Beantwoording vragen 'Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Raymond Knops (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Hoe weet u zeker dat op de smartphones geen censuur wordt toegepast en dat deze software constant uit staat, aangezien u in de beantwoording aangeeft dat er op de in de Europese Unie verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast, er voor Nederland op dit moment geen aanleiding is om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven en dat u ziet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers?
Het Ministerie van Defensie van Litouwen heeft onderzoek gedaan naar telefoons van het merk Xiaomi. Daarbij is ook gekeken naar de functionaliteit die in deze vragen wordt aangeduid als censuursoftware. Uit het onderzoek blijkt dat deze functionaliteit is uitgeschakeld in de Europese Unie. Naar aanleiding van het Litouwse onderzoek heeft ook het Duitse Bundesambt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) een eigen onderzoek ingesteld. Daarbij zijn geen bijzonderheden aangetroffen.1 In beide onderzoeken is vastgesteld dat de software in de praktijk niet wordt toegepast. Ik hecht eraan dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren.
Gebruikers van telefoons moeten immers met elkaar kunnen communiceren zonder dat er, zoals zou gebeuren als de bedoelde functionaliteit wordt geactiveerd, door derden inbreuk wordt gemaakt op de communicatie. Dit zogenoemde communicatiegeheim is onder meer vastgelegd in artikel 5 van richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn) en ook in het voorstel voor een Europese e-privacyverordening die in de toekomst de e-privacyrichtlijn zal vervangen.
Zolang de e-privacyverordening nog niet van kracht is, is een complicerende factor dat artikel 11.2a van de Telecommunicatiewet waarin artikel 5 van de e-privacyrichtlijn is omgezet, zich alleen richt tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en diensten en dus niet tot derden zoals de leverancier van de telefoon. Omdat de totstandkoming van de e-privacyverordening nog op zich laat wachten, zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen.
Naast de Telecommunicatiewet wordt het communicatiegeheim ook beschermd in het Wetboek van Strafrecht. Zo stelt artikel 139c het met een technisch hulpmiddel aftappen of opnemen van het telecommunicatieverkeer strafbaar. Betoogd zou kunnen worden dat het met software bekijken (aftappen) en vervolgens aanpassen (het er uit filteren van «ongewenste» zoekresultaten) van het telecommunicatieverkeer onder de werking van deze strafbepaling valt (vgl. Hoge Raad, 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1973). In dat geval zou het activeren van dergelijke software ertoe kunnen leiden dat sprake is van een strafbaar feit.
Waar apparaten bijvoorbeeld de zoekresultaten filteren, dan kan dit voorts een inbreuk vormen op de vrijheid van nieuwsgaring. Het is uiteindelijk aan de rechter om in voorkomende gevallen een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van zo’n filter.
In hoeverre worden er, in het kader van «Bring-Your-Own-Device», privé Xiaomi-telefoons gebruikt, waarvan in de beantwoording is aangegeven dat er sinds 2018 60 van zijn aangeschaft, en is dit wenselijk?
Voor «Bring-Your-Own-Device» binnen de rijksoverheid geldt als uitgangspunt dat ieder rijksonderdeel moet aangeven of en in welke gevallen het gebruik van eigen apparatuur is toegestaan op basis van een eigen risicoafweging.
De (on)wenselijkheid hiervan verschilt dus per rijksonderdeel. Mocht het gebruik van eigen toestellen toegestaan zijn dan geldt, net zoals voor overheidstoestellen, dat op basis van de risicoafweging de juiste maatregelen worden getroffen om de overheidsinformatie voldoende te beschermen, bijvoorbeeld door toepassing van cryptografische oplossingen die op het eigen apparaat gebruikt kunnen worden.
In antwoord op eerdere vragen is aangegeven dat er zover bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken sinds 2018 60 Xiaomi telefoons zijn aangeschaft binnen de rijksoverheid. Deze zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Er is geen relatie tussen deze 60 telefoons en «Bring-Your-Own-Device»-beleid.
In hoeverre biedt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid voldoende handvatten om nieuwe informatie en potentiële risico’s zoals censuursoftware zoveel als mogelijk te voorkomen?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) is een informatiebeveiligingskader voor de hele overheid en is gebaseerd op de internationale standaarden ISO27001 en ISO27002. De BIO kent een risicogebaseerde aanpak. Dat betekent dat overheidsorganisaties op basis van risicoafweging (nieuwe) dreigingen onderkennen en daarop passende en proportionele beveiligingsmaatregelen treffen. Zo ook deze casus.
De BIO kent (nog) geen specifieke maatregelen tegen dergelijke software. Dit jaar wordt de BIO geëvalueerd. Onderdeel van die evaluatie is de herijking van de dreigingen die richting geven aan de concrete overheidsmaatregelen in de BIO. Dit vraagstuk zal daarbij worden meegenomen.
In algemene zin geldt dat eind 2018 ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid is geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Hierin is opgenomen dat bij inkoop en aanbesteding mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid per inkoopopdracht worden meegewogen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden.
Ter ondersteuning van dit beleid is aanvullend instrumentarium ontwikkeld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
In het Commissiedebat Digitale overheid, datagebruik en algoritmen, en digitale identiteit van 22 maart jl. heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd een onderzoek te gaan doen naar inkoopeisen en -richtlijnen over cyberveiligheid in het overheidsapparaat, dat voornamelijk zal gaan over landen met een offensief cyberprogramma. In het daaropvolgende tweeminutendebat van 29 maart is in aanvulling op de toezegging een motie ingediend door Kamerleden Rajkowski en Van Weerdenburg, om in dit onderzoek ook te kijken naar de vitale sector.2 De motie is op 5 april aangenomen; de Kamer zal over het vervolg geïnformeerd worden.
Wat zou u ervan vinden als Rijksambtenaren Chinese censuursoftware zouden downloaden op hun apparaten?
In algemene zin is het onwenselijk als rijksambtenaren software zouden downloaden op hun werkapparaten als die een conflict zou opleveren met hun werkzaamheden.
Verder wil ik opmerken dat de werkomgeving van rijksambtenaren op mobiele apparaten zich bevindt op een afgeschermd deel dat niet toegankelijk is voor overige geïnstalleerde software.
Onderkent u dat Xiaomi telefoons, in tegenstelling tot wat er in de beantwoording te lezen is, niet alleen via verschillende webwinkels verkocht worden, maar dat er sinds 2020 ook een fysieke «Mi-store» is geopend in Rotterdam, de eerste fysieke Xiaomi winkel in de Benelux?
In de eerdere beantwoording is aangegeven dat Xiaomi-toestellen in Nederland breed verkrijgbaar zijn. Het klopt dat er een fysieke Xiaomi-winkel in Rotterdam is.
Hoe beoordeelt u het feit dat aanbieders van apparaten waar censuursoftware op staat winkels openen in Nederland en hun marktaandeel in Nederland groeiend is?
Het is belangrijk dat producten die hier op de markt worden gebracht voldoen aan de relevante regelgeving. Dat wordt des te belangrijker als het een wijdverspreid product is. Tegelijkertijd is het iedereen die zich aan de relevante Nederlandse en Europese wetgeving houdt toegestaan producten op de Nederlandse en Europese markt te brengen.
Klopt het dat de censuursoftware op afstand kan worden geactiveerd vanuit China, zonder dat gebruikers dit doorhebben? Deelt u de mening dat deze functionaliteit een potentiële bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de vrije toegang tot informatie van Nederlandse gebruikers van Xiaomi-toestellen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Een fabrikant kan op afstand wijzigingen doorvoeren aan producten en diensten door software-updates uit te brengen. Op basis van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet moet de fabrikant daarover de eindgebruiker informeren en bovendien diens toestemming verkrijgen voor de wijziging.
De vrije nieuwsgaring wordt onder meer beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hiervoor is het van belang dat mensen degelijke toegang hebben tot informatie zonder hierin te worden gehinderd. De gigantische hoeveelheid informatie die in de moderne wereld voorhanden is maakt het echter noodzakelijk dat technische hulpmiddelen zoals zoekmachines deze informatie filteren voordat het aan gebruikers wordt voorgelegd. Voor vrije nieuwsgaring is het van belang dat deze filtering waardenvrij plaatsvindt.
Het is onwenselijk voor gebruikers om heimelijk af te worden gehouden van specifieke onderwerpen. Uit zowel het Litouwse als Duitse onderzoek blijkt echter dat dit in de Europese Unie op Xiaomi telefoons ook niet wordt gedaan. Het is in het algemeen belangrijk dat gebruikers de beperkingen van hun apparatuur kennen en begrijpen en indien zij dat wensen kunnen kiezen uit alternatieve browsers en zoekmachines om te voorzien in hun informatiebehoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook de data van Nederlandse gebruikers die Xiaomi-toestellen gebruiken wordt doorgestuurd naar Xiaomi-servers in China, waar conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet, ook de Chinese overheid toegang heeft tot de data van Nederlandse gebruikers?
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Partijen moeten, wanneer zij in de EU producten of diensten aanbieden, voldoen aan de vereisten die conform het gegevensbeschermingsrecht op hen rusten. In dit geval zijn deze vereisten primair neergelegd in het algemene kader dat de AVG biedt voor de verwerking van persoonsgegevens en de speciale regels uit de Telecommunicatiewet. De AVG kent een ruim toepassingsbereik. Artikel 3, tweede lid, onder a AVG bepaalt dat verwerkingsverantwoordelijken die goederen of diensten aanbieden aan betrokkenen in de EU binnen het toepassingsbereik vallen. De AVG bepaalt onder meer dat er een «rechtsgrondslag» moet zijn om persoonsgegevens te verwerken (bijvoorbeeld toestemming), dat betrokkenen geïnformeerd moeten worden over de verwerking van hun gegevens en dat zij in staat worden gesteld om de rechten uit te oefenen die zij over hun gegevens hebben.
Voor zover het gaat om gegevens die worden afgelezen van het randapparaat van de eindgebruiker (ook als dit geen persoonsgegevens zijn) is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. Dit ook bij vraag 7 genoemde artikel bepaalt dat voor het plaatsen en aflezen van informatie op een randapparaat de toestemming van de eindgebruiker noodzakelijk is. Voor een rechtsgeldige toestemming is van belang dat de eindgebruiker adequaat is geïnformeerd over de doeleinden van de gegevensverzameling en verwerking. Op deze bepaling wordt toezicht gehouden door Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In algemene zin geldt dat, wanneer persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven, er additionele voorwaarden gelden. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Klopt het dat de Belgische Staatsveiligheidsdienst al eerder publiekelijk heeft gewaarschuwd voor spionage via Chinese spionage, waaronder die van Xiaomi? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en deelt u de mening dat deze waarschuwing zeer zorgelijk is?
Het klopt dat de Belgische Staatsveiligheid heeft gewaarschuwd voor potentiële Chinese spionagedreiging. Zoals ook staat beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven. Hierdoor bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Waar dit de nationale veiligheid raakt, wordt per geval afgewogen welke maatregelen proportioneel zijn om dit risico te beheersen. Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer technologie de Nederlandse vitale infrastructuur of gevoelige kennis en informatie raakt.
In hoeverre is de huidige aangewezen toezichthouder in staat om te controleren of er censuursoftware op mobiele telefoons aanwezig is en of deze software daadwerkelijk actief is?
De toekomstige e-privacy verordening bevat regels over (de verwerking van persoonsgegevens bij) elektronische communicatie om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer wordt beschermd. Daarin wordt het controleren van de communicatie, ook door leveranciers van telefoons, verboden. Als de verordening van kracht wordt of voorafgaand daaraan de Telecommunicatiewet wordt aangepast conform het gestelde onder vraag 1, is er pas een aangewezen toezichthouder op dit punt.
Voor zover de vraag gaat over het in staat zijn om te controleren of er een betreffende functionaliteit op mobiele telefoons aanwezig is en of deze actief is, komt uit de genoemde onderzoeken bij vraag 1 naar voren dat dit het geval is. Uit die onderzoeken bleek dat de functionaliteit in de praktijk niet wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi-toestellen in het kader van een eerdere uitspraak, gedaan door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dat er sprake is van een «wereldwijde grootschalige vergaring van persoonsgegevens door Chinese actoren om profielen te maken van medewerkers van bedrijven en instellingen waar het land digitaal wil inbreken»?
De betreffende functionaliteit ziet op het detecteren en blokkeren van bepaalde termen. Deze functionaliteit heeft geen verband met grootschalige vergaring van persoonsgegevens. Zie het antwoord op vraag 1 ten aanzien van deze functionaliteit en het antwoord op vraag 8 ten aanzien van dataveiligheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ook de telefoons van Nederlandse gebruikers deze software kunnen bevatten en dat er een mogelijkheid is dat de censuursoftware wordt geactiveerd? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door bijvoorbeeld het Agentschap Telecom en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid naar de mogelijke aanwezigheid van deze censuursoftware op Xiaomi-toestellen die in Nederland worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak tot het doen van een aanvullend onderzoek naar de in het artikel genoemde software op Xiaomi-toestellen. Wel zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Daarnaast is, zoals ook in de hoofdlijnenbrief digitalisering van 8 maart jl. aangegeven, digitaal bewustzijn noodzakelijk. We investeren samen met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vergroten van kennis onder burgers over digitale veiligheid en over technologische ontwikkelingen, zodat zij zich bewust zijn van de mogelijkheden, beperkingen, kansen en risico’s van technologie. Op de website veiliginternetten.nl wordt voorlichting en handelingsperspectief gegeven over het veilig gebruik van een apparaat.
Het besluit van de voorzieningenrechter dat een zwembad in Hilversum voorlopig geen coronatoegangsbewijs hoeft te controleren voor zwemles |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de voorzieningenrechter Midden-Nederland dat een zwembad in Hilversum ouders voorlopig niet hoeft te controleren op het coronatoegangsbewijs als zij hun kinderen naar zwemles brengen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat «zwemles geen sportbeoefening of vermaak is, maar dat kinderen op zwemles gaan om te leren zwemmen in het belang van hun veiligheid»? Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat wanneer er sprake is van zwemles een zwembad niet gezien kan worden als sportlocatie, aangezien zwemles niet gezien kan worden als sport of vermaak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke consequenties heeft het besluit van de voorzieningenrechter voor alle andere zwembaden in Nederland waar het coronatoegangsbewijs verplicht moet worden gecontroleerd bij zwemlessen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt om naar aanleiding van het besluit van de voorzieningenrechter de landelijk geldende regels inzake het coronatoegangsbewijs aan te passen, zodat ouders niet meer verplicht zijn om het coronatoegangsbewijs te vertonen als zij hun kinderen komen brengen, ophalen of omkleden bij zwemles, en ook personen van twaalf jaar en ouder die zelf zwemlessen volgen geen coronatoegangsbewijs meer hoeven te vertonen? Bent u hiertoe bereid?
Vanaf 25 februari jl. is het niet langer noodzakelijk om een CTB te tonen voor toegang tot een publieke binnenruimte van een sportlocatie. Dit geldt derhalve ook voor de toegang tot zwembaden en voor de deelname aan zwemlessen.
Het kabinet heeft, nu het voor ieder kind van groot belang is om zwemvaardig te zijn, er voor gekozen om zwemlessen tijdens de lockdown zoveel mogelijk door te laten gaan. Voorop staat dat kinderen en jongeren geen CTB hoefden te tonen bij het sporten en bij de zwemlessen. Voor de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport, zoals zwembaden, gold namelijk vanaf 18 jaar een CTB-plicht voor het publiek. Deze CTB-plicht voor volwassenen droeg bij aan een veiligere situatie op de sportlocatie en dus ook bij zwemlessen. Ouders die de sportlocatie wilden betreden om kinderen te brengen, halen of om te helpen bij het omkleden waren daarom wel verplicht een CTB te laten zien. Hierop gold een uitzondering voor personen die noodzakelijk zijn bij de begeleiding van kinderen en jongeren met een beperking. In de casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland werd de vraag gesteld of ouders zonder CTB het zwembad mogen betreden om hun kind te halen, brengen en omkleden. De voorzieningenrechter oordeelde kortgezegd dat er in deze specifieke situatie geen sprake is van een sportlocatie en daarom aan de ouders geen CTB kon worden gevraagd. De voorzieningenrechter kwam tot dit oordeel mede op basis van het feit dat dit specifieke zwembad bijna uitsluitend wordt gebruikt voor zwemles en het hoofddoel hiervan onderwijs is en geen sport. Zwemles valt reeds de gehele covid-19 crisis onder het sportregime. Dat zwemles een educatief element bevat is daarbij niet onderscheidend. Bovendien valt zwemles (met uitzondering van schoolzwemmen) niet onder de definitie van een onderwijsactiviteit als bedoeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Zwembaden waar zwemlessen worden aangeboden zijn daarom over het algemeen locaties voor de beoefening van sport. In deze gevallen veranderde de plicht om het CTB van ouders te controleren dan ook niet. De uitspraak van de voorzieningenrechter maakte dit niet anders. Ik zag daarom geen aanleiding om ouders de mogelijkheid te geven om zonder CTB zwembaden te betreden, de veiligheid van de daar aanwezige andere ouders, personeel en zwemmers staat immers voorop. Vanzelfsprekend had dit geen betrekking op de specifieke casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen met spoed te beantwoorden.
Bedreigingen van Joodse studenten |
|
Hatte van der Woude (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rabiate Israëlhaat aan Universiteit Leiden bedreiging voor Joodse studenten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat docenten aan deze instelling zich pro-BDS uiten naar studenten toe? Zo ja, deelt u de mening dat deze politieke stellingname de academische vrijheid beperkt, doordat studenten niet meer uit durven gaan van een neutrale houding van de docent op dit onderwerp?
Het hoger onderwijs moet een veilige leeromgeving bieden. De Universiteit Leiden heeft mij geïnformeerd dat, mede naar aanleiding van de brief van Joodse studenten, op de Faculteit Geesteswetenschappen gesprekken zijn gevoerd met docenten en studenten over een veilige en inclusieve leeromgeving bij de behandeling van gevoelige onderwerpen en over het belang van de scheiding tussen politiek en onderwijs. Docenten die onderwijs geven over het Midden-Oosten zijn zich bewust van hun rol in het borgen en bevorderen van een open gesprek binnen de onderwijsomgeving ook wanneer er tussen studenten meningsverschillen zijn. In het enkele geval dat door een docent de grens tussen politiek en onderwijs is overschreden, is door het faculteitsbestuur corrigerend opgetreden.
Zoals mijn voorganger eerder heeft benadrukt staat naast de vrijheid van meningsuiting van studenten ook de academische vrijheid. Die houdt in dat docenten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen én onderwijs kunnen geven – ook wanneer dat gevoelige onderwerpen betreft of wanneer studenten zich daar moeilijk in kunnen vinden. Bij academische vorming horen ook confrontatie, debat en lastige gesprekken. 2
Evenwel verbergt antisemitisme zich tegenwoordig dikwijls achter politieke uitingen. Deze kunnen in dit kader wel degelijk intimiderend zijn voor Joodse studenten en daarmee in de weg staan van een veilige leeromgeving.
In hoeverre acht u het gewenst dat een universiteit direct of indirect een vereniging financiert die BDS propageert, in het licht van het feit dat de rijksoverheid zich volledig onthoudt van dergelijke financiering?
De financiering van de studentenvereniging MENA betreft compensatie van de registratiekosten bij de Kamer van Koophandel (760 euro) en in 2021 een vergoeding van 421 euro van het Expertisebureau D&I voor hun algemene kosten en activiteiten. Het Expertisebureau D&I geeft ondersteuning voor evenementen aan diverse studentenorganisaties als wordt stilgestaan bij diversiteitsonderwerpen. De Universiteit Leiden heeft mij verder geïnformeerd dat MENA meerdere activiteiten waaronder een Academic Panel on Palestine heeft georganiseerd met sprekers op verschillende kennisgebieden en met verschillende perspectieven, voor wat betreft BDS zowel voor als kritisch ten aanzien van BDS.
Kunt u bevestigen of de diversiteitsofficier van de Universiteit Leiden inderdaad geen enkele actie heeft ondernomen na een brandbrief van Joodse studenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Naar aanleiding van de brief van Joodse studenten aan het College van Bestuur is er een gesprek georganiseerd tussen de voorzitter van het college, de diversiteitsofficier en de studenten. Daarna zijn er meerdere gesprekken geweest op faculteitsniveau om de sociale veiligheid in het onderwijs te verbeteren waar de diversiteitsofficier aanwezig was en betrokken was in de coördinatie.
In hoeverre erkent u dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als het nieuwe antisemitisme wordt gezien of ervaren?
Wij erkennen dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als antisemitisme kan worden gezien en ervaren. Bij de bestrijding van antisemitisme hanteert het kabinet de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) van antisemitisme als juridisch niet-bindende werkdefinitie3: «Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als een gevoel van haat jegens Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendom en tegen instellingen en religieuze voorzieningen van de Joodse gemeenschap.» Uitingen van antisemitisme kunnen volgens de IHRA ook gericht zijn tegen de Staat Israël, opgevat als een Joods collectief gegeven. Bijvoorbeeld door het Joodse volk het recht op zelfbeschikking te ontzeggen, of door het met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht of verlangd.4
Wat gaat u doen om te waarborgen dat Joodse studenten zich veilig en vrij voelen, zowel in fysieke zin als academisch, op universiteiten?
In een academische onderwijsomgeving is het van belang een open discussie te voeren waarin verschillende perspectieven naar voren gebracht kunnen worden. Ik vind het dan ook belangrijk dat alle studenten zich binnen hun opleiding en in academische discussies vrij voelen om zich uit te spreken. De Inspectie van het Onderwijs heeft studenten bevraagd of zij zich vrij voelen om hun mening te uiten binnen de opleiding. Een eerste beeld hiervan is te vinden in de «Gezamenlijke notitie persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs» van inspectie en NVAO.5 De inspectie zal hier verder over rapporteren in de komende Staat van het Onderwijs.
Voor universiteiten is het bieden van een veilige en inclusieve omgeving voor studenten en medewerkers een prioriteit. Om de sociale veiligheid te bevorderen hebben alle universiteiten vertrouwenspersonen, ombudsfunctionarissen en een klachtenprocedure om onveilige situaties te melden en aan te pakken. Bij gevallen van fysiek geweld, seksueel geweld, discriminatie of racisme wordt opgeroepen om aangifte te doen.
Toenemen geweld tegen ambulancepersoneel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ambulancepersoneel doelwit agressie: dreigementen, klappen en vernielingen»?1
Ja.
Heeft u bereidheid om geweld tegen hulpverleners zwaarder te straffen, door daders van gewelddadig gedrag – bovenop de toegekende straf – bestuurlijke boetes op te leggen, gemeentelijke privileges af te pakken, uit huis te plaatsen of te korten op de bijstand? Kunt u hierop een toelichting geven?
Laat ik beginnen te zeggen dat geweld tegen hulpverleners en andere functionarissen met een publieke taak onacceptabel is. Functionarissen met een publieke taak vervullen een belangrijke rol in onze samenleving. Zij zijn er voor ons allemaal. Geweld tegen hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom zwaarder gestraft. Zo wordt een duidelijk signaal gegeven dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Bij het OM zijn deze afspraken verwerkt in OM-beleid, om precies te zijn in aanwijzingen van het College van procureurs-generaal. Dit houdt onder meer in dat de Officier van Justitie in beginsel een +200% verhoging van de strafeis toepast en dat waar mogelijk een lik-op-stukbeleid wordt toegepast middels (super)snelrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter of deze straf ook daadwerkelijk wordt toegepast: er worden ook andere factoren in de bepaling van de strafeis meegenomen, zoals de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Het uitgangspunt van verdrievoudiging van de strafeis is mijns inziens een voldoende verzwaring van de straf die reeds op het gepleegde delict staat.
Het staand beleid van het OM is om te kiezen voor betekenisvolle interventies, zodat de dader wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daad en kan bijdragen aan gedragsverandering. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat het ooit weer gebeurt door diezelfde dader. Denk hierbij aan gerichte werkstraffen, leerstraffen als bijzondere voorwaarde, gedragsaanwijzingen en het maken van excuses aan het slachtoffer.
Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod inhoudende het beperken van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak die niet kunnen terugtreden ligt op dit moment in de Eerste Kamer. Ambulancemedewerkers vallen onder deze groep.
Op dit moment zie ik geen noodzaak om geweld tegen hulpverleners op andere wijze aan te pakken.
Kunt u duiden of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie om een dubbele straf te geven voor geweld tegen uitoefenaars van uniformberoepen worden nagekomen? Kunt u hierbij een cijfermatige onderbouwing geven, met daarbij een toelichting hoe het kan dat het aantal geweldsincidenten is verdubbeld?
Het uitgangspunt is dat het OM de sanctie in de richtlijn met 200% verhoogt als signaal dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet wordt getolereerd. Dat komt neer op een verdrievoudiging van de straf. Mensen die werkzaam zijn in het publieke domein en die bij de uitoefening van hun beroep een uniform dragen vallen hier ook onder.
Er is inderdaad een lichte toename zichtbaar in het aantal geregistreerde geweldsincidenten, maar ik herken mij niet in het geschetste beeld dat sprake zou zijn van een verdubbeling van het aantal geweldsincidenten.
De verruwing in de samenleving baart mij veel zorgen. Die verruwing lijkt ook te leiden tot een de toename van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. In de Taskforce «Onze hulpverleners veilig» is een van de actielijnen «Versterk de norm». Het heeft de belangrijkste prioriteit er voor te zorgen dat iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de norm om respectvol met onze hulpverleners om te gaan. Dit beleid is gericht op preventie. Echter, zoals ik hierboven schets is voor hen bij wie dat preventieve beleid niet werkt en toch over de schreef gaan het beleid om zwaarder (verdrievoudiging strafeis) te straffen en lik-op-stukbeleid door middel van het (super)snelrecht toe te passen. De uitbreiding van het taakstrafverbod is eveneens op deze groep gericht.
Wat is uw reactie op het feit dat beroepsverenigingen V&VN Ambulancezorg en NU’91 stellen dat er onvoldoende prioriteit aan het aanpakken van het toenemende geweld gegeven wordt door instanties als justitie? Kunt u een toelichting verstrekken op het gegeven dat volgens hen medewerkers lang niet altijd meer aangifte doen, omdat ze het gevoel krijgen dat het toch geen zin heeft?
Geweld tegen hulpverleners is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Ik acht het van groot belang dat er geen belemmeringen worden ondervonden in het doen van aangifte.
Het is daarom goed dat politie en OM opsporings- en vervolgingsafspraken hebben gemaakt, zoals vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken, waarin onder andere is afgesproken dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ambulancepersoneel. Recent onderzoek met als titel «Afspraak is afspraak» heeft uitgewezen dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast door politie en OM. Hierover is de Tweede Kamer door mijn voorganger begin 2020 geïnformeerd.2
Eind vorig jaar is sprake geweest van een opeenstapeling van incidenten in de ambulancesector in Oost-Nederland. Via een persbericht is door het arrondissementsparket Oost-Nederland reeds gereageerd op de geuite zorgen van de beroepsverenigingen.
Het doen van aangifte is essentieel voor de kans op vervolging. Zonder aangifte kunnen de politie en het OM zich niet inzetten om een dader te berechten. Hoewel een aangifte met betrekking tot agressie of geweld tegen een functionaris met een publieke taak altijd met prioriteit wordt opgenomen, betekent dit niet dat het altijd tot vervolging leidt. Het OM maakt hierin een zorgvuldige afweging om te bezien of de gedraging strafbaar is en of de strafbare gedraging ook bewezen kan worden.
Wat vindt u van het feit dat hulpverleners een drempel voelen om agressie te melden? Wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie, en geen belemmeringen ervaren in het doen van aangifte.
Hier ligt in de eerste plaats een rol voor de werkgever. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever. Er ligt bij de werkgever dus ook een belangrijke rol om het doen van aangifte na agressie en geweld te faciliteren en te bespoedigen.
Daarnaast besteedt de politie met een interne communicatiecampagne, gericht op onder andere de baliemedewerkers, aandacht aan de afspraken die gemaakt zijn over eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder hulpverleners. Dit moet bijdragen aan het verlagen van de drempel om agressie en geweld bij de politie te melden.
Ook zetten politie en Openbaar Ministerie zich in om goed te communiceren richting de slachtoffers over hun melding of aangifte en door informatie te verstrekken over het verloop van de procedure.
Reddingsmiddelen bij het te water raken van auto’s |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat onder andere uit onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) blijkt dat jaarlijks gemiddeld meer dan 50 personen om het leven komen doordat hun voertuig te water raakt, maar liefst 8,5% van alle dodelijke verkeersslachtoffers?1
Ja, ik ben met deze cijfers bekend. Dit zijn uiteraard verschrikkelijke ongevallen die altijd veel menselijk leed met zich meebrengen. Vanzelfsprekend werken wij er hard aan om verkeersongevallen, waaronder dit soort ongevallen, te voorkomen.
Bent u er tevens mee bekend dat het gros van de dodelijke slachtoffers bestond uit automobilisten die verdronken zijn omdat zij niet meer uit hun voertuig wisten te komen?
Ja, ik ben mij hiervan bewust en betreur dit gegeven zeer. Wel behoeven deze cijfers de nuancering dat van de genoemde 50 personen het in 10 gevallen gaat om fietsers en dat er meer redenen zijn waarom mensen verdrinken dan dat zij niet op tijd de auto kunnen verlaten. De SWOV geeft aan dat mensen niet meteen proberen via het raam het voertuig te verlaten maar in paniek verkeerde keuzes maken, zoals hulpdienst bellen, vertrouwen op luchtbel in de auto, de deur proberen te openen of dat mensen niet kunnen zwemmen.
Deelt u de bezorgdheid over het feit dat, afgaand op het tussen 2010 en 2020 verrichte onderzoek, het aantal personen dat om het leven kwam door het te water raken van een voertuig de laatste jaren is toegenomen?
Ja die bezorgdheid deel ik. Waarbij niet bekend is of minder mensen het voertuig kunnen verlaten of dat meer mensen te water raken.
Hoe kijkt u aan tegen de kritiek dat de traditionele veiligheidshamer en de meer geavanceerde noodhamer met gordelsnijder en slagpin onvoldoende veiligheid bieden, aangezien hiermee onder water te weinig kracht kan worden gezet respectievelijk moeilijk te hanteren is?
De SWOV geeft aan dat niet bekend is hoe vaak mensen niet in staat zijn om de veiligheidshamer goed te gebruiken in een stressvolle situatie. Zij geven wel aan dat er meerdere varianten op de markt zijn, waaronder veiligheidshamers die minder kracht vergen om een ruit in te slaan.
Bent u bekend met het zogeheten Rescue Escape Guidance System (REGS) een ingebouwd systeem, waarvoor onder andere voormalig verkeersofficier Koos Spee pleit, waardoor autoruiten automatisch worden verbrijzeld wanneer de auto te water raakt?
Ja.
Klopt het, dat in 2012 is geëxperimenteerd met dit REGS bij een aantal politieauto’s? Zo ja, wat was de uitkomst van deze proef?
Ja, er is een pilot geweest bij een aantal politieauto’s. De uitkomst van de proef is dat REGS niet geschikt is voor toepassing in politievoertuigen. De pilot is vroegtijdig gestopt omdat er incidenten zijn geweest waarbij het systeem spontaan geactiveerd werd door technische problemen.
Ziet u op basis van de ervaringen uit het verleden met dit systeem en het grote aantal verdrinkingsdoden in het verkeer, aanleiding te onderzoeken of de verdere implementatie van een dergelijk systeem wenselijk is, te beginnen bij de voertuigen van hulpdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 6 waren de ervaringen niet zodanig dat we over zouden willen gaan op implementatie. De politie heeft sindsdien geen (nader) onderzoek gedaan naar REGS of een ander dergelijk systeem.
Grootschalige rooftochten van Oost-Europese bendes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het grote aantal katalysatoren dat door Oost-Europese dieven wordt gestolen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Wat doet u om deze brutale roversbendes te bestrijden? Graag een toelichting, met cijfermatige onderbouwing qua arrestanten, opgelegde straffen en dergelijke.
Mobiel banditisme is een paraplubegrip voor het stelselmatig en in georganiseerd verband plegen van vermogensdelicten, zoals auto-, lading-, en winkeldiefstal, auto- en woninginbraak en zakkenrollerij, door rondtrekkende dadergroepen die zowel in Nederland als in andere landen actief zijn. Met een stevige publiek-private aanpak wordt erop ingezet Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen, waaronder de in de vraag genoemde grootschalige rooftochten van Oost-Europese bendes.
Een succesvol resultaat van deze aanpak is de ontwikkeling van een barrièremodel: kijkend naar de modus operandi van rondtrekkende bendes worden barrières opgeworpen om het hen zo moeilijk mogelijk te maken. Het gaat dan om maatregelen op het gebied van in-reis, verblijf, gebruik infrastructuur, delictpleging, opslag gestolen goederen, vervoer en handel (heling) en opsporing en vervolging. Een voorbeeld van een maatregel op het gebied van verblijf is de samenwerking met Nederlandse gemeenten om te voorkomen dat buitenlandse katvangers zich eenvoudig kunnen inschrijven. Andere resultaten zijn verbeterde informatie-uitwisseling tussen politie en detailhandel (samenwerking met stichting Gemeenschappelijke Informatie Organisatie), en een speciaal voor Mobiel Banditisme ontwikkelde strafvorderingsrichtlijn (1 mei 2019 in werking getreden) waardoor hogere straffen kunnen worden geëist en verdachten direct in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst om vluchtgevaar te voorkomen.
Er bestaat in het Wetboek van Strafrecht geen delict «mobiel banditisme».
Het is daarom niet mogelijk om uit de registratie van politie, Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak een overzicht te geven van het aantal arrestanten, de strafeisen en de opgelegde straffen met betrekking tot Mobiel Banditisme. De Raad voor de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van wat er gestolen wordt: er kan daarom geen inzicht worden gegeven in de strafeisen en opgelegde straffen met betrekking tot de diefstal en heling van katalysatoren.
De nieuwsberichten waaraan wordt gerefereerd, gaan over de diefstal van auto-katalysatoren door roversbenden (Mobiele Bandieten). Een katalysator is onderdeel van de uitlaat van een auto en bevat diverse edelmetalen zoals platina en palladium. Deze edelmetalen zijn relatief veel geld waard. Politiecijfers over het aantal meldingen en aangiften van (poging tot) katalysatordiefstal/-heling zijn wel bekend. Op basis van deze cijfers is een forse stijging zichtbaar:
In 2020 en 2021 werden respectievelijk ongeveer 250 en 500 verdachten aangemerkt voor zaken gerelateerd aan de diefstal van katalysatoren (diefstal, heling, poging diefstal, het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen met als kennelijk doel katalysatoren weg te nemen). In 2021 had minder dan de helft van de gekoppelde verdachten aan deze feiten omtrent katalysatordiefstallen geen Nederlands adres of inschrijving. Dat betekent overigens niet dat (al) deze gevallen onder mobiel banditisme vallen. Over 2020 zijn deze cijfers niet beschikbaar.
Wat doet u om crimineel geld van deze Oost-Europese rovers afhandig te maken?
Het Openbaar Ministerie volgt de aanwijzing afpakken bij de afweging of en hoe crimineel geld van daders kan worden afgepakt. Van belang is dat zicht is op vermogen waar beslag op kan worden gelegd, zodat criminele winsten daadwerkelijk kunnen worden afgepakt.
Met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad zijn de Europese mogelijkheden voor beslaglegging uitgebreid. Deze wijziging is in werking getreden met ingang van 19 december 2020. Dit biedt kansen bij beslaglegging op crimineel vermogen in het buitenland. Het Openbaar Ministerie kan, gezien de recente inwerkingtreding van de wijziging, nog geen resultaten benoemen.
Wat doet u tegen / met de landen van herkomst om deze rovers te bestrijden? Graag een toelichting, met daarbij ook antwoord op de vraag of u bereid bent te onderzoeken of landen van daders in Europees verband gesanctioneerd kunnen worden als zij weigeren mee te werken aan strafvervolging.
De internationale (operationele) samenwerking op het vlak van Mobiel Banditisme bestaat onder andere uit het uitwisselen van informatie over personen en modus operandi. Daarnaast worden er meerdere malen per jaar gezamenlijke internationale acties opgezet om deze vormen van criminaliteit aan te pakken. Controleacties versterken de nationale aanpak en internationale aanpak van Mobiel Banditisme en versterken de samenwerking tussen de verschillende landen en Europol. Bij deze door de Nederlandse politie gecoördineerde internationale actie Trivium werken inmiddels meer dan 20 landen samen in de strijd tegen Mobiel Banditisme. In 2021 zijn er in totaal 402 personen aangehouden waarvan 61 in Nederland. Verder wordt in opdracht van de Taskforce gesproken met de bronlanden om de preventieve aanpak van Mobiel Banditisme te versterken.
Volgens de politie en het Openbaar Ministerie verloopt de samenwerking met bronlanden (landen van herkomst) en de ons omliggende landen goed. Er worden gegevens uitgewisseld en in de gevallen waarin dat nodig is wordt door middel van wederzijdse rechtshulpverzoeken bijstand verleend. Daarnaast zijn de geldende internationale afspraken van toepassing op individuele strafzaken. Deze afspraken voorzien in de strafrechtelijke aanpak van dit fenomeen. Hiervoor valt te denken aan de overlevering van verdachten of veroordeelden en het overdragen van de strafvervolging.
Momenteel zie ik geen aanleiding nader onderzoek te doen, daar deze internationale afspraken volgens de politie en het Openbaar Ministerie in de behoefte voorzien en geen aanvullende afspraken noodzakelijk zijn.
Bent u bereid om een Taskforce in het leven te roepen om deze grootschalige georganiseerde misdaad te bestrijden en om onze goederen te beschermen? Zo ja, bent u bereid om hierbij ook andere Oost-Europese roverspraktijken, zoals zakkenrollen, te betrekken? Graag een toelichting.
Onder de paraplu van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing4 is in 2018 de Taskforce Mobiel Banditisme ingesteld dat zowel preventieve als repressieve maatregelen neemt. De Taskforce kent een bestuurlijke vertegenwoordiging vanuit gemeente Roermond (voorzitter), Transport en Logistiek Nederland, detailhandel, politie, Openbaar Ministerie en mijn ministerie. Alle vermogensdelicten – dus ook zakkenrollerij – gepleegd door mobiele bandieten vallen onder de aanpak van de Taskforce.
Wat doet u eraan om heling op dit gebied te voorkomen? Graag een toelichting
Voor de helingbestrijding zijn drie digitale instrumenten ontwikkeld die de pakkans aanzienlijk verhogen:
Voor het optreden tegen heling baseert de politie zich niet uitsluitend op de meldingen van burgers en bedrijven via Stop Heling en op de notificaties vanuit het DOR. Zij kan ook zelf in het DOR kijken of specifieke goederen ingekocht zijn. Denk bijvoorbeeld aan gestolen sieraden, specifieke metalen, kunst en antiek, die (nog) geen notificatiemelding met de database van Stop Heling genereren.
Via het DOR heeft de politie een landelijk zicht op de opgekochte goederen, waardoor ze kan zien of dezelfde personen in alle delen van het land gestolen spullen inleveren. In de praktijk draagt het DOR daardoor ook al bij aan de daadwerkelijke opsporing van mobiele bendes.
Verder wordt door politie samen met de Automotive branche gekeken naar manieren om katalysatoren uniek en herleidbaar te maken. Hiermee zullen helers worden ontmoedigd deze katalysatoren op te kopen daar de politie bij controle kan herleiden of een katalysator van diefstal afkomstig is. Ook voert de politiecontroles uit op personen en voertuigen die bekend zijn met de diefstal of heling van katalysatoren.
De uithaal van een VN-rapporteur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met bericht «VN-rapporteur hekelt optreden Nederlandse politie bij protesten»1?
Ja.
Kunt u inhoudelijk reageren op de aankondiging van de VN-rapporteur op korte termijn een officieel protestbericht te sturen inzake het handelen van de Nederlandse politie?
In zijn algemeenheid wil ik benadrukken dat politieambtenaren professionals zijn die in het gebruik van geweld zijn getraind. Ik heb een grote mate van steun voor het werk wat zij – vaak onder moeilijke omstandigheden – doen om Nederland veilig te houden.
Daarnaast benadruk ik het feit dat in dit soort situaties altijd onderzoek naar de geweldsaanwendingen gedaan. In Nederland moet een geweldsaanwending daarom worden gemeld teneinde te worden getoetst. Het protestbericht van de VN-rapporteur heb ik inmiddels ontvangen en zal ik met grote mate van zorgvuldigheid beantwoorden. Dit past bij het belang dat Nederland hecht aan de VN-inspanningen voor mensenrechten, inclusief de inspanningen door de onafhankelijke Speciaal Rapporteur, en de voortrekkersrol die Nederland zelf vervult om mensenrechten te bevorderen internationaal en nationaal. Zowel de brief van de VN-rapporteur als het antwoord van Nederland zullen te zijner tijd openbaar worden gemaakt en aan uw Kamer worden aangeboden.
Wat vindt van het feit dat disproportioneel handelen bij de politie steeds vaker voor lijkt te komen?
De politie werkt dag in, dag uit voor de veiligheid van Nederland. Uw veronderstelling dat disproportioneel handelen bij de politie steeds vaker voor lijkt te komen herken en onderschrijf ik niet. Nederland is een rechtsstaat waar politieoptreden waarbij geweld wordt gebruikt, moet worden gemeld en wordt getoetst. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als rechtmatig en professioneel beoordeeld.2
Deelt u de mening dat de jarenlange onderbezetting van het politieapparaat leidt tot enorm hoge werkdruk en korte lontjes bij een deel van de agenten? Zo ja, hoe gaat u de tekorten bij de politie ledigen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Dat er sprake is van onderbezetting en daarmee een hoge werkdruk, is juist. Daarbij; de toegenomen polarisatie in de samenleving en de onvrede richting de overheid is onmiskenbaar van invloed op het werk van de politie.
Er zijn tot op heden echter geen aanwijzingen dat dit leidt tot minder geduld bij politiemensen in de uitvoering van hun functie. Politiemensen zijn professioneel toegeruste en opgeleide vakmensen, dat wil ik graag benadrukken. Zij moeten hun werk onder (soms) moeilijke omstandigheden uitvoeren. Bovendien worden politiemensen juist getraind in de-escalerend optreden.
De onderbezetting van operationele functies binnen de gebiedsgebonden politie wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, maar met name door de hoge uitstroom vanwege de pensioengolf en de verhoogde doorstroom naar andere functies binnen de politie. De verruimde instroom van aspiranten kan met die ontwikkelingen komend jaar nog net geen gelijke tred houden.
Een andere oorzaak is de veranderende werkvraag, zoals de vele demonstraties waarmee de politie wordt geconfronteerd, de verhoogde inzet vanuit de basisteams in het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen en het grote aantal meldingen over personen met verward gedrag. De politie neemt tal van maatregelen om de onderbezetting en de daarmee gepaard gaande werkdruk te mitigeren. Ik heb de Kamer uitgebreid en ook recent geïnformeerd over de actuele situatie, de oorzaken en de maatregelen die worden genomen.3
Ondanks de vele maatregelen kampt politie de komende jaren nog met onderbezetting, de verwachting is dat deze situatie na 2022 zal verbeteren. De Strategische Personeelsprognose (SPP) van politie vormt de basis voor de verwachte in-, door- en uitstroom in het korps. De SPP geeft zicht in de personeelssamenstelling en de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan in-, door- en uitstroom van personeel. Uit de SPP politie voor de periode 2022–2026 blijkt dat rond dit moment (2021/22) de onderbezetting het grootst is, maar ook dat formatie en bezetting in 2024–25 weer in balans komen. Vanaf dat moment zijn zowel de vervangingsopgave als de landelijke uitbreiding van de operationele capaciteit met 2.400 fte gerealiseerd. In 2024 ontstaat er ook weer ruimte om extra aspiranten in te laten stromen op de Politieacademie, zodat vanaf 2026 de eerste van de 700 agenten voor de wijk, structureel gefinancierd uit de middelen van de motie Hermans, operationeel kunnen worden.
In de komende jaren wordt in elke eenheid, in afstemming met het lokale gezag, maatwerk toegepast bij het nemen van maatregelen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om organisatorische maatregelen, waardoor agenten meer tijd in de wijk kunnen besteden. Naast maatregelen die de capaciteit bevorderen zullen politiechefs en gezagen de komende jaren voor moeilijke keuzes over de inzet van agenten blijven staan.
Hoe gaat u het disproportioneel geweld bij de politie verder aan banden leggen? Kunt u ook hierop een gedetailleerd antwoord geven?
In uw vraag ligt besloten dat de politie in zijn algemeenheid buitensporig geweld zou gebruiken en dat bestrijd ik. Of een geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven worden veruit de meeste geweldsaanwendingen als rechtmatig beoordeeld. Tegelijkertijd kan ieder incident de beeldvorming over het optreden van de politie en het veiligheidsgevoel bij burgers op negatieve wijze beïnvloeden. Ik hecht daarom veel waarde aan de melding, registratie, beoordeling van en feedback over politiegeweld. Dit stelt de politie in staat te leren van toegepast geweld. Indien gevallen van gebleken niet rechtmatige geweldstoepassing door de politie daartoe aanleiding geven ga ik hierover met de korpschef in gesprek.
Het misbruik van militaire uniformen bij coronademonstratie in Amsterdam van 2 januari jl. |
|
Derk Boswijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er tijdens de coronademonstratie van 2 januari jl. wederom mensen in militaire kleding meeliepen en er zelfs een politieagent zwaar is mishandeld door een demonstrant die zich identificeerde als «veteraan»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en wat vindt u ervan dat demonstranten zich identificeerden als «veteranen» of «militairen», met als taak om de orde bij de demonstratie te handhaven? Is dit in strijd met de «Wet op de Weerkorpsen»? Zo ja, hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, waarom treedt u hier niet tegen op? Vraag 3 Deelt u onze zorg dat het misbruik van militaire uniformen het aanzien van onze Krijgsmacht en de individuele positie van elke actieve militair of veteraan beschadigt?
Het recht op demonstratie is een groot goed in onze samenleving en de bescherming hiervan staat voorop. Om hier in de praktijk een goede invulling aan te geven is het gebruikelijk dat gemeenten en politie afspraken maken over het in goede banen leiden van een demonstratie met de organisatie van een demonstratie. Niet ongebruikelijk is dat de begeleiders van een demonstratie, door bijvoorbeeld hesjes, herkenbaar zijn.
Het is niet vast te stellen of de betreffende demonstranten ook daadwerkelijk veteranen of militairen waren. Aan het dragen van een uniform zijn strikte regels verbonden. Voor bepaalde gelegenheden is het ook bepaalde oud-militairen toegestaan het uniform te dragen. Ook op die momenten gelden de voorschriften van Defensie omtrent het dragen van het uniform. Het optreden waar het in dit geval om gaat, behoort in ieder geval niet tot de gelegenheden waarbij het dragen van een uniform op grond van die voorschriften is toegestaan.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de aangenomen motie 35 925 X, nr. 23, die vraagt om strakkere handhaving van de artikelen 196 en 435c uit het Wetboek van Strafrecht?
Het dragen van een uniform is onderdeel van de trots van militairen en veteranen. Het doet afbreuk aan de waardigheid van de krijgsmacht, wanneer personen ten onrechte de indruk wekken onderdeel van die krijgsmacht te zijn danwel het uniform op incorrecte of incomplete wijze dragen.
In hoeverre kan een verduidelijking van de betreffende wetsartikelen, waarvan sommige nog uit de jaren ’30 stammen, zorgen voor betere handhaafbaarheid?
Hierover wordt gesproken met OM en politie.
Voor de strafrechtelijke handhaving van de genoemde artikelen uit het Wetboek van strafrecht geldt dat het voor ter plekke aanwezige opsporingsambtenaren en de betrokken officier van justitie bij het signaleren van een (rodekruis of ander)teken niet zonder meer kenbaar is of de betoger het teken onrechtmatig draagt. Om strafbaar gedrag vast te kunnen stellen is het nodig om bij de desbetreffende organisatie navraag te doen of de betrokken persoon het bij het teken behorende ambt bekleedt of anderszins toestemming van de rechthebbende organisatie heeft gekregen voor het dragen van het teken. Aangezien de prioriteit bij demonstraties doorgaans ligt bij de-escalerend optreden, is het niet altijd mogelijk om het onderzoek of verhoor dat daarvoor nodig is, ter plekke uit te voeren. Dat geldt ook voor het dragen van militaire uniformen. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het bij deze strafrechtelijke handhaving door politie van bovengenoemde artikelen uit het wetboek van strafrecht niet gaat om de handhaving van de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde interne regels van Defensie als werkgever die primair tuchtrechtelijk worden gehandhaafd.
De Commandant der Strijdkrachten heeft in december 2021 zijn ondercommandanten schriftelijk geïnstrueerd hoe zij kunnen handelen als militairen in uniform meedoen aan protesten/betogingen. Met deze brief worden de ondercommandanten ook opgeroepen om actief hierover te communiceren binnen hun Operationele Commando’s (Koninklijke Landmacht, Marine, Luchtmacht en Marechaussee) en duidelijk te maken dat demonstreren in uniform een tuchtvergrijp is, tenzij het gaat om een demonstratie die uitsluitend de militaire rechtspositie als onderwerp heeft.
Bent u bereid om de aanpak van het misbruik van militaire uniformen en de veteranenstatus extra prioriteit te geven?
Ons zijn geen signalen bekend dat de huidige tekst van de artikelen 196 en 435c van het Wetboek van Strafrecht tot problemen leidt bij hun toepassing in de rechtspraktijk. Om die reden zien wij geen aanleiding om voor een betere handhaafbaarheid over te gaan tot verduidelijking van deze strafbepalingen.
Het niet handhaven van het vuurwerkverbod |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boa's gaan vuurwerkverbod niet actief handhaven wegens gebrek aan personeel»?1
Ja.
Heeft u voorafgaand aan het besluit tot een vuurwerkverbod overleg gehad met handhavende instanties? Zo ja, welke signalen heeft u toen gekregen dat het verbod wegens capaciteitsgebrek mogelijk niet te handhaven zou zijn? En van wie kwamen deze signalen?
Voorafgaand aan het besluit tot een tijdelijk vuurwerkverbod heeft het Veiligheidsberaad gevraagd of er weer een tijdelijk vuurwerkverbod zou komen vanwege de overbelasting van de zorg. Op 18 november 2021 heeft het Veiligheidsberaad samen met de VNG een brief gestuurd naar de Minister van JenV om ook voor de afgelopen jaarwisseling een verbod op vuurwerk in te stellen vanwege de druk op de zorg. Met de politie is overlegd over de handhavingsconsequenties van een jaarwisseling met en zonder een tijdelijk vuurwerkverbod. Uit deze overleggen kwam naar voren dat handhaving van het verbod – onder andere door de enorme druk op de handhavende diensten vanwege de Covid-19-pandemie – minder eenvoudig zou zijn dan onder normale omstandigheden. Om die reden hebben OM en politie ervoor gekozen om in geval van schaarste aan capaciteit voorrang te geven aan het beschermen van hulpdiensten en burgers boven het handhaven van het vuurwerkverbod of de coronamaatregelen.
Waren bij u al voor de jaarwisseling berichten bekend van gemeenten waar de lokale driehoek aangegeven heeft niet actief te zullen handhaven, enkel bij gewelddadige situaties of zware incidenten?
Onze overtuiging is dat de lokale driehoeken de door de politie gehanteerde prioritering steunden om voorrang te geven aan de inzet voor de veiligheid van burgers en hulpverleners boven handhaving van het vuurwerkverbod en de coronamaatregelen. De handhaving van de coronamaatregelen en het tijdelijk vuurwerkverbod moest door grenzen aan de beschikbare capaciteit veelal beperkt blijven tot handhaven van calamiteiten bij en escalaties van overtredingen van het vuurwerkverbod of de coronamaatregelen.
Heeft u contact gehad met de burgemeesters van alle gemeenten voorafgaand aan het besluit tot een vuurwerkverbod? Indien ja: welke geluiden omtrent de haalbaarheid van handhaving heeft u in dat overleg ontvangen? Zo nee: waarom niet?
Op 18 november jl. heeft het Veiligheidsberaad samen met de VNG een brief gestuurd naar de Minister van JenV om ook voor de afgelopen jaarwisseling een verbod op vuurwerk in te stellen vanwege de druk op de zorg. In die brief hebben het Veiligheidsberaad en de VNG geen zorgen geuit over de handhaafbaarheid van het verbod.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Deze signalen zijn betrokken bij het besluit om te komen tot een tijdelijk vuurwerkverbod.
Zijn deze signalen op enig moment een overweging geweest om het vuurwerkverbod in te trekken? Zo nee, waarom niet?
De ontvangen signalen gaven geen aanleiding om het intrekken van het tijdelijke vuurwerkverbod te overwegen.
Kunt u aangeven in welke mate het vuurwerkverbod er voor gezorgd heeft dat burgers in met name België, en zelfs in Polen, veelal zwaarder vuurwerk dan het in Nederland oorspronkelijk toegestane siervuurwerk hebben gekocht?
Er is geen excuus voor Nederlanders om vuurwerk, dat op dat moment illegaal in ons land was, in het buitenland te kopen, hoe teleurstellend een tijdelijk verbod ook geweest kan zijn. Het vervoeren en afsteken van consumentenvuurwerk was deze jaarwisseling immers verboden vanwege corona met als doel om de zorg te ontlasten. Er zijn geen cijfers bekend over de totale hoeveelheid vuurwerk dat in het buitenland is gekocht. Evenmin is bekend welk aandeel van het vuurwerk gekocht in het buitenland als zwaar en/of illegaal in ons land is aangemerkt. In antwoord op Kamervragen van het lid Van der Plas (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1440) heb ik aangegeven dat een deel van het vuurwerk dat in het buitenland wordt gekocht in ons land verboden is, ook zonder het recente tijdelijke vuurwerkverbod. Nederland hanteert voor consumentenvuurwerk extra beperkingen ten opzichte van het Europese beleid. Vuurwerkaankopen in het buitenland voldoen daarom niet altijd aan de Nederlandse regels. Het is bekend dat jaarlijks Nederlanders het vuurwerkbesluit proberen te omzeilen door online of in het buitenland zwaarder vuurwerk te kopen dan in Nederland is toegestaan. Het Openbaar Ministerie houdt cijfers bij van het aantal kilogram inbeslaggenomen vuurwerk. In heel 2021 is 205.904 kilogram in beslag genomen. In heel 2020 was dat 122.815 kg en in 2019 61.429 kg.
Weegt het positieve effect van het vuurwerkverbod (minder slachtoffers op de spoedeisende hulp (SEH)) op tegen de negatieve gevolgen ervan qua overlast, illegale handel, vuurwerkslachtoffers en verschuiving naar alternatieve vormen van knalwerk?Zo ja, Kunt u dit onderbouwen?
Ja, zoals in de brief van 7 januari 2022 over het landelijk beeld van de jaarwisseling 21/22 (Kamerstuk 28 684, nr. 690) en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Plas (BBB)is aangegeven was het tijdelijk vuurwerkverbod ingesteld om de zorg te ontzien. Dat verbod heeft effect gehad, zij het minder dan tijdens de jaarwisseling 2020–2021 toen er vanwege Covid-19 pandemie ook een tijdelijk vuurwerkverbod gold. Vergeleken met de meest recente jaarwisseling zonder tijdelijk vuurwerkverbod, namelijk de jaarwisseling van 2019–2020, zijn de letselcijfers met 40% gedaald. Uit de rapportage van de politie2 blijkt dat er, zowel in vergelijking met de vorig jaarwisseling als in vergelijking met het gemiddelde van de afgelopen vier jaarwisselingen, minder incidenten waren waarop inzet door de politie is gepleegd. De politie hanteerde in geval van schaarste de eerder genoemde prioritering van de veiligheid van burgers en hulpverleners boven het handhaven van de coronamaatregelen en het vuurwerkverbod. Opvallend in de politiecijfers is de toename van het aantal (zware) mishandelingen en bedreigingen ten opzichte van vorig jaar, zij het dat het aantal vrijwel identiek is aan het gemiddelde over de afgelopen 4 jaarwisselingen. Er waren meer overlastmeldingen in de wijk dan het gemiddelde de afgelopen vier jaar maar minder dan vorig jaar.
Snapt u dat het vertrouwen in de overheid en het draagvlak in de samenleving verder onder druk komen door te staan door het op het laatste moment instellen van een vuurwerkverbod dat vervolgens niet gehandhaafd wordt? En welke invloed heeft dat volgens u op het vertrouwen in de rechtsstaat en de overheid in het algemeen?
Ik begrijp heel goed dat het voor veel mensen erg teleurstellend is dat er een vuurwerkverbod is ingesteld. Het doel van het instellen van het tijdelijke vuurwerkverbod was het ontlasten van de zorg. De grilligheid van de Covid-19-pandemie maakt dat het niet verantwoord is lang voor de jaarwisseling een beslissing te nemen over een tijdelijk vuurwerkverbod. Wij staan achter de prioritering van OM en politie om in geval van schaarse handhavingscapaciteit voorrang te geven aan het beschermen van mensen. Uit de cijfers van de politie over het landelijk beeld van de jaarwisseling3 blijkt dat ook is gehandhaafd op vuurwerk. Uit de cijfers van in beslag genomen vuurwerk4 blijkt dat tot en met de laatste week van het jaar vuurwerk in beslag is genomen.
Wilt u zo snel mogelijk de complete afzonderlijke cijfers van ziekenhuisopnames, IC-opnames, en patiënten op de spoedeisende hulp van 31-12-2021 en 01-01-2022 aan de Tweede Kamer toesturen met de redenen van opname en/of behandeling in procenten weergegeven? Graag uitgesplitst in vuurwerk dat normaal gesproken in Nederland zou zijn toegestaan en al eerder als illegaal verklaard vuurwerk. En ook graag – voor zover bekend – de aard van de verwondingen, per vuurwerktype.
De genoemde cijfers vindt u in het rapport Ongevallen met vuurwerk, jaarwisseling 2021–2022 dat op 7 januari naar Uw Kamer is verzonden5. Gegevens over IC-opnamen zijn niet beschikbaar. De rapportage met een aanvullende analyse van de letselcijfers van afgelopen jaarwisseling zal in het tweede kwartaal van 2022 naar uw Kamer verzonden worden.
Kunt u aangeven of u en de Veiligheidsregio’s het vuurwerkverbod in Nederland een succes vonden of niet en kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Doel van het tijdelijke vuurwerkverbod was het ontlasten van de zorg vanwege de Covid-19-pandemie. Het tijdelijke vuurwerkverbod heeft ook dit jaar weer gezorgd voor substantieel minder druk op de zorg door vuurwerkslachtoffers. Het verbod is doeltreffend geweest. Vergeleken met de jaarwisseling van 2020–2021 – toen er eveneens sprake was van een tijdelijk vuurwerkverbod – zijn er echter wel meer vuurwerkslachtoffers gevallen, echter nog steeds 40% minder dan in de laatste jaarwisseling voor corona.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen twee weken aan ons doen toekomen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De “te slappe” aanpak van geweld tegen hulpverleners |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Kent u het bericht «Snoeiharde kritiek op «te slappe» aanpak geweld tegen hulpverleners door justitie: «Bereidheid aangifte te doen verdwenen»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de in het artikel genoemde hulpverleners zich niet serieus genomen voelen nu zaken waarbij zij slachtoffer waren van agressie of geweld niet voor de rechter zijn gekomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het OM en ik achten het van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd, ook als er wordt gekozen voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking. Het OM ondersteunt het slachtoffer zo goed als mogelijk bij het verkrijgen van een vergoeding van zijn materiële en immateriële schade.
Het OM houdt bij de keuze voor een afdoening van een misdrijf – naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte – rekening met de belangen van slachtoffers. Bijvoorbeeld door in zaken die daarvoor in aanmerking komen spreekrecht toe te kennen. In het antwoord op vraag 5 ga ik daar verder op in.
Tegelijkertijd is er altijd een spanning tussen het snel straffen van een dader enerzijds en behandeling door de rechter anderzijds. De OM-afdoening is in het leven geroepen om sneller te kunnen straffen. De redenering hierbij is dat sneller straffen effectiever is. Zodoende ervaart de dader sneller en helderder de consequenties van zijn of haar gedrag, wat een sterke preventieve functie van (snel) straffen is.
Op basis van de Wet OM-afdoening is het Openbaar Ministerie sinds 2007 bevoegd tot het zelf vervolgen en bestraffen door het uitvaardigen van een strafbeschikking voor feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en voor alle overtredingen. Het gaat hier dus om een wettelijke bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. De sancties van het OM, waaronder de OM-strafbeschikking, worden in brede zin gezien als volwaardig equivalent van een rechterlijk oordeel.
Zijn u meer signalen uit ander regio’s bekend waar gelijkaardige zaken tegen hulpverleners door het Openbaar Ministerie (OM) zelf werden afgedaan? Zo ja, welke signalen betreft dit? Zo nee, wilt u dit dan onderzoeken en de Kamer over de uitkomst berichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten van agressie en geweld tegen hulpverleners zich tot uw beleid om dit probleem harder aan te pakken?
Een OM-afdoening is een strafrechtelijke vervolging, waar ook de verhoging van de strafeis wordt toegepast. Daders van strafbare feiten tegen mensen met een publieke taak worden dus hard aangepakt, ook middels een OM-afdoening. Juist het sneller straffen door lik-op-stukbeleid is een belangrijk element van de OM-afdoening. Dit resulteert in een hogere effectiviteit van de straf voor de dader.
Begrijpt u dat hulpverleners die slachtoffer van agressie of geweld zijn geworden daarover hun verhaal willen kunnen doen? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikken deze slachtoffers om dat te doen als het OM zelf dergelijke zaken afdoet? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me goed voorstellen dat voor de verwerking van een heftige gebeurtenis een confrontatie met de dader kan helpen. Zoals gezegd in antwoord op vraag 1, is het van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd.
Zoals ik hierboven stel, houdt het OM bij de keuze voor een afdoening van een misdrijf – naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte – rekening met de belangen van slachtoffers. In de desbetreffende beleidsregels heeft het OM vastgelegd dat het slachtoffer tijdig op de hoogte wordt gebracht van de datum van het OM-hoorgesprek met de verdachte, zodat het slachtoffer stukken ter onderbouwing van een mogelijk schadeverhaal tijdig kan indienen. Ook informeert het OM het slachtoffer over de inhoud van een strafbeschikking en of aan de voorwaarden van de OM-strafbeschikking voldaan is door de bestrafte.
In de desbetreffende beleidsregels heeft het OM als contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking ernstige spreekrechtwaardige feiten opgenomen, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken. Dit is in de Aanwijzing OM-strafbeschikking opgenomen om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken. Naast deze ernstige spreekrechtvaardige feiten zijn er ook andere feiten waarbij een slachtoffer betrokken kan zijn. Indien het OM – in overeenstemming met de desbetreffende regelgeving en het OM-beleid – kiest voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking, dan neemt het OM daarbij de wensen en de schade van het slachtoffer mee.
Wanneer het slachtoffer de officier van justitie wil informeren dan is het eveneens mogelijk voor het slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring op te (laten) stellen. Deze procedure biedt geen gelegenheid aan het slachtoffer om mondeling zijn verhaal te doen in het bijzijn van de dader.
Welke mogelijkheden hebben deze slachtoffers om alsnog strafrechtelijke vervolging voor een rechtbank af te dwingen? Staat de mogelijkheid open om dat op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te doen? Zo nee, waarom niet en acht u het wenselijk om het gebruik van artikel 12 Sv voortaan daarvoor wel mogelijk te gaan maken?
Zoals hierboven geschetst heeft het Openbaar Ministerie de wettelijke bevoegdheid om strafzaken zelf te vervolgen door het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking. Dit geldt voor feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat en voor alle overtredingen. Als het slachtoffer het niet eens is met de strafbeschikking dan kan hij hierover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Tenzij een beklag «kennelijk niet-ontvankelijk» of «kennelijk ongegrond» wordt verklaard, zal de indiener in deze procedure de gelegenheid krijgen de klacht mondeling toe te lichten. Als het gerechtshof het verzoek van de indiener honoreert, kan een zaak alsnog voor de rechter worden gebracht.
Het besluit van de voorzieningenrechter dat een zwembad in Hilversum voorlopig geen coronatoegangsbewijs hoeft te controleren voor zwemles |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de voorzieningenrechter Midden-Nederland dat een zwembad in Hilversum ouders voorlopig niet hoeft te controleren op het coronatoegangsbewijs als zij hun kinderen naar zwemles brengen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat «zwemles geen sportbeoefening of vermaak is, maar dat kinderen op zwemles gaan om te leren zwemmen in het belang van hun veiligheid»? Wat is uw reactie op het oordeel van de voorzieningenrechter dat wanneer er sprake is van zwemles een zwembad niet gezien kan worden als sportlocatie, aangezien zwemles niet gezien kan worden als sport of vermaak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke consequenties heeft het besluit van de voorzieningenrechter voor alle andere zwembaden in Nederland waar het coronatoegangsbewijs verplicht moet worden gecontroleerd bij zwemlessen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt om naar aanleiding van het besluit van de voorzieningenrechter de landelijk geldende regels inzake het coronatoegangsbewijs aan te passen, zodat ouders niet meer verplicht zijn om het coronatoegangsbewijs te vertonen als zij hun kinderen komen brengen, ophalen of omkleden bij zwemles, en ook personen van twaalf jaar en ouder die zelf zwemlessen volgen geen coronatoegangsbewijs meer hoeven te vertonen? Bent u hiertoe bereid?
Vanaf 25 februari jl. is het niet langer noodzakelijk om een CTB te tonen voor toegang tot een publieke binnenruimte van een sportlocatie. Dit geldt derhalve ook voor de toegang tot zwembaden en voor de deelname aan zwemlessen.
Het kabinet heeft, nu het voor ieder kind van groot belang is om zwemvaardig te zijn, er voor gekozen om zwemlessen tijdens de lockdown zoveel mogelijk door te laten gaan. Voorop staat dat kinderen en jongeren geen CTB hoefden te tonen bij het sporten en bij de zwemlessen. Voor de publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport, zoals zwembaden, gold namelijk vanaf 18 jaar een CTB-plicht voor het publiek. Deze CTB-plicht voor volwassenen droeg bij aan een veiligere situatie op de sportlocatie en dus ook bij zwemlessen. Ouders die de sportlocatie wilden betreden om kinderen te brengen, halen of om te helpen bij het omkleden waren daarom wel verplicht een CTB te laten zien. Hierop gold een uitzondering voor personen die noodzakelijk zijn bij de begeleiding van kinderen en jongeren met een beperking. In de casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland werd de vraag gesteld of ouders zonder CTB het zwembad mogen betreden om hun kind te halen, brengen en omkleden. De voorzieningenrechter oordeelde kortgezegd dat er in deze specifieke situatie geen sprake is van een sportlocatie en daarom aan de ouders geen CTB kon worden gevraagd. De voorzieningenrechter kwam tot dit oordeel mede op basis van het feit dat dit specifieke zwembad bijna uitsluitend wordt gebruikt voor zwemles en het hoofddoel hiervan onderwijs is en geen sport. Zwemles valt reeds de gehele covid-19 crisis onder het sportregime. Dat zwemles een educatief element bevat is daarbij niet onderscheidend. Bovendien valt zwemles (met uitzondering van schoolzwemmen) niet onder de definitie van een onderwijsactiviteit als bedoeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. Zwembaden waar zwemlessen worden aangeboden zijn daarom over het algemeen locaties voor de beoefening van sport. In deze gevallen veranderde de plicht om het CTB van ouders te controleren dan ook niet. De uitspraak van de voorzieningenrechter maakte dit niet anders. Ik zag daarom geen aanleiding om ouders de mogelijkheid te geven om zonder CTB zwembaden te betreden, de veiligheid van de daar aanwezige andere ouders, personeel en zwemmers staat immers voorop. Vanzelfsprekend had dit geen betrekking op de specifieke casus die voorlag bij de voorzieningenrechter Midden-Nederland.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen met spoed te beantwoorden.
Toenemen geweld tegen ambulancepersoneel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ambulancepersoneel doelwit agressie: dreigementen, klappen en vernielingen»?1
Ja.
Heeft u bereidheid om geweld tegen hulpverleners zwaarder te straffen, door daders van gewelddadig gedrag – bovenop de toegekende straf – bestuurlijke boetes op te leggen, gemeentelijke privileges af te pakken, uit huis te plaatsen of te korten op de bijstand? Kunt u hierop een toelichting geven?
Laat ik beginnen te zeggen dat geweld tegen hulpverleners en andere functionarissen met een publieke taak onacceptabel is. Functionarissen met een publieke taak vervullen een belangrijke rol in onze samenleving. Zij zijn er voor ons allemaal. Geweld tegen hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom zwaarder gestraft. Zo wordt een duidelijk signaal gegeven dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Bij het OM zijn deze afspraken verwerkt in OM-beleid, om precies te zijn in aanwijzingen van het College van procureurs-generaal. Dit houdt onder meer in dat de Officier van Justitie in beginsel een +200% verhoging van de strafeis toepast en dat waar mogelijk een lik-op-stukbeleid wordt toegepast middels (super)snelrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter of deze straf ook daadwerkelijk wordt toegepast: er worden ook andere factoren in de bepaling van de strafeis meegenomen, zoals de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Het uitgangspunt van verdrievoudiging van de strafeis is mijns inziens een voldoende verzwaring van de straf die reeds op het gepleegde delict staat.
Het staand beleid van het OM is om te kiezen voor betekenisvolle interventies, zodat de dader wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn daad en kan bijdragen aan gedragsverandering. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat het ooit weer gebeurt door diezelfde dader. Denk hierbij aan gerichte werkstraffen, leerstraffen als bijzondere voorwaarde, gedragsaanwijzingen en het maken van excuses aan het slachtoffer.
Het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod inhoudende het beperken van de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak die niet kunnen terugtreden ligt op dit moment in de Eerste Kamer. Ambulancemedewerkers vallen onder deze groep.
Op dit moment zie ik geen noodzaak om geweld tegen hulpverleners op andere wijze aan te pakken.
Kunt u duiden of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie om een dubbele straf te geven voor geweld tegen uitoefenaars van uniformberoepen worden nagekomen? Kunt u hierbij een cijfermatige onderbouwing geven, met daarbij een toelichting hoe het kan dat het aantal geweldsincidenten is verdubbeld?
Het uitgangspunt is dat het OM de sanctie in de richtlijn met 200% verhoogt als signaal dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet wordt getolereerd. Dat komt neer op een verdrievoudiging van de straf. Mensen die werkzaam zijn in het publieke domein en die bij de uitoefening van hun beroep een uniform dragen vallen hier ook onder.
Er is inderdaad een lichte toename zichtbaar in het aantal geregistreerde geweldsincidenten, maar ik herken mij niet in het geschetste beeld dat sprake zou zijn van een verdubbeling van het aantal geweldsincidenten.
De verruwing in de samenleving baart mij veel zorgen. Die verruwing lijkt ook te leiden tot een de toename van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. In de Taskforce «Onze hulpverleners veilig» is een van de actielijnen «Versterk de norm». Het heeft de belangrijkste prioriteit er voor te zorgen dat iedereen zich verantwoordelijk voelt voor de norm om respectvol met onze hulpverleners om te gaan. Dit beleid is gericht op preventie. Echter, zoals ik hierboven schets is voor hen bij wie dat preventieve beleid niet werkt en toch over de schreef gaan het beleid om zwaarder (verdrievoudiging strafeis) te straffen en lik-op-stukbeleid door middel van het (super)snelrecht toe te passen. De uitbreiding van het taakstrafverbod is eveneens op deze groep gericht.
Wat is uw reactie op het feit dat beroepsverenigingen V&VN Ambulancezorg en NU’91 stellen dat er onvoldoende prioriteit aan het aanpakken van het toenemende geweld gegeven wordt door instanties als justitie? Kunt u een toelichting verstrekken op het gegeven dat volgens hen medewerkers lang niet altijd meer aangifte doen, omdat ze het gevoel krijgen dat het toch geen zin heeft?
Geweld tegen hulpverleners is onacceptabel en wordt niet getolereerd. Ik acht het van groot belang dat er geen belemmeringen worden ondervonden in het doen van aangifte.
Het is daarom goed dat politie en OM opsporings- en vervolgingsafspraken hebben gemaakt, zoals vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken, waarin onder andere is afgesproken dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ambulancepersoneel. Recent onderzoek met als titel «Afspraak is afspraak» heeft uitgewezen dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast door politie en OM. Hierover is de Tweede Kamer door mijn voorganger begin 2020 geïnformeerd.2
Eind vorig jaar is sprake geweest van een opeenstapeling van incidenten in de ambulancesector in Oost-Nederland. Via een persbericht is door het arrondissementsparket Oost-Nederland reeds gereageerd op de geuite zorgen van de beroepsverenigingen.
Het doen van aangifte is essentieel voor de kans op vervolging. Zonder aangifte kunnen de politie en het OM zich niet inzetten om een dader te berechten. Hoewel een aangifte met betrekking tot agressie of geweld tegen een functionaris met een publieke taak altijd met prioriteit wordt opgenomen, betekent dit niet dat het altijd tot vervolging leidt. Het OM maakt hierin een zorgvuldige afweging om te bezien of de gedraging strafbaar is en of de strafbare gedraging ook bewezen kan worden.
Wat vindt u van het feit dat hulpverleners een drempel voelen om agressie te melden? Wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik vind het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie, en geen belemmeringen ervaren in het doen van aangifte.
Hier ligt in de eerste plaats een rol voor de werkgever. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever. Er ligt bij de werkgever dus ook een belangrijke rol om het doen van aangifte na agressie en geweld te faciliteren en te bespoedigen.
Daarnaast besteedt de politie met een interne communicatiecampagne, gericht op onder andere de baliemedewerkers, aandacht aan de afspraken die gemaakt zijn over eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder hulpverleners. Dit moet bijdragen aan het verlagen van de drempel om agressie en geweld bij de politie te melden.
Ook zetten politie en Openbaar Ministerie zich in om goed te communiceren richting de slachtoffers over hun melding of aangifte en door informatie te verstrekken over het verloop van de procedure.
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman waarschuwt: Als het OM zelf straft, komen slachtofferrechten in het geding» en de «Brief aan Minister JenV over positie slachtoffers bij strafbeschikking OM» van de Ombudsman?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) zaken waar het slachtoffer wettelijk het recht heeft om te spreken (zoals ernstige zedenzaken) en daarvan gebruik wil maken afdoet met een strafbeschikking?
Het OM en wij achten het van groot belang dat slachtofferrechten worden geborgd, ook als wordt gekozen voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking. Bij de keuze voor een afdoening van een misdrijf houdt het OM – naast de ernst van het misdrijf en de persoon van de verdachte – dan ook rekening met de belangen van slachtoffers. In de desbetreffende beleidsregels heeft het OM als contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking ernstige spreekrechtwaardige feiten opgenomen, zoals ernstige mishandelings- en zedenzaken, waarbij het slachtoffer of familieleden van het overleden slachtoffer te kennen hebben gegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken. Dit is in de OM-Aanwijzing opgenomen om het belang van een goede afweging van het slachtofferperspectief te benadrukken. Indien het OM – in overeenstemming met de desbetreffende regelgeving en het OM-beleid – kiest voor afdoening van een strafzaak met een OM-strafbeschikking, dan neemt het OM daarbij de wensen en de schade van het slachtoffer mee.
Wij zijn ermee bekend dat de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking de afgelopen tijd niet in alle gevallen overeen kwam met het hierboven beschreven beleid. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van 17 november 2021 heeft het OM op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming voor een aantal door Slachtofferhulp Nederland (SHN) aangedragen strafzaken uitgezocht of, ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking. In 4 zaken bleek dat het geval. Het betrof daarbij 1 zedenzaak. In die zaak is door het slachtoffer van aanranding expliciet te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het spreekrecht.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van 17 november 2021 waarin u aangaf dat «in een beperkt aantal zaken», ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict, toch gekozen is voor afdoening met een OM-strafbeschikking?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u precies bedoelt met «een beperkt aantal zaken»? Om hoeveel zaken gaat het hier? Hoeveel van deze zaken betreffen zedenzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze praktijk in overeenstemming met de Aanwijzing OM-strafbeschikking van 11 november 2021, waarin staat dat het een contra-indicatie is voor het opleggen van een OM-strafbeschikking als het slachtoffer gebruik wil maken van het spreekrecht bij ernstige feiten zoals een mishandeling of zedenzaak?4
Wij zijn met het OM in gesprek gegaan naar aanleiding van de constatering dat een aantal zaken zijn afgedaan met een OM-strafbeschikking ondanks dat sprake was van een ernstig spreekrechtwaardig delict. Zoals gezegd komt officieren van Justitie binnen de zaken die zij behandelen beoordelingsruimte toe. Het OM heeft daarnaast aangegeven de recent aangepaste OM-aanwijzing OM-strafbeschikking, met de daarin opgenomen contra-indicatie, nogmaals bij hun officieren onder de aandacht te zullen brengen. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken. Ook dan rust op de officier van Justitie de plicht om zoveel mogelijk recht te doen aan de belangen van slachtoffers.
Deelt u de mening dat het afdoen van dit soort ernstige zaken met een strafbeschikking onwenselijk is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om te zorgen dat dergelijke zaken niet met een strafbeschikking worden afgedaan, maar door de rechter behandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn zedenzaken überhaupt geschikt om met een strafbeschikking af te doen, ook als het slachtoffer niet wenst gebruik te maken van het spreekrecht? Zo ja, in welke gevallen acht u het wenselijk een zedenzaak met een strafbeschikking af te doen en waarom?
Zedendelicten is een verzamelnaam voor delicten van diverse aard. De ernst van de delicten varieert. Zo kan een zedenzaak ook gaan over lichte strafbare feiten zoals schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Wetboek van strafrecht) of het tonen van een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor de desbetreffende personen (artikel 240). Naast de wettelijke inkadering van de strafbeschikkingsbevoegdheid die is beperkt tot overtredingen en misdrijven waarop niet meer dan zes jaar gevangenisstraf staat, hanteert het OM zoals aangegeven de contra-indicatie voor afdoening met een strafbeschikking als het gaat om ernstige spreekrechtwaardige feiten waarbij het slachtoffer aangeeft van het spreekrecht gebruik te willen maken. Ook bij ernstige zedendelicten zal het OM altijd overgaan tot dagvaarden van de verdachte(n).
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Nationale ombudsman om te bevorderen dat het OM bij het afdoen van zaken met een strafbeschikking actief informatie vergaart bij het slachtoffer? Volgt u deze op, en zo ja hoe?
Ik ben het eens met deze aanbeveling. Deze informatievergaring bij slachtoffers is ook als uitgangspunt vastgelegd in het beleid van het OM ten aanzien van de strafbeschikking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor veel mensen die een strafbeschikking krijgen niet duidelijk is dat ze daartegen bij de rechter in verzet kunnen gaan? Deelt u de mening dat dit een risico vormt bij alle strafbeschikkingen, maar bij de ernstige (zeden)zaken zoals genoemd in het artikel in het bijzonder?
In elke strafbeschikking wordt aangegeven dat de verdachte de mogelijkheid heeft verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Daarbij is ook aangegeven binnen welke termijn dat kan en hoe het verzet kan worden ingediend. Wij vinden dit een gebruikelijke en afdoende manier om een beroepsmogelijkheid aan te geven.
Kunt u aangeven in hoeverre inmiddels opvolging is gegeven aan de aanbevelingen die de Nationale ombudsman heeft gedaan inzake behoorlijke informatieverstrekking rondom strafbeschikkingen? Zijn de (rechtsbijstands)maatregelen die u aankondigde in uw brieven van 18 september 2020 en 19 november 2020 voldoende gebleken om te zorgen voor begrijpelijke en toegankelijke informatie over de gevolgen en procedurele mogelijkheden van een strafbeschikking voor verdachten? Gelden deze maatregelen alleen voor zogenoemde «coronazaken» (zaken die het OM vanwege corona-achterstanden met een OM-strafbeschikking wil afdoen) of voor alle zaken waarin het OM een strafbeschikking oplegt?5 6
Voor het antwoord op het eerste onderdeel van deze vraag over de informatieverstrekking verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Er heeft nog geen evaluatie van de nieuwe rechtsbijstandregeling plaatsgevonden. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft mij laten weten in het kader van zijn toezichtstaak op het OM bezig te zijn met een (vijfde) onderzoek naar de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking. De onderzoeksrapportage verschijnt naar verwachting in het voorjaar van 2022. De Minister van JenV zal deze voorzien van een beleidsreactie en aan uw Kamer toezenden. Wij kijken uit naar de resultaten van dit uitgebreide onderzoek dat naar verwachting inzicht geeft in de kwaliteit van de toepassing van de OM-strafbeschikking, ook waar het gaat om informatieverstrekking aan betrokkenen bij een strafzaak.
Hoe oordeelt u over het voornemen het taakstrafverbod uit te breiden in combinatie met het voornemen de geïntensiveerde aanpak van de OM-strafafdoening voort te zetten in 2022? Staan deze voornemens niet haaks op elkaar nu de taakstraf – in tegenstelling tot de gevangenisstraf – juist een van de strafmodaliteiten is die het OM bij de strafbeschikking kan opleggen?7
Deze voornemens staan naar ons oordeel niet haaks op elkaar. De uitbreiding van het taakstrafverbod beoogt te voorkomen dat daders van een ernstig misdrijf een naar verhouding lichte straf krijgen. De strafbeschikking is een manier van afdoening die is ingesteld om de lichte types delicten te bestraffen. Een taakstraf zal bij dit type lichtere delicten vaker als een passende straf kunnen worden beschouwd dan bij ernstige(re) delicten.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het plenair debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Komt in elke wet een hardheidsclausule? Zo nee, voor welke wetten maakt u een uitzondering en waarom?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Kunt u aangeven over welke wetsvoorstellen is afgesproken deze in te trekken, dan wel aan te houden?
Het kabinet heeft besloten om op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid het volgende voorstel in te trekken: Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met de bevoorrechting van vorderingen, het verbinden van een bijzonder verhaalsrecht aan bepaalde vorderingen en de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement (Kamerstuk 22 942).
Is € 200 miljoen extra geld voor de politie genoeg om te voldoen aan de wettelijke norm van minimaal 1 wijkagent per 5.000 inwoners? Wordt dit ook door de politie bevestigd?
De korpschef heeft mij bericht dat er d.d. eind augustus jl. 3.593 wijkagenten waren. Op dat moment telde Nederland volgens cijfers van het CBS 17.515.152 inwoners. Op basis daarvan (17.515.152/ 5.000) zouden er 3.503 wijkagenten moeten zijn. Met 3.593 zitten we dus 90 wijkagenten boven de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners.
Wat is feitelijk het verschil tussen het strafbaar stellen van illegaliteit en het middel van de ongewenstverklaring van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Op dit moment is nog niet aan te geven op welke wijze de ongewenstverklaring zal worden aangepast; dit vergt nog nadere uitwerking.
Kunt u een definitie geven van ongewenste migratiestromen?
Er is geen vaste definitie te geven van ongewenste migratiestromen. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk veilig en gestructureerd laten verlopen, ongewenste migratiestromen zoveel mogelijk beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving behouden en versterken. Daar hoort in ieder geval bij dat irreguliere migratie zoveel mogelijk wordt tegen gegaan.
Bent u bekend met het Blue Card Initiative? Hoe verhoudt zich dit tot het creëren van meer structuur in de arbeidsmigratie en het aantrekken van de kennismigratie in dit akkoord?
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is bekend met de Richtlijn Europese blauwe kaart. De Europese blauwe kaart is een verblijfsvergunning die wordt afgegeven aan kennismigranten op grond van de EU-richtlijn inzake de toegang en verblijf van derdelanders met het oog op een hooggekwalificeerde baan. Deze richtlijn is onlangs herzien. Uw Kamer is over de inhoud van deze herziening geïnformeerd in het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 juni 2021. Deze Europese blauwe kaart bestaat naast de nationale kennismigrantenregeling.
Nederland is positief over de herziening van de Europese blauwe kaart. EU-beleid inzake migratie van kennismigranten heeft een toegevoegde waarde aangezien het de EU, en daarmee ook de lidstaten, aantrekkelijker kan maken voor kennismigranten. Dit gezamenlijke beleid kan beter op EU-niveau geregeld worden dan door de lidstaten afzonderlijk. Door de herziening sluit de Europese blauwe kaart beter aan op de Nederlandse systematiek ten aanzien van het aantrekken van kennismigranten. Daarmee sluit de herziene richtlijn Europese blauwe Kaart ook aan bij de wens uit het coalitieakkoord om meer structuur te creëren in arbeidsmigratie.
Kunt u aangeven of het verder werken aan een fundamentele herziening van het gezamenlijk Europese asielsysteem (GEAS) met een kopgroep van gelijkgestemde lidstaten ook een mogelijk loslaten van de pakketbenadering betekent?
Op de betekenis kan niet vooruitgelopen worden; deze passage vergt een nadere uitwerking.
Kunt u een definitie geven van een humanitaire crisis of van een fors hogere instroom? Kunt u een definitie geven van een (migratie-)crisis?
Er is geen vaste definitie te geven van een fors hogere instroom en migratiecrisis. Of het een crisis in de migratieketen betreft is namelijk afhankelijk van verschillende exogene en endogene factoren, waardoor een bepaalde situatie soms wel tot een crisis kan leiden en soms niet.
Wat betekent het versterken van de bescherming van de buitengrenzen van de EU binnen internationale verdragen? Hoe verhoudt zich dit tot de voorstellen voor de herziening van de Schengen Borders Code?
Het kabinet zet reeds in op het versterken van de bescherming van de buitengrenzen van de EU. Dit dient te gebeuren binnen de kaders die gesteld zijn door internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er wordt ingezet op betere informatiedeling en coördinatie van grensbeheer op Europees en nationaal niveau. Ook wordt een actieve bijdrage geleverd aan het ondersteunen van Frontex en de landen die de buitengrens van EU en Schengen vormen. De herziening van het Schengenevaluatie- en monitoringsmechanisme en screening- en grensprocedure zijn belangrijke instrumenten om het beheer aan de buitengrenzen te versterken. Het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode is op 14 december jl. door de Europese Commissie gepresenteerd. Ook daarin wordt onder andere ingezet op het verder versterken van de buitengrenzen, het toezicht in de binnengrenszone en het tegengaan van secundaire migratiestromen. Uw Kamer wordt binnenkort middels het BNC-traject over het kabinetsstandpunt ten aanzien van dit voorstel geïnformeerd.
Zal geld voor zelfstandige gemeentelijke opvang beschikbaar blijven in het geval van onverwachts hoge instroom en crises?
Hoe de gemeentelijk opvang wordt ingericht is onderwerp van nadere uitwerking voor de komende periode.
Bij benadering, welk percentage van het miljard dat structureel wordt geïnvesteerd in het versterken van veiligheid gaat naar cybersecurity?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Waaruit zal de maatschappelijke bijdrage van de «gehele advocatuur» bestaan? Gaat het om financiële middelen? Moet de sociale advocatuur ook bijdragen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bij benadering, welk percentage van de investeringen in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit zal naar preventieve maatregelen gaan?
Preventie is een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van ondermijning. Het komt daarom in vrijwel elk onderdeel van de aanpak zichtbaar of minder zichtbaar terug. Zo wordt er binnen regionale versterking gewerkt aan projecten gericht op het voorkomen van crimineel gebruik van panden en de aanpak van hotspots en worden er bij de aanpak van criminele geldstromen maatregelen genomen ter voorkoming van witwassen. Ook bij bijvoorbeeld de aanpak van logistieke knooppunten/mainports wordt veel aandacht besteed aan het voorkomen van crimineel handelen. Voor preventie met gezag, gericht op het voorkomen van jonge aanwas, is er via de Prinsjesdaggelden € 82 mln. beschikbaar gesteld. Dit beslaat ca 20% van het volledige bedrag van € 434 mln.
Daarnaast is er bij het coalitieakkoord in 2022 een bedrag van € 50 mln. beschikbaar gesteld voor preventie oplopend naar € 200 mln. structureel. Deze gelden zijn onder andere bestemd voor de preventie van jeugdcriminaliteit in algemene zin en een brede domein overstijgende wijkaanpak met daarbinnen een belangrijke rol voor politie en justitie. Omdat deze preventieve maatregelen breder zijn dan de investeringen in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit is het niet mogelijk om een totaalpercentage te noemen.
Uit welke maatregelen uit de aanpak van bestrijding van de maffia in Italië wil de coalitie lessen trekken?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd. In de brief van 21 november jl is een aantal maatregelen genoemd om voortgezet crimineel handelen in detentie tegen te gaan en de veiligheid tijdens de rechtszaak en detentie voor zowel gedetineerden als personeel te vergroten. Een deel van deze maatregelen is geïnspireerd op Italiaans voorbeeld. Deze maatregelen worden, naast andere, in de komende periode nader uitgewerkt.
Welke lokale partijen moeten beter gegevens kunnen uitwisselen en om welke gegevens gaat het?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Er wordt met gelijkgezinde en ons omringende landen gewerkt aan het bewaken van grenzen, relocatie en verdere operationele samenwerking in geval van een humanitaire crisis of een forse hogere instroom van asielzoekers, wanneer is sprake van een humanitaire crisis en aan welke aantal moet worden gedacht bij een forse hogere instroom van asielzoekers?
Zie het antwoord op vraag 10.
In hoeverre wordt de € 200 miljoen, die wordt uitgetrokken voor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) in verband met een hogere instroom en bezetting, ook voldoende geacht voor het creëren van een stabiele financiering van een robuuste asielketen op de lange termijn?
In hoeverre de structureel uitgetrokken € 200 miljoen voldoende gaat bijdragen is sterk afhankelijk van de zich daadwerkelijk voortdoende in- door- en uitstroom in het asieldomein. Komende periode worden plannen uitgewerkt om de organisaties op basis van deze structureel hogere financiële reeks stabiel en flexibel in te richten en de sturing te versterken.
Heeft u de ambitie uitgereisde IS-ers te vervolgen voor medeplichtigheid aan genocide, aangezien de Kamer heeft vastgesteld dat IS genocide gepleegd heeft?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een persoon strafrechtelijk wordt vervolgd, en zo ja, voor welke strafbare feiten. Het hangt van de feiten en omstandigheden van elk individueel geval af welke strafbare feiten aan een verdachte kunnen worden tenlastegelegd. Of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een verdachte een bepaald strafbaar feit heeft begaan, is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen.
Hoe verhoudt het feit dat de netto uitgaven voor de begroting justitie en veiligheid tussen 2022 en 2026 dalen zich tot alle ambities op dat terrein in het regeerakkoord?
De daling van de netto-uitgaven van JenV in de periode 2022–2026 vloeit voort uit enerzijds incidentele factoren aan de uitgavenkant en anderzijds stijgende niet-belastingontvangsten uit hoofde van boetes en transacties. Aan de uitgavenkant zijn met name de incidentele schadevergoedingen in 2022 uit hoofde van de toepassing van de wet tegemoetkoming schade (waterschade Limburg) relevant. Afgezien van deze specifieke factoren is te zeggen dat er geen sprake is van dalende netto-uitgaven op de JenV-begroting die een belemmering vormen voor de realisatie van de ambities uit het coalitieakkoord.
In welk opzicht is de uitbreiding van de Landelijke vreemdelingenvoorzieningen (LVV) gericht op terugkeer?
Op dit moment is nog niet aan te geven op welke wijze de uitbreiding van de LVV naar een landelijk dekkend netwerk zal plaatsvinden. Dit vergt nog nadere uitwerking.
Hoeveel geeft u in totaal extra uit aan asielopvang?
In het coalitieakkoord wordt voor de periode 2022–2025 rekening gehouden met een extra uitgave van € 1,1 miljard, zoals opgenomen in de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord.
Waarom verwacht u een hogere asielinstroom en hoe hoog is die?
Sinds het begin van de zomer van 2021 zien we een toename in het aantal eerste asielaanvragen en de instroom van nareizigers. Deze verhoogde instroom wordt o.a. veroorzaakt door de afgenomen reisbeperkingen rondom Covid en de instroom van Afghaanse evacués. De asielinstroom is daarmee weer vergelijkbaar met de asielinstroom van voor de Covid-19 pandemie.
Voor 2022 gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid vooralsnog uit van een hogere asielinstroom dan voor 2021.1 Dit aantal betreft de verwachting op basis van de inzichten, aannames en onzekerheden die op het moment van opstellen van kracht waren. De verwachting wordt periodiek bijgesteld, voorafgaand aan de reguliere momenten in de Rijksbegroting (de najaarsnota / voorjaarsnota).
Zitten in de uitgaven voor een hoger asielinstroom tevens de directe en indirecte maatschappelijke kosten verwerkt? Zo nee, waarop raamt u de directe en indirecte maatschappelijke kosten?
De J&V uitgaven voor hogere asielinstroom hebben betrekking op de uitvoeringskosten van de partijen in de migratieketen. Er is geen raming van directe en indirecte maatschappelijke kosten en baten.
Bedreigingen van Joodse studenten |
|
Hatte van der Woude (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rabiate Israëlhaat aan Universiteit Leiden bedreiging voor Joodse studenten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat docenten aan deze instelling zich pro-BDS uiten naar studenten toe? Zo ja, deelt u de mening dat deze politieke stellingname de academische vrijheid beperkt, doordat studenten niet meer uit durven gaan van een neutrale houding van de docent op dit onderwerp?
Het hoger onderwijs moet een veilige leeromgeving bieden. De Universiteit Leiden heeft mij geïnformeerd dat, mede naar aanleiding van de brief van Joodse studenten, op de Faculteit Geesteswetenschappen gesprekken zijn gevoerd met docenten en studenten over een veilige en inclusieve leeromgeving bij de behandeling van gevoelige onderwerpen en over het belang van de scheiding tussen politiek en onderwijs. Docenten die onderwijs geven over het Midden-Oosten zijn zich bewust van hun rol in het borgen en bevorderen van een open gesprek binnen de onderwijsomgeving ook wanneer er tussen studenten meningsverschillen zijn. In het enkele geval dat door een docent de grens tussen politiek en onderwijs is overschreden, is door het faculteitsbestuur corrigerend opgetreden.
Zoals mijn voorganger eerder heeft benadrukt staat naast de vrijheid van meningsuiting van studenten ook de academische vrijheid. Die houdt in dat docenten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen én onderwijs kunnen geven – ook wanneer dat gevoelige onderwerpen betreft of wanneer studenten zich daar moeilijk in kunnen vinden. Bij academische vorming horen ook confrontatie, debat en lastige gesprekken. 2
Evenwel verbergt antisemitisme zich tegenwoordig dikwijls achter politieke uitingen. Deze kunnen in dit kader wel degelijk intimiderend zijn voor Joodse studenten en daarmee in de weg staan van een veilige leeromgeving.
In hoeverre acht u het gewenst dat een universiteit direct of indirect een vereniging financiert die BDS propageert, in het licht van het feit dat de rijksoverheid zich volledig onthoudt van dergelijke financiering?
De financiering van de studentenvereniging MENA betreft compensatie van de registratiekosten bij de Kamer van Koophandel (760 euro) en in 2021 een vergoeding van 421 euro van het Expertisebureau D&I voor hun algemene kosten en activiteiten. Het Expertisebureau D&I geeft ondersteuning voor evenementen aan diverse studentenorganisaties als wordt stilgestaan bij diversiteitsonderwerpen. De Universiteit Leiden heeft mij verder geïnformeerd dat MENA meerdere activiteiten waaronder een Academic Panel on Palestine heeft georganiseerd met sprekers op verschillende kennisgebieden en met verschillende perspectieven, voor wat betreft BDS zowel voor als kritisch ten aanzien van BDS.
Kunt u bevestigen of de diversiteitsofficier van de Universiteit Leiden inderdaad geen enkele actie heeft ondernomen na een brandbrief van Joodse studenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Naar aanleiding van de brief van Joodse studenten aan het College van Bestuur is er een gesprek georganiseerd tussen de voorzitter van het college, de diversiteitsofficier en de studenten. Daarna zijn er meerdere gesprekken geweest op faculteitsniveau om de sociale veiligheid in het onderwijs te verbeteren waar de diversiteitsofficier aanwezig was en betrokken was in de coördinatie.
In hoeverre erkent u dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als het nieuwe antisemitisme wordt gezien of ervaren?
Wij erkennen dat het ontkennen van het bestaansrecht van Israël als antisemitisme kan worden gezien en ervaren. Bij de bestrijding van antisemitisme hanteert het kabinet de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) van antisemitisme als juridisch niet-bindende werkdefinitie3: «Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als een gevoel van haat jegens Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendom en tegen instellingen en religieuze voorzieningen van de Joodse gemeenschap.» Uitingen van antisemitisme kunnen volgens de IHRA ook gericht zijn tegen de Staat Israël, opgevat als een Joods collectief gegeven. Bijvoorbeeld door het Joodse volk het recht op zelfbeschikking te ontzeggen, of door het met twee maten meten, in die zin dat van de Staat Israël een bepaald gedrag wordt geëist dat niet van andere democratische naties wordt verwacht of verlangd.4
Wat gaat u doen om te waarborgen dat Joodse studenten zich veilig en vrij voelen, zowel in fysieke zin als academisch, op universiteiten?
In een academische onderwijsomgeving is het van belang een open discussie te voeren waarin verschillende perspectieven naar voren gebracht kunnen worden. Ik vind het dan ook belangrijk dat alle studenten zich binnen hun opleiding en in academische discussies vrij voelen om zich uit te spreken. De Inspectie van het Onderwijs heeft studenten bevraagd of zij zich vrij voelen om hun mening te uiten binnen de opleiding. Een eerste beeld hiervan is te vinden in de «Gezamenlijke notitie persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs» van inspectie en NVAO.5 De inspectie zal hier verder over rapporteren in de komende Staat van het Onderwijs.
Voor universiteiten is het bieden van een veilige en inclusieve omgeving voor studenten en medewerkers een prioriteit. Om de sociale veiligheid te bevorderen hebben alle universiteiten vertrouwenspersonen, ombudsfunctionarissen en een klachtenprocedure om onveilige situaties te melden en aan te pakken. Bij gevallen van fysiek geweld, seksueel geweld, discriminatie of racisme wordt opgeroepen om aangifte te doen.
De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken en overheden zetten software af uit angst voor hacks»?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken wat tot nu toe de schade is als gevolg van het lek bij Apache log4j? Wat is de schatting voor de komende weken?
Tot nu toe heeft het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) geen signalen ontvangen van grootschalige uitval of schade bij rijksoverheidsorganisaties of vitale aanbieders. Het NCSC acht het waarschijnlijk dat incidenten, waaruit schade kan ontstaan, over een langere tijdsperiode kunnen gaan plaatsvinden.
Hoeveel gevallen zijn er al bekend waarbij criminele hackers Nederlandse organisaties aanvallen als gevolg van het lek bij Apache log4j? Met welk doel worden de betreffende organisaties aangevallen? Om welke organisaties gaat het en wat zijn de gevolgen van deze hacks?
Op dit moment is kleinschalig misbruik van de kwetsbaarheid bij organisaties in Nederland bij het NCSC bekend. Het doel van de aanvallen is veelal financieel gewin. Verwacht wordt dat kwaadwillenden de komende tijd naar kwetsbare systemen blijven zoeken en doelgerichte aanvallen uitvoeren; de Log4J kwetsbaarheid wordt mogelijk een standaardonderdeel van aanvalsmethoden van actoren om toegang te krijgen tot systemen.
De politie heeft tot op heden geen aangiften binnengekregen van aanvallen met betrekking tot deze kwetsbaarheid.
In hoeverre zijn organisaties en (vitale) bedrijven die mogelijk gebruik maken van Apache log4j van dit lek op de hoogte? Wat is de rol van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hierin? Hebben zij een regierol hier? Zo ja, wat hebben zij tot nu toe gedaan om de risico’s van dit grootschalige lek te mitigeren? Hoe is de IT-informatiesessie van 15 december jl. bevallen?
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC genoemde partijen meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding en handelingsperspectieven verzonden. In deze zin is dus door het NCSC in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform, dat momenteel wereldwijd het meest compleet is, wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Het Digital Trust Center (DTC) zet bij ernstige kwetsbaarheden al haar kanalen in om het niet- vitale bedrijfsleven te informeren en waarschuwen. Ook bij de Log4J kwetsbaarheid was dit het geval.
Als reactie op deze kwetsbaarheid heeft het DTC berichtgeving over Log4J inclusief handelingsperspectief breed gedeeld via de website van het DTC, DTC sociale media kanalen en de DTC community. Ook werd berichtgeving direct gedeeld met DTC samenwerkingsverbanden zodat deze de beschikbare informatie konden verspreiden bij hun achterban (de regio, sector of branche die ze vertegenwoordigen).
Het Cyber Security Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) heeft een actieve rol gespeeld door het informeren van digitale dienstverleners binnen hun doelgroep over de Log4J kwetsbaarheid.
Op 15 december hebben NCSC, DTC en CSIRT-DSP gezamenlijk een informatiesessie voor IT-specialisten georganiseerd met als doel meer informatie te delen over de Log4J kwetsbaarheid, te adviseren over mogelijke acties, en vragen over de Log4J kwetsbaarheid direct te beantwoorden. Hier deden ongeveer 4000 deelnemers aan mee.
In hoeverre zijn organisaties ervan op de hoogte dat er een update van Apache log4j beschikbaar is en dat ze deze update moeten uitvoeren? Hoe vaak is deze update uitgevoerd door organisaties? Welke maatregelen worden getroffen om ook de kleinere bedrijven in te lichten over het doen van deze update?
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven zijn organisaties vanuit het NCSC en het DTC geïnformeerd over de kwetsbaarheid in Apache Log4J, evenals over de daartoe mogelijke beveiligingsmaatregelen, waaronder het uitvoeren van updates.
De betreffende kwetsbaarheid zit in software die vaak is ingebouwd in andere producten. De aard van de Log4J-kwetsbaarheid maakt het daarmee complex om zicht te krijgen op de mate waarin updates zijn uitgevoerd. Elke organisatie blijft zelf primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van updates en maatregelen.
Vele organisaties in Nederland maken gebruik van software waar Log4J in verwerkt zit. Zij kunnen daarom afhankelijk zijn van updates van hun softwareleverancier die op hun beurt de Apache Log4J updates dienen te verwerken in hun software. Daarnaast hebben genoemde organisaties regelmatig een externe IT-dienstverlener die bijvoorbeeld het gebruik van software binnen de organisatie beheert. Dit houdt in dat organisaties niet altijd zelf nodige updates uitvoeren of weten voor welke gebruikte software dat nodig is.
Het NCSC en DTC hebben daarom hun doelgroepen geadviseerd contact op te nemen met hun IT-dienstverlener om te bevestigen dat de juiste updates uitgevoerd worden of andere maatregelen genomen zijn.
Welke overheidsorganisaties maken gebruik van Apache Log4j? Zijn er al overheidsorganisaties aangevallen door criminele hackers? Welke maatregelen neemt u om de kans zo klein mogelijk te maken dat criminele hackers succesvolle aanvallen op cruciale overheidsorganisaties kunnen uitvoeren en hen digitaal kunnen gijzelen?
Log4J is een softwaremodule die wereldwijd in velerlei software wordt gebruikt, waaronder bij de overheid. Er bestaat geen centraal overzicht van welke softwareproducten Log4J gebruiken binnen de overheid. Iedere overheidsorganisatie is primair verantwoordelijk voor zijn eigen netwerken, systemen en softwareproducten die worden gebruikt. Overheidsorganisaties scannen en inventariseren ook hun maatwerktoepassingen. Er zijn in dit verband wel overheidsbreed kaders afgesproken met eisen waaraan iedere organisatie moet voldoen, waaronder de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Hierin staat onder andere dat organisaties bij ernstige kwetsbaarheden binnen een week maatregelen moeten treffen. Daarnaast is het verplicht om de informatie-verwerkende omgeving te monitoren om onder meer aanvallen van criminele hackers te detecteren. Hiervoor zijn binnen de overheid Security Operations Centers (SOC’s) en IT- organisaties actief. Zij hebben ook de beschikking over indicatoren die misbruik op basis van de Log4J kwetsbaarheid detecteren.
Na de ontdekking van de Log4J-kwetsbaarheid heeft BZK een crisisteam opgestart en zorg gedragen voor afstemming in het vervolg hierop met de departementen en de koepels/Computer Emergency Response Teams (CERT’s) van de medeoverheden. Het crisisteam heeft er in dat verband op aangedrongen dat de benodigde maatregelen behorende bij deze kwetsbaarheid en het door het NCSC ontwikkelde stappenplan werden opgevolgd en er doorlopend onderzoek plaatsvond op mogelijk misbruik. De komende tijd zullen overheidsorganisaties extra alert blijven op aanwijzingen van mogelijk misbruik.
Op dit moment zijn er geen signalen dat overheidsorganisaties naar aanleiding van de Log4J kwetsbaarheid succesvol zijn aangevallen.
Bekend is dat meerdere gemeentes hun systemen gedeeltelijk hebben afgesloten? Om hoeveel gemeentes gaat dit? Wat doen deze systemen en hoe lang gaan ze afgesloten blijven? Welke gevolgen heeft het voor de gemeentes als ze hun systemen tijdelijk gedeeltelijk moeten afsluiten?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) houden geen overzicht bij van maatregelen van individuele gemeenten. Iedere situatie en iedere afweging is namelijk anders. De afwegingen om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te zetten zijn door de gemeenten zelf gemaakt. Gemeenten volgen bij deze afweging het handelingskader van de IBD, zoals vermeld op hun website:2
Dat is in sommige gevallen gebeurd en gemeenten zijn hierover transparant geweest via eigen mediakanalen naar inwoners.
Bij de afweging om systemen gedeeltelijk/tijdelijk uit te schakelen wegen aspecten mee zoals de mate waarin de systemen kwetsbaar of kritisch zijn voor de bedrijfsvoering, of direct aan het internet gekoppeld zijn (internet facing), in relatie tot continuïteit van dienstverlening. Tijdens de feestdagen van eind vorige maand is dit ook gebeurd, op momenten waarop de dienstverlening dit toeliet, zodat in deze beperkt bezette periode het aanwezige personeel niet intensief hoefde te monitoren.
Naast gemeentes hebben ook organisaties in de vitale sectoren zoals banken hun systemen gedeeltelijk afgesloten. Welke gevolgen heeft dit voor de vitale sectoren? In hoeverre wordt er via het NCSC ondersteuning geboden en samengewerkt met vitale sectoren zoals de banken- en telecomsector om de schade van dit lek te beperken?
De gevolgen van het nemen van preventieve maatregelen, zoals het gedeeltelijk afsluiten van systemen is afhankelijk van de sector of organisatie. Het NCSC heeft gelet op de ernst van de kwetsbaarheid geadviseerd waar updaten niet mogelijk is, te overwegen of het mogelijk is het systeem uit te schakelen totdat een patch beschikbaar is. Het (gedeeltelijk) afsluiten van een systeem is een eigen afweging van elke organisatie.
Het NCSC heeft ten behoeve van vitale aanbieders, alsook organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid, de wettelijke taak te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten en bijstand te verlenen bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen.
Hoe wordt in andere landen omgegaan met dit lek? Werkt u samen met andere landen om oplossingen te vinden voor dit lek? Kunnen lessen getrokken worden uit hoe in het buitenland om wordt gegaan met dit lek?
Het beeld van het NCSC met betrekking tot deze kwetsbaarheid wordt gedeeld met nationale CSIRT’s van EU-lidstaten. Het CSIRT-netwerk, bedoeld in de EU Netwerk en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB), is ook opgeschaald geweest tot alert cooperation mode op initiatief en advies van het NCSC. Dit houdt in dat er, naast het regulier delen van informatie, regelmatig overleggen tussen de CSIRTs van alle EU-lidstaten plaatsvinden om het beeld over de kwetsbaarheid actiever te kunnen delen.
Het door het NCSC opgezette en gecoördineerde publieke informatieplatform is door vele internationale partijen gebruikt om informatie over deze kwetsbaarheid te delen. Dit zien wij als een zeer geslaagde samenwerking met buitenlandse partners.
Welke gevolgen heeft dit lek voor het gebruik maken van Apache log4j door de overheid? Zijn er betere alternatieven waar naar gekeken kan worden?
In geval van risico’s vanwege kwetsbaarheden, zoals die betreffende Log4J, is het van belang dat patches worden uitgevoerd of aanpassingen worden gedaan. Alle software kan kwetsbaarheden bevatten, zo ook Apache Log4J. De kwetsbaarheden in Log4J zijn snel opgelost: er is geen reden om op zoek te gaan naar een alternatief en een alternatief is niet per se veiliger. Het vervangen van dit soort software is daarnaast zeer complex en daarmee een niet-realistische oplossing. Wel is er structurele aandacht nodig voor dergelijke problematiek en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft in het rapport «Kwetsbaar door software – Lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix» daarvoor diverse adviezen gegeven. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 2021 zal het kabinet het rapport zorgvuldig bestuderen en binnen de wettelijke reactietermijn van zes maanden schriftelijk richting de OVV reageren. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het NCSC en DTC proactief lijken te communiceren? Op welke verschillende manieren proberen zij organisaties te bereiken en van informatie te voorzien? Wat kan het NCSC en DTC nog beter doen om meer mensen te bereiken, in begrijpelijke taal en welke informatie zou er nog meer gedeeld kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 en 5 staat vermeld staan het NCSC en het DTC hierover in nauw contact met hun respectievelijke doelgroepen en met elkaar. Eén van de grote uitdagingen bij het stimuleren van organisaties om maatregelen te nemen is het vinden van de juiste balans tussen inhoudelijk technisch advies en praktisch handelingsperspectief.
Het NCSC heeft vanaf het bekend worden van deze kwetsbaarheid rijksoverheidsorganisaties, vitale aanbieders en schakelorganisaties dan ook zo veel als mogelijk proactief gewaarschuwd én beveiligingsadviezen verzonden. Het algemene beveiligingsadvies inzake deze kwetsbaarheid is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website van het NCSC, zodat ook het brede publiek in die zin is geïnformeerd. Daarnaast heeft het NCSC meerdere doelgroepberichten met aanvullende duiding verzonden.
Naast de gebruikelijke communicatiekanalen heeft het NCSC een publiek informatieplatform opgezet om technische informatie over deze kwetsbaarheid te verzamelen en te verspreiden. Dit platform wordt nog steeds door veel partijen uit binnen- en buitenland benut.
Hiermee is door het NCSC dus in zo breed mogelijke zin gewaarschuwd voor deze ernstige kwetsbaarheid.
Ook het DTC streeft ernaar waar mogelijk proactief handelsperspectief te bieden voor haar doelgroep. Deze informatie wordt breed gedeeld via de DTC website, sociale media kanalen en de DTC community. Daarnaast deelt DTC beschikbare informatie ook direct met de DTC samenwerkingsverbanden, die het vervolgens binnen hun regio, sector of branche verder verspreiden. Uitgangspunt is dat het gegeven handelsperspectief voor de kleinere en minder cybervolwassen doelgroep ook te begrijpen is. Het DTC werkt op dit moment, met medewerking van het NCSC, aan een verdiepend informatieproduct voor de doelgroep van het DTC met ditzelfde uitgangspunt.
Bedrijven die geen deel uitmaken van een samenwerkingsverband maar wel de berichtgeving willen ontvangen worden door het DTC proactief uitgenodigd om zich aan te melden bij de DTC-community waar de informatie ook wordt gedeeld.3
Deelt u de mening dat het afkondigen van een code rood, zoals het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft gedaan, een interessante manier kan zijn om de urgentie van deze kwetsbaarheid aan te geven, er aandacht voor te vragen en de handelingsbereidheid bij organisaties te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse context worden organisaties ook, maar op een andere manier, geattendeerd op digitale dreigingen.
Naar aanleiding van een geconstateerde dreiging wordt in de eerste plaats door het Nationaal Cyber Security Centrum een beveiligingsadvies verspreid ten behoeve van organisaties in de eigen doelgroep (vitale aanbieders, rijksoverheidsorganisaties) en schakelorganisaties zoals het DTC. Daarnaast wordt ook een algemeen beveiligingsadvies gepubliceerd op de NCSC-website. De beveiligingsadviezen worden ingeschaald op (1) de kans dat een kwetsbaarheid wordt misbruikt en (2) de ernst van de schade die optreedt wanneer een kwetsbaarheid misbruikt wordt. Bij Log4J is een High/High advies gepubliceerd.4
Het Belgische Ministerie van Defensie lijkt aangevallen te zijn via de log4j-kwetsbaarheid; Deelt u de mening dat deze kerstperiode voor criminelen en statelijke actoren een uitgelezen kans zou kunnen zijn om de rijksoverheid en vitale sectoren aan te vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorbereidingen worden getroffen? Staan er extra cyberteams paraat en zijn alle systemen gecheckt? Is het helder wie bij een crisis de leiding neemt en hoe cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol speelt het Defensie Cyber Commando?
Uit eerdere aanvallen in verband met andere kwetsbaarheden is gebleken dat vakantieperiodes of feestdagen vaker worden misbruikt door cybercriminelen. Een lagere bezettingsgraad kan betekenen dat organisaties mogelijk minder alert zijn of dat middelen voor herstel beperkt zijn in vergelijking met andere periodes.
Op 10 december jl. heeft het NCSC het eerste algemene beveiligingsadvies voor deze kwetsbaarheid op haar website gepubliceerd. Het NCSC waarschuwt daarin voor potentieel grote schade en adviseert organisaties daarom zich voor te bereiden op een mogelijke aanval. Daarbij is aangegeven dat het zeer waarschijnlijk is dat in de komende weken digitale (ransomware)aanvallen en datalekken plaatsvinden. Het NCSC heeft op 16 december het Nationaal Respons Netwerk (NRN) geactiveerd om aanvullende incident respons capaciteit gereed te hebben voor het kunnen verlenen van bijstand.
Vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid heeft het NCSC de situatie doorlopend gemonitord, adviezen geactualiseerd en nauw contact onderhouden met Rijksorganisaties, vitale aanbieders en cybersecuritypartners in binnen- en buitenland. Ook het DTC communiceert de meest actuele informatie en handelingsperspectieven naar haar doelgroep.
Daarnaast kan er ook aanleiding bestaan om de nationale crisisstructuur te activeren bij een dreiging van (zeer) grote omvang. Deze nationale opschaling wordt in de praktijk gecoördineerd door het Nationaal Crisis Centrum van de NCTV. Dit is ook zo beschreven in het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-D).
De wijze waarop cyberteams van de verschillende veiligheidsdiensten zich tot elkaar verhouden en samenwerken staat ook in het NCP-D beschreven. Ditzelfde plan wordt ook gebruikt om met elkaar cybercrisis te oefenen. Ook de rol van het Defensie Cybercommando (DCC) is te vinden in dit plan.
De rol van het DCC was minimaal in deze casus. Zoals ook in de Kamerbrief Tegenmaatregelen ransomware-aanvallen van 6 okt 2021 uiteengezet door de Minister van Buitenlandse Zaken speelt het DCC de rol van het laatste digitale instrument, waarbij in een eerdere fase inzet van andere overheidsinstanties of minder vergaande instrumenten niet afdoende is gebleken.5 Ook kan het DCC op verzoek de desbetreffende teams versterken met kennis en expertise van cyberoperators. Dat laatste is niet nodig gebleken. Wel heeft het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC) cyberexperts geleverd uit het NRN aan het NCSC om te ondersteunen bij deze crisis. Aangezien deze casus meer toezag op cybersecurity – wat het vakgebied en de verantwoordelijkheid is van het DCSC binnen Defensie. Hiertoe is in de Log4J casus de nationale crisisstructuur tweemaal bijeengekomen op het niveau van een Interdepartementaal Afstemmingsoverleg (IAO).
De aansprakelijkheid van social media platforms bij wraakporno |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Aiding and abetting liability for social media platforms in relation to «image-based sexual abuse» – a way around Article 14 (1) of EU Directive 2000/31?»?1
Het artikel is afkomstig van het project Rethinking Secondary Liability for International Crimes, dat wordt uitgevoerd door een internationaal team van onderzoekers die werkzaam zijn bij de Universiteit van Amsterdam. Het artikel richt zich op het strafrecht en meer specifiek op het fenomeen wraakporno (in het Engels: image-based sexual abuse, of I-BSA) en de strafbaarstelling daarvan in Nederland in artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De centrale vraag is of socialemediaplatformen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het faciliteren van en medeplichtig zijn aan misbruik van seksueel beeldmateriaal.
De opstellers van het artikel stellen zich op het standpunt dat platformen een belangrijke rol spelen bij het openbaar maken van strafbaar materiaal, terwijl zij weten, of redelijkerwijs moeten vermoeden, dat het materiaal onrechtmatig is gemaakt of verkregen. In combinatie met de mogelijkheid die het Nederlandse strafrecht biedt om ook rechtspersonen strafrechtelijk aan te spreken, leidt dit voor de opstellers tot de conclusie dat platformen steviger aangesproken zouden kunnen worden op hun rol met betrekking tot misbruik van seksueel beeldmateriaal. De opstellers constateren dat politie en het openbaar ministerie (OM) hun pijlen nog niet op deze platformen gericht lijken te hebben. Daarbij wordt het eventuele tegenargument dat een dergelijke aanpak zich niet zou verhouden tot de uitsluiting van aansprakelijkheid als neergelegd in de Richtlijn inzake Elektronische Handel (REH) alvast besproken. Die staat volgens de auteurs een strafrechtelijke vervolging niet per se in de weg.
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het artikel. In de beantwoording van deze Kamervragen zal ik ingaan op de wijze waarop kan worden opgetreden tegen misbruik van seksueel beeldmateriaal op socialemediaplatformen.
Mensen die op internet worden geconfronteerd met misbruik van seksueel beeldmateriaal hebben verschillende mogelijkheden om daartegen actie te ondernemen. Allereerst kunnen ze het platform of de site waar de content staat verzoeken de content te verwijderen. Een dergelijke melding kan ook worden gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of – indien sprake is van afbeeldingen van minderjarigen – bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). In het laatste geval kan verwijdering straks ook worden afgedwongen door de nog op te richten bestuurlijke Autoriteit. Slachtoffers kunnen zich ook tot de civiele rechter richten, die een verwijderbevel kan uitvaardigen. Tenslotte kan men aangifte doen bij de politie, en kan de officier van justitie in het kader van het onderzoek bevelen tot het verwijderen van strafbare content.
De strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal is gericht op situaties waarin iemand bewust de privacy van een ander schendt. Via de strafrechtelijke weg kan zowel de vervaardiger van het materiaal als het socialemediaplatform worden aangesproken. Het strafrechtelijk optreden focust op de vervaardiger die opzettelijk en zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon seksueel beeldmateriaal vervaardigt en/of openbaar maakt en degene die beeldmateriaal openbaar maakt in de wetenschap dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde persoon. Ten aanzien van de strafrechtelijke aanpak van misbruik van seksueel beeldmateriaal geldt dat wanneer slachtoffers zich melden bij de politie deze meldingen worden opgepakt. In Nederland ligt het besluit tot strafrechtelijke vervolging bij het Openbaar Ministerie, dat nadere regels omtrent de strafvordering in deze zake heeft neergelegd in de «Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal» (2020R003).
Naast de strafrechtelijke maatregelen bestaat de mogelijkheid om bestuursrechtelijke maatregelen in te zetten bij schendingen van de privacy door burgers onderling. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de privacywetgeving. Bij een overtreding kan de AP een onderzoek instellen en tot handhaving overgaan. In dat kader kan de AP een last onder dwangsom of (hoge) bestuurlijke boetes opleggen.
Naast het strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke traject is er de zelfregulering door de sector: de Notice-and-take-down Gedragscode (NTD). De IT-sector heeft in het kader van NTD afspraken gemaakt over de verwijdering van onrechtmatig (waaronder strafbaar) materiaal, zoals wraakporno. De NTD-gedragscode bevat procedures om invulling te geven aan de verplichtingen uit de richtlijn elektronische handel, om zo de bestrijding van illegale content te standaardiseren en te ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 2). Aanvullend op deze vorm van zelfregulering kunnen de officier van justitie en de civiele rechter opdracht geven om bepaalde content te verwijderen. Daarnaast wordt gewerkt aan preventie. De overheid voert, onder andere door lespakketten voor middelbare scholen, een preventief beleid om met name jongeren meer bewust te maken van de gevaren van misbruik van seksueel beeldmateriaal. Een belangrijk element vormt het versterken van de seksuele weerbaarheid van jongeren. Aanvullend hierop is door mijn ambtsvoorganger besloten om de bijdrage aan HelpWanted structureel te verhogen, waardoor ook slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal een handelingsperspectief en ondersteuning aangeboden kunnen krijgen.
Hoe verhouden artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel (2003/31/EG) en lid 2 van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zich volgens u tot elkaar met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms?
Ten aanzien van het tweede lid van artikel 139h Sr geldt het volgende. Kenmerkend voor een delict als misbruik van seksueel beeldmateriaal is dat compromitterend materiaal online wordt geplaatst, waarna het snel verspreid kan worden. Juist vanwege de grote impact die internet en sociale media kunnen hebben en dergelijk materiaal voortdurend openbaar blijft en verder kan worden verspreid, is het van groot belang dat het materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd.
Als internet tussenpersonen meewerken aan de NTD-gedragscode die ertoe dient strafbaar materiaal van een Nederlandse server verwijderd te krijgen, dan geldt de vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr. Dit artikel betreft de nationaalrechtelijke omzetting van artikel 14 van de REH. Strafrechtelijk optreden is dan niet aan de orde. Wordt niet gereageerd op meldingen in het kader van de NTD of is de code door de provider niet ondertekend, dan kan het OM op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevelen dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken. Wordt niet aan dit bevel voldaan, dan kan strafrechtelijk worden opgetreden wegens het niet voldoen aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel dan wel wegens het plegen of medeplegen van het strafbare feit.
De REH heeft als uitgangspunt dat internet tussenpersonen die zelf geen content genereren, maar louter een manier of plek bieden aan derden om content openbaar te maken of op te slaan, niet aansprakelijk zijn voor de inhoud van die content. De vervolgingsuitsluitingsgrond in artikel 54a Sr geeft hieraan uitdrukking. Deze vervolgingsuitsluitingsgrond is niet van toepassing indien de internet tussenpersonen er weet van hebben, bijvoorbeeld doordat een melding is ontvangen, dat materiaal openbaar wordt via hun diensten, of dat wat zij delen of opslaan strafbaar of onrechtmatig is. Daarvan kan sprake zijn wanneer zij een NTD-verzoek ontvangen, of wanneer de officier van justitie een bevel tot ontoegankelijkmaking in de zin van artikel 125p Sv, of de civiele rechter een verwijderbevel doet uitgaan. Een dergelijke melding leidt tot kennis over de illegaliteit van content. Zodra een tussenpersoon die kennis heeft, moet hij daarop handelen. Laat hij dat na, dan kan hij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
Internet tussenpersonen – zoals hosters, internetproviders en platformen – hebben niet de verplichting om misbruik van seksueel beeldmateriaal actief op te sporen. Wel bestaan, bijvoorbeeld in EU-verband, vrijwillige afspraken om het kunnen melden van eventueel strafbaar of onrechtmatig materiaal te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar hebben van een eigen meldfunctie. Daarnaast wordt op dit moment in EU-verband onderhandeld over de Digital Services Act. Die herziet de REH en beoogt een aantal van deze vrijwillige afspraken mogelijk te codificeren.
Bent u van mening dat lid 2 van artikel 139h Sr van toepassing is op social media platforms en dat wraakporno dus een uitzondering vormt op de beperkte aansprakelijkheid van dienstverleners zoals is neergelegd in artikel 14 van de Europese Richtlijn inzake elektronische handel? Zo nee, waarom niet?
Socialemediaplatformen kunnen zich niet beroepen op uitsluiting van aansprakelijkheid indien de content die zij openbaar maken, delen of opslaan in strijd is met artikel 139h, tweede lid, Sr. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, geldt ten aanzien van deze platformen in beginsel dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, maar deze is niet van toepassing als platformen geen opvolging geven aan een bevel van de officier van justitie dat de nodige maatregelen worden getroffen om het materiaal ontoegankelijk te maken (artikel 125p Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze gevallen is het dus ook mogelijk dat strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt gevestigd op grond van artikel 139h, tweede lid, Sr. In een specifiek geval is het uiteraard aan het openbaar ministerie om over de vervolging te beslissen en aan de rechter om de strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de aansprakelijkheid van sociale media platforms bij de aanpak van onwenselijke naaktbeelden?2 3
Ja, ik herinner mij deze eerdere Kamervragen.
Kunt u schetsen wat de inzet van het kabinet is met betrekking tot de aansprakelijkheid van social media platforms voor de inhoud die zij ter beschikking stellen?
Mijn beleid is erop gericht strafbare feiten en onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen te verwijderen. Daartoe is op dit moment de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) in oprichting.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het herzien van de aansprakelijkheid van de social media platforms, zoals u in de eerdere antwoorden op Kamervragen hebt geschetst?
Onder de noemer «Shaping Europe’s Digital Future» heeft de huidige Europese Commissie de aanpak van illegale content hoog op de politieke agenda geplaatst. De afgelopen jaren was al een Mededeling en een Aanbeveling uitgebracht om illegale content tegen te gaan en kwam de Commissie met een Verordening Terroristische Online Inhoud, die een aantal voor Lidstaten verplichte maatregelen schetst om het internet schoon te houden van terroristisch materiaal, waaronder de oprichting van een Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Op korte termijn wordt ook een Verordening verwacht voor online seksueel kindermisbruik materiaal. Daarnaast heeft de Commissie aangekondigd «hate speech» toe te willen voegen aan de lijst met EU-delicten.
Daarnaast wordt de REH momenteel herzien via de Digital Services Act (DSA). In de DSA worden nieuwe algemene regels bepaald voor de rol, verantwoordelijkheid, en aansprakelijkheid van internet tussenpersonen voor de bestrijding van illegale en onrechtmatige content online. Eind 2021 heeft de Raad een algemene oriëntatie – onderhandelingspositie – bereikt. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer daarover geïnformeerd.4 Op 16 november 2021 heeft daar vervolgens een Commissiedebat over plaatsgevonden. Op 20 januari jl. heeft het Europees Parlement haar positie bepaald. Triloogonderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Commissie en het Raadsvoorzitterschap zullen naar verwachting binnenkort beginnen. Het voorliggende concept van de DSA bevat maatregelen met betrekking tot het tegengaan van illegale content. Het gaat dan om online uitingen, beeldmateriaal, goederen of diensten die als strafbaar of onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het verbetert bovendien de positie van gebruikers ten opzichte van platformen. Zo moeten gebruikers illegale content eenvoudig kunnen rapporteren en worden platformen verplicht om hun besluiten over dit soort meldingen te motiveren. Bovendien wordt expliciet bepaald dat een melding over content leidt tot kennis van content mits de melding aan bepaalde eisen voldoet. Zodra die kennis er is, moet worden gehandeld wil de tussenpersoon die de melding heeft ontvangen voorkomen dat hij er aansprakelijk voor wordt. Verder wordt de mogelijkheid gecreëerd om vertrouwde rapporteurs («trusted flaggers») aan te wijzen wiens meldingen over illegale content met prioriteit behandeld moeten worden. Tenslotte zullen zeer grote online platformen aanvullende maatregelen moeten nemen om bijvoorbeeld het stelselmatig misbruik van hun diensten voor de verspreiden van illegale content tegen te gaan.
Het wetsvoorstel voor een Bestuursrechtelijke Autoriteit, dat het mogelijk maakt om ook op bestuursrechtelijke basis een verwijderbevel uit te vaardigen tegen online materiaal dat is te classificeren als seksueel misbruik van minderjarigen en om een dwangsom op te leggen aan internet tussenpersonen die niet of onvoldoende meewerken aan de verwijdering daarvan, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal na de verwerking daarvan worden aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat het in strijd is met het doel van de strafbaarstelling in artikel 139h Sr en tevens onvoldoende recht doet aan het lijden van slachtoffers, indien social media platforms niet vervolgd worden en dus niet verantwoordelijk worden gehouden en aansprakelijk zijn voor deze uitingen?
Zoals hiervoor uiteengezet zijn er diverse manieren waarop sociale media platformen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventueel illegale content die openbaar wordt via hun diensten, en kunnen zij tevens onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld.
Bent u bereid om – tot aan de revisie van de Richtlijn inzake elektronische handel – social media platforms die helpen bij het verspreiden van onder andere wraakporno aan te pakken vanwege medeplichtigheid in het vervaardigen van wraakporno, zoals de auteur van het artikel betoogt? Zo ja, bent u ook bereid dit toe te passen op andere vormen van grafische inhoud dat non-consensueel naakt bevat? Zo niet, waarom niet, en wat kunt u dan wel extra doen om dit aan te pakken?
Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te besluiten over de strafrechtelijke vervolging van strafbare feiten. Zoals in de beantwoording van de vragen hierboven is te zien, is er in het algemeen geen sprake van dat misbruik van seksueel beeldmateriaal ongemoeid wordt gelaten, indien het materiaal zich bij een in de EU gevestigde internet tussenpersoon bevindt. Wel vind ik dat strafbare en onrechtmatige content makkelijker gemeld moet kunnen worden, en dat platformen een inspanningsverplichting hebben om binnen 24 uur een melding te beoordelen en content die als strafbaar of onrechtmatig kan worden aangeduid te verwijderen. De wettelijke basis daarvoor wordt neergelegd in de eerdergenoemde DSA. Tegelijkertijd blijf ik mij ook de komende kabinetsperiode inzetten om te normeren, te reguleren en te handhaven met betrekking tot strafbare en onrechtmatige online content.
De resultaten van de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld?1
Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige Ministers van VWS en voor Medische Zorg en Sport deze pilot ingericht en tegelijkertijd dit onderzoek laten uitvoeren om te achterhalen of het eigen risico door slachtoffers ook werkelijk als drempel ervaren wordt bij het zoeken van hulp. Het onderzoeksrapport is op 16 december 2021 bij de voortgangsrapportage Geweld Hoort Nergens Thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 252) aan uw Kamer toegezonden. De bevindingen uit het rapport worden begin 2022 besproken met relevante stakeholders, zoals de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld en Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een inhoudelijke beleidsreactie ten aanzien van het vervolg wordt in het voorjaar van 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Erkent u dat het voor slachtoffers van seksueel geweld nu vaak als zeer oneerlijk voelt als ze het eigen risico moeten betalen bij behandeling van hun trauma en zelfs kan voelen als een vorm van secundaire victimisatie, terwijl een vergoeding van de zorg juist kan voelen als een stukje erkenning en daarmee kan bijdragen aan het herstel van het slachtoffer?
In het onderzoekrapport is te lezen dat slachtoffers zich er vaak niet van bewust zijn dat er kosten zijn verbonden aan hulp, maar dat het vergoeden van het eigen risico gedurende de pilot inderdaad als een vorm van erkenning voelt.
Waarom is er in de pilot voor gekozen om een onderscheid te maken tussen slachtoffers die binnen zeven dagen om hulp vragen en slachtoffers die na zeven dagen om hulp vragen? Vindt u dit, gegeven het feit dat veel slachtoffers pas na die eerste zeven dagen hulp zoeken, een wenselijk onderscheid voor eventuele toekomstige regelgeving? Zo ja, waarom?
De CSG’s zijn opgericht om slachtoffers in de acute fase snel de juiste hulp te kunnen bieden, ook met het oog op opsporing. Daarom is voor deze pilot aangesloten bij slachtoffers in de acute fase. Dit zijn slachtoffers die de eerste zeven dagen nadat het seksueel geweld heeft plaatsgevonden hulp zoeken.
Wat voorkomen moet worden is dat slachtoffers van seksueel geweld die acute zorg nodig hebben geen hulp zoeken omdat zij het eigen risico als een financiële drempel ervaren. Door tijdige medische, psychische en forensische hulp in de eerste dagen na het geweld, kunnen een hoop ongewenste gevolgen voor slachtoffers op langere termijn worden voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behandelingen gericht op ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare ziekten. Een snelle start van een psychische behandeling voorkomt mogelijk psychische schade in de toekomst. Daarnaast geldt voor de acute categorie slachtoffers ook een opsporingsbelang. Sporenonderzoek kan worden verricht als het feit maximaal zeven dagen geleden is voorgevallen. De kans om daders op te sporen en te vervolgen wordt door snel handelen dus vergroot. Dat is ook van belang voor het herstel van het slachtoffer.
De resultaten van het onderzoek zullen wij goed wegen en bespreken met het veld en daarbij zullen we ook de afbakening van de doelgroep betrekken.
Bent u bereid zo snel als mogelijk het eigen risico te schrappen voor slachtoffers van seksueel geweld als zij hulp zoeken, ongeacht het moment waarop zij hulp zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvangt u nog een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport, nadat het is besproken met betrokken partijen. In die reactie zal worden ingegaan op het vervolg, ook ten aanzien van het eigen risico voor deze slachtoffers.
Wat gaat u doen om overige drempels, die slachtoffers ervaren, om hulp te zoeken weg te nemen?
Om slachtoffers van seksueel geweld te stimuleren om zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken is in de afgelopen drie jaar de campagne www.watkanmijhelpen.nl uitgevoerd. Door middel van een website en activiteiten met name op social media is geprobeerd om steeds meer slachtoffers de stap te laten nemen om zich te melden voor hulp, onder andere via de Centra Seksueel Geweld (CSG). Daarnaast start er in 2022 een onderzoek naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar hulp.2 Het onderzoek naar de pilot eigen risico laat ook zien dat er verschillende samenhangende of versterkende redenen zijn om geen hulp te zoeken zoals bijvoorbeeld schuld, schaamte, angst voor victim blaming en bedreiging door de dader. Op basis van de resultaten wordt het gesprek aangegaan met de betrokken ketenpartners over de vraag of en op welke wijze de organisatie van laagdrempelige hulp- en meldpunten voor slachtoffers van seksueel geweld gewijzigd dient te worden, zodat deze beter aansluit op de behoeften van de slachtoffers.
Het rapport Kwetsbaar door software – Lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Raymond Knops (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het bericht Fundamenteel ingrijpen is nodig voor Nederlandse digitale veiligheid?1
Het kabinet is bekend met het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid OVV «Kwetsbaar door software – lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix» en het bijbehorende bericht van de OVV. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 2021 zal het kabinet het rapport zorgvuldig bestuderen en binnen de wettelijke reactietermijn van zes maanden schriftelijk richting de OVV reageren. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.2
Bent u het eens met de stelling dat de veiligheid van software allereerst de verantwoordelijkheid is van de softwarefabrikant en dat deze fabrikanten meer zouden moeten investeren om de veiligheid van software voortdurend te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat deze verantwoordelijkheid in de praktijk feitelijk bij softwarefabrikanten komt te liggen?
Zoals aangegeven in de Nederlandse Cybersecurity Agenda en de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software zijn organisaties in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor cybersecurity. Voor softwarefabrikanten geldt dat zij primair verantwoordelijk zijn voor de digitale veiligheid van de door hen aangeboden producten en diensten. Daarnaast kunnen afnemers van ICT-producten en diensten (consumenten en organisaties) de vraag naar digitaal veilige ICT-producten en diensten stimuleren. Dit stimuleert aanbieders om te investeren in de digitale veiligheid van hun ICT-producten en diensten. De overheid staat voor de publieke belangen, stimuleert marktpartijen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en is zelf ook een afnemer van ICT-producten en diensten. Zoals de OVV aangeeft zijn alle partijen van elkaar afhankelijk om de digitale veiligheid in de samenleving en economie te borgen. De afgelopen kabinetsperiode is met een samenhangend pakket aan maatregelen in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software ingezet op het verhogen van het digitale veiligheidsniveau van ICT-producten en diensten. Over de jaarlijkse voortgang van de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software bent u geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 30 november 2021.3 Voorbeelden van maatregelen uit deze roadmap zijn de inzet van EZK voor de begin dit jaar gerealiseerde Europese cybersecurity markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten onder de Radio Equipement Directive, de ontwikkeling van Europese cybersecurity certificering voor ICT-producten, diensten en processen onder de Cyber Security Act, een non-paper over de in ontwikkeling zijnde Cyber Resilience Act als horizontale Europese regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten en de door BZK en EZK ontwikkelde cybersecurity inkoopeisen voor alle overheidsorganisaties. De Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software is onderdeel van de rijksbrede Nederlandse Cybersecurity Agenda. Over de jaarlijkse voortgang van de Nederlandse Cybersecurity Agenda bent u voor het laatst geïnformeerd op 28 juni 2021.4
Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van een integrale Nederlandse Cybersecuritystrategie waarin met name ook de ambities uit het coalitieakkoord nader worden uitgewerkt. Deze strategie wordt zodra gereed met uw Kamer gedeeld. De digitale veiligheid van ICT-producten en diensten zal hier integraal onderdeel van zijn. Ook zal uiteraard worden bezien op welke wijze het kabinet de verschillende aanbevelingen van de OVV kan meenemen ten behoeve van de ontwikkeling van deze strategie en het verder versterken van het cybersecuritystelsel in Nederland en Europa.
Hoe gaat u invulling geven aan het advies om een voortrekkersrol te nemen voor Nederlandse organisaties en consumenten om gezamenlijk veiligheidseisen te formuleren en af te dwingen bij softwarefabrikanten?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het kabinet het OVV-rapport zorgvuldig aan het bestuderen en zal het voor de zomer hierop een kabinetsreactie geven. Het rapport van de OVV laat zien dat cybersecurity een complex vraagstuk is en de aanbevelingen van de OVV in samenhang moeten worden bezien. Er is niet één afzonderlijke maatregel die de digitale veiligheid kan realiseren. Bij de besluitvorming over de opvolging van deze aanbeveling zal het bestaande instrumentarium in volle breedte in ogenschouw moeten worden genomen.
Een voorbeeld hiervan is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), die van kracht is op de aanschaf van ICT-producten en diensten door de overheid. De BIO schrijft voor dat overheidsorganisaties ook bij inkoop op basis van risicomanagement bepalen aan welke veiligheidseisen bijvoorbeeld ICT-producten en -diensten moeten voldoen. Om hen daarbij te helpen, hebben de Ministeries van BZK en EZK gezamenlijk een inkoophulpmiddel ontwikkeld, de zogenaamde ICO-wizard.5 De overheid is een grote afnemer van ICT-producten en diensten en kan als grote marktpartij de vraag in de markt stimuleren naar digitaal veilige ICT-producten en diensten.
Wat gaat u ondernemen om bij softwarefabrikanten af te dwingen dat ze meer investeren in structurele en toetsbare oplossingen voor veiligheidsproblemen in software, in plaats van dat softwarefabrikanten de softwaregebruikers overladen met patches en updates?
Europese samenwerking op dit terrein is van groot belang. Een voorbeeld van een van de huidige maatregelen is de inzet op de ontwikkeling van Europese cybersecuritycertificeringschema’s onder de Cyber Security Act. De Cyber Security Act is het Europese raamwerk waarbinnen cybersecuritycertificeringsschema’s worden ontwikkeld voor verschillende categorieën ICT-producten, diensten en processen. Nederland zet hierbij in op de ontwikkeling van een certificeringschema voor softwarebeveiliging. Ook voor deze vraag geldt dat het kabinet de aanbevelingen op dit vlak nog nader zal bestuderen en daarop zal ingaan in de eerdergenoemde kabinetsreactie.
Hoe gaat u opvolging geven aan het advies om softwarefabrikanten aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van softwarekwetsbaarheden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het kabinet het OVV-rapport zorgvuldig aan het bestuderen. Het wettelijk vastleggen van de verantwoordelijkheid van fabrikanten voor veilige software en hun aansprakelijkheid voor de gevolgen van eventuele kwetsbaarheden zal op Europees niveau geregeld moeten worden. De OVV heeft deze aanbeveling dan ook gericht aan de Europese Commissie. Eventuele inzet in lijn met deze aanbeveling vanuit het kabinet zou dan ook gericht zijn op het beïnvloeden van besluitvorming hierover op Europees niveau.
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om op Europees niveau kwaliteitseisen aan software te stellen om softwarefabrikanten te dwingen verantwoordelijkheid te nemen voor de veiligheid van hun product?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 is deze aanbeveling van de OVV gericht aan de Europese Commissie. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de markt voor ICT-producten en – diensten ligt het in algemene zin voor de hand om dergelijke eisen op te leggen in internationaal en Europees verband. Gedurende de afgelopen periode heeft Nederland zich op basis van de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software sterk gemaakt voor Europese maatregelen zoals cybersecurity certificering van ICT-producten, diensten en processen onder de Cyber Security Act en wettelijke cybersecurityeisen voor Europese markttoegang voor verbonden apparaten onder de Radio Equipment Directive.
Ook gaat Nederland actief het gesprek aan met de Europese Commissie over de ontwikkeling van horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten via de Cyber Resilience Act. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan Uw Kamer op 14 december 2021.6
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
De uitreiking van de Big Brother Award Expertprijs 2021 aan demissionair minister Grapperhaus op 13 december 2021 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitreiking van de Big Brother Award voor het ondersteunen van predictive policing, waarbij etnisch profileren via algoritmen op grote schaal wordt mogelijk gemaakt bij de politie? Wat gaat u doen om groeiende discriminatie door algoritmen bij de politie aan te pakken?1
De politie maakt bij de inzet van predictive policing geen gebruik van algoritmen die etnisch profileren. De overheid moet zich te allen tijde aan de wet houden en mag nooit discrimineren op grond van (onder andere) etniciteit of nationaliteit. Deze criteria mogen nooit gebruikt worden om te differentiëren zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Door middel van predictive policing kan de politie haar capaciteit effectiever inzetten. De predictive policing methoden die de politie toepast zien onder andere op de vraag op welke locaties en tijdstippen het risico op bepaalde typen criminaliteit verhoogd is. Op die manier kan de politie preventief oorzaken van dat verhoogde risico wegnemen. Het gaat daarbij niet om de vraag wieeen grotere kans maakt om betrokken te raken bij een incident. Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses opgesteld.2 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het Kwaliteitskader big data.3 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridisch kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;4 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;5 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.6 Ook deze instrumenten kunnen worden gebruikt om discriminatie tegen te gaan.
Bent u het eens met de vakjury van de Big Brother Awards dat u veel te weinig aandacht heeft gegeven aan rechtsbescherming binnen het ministerie, en dat de Minister voor rechtsbescherming nagenoeg onzichtbaar is gebleven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvattingen niet. Rechtsbescherming speelt een centrale rol binnen het ministerie. Dit zowel als eigenstandig beleidsterrein waarbij het gaat om het functioneren van de rechtsstaat, haar instituties en de middels het recht aan burgers geboden bescherming, alsmede als rechtsstatelijk beginsel dat geborgd moet zijn wanneer maatregelen worden getroffen om de veiligheid van burgers te garanderen en effectieve rechtshandhaving plaats te laten vinden.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de aanvoering van de vakjury van de Big Brother Awards dat u de illegale surveillancepraktijken van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft beloond met een reparatiewet waarbij deze legaal worden verklaard, in plaats van illegale surveillance daadwerkelijk aan te pakken?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Begin 2020 is binnen de NCTV het project «Taken en grondslagen» gestart na geconstateerde onduidelijkheid over de juridische grondslag van sommige andere werkzaamheden van de NCTV, waarvoor de grondslag gelegen was in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het doel van dit project was om te toetsen of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van dit project in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen7 tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heeft mijn voorganger de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De betreffende taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, het wetsvoorstel dient ook deze doelen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover zo snel mogelijk het debat kan voeren.
Wat is volgens u de rechtvaardiging dat de politie een databank met gezichtsherkenningstechnologie aanlegt? Op welke wijze gaat u privacy, burgerrechten en -vrijheden garanderen bij de aanleg en het gebruik van deze databank?
De politie heeft een databank met gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden, deze is niet specifiek ten behoeve van het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie aangelegd, maar is in algemene zin bedoeld voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Deze databank kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om met het blote oog een indicatie te krijgen van hoe iemand er uit ziet/heeft gezien. Het systeem Catch van de politie is een applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenning wordt toegepast. Feitelijk gaat het om biometrische gezichtsvergelijking.
Zoals mijn voorganger in de beantwoording van vragen van het lid Verhoeven aangaf, bestaat voor het vastleggen van deze gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden een wettelijke basis.8 Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto’s te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om deze foto’s te mogen gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten is neergelegd in artikel 55c, vierde lid van hetzelfde Wetboek. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik u graag naar de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen. De verwerking en het bewaren van deze (persoons-)gegevens moet uiteraard voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet politiegegevens (Wpg).
Bent u het met de vakjury van de Big Brother Awards eens dat de «living labs», waarbij in de publieke ruimte wordt geëxperimenteerd met surveillance technologie, een serieuze inbreuk zijn op de privacy en rechten van burgers die hier onwetend aan onderworpen worden? Zo nee, waarom niet? En wat gaat u doen om de transparantie en accountability naar burgers over dit soort experimenten in de publieke ruimte te vergroten?
Ook in de zogenoemde living labs wordt gewerkt binnen de kaders van de wetgeving. Dat betekent dat – ook wanneer er geëxperimenteerd wordt – gewoon wordt voldaan aan de AVG of de Wpg en dat er een juridische grondslag moet zijn voor het verwerken van de gegevens. Het is inherent aan het politiewerk dat er soms (rechtmatig) een inbreuk gemaakt wordt op de privacy van burgers. Volgens geldende wetgeving moet die inbreuk wel proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dat is niet anders in het reguliere politiewerk dan in de living labs. Overigens vind ik het goed om op te merken dat bij het FieldLab Arena (waar Bits of Freedom in haar bericht naar verwijst) geen gegevens van burgers zijn verzameld of gebruikt. Voor meer informatie over dit experiment verwijs ik u graag naar de door TNO en Politie openbaar gemaakte volledige rapportage over dit FieldLab.9
Het vuurwerkverbod |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Nederlanders massaal naar «vuurwerkwalhalla» België: «Wordt met twee maten gemeten»»?1
Ja.
Heeft u rekening gehouden met de toename van vuurwerk aankopen van Nederlanders in buurlanden?
Een deel van het vuurwerk dat in het buitenland wordt gekocht is in ons land verboden, ook zonder het recente tijdelijke vuurwerkverbod. Nederland hanteert voor consumentenvuurwerk extra beperkingen ten opzichte van het Europese beleid. Vuurwerkaankopen in het buitenland voldoen daarom niet altijd aan de Nederlandse regels. Het is bekend dat jaarlijks Nederlanders het vuurwerkbesluit proberen te omzeilen door online of in het buitenland zwaarder vuurwerk te kopen dan in Nederland is toegestaan. Over de hoeveelheden vuurwerk die aangeschaft zijn in het buitenland is geen informatie bekend. Het Openbaar Ministerie houdt cijfers bij van het aantal kilogram inbeslaggenomen vuurwerk. Zie hiervoor het antwoord vraag 6. Politie en OM hebben ook afgelopen jaar weer stevig ingezet op de opsporing van illegaal vuurwerk. Specifiek rond de jaarwisseling heeft de politie extra gecontroleerd in grensgebieden. Het bezit en afsteken van illegaal vuurwerk is een misdrijf. In Duitsland gold overigens door Covid-19 afgelopen jaarwisseling eveneens wederom een verbod op de verkoop van vuurwerk.
Hoe heeft u hier tot dusver op geanticipeerd?
De politie heeft al voor het afkondigen van het tijdelijke vuurwerkverbod intensief ingezet op het opsporen van handel in illegaal vuurwerk vanuit het buitenland en in Nederland. Meer dan voorheen wordt informatie gestuurd onderzoek gedaan op versleutelde berichtenservices en (andere) sociale media. Specifiek rond de jaarwisseling is in de grensstreek met België op vervoer van illegaal vuurwerk gecontroleerd. Vuurwerkzaken worden afgehandeld conform de Richtlijnen voor strafvordering vuurwerkdelicten. De eisen kunnen oplopen tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor de handel in geïmproviseerd vuurwerk.
Het tijdelijk vuurwerkverbod tijdens de afgelopen jaarwisseling is breed uitgemeten in de media. Er is campagnemateriaal beschikbaar gesteld voor het brede publiek maar ook voor bijvoorbeeld gemeenten. Het motto was: «verknal het niet voor elkaar» en «verknal het niet voor jezelf». Daarnaast is het lespakket 4VuurwerkVeilig voor basisschoolleerlingen aangepast op het tijdelijke vuurwerkverbod. Dit pakket is door meer dan 1.000 basisscholen gebruikt. Tot slot wordt de informatie over vuurwerk en het vuurwerkverbod op rijksoverheid.nl en vraaghetdepolitie.nl actueel gehouden.
Op welke wijze hoopt u het vuurwerk verbod te handhaven nu mensen hun vuurwerk over de grens halen?
Door controles in grensgebieden is gehandhaafd op in het buitenland gekocht en in Nederland (voor consumenten) verboden vuurwerk. Bij het handhaven op het afsteken van vuurwerk is niet relevant of het vuurwerk eerder in Nederland of in het buitenland is gekocht. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is voor deze handhaving extra politie inzet nodig? Zo ja, hoeveel? Zo ja, waar wordt deze inzet weggehaald?
Bij het bepalen van de inzet rondom de afgelopen jaarwisseling is de politie uitgegaan van een inzet vergelijkbaar met die van vorig jaar toen er ook een vuurwerkverbod gold.
Kan u een schatting maken van hoeveel zwaar en illegaal vuurwerk het land binnenkomt nu Nederlanders hun vuurwerk uit het buitenland halen?
Er zijn geen cijfers bekend over de totale hoeveelheid vuurwerk dat in het buitenland is gekocht. Evenmin is bekend welk aandeel van het vuurwerk gekocht in het buitenland als zwaar en/of illegaal in ons land is aangemerkt. Het Openbaar Ministerie houdt cijfers bij van het aantal kilogram inbeslaggenomen vuurwerk. In heel 2021 is 205.904 kilogram in beslag genomen. In heel 2020 was dat 122.815 kg en in 2019 61.429 kg.
Is het risico op letsel bij het gebruik van zwaar buitenlands vuurwerk hoger dan bij Nederlands consumentenvuurwerk (waar ook instructies en veiligheidsattributen bij worden geleverd)?
Uit letselcijfers komt naar voren dat per afsteekmoment het risico van letsel bij (illegaal) zwaar vuurwerk groter is dan bij het afsteken van legaal vuurwerk zoals F12. Dit letsel is vaak zwaarder in vergelijking met letsel door legaal consumentenvuurwerk. Het aantal letselgevallen bij spoedeisende hulpposten en huisartsenposten dat veroorzaakt is door (illegaal) zwaar vuurwerk was tijdens de afgelopen twee jaarwisselingen (2020–2021 en 2021–2022) met een tijdelijk vuurwerkverbod lager dan tijdens de jaarwisseling 2019–2020. Nederland hanteert voor consumentenvuurwerk nationale beperkingen op het Europese beleid. Vuurwerkaankopen in het buitenland voldoen daarom niet altijd aan de Nederlandse regels. De hoeveelheid vuurwerk die in het buitenland is aangeschaft in is niet bekend. Over de herkomst van het vuurwerk en gebruik van vuurwerkbril zijn geen gegevens bekend.
Zijn de spoedposten berekend op vuurwerkslachtoffers door dit zware vuurwerk uit het buitenland?
De spoedeisende hulp afdelingen van de ziekenhuizen en de huisartsenposten waren, zoals ieder jaar, voorbereid op de jaarwisseling.
Het tijdelijk vuurwerkverbod op eindejaarsvuurwerk dat was ingesteld om de zorg te ontzien, heeft effect gehad, zij het minder dan vorig jaar. Totaal hebben zich op 31 december en 1 januari 773 mensen gemeld bij SEH en HAP met vuurwerkletsel3. Dat is ruim twee keer zo veel als vorig jaar toen er eveneens een tijdelijk vuurwerkverbod gold om de zorg te ontlasten. Vergeleken met de meest recente jaarwisseling zonder tijdelijk vuurwerkverbod, namelijk de jaarwisseling van 2019–2020, zijn de letselcijfers met 40% gedaald. Het aandeel van zwaar illegaal vuurwerk in de letselcijfers bij de spoedeisende hulpposten was de afgelopen jaarwisseling4 kleiner dan tijdens de jaarwisseling van 2020–2021.
Heeft u dit meegewogen bij de beslissing om het vuurwerkverbod voor legaal en veilig siervuurwerk af te kondigen?
Het kabinet is tot dit besluit gekomen vanwege de oplopende druk op de zorg door covid-19 en de onzekerheid omtrent de situatie in de ziekenhuizen tijdens de jaarwisseling. Het kabinet wilde voorkomen dat de druk op de zorg werd vergroot met vuurwerkslachtoffers.
Is het de rol van de rijksoverheid om een oordeel te geven over de zinvolheid van legale uitgaven door burgers, aangezien u in uw brief aan de Kamer over het vuurwerkverbod u als argument voor het verbod «het vuurwerkverbod bespaart de burger ca. 75 miljoen euro aan aanschafkosten van vuurwerk» noemt?2
Waarom wordt dit argument ingebracht als u het vuurwerkverbod in uw eerdere communicatie als een noodmiddel ter bestrijding van de Covid-crisis uitlegt?
Dit is niet als argument gebruikt voor het besluit om te komen tot een vuurwerkverbod. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoeveel van het gereserveerde geld is uitgekeerd aan ondernemers, aangezien u in uw brief een besparing voor de burger van 75 miljoen euro en een gereserveerde compensatie voor ondernemers van 40 miljoen euro in het afgelopen jaar noemt?
Voor de vuurwerkspecifieke compensatieregeling voor de jaarwisseling 2020–2021 was € 9,4 miljoen gereserveerd voor TSVC-19 detailhandel en € 16 miljoen voor de TSVC-19 opslag en vervoer. Dit zijn specifieke regelingen voor de vuurwerkbranche bovenop het generieke steunpakket dat beschikbaar is voor ondernemers.
Totaal is voor de TSVC-19 detailhandel € 8 miljoen uitgekeerd aan steun. De TSVC-19 opslag en vervoer is nog niet afgerond, maar er is voor ruim € 15 miljoen aan aanvragen binnengekomen. De definitieve hoogte kan pas worden vastgesteld als de beschikkingen definitief zijn vastgesteld. Voor de TSVC-19 opslag en vervoer is dit eerste helft 2022 beoogd. De voorschotten (80% van de subsidie) zijn uitgekeerd.
Hoeveel geld is er dit jaar gereserveerd ter compensatie van ondernemers in de vuurwerkbranche?
Net zoals vorig jaar komen er twee aparte subsidieregelingen specifiek voor de vuurwerkbranche: een regeling voor de detailhandel (verkoop van vuurwerk aan consumenten) en een regeling voor opslag en vervoer van onverkocht vuurwerk, met name gericht op vuurwerkimporteurs. Bij de nieuwe subsidieregelingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de regelingen van vorig jaar. Dit heeft de snelheid in het proces van totstandkoming van deze regelingen bevorderd. Het kabinet stelt voor deze regelingen en de uitvoering een bedrag van € 28 miljoen beschikbaar. Naast deze specifieke vuurwerkregelingen kunnen vuurwerkbedrijven ook een beroep doen op de generieke steunmaatregelen, zoals de TVL en de NOW7.
Voor nadere informatie verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van IenW van 22 december jl. over de compensatieregeling vuurwerkverbod jaarwisseling 2021–20228.
Bent u bereid ruimhartiger te compenseren vanwege de korte termijn waarop het verbod is afgekondigd?
Ja, de subsidieregeling voor de detailhandel kent ten opzichte van de voorgaande subsidieregeling een flinke verruiming. Het forfaitaire bedrag wordt met € 1.000 verhoogd naar € 4.5009. Conform het verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de motie van de leden Peter de Groot, Geurts, Hagen, Van Haga en Van der Plas kan het forfaitaire bedrag worden aangevraagd per verkooplocatie tot een maximum van vijf verkooplocaties per KvK10.
Vindt u een vuurwerkverbod nog steeds een goed idee?
Er heeft specifiek voor de jaarwisseling 2021/2022 een belangenafweging plaatsgevonden tussen de overbelasting van de zorg en verbieden van het consumentenvuurwerk dat nog is toegestaan, het zogenaamde siervuurwerk.
Deze belangenafweging acht het kabinet nog steeds de juiste, gelet op de daling van de letselcijfers ten opzichte van de meest recente jaarwisseling zonder vuurwerkverbod.
Bent u bereid het vuurwerkverbod te heroverwegen? Zo nee, bent u bereid het vuurwerkverbod betreffende bepaalde categorieën siervuurwerk af te zwakken zodat Nederlanders zich niet genoodzaakt voelen om zwaarder vuurwerk uit het buitenland te halen? Zo nee, waarom niet?
Het tijdelijke verbod gold voor afgelopen jaarwisseling vanaf 18 december 2021 en is inmiddels op 2 januari 2022 komen te vervallen. In deze periode was de druk op de zorg onverminderd hoog zodat er geen reden voor heroverweging was. Vanaf 2 januari 2022 zijn de reguliere regels voor consumentenvuurwerk van toepassing waar bepaalde soorten siervuurwerk zijn aangewezen als toegestaan voor consumenten tijdens de jaarwisseling. Er was geen reden voor Nederlanders om vuurwerk in het buitenland te kopen. Het vervoeren en afsteken van consumentenvuurwerk was deze jaarwisseling immers verboden. De verkoop en afsteken van categorie F1-vuurwerk was overigens toegestaan.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen voor 25 december 2021 willen beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen voor 25 december 2021 te beantwoorden.
Het bericht ‘Jongen (17) krijgt allereerste ‘online gebiedsverbod’ in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?’ |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jongen (17) krijgt allereerste «online gebiedsverbod» in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het opleggen van de Utrechtse burgemeester van dit online gebiedsverbod aan de jongen uit Zeist?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de opgelegde maatregel de vorm heeft van een last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt volgens de burgemeester in elk geval begrepen het (delen van) oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. De burgemeester heeft de dwangsom voor iedere overtreding bepaald op € 2.500,–.
Het is niet aan mij om te oordelen over het optreden van de burgemeester. Dat betreft een lokale aangelegenheid. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
De burgemeester van Utrecht heeft mij laten weten dat tegen haar besluit bezwaar is gemaakt. Zij zal haar besluit dus moeten heroverwegen en tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt. Mij past dus een grote mate van terughoudendheid.
Bent u bekend met eerdere online gebiedsverboden die in andere steden zijn opgelegd?
Ik heb begrepen dat een vergelijkbare bestuurlijke maatregel in november 2021 is opgelegd door de burgemeester van Haarlem, maar ik ken de inhoud daarvan niet.
Op basis van welk artikel uit de (gemeente)wet heeft de burgemeester de bevoegdheid een online gebiedsverbod op te leggen?
De burgemeester van Utrecht heeft haar last onder dwangsom gebaseerd op artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij schrijft dit te doen ter handhaving van artikel 2.2, eerste lid sub g, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van de veroordeelde?
De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172 Gemeentewet). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 betrof het in dit geval een bestuurlijke maatregel in de vorm van een preventieve last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Indien de politie in het kader van de uitoefening van haar taak, constateert dat sprake is van dergelijk gedrag wordt de burgemeester hiervan in kennis gesteld. Daarna kan deze tot bestuurlijke handhaving – namelijk inning van de dwangsom -overgaan. Het betreft hier dus de inzet van een bestuursrechtelijke maatregel; er is daarmee geen sprake van een veroordeelde. Het is verder aan de rechter om te oordelen over de inzet van deze bevoegdheden.
In hoeverre blijft de burgemeester met het verbod om bepaalde online uitingen te doen binnen de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)? En in hoeverre blijft de burgemeester binnen deze territoriale ondergrens door het online gebiedsverbod op te leggen aan een jongen die niet woonachtig is in Utrecht? Hoe oordeelt u hierover?
Vooropstaat dat het niet aan mij is om de merites te beoordelen van het besluit van de burgemeester van Utrecht. Dat is aan haar (in bezwaar) en eventueel aan de gemeenteraad en de rechter. Online uitingen kunnen aanleiding geven tot wanordelijkheden in de gemeente en op die manier de openbare orde verstoren. De burgemeester heeft mij laten weten dat in dit geval een bericht is geplaatst waarin werd aangemoedigd om te rellen in Utrecht. Daarin heeft de burgemeester aanleiding gezien om een maatregel in de vorm van een last onder dwangsom op te leggen, die zij er in ieder geval op laat zien dat niet wordt opgeroepen (of dat zo’n oproep niet wordt gedeeld) tot een samenkomst in Utrecht die tot doel heeft de openbare orde te verstoren. Het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente komt overigens bijvoorbeeld ook voor bij voetbalhooligans.
Hoe kijkt u naar de houdbaarheid van het online gebiedsverbod in het licht van het censuurverbod van artikel 7 Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat de jongen al vooraf wordt beperkt in zijn vrije meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan. Het is niet aan mij om deze concrete maatregel te toetsen tegen die bepalingen.
Is het opleggen van een online gebiedsverbod de enige mogelijkheid om opruiende uitingen tegen te gaan? Had een dergelijke maatregel ook met het strafrecht opgelegd kunnen worden? Zo ja, op basis van welke regeling? Bent u van oordeel dat de inzet van het strafrecht, gezien de ernst van de inperking, niet meer voor de hand had gelegen?
Via het strafrecht kunnen uitingsdelicten worden vervolgd en er zijn op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering ook mogelijkheden om (preventieve) maatregelen op te leggen om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen, zoals een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht. Het strafrecht kent geen last onder dwangsom. Dat is immers een bestuursrechtelijke maatregel. Het is aan de officier van justitie en niet aan mij om te bepalen of in een concrete zaak strafrechtelijk wordt opgetreden of niet.
Hoe oordeelt u in zijn algemeenheid over de online mogelijkheden van gemeenten om de openbare orde te handhaven? Hebben zij hiertoe voldoende instrumentarium? Zo nee, wat ontbreekt er en wat bent u voornemens daaraan te doen?
Wanneer de openbare orde dreigt te worden of wordt verstoord kunnen burgemeesters hun openbareordebevoegdheden, zoals verankerd in de Gemeentewet en de APV, inzetten. Binnen de grenzen van de wet kunnen zij ook een last onder bestuursdwang of een dwangsom geven ter handhaving van regels die zij uitvoeren, ook wanneer online gedragingen gevolgen (kunnen) hebben voor de openbare orde in hun gemeente. Daarbij wordt doorgaans niet ingegrepen op de oorzaak (de online gedraging) maar op het gevolg (de verstoring van de openbare orde).
Met het handhaven van de openbare orde door inzet van instrumenten in de online omgeving door de burgemeester is nog beperkt ervaring opgedaan. Dit is ook onderkend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 18 mei 2021.2 Om de onduidelijkheid weg te nemen over wat gemeenten mogen doen op het gebied van online monitoring, werken het Ministerie van BZK en mijn ministerie eraan om het juridisch kader voor gemeenten inzichtelijk te maken, mede op basis waarvan vervolgens in de loop van het jaar een handreiking voor gemeenten zal worden opgesteld, met name over bevoegdheden voor het inzetten van online (sociale media) monitoring in het kader van de openbare orde en veiligheid. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd door de Minister van BZK.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de APV mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat de ontwikkelingen op lokaal niveau en ook interventies met nieuwe bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de openbare orde in de online wereld (zoals de last onder dwangsom in Utrecht) en eventuele (bestuurs)rechtspraak ter zake door mij nauwlettend worden gevolgd.