De bevoegde gezagen, zoals gemeenten, provincies en waterschappen, zijn verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving (VTH) op lokaal en regionaal niveau. Zij zorgen ervoor dat bedrijven voldoen aan de eisen en voorwaarden uit vergunningen en aan wet- en regelgeving met betrekking tot ZZS.
Bevoegde gezagen, inclusief het Rijk, hebben verschillende instrumenten om op te treden tegen bedrijven die niet voldoen aan de minimalisatieplicht voor ZZS. Deze middelen stellen overheden in staat om naleving te waarborgen en emissies te minimaliseren. Dit zijn onder andere:
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van welke stappen bevoegde gezagen nu gaan nemen?
Dat is de verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagen. Overeenkomstig de motie Thijssen en Gabriëls5 en de motie Kostić en Bamenga6 ga ik op korte termijn in gesprek met de bevoegde gezagen om hun ervaringen rondom de minimalisatieverplichting te bespreken. Uiteraard sta ik hierbij ook stil bij de vraag hoe ik hen verder kan ondersteunen. Er is al samenwerking met de bevoegde gezagen over het ZZS-emissiebeleid via het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden. De focus hierbij is het versterken van de uitvoering door de bevoegde gezagen/omgevingsdiensten.
Welke concrete stappen gaat u nemen, en op welke termijn, om de bevoegde gezagen te helpen die nu aan het Rijk vragen om extra hulpmiddelen voor betere toetsing, en aangeven dat ze het interpreteren van regelgeving te complex en tijdintensief vinden?
Zie het antwoord op vraag 5. Verder wordt er via het Impulsprogramma Chemische Stoffen gewerkt aan het verbeteren van de kennis en toepassing van het beleid bij en in samenwerking met de bevoegde gezagen. Zoals in het Impulsproject ZZS try-out (een samenwerking tussen de 28 omgevingsdiensten en het RIVM), de Impulsprojecten vermijdings- en reductieprogramma’s ZZS-emissies en de versterking en verduidelijking van het nationale juridisch kader & ZZS in de omgevingswet.
Hoe gaat u, in lijn met motie Kostic, de bevoegde gezagen helpen om zo snel mogelijk alle passende en preventieve maatregelen te nemen om de uitstoot van schadelijke stoffen door grote vervuilers te minimaliseren en de gezondheid van omwonenden en medewerkers te beschermen, en welke tijdlijn hoort daarbij?2
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6. Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden lopen momenteel verschillende projecten en initiatieven om passende en preventieve maatregelen te nemen. Binnen deze projecten is er regelmatig overleg met de bevoegde gezagen.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige minimalisatieplicht, gezien het feit dat meer dan de helft van de onderzochte bedrijven er niet in slaagt de uitstoot te verminderen?
Het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn beide voortgekomen uit evaluaties van het ZZS-beleid8 en de bescherming van omwonenden tegen nadelige gezondheidseffecten door langdurige en/of veelvuldige blootstelling aan industriële emissies9.
Onder het Impulsprogramma en de Actieagenda worden momenteel verbeteracties uitgevoerd op basis van onder andere deze evaluaties. Hierin wordt gekeken hoe de minimalisatieplicht als instrument effectiever ingezet kan worden. Dit is in nauwe samenwerking met de bevoegde gezagen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn de criteria voor het toetsen van de vijfjaarlijkse plannen van bedrijven aan te scherpen, gezien de uitspraken van gedeputeerden over de vaagheid van de huidige criteria? Zo nee, waarom niet?
Onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt onderzocht welke mogelijkheden hiertoe zijn. Ik wil hierover ook in gesprek met de bevoegde gezagen en gedeputeerden over waar de onduidelijkheid rondom de vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) precies zit (zie ook antwoord op vraag 5). Op basis hiervan kan eventueel besloten worden over extra inzet. Hierin worden ook de aanbevelingen meegenomen van het RIVM, zoals verwoord in de verkenning ervaringen vermijdings- en reductieprogramma’s (VRP’s) voor de minimalisatie van Zeer Zorgwekkende Stoffen10, dat eerder onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen werd uitgevoerd.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om de handhaving van de minimalisatieplicht te verbeteren, burgers echt te beschermen en de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen daadwerkelijk terug te dringen? Wat is de planning voor de invoering van de maatregelen?
Er lopen momenteel onder het Impulsprogramma Chemische Stoffen en de Actieagenda Industrie en Omwonenden al projecten om de toepassing en handhaving van de minimalisatieplicht bij bedrijven en omgevingsdiensten te versterken. Wat betreft de stijging van emissies zal per casus in samenwerking met het bevoegd gezag gekeken moeten worden wat hier de oorzaak van is. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om zo nodig passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de uitstoot van ZZS zo snel mogelijk daalt. Dat is en blijft het uitgangspunt.
Hoe beoordeelt u de verklaring van sommige bedrijven dat de toename te wijten is aan verhoogde productie? Bent u van mening dat economische groei mag prevaleren boven de gezondheid van mens en milieu? Waar trekt u een grens?
Zoals gesteld in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan niet in algemene zin een oordeel worden gegeven over de reden van de door RTL Nieuws gerapporteerde verhoging van de emissies en de gevolgen daarvan. Het instellen van een minimalisatieplicht is juist gericht op het beschermen van de gezondheid. Zoals uit het rapport van de Onderzoeksraad voor de veiligheid is gebleken, wordt gezondheid niet altijd voldoende beschermd en ik werk er met andere overheden aan om te zorgen dat dat wel het geval wordt.
Ook bij verhoogde productie moeten bedrijven binnen de ruimte van een vergunning blijven.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven als Vereniging van Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) niet eens een verklaring hebben voor de stijging van de zeer zorgwekkende stoffen? Welke oplossing ziet u hiervoor?
De VNCI is een brancheorganisatie die de belangen behartigt van de Nederlandse chemische industrie. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is per bedrijf specifieke informatie nodig om een uitspraak te kunnen doen.
Wat vindt u van het feit dat sommige bedrijven bekennen dat ze zelf verkeerde of onvolledige gegevens hebben gerapporteerd en dat sommige bedrijven zelfs stellen dat ze niet weten of hun rapportage wel in overeenstemming is met regelgeving?
Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die onder de Europese PRTR verordening vallen (EPRTR) om hun emissies correct via het e-MJV te rapporteren. Zoals in de inleiding op deze vragen is toegelicht, is het aan het betreffende bevoegd gezag om deze invoer te controleren op juistheid, volledigheid en consistentie, en om eventuele omissies en onjuistheden bij het bedrijf onder de aandacht te brengen.
Indien een bedrijf vragen heeft, dan kan er overlegd worden met het bevoegd gezag. Ook kan via de e-MJV helpdesk om nadere toelichting/uitleg gevraagd worden op de leidraad milieujaarrapportages.
Heeft u na zulke berichten nog het gevoel dat u «in control» bent van de gevaarlijke uitstoot die in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe?
De minimalisatieplicht en het ZZS-beleid zijn unieke instrumenten en ik ben van mening dat het gaat helpen om zo dicht mogelijk bij nul ZZS uitstoot te komen. Het beleid is van kracht sinds 2016 maar met de cyclus van het opstellen van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP) en vervolgens investeren in verbeteringen gaat het niet van de ene op de andere dag beter. Het beleid is in 2022 geëvalueerd11 en de suggesties voor verbetering zijn onder andere meegenomen in het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Dit betreft onder meer het vergroten van de samenhang, oplossen van kennishiaten en ondersteuning van bevoegde gezagen bij knelpunten in de handhaving.
Bent u op de hoogte van de discrepantie tussen de vorig jaar gerapporteerde uitstootcijfers van Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK's) door Tata Steel en de kennelijk recent gecorrigeerde cijfers, die een verdubbeling laten zien van de PAK-uitstoot in 2021 ten opzichte van 2020? Zo nee, hoe kan dit? Zo ja, waarom is dit toentertijd niet gedeeld met de Tweede Kamer, de provinciale staten en omwonenden?
Zoals aangegeven in de inleiding zijn de bevoegde gezagen verantwoordelijk voor het beoordelen van de ingediende uitstootcijfers. Dat geldt ook voor de situatie rond Tata Steel, waar de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is namens de provincie verantwoordelijk voor taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
In het geval van Tata Steel neemt de emissie van de vier PAK-stoffen in de emissieregistratie toe van 71 kg in 2020 naar 112 kg in 2021. De reden voor deze toename is een herziening van een kengetal dat wordt gebruikt voor het berekenen van de diffuse emissies van drie van de vier PAK-stoffen met ingang van rapportagejaar 2021. De werkelijke emissiesituatie is niet wezenlijk veranderd. Het herziene kengetal komt voort uit de afspraak om de gegevens in het e-MJV te actualiseren. De Kamer en de provinciale staten zijn hierover destijds schriftelijk geïnformeerd12 en de informatie is gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland13. Deze actualisatie is een gevolg van conclusies uit het eerdere RIVM-rapport «Onderzoek naar de herkomst van neergedaald stof en stoffen in de lucht in de IJmond regio14». Hierin kwam naar voren dat de gemeten hoeveelheden metalen en PAK (veel) hoger zijn dan was verwacht op basis van berekeningen met data van de milieujaarverslagen, respectievelijk de Emissieregistratie15.
Kan de Staatssecretaris toelichten op basis van welke gegevens het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond in hun onderzoeken conclusies hebben getrokken en zijn de nu bekend geworden verhoogde PAK-uitstootcijfers destijds beschikbaar geweest voor deze onderzoeken en dus meegenomen in de onderzoeken?
Het RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving16» verscheen in 2023. Voor bepaling van luchtconcentraties en gezondheidseffecten is daarbij gebruik gemaakt van een combinatie van metingen in de leefomgeving (op het luchtmeetnet) en berekeningen (op basis van de emissieregistratie) die onderling zijn vergeleken op consistentie, waarbij de metingen als leidend zijn beschouwd. Daarom veranderen de conclusies niet.
Wel wijst RIVM erop dat een aanpassing van emissiecijfers/kengetallen aangeeft hoe belangrijk de kwaliteit van deze gegevens is. Het illustreert het belang van regelmatige controle door het bevoegd gezag van de consistentie van emissiegegevens en metingen in de leefomgeving. Dit kan door middel van het modelleren op basis van emissiegegevens om hiermee de concentratiebijdragen in kaart te brengen en deze te vergelijken met wat er daadwerkelijk in de leefomgeving op het luchtmeetnet wordt gemeten. Ook de aanbeveling om de hoeveelheid PAK-stoffen en metalen in grof stof in kaart te brengen blijft onveranderd.
Bekend is dat de adviezen van de Expertgroep leunen op de conclusies van de verschillende RIVM-rapporten en diverse andere bronnen. Aan de Expertgroep zal worden gevraagd of deze meest recente ZZS/PAK-uitstootcijfers impact hebben op deze conclusies. Ik zal u daarna zo spoedig mogelijk over de uitkomst informeren.
Gezien het grote algemene belang van dit onderwerp, kunt u de Expertgroep Gezondheid IJmond en RIVM vragen om te reflecteren op: a) wat de meest recente kennis over de ZZS/PAK-uitstootcijfers betekent voor de gezondheid en b) of dit iets verandert aan hun eerdere bevindingen, conclusies en aanbevelingen voor de overheid?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u het antwoord van RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond op de bovenstaande vragen zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Zoals in het antwoord op vraag 16 is aangegeven, zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de cijfers vóór 2021 nog steeds foutief in de emissieregistratie staan? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze gegevens op een betrouwbare wijze worden gecorrigeerd en wordt het RIVM daarbij betrokken?
Zoals aangegeven in de inleiding beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Ik treed niet in hun bevoegdheden op dit vlak.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat deze significante aanpassing van uitstootcijfers zonder enige ruchtbaarheid is doorgevoerd in in ieder geval het afgelopen jaar?
Zoals in het antwoord op vraag 15 is beschreven, is deze specifieke aanpassing openbaar aangekondigd.
Kunt u alle wijzigingen die Tata Steel heeft gedaan in de rapportering van haar uitstootcijfers sinds 2015 naar de Kamer sturen, waarbij wordt aangegeven wanneer de wijzigingen precies zijn doorgevoerd, met welke reden, of ze volledig onafhankelijk zijn getoetst en door wie, en welke instanties op de hoogte waren van de wijzigingen?
Zoals aangegeven in de inleiding, beoordelen bevoegde gezagen of de informatie over de (ZZS) emissies van bedrijven tijdig wordt verstrekt en toereikend is. Dit leidt periodiek tot aanpassingen. Ik heb geen zicht op alle afspraken die hierover door het bevoegd gezag met het bedrijf zijn of worden gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de Reclame Code Commissie Tata Steel op de vingers heeft getikt voor het onterecht beweren dat de uitstoot van PAK-stoffen in 2022 met 50% is afgenomen (ten opzichte van 2019) en dat ook de Omgevingsdienst die claim van Tata Steel niet kon bevestigen?3
Ja. De Reclame Code Commissie (RCC) heeft toentertijd geoordeeld18 dat uitingen vanuit Tata Steel over 50% PAK reductie in strijd zijn met artikel 4 CDR en niet gerechtvaardigd, omdat niet was aangegeven welke installaties het betrof en dat niet kon worden uitgesloten dat er geen 50% PAK’s reductie zal zijn indien de andere installaties ook werden meegenomen. In de uitspraak van de RCC staat: «valt niet uit te sluiten dat de vermindering van de PAK-uitstoot door Tata Steel in werkelijkheid kleiner is dan in de bestreden claim is vermeld.» In de bestreden claim stond 50%.
Tata Steel IJmuiden heeft laten weten dat zij sindsdien nader heeft gespecificeerd welke installaties het betreft. Zo staat bij de toelichting op de website: De 50%-reductie betreft drie bronnen die veel PAK-stoffen uitstootten (de Hulpstoffenfabriek, Koudbandwalserij en Sinterfabriek). De uitstoot van PAK-stoffen is bij die drie fabrieken met meer dan 50% afgenomen in 2022 ten opzichte van 2019. Uit de elektronische milieujaarverslagen van het bedrijf komt naar voren dat de emissie van (het totaal aan) PAK-stoffen sinds 2019 is gedaald.
Wat vindt u ervan dat Tata Steel de belofte heeft gedaan aan de Tweede Kamer en de provincie om 50% reductie van PAK over het hele terrein te reduceren in 2022, maar die belofte niet nakomt en daarover nog steeds niet eerlijk is op onder andere hun website? Hoe betrouwbaar is Tata Steel dan als bedrijf om afspraken mee te maken?
Zie het antwoord op vraag 22.
In het artikel op RTL Nieuws staat het volgende: «Zo stelt Tata dat het in 2015 veel meer PAK’s uitstootte dan het destijds officieel meldde aan de provincie.» Deelt u de mening dat het bewust onjuist rapporteren van uitstootcijfers mogelijk strafbaar is?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag een vermoeden heeft dat er sprake is van een strafbaar feit, kan zij aangifte doen. Het Openbaar Ministerie kan op basis daarvan, of uit eigen beweging, een onderzoek starten. Het bevoegde gezag kan gebruik maken van alle middelen die hen ter beschikking staan, waaronder het doen van aangifte, ik meng mij hier verder niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om te onderzoeken of er sprake is van misleiding door Tata Steel en/of strafbare feiten en of dan vervolging mogelijk is?
Zie het antwoord op vraag 24.
Hoe beoordeelt u de impact van deze gecorrigeerde cijfers op de eerdere conclusies van het RIVM en de Expertgroep Gezondheid IJmond met betrekking tot de gezondheidseffecten in de IJmondregio? Waar baseert u zich dan op?
Zie het antwoord op vraag 16.
Expertgroep Gezondheid IJmond adviseert de uitstoot van PAK en benzeen met 90% te verlagen ten opzichte van de uitstoot in 2022: hoe gaat u deze adviezen tijdig opvolgen en welke tijdlijn hoort daarbij gezien de urgentie van het probleem?
De Kamer heeft recent de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond ontvangen19. Daarin is deze vraag meegenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie en betrouwbaarheid van gerapporteerde uitstootcijfers op zeer korte termijn in orde te maken, zodat dergelijke discrepanties in de toekomst worden voorkomen?
De emissieregistratie (RIVM in samenwerking met CBS, PBL, WUR en Deltares) stelt jaarlijks de emissies van de relevante Nederlandse bronnen vast, en faciliteert de ontsluiting van emissiedata via haar website. De verantwoordelijkheden voor het aanleveren van data zijn duidelijk vastgelegd in wet- en regelgeving. Waar nodig kan de emissieregistratie bedrijven en bevoegd gezagen adviseren, maar de controle van de door bedrijven in het e-MJV gerapporteerde uitstootcijfers is en blijft primair de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Bent u bereid om na deze nieuwe onthullingen zo snel mogelijk werk te maken van onafhankelijke, fijnmazige metingen en van directe beschikbaarheid van uitstootdata voor de overheid, in plaats van dat we steeds afhankelijk zijn van Tata en achter de feiten aan moeten lopen, zoals door de aangenomen motie Teunissen is opgedragen aan de regering?4
Op dit moment vinden al regelmatig onafhankelijke metingen plaats in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft hiervoor een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd.
De motie Teunissen21 verzoekt de regering om zo snel mogelijk te zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel, inclusief het voor handhaving benodigde cameratoezicht en deze data zo veel mogelijk openbaar beschikbaar te maken.
Zoals de Kamer eerder is gemeld22, legt de geldende wetgeving de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek – zowel landelijk als specifiek voor Tata Steel – een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom wil het kabinet eerst de onderzoeksuitkomsten in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden afwachten voordat verdere stappen worden gezet in de uitvoering van deze motie.
Bent u bereid om de vergunningen en milieurapportages van Tata Steel en andere grote industriële bedrijven op zeer korte termijn opnieuw te evalueren in het licht van deze onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de emissie-opgave is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Ik meng mij hier niet in.
Welke stappen gaat u ondernemen om de transparantie, nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de rapportages over uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen te in orde te maken en welke tijdlijn hoort daarbij, gezien de urgentie van het probleem en de zorgen bij burgers?
Zie eerdere antwoorden onder ander op vraag 5 en vraag 29.
Bent u bereid om de lijst van bedrijven die verplicht zijn hun uitstoot te melden uit te breiden, zodat ook bijvoorbeeld asfaltcentrales hieronder vallen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dat met het doel om gezondheid van mensen en milieu beter te beschermen?
Ik wil niet op de zaken vooruitlopen en zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven eerst het gesprek aangaan met de bevoegde gezagen.
Overigens zijn asfaltcentrales vergunningplichtig. Voor asfaltcentrales geldt de 5-jaarlijkse informatieplicht en het aanleveren van het vermijdings- en reductieprogramma. Hier hoort ook bij dat ze informatie over hun ZZS-emissies naar lucht en water moeten aanleveren bij het bevoegd gezag. Op dit moment is het wettelijk nog niet verplicht dat ze dit via de database doen, maar het wijzigingsbesluit over de ZZS-emissiedatabase zal dat veranderen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mens, dier en milieu voorop komt te staan in het beleid rondom de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen?
Binnen het huidige beleid staat het beperken van de risico’s van mens, dier en milieu centraal. Met onder andere het ZZS-emissiebeleid, het versterken van VTH-stelsel, het impulsprogramma chemische stoffen en Actieagenda Industrie en Omwonenden zijn vele maatregelen in gang gezet om de bescherming van de gezondheid verder te verbeteren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
Het circulaire economiebeleid in Caribisch Nederland |
|
Geert Gabriëls (GL), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe het circulaire economiebeleid er in Caribisch Nederland uitziet?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen specifiek circulaire economiebeleid. Het onderwerp maakt wel onderdeel uit van het milieubeleid en is deels opgenomen in een aantal wettelijk verplichte planvormen.
Het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) dat in 2020 is vastgesteld door het Rijk en de openbare lichamen, is met name gericht op het behoud van het koraal-ecosysteem. Duurzaam afvalbeheer neemt voor het behalen van dit strategische doel een belangrijke plek in. Voor het behalen van de doelstellingen zijn in het NMBP-mijlpalen opgenomen. Een aantal van deze mijlpalen dragen bij aan de transitie naar een circulaire economie. Het gaat om:
Naast het behoud van het koraal-ecosysteem, is duurzaam gebruik van land en water voor de ontwikkeling van de lokale economie ook een strategisch doel in het NMBP. De hiervoor opgenomen doelstellingen dragen ook bij aan de transitie naar een circulaire economie: lokale economische ontwikkeling op basis van duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal. De mijlpalen voor het bereiken van deze doelstellingen zijn:
De doelstellingen en mijlpalen in het NMBP zijn in lokale uitvoeringsplannen verder uitgewerkt waarbij elk eiland, binnen de kaders van het NMBP, eigen prioriteiten heeft vastgesteld. Op Saba en Sint Eustatius zijn de uitvoeringsplannen vastgesteld door de eilandsraad. Op Bonaire heeft de eilandsraad het uitvoeringsplan nog niet vastgesteld.
Saba streeft ernaar om haar duurzaamheidsambities te betrekken bij verschillende beleidsterreinen. Zo is er in 2020 al een verbod ingevoerd voor het gebruik van eenmalig plastic om zo de hoeveelheid plastic afval en ook zwerfafval te verminderen met als startdatum 1 januari 2021. De eigen drinkwaterfabriek produceert drinkwater in grote herbruikbare flessen waardoor de invoer van kleine plastic flessen met drinkwater, veelal voor eenmalig gebruik, aanzienlijk verminderd is. Het streven naar meer zelfvoorzienendheid op verschillende niveaus (energie, drinkwater en voedsel) maakt Saba minder afhankelijk van import naar het eiland.
Sint Eustatius richt zich vooral op het op orde krijgen en houden van het afvalbeheer op het eiland waarbij tevens circulaire principes meegenomen zijn om verder te implementeren. Met ingang van 1 juni 2021 geldt een verbod voor het in de handel brengen van wegwerplastics op Sint Eustatius.
Op Bonaire is sinds 1 juni 2022 een verbod voor het in de handel brengen van wegwerpplastics. Met ingang van 1 augustus 2022 geldt dit verbod op Bonaire ook voor styrofoam maaltijdverpakkingen.
Hoe ziet de afvalverwerking in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk er op dit moment uit? Hoeveel procent van het afval wordt er in de verschillende landen gestort, verbrand, gerecycled en hergebruikt?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als zelfstandige landen binnen het Koninkrijk een autonome verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van milieubeleid en zijn daarom voor afvalwetgeving en het bijbehorende afvalbeleid zelf verantwoordelijk.
Alle zelfstandige landen binnen het koninkrijk kennen vergelijkbare uitdagingen als het gaat om de verwerking van het afval. Het gebrek aan de juiste schaalgrootte, de relatieve isolatie van elk van de eilanden, de beperkte ruimte op elk van de eilanden om de afvalverwerking grondig aan te pakken en ook de kosten om het afval van de eilanden naar elders te transporteren maken het lastig. Vanuit die gemene deler kent elk eiland zijn eigen uitdagingen. Om deze basis op orde te krijgen is het noodzakelijk dat elk eiland een helder beeld heeft van een duurzame eindsituatie rond het afvalbeheer. Daarvoor is het ook noodzakelijk dat elk eiland langdurig gaat monitoren welk afval waar ontstaat en wat er met het afval wordt gedaan. Totdat die monitor is opgezet zijn hooguit grove schattingen te geven van de huidige situatie.
Voor Sint Maarten is bekend dat elke inwoner ongeveer 3,5 kilogram afval (exclusief afval uit bouw- en sloopactiviteiten) per dag produceert. Daarmee staat het naar eigen zeggen in de top van afvalproducerende landen in Latijns-Amerika. Veruit het merendeel (93–99%) van het afval wordt gestort op een ongecontroleerde stortplaats. De huidige situatie voor Sint Maarten is tevens beschreven in het Waste Authority Report1.
Voor Aruba is de huidige beleidsaanpak voor afvalbeheer beschreven in Aanpak afvalbeheer 2022–20252.
De beschikbare data voor Curaçao laten zien dat in 2022 in totaal 131.992 ton afval is geproduceerd, waarvan 123.579 ton is gestort op de stortplaats, 8.303 ton gerecycled en 110 ton is verbrand. Per dag produceerde elke inwoner 2,4 kilogram afval.3
Wat doet die manier van afvalverwerking met de milieusituatie in de afzonderlijke gebieden van Caribisch Nederland?
Voor de BES-eilanden is de milieusituatie als volgt:
Op Sint Eustatius vormt het opgeslagen restafval een risico voor de bodem. Door het ontbreken van een correcte onderafdichting bestaat het risico dat verontreinigende stoffen uitlogen naar de bodem en daarmee uiteindelijk ook de zee. Verder is de huidige locatie voor het afvalbeheer op het eiland niet ideaal voor het efficiënt verbranden van het restafval. Bij te weinig wind kan er geen afval verbrand worden.
Door het nagenoeg volledig uitvoeren van al het recyclebaar en niet-recyclebaar afval vanaf Saba naar de Verenigde Staten blijft de lokale afvalverbranding beperkt tot een kleine hoeveelheid medisch afval. Het tot een minimum verminderen van afvalverbranding op Saba heeft een zeer positief effect gehad op de luchtkwaliteit.
Op Bonaire wordt nagenoeg alle restafval gestort op de stortplaats Lagun in beheer van de overheids-N.V. Selibon. Over de situatie bij Selibon/Lagun is de Kamer op 19 december 2024 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording Kamervragen over het bericht «bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort)»4. Ik verwijs tevens naar de reactie op uw verzoek de Kamer schriftelijk te informeren over de situatie bij Selibon te Bonaire.5
Gelden de doelstellingen ten aanzien van de transitie naar de circulaire economie ook voor Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, de doelstellingen voor de transitie naar circulaire economie gelden op dit moment niet voor Caribisch Nederland. Bij het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de doelstellingen en mijlpalen in het NMBP die bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie. Zodra die basis op orde is, kan de transitie naar de circulaire economie verder worden ingezet. De doelstellingen en maatregelen zoals geformuleerd in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)6 kunnen een inspiratiebron zijn voor de periode 2030–2050.
Welke stappen neemt u om plasticvervuiling in Caribisch Nederland aan te pakken? En op welke manier kan Nederland helpen bij het tegengaan van plasticvervuiling in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk?
Caribisch Nederland is zich terdege bewust van de schadelijke gevolgen van het niet correct omgaan met de plasticvervuiling binnen de eigen eilanden. Daar is centrale sturing vanuit Europees Nederland niet voor nodig. Europees Nederland kan echter wel helpen bij het stroomlijnen en samenbrengen van de kennis die op verschillende plekken binnen het Koninkrijk aanwezig is.
Het versterken van onderlinge samenwerkingsverbanden, ook met de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk, kan bijdragen aan het tegengaan van plasticvervuiling en ook andere vormen van milieuvervuiling. Vanuit die regionale samenwerking is ook de efficiëntie van de verwerking van het plasticafval verder te vergroten.
Bij het antwoord op vraag 1 is het verbod op plastic voor eenmalig gebruik op Bonaire, Sint Eustatius en Saba al aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het circulaire economiebeleid in het Caribische deel van Nederland een stuk minder vergaand is dan in Nederland zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid inzet te tonen om ook in de afzonderlijke delen van Caribisch Nederland recyclingcapaciteit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2013 is de samenwerking tussen het openbaar lichaam Bonaire en het Ministerie van IenW gestart voor ondersteuning bij het uitvoeren van afvalbeleid op Bonaire. In 2016 is het afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat» (AOM) gestart. Via dit programma stelt het ministerie al jaren personele en financiële middelen ter beschikking om het afvalbeheer op Bonaire te verbeteren. Dit geldt ook voor ondersteuning bij afvalrecycling.
Ook op Sint Eustatius en Saba wordt door het Ministerie van IenW ondersteuning gegeven bij het uitvoeren van het afvalbeleid.
Met het in 2020 vaststellen van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) zijn ook strategische langetermijndoelen voor het afvalbeheer afgesproken.
Waarom gelden de huidige systemen van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) alleen voor Europees Nederland?
Het gaat hier om Europese regels die gelden voor de Europese markt. Voor de autonome landen binnen het Koninkrijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Voor Caribisch Nederland ondersteunt het Ministerie van IenW bij het beleid en de bijbehorende wetgeving, een en ander conform de Wet Vrom BES. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om de UPV’s uit te breiden naar Caribisch Nederland zodat producenten verantwoordelijk zijn voor het afval dat zij ook daar produceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening wordt niet gedeeld. Een beslissing over de haalbaarheid van een uitbreiding van UPV naar Caribisch Nederland moet vooraf worden gegaan door onderzoek naar de consequenties en de gevolgen hiervan. UPV is een financiële en ook organisatorische verantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van producten die in de handel worden gebracht. Het kan voordeel bieden als bij het in de handel brengen van een product de financiering van het afvalbeheer geborgd is. Een uitbreiding van UPV vergt echter dat er voor de betreffende UPV een onafhankelijke producentenorganisatie is die dit moet vormgeven. Dit is in het Koninkrijk enkel in Europees Nederland geregeld.
Bij een UPV worden producenten primair verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van afvalstoffen in plaats van bijvoorbeeld het bestuur op de eilanden. Gelet op de schaalgrootte en het inwoneraantal van de eilanden lijkt centrale regie door het bestuur eerder aan te bevelen boven uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Ook is de omvang van de markt op de eilanden beperkt, waardoor bijvoorbeeld een enkele importeur verantwoordelijk kan worden voor het afvalbeheer van één of meerdere producten. In plaats van een UPV kan ook worden gedacht aan inzet van andere beleidsinstrumenten zoals bijvoorbeeld het verplicht gescheiden inzamelen van specifieke afvalstromen of het instellen van een innameplicht voor winkels die bijvoorbeeld batterijen of elektrische apparaten verkopen.
Bent u bereid om te beginnen met een onderzoek naar hoe de UPV voor wegwerpplastic uitgebreid kan worden naar Caribisch Nederland om plasticvervuiling te verminderen op de eilanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij eerdere vragen aangegeven ondersteunt het Ministerie van IenW Caribisch Nederland bij het ontwikkelen en uitvoeren van afvalbeleid. Ik ben bereid met die eilanden te onderzoeken hoe verdergegaan kan worden met de acties die al ingesteld zijn om de plasticvervuiling verder te verminderen. De verwachting is alleen wel dat de UPV daar niet het best passende middel voor is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december?
De beantwoording van de vragen heeft afstemming gevergd met de eilanden. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om de vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december 2024.
Bent u bekend met het artikel «Vertraging dreigt voor Tata Steel’s groene plannen door onenigheid met toezichthouder» op 25 september 2024?1
Ja.
Klopt het dat de omgevingsdienst alle benodigde stukken voor de vergunningsverlening, waaronder de milieueffectrapportage (MER), eind december in één keer zal ontvangen? Zo ja, waarom is dit?
Uit het bericht2 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) blijkt dat Tata Steel Nederland (TSN) voornemens is om eind december in één keer de vergunningaanvra(a)g(en) samen met het Milieueffectrapport (MER) in te dienen. Uit navraag bij TSN blijkt dat het bedrijf zoveel als mogelijk concept deelrapporten op voorhand zal delen, maar het niet verwacht in staat te zijn om voor de definitieve indieningsdatum al een conceptversie van de volledige MER aan te leveren.
Is het mogelijk om een conceptversie van de MER en de genoemde deelrapporten eerder met de omgevingsdienst te delen? Zo nee, waarom niet?
Uit de brief vanuit de OD NZKG blijkt dat TSN er bij blijft in de afstemming met het bevoegd gezag over de vergunningen- en MER-procedure Groen Staal geen gebruik te willen maken van het delen van concepten en het benutten van de reviewperiode. Dit ondanks meermaals aandringen van de OD NZKG. TSN geeft aan dat concepten daar waar mogelijk worden gedeeld en besproken.
Wat is uw reactie op het feit dat de omgevingsdienst aangeeft niet tijdig genoeg betrokken te worden bij het proces?
TSN, de Provincie Noord-Holland en de OD NZKG zijn al geruime tijd intensief en regelmatig in gesprek over het proces en de inhoud van de vergunningaanvra(a)ag(en) en het MER. Wat de OD NZKG aangeeft, is dat het bedrijf erg risicovol handelt door in één keer een definitief MER met de vergunningaanvra(a)g(en) in te dienen, in plaats van daaraan voorafgaand concepten voor te leggen en te bespreken. Dit kan tot vertraging later in het proces leiden. De OD NZKG wijst TSN met deze brief3 op dit risico.
Hoe zorgt u ervoor dat gezondheid een harde voorwaarde is bij de maatwerkafspraken nu de MER vertraging lijkt te hebben? Heeft de GER ook vertraging?
Met de brief heeft de OD NZKG een signaal gegeven dat door deze aanpak mogelijk vertraging in het MER traject zal optreden. Er is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen dat deze vertraging daadwerkelijk zal optreden. Wel is aan de Kamer eerder aangeven dat voor het uitvoeren van de GER de inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig zijn. Vertraging van het MER zal dus ook tot vertraging van de GER kunnen leiden.
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen TSN en de Staat. De Kamer wordt tijdens de, waar mogelijk openbare, maar vanwege de mogelijke koersgevoeligheid grotendeels vertrouwelijke technische briefings geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, zoals op 16 mei en 2 juli jl. en op 16 oktober aanstaande. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Zit de toegezegde gezondheidseffectrapportage (GER) ook bij de «benodigde stukken» die in het artikel worden genoemd? Waarom wel of niet?
Nee. De gezondheidseffectrapportage (GER) is momenteel geen wettelijk verplicht instrument en daarom ook geen onderdeel van de vergunningprocedure. De GER is dus geen onderdeel van de in het artikel genoemde «benodigde stukken» die ingediend zullen worden bij de OD NZKG in het kader van vergunningprocedure. Het kabinet is zich bewust van de recente adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond ten aanzien van de rol van de GER in vergunningverlening en zal hier voor het Kerstreces op reageren.
Wat is de stand van zaken omtrent de GER en hoe wordt dit proces meegenomen in de lopende onderhandelingen over de maatwerkafspraken?
In eerdere beantwoording van Kamervragen van 3 september jl4 is uitvoerig ingegaan op de stand van zaken van de GER. Het RIVM ontwikkelt momenteel het methodisch kader voor de GER. Dit kader moet nog ontwikkeld worden omdat de GER een nieuw instrument is. De Expertgroep Gezondheid IJmond (hierna: Expertgroep) heeft in haar eerste rapport van februari dit jaar het advies gegeven om een GER uit te voeren in de IJmond. In het op 4 oktober jl. gepubliceerde tweede advies heeft de Expertgroep verdere duiding gegeven. Het RIVM zal ook deze aanbevelingen betrekken bij de verdere ontwikkeling van het methodisch kader. Zoals eerder is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee rapportages dus volgordelijk aan elkaar.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Gabriëls c.s. over het per direct starten met het opstellen van een gezondheidseffectrapportage in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 286)?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
U bent op de hoogte gebracht over de uitvoering van de motie-Thijssen door middel van een brief5 en de beantwoording van de daarna gestelde Kamervragen6. Voor wat betreft het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond geldt dat dit momenteel wordt bestudeerd en dat hierover voor het Kerstreces een reactie aan de Kamer gezonden zal worden.
Hoe verhoudt de uitvoering van deze moties zich volgens u tot het feit dat de omgevingsdienst niet tijdig genoeg betrokken wordt in het proces? Bent u van plan de GER wel tussentijds te delen met de omgevingsdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, heeft de OD NZKG regelmatig overleg met het bedrijf over zowel het proces als de inhoud. De kans op vertraging komt doordat het bedrijf aangeeft niet voorafgaand aan de definitieve vergunningaanvra(a)g(en) een concept MER te zullen delen.
De GER-methodiek wordt momenteel nog ontwikkeld (zie vraag 7). Ik kan daarom nu nog niet op de uitvoering vooruitlopen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat er goed contact is tussen de OD NZKG en de Rijksoverheid en dat de expertise van de OD NZKG benut wordt bij de ontwikkeling van de GER.
Worden in dit proces een concept-MER/GER openbaar gemaakt? Worden omwonenden de mogelijkheid geboden om daarop te reageren?
Zoals in het nieuwsbericht van de OD NZKG is aangegeven, is de concept-MER geen formeel stuk in de vergunningverlening en zodoende ook geen onderdeel van het formele proces. Meer informatie over het proces en de inzagemomenten wordt gedeeld door het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland, en de OD NZKG7.
Het MER kan op verschillende momenten worden gepubliceerd. Om te beginnen kan TSN daar op ieder moment zelf voor kiezen. Afgelopen zomer heeft TSN reeds twee participatieavonden voor omwonenden georganiseerd om mee te denken over de totstandkoming van het MER.
De OD NZKG heeft aangegeven dat hij voornemens is om kort na het ontvangen van de vergunningaanvragen een voorlopig advies te vragen aan de Commissie voor de Milieueffectrapportage (CieMer). Wanneer de CieMer haar advies uitbrengt, zal zij dit tezamen met het MER publiceren op haar website. De eerste formele publicatieverplichting is bij de publicatie van de ontwerp-besluit(en) op de vergunningaanvra(a)g(en). Deze zullen openbaar worden gemaakt en er kunnen dan zienswijzen worden ingediend.
Zoals in vraag 10 is aangegeven, wordt de methodiek van de GER momenteel nog ontwikkeld en kan ik nu niet verder vooruitlopen op het precieze moment van openbaarmaking. Dat de GER openbaar zal worden staat buiten kijf, omdat dit ook zo is geadviseerd door de Expertgroep en is omarmd door de Kamer8.
Krijgt de Kamer inzicht in de MER en de GER en de mogelijkheid om daarop te reageren, voordat de regering een handtekening zet onder een Joint Leter of Intent met Tata Steel?
De onderhandelingen om te komen tot een Joint Letter of Intent (JLoI) en maatwerkafspraak lopen momenteel, evenals het proces van opstellen en daarna indienen en beoordelen van het MER. Zoals in antwoord op vraag 9 is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee dus volgordelijk aan elkaar.
Het is van het grootste belang dat we zo snel mogelijk tot een maatwerkafspraak komen; de Kamer heeft het kabinet hier terecht meermaals toe opgeroepen. Na het gereedkomen van de JLoI wordt deze tezamen met het advies van de Adviescommissie Maatwerk Verduurzaming Industrie aan de Kamer toegezonden. Deze commissie heeft de Expertgroep gevraagd te adviseren over de gezondheidsparagraaf in de JLOI/maatwerkafspraken, zo stelt de Expertgroep ook in haar advies. Indien het MER en/of de GER voor die tijd gefinaliseerd zijn, kan de Kamer daar ook kennis van nemen op dat moment.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Teunissen c.s. over zo snel mogelijk zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel?
U bent hierover geïnformeerd via de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 5 september jl9.
Kunt u deze vragen voor de commissiedebatten over externe veiligheid en verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja.
Stankoverlast door een kunstmestbedrijf in Amsterdam |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Last van stank in Amsterdam: «Dit kan niet goed zijn»»1 en «Raad wil onderzoek: welke «troep» stoot kunstmestbedrijf ICL Fertilizers in Amsterdamse haven uit?»2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Bouw 9600 woningen in Noord van de baan: Amsterdam reageert woedend op besluit Rijk en provincie»3?
Ja.
In welke mate bent u betrokken bij dit dossier? Deelt u de mening dat de signalen uit de omgeving van ICL Fertilizers zorgwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet direct betrokken bij deze dossiers. Deze worden behandeld door het bevoegd gezag, en dat is in dit geval de Provincie Noord-Holland. Dit gebeurt in nauw overleg met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, de Gemeente Amsterdam en de GGD Amsterdam. Ik vind dat zorgen van omwonenden van industrie over de effecten van vervuiling en (geur-) hinder van industrie voor hun gezondheid serieus moeten worden genomen. Gezondheidsschade door emissies van de industrie moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk om zich te houden aan normen. Een bedrijf als ICL Fertilizers heeft ook de verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast tot een minimum te beperken, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving. Het bevoegd gezag ziet hierop toe door middel van vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Speelt deze problematiek ook bij de andere kunstmestfabrieken in Nederland en maakt u hier proactief beleid op om de omgeving beter te beschermen?
Ik heb geen signalen dat vergelijkbare problemen ook spelen bij andere kunstmestfabrieken in Nederland. Kunstmestfabrieken moeten voldoen aan wettelijke normen, waaronder de normen voor emissies naar de lucht. Deze liggen vast in Europese en nationale wet- en regelgeving. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving hierop. Bij de productie van kunstmest kan geurhinder optreden. Voor geur geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is voor het wettelijk kader, maar de afweging vindt lokaal plaats. Het is aan de bevoegde gezagen om te zorgen voor een aanvaardbaar hinderniveau voor omwonenden. Met maatwerkvoorschriften in de vergunning kan het bevoegd gezag ook aanvullende eisen stellen aan het beperken van geuremissies door een installatie.
Bent u bekend met de nieuwe strategieën in de U&H Nota en de Startnotitie Gezonde Leefomgeving van de Provincie Noord-Holland?4 Bent u voornemens om deze ambities van de provincie die gericht zijn op het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) en de reductie van de negatieve gezondheidseffecten voor omwonenden van industriële gebieden te ondersteunen?
Ja, ik ben bekend met de genoemde documenten. Ik ondersteun van harte de ambities van de provincie Noord-Holland die gericht zijn op de reductie van de negatieve gezondheidseffecten voor bewoners van industriële gebieden. Ook ben ik blij met het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Ik vind het een goede zaak dat de provincie met deze startnotitie gezondheid een bepalende plek geeft in afwegingen over de (fysieke) leefomgeving. Het is daarmee niet meer vanzelfsprekend om beschikbare milieuruimte automatisch op te vullen, maar logischer om de kwaliteit van de leefomgeving verder te verbeteren.
Als het gaat om de versterking van het VTH-stelsel ga ik ervan uit dat de provincie Noord-Holland krachtig aan de slag gaat met de producten die door het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zijn opgeleverd. Deze producten zijn een resultaat van een intensieve samenwerking tussen alle partijen in het VTH-stelsel. Het gaat dan bijvoorbeeld om de robuustheidscriteria voor de omgevingsdiensten, een nieuwe set kwaliteitscriteria, een modelmandaat, een financieringssystematiek en een kennisinfrastructuur. Nu het interbestuurlijk programma op 30 september 2024 is afgerond, is het aan partijen om met elkaar deze producten te implementeren en te borgen.
Wat vindt u ervan dat er op dit moment een norm uit 2003 voor geur wordt gebruikt, omdat de Nederlandse Voornorm (NVN) Geurkwaliteit van 2019 is ingetrokken wegens onbetrouwbaarheid? Wanneer gaat u zorgen voor een actuele en betrouwbare methode om industriële geuren te reguleren en omwonenden beter te beschermen?5
Het bericht waarop deze vraag is gebaseerd, is niet helemaal juist. Er is op dit moment wel een norm om geurconcentratie te meten. Er is op dit moment alleen geen standaardmethode («meetnorm») om de hedonische waarde van geur, oftewel de manier waarop de geur wordt beleefd, te meten. Die waarde kan gebruikt worden in combinatie met de geurconcentratie om te bepalen wat het aanvaardbaar hinderniveau is.
Het geurbeleid van veel provincies is opgesteld op basis van deze hedonische weging. De norm die hiervoor werd gebruikt is ingetrokken omdat uit onderzoek blijkt dat deze onvoldoende betrouwbaar is. Door het intrekken van de geurnorm voor deze hedonische waarde, moet het bevoegd gezag nu zelf per geval een weegfactor bepalen.
Op dit moment wordt er op initiatief van omgevingsdiensten door diverse partijen samengewerkt aan een nationaal beoordelingskader geur. Het idee is om per industriële of agrarische activiteit die geur veroorzaakt een hedonische weegfactor vast te stellen. Dit kader kunnen bevoegde gezagen gebruiken bij het maken van hun beleid. Dan hoeft niet elk bevoegd zelf een hedonische weegfactor per activiteit te bepalen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat levert een (financiële) bijdrage aan dit initiatief.
Bent u zich bewust van de beperkingen van EU-regelgeving en het feit dat omwonenden van industriële gebieden worden blootgesteld aan stoffen zonder normen, die ook niet in het elektronisch Milieujaarverslag (e-JMV) geregistreerd worden? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben mij ervan bewust dat er (nog) geen alomvattende EU-regelgeving op het gebied van emissies is. Daarom is er nog steeds ook nationale regelgeving nodig op dit gebied. Wel hebben we binnen de EU de Europese Strategie voor Duurzame Chemicaliën en de Zero Pollution Ambition (met Actieplan). Deze vormen mede de basis voor het Impulsprogramma Chemische Stoffen (2023–2026). Het doel van dat programma is om knelpunten in het beleid en de uitvoering ervan voor gevaarlijke chemische stoffen aan te pakken. Hiermee wordt het werken aan een gezonde, schone leefomgeving verder versterkt.
Primair is het de verantwoordelijkheid van een bedrijf om de eigen emissies te beperken door onder meer passende preventieve maatregelen. Daar waar nodig kan het bevoegde gezag voorschriften opnemen in de vergunning van een inrichting, zoals het opleggen van normen of een rapportageplicht. Binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen wordt daarbij ook gewerkt aan de noodzakelijke versterking van de uitvoering en aan het oplossen van kennishiaten.
Weet u dat de EU-Richtlijn Industriële Emissies (RIE) voor «beste beschikbare technieken» verwijst naar een BBT-lijst uit 2007? Wanneer wordt deze geactualiseerd? Dringt u daar actief op aan?
De vergunningverlening voor het genoemde bedrijf wordt uitgevoerd op basis van de Best Available Techniques Reference Document (BREF) voor «Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers» (LVIC-AAF). Het klopt dat dit Europees afgestemde document dateert uit 2007. De EU streeft ernaar om elk BREF-document binnen 8 jaar te herzien. Nederland deelt dit streven en spreekt de Commissie hierop aan. Dit staat ook in de onlangs herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE). Daarnaast staat in de herziene RIE dat het herzieningsproces van de BREF niet langer mag duren dan vier jaar.
In 2022 is de EU gestart met het herzien van de BREF «Large Volume Inorganic Chemicals». Met deze herziening wordt ook de BREF LVIC-AAF, waar de productie van kunstmest onder valt, vervangen. Er zijn nog geen conceptdocumenten beschikbaar, wel is Nederland actief betrokken bij de totstandkoming van dit te actualiseren document. Informatie over de voortgang is te vinden op de website van EUBRITE6.
Overigens kan het bevoegd gezag indien nodig ook zelf vaststellen wat de BBT is. Op grond van het Schone Lucht Akkoord en beleid van de provincie kan ook strenger vergund worden dan de BBT die is vastgelegd in de BREF’s. Dit is echter complex en legt een groot beslag op tijd en capaciteit. Per casus moet dan een proportionele afweging gemaakt worden tussen de te behalen milieu en gezondheidswinst enerzijds, en de technische en financiële haalbaarheid van maatregelen anderzijds. Regelmatige en snelle herziening van BREF’s heeft daarom de voorkeur.
Wanneer verwacht u meer duidelijkheid over de daadwerkelijke gezondheidsschade in de omgeving van ICL Fertilizers? Heeft u contact met de gemeente Amsterdam en de provincie Noord-Holland hierover? Hoeveel gezondheidsschade bij omwonenden vindt u acceptabel, als het gaat om bedrijven zoals ICL Fertilizers in het westelijk Havengebied?
De daadwerkelijke gezondheidsschade van een enkel bedrijf in een geïndustrialiseerde en dichtbevolkte omgeving is moeilijk te bepalen. Er zijn immers vele bronnen van vervuiling en vormen van overlast in een dergelijk gebied. Dat geldt zeker ook rond het IJ in Amsterdam. Het is vooral zaak dat het bedrijf wat betreft uitstoot en overlast voldoet aan de geldende normen en in het bezit is van een actuele vergunning.
Uit contact met de Provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en de GGD Amsterdam blijkt dat er hard aan gewerkt wordt om hierop te handhaven. Er is een last onder dwangsom opgelegd in mei 2024 vanwege overschrijdingen van de emissienormen voor zoutzuur. Naar aanleiding daarvan worden op dit moment extra metingen gedaan, boven op de metingen die het bedrijf verplicht zelf moet laten uitvoeren. Ook wordt op dit moment gewerkt aan een actualisatie van de vergunning. De betrokken overheidsorganisaties coördineren het contact met omwonenden en willen ook graag duidelijkheid bieden over de processtappen die worden doorlopen.
Gezondheidsschade door emissies van de industrie moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Normen helpen hierbij, maar een bedrijf als ICL Fertilizers heeft ook zelf een verantwoordelijkheid om alles te doen om uitstoot en overlast tot een minimum te beperken, wil het met draagvlak blijven opereren in een dichtbevolkte omgeving.
Bent u zich bewust van de mentale stress, het verhoogde risico op ziekten, hogere ziektekosten, verminderde arbeidsproductiviteit en de beperking van woongenot door luchtvervuiling in het algemeen? Hoe gaat u deze impact structureel meenemen in beleid?
De negatieve effecten van luchtkwaliteit op de gezondheid en het algemeen welbevinden van mensen is bekend. Ik zet mij samen met bevoegde gezagen daarom volop in om luchtvervuiling en hinder terug te dringen, bijvoorbeeld door middel van het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord met als doel 50% gezondheidswinst in 2030. Samen met de implementatie van EU-regelgeving zoals de EU Richtlijn Industriële Emissies en de EU Luchtkwaliteitsrichtlijn en beleid rond chemische stoffen, waaronder ZZS, leidt dit tot verbetering van de luchtkwaliteit. Specifiek voor het verbeteren van de gezondheid van omwonenden van de industrie wordt de Actieagenda Industrie en Omwonenden uitgevoerd.
Bent u van plan gezondheidseffectrapportages (GER's) ook in te zetten bij bestaande situaties waar twijfel bestaat over de werkelijke gezondheidsimpact, zoals bijvoorbeeld in Tuindorp Oostzaan en de NDSM in Amsterdam-Noord? Hoe zorgt u dat maatschappelijke kosten, zoals verhoogde ziektekosten en verminderde productiviteit, structureel worden meegenomen in dergelijke analyses?
Ik vind het belangrijk dat gezondheid volwaardig wordt meegewogen in vergunningverlening en bij het ontwikkelen van beleid. In het kader van de actieagenda Industrie en Omwonenden wordt onderzocht hoe dit kan gebeuren. De inzet van een instrument als de GER wordt hierbij ook meegenomen, in lijn met de hierover aangenomen motie van het lid Gabriëls7.
De methodiek voor de gezondheidseffectrapportage (GER) die wordt uitgevoerd bij Tata Steel wordt momenteel ontwikkeld door het RIVM. Ik wil voordat de methode ontwikkeld is nog niet vooruitlopen op de brede toepassing daarvan. Verder wordt in het kader van de Actieagenda ook een methode voor het meewegen van gezondheidskosten in vergunningverlening onderzocht.
Waarom hebben niet alle stadswijken nabij zware industrie RIVM-meetstations, terwijl bewoners daar worden blootgesteld aan zowel stedelijke verkeersvervuiling als uitstoot van chemische industrie? Waarom wordt in zulke gebieden niet beter en vaker gemeten? Hoe kunnen berekeningsmodellen beter worden getoetst aan de realiteit waarbij de cumulatie van stoffen leidt tot grotere gezondheidsrisico’s?
Wat gaat u doen om piekmomenten van vervuiling, zoals die regelmatig door omwonenden worden ervaren, beter te monitoren en beperken? Hoe wordt informatie hierover toegankelijk gemaakt voor bewoners?
In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden zal worden onderzocht welke verbetermogelijkheden er zijn voor het meten en monitoren van industriële emissies en hoe omwonenden hierbij betrokken kunnen worden. Daaronder vallen nadrukkelijk ook piekemissies. Ook wordt onderzocht welke karakteristieke piekemissies voorkomen in de industrie en via welke maatregelen deze piekemissies het beste kunnen worden voorkomen.
Hoe kijkt u naar de tegenstrijdige adviezen om enerzijds ’s nachts ramen te openen vanwege hitteproblematiek en anderzijds in vervuilde gebieden de ramen dicht te houden vanwege luchtvervuiling? Hoe gaat u zulke tegenstrijdige adviezen aanpakken om de gezondheid en leefbaarheid voor bewoners te waarborgen?
Over het algemeen is het vaak beter om een woning te ventileren. De luchtkwaliteit buiten is namelijk bijna altijd beter dan de luchtkwaliteit binnenshuis8. Op sommige momenten, wanneer er sprake is van zeer hoge concentraties van luchtvervuiling (zoals van fijnstof tijdens Oud en Nieuw) is het advies om juist níét te ventileren.
Bewoners kunnen altijd bij de GGD terecht voor advies of met specifieke vragen.
Ik begrijp dat het soms minder wenselijk is om te ventileren of te luchten omdat mensen overlast door geur, lawaai of iets anders ervaren. Deze dilemma’s laten zien dat het altijd beter is om emissies en hinder aan de bron aan te pakken. Hier is het beleid ook op gericht.
Hoe gaat u een plan van aanpak ontwikkelen voor dit soort complexe industriegebieden van vergelijkbare omvang als Tata Steel Nederland? Denkt u ook voor andere industriegebieden aan een vergelijkbaar traject met een expertgroep?
Het kabinet vindt het van belang dat de impact van industrie op de gezondheid van omwonenden wordt verlaagd. Daarom wordt op dit moment gewerkt aan de uitvoering van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast vindt op een aantal plekken in Nederland onderzoeken plaats, waarin de impact van de industrie op omwonenden wordt onderzocht. Dit is eerder al gedaan rond Tata Steel. Daarnaast vinden op dit moment verkenningen plaats rond Chemours in Dordrecht en rond Chemelot in Zuid-Limburg. Op basis van deze onderzoeken komt het RIVM ook tot een methodiek voor dit soort onderzoeken die ook in andere gebieden kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat omwonenden beter geïnformeerd moeten worden over de risico's van industriële uitstoot die zij dagelijks inademen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u vanuit het voorzorgsbeginsel omwonenden actief waarschuwen en adviseren hoe zij zich kunnen beschermen?
Er zijn verbeteringen mogelijk ten aanzien van het informeren van omwonenden over de emissies van de industrie. Daarom is in de actieagenda Industrie en Omwonenden opgenomen te onderzoeken hoe burgers en het bevoegd gezag kunnen beschikken over meer en betere informatie. Het bevoegd gezag dient in het kader van de Omgevingswet op grond van de wet onverwijld op de hoogte gesteld te worden van onvoorziene voorvallen bij bedrijven. Het actief waarschuwen van omwonenden bij ernstige incidenten is een taak van het bevoegd gezag in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De coördinatie hiervan rust bij de veiligheidsregio’s.
Welke vervolgstappen kunnen van u worden verwacht voor de lange termijn en welke maatregelen gaat u op korte termijn al nemen om luchtvervuiling in woonwijken te verminderen? Hoe wordt de inbreng van bewoners betrokken bij actieplannen rond luchtkwaliteit?
Met het Schone Lucht Akkoord zet het Rijk samen met decentrale overheden in om de luchtvervuiling in Nederland aan te pakken, met als doel 50% gezondheidswinst in 2030. Dankzij die aanpak zullen mensen in Nederland langer en langer gezond leven. Een maatregel uit het Schone Lucht Akkoord is het opstellen van een aanpak voor zogenoemde hoogblootgestelde gebieden (plekken met uitzonderlijke hoge concentraties van luchtvervuiling). Deze aanpak is erop gericht om het Rijk, provincies en gemeenten meer houvast bieden voor de om gerichter maatregelen te treffen voor gezonde luchtkwaliteit in zwaarder belaste gebieden, zoals dichtbevolkte omgevingen.
Dit najaar is de herziene EU-richtlijn luchtkwaliteit vastgesteld. Met deze herziene richtlijn moet in elke EU-lidstaat vanaf 2030 aan strengere normen worden voldaan. Hiervoor moet Nederland emissies verminderen, maar ook onze buurlanden. In de komende maanden zal ik mij in het kader van de implementatie van de richtlijn beraden op de stappen die nodig zijn om in Nederland de normen te halen. Hierbij zal ik ook aandacht hebben voor een goede betrokkenheid van bevoegde gezagen en voldoende mogelijkheden voor inspraak van bewoners op plannen van overheden.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Bart van Kent , Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoekers waarschuwen: staalslak als bouwstof voldoet niet aan Nederlandse en Europese milieuregelgeving, milieuramp in de maak» en het onderliggende onderzoeksrapport over de juridische status van LD-staalslakken, afkomstig van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?3
In dit rapport met de titel «LD-staalslakken zijn onder Europese richtlijn en Nederlandse wet een afvalstof gebleven en nimmer een bijproduct of bouwstof geworden» wordt geconcludeerd dat het rechtsoordeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat staalslakken een bijproduct zijn, onjuist is. Met dit rechtsoordeel zou een afvalstof ten onrechte als bouwstof zijn gekwalificeerd.
De conclusies die worden getrokken over de status en betekenis van het rechtsoordeel en het doel waarmee dit rechtsoordeel is opgesteld zijn onjuist. De kaders voor bouwstoffen gelden zowel voor materialen met als zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht of het afvalstatus heeft) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen. Of aan de wettelijke toepassingskaders en zorgplicht wordt voldaan, moet altijd per geval worden bepaald. In de praktijk zijn er situaties geweest waarin de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan. Hiertegen kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden. Overigens bevat het rechtsoordeel uit 2017 over staalslakken geen generieke uitspraak in de zin dat op grond van dit rechtsoordeel staalslakken altijd de status van bijproduct zouden hebben. Het is aan het lokale bevoegd gezag om dit per specifiek geval te beoordelen.
Dit komt in het onderzoeksrapport niet naar voren. Dit leidt er toe dat er onjuiste conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven welke informatie uit dit rapport bij uw ministerie al bekend was en welke informatie nieuw is?
Er ontbreekt ook informatie in het rapport die betrokken had moeten worden om de juiste conclusies te kunnen trekken:
Deelt u de constatering dat staalslakken een productieresidu zijn? Zo nee, waarom niet?
Een productieresidu is een stof of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Van dit materiaal kan vervolgens bepaald worden of het een bijproduct is, in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen artikel 5. Deze beoordeling vindt per geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Om te bepalen of staalslakken een productieresidu zijn, moet dus gekeken worden of ze het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Aangezien staalslakken ontstaan bij een productieproces dat in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van staal, zouden staalslakken gezien kunnen worden als productieresidu. Dit zegt niets over de eventuele bijproductstatus van staalslakken. Die dient apart en per geval beoordeeld te worden.
Deelt u de constatering dat om een productieresidu te mogen gebruiken er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege het schadelijke karakter voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw constatering niet dat bij gebruik van een productieresidu er altijd sprake zal zijn van een schadelijk karakter voor het milieu en er daardoor speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Om een productieresidu als bijproduct te kunnen gebruiken moet aan de gestelde voorwaarden voor een bijproduct worden voldaan. Een van de voorwaarden die voor het bereiken van de bijproductstatus vervuld moet zijn, luidt nu juist dat «verder gebruik rechtmatig is, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid» (art. 1.1 lid 4 onder d van de Wet milieubeheer). Is deze voorwaarde niet vervuld, dan is een productresidu geen bijproduct maar een afvalstof en moet op basis van het afvalstoffenrecht worden beoordeeld of nuttige toepassing van die afvalstof mogelijk is of dat deze afvalstof moet worden verwijderd (bijvoorbeeld stort of verbranding).
Erkent u, naar aanleiding van onder andere verschillende reacties uit het land, dat veel mensen zich zorgen maken over staalslakken en het liever niet als bouwstof zien?
Ik weet dat er zorgen zijn over de toepassing van staalslakken als bouwstof. Het is belangrijk om op te merken dat deze zorgen vooral voortkomen uit incidenten met het verkeerd toepassen van staalslakken als bouwstof. De toepassing moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Dit moet per geval worden beoordeeld en als niet wordt gehandeld in overeenstemming met de wettelijke eisen dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
Deelt u de constatering van het Europese Hof van Justitie dat staalslakken een afvalstof zijn, omdat ze niet gebruikt kunnen worden zonder verdere behandeling, anders dan bij normale productie gangbaar is?
Het Hof heeft hier geen uitspraak over gedaan. Als een dergelijke zaak aan het Europese Hof zal worden voorgelegd, dan zal het Hof de vraag of staalslakken een afvalstof of niet-afvalstof zijn, beoordelen aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de bijproductstatus.
Wat is uw reactie op de conclusie dat staalslakken een afvalstof zijn en geen bijproduct/bouwstof in de zin van de Wet milieubeheer?
Deze conclusie is niet juist, omdat een generieke uitspraak over de afvalstatus van materialen niet mogelijk is. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Concludeert u op basis van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek dat staalslakken juridisch niet ingezet kunnen worden als bouwstof? Zo nee, welke wetenschappelijke en juridische onderbouwing heeft u daarvoor?
Die conclusie kan niet worden getrokken. De kaders voor bouwstoffen gelden, zoals aangegeven, voor materialen met en zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht de afvalstatus) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders uit het Besluit activiteiten leefomgeving plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen.
Klopt het dat de beoordeling of iets een afvalstof of bijproduct is vanuit Europa wordt bepaald en het niet aan de lokale overheid is om elk individueel geval apart te oordelen? Zo nee, hoe zit dat dan precies?
De kaders voor de beoordeling of een materiaal een afvalstof of bijproduct is, zijn Europees vastgesteld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze richtlijn bevat voorwaarden om vast te stellen of er sprake is van een bijproduct en deze beoordeling dient per geval plaats te vinden. De Kaderrichtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat, en aan het bevoegd gezag om te toetsen of, aan de bijproductvoorwaarden is voldaan en geen sprake is van een afvalstof. In de Wet milieubeheer (art. 18.2a t/m d) en de Omgevingswet (art. 18.2) is geregeld welke bevoegd gezagen de verantwoordelijkheid hebben om hierop toe te zien, gekoppeld aan de diverse wettelijke voorschriften en regels die op afvalstoffen van toepassing zijn. Waar het gaat om export van afvalstoffen (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) is de ILT het bevoegd gezag (art. 18.2b Wm), in andere gevallen is dat de gemeente, provincie en/of het waterschap.
Zijn er voorschriften voor de gebruiker hoe staalslak veilig toegepast kan worden en, zo ja, hoe zien die er precies uit en hoe worden die in praktijk overgebracht naar gebruikers?
Een bouwstof moet altijd voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Verder gelden inhoudelijke voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat hierbij om functionele toepassing en hoeveelheid, terugneembaarheid en verwijderplicht. Bovendien geldt er nog een zorgplicht die de toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal zodat schade aan het milieu wordt voorkomen.
De Rbk 2022 schrijft voor dat de producent of leverancier van bouwstoffen in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen moet vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. Deze toepassingsvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het beperken van intredend regenwater en het voorkomen van het afstromen van water dat in contact is geweest met staalslakken naar klein oppervlaktewater. Op deze manier is gewaarborgd dat de toepasser, die over de milieuverklaring moet beschikken, bekend is met deze informatie en dat hiermee rekening wordt gehouden. In de toelichting bij de Rbk 2022 wordt in dit verband expliciet gewezen op de incidenten die zich hebben voorgedaan met staalslakken10.
Ook kunnen er sinds de invoering van de Omgevingswet aanvullende regels worden gesteld vanuit lokale regelgeving.
Hoe kunnen staalslakken op de juiste manier afgedekt worden waarbij wetenschappelijk gegarandeerd kan worden dat ze niet in contact komen met water, regenwater en grondwater?
Staalslakken worden op verschillende locaties, in verschillende toepassingen gebruikt en hiervoor zijn verschillende producten waarin staalslakken zijn verwerkt op de markt. Problemen ontstaan vooral bij grootschalige toepassingen in combinatie met afspoeling naar kleine volumes water.
De producent en/of leverancier kent de eigenschappen van deze producten, de toepassingen waarvoor ze geschikt zijn en of er bepaalde voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 11 ook is aangegeven is de producent of leverancier verplicht om informatie te verstrekken over de voorwaarden en beperkingen zodat de toepasser hier in het kader van het voldoen aan de zorgplicht kennis van kan en zal moeten nemen.
Bovendien is er een circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk»11 waarin aandacht gevraagd wordt voor de specifieke eigenschappen van staalslakken en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Deze circulaire is in 2005 opgesteld en heeft op 8 mei 2024 een update gekregen.
Zijn er wettelijke regels voor het afdekken van staalslak? Zo ja, is die manier toegepast bij alle gevallen waar tot nu toe verontreiniging is geweest? En wilt u per geval aangeven in hoeverre dat is gelukt, zoals bijvoorbeeld in Beverwijk (Aagtenbelt), Spijk en Eerbeek?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels voor het afdekken van staalslakken. Wel is er een zorgplicht die de toepasser verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om te voorkomen dat er schade ontstaat aan het milieu of de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het afdekken van staalslakken kan deel uitmaken van deze maatregelen.
Klopt het dat afdekking met fijn gemalen staalslak die een harde koek zou vormen in de praktijk niet werkt en ook een leeflaag onvoldoende is, omdat het water doorlaat?
Door carbonatatie van fijnkorrelige staalslak (een reactie onder invloed van water en lucht) kan bovenop een partij staalslakken een harde laag ontstaan. Die laag vermindert de hoeveelheid regenwater die de onderliggende staalslak kan bereiken. Een leeflaag kan daar ook aan bijdragen.
Als de staalslak niet van homogene kwaliteit is en geen of weinig fijne fractie bevat, kan dat effect minder zijn.
Wat zijn de concrete risico's van zware metalen in staalslak voor het milieu en de volksgezondheid, en hoe worden deze risico’s gemonitord?
Bij de toepassing van staalslak kan als gevolg van de uitspoeling van vrije kalk de zuurgraad van grondwater of van bijvoorbeeld een nabij gelegen sloot afnemen (verhoging van de pH-waarde). Grond of water met hoge pH-waarden kan in directe zin schadelijk zijn voor organismen die hiermee in aanraking komen. In extreme situaties kan deze uitspoeling o.a. leiden tot vissterfte en risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren die met dit water in aanraking komen.
Hoge pH-waarden kunnen ook leiden tot indirecte effecten door mobilisatie van stoffen die van nature, of als gevolg van bodemverontreiniging, reeds in de bodem aanwezig zijn. Ook kunnen uit staalslak door uitloging metalen vrijkomen. Deze stoffen kunnen nadelige effecten hebben op het bodem- en grondwaterecosysteem en, indirect, via drainage op waterlopen op het oppervlaktewaterecosysteem. Bovendien kunnen metalen die in het grondwater terecht komen op termijn private en publieke drinkwaterbronnen bereiken.
Opwaaiend stof, wat vooral optreedt tijdens de realisatiefase van een toepassing, kan leiden tot bloedneuzen, irritatie van de huid, ogen en de luchtwegen12.
Wanneer staalslakken niet op de juiste manier worden toegepast, kunnen bovengenoemde effecten optreden. De mate waarin deze dan optreden, is afhankelijk van diverse factoren, zoals de omvang van het werk, het ontwerp van het werk, de omvang en de mate van doorstroming van het aanwezige (oppervlakte)water.
Als er in een specifiek geval het vermoeden bestaat dat er risico’s optreden, kan het bevoegd gezag bepalen dat er moet worden gemonitord.
Hoe verhouden de huidige normen voor de samenstelling en uitloging van staalslak zich tot de normen die zijn vastgesteld onder de Kaderrichtlijn Water?
De normen voor staalslakken zijn gebaseerd op risico’s voor het bodemecosysteem. In de Kaderrichtlijn Water zijn geen normen voor de samenstelling en uitloging van staalslakken vastgesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft opgemerkt dat staalslakken in toenemende mate in grootschalige toepassingen worden verwerkt en dat risico's voor milieu en gezondheid het grootst zijn bij zulke grootschalige toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de literatuurstudie naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken brengt het RIVM de risico’s van het gebruik van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen (aanvullingen en ophogingen) in kaart. Het RIVM concludeert dat er meerdere risico’s zijn bij het toepassen van staalslakken in grote hoeveelheden en in dikkere lagen dan bij het opstellen van de wetgeving het uitgangspunt was.
De resultaten van deze studie waren reden voor ILT om een Signaalrapportage staalslakken uit te brengen. In deze Signaalrapportage van april 2023 gaf de ILT aan dat staalslakken de afgelopen jaren grootschalig toegepast zijn op verschillende locaties en dat de verwachting is dat dit ook de komende jaren zal gebeuren.
Bent u het er dan mee eens dat het niet wenselijk is, als er prikkels zijn die grootschalige toepassingen van staalslakken steeds verder aanjagen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk dat er prikkels zijn waardoor toepassers gestimuleerd worden grootschaliger toe te passen dan nodig is.
Deelt u de constatering dat de realiteit waarin afnemers zelfs geld toe krijgen om staalslakken grootschalig af te nemen en toe te passen niet in het voordeel werkt van zorgvuldig beleid dat de gezondheid en het milieu zou moeten beschermen?
De wettelijke kaders zijn leidend en gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu. Grootschaliger toepassen dan nodig past niet binnen de wettelijke kaders. Prikkels die hiertoe leiden, zijn niet wenselijk.
Bent u bereid om uw «rechtsoordeel» van 22 september 2017 te heroverwegen en een nieuw beleidsstandpunt over LD-staalslakken in te nemen, dit mede gezien in het licht van de veranderde maatschappelijke opvattingen over het gebruik van staalslakken? Zo nee, waarom niet?
Rechtsoordelen waren opinies van IenW die tot 2019 konden worden aangevraagd. Het zijn casus-en tijdspecifieke, niet-juridisch bindende adviezen. Er is gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval zoals die op dat moment golden. In een rechtsoordeel is nadrukkelijk een disclaimer opgenomen dat het rechtsoordeel is gebaseerd op de door de aanvrager aangeleverde feiten en omstandigheden en dat bij gewijzigde feiten en omstandigheden het rechtsoordeel achterhaald kan zijn en daardoor niet meer geldt. Dat is ook het geval bij bijvoorbeeld gewijzigde wet- en regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Vermeld is dat het de verantwoordelijkheid is van de verzoeker om zich van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. Het rechtsoordeel is dus nadrukkelijk geen generieke uitspraak van het ministerie dat staalslakken altijd de bijproductstatus hebben. Zoals al eerder aangegeven, zijn generieke uitspraken niet mogelijk omdat er per geval (door de houder) aangetoond en (door het bevoegd gezag) beoordeeld moet worden of aan de voorwaarden is voldaan. Het rechtsoordeel is daarvoor bedoeld als hulpmiddel.
Bent u bereid het gebruik en de toepassing van staalslakken op te schorten, totdat Tata Steel/Pelt & Hooykaas onomstotelijk hebben aangetoond dat ze de staalslakken van hun giftige kenmerken hebben ontdaan op een wijze die zich verdraagt met de daarvoor toepasselijke wet- en regelgeving?
Nee. Alle bouwstoffen, dus ook die waarin staalslakken verwerkt zijn, moeten aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Bij de toepassing van staalslakken moeten ook de wettelijke eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en de zorgplicht in acht worden genomen. Als daaraan niet voldaan wordt, dan kan daartegen worden opgetreden. Dat gebeurt ook, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024 over de golfbaan in Spijk. Voorkomen is echter beter dan genezen. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt waar het gaat om de informatie die in de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden opgenomen en is de invoering van een landelijke informatieplicht aangekondigd. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Klopt het dat een toepassingsvoorwaarde bij staalslakken is dat de staalslakken absoluut niet in aanraking mogen komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater?
Of een dergelijke voorwaarde nodig is, hangt af van verschillende factoren zoals de toepassing, de eigenschappen van het product dat als bouwstof wordt gebruikt, omstandigheden ter plekke zoals de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater en de laagdikte van de toepassing.
Wat is uw reactie op de constatering dat sommige overheden weigeren te controleren en te handhaven op deze voorwaarde en zich bijvoorbeeld beroepen op het «rechtsoordeel» van het Rijk van 22 september 2017?
Het is mij niet bekend dat overheden weigeren te controleren en te handhaven.
Wat vindt u ervan dat gemeenten als Beverwijk ervoor kiezen om hun chemisch vervuilde voormalige vuilnisbelten goedkoop af te dekken met staalslakken en licht vervuilde grond, waardoor de vervuiling blijft doorwerken, in plaats van de grond te saneren?4 5
Het is aan het bevoegd gezag ter plaatse om een specifieke situatie te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat afnemers, waaronder aannemers en gemeenten, financieel de verkeerde prikkel krijgen op dit moment, door geld toe te krijgen bij het afnemen en toepassen van staalslakken, terwijl een andere oplossing gezonder zou zijn voor mens en milieu?
Meer toepassen dan nodig past niet binnen de kaders van de regelgeving. Wanneer er prikkels zijn die ertoe leiden dat er meer staalslakken dan nodig worden toegepast, is dat onwenselijk.
Wat kunnen het Rijk en/of de provincie juridisch gezien doen (bijvoorbeeld in het kader van interbestuurlijk toezicht) als een gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen?
Het is belangrijk dat de bevoegd gezagen de juiste instrumenten in de gereedschapskist hebben om adequaat in te kunnen grijpen als dat vanuit de bescherming van gezondheid en milieu noodzakelijk is. Ik zet hier extra op in. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt (milieuverklaring bodemkwaliteit) en is aangekondigd een landelijke informatieplicht in te voeren voor de toepassing van staalslakken, zodat bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld vooraf te toetsen en gericht te controleren of er voldoende rekening gehouden wordt met de specifieke eigenschappen van het materiaal.
Onder de Omgevingswet kunnen bevoegde gezagen aanvullende regels stellen. Met de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Ook is interbestuurlijk toezicht een beschikbaar instrument. Het Rijk is verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincie, de provincie is verantwoordelijk voor het IBT op de gemeente. In uitzonderlijke gevallen kan het Rijk ook IBT inzetten richting de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van een primaire grondstof onwenselijk is als de te gebruiken secundaire stof al veelvuldig nadelige gevolgen heeft gehad op gezondheid, natuur en het milieu?
Dit kan niet in het algemeen als onwenselijk worden geduid. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dit mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, voor de toepassing van alle bouwstoffen worden voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke kaders. Om te voorkomen dat er opnieuw toepassingen buiten de kaders plaatsvinden, zijn er al stappen gezet (zie het antwoord op vraag15 en bekijk ik wat ik nog meer kan doen.
Overweegt u de uitkomst van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek te betrekken bij de eventueel te maken maatwerkafspraken met Tata Steel over de toekomstige staalslakken (restafval) die bij de productie van groen staal vrijkomen, ter voorkoming van verdere milieuverontreiniging en gezondheidsschade?
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen Tata Steel en de Staat.
In het algemeen kan ik zeggen dat Tata Steel niet de enige bron van staalslakken is. De kaders voor de toepassing van staalslakken gelden voor álle staalslakken, en daarmee ook de aanpassingen zoals de aanscherping van de eisen voor de milieuverklaring bodemkwaliteit.
Kunt u precies uitleggen hoe u verwacht dat er geen schade aan het milieu en de gezondheid van mensen en dieren plaatsvindt door staalslakken in de toekomst, als nu al blijkt dat het moeilijk te controleren is, dat het vaak misgaat en dat de gemeenten en omgevingsdiensten een tekort aan capaciteit hebben om goed te kunnen controleren en te handhaven?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dat binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de toepasser. Zoals in het antwoord op vraag 26 is aangegeven, zijn er stappen gezet om adequate toepassingen beter te kunnen waarborgen en ben ik momenteel in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bezig om te kijken wat ik nog meer kan doen.
Bent u het ermee eens dat bij het huidige gebruik van staalslakken over het geheel genomen niet kan worden uitgesloten dat er ongunstige effecten optreden voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Risico’s zijn nooit uit te sluiten, maar deze moeten zo klein mogelijk zijn. Staalslakken kunnen veilig worden gebruikt wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodem wet- en regelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen.
Is er recentelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de langetermijneffecten van staalslak op het milieu en de gezondheid? Zo ja, kunt u de bevindingen toelichten?
De literatuurstudie16 naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken van het RIVM uit 2023 is een overzichtsstudie waarin relevante onderzoeken naar de eigenschappen en de effecten van staalslakken worden samengevat.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de effecten die kunnen optreden wanneer staalslakken buiten de kaders van de regelgeving worden toegepast, zijn samengevat in het antwoord op vraag 15. De termijn waarover deze effecten plaatsvinden verschilt. Het risico op gezondheidseffecten is bijvoorbeeld aan de orde voor werknemers tijdens de realisatiefase van de toepassing. Met adequate maatregelen kunnen deze gezondheidseffecten worden voorkomen. Effecten van uitloging op het bodemecosysteem kunnen over langere periodes (tientallen jaren) aan de orde zijn. Hoewel water over het algemeen weer neutraliseert in de ondergrond en metalen dan weer neerslaan kan beïnvloeding van drinkwaterbronnen plaatsvinden door transport van metalen in het bovenste grondwater naar het diepe grondwater of het oppervlaktewater. Dit kan eveneens jaren of decennia duren.
Gezien de vele problemen die optreden met staalslak op verschillende locaties, hoe ziet u de toekomst van de toepassing van staalslak als we kijken naar de toekomstige hoeveelheden staalslak die geproduceerd gaan worden?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 30 wordt aangegeven, ben ik van mening dat de staalslakken in beginsel veilig kunnen worden toegepast, wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de specifieke eigenschappen van het materiaal. Dit is de verantwoordelijkheid van de toepasser en het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren. Om problemen in de toekomst te voorkomen, heb ik stappen gezet om de toepassers en de toezichthouders hier meer handvatten bij te bieden (zie het antwoord op vraag17 en bekijk ik in het kader van de herkijking van de bodemregelgeving wat daarvoor nog meer moet gebeuren.
Welke maatregelen worden er momenteel getroffen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen die werkzaam zijn met staalslak, gezien de potentiële risico's van blootstelling aan deze stof, en welke stappen worden er ondernomen om de langetermijngevolgen voor deze werknemers te monitoren en te voorkomen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Mogelijke maatregelen zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Gezien de samenstelling van staalslakken en de toepassingen erg kunnen verschillen, zullen de gezondheidsrisico’s voor werknemers variëren en daarmee ook de maatregelen die werkgevers moeten nemen om werknemers te beschermen.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, tenzij daar waar toegepast onomstotelijk is aangetoond dat er geen sprake is van achteruitgang van de waterkwaliteit en er geen milieu- of gezondheidsrisico’s zijn?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast. Daarbij moeten toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen, in aanvulling op de maatregelen die er met de Omgevingswet al zijn (milieuverklaring bodemkwaliteit en lokaal maatwerk) en al aangekondigd (landelijke informatieplicht). Het verbieden van het toepassen van staalslakken als bouwstof acht ik daarom niet nodig.
Als u geen algehele stop op het gebruik van staalslakken wilt, bent u dan ten minste bereid om grootschalig gebruik van staalslakken te stoppen, omdat ook volgens de ILT en het RIVM daar de grootste risico's mee gepaard gaan voor het milieu en de gezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, zoals eerder verzocht door provincie Zeeland, in ieder geval totdat het lopende onderzoek naar de impact op schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde is afgerond en verzekerd is dat staalslakken geen negatief effect hebben op deze dieren?
Er is geen aanleiding om toepassing met staalslakken in de Deltawateren op te schorten of te stoppen. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van staalslakken en daaruit blijken geen onaanvaardbare effecten op de waterkwaliteit of ecologie. Ik ken de signalen dat het slecht gaat met verschillende schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde en dat er onderzoek gedaan wordt naar de oorzaak. Ik begrijp de zorgen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit veroorzaakt zou zijn door staalslakken. Natuurlijk houd ik de resultaten van dit onderzoek in de gaten.
Als het antwoord op de drie laatste vragen hierboven nee is, kunt u dan beschrijven hoe u precies in de praktijk gaat garanderen dat er door het gebruik van staalslakken geen schade ontstaat aan de gezondheid van mensen en dieren en de waterkwaliteit en dat de waterkwaliteit niet verslechtert?
Ten eerste geeft de regelgeving kaders zodat toepassingen veilig kunnen plaatsvinden en dat bevoegd gezag hierop kan toezien en handhavend optreden indien nodig. Sinds 1 januari 2024 is het met de invoering van de Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht voor de producent of leverancier van bouwstoffen om in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen te vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. In het kader van de zorgplicht moet de toepasser daar dan naar handelen. Verder heb ik een informatieplicht aangekondigd voor staalslakken. Deze gaat naar verwachting in per 1 januari 2026. Tot die tijd heb ik opdrachtgevers en toepassers opgeroepen om voorafgaand aan de toepassing op vrijwillige basis in contact te treden met bevoegd gezag.
Bovendien bekijk ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving hoe ik beter kan borgen dat toepassers voldoende rekening houden met de bijzondere eigenschappen van bouwstoffen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De certificering van bovengrondse tanks |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen om de eerdere certificeringsverplichting in de Wet milieubeheer niet mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)?
Voorheen werden voor kleine en grote tanks, ongeacht de soort stoffen, bodembeschermende voorzieningen, certificering en voor externe veiligheid PGS-richtlijnen1 voorgeschreven. Het Besluit activiteiten leefomgeving schrijft dezelfde bodembeschermende voorzieningen voor, maar verwijst niet meer naar een certificeringsverplichting en PGS-richtlijnen bij een kleine populatie van tanks. Het gaat om bovengrondse opslagtanks tot 150 kubieke meter met diesel, oxiderende of bijtende stoffen, mits deze niet zijn voorzien van leidingen in de bodem of dubbelwandig zijn uitgevoerd.
Bij de totstandkoming van de Omgevingswet zijn deze voorschriften opnieuw bekeken op de noodzaak en waar vermindering van de regeldruk mogelijk is. Uit RIVM-onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven opslagtanks geen risico voor externe veiligheid van de omgeving van de activiteit veroorzaken. Daarom is deze verwijzing vervallen. Voor andere situaties zoals grotere bovengrondse tanks of tanks met andere stoffen is de certificeringsregeling nog steeds van kracht.
Herkent u het signaal dat er door het ontbreken van deze certificeringsverplichting wildgroei plaatsvindt in de aanschaf van tanks, waarbij niet zozeer naar de milieurisico’s en veiligheid wordt gekeken, maar naar de goedkoopste tanks?
Vanuit contacten met de branche heb ik vernomen dat andere partijen dan voorheen zich op de markt bevinden voor het leveren van tanks. De bedrijven moeten nog steeds voldoen aan regelgeving voor bodembescherming. Daar heeft het ontbreken van een certificeringssysteem geen invloed op. Vanuit Omgevingsdiensten en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) zijn mij geen signalen bekend van situaties of locaties waarbij het milieurisico is toegenomen.
Bent u het ermee eens dat de opslag van stoffen als diesel veilig moet gebeuren in verband met de risico’s voor het bodemmilieu bij lekkages? Zo nee, waarom niet?
Ja, opslag van stoffen als diesel moet veilig gebeuren, onder andere om de bodem bij lekkages te beschermen. Daarom zijn in het Besluit Activiteiten Leefomgeving diverse bodembeschermende maatregelen dwingend voorgeschreven. Enkelwandige bovengrondse opslagtanks voor (onder andere) diesel moeten daarom altijd in een lekbak liggen, met tenminste een opvangcapaciteit van 110% van de inhoud van de tank. Bij lekkage wordt de gelekte vloeistof opgevangen, en komt deze niet in de bodem terecht.
Deelt u de mening dat de milieurisico’s toenemen, doordat er geen certificering meer nodig is bij de aanschaf van tanks? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is uitgebreid onderzoek gedaan door het RIVM om vast te stellen of deze stoffen een risico voor de omgevingsveiligheid opleveren. Dat is niet het geval. Daarnaast zijn deze tanks goed visueel te inspecteren door gebruikers en medewerkers van omgevingsdiensten op alle voorzieningen zoals opgenomen bij het antwoord op vraag 3. Geconcludeerd kan worden dat certificering van deze tanks niet tot een verdere beperking van milieurisico’s zorgt.
Bent u het ermee eens dat de omgevingsdiensten zoveel als mogelijk geholpen moeten worden om op een zo goed en duidelijk mogelijke wijze te kunnen controleren of een (opslag)tank geen milieurisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, door de zorgplicht en andere bepalingen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving hebben omgevingsdiensten een duidelijk handelingskader. Het vervallen van de certificeringsplicht doet niets af aan alle bepalingen om bodemverontreiniging te voorkomen en in het ergste geval te herstellen.
Kunt u bij certificeringsdeskundigen en/of omgevingsdiensten nagaan of er nu tanks in gebruik zijn die eerder onder de vroegere Wet milieubeheer (het vroegere Activiteitenbesluit) niet zouden voldoen en dus niet toegestaan waren (en nu wel)?
Deze situaties zijn mij niet bekend na een rondvraag bij de branchevertegenwoordiging, Omgevingsdienst NL en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Bent u het ermee eens dat omgevingsdiensten geholpen zouden zijn als deze certificeringsplicht alsnog opgenomen zou worden in de omgevingswet (Bal)?
Nee, de certificering zorgt niet voor een aanvullende bescherming tegen het voorkomen of beperken van bodemverontreiniging bij dergelijke tanks omdat alle te nemen voorzieningen reeds zijn opgenomen in de algemene regels in het Bal.
Wat is het nadeel van een certificeringsverplichting überhaupt? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Ik sta voor het voorkomen en beperken van milieuschade en voor een gezonde en veilige leefomgeving. Om dit te bereiken is het onontkoombaar dat regels gesteld moeten worden ondanks de eigen verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om schade en hinder te voorkomen. Regels moeten gesteld worden met een duidelijke meerwaarde en effectiviteit zonder onnodige regeldruk en kosten voor ondernemers op te leveren. Met de huidige wijze van regulering in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt hieraan voldaan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 zorgt certificering niet voor het voorkomen van aanvullende milieurisico’s.
Bent u bereid om deze certificeringsverplichting alsnog op te nemen in het Bal onder de Omgevingswet, indien blijkt dat de risico’s zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder aangegeven is er voldoende wet- en regelgeving om de risico’s van bodemverontreiniging te voorkomen en te beperken. Via meerdere kanalen blijf ik in contact met uitvoeringspartijen om eventuele signalen te volgen.