Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bericht «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»? Hoe beoordeelt u de geschetste situatie?1
Ja. Ik begrijp dat mensen zich op basis van dit soort nieuwsberichten zorgen maken of de ambulance op tijd komt als zij een noodgeval hebben. Zeker wanneer je op een minder snel te bereiken plek woont. Wanneer er sprake is van een noodsituatie waarbij elke minuut telt, moet de ambulance snel ter plaatse kunnen zijn. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van hun actuele bevindingen aan dat de streefnorm ruim gehaald wordt in situaties waarin elke minuut telt.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ambulances, met name in de grensregio’s, steeds langer onderweg zijn?
Er bestaan verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Door de formulering van deze norm wordt uiteraard ook gekeken naar de bevolkingsdichtheid in de grensgebieden. Daar waar grotere Nederlandse plaatsen dicht bij de grens liggen zijn wel standplaatsen ingericht, maar relatief veel van het grensgebied is dunbevolkt. Daarom moeten RAV’s, die grenzen aan de buurlanden Duitsland of België, schriftelijke afspraken maken met de meldkamers en ambulancediensten aldaar.3 Ambulancezorg Nederland (AZN) geeft aan dat in nagenoeg alle grensgebieden intensieve samenwerkingsverbanden tussen de buurlanden bestaan. Ook zijn er regionale convenanten opgesteld om de grensoverstijgende samenwerking te borgen.
Dat neemt niet weg dat het de ambulancesector, ondanks alle maatregelen, te vaak niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen. Ik ga daarom in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en Ambulancezorg Nederland met de vraag welke verbetermaatregelen inmiddels genomen zijn, en nog genomen kunnen worden, om te lange responstijden in dunbevolkte landelijke gebieden, zoals grensregio’s, te voorkomen. Inwoners die buiten de stad wonen moeten zich geen zorgen maken of de ambulance wel op tijd komt.
Kunt u inzicht geven in de werkelijke situatie van de spoedzorg in de grensregio’s? Op welke cijfers baseert u zich hierbij? Indien deze cijfers ontbreken, welke informatie is nodig om hier een goed beeld van te kunnen krijgen?
Jaarlijks in juli levert AZN het Sectorkompas op.4 Het Sectorkompas bevat informatie over ambulancezorg en is gebaseerd op gegevens aangeleverd door RAV’s. U vindt daar de cijfers per veiligheidsregio. In het laatst gepubliceerde sectorkompas over 2023 is opgenomen dat 95% van de spoedritten (A1-inzetten) in veel regio’s binnen 17 minuten bij de patiënt is.
Kunt u aangeven hoe vaak het gebeurt dat in de grensregio’s soms ook Duitse en Belgische ambulances bij spoedgevallen naar Nederland uitrukken? Indien deze gegevens niet worden bijgehouden, waarom is dat zo?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. Buitenlandse ambulance eenheden hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die bijvoorbeeld medicatie kan toedienen of een vrije ademweg kan creëren. De Nederlandse ambulance neemt de zorg op dat moment ook over.
Is het mogelijk dat, wanneer de inzet van Duitse en Belgische ambulances wordt meegerekend, de aanrijtijden vaker binnen de norm van vijftien minuten vallen?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Dit aantal is overigens te verwaarlozen en zou geen grote impact maken op de gemiddelde responstijd van de regio.
In hoeverre wordt kunstmatige intelligentie (AI) momenteel ingezet om de inzet van ambulances te verbeteren?
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort. Dit vraagstuk heeft de volle aandacht van de ambulancesector.
Ziet u mogelijkheden om AI breder in te zetten binnen de ambulancezorg, bijvoorbeeld om sneller de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance te identificeren of om beter te voorspellen waar de vraag naar spoedzorg het grootst zal zijn? Welke stappen onderneemt u om dit te onderzoeken of te implementeren?
Op 25 oktober 2023 heeft u een rapportage van AZN ontvangen, waarbij in kaart is gebracht wat de ervaringen en voor- en nadelen zijn van het gebruik van kunstmatige intelligentie voor de logistieke optimalisatie van ambulancezorg.5 AZN heeft digitale transformatie en het benutten van technologische ontwikkelingen zoals AI als centraal thema opgenomen in hun visiedocument.6 Het verkennen en toepassen van AI staat de komende jaren dus op de agenda van de sector.
Op 18 december jl. heb ik u ook geïnformeerd hoe het Ministerie van VWS samen met de zorgsector werkt aan de aanpak en kaders voor AI in de zorg.7 Hiervoor organiseert VWS momenteel rondetafelgesprekken waarbij AZN betrokken is.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars falen bij inkoopbeleid geneesmiddelen’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgverzekeraars falen bij inkoopbeleid geneesmiddelen»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat het preferent geneesmiddel tegen borstkanker, anastrozol uit Italië, niet voldoet aan de Nederlandse verpakkings- en controle-eisen? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit geneesmiddel zonder deugdelijke barcode en daarmee zonder FMD-controle wordt toegelaten?
Bij ernstige problemen met de beschikbaarheid van een geneesmiddel heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de mogelijkheid om tijdelijk ontheffing te verlenen voor verplichtingen op de verpakking. Het CBG kan er dan voor kiezen om een tijdelijke afwijkende verpakking (TAV) goed te keuren.2
Dit maakt het mogelijk om ook verpakkingen uit andere landen uit de Europese Economische Ruimte te kunnen leveren. Het doel hiervan is om de beschikbaarheid van het geneesmiddel voor de Nederlandse patiënten te borgen.
Het CBG hanteert bepaalde voorwaarden voor de goedkeuring van een TAV.
Zo moeten de verpakkingen worden voorzien van een Nederlandse bijsluiter, of wordt er een kopie van de in Nederland geregistreerde bijsluitertekst bijgeleverd. Buitenverpakkingen krijgen daarnaast een etiket met de Nederlandse productnaam en de naam en vestigingsplaats van de registratiehouder. Indien het geneesmiddel nationaal geregistreerd krijgt het ook een zogenoemd Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG)nummer. Ten slotte is het van belang om te benoemen dat het aanpassen van de verpakking plaatsvindt bij een houder van een fabrikantenvergunning.
In dit geval dreigde er een tekort van het product met de werkzame stof anastrozol. Op verzoek van de leverancier heeft het CBG goedkeuring gegeven voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd.
Het gaat hier om hetzelfde geneesmiddel, van dezelfde fabrikant, maar met een Italiaanse verpakking. Italiaanse verpakkingen hebben (nog) geen barcode (tot 2027) omdat deze zijn uitgezonderd van de Falsified Medicines Directive (FMD)-verplichtingen. Italië had, bij de invoering van de FMD, al een eigen nationaal beveiligingssysteem en heeft daarom meer tijd gekregen om de FMD te implementeren.
De Italiaanse verpakkingen voldoen verder aan dezelfde kwaliteitseisen als de Nederlandse verpakkingen. Wanneer het om een kritische tekortsituatie gaat én als aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is het ontbreken van de barcode voor het CBG geen reden om de Italiaanse verpakkingen te weigeren.
Hoe beoordeelt u het risico voor patiëntveiligheid als gevolg van de gebrekkige controle (omdat het niet voldoet aan de Nederlandse verpakkingseisen) op de verstrekking van dit middel?
Allereerst staat het beschikbaar maken van een medicijn waarvoor een kritisch tekort dreigt voor patiënten in Nederland voorop. De impact van (dreigende) tekorten op patiënten wil ik zo veel mogelijk inperken. Daarnaast zijn ook de FMD-verplichtingen belangrijk om de authenticiteit van geneesmiddelen te garanderen en zo vervalsingen van geneesmiddelen tegen te gaan. Hoewel het risico op vervalsingen klein is, vind ik het belangrijk dat de verpakkingen in Nederland zo veel mogelijk aan deze eisen voldoen.
In het geval van het geneesmiddel anastrozol ging het om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen.
Het CBG vindt het belangrijk dat anastrozol beschikbaar blijft voor patiënten in Nederland en heeft daarom de TAV goedgekeurd. Gezien het relatief lage risico op vervalsingen kan ik mij in deze beslissing vinden.
Kunt u inzicht geven in de omvang van dit probleem? Hoe vaak komt het voor dat geneesmiddelen worden toegelaten zonder te voldoen aan de Nederlandse verpakkings- en controle-eisen? Beschikt u over concrete gegevens hierover?
Naast Italië heeft ook Griekenland meer tijd gekregen om aan de FMD-verplichtingen te voldoen. In de periode van 25 oktober 2024 t/m februari 2025 is drie keer een TAV vanuit Italië of Griekenland goedgekeurd. Ik verwacht dat de Griekse verpakkingen binnenkort wel helemaal aan deze verplichtingen voldoen. Daarnaast kan het zijn dat er via import op basis van de tekortenbesluiten van de IGJ of op basis van mijn Aanwijzing verpakkingen uit Italië of Griekenland zijn geïmporteerd. Hier heb ik geen concrete gegevens over.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen die niet aan de Nederlandse veiligheidseisen voldoen, niet preferent worden verklaard?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat u met Nederlandse veiligheidseisen refereert aan de eerdergenoemde verplichtingen vanuit de FMD.
Wanneer het CBG goedkeuring geeft voor een TAV uit Italië en daarmee een uitzondering maakt op de FMD-verplichtingen is dit om een dreigend tekort op te vangen. In het geval van een dreigend tekort is het gebruikelijk en wenselijk dat zorgverzekeraars het preferentiebeleid aanpassen.
Zij kunnen dat op twee manieren doen, door het product niet meer als preferent aan te merken, waardoor verzekerden aanspraak hebben op alle vergelijkbare producten en/of door met de leverancier tot een oplossing te komen voor een vervangend product, dat dan in plaats van het product waarbij een tekort dreigt als preferent wordt aangewezen.
In beide situaties kan het wenselijk zijn dat verzekerden aanspraak krijgen op een product met TAV, als dit ervoor zorgt dat verzekerden toegang tot het voor hun aandoening voorgeschreven geneesmiddel houden.
In het geval van het middel anastrozol ging het bij het product waaraan een tekort dreigde om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen. Deze situatie ontstaat alleen wanneer er niet genoeg producten zijn die wél aan de FMD-verplichtingen voldoen. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou een deel van de patiënten aangewezen zijn geweest op het product met de Italiaanse verpakking.
Hoe verklaart u dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit geneesmiddel hebben goedgekeurd, ondanks de gebreken in de verpakking en het ontbreken van een Europese veiligheidscontrole?
De Italiaanse verpakkingen voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als de Nederlandse verpakkingen. Wanneer het om een kritische tekortsituatie gaat én als aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is het ontbreken van de barcode voor het CBG geen reden om de Italiaanse verpakkingen te weigeren.
De Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd geeft aan van die situatie op de hoogte te zijn.
Bij ernstige problemen met de beschikbaarheid van een geneesmiddel heeft het CBG de mogelijkheid om tijdelijk ontheffing te verlenen voor verplichtingen op de verpakking. Het CBG kan er dan voor kiezen om een TAV goed te keuren.3
Dit maakt het mogelijk om ook verpakkingen uit andere landen uit de Europese Economische Ruimte te kunnen leveren. Het doel hiervan is om de beschikbaarheid van het geneesmiddel voor de Nederlandse patiënten te borgen.
Het CBG hanteert bepaalde voorwaarden voor de goedkeuring van een TAV.
Zo moeten de verpakkingen worden voorzien van een Nederlandse bijsluiter, of wordt er een kopie van de in Nederland geregistreerde bijsluitertekst bijgeleverd. Buitenverpakkingen krijgen daarnaast een etiket met de Nederlandse productnaam en de naam en vestigingsplaats van de registratiehouder. Indien het geneesmiddel nationaal geregistreerd krijgt het ook een zogenoemd Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG)nummer. Ten slotte is het van belang om te benoemen dat het aanpassen van de verpakking plaatsvindt bij een houder van een fabrikantenvergunning.
In dit geval dreigde er een tekort van het product met de werkzame stof anastrozol. Op verzoek van de leverancier heeft het CBG goedkeuring gegeven voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd. Het gaat hier om hetzelfde geneesmiddel, van dezelfde fabrikant, maar met een Italiaanse verpakking. Italiaanse verpakkingen hebben (nog) geen barcode (tot 2027) omdat deze zijn uitgezonderd van de Falsified Medicines Directive (FMD)-verplichtingen.
Italië had, bij de invoering van de FMD, al een eigen nationaal beveiligingssysteem en heeft daarom meer tijd gekregen om de FMD te implementeren.
Is het juist dat het argument voor goedkeuring was dat er anders geen alternatief beschikbaar zou zijn? Zo ja, bent u op de hoogte van berichten dat er wel andere anastrozol-producten beschikbaar zijn?
Bij de afweging voor de goedkeuring van een TAV, wordt er door het CBG onder andere naar het marktaandeel gekeken van het betreffende geneesmiddel waarvoor een tekort dreigt. In het geval van het geneesmiddel anastrozol ging het om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een eventueel tekort op te vangen. Ik ben verder niet op de hoogte van andere anastrozol producten die het tekort konden opvangen. Ik ga uit van de inschatting van het CBG.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars CZ en Menzis een middel preferent maken dat aantoonbaar duurder en kwalitatief slechter is dan bestaande alternatieven?
De stelling dat zorgverzekeraars CZ en Menzis een geneesmiddel preferent hebben aangewezen dat aantoonbaar duurder en kwalitatief slechter is dan bestaande alternatieven is niet juist.
Zorgverzekeraars kiezen soms een ogenschijnlijk duurder geneesmiddel als preferent middel vanwege vertrouwelijke prijsafspraken met leveranciers.
Het is in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere openbare lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van de andere middelen met een lagere openbare lijstprijs. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar, en dus voor de premiebetaler, dan de alternatieven. Hierover heb ik uw Kamer eerder ook geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jansen (NSC) over het bericht van apotheker Daan Boellen over het door Coöperatie VGZ aanwijzen van het dure Molaxole als het preferente merk voor macrogol.4
In dit geval dreigde er een tekort van het preferent aangewezen geneesmiddel voor de werkzame stof anastrozol. Hiervoor heeft de leverancier van het preferente product toestemming gevraagd bij het CBG voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd. Het gaat hier om een geneesmiddel identiek aan het geneesmiddel met de Nederlandse verpakking.
In het geval van het middel anastrozol ging het bij het product waaraan een tekort dreigde om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen. Deze situatie ontstaat alleen wanneer er niet genoeg geneesmiddelen zijn die wél aan de FMD-verplichtingen voldoen. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou er geen alternatief voor de patiënt wanneer zij de Italiaanse verpakking krijgt geleverd.
Is u bekend dat apothekers in toenemende mate worden geconfronteerd met fundamentele dilemma’s als gevolg van het contracteer- en inkoopbeleid van zorgverzekeraars, waarbij zij gedwongen worden om onnodig dure geneesmiddelen te verstrekken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met hun maatschappelijke taak om geneesmiddelen veilig, effectief en duurzaam te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat bepaalde apothekers hun verbazing hebben geuit over de hoge lijstprijzen van sommige preferent aangewezen producten. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 8 bestaat er een verschil tussen de openbare lijstprijzen (apotheekinkoopprijs, AIP) en de vertrouwelijke prijsafspraken die zorgverzekeraars en leveranciers met elkaar maken voor preferente geneesmiddelen. Hierdoor kiezen zorgverzekeraars soms een ogenschijnlijk duurder geneesmiddel als preferent middel vanwege vertrouwelijke prijsafspraken met leveranciers. In de praktijk is de zorgverzekeraar, en daarmee de premiebetaler, goedkoper uit. In mijn ogen staat het contracteer- en inkoopbeleid van zorgverzekeraars de apothekers niet in de weg om geneesmiddelen veilig, effectief en duurzaam te verstrekken.
Bent u bereid om op korte termijn in te grijpen en zorgverzekeraars te dwingen om bij de keuze voor preferente geneesmiddelen ook de kwaliteit en veiligheid als harde eis op te nemen?
Nee, dat is niet nodig. Alle producten die zorgverzekeraars als preferent hebben aangewezen, zijn door het CBG of het EMA goedgekeurd op kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid voordat ze werden toegelaten op de Nederlandse markt. Daarmee is gewaarborgd dat de geneesmiddelen die zorgverzekeraars als preferent aanwijzen aan die eisen voldoen.
De situatie waarin een middel als preferent is aangewezen terwijl deze door een TAV niet aan de FMD-verplichting voldoet doet zich alleen voor bij kritische tekorten. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou er geen alternatief voor de patiënt zijn wanneer zij de Italiaanse verpakking krijgt geleverd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht van apotheker Daan Boellen over het door Coöperatie VGZ aanwijzen van het dure Molaxole als het preferente merk voor macrogol |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van deze apotheker op LinkedIn?1
Ja, ik ben op de hoogte.
In welke gevallen of situaties is het volgens u gerechtvaardigd dat een zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, terwijl er goedkopere generieke alternatieven beschikbaar zijn?
Zorgverzekeraars voeren voorkeursbeleid op geneesmiddelen die onderling uitwisselbaar zijn. Dit wordt het preferentiebeleid genoemd. Dat betekent dat verzekerden in principe aanspraak hebben vanuit hun zorgverzekering op het door de zorgverzekeraar als preferent aangewezen geneesmiddel. Binnen dit beleid wijzen zorgverzekeraars een preferent middel aan op basis van een (onderhands) offertetraject. Daarbij worden leveranciers in de gelegenheid gesteld om onder geheimhouding (formeel gezegd: «onder couvert») een prijs aan te bieden voor een door hen te leveren geneesmiddel dat onder de openbare lijstprijs (apotheekinkoopprijs, AIP) ligt. De leveranciers geven daarbij ook aan hoeveel korting de zorgverzekeraar krijgt ten opzichte van de lijstprijs. Deze couvertprijs is dus vertrouwelijk. Alle leveranciers doen dit en de zorgverzekeraar besluit welk middel van welke leverancier als preferent wordt aangewezen. Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Daarnaast wordt door de betreffende zorgverzekeraar ook gekeken hoe goed de leverancier in het verleden het geneesmiddel heeft geleverd.
Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen, terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere openbare lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van de andere middelen met een lagere openbare lijstprijs. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar, en dus voor de premiebetaler, dan de alternatieven.
De door zorgverzekeraars met het preferentiebeleid behaalde kortingen dragen bij aan een betaalbare zorg. Er komt geld beschikbaar om andere zorg te betalen of om de zorgpremie te dempen.
Hoe verklaart u in dit specifieke geval de aanwijzing van Molaxole als preferent geneesmiddel (en tevens niet c.q. moeilijk leverbaar), gezien het aanzienlijke prijsverschil met goedkopere generieke alternatieven?
In het geval van macrogol, de werkzame stof van Molaxole, lijkt het zo te zijn dat het preferent aangewezen geneesmiddel duurder is dan de macrogol van andere leveranciers, omdat de openbare lijstprijs hoger is. Maar, zorgverzekeraar VGZ heeft mij laten weten dat de couvertprijs die is afgesproken met de leverancier lager is dan de lijstprijs van de alternatieven. De zorgverzekeraar, en dus de premiebetaler, betaalt juist minder.
Daarnaast heeft zorgverzekeraar VGZ aangegeven het signaal dat de Molaxole niet of moeilijk leverbaar is, niet te herkennen. Zij heeft hierover direct contact gehad met de leverancier. Molaxole is op dit moment volgens de leverancier gewoon leverbaar en ook voldoende op voorraad. Het CBG heeft mij laten weten dat er ook bij haar geen meldingen zijn gedaan van tekorten of leveringsonderbrekingen van Molaxole.
Indien het (tijdelijk) niet beschikbaar zijn van een goedkoper medicijn volgens u rechtvaardigt dat de zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, kunt u dan aantonen dat de goedkopere alternatieven van Molaxole (generieke merken macrogol) niet beschikbaar zijn/waren?
Dit is niet van toepassing. Zoals aangegeven door zorgverzekeraar VGZ is de Molaxole leverbaar en is deze voor hen ook niet duurder dan de alternatieve macrogol geneesmiddelen vanwege de (vertrouwelijke) couvertprijs die zij betalen.
Zijn er bij u meer signalen gekomen of bekend waaruit blijkt dat zorgverzekeraars duurdere merkmedicijnen aanwijzen zonder duidelijke meerwaarde? Zo ja, kunt u de meest recente signalen opsommen? Heeft u op deze signalen ook actie ondernomen?
Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van andere middelen. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar dan de alternatieven.
De openbare lijstprijzen zijn dus niet de prijzen die de zorgverzekeraars betalen. De afgesproken prijzen zijn vertrouwelijk en ik heb dan ook geen inzicht in de prijzen. Wel kan ik aangeven dat ik geen signalen heb gekregen dat zorgverzekeraars in situaties zonder een couvertafspraak middelen met een hogere lijstprijs aanwijzen.
Kunt u toelichten hoe en door wie toezicht wordt gehouden op de keuzes van zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid? Zijn signalen bij u binnengekomen via de toezichthouder?
Het Besluit Zorgverzekering (artikel 2.8) biedt zorgverzekeraars de bevoegdheid om te bepalen welk geneesmiddel binnen een groep van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof tot de aanspraak van de verzekerde behoort. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels die in het Besluit Zorgverzekering zijn gesteld voor het toepassen van het preferentiebeleid. Er zijn geen signalen bij mij binnengekomen via de toezichthouder.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars in het algemeen en VGZ in het bijzonder, en de fabrikant van Molaxole? Zo ja, waarom zijn deze afspraken niet transparant?
Ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars prijsafspraken maken met leveranciers als onderdeel van hun inkoopbeleid. Ik heb zorgverzekeraar VGZ gevraagd of zij prijsafspraken hebben met de leverancier van Molaxole. Daarop heeft zorgverzekeraar VGZ bevestigend geantwoord.
Dergelijke prijsafspraken zijn niet transparant, omdat leveranciers vanwege nationale en internationale concurrentiële nadelen niet willen dat de prijzen die de zorgverzekeraars betalen bekend worden gemaakt. Het is ook niet in het belang van de premiebetaler dat de couvertprijzen bekend worden gemaakt. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee mee aan de betaalbaarheid van de zorg.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en fabrikanten rondom andere geneesmiddelen? Zo ja, welke?
Voor preferent aangewezen producten geldt in het algemeen dat er een prijsafspraak gemaakt wordt. Ook voor sommige andere (vooral intramurale) producten maken zorgverzekeraars prijsafspraken. De kortingen die zorgverzekeraars met leveranciers afspreken zijn over het algemeen vertrouwelijk. Het gaat namelijk om concurrentiegevoelige gegevens. Zorgverzekeraars delen de kortingen met geen enkele partij, ook niet met het Ministerie van VWS.
Welke stappen heeft u ondernomen om geheime prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en farmaceutische bedrijven te voorkomen?
Het is in het belang van de premiebetaler en de betaalbaarheid van zorg dat zorgverzekeraars de ruimte hebben om couvertprijzen af te spreken met leveranciers. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ik zie dan ook geen reden om stappen te nemen.
Welke afspraken zijn er omtrent het preferentiebeleid van zorgverzekeraars en het openbaar maken van de onderliggende financiële afspraken met fabrikanten?
De fabrikanten bepalen zelf voor welke prijs zij hun product aanbieden in de inkoopprocedure. Vervolgens worden deze prijzen door de zorgverzekeraar niet openbaar gemaakt. Dit vanwege het concurrentiële nadeel. Wel maken zorgverzekeraars uiteraard tijdig bekend welke middelen zij preferent hebben aangewezen, zodat groothandels, apotheken en verzekerden daar rekening mee kunnen houden.
Indien afspraken over transparantie ontbreken, overweegt u om zorgverzekeraars te verplichten hun preferentiebeleid en de onderliggende financiële afspraken openbaar te maken? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat overweeg ik niet. De vertrouwelijke couvertprijzen maken het mogelijk dat fabrikanten hun producten tegen lagere prijzen kunnen aanbieden dan de openbare prijzen. Het preferentiebeleid en de couvertprijzen dragen op deze manier bij aan de betaalbaarheid van de zorg.
Indien de korting niet geheim zou zijn, zouden fabrikanten niet langer deze lagere prijzen aanbieden en zouden de kosten voor geneesmiddelen stijgen. Deze stijging ontstaat doordat dan de openbare prijzen door zorgverzekeraars betaald zullen moeten worden, en niet de lagere couvertprijzen.
Kunt u bevestigen dat door te kiezen voor een duurder merkmedicijn, zorgverzekeraars geneesmiddelen niet doelmatig inkopen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Zie daarvoor ook mijn eerder gegeven antwoorden. De openbare prijs is niet gelijk aan de couvertprijs, vanwege de daarbij aangeboden kortingen van de fabrikant. De vertrouwelijke couvertprijs is lager dan de openbare lijstprijs. In sommige gevallen is het aanwijzen van een merkmedicijn dus doelmatiger.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid op deze manier tot hogere zorgkosten leidt in plaats van lagere?
Nee, met het preferentiebeleid kunnen zorgverzekeraars geneesmiddelen doelmatig inkopen. Dit zorgt ervoor dat zorgverzekeraars een afname kunnen garanderen, waardoor zij kortingen kunnen krijgen bij de inkoop. Dit helpt juist om de zorg in Nederland betaalbaar te houden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de kosten van deze geheime prijsafspraken, waardoor de zorgverzekeraar minder betaalt voor een medicijn dan dat hij ervoor ontvangt via het eigen risico van de patiënt, terechtkomen bij de verzekerde zolang deze nog niet door het eigen risico heen is?
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om vormen van zorg vrij te stellen van het verplicht en vrijwillig eigen risico voor hun verzekerden. Verschillende zorgverzekeraars, waaronder zorgverzekeraar VGZ, stellen in dat kader preferente geneesmiddelen vrij van het eigen risico. Dus voor verzekerden van deze zorgverzekeraars heeft het preferentiebeleid naast de kostenbesparing op de premie ook nog het voordeel dat er voor de preferent aangewezen geneesmiddelen helemaal geen eigen risico in rekening wordt gebracht.
Ik heb geen inzicht in het aantal gevallen waarin verzekerden wel het eigen risico hebben betaald voor preferent aangewezen middelen bij zorgverzekeraars die ervoor kiezen deze kosten niet vrij te stellen van het eigen risico.
Hoe gaat u voorkomen dat verzekerden de dupe worden van hogere kosten van generieke medicijnen door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van een beslissing die heeft geleid tot hogere kosten voor verzekerden. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd, wat resulteert in lagere zorgkosten.
Zorgverzekeraars hebben, zoals ik hierboven aangaf, zelf de mogelijkheid om vormen van zorg uit te sluiten van het eigen risico. Dit is één van de manieren waarop zorgverzekeraars zich van elkaar kunnen onderscheiden. Verschillende zorgverzekeraars maken van deze mogelijkheid gebruik door preferent aangewezen geneesmiddelen vrij te stellen van het eigen risico. Burgers kunnen dit meenemen bij de keuze van een zorgverzekeraar. Gezien de keuzevrijheid die burgers hiermee hebben zie ik geen aanleiding tot ander beleid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgkosten niet hoger worden door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van hogere zorgkosten. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd. Dat resulteert in lagere zorgkosten. De geheime prijsafspraken van zorgverzekeraars met leveranciers dragen daaraan bij.
Wat zijn de consequenties voor zorgverzekeraars die keuzes maken die niet in lijn zijn met het doel van kostenbeheersing?
Ik wil voor de volledigheid ook hier opmerken dat er in deze casus geen sprake is van ondoelmatigheid of hogere zorgkosten. In het algemeen geldt dat zorgverzekeraars de taak hebben om geneesmiddelen doelmatig in te kopen. Daarvoor hebben zij onder andere de mogelijkheid om preferentiebeleid te voeren. De NZa controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels in het Besluit Zorgverzekering bij het toepassen van het preferentiebeleid. Bij het niet naleven van de wettelijke regels kan de NZa handhaven en passende toezichtinterventies bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb deze vragen één voor één beantwoord. Vanwege onder andere de voor de beantwoording van uw vragen noodzakelijke afstemming is beantwoording binnen drie weken helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Meer ziekenhuizen in financiële problemen, bedreigt uitvoering Zorgakkoord’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bovenstaand bericht en BDO-onderzoek?1
Ja.
Wat moet er specifiek veranderen om de zeer beperkte marges aan te pakken, zodat stijgende personeelskosten, verouderde gebouwen en investeringen in medische innovaties, digitalisering, verduurzaming en nieuwbouw kunnen worden gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering ligt bij het ziekenhuis zelf. Als een ziekenhuis beperkte financiële marges heeft, dan ligt daar in eerste instantie een belangrijke opgave voor het management van een ziekenhuis zelf om dit te veranderen.
Verschillende componenten zijn bepalend voor het financiële resultaat van een instelling. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en de algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten.
Zoals in alle zorgsectoren zijn ook bij de ziekenhuizen verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Ziekenhuizen zijn meer of minder arbeidsintensief of hebben meer of minder last van gestegen energieprijzen door hun gebouwenbestand of hun energiecontract. In de ziekenhuissector zijn de meeste tarieven vrij onderhandelbaar tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis. Daarnaast kunnen ook incidentele factoren van invloed zijn geweest op de resultaten, zoals verkoop met boekwinst van onroerend goed of het versneld nemen van verliezen.
Wat zijn volgens u de directe gevolgen voor de patiëntenzorg als deze financiële problemen bij ziekenhuizen blijven bestaan of verergeren?
Zorgaanbieders en zorgverleners zijn zelf op grond van de wet- en regelgeving verantwoordelijk voor het bieden van zorg van goede kwaliteit. Mochten financiële knelpunten dit in gevaar brengen, dan moet de zorgaanbieder samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij daar risico’s zien die zijn niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
Wat kunt u zeggen over de effectiviteit van de tot nu toe bestede transformatiemiddelen in het kader van de IZA-doelstellingen?
Om impactvolle transformaties naar passende zorg te bevorderen is in het kader van het IZA een bedrag van € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar voor de periode 2023–2027. De IZA-partijen zijn aan de slag met het maken van goede plannen en zijn hierover ook in constructief overleg met de verzekeraars. Een aantal plannen is goedgekeurd en wordt geïmplementeerd. Met behulp van het beoordelingskader wordt op voorhand gekeken of een plan voldoende impactvol is, zowel op het moment van de snelle toets als ook bij de definitieve indiening. Ook is er een vereiste in het beoordelingskader opgenomen dat onder elk plan een positieve (maatschappelijke) business case moet liggen.
De plannen die zijn goedgekeurd dragen bij aan verschillende thema’s uit het IZA, veelal betreft het plannen op het gebied van passende zorg, digitalisering en regionale samenwerking. Ik kan op dit moment nog geen uitspraken doen over de effectiviteit van deze plannen omdat de plannen die van start zijn gegaan net zijn opgestart en er nog geen plannen zijn die volledig zijn geïmplementeerd. Met het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord wil ik met de IZA- partijen afspraken maken over een gerichtere inzet van de transformatiemiddelen, zodat deze nog beter gaan bijdragen aan de noodzakelijke transformatie.
Hoe gaat u voorkomen dat de regionale verschillen in zorgtoegankelijkheid toenemen als ziekenhuizen in financiële problemen moeten bezuinigen of zelfs sluiten?
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant houden en waar nodig maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neemt dit kabinet de volgende stappen om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen:
Daarnaast wil ik dat vraag en aanbod van zorg in de regio beter op elkaar zijn afgestemd. De ROAZ- en regioplannen zijn hiervoor de basis en dienen verder te worden doorontwikkeld.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om de noodzakelijke duurzame investeringsruimte te creëren voor het succesvol uitvoeren van de grote hervormingen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA)?
Er is in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld om de gewenste transformatie in het kader van het IZA uit te kunnen voeren.
Hoe kijkt u naar de analyse in het rapport dat naarmate een ziekenhuis beter wordt in het leveren van passende zorg, de financiële resultaten steeds verder uitgehold worden?
In het Regeerprogramma wordt de beweging naar meer passende zorg onderschreven. Het zou niet zo mogen zijn dat de bekostiging en/of financiering deze beweging daarbij in de weg staat. Ik ga niet mee in de oorzaak-gevolg relatie die in het rapport wordt gesteld waarbij het leveren van passende zorg niet zou lonen. Of sterker nog: dat dit een negatieve financiële impact zou hebben. Dat is een te eenzijdige benadering. De oorzaken van financiële problemen kunnen ook liggen op terreinen die niet direct met bekostiging en/of financiering van ziekenhuizen te maken hebben. Denk bijvoorbeeld aan het tekort aan personeel of gestegen kosten. Kortom, de financiële situatie van ziekenhuizen wordt door een combinatie van verschillende factoren beïnvloed.
Ik zie wel dat het sturen op passende zorg nog beter kan. Om dit te ondersteunen zal de bekostiging onder andere eenvoudiger moeten worden. Zie bijvoorbeeld de plannen voor de invoering van budgetbekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg en verschillende trajecten om domein- en sectoroverstijgende samenwerking gemakkelijker te bekostigen. Langs deze weg zou passende zorg uiteindelijk in de breedst mogelijke zin moeten lonen, voor zowel patiënt als zorgaanbieder. Om deze redenen wil ik ook het sturen op passende zorg onderdeel laten zijn van het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord.
Hoe kijkt u naar de oproep in het rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit en de zorgverzekeraars de bekostiging van de zorg in ziekenhuizen zo moeten veranderen, dat passende zorg juist financieel gaat lonen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke rol ziet u voor zorgverzekeraars in deze ontwikkelingen, en wat zou er bij hen moeten veranderen om ziekenhuizen meer financieel perspectief te bieden? Overweegt u aanvullende afspraken met zorgverzekeraars om een gelijkmatiger financiering van ziekenhuizen te garanderen? Overweegt u een nieuwe variant pxq voor zorgverzekeraars? Zo niet, waarom niet?
Zorgverzekeraars kopen zorg in om aan hun zorgplicht voor hun verzekerden te kunnen voldoen. Zij willen daarbij goede zorg inkopen voor een goede prijs zodat de premies voor hun verzekerden betaalbaar blijven. Zorgverzekeraars onderhandelen met de zorgaanbieders hierover. Het is aan de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders om daarbij tot goede afspraken te komen, waarbij zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen voldoen en zorgaanbieders hun kosten kunnen dekken.
Ik wil in een aanvullend akkoord met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken maken. Deze afspraken moeten worden gericht op het realiseren van de noodzakelijke veranderingen om de zorg gelijkwaardiger toegankelijk krijgen en zorgaanbieders meer zekerheid te bieden over een meerjarig perspectief. Daardoor zijn zij ook beter in staat om personeel aan zich te kunnen binden. Daarnaast ben ik met het Zorginstituut en de NZa aan de slag om goede voorbeelden te delen over goede voorbeelden rond contracteren en partijen handvatten te geven, zodat zij dit zelf kunnen toepassen.2
Welke stappen kunnen u en de zorgverzekeraars ondernemen om de financiering van ziekenhuizen te verbeteren, zodat passende zorg financieel aantrekkelijker wordt?
In het regeerprogramma is afgesproken dat de acute spoedeisende hulp, acute verloskunde en de IC-afdelingen via een vast budget gefinancierd gaan worden. Hierover ben ik in gesprek met de NZa. Daarnaast is in het regeerakkoord is afgesproken om te komen tot meer meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen om de toegankelijkheid voor patiënten te borgen en om personeel te behouden voor streekziekenhuizen. In het aanvullend zorg en welzijn akkoord ga ik hier met partijen afspraken over maken.
Verder zet ik mij in om passende zorg te bevorderen. In het IZA zijn hierover met partijen afspraken gemaakt en zijn partijen actief aan de slag om passende zorg te implementeren. De NZa en het Zorginstituut ondersteunen daarbij door bijvoorbeeld goede voorbeelden van passende zorg en meer «relationeel contracteren» te delen en hierbij ook hulpmiddelen aan te reiken.3
Welke maatregelen neemt u om de financiële prikkel voor het uitvoeren van veel medische handelingen te verminderen, zodat financiële gezondheid niet langer afhankelijk is van productievolume?
Ik ben het met uw Kamer eens dat er op onderdelen binnen de huidige ziekenhuisbekostiging een ongewenste productieprikkel aanwezig is. Via het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord zet ik in op meer stimuleren van passende zorg. Als onderdeel hiervan probeer ik de bekostiging zo éénvoudig mogelijk te houden. Ik zal ook kritisch kijken waar de bekostiging veranderd moet worden om de toegankelijkheid van zorg te garanderen en waar mogelijk te verbeteren. Zie bijvoorbeeld de voornemens voor bekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg.
Tot slot: het is in de eerste plaats aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in de contractering tot financiële afspraken te komen waarbij de inkomsten minder productieafhankelijk zijn.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ongelijkheid in toegang tot immunotherapie bij longkanker: de invloed van sociaaleconomische positie en reisafstand»?1
Vindt u ook dat gebruik kunnen maken van innovatieve behandelingen niet afhankelijk mag zijn van inkomen of reisafstand?
In hoeverre doet dit probleem zich ook voor bij andere vormen van oncologische zorg, zoals diagnostiek, nazorg en andere behandelingen? Speelt deze ongelijkheid ook bij andere kankersoorten? Beschikt u over cijfers die inzicht geven in ongelijkheden binnen de gehele oncologische zorg?
Wat zegt bovengenoemd bericht volgens u over de gezondheidskloof tussen welvarende en minder welvarende mensen in Nederland, en hoe verhoudt dit zich tot onze nationale gezondheidsdoelen?
Hoe verklaart u dat, ondanks het feit dat Durvalumab is opgenomen in de basisverzekering, patiënten met een hogere sociaaleconomische positie (SEP) 26 procent meer kans hebben deze behandeling te ontvangen dan patiënten met een lagere SEP? Bent u zich ervan bewust dat de werkelijke ongelijkheid mogelijk nog groter is, omdat mensen met een lagere SEP ook minder vaak chemoradiotherapie ondergaan en daardoor überhaupt minder vaak in aanmerking komen voor Durvalumab? Wat is uw reflectie hierop?
Hoe verklaart u dat voor elke extra vier kilometer reisafstand naar een behandelcentrum de kans op behandeling met zeven procent daalde (dus: hoe verder een patiënt van het ziekenhuis woont hoe kleiner de kans is dat hij of zij deze therapie krijgt)?
Weet u in welke regio’s patiënten het hardst worden getroffen door beperkte toegang tot geavanceerde oncologische behandelingen als gevolg van een grotere reisafstand?
Wat gaat u doen om gelijke toegang tot dure kankerbehandelingen te waarborgen?
Hoe gaat u voorkomen dat er bij de introductie van innovatieve en dure medicatie in Nederland direct een SEP-gerelateerde kloof ontstaat in de toegang tot deze behandelingen?
In hoeverre neemt u de bevindingen van deze studie mee in de discussie over concentratie en spreiding die gevoerd wordt ter uitvoering van het IZA?
Het bericht 'Ambulance met spoed steeds langer onderweg: 'In ons dorp bijna nooit op tijd'' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bericht «Ambulance met spoed steeds langer onderweg: «In ons dorp bijna nooit op tijd»? Hoe beoordeelt u de geschetste situatie?1
Ja. Ik begrijp dat mensen zich op basis van dit soort nieuwsberichten zorgen maken of de ambulance op tijd komt als zij een noodgeval hebben. Zeker wanneer je op een minder snel te bereiken plek woont. Wanneer er sprake is van een noodsituatie waarbij elke minuut telt, moet de ambulance snel ter plaatse kunnen zijn. Ambulancezorg Nederland geeft op basis van hun actuele bevindingen aan dat de streefnorm ruim gehaald wordt in situaties waarin elke minuut telt.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ambulances, met name in de grensregio’s, steeds langer onderweg zijn?
Er bestaan verschillen tussen regio’s als het gaat om de responstijden van ambulances. In landelijke gebieden is er minder speling met het aantal ambulances. In de Regeling ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) ervoor dient te zorgen dat de spreiding van de standplaatsen zodanig is dat in de veiligheidsregio minstens 97% van de bevolking binnen 12 minuten aanrijtijd2 kan worden bereikt door een ambulance. In de regelgeving is dus geborgd dat de spreiding van de standplaatsen op orde moet zijn. Door de formulering van deze norm wordt uiteraard ook gekeken naar de bevolkingsdichtheid in de grensgebieden. Daar waar grotere Nederlandse plaatsen dicht bij de grens liggen zijn wel standplaatsen ingericht, maar relatief veel van het grensgebied is dunbevolkt. Daarom moeten RAV’s, die grenzen aan de buurlanden Duitsland of België, schriftelijke afspraken maken met de meldkamers en ambulancediensten aldaar.3 Ambulancezorg Nederland (AZN) geeft aan dat in nagenoeg alle grensgebieden intensieve samenwerkingsverbanden tussen de buurlanden bestaan. Ook zijn er regionale convenanten opgesteld om de grensoverstijgende samenwerking te borgen.
Dat neemt niet weg dat het de ambulancesector, ondanks alle maatregelen, te vaak niet lukt om aan de streefnorm van 15 minuten te voldoen. Het is dan ook van belang dat er aan alle knoppen wordt gedraaid om de streefnormen voor responstijden te halen. Ik ga daarom in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland en Ambulancezorg Nederland met de vraag welke verbetermaatregelen inmiddels genomen zijn, en nog genomen kunnen worden, om te lange responstijden in dunbevolkte landelijke gebieden, zoals grensregio’s, te voorkomen. Inwoners die buiten de stad wonen moeten zich geen zorgen maken of de ambulance wel op tijd komt.
Kunt u inzicht geven in de werkelijke situatie van de spoedzorg in de grensregio’s? Op welke cijfers baseert u zich hierbij? Indien deze cijfers ontbreken, welke informatie is nodig om hier een goed beeld van te kunnen krijgen?
Jaarlijks in juli levert AZN het Sectorkompas op.4 Het Sectorkompas bevat informatie over ambulancezorg en is gebaseerd op gegevens aangeleverd door RAV’s. U vindt daar de cijfers per veiligheidsregio. In het laatst gepubliceerde sectorkompas over 2023 is opgenomen dat 95% van de spoedritten (A1-inzetten) in veel regio’s binnen 17 minuten bij de patiënt is.
Kunt u aangeven hoe vaak het gebeurt dat in de grensregio’s soms ook Duitse en Belgische ambulances bij spoedgevallen naar Nederland uitrukken? Indien deze gegevens niet worden bijgehouden, waarom is dat zo?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Reden hiervoor is dat het geen vergelijkbare inzetten zijn. Buitenlandse ambulance eenheden hebben niet dezelfde kwaliteitsstandaarden als wij in Nederland hebben. Inzet van een buitenlandse ambulance is erop gericht om professionele eerste hulp te verrichten, zoals het snel starten van een reanimatie. Hierna komt er altijd een Nederlandse ambulance aan te pas die bijvoorbeeld medicatie kan toedienen of een vrije ademweg kan creëren. De Nederlandse ambulance neemt de zorg op dat moment ook over.
Is het mogelijk dat, wanneer de inzet van Duitse en Belgische ambulances wordt meegerekend, de aanrijtijden vaker binnen de norm van vijftien minuten vallen?
Hoe vaak een buitenlandse ambulance ingezet wordt in Nederland, wordt niet meegenomen in de prestatiecijfers. Dit aantal is overigens te verwaarlozen en zou geen grote impact maken op de gemiddelde responstijd van de regio.
In hoeverre wordt kunstmatige intelligentie (AI) momenteel ingezet om de inzet van ambulances te verbeteren?
De meldkamers ambulancezorg zorgen dag en nacht voor de spreiding en beschikbaarheid van ambulances in alle regio’s van Nederland. Wanneer in een dunbevolkt landelijk gebied een ambulance bezig is met een inzet, wordt een andere ambulance in dat gebied strategisch gepositioneerd. Slimme en specifieke software helpt bij het maken van een zo goed mogelijke keuze hierin, door zoveel mogelijk factoren mee te wegen. Denk aan historische data van ambulanceritten, verkeersomstandigheden, de positie-informatie van overige ambulances, enzovoort. Dit vraagstuk heeft de volle aandacht van de ambulancesector.
Ziet u mogelijkheden om AI breder in te zetten binnen de ambulancezorg, bijvoorbeeld om sneller de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance te identificeren of om beter te voorspellen waar de vraag naar spoedzorg het grootst zal zijn? Welke stappen onderneemt u om dit te onderzoeken of te implementeren?
Op 25 oktober 2023 heeft u een rapportage van AZN ontvangen, waarbij in kaart is gebracht wat de ervaringen en voor- en nadelen zijn van het gebruik van kunstmatige intelligentie voor de logistieke optimalisatie van ambulancezorg.5 AZN heeft digitale transformatie en het benutten van technologische ontwikkelingen zoals AI als centraal thema opgenomen in hun visiedocument.6 Het verkennen en toepassen van AI staat de komende jaren dus op de agenda van de sector.
Op 18 december jl. heb ik u ook geïnformeerd hoe het Ministerie van VWS samen met de zorgsector werkt aan de aanpak en kaders voor AI in de zorg.7 Hiervoor organiseert VWS momenteel rondetafelgesprekken waarbij AZN betrokken is.
Het bericht dat supermarkten alcohol dubbel zo vaak in de aanbieding hebben als vier jaar geleden. |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Questionmark waaruit blijkt dat het aantal alcoholaanbiedingen in supermarktfolders tussen 2020 en 2024 is verdubbeld? Wat is uw reactie hierop?1
Hoe rijmt u de toename aan supermarktaanbiedingen voor alcohol, waarvoor jongeren extra gevoelig zijn, met de doelstellingen van het door uw voorgangers geformuleerde Nationaal Preventieakkoord, waarin supermarkten beloofden gezonde keuzes te stimuleren? Wat gaat u doen om te voorkomen dat de toename van supermarktaanbiedingen voor alcohol de doelstellingen van het Nationaal Preventieakkoord ondermijnt?
Kunt u per afspraak binnen het Nationaal Preventieakkoord over de promotie van alcohol door supermarkten aangeven in hoeverre deze wordt nageleefd?
Bent u van mening dat zelfregulering binnen de supermarktbranche, waarvoor Nederland heeft gekozen in tegenstelling tot de meeste andere EU-lidstaten die kozen om de Audiovisuele Mediarichtlijn te verwerken in wetgeving, voldoende effectief is gebleken om de alcoholpromotie te beperken? Zo nee, welke concrete aanvullende maatregelen overweegt u?
In hoeverre overweegt u regelgeving om reclame en promotie voor alcoholhoudende dranken in supermarkten aan banden te leggen, vergelijkbaar met de restricties op tabaksreclame?
Bent u bekend met de podcast «Bezopen» gemaakt door Omroep MAX voor NPO Radio 1, waarin nog een andere vorm van alcoholmarketing die steeds vaker wordt ingezet, namelijk het gebruik van sociale media en micro-influencers om alcoholproducten onder jongeren te promoten, wordt besproken?2
Hoe beoordeelt u het dat studentenhuizen in ruil voor Instagram-story’s gratis trays met alcoholische dranken schijnen te ontvangen, ondanks dat hiermee artikel 19 van de reclamecode schijnbaar gebroken wordt? Hoe beoordeelt u dit in het licht van zelfregulering?
Bent u het ermee eens dat deze vorm van micro-influencermarketing alcoholgebruik onder jongeren nog verder kan normaliseren en stimuleren, en zo in strijd is met de afspraken uit het Nationaal Preventieakkoord?
Gezien het feit dat ongeveer één op de drie van de ondervraagde studenten zelf of iemand kent die gratis alcohol heeft gekregen in ruil voor promotie, acht u de huidige regulering van alcoholmarketing voldoende effectief? Welke aanscherping van wetgeving of handhaving acht u noodzakelijk?3
Hoe kan het toezicht op alcoholmarketing via sociale media worden verbeterd, met name wanneer deze gericht is op studenten en jongeren?
Bent u bereid wetgeving aan te scherpen om sluikreclame voor alcohol op social media harder aan te pakken, gezien de maatschappelijke kosten van alcoholschade en de toenemende invloed van sociale media op het drinkgedrag van jongeren?
Kunt u toezeggen dat u, in navolging op de uiteenzetting die u de Kamer heeft gestuurd, in de nieuwe integrale preventiestrategie concrete maatregelen opneemt die alcoholreclame die jongeren bereikt aan banden legt?
Het bericht ‘Zorgverzekeraars falen bij inkoopbeleid geneesmiddelen’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgverzekeraars falen bij inkoopbeleid geneesmiddelen»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat het preferent geneesmiddel tegen borstkanker, anastrozol uit Italië, niet voldoet aan de Nederlandse verpakkings- en controle-eisen? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit geneesmiddel zonder deugdelijke barcode en daarmee zonder FMD-controle wordt toegelaten?
Bij ernstige problemen met de beschikbaarheid van een geneesmiddel heeft het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de mogelijkheid om tijdelijk ontheffing te verlenen voor verplichtingen op de verpakking. Het CBG kan er dan voor kiezen om een tijdelijke afwijkende verpakking (TAV) goed te keuren.2
Dit maakt het mogelijk om ook verpakkingen uit andere landen uit de Europese Economische Ruimte te kunnen leveren. Het doel hiervan is om de beschikbaarheid van het geneesmiddel voor de Nederlandse patiënten te borgen.
Het CBG hanteert bepaalde voorwaarden voor de goedkeuring van een TAV.
Zo moeten de verpakkingen worden voorzien van een Nederlandse bijsluiter, of wordt er een kopie van de in Nederland geregistreerde bijsluitertekst bijgeleverd. Buitenverpakkingen krijgen daarnaast een etiket met de Nederlandse productnaam en de naam en vestigingsplaats van de registratiehouder. Indien het geneesmiddel nationaal geregistreerd krijgt het ook een zogenoemd Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG)nummer. Ten slotte is het van belang om te benoemen dat het aanpassen van de verpakking plaatsvindt bij een houder van een fabrikantenvergunning.
In dit geval dreigde er een tekort van het product met de werkzame stof anastrozol. Op verzoek van de leverancier heeft het CBG goedkeuring gegeven voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd.
Het gaat hier om hetzelfde geneesmiddel, van dezelfde fabrikant, maar met een Italiaanse verpakking. Italiaanse verpakkingen hebben (nog) geen barcode (tot 2027) omdat deze zijn uitgezonderd van de Falsified Medicines Directive (FMD)-verplichtingen. Italië had, bij de invoering van de FMD, al een eigen nationaal beveiligingssysteem en heeft daarom meer tijd gekregen om de FMD te implementeren.
De Italiaanse verpakkingen voldoen verder aan dezelfde kwaliteitseisen als de Nederlandse verpakkingen. Wanneer het om een kritische tekortsituatie gaat én als aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is het ontbreken van de barcode voor het CBG geen reden om de Italiaanse verpakkingen te weigeren.
Hoe beoordeelt u het risico voor patiëntveiligheid als gevolg van de gebrekkige controle (omdat het niet voldoet aan de Nederlandse verpakkingseisen) op de verstrekking van dit middel?
Allereerst staat het beschikbaar maken van een medicijn waarvoor een kritisch tekort dreigt voor patiënten in Nederland voorop. De impact van (dreigende) tekorten op patiënten wil ik zo veel mogelijk inperken. Daarnaast zijn ook de FMD-verplichtingen belangrijk om de authenticiteit van geneesmiddelen te garanderen en zo vervalsingen van geneesmiddelen tegen te gaan. Hoewel het risico op vervalsingen klein is, vind ik het belangrijk dat de verpakkingen in Nederland zo veel mogelijk aan deze eisen voldoen.
In het geval van het geneesmiddel anastrozol ging het om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen.
Het CBG vindt het belangrijk dat anastrozol beschikbaar blijft voor patiënten in Nederland en heeft daarom de TAV goedgekeurd. Gezien het relatief lage risico op vervalsingen kan ik mij in deze beslissing vinden.
Kunt u inzicht geven in de omvang van dit probleem? Hoe vaak komt het voor dat geneesmiddelen worden toegelaten zonder te voldoen aan de Nederlandse verpakkings- en controle-eisen? Beschikt u over concrete gegevens hierover?
Naast Italië heeft ook Griekenland meer tijd gekregen om aan de FMD-verplichtingen te voldoen. In de periode van 25 oktober 2024 t/m februari 2025 is drie keer een TAV vanuit Italië of Griekenland goedgekeurd. Ik verwacht dat de Griekse verpakkingen binnenkort wel helemaal aan deze verplichtingen voldoen. Daarnaast kan het zijn dat er via import op basis van de tekortenbesluiten van de IGJ of op basis van mijn Aanwijzing verpakkingen uit Italië of Griekenland zijn geïmporteerd. Hier heb ik geen concrete gegevens over.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen die niet aan de Nederlandse veiligheidseisen voldoen, niet preferent worden verklaard?
Ik ga er in mijn beantwoording vanuit dat u met Nederlandse veiligheidseisen refereert aan de eerdergenoemde verplichtingen vanuit de FMD.
Wanneer het CBG goedkeuring geeft voor een TAV uit Italië en daarmee een uitzondering maakt op de FMD-verplichtingen is dit om een dreigend tekort op te vangen. In het geval van een dreigend tekort is het gebruikelijk en wenselijk dat zorgverzekeraars het preferentiebeleid aanpassen.
Zij kunnen dat op twee manieren doen, door het product niet meer als preferent aan te merken, waardoor verzekerden aanspraak hebben op alle vergelijkbare producten en/of door met de leverancier tot een oplossing te komen voor een vervangend product, dat dan in plaats van het product waarbij een tekort dreigt als preferent wordt aangewezen.
In beide situaties kan het wenselijk zijn dat verzekerden aanspraak krijgen op een product met TAV, als dit ervoor zorgt dat verzekerden toegang tot het voor hun aandoening voorgeschreven geneesmiddel houden.
In het geval van het middel anastrozol ging het bij het product waaraan een tekort dreigde om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen. Deze situatie ontstaat alleen wanneer er niet genoeg producten zijn die wél aan de FMD-verplichtingen voldoen. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou een deel van de patiënten aangewezen zijn geweest op het product met de Italiaanse verpakking.
Hoe verklaart u dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit geneesmiddel hebben goedgekeurd, ondanks de gebreken in de verpakking en het ontbreken van een Europese veiligheidscontrole?
De Italiaanse verpakkingen voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als de Nederlandse verpakkingen. Wanneer het om een kritische tekortsituatie gaat én als aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is het ontbreken van de barcode voor het CBG geen reden om de Italiaanse verpakkingen te weigeren.
De Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd geeft aan van die situatie op de hoogte te zijn.
Bij ernstige problemen met de beschikbaarheid van een geneesmiddel heeft het CBG de mogelijkheid om tijdelijk ontheffing te verlenen voor verplichtingen op de verpakking. Het CBG kan er dan voor kiezen om een TAV goed te keuren.3
Dit maakt het mogelijk om ook verpakkingen uit andere landen uit de Europese Economische Ruimte te kunnen leveren. Het doel hiervan is om de beschikbaarheid van het geneesmiddel voor de Nederlandse patiënten te borgen.
Het CBG hanteert bepaalde voorwaarden voor de goedkeuring van een TAV.
Zo moeten de verpakkingen worden voorzien van een Nederlandse bijsluiter, of wordt er een kopie van de in Nederland geregistreerde bijsluitertekst bijgeleverd. Buitenverpakkingen krijgen daarnaast een etiket met de Nederlandse productnaam en de naam en vestigingsplaats van de registratiehouder. Indien het geneesmiddel nationaal geregistreerd krijgt het ook een zogenoemd Register Verpakte Geneesmiddelen (RVG)nummer. Ten slotte is het van belang om te benoemen dat het aanpassen van de verpakking plaatsvindt bij een houder van een fabrikantenvergunning.
In dit geval dreigde er een tekort van het product met de werkzame stof anastrozol. Op verzoek van de leverancier heeft het CBG goedkeuring gegeven voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd. Het gaat hier om hetzelfde geneesmiddel, van dezelfde fabrikant, maar met een Italiaanse verpakking. Italiaanse verpakkingen hebben (nog) geen barcode (tot 2027) omdat deze zijn uitgezonderd van de Falsified Medicines Directive (FMD)-verplichtingen.
Italië had, bij de invoering van de FMD, al een eigen nationaal beveiligingssysteem en heeft daarom meer tijd gekregen om de FMD te implementeren.
Is het juist dat het argument voor goedkeuring was dat er anders geen alternatief beschikbaar zou zijn? Zo ja, bent u op de hoogte van berichten dat er wel andere anastrozol-producten beschikbaar zijn?
Bij de afweging voor de goedkeuring van een TAV, wordt er door het CBG onder andere naar het marktaandeel gekeken van het betreffende geneesmiddel waarvoor een tekort dreigt. In het geval van het geneesmiddel anastrozol ging het om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een eventueel tekort op te vangen. Ik ben verder niet op de hoogte van andere anastrozol producten die het tekort konden opvangen. Ik ga uit van de inschatting van het CBG.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars CZ en Menzis een middel preferent maken dat aantoonbaar duurder en kwalitatief slechter is dan bestaande alternatieven?
De stelling dat zorgverzekeraars CZ en Menzis een geneesmiddel preferent hebben aangewezen dat aantoonbaar duurder en kwalitatief slechter is dan bestaande alternatieven is niet juist.
Zorgverzekeraars kiezen soms een ogenschijnlijk duurder geneesmiddel als preferent middel vanwege vertrouwelijke prijsafspraken met leveranciers.
Het is in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere openbare lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van de andere middelen met een lagere openbare lijstprijs. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar, en dus voor de premiebetaler, dan de alternatieven. Hierover heb ik uw Kamer eerder ook geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jansen (NSC) over het bericht van apotheker Daan Boellen over het door Coöperatie VGZ aanwijzen van het dure Molaxole als het preferente merk voor macrogol.4
In dit geval dreigde er een tekort van het preferent aangewezen geneesmiddel voor de werkzame stof anastrozol. Hiervoor heeft de leverancier van het preferente product toestemming gevraagd bij het CBG voor een TAV. Hierdoor konden ook verpakkingen uit Italië worden geleverd. Het gaat hier om een geneesmiddel identiek aan het geneesmiddel met de Nederlandse verpakking.
In het geval van het middel anastrozol ging het bij het product waaraan een tekort dreigde om een dermate hoog marktaandeel dat het CBG inschatte dat er niet voldoende (in Nederland geregistreerde) alternatieven beschikbaar waren om een tekort op te vangen. Deze situatie ontstaat alleen wanneer er niet genoeg geneesmiddelen zijn die wél aan de FMD-verplichtingen voldoen. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou er geen alternatief voor de patiënt wanneer zij de Italiaanse verpakking krijgt geleverd.
Is u bekend dat apothekers in toenemende mate worden geconfronteerd met fundamentele dilemma’s als gevolg van het contracteer- en inkoopbeleid van zorgverzekeraars, waarbij zij gedwongen worden om onnodig dure geneesmiddelen te verstrekken? Deelt u de mening dat dit in strijd is met hun maatschappelijke taak om geneesmiddelen veilig, effectief en duurzaam te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat bepaalde apothekers hun verbazing hebben geuit over de hoge lijstprijzen van sommige preferent aangewezen producten. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 8 bestaat er een verschil tussen de openbare lijstprijzen (apotheekinkoopprijs, AIP) en de vertrouwelijke prijsafspraken die zorgverzekeraars en leveranciers met elkaar maken voor preferente geneesmiddelen. Hierdoor kiezen zorgverzekeraars soms een ogenschijnlijk duurder geneesmiddel als preferent middel vanwege vertrouwelijke prijsafspraken met leveranciers. In de praktijk is de zorgverzekeraar, en daarmee de premiebetaler, goedkoper uit. In mijn ogen staat het contracteer- en inkoopbeleid van zorgverzekeraars de apothekers niet in de weg om geneesmiddelen veilig, effectief en duurzaam te verstrekken.
Bent u bereid om op korte termijn in te grijpen en zorgverzekeraars te dwingen om bij de keuze voor preferente geneesmiddelen ook de kwaliteit en veiligheid als harde eis op te nemen?
Nee, dat is niet nodig. Alle producten die zorgverzekeraars als preferent hebben aangewezen, zijn door het CBG of het EMA goedgekeurd op kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid voordat ze werden toegelaten op de Nederlandse markt. Daarmee is gewaarborgd dat de geneesmiddelen die zorgverzekeraars als preferent aanwijzen aan die eisen voldoen.
De situatie waarin een middel als preferent is aangewezen terwijl deze door een TAV niet aan de FMD-verplichting voldoet doet zich alleen voor bij kritische tekorten. Ook als het geneesmiddel niet als preferent was aangewezen zou er geen alternatief voor de patiënt zijn wanneer zij de Italiaanse verpakking krijgt geleverd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht van apotheker Daan Boellen over het door Coöperatie VGZ aanwijzen van het dure Molaxole als het preferente merk voor macrogol |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van deze apotheker op LinkedIn?1
Ja, ik ben op de hoogte.
In welke gevallen of situaties is het volgens u gerechtvaardigd dat een zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, terwijl er goedkopere generieke alternatieven beschikbaar zijn?
Zorgverzekeraars voeren voorkeursbeleid op geneesmiddelen die onderling uitwisselbaar zijn. Dit wordt het preferentiebeleid genoemd. Dat betekent dat verzekerden in principe aanspraak hebben vanuit hun zorgverzekering op het door de zorgverzekeraar als preferent aangewezen geneesmiddel. Binnen dit beleid wijzen zorgverzekeraars een preferent middel aan op basis van een (onderhands) offertetraject. Daarbij worden leveranciers in de gelegenheid gesteld om onder geheimhouding (formeel gezegd: «onder couvert») een prijs aan te bieden voor een door hen te leveren geneesmiddel dat onder de openbare lijstprijs (apotheekinkoopprijs, AIP) ligt. De leveranciers geven daarbij ook aan hoeveel korting de zorgverzekeraar krijgt ten opzichte van de lijstprijs. Deze couvertprijs is dus vertrouwelijk. Alle leveranciers doen dit en de zorgverzekeraar besluit welk middel van welke leverancier als preferent wordt aangewezen. Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Daarnaast wordt door de betreffende zorgverzekeraar ook gekeken hoe goed de leverancier in het verleden het geneesmiddel heeft geleverd.
Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen, terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere openbare lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van de andere middelen met een lagere openbare lijstprijs. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar, en dus voor de premiebetaler, dan de alternatieven.
De door zorgverzekeraars met het preferentiebeleid behaalde kortingen dragen bij aan een betaalbare zorg. Er komt geld beschikbaar om andere zorg te betalen of om de zorgpremie te dempen.
Hoe verklaart u in dit specifieke geval de aanwijzing van Molaxole als preferent geneesmiddel (en tevens niet c.q. moeilijk leverbaar), gezien het aanzienlijke prijsverschil met goedkopere generieke alternatieven?
In het geval van macrogol, de werkzame stof van Molaxole, lijkt het zo te zijn dat het preferent aangewezen geneesmiddel duurder is dan de macrogol van andere leveranciers, omdat de openbare lijstprijs hoger is. Maar, zorgverzekeraar VGZ heeft mij laten weten dat de couvertprijs die is afgesproken met de leverancier lager is dan de lijstprijs van de alternatieven. De zorgverzekeraar, en dus de premiebetaler, betaalt juist minder.
Daarnaast heeft zorgverzekeraar VGZ aangegeven het signaal dat de Molaxole niet of moeilijk leverbaar is, niet te herkennen. Zij heeft hierover direct contact gehad met de leverancier. Molaxole is op dit moment volgens de leverancier gewoon leverbaar en ook voldoende op voorraad. Het CBG heeft mij laten weten dat er ook bij haar geen meldingen zijn gedaan van tekorten of leveringsonderbrekingen van Molaxole.
Indien het (tijdelijk) niet beschikbaar zijn van een goedkoper medicijn volgens u rechtvaardigt dat de zorgverzekeraar kiest voor een duurder medicijn als preferent middel, kunt u dan aantonen dat de goedkopere alternatieven van Molaxole (generieke merken macrogol) niet beschikbaar zijn/waren?
Dit is niet van toepassing. Zoals aangegeven door zorgverzekeraar VGZ is de Molaxole leverbaar en is deze voor hen ook niet duurder dan de alternatieve macrogol geneesmiddelen vanwege de (vertrouwelijke) couvertprijs die zij betalen.
Zijn er bij u meer signalen gekomen of bekend waaruit blijkt dat zorgverzekeraars duurdere merkmedicijnen aanwijzen zonder duidelijke meerwaarde? Zo ja, kunt u de meest recente signalen opsommen? Heeft u op deze signalen ook actie ondernomen?
Het geneesmiddel van de leverancier die de laagste couvertprijs biedt, wordt in de regel gekozen als preferent geneesmiddel. Het is dus in bepaalde situaties logisch wanneer zorgverzekeraars een middel met een hogere openbare lijstprijs als preferent middel aanwijzen terwijl er alternatieven met een lagere openbare lijstprijs beschikbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de leverancier van een middel met een hogere lijstprijs een lagere couvertprijs aanbiedt dan de leveranciers van andere middelen. In die situatie is het ogenschijnlijk duurdere medicijn in werkelijkheid goedkoper voor de zorgverzekeraar dan de alternatieven.
De openbare lijstprijzen zijn dus niet de prijzen die de zorgverzekeraars betalen. De afgesproken prijzen zijn vertrouwelijk en ik heb dan ook geen inzicht in de prijzen. Wel kan ik aangeven dat ik geen signalen heb gekregen dat zorgverzekeraars in situaties zonder een couvertafspraak middelen met een hogere lijstprijs aanwijzen.
Kunt u toelichten hoe en door wie toezicht wordt gehouden op de keuzes van zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid? Zijn signalen bij u binnengekomen via de toezichthouder?
Het Besluit Zorgverzekering (artikel 2.8) biedt zorgverzekeraars de bevoegdheid om te bepalen welk geneesmiddel binnen een groep van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof tot de aanspraak van de verzekerde behoort. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels die in het Besluit Zorgverzekering zijn gesteld voor het toepassen van het preferentiebeleid. Er zijn geen signalen bij mij binnengekomen via de toezichthouder.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars in het algemeen en VGZ in het bijzonder, en de fabrikant van Molaxole? Zo ja, waarom zijn deze afspraken niet transparant?
Ik ben ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars prijsafspraken maken met leveranciers als onderdeel van hun inkoopbeleid. Ik heb zorgverzekeraar VGZ gevraagd of zij prijsafspraken hebben met de leverancier van Molaxole. Daarop heeft zorgverzekeraar VGZ bevestigend geantwoord.
Dergelijke prijsafspraken zijn niet transparant, omdat leveranciers vanwege nationale en internationale concurrentiële nadelen niet willen dat de prijzen die de zorgverzekeraars betalen bekend worden gemaakt. Het is ook niet in het belang van de premiebetaler dat de couvertprijzen bekend worden gemaakt. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee mee aan de betaalbaarheid van de zorg.
Bent u op de hoogte van prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en fabrikanten rondom andere geneesmiddelen? Zo ja, welke?
Voor preferent aangewezen producten geldt in het algemeen dat er een prijsafspraak gemaakt wordt. Ook voor sommige andere (vooral intramurale) producten maken zorgverzekeraars prijsafspraken. De kortingen die zorgverzekeraars met leveranciers afspreken zijn over het algemeen vertrouwelijk. Het gaat namelijk om concurrentiegevoelige gegevens. Zorgverzekeraars delen de kortingen met geen enkele partij, ook niet met het Ministerie van VWS.
Welke stappen heeft u ondernomen om geheime prijsafspraken tussen zorgverzekeraars en farmaceutische bedrijven te voorkomen?
Het is in het belang van de premiebetaler en de betaalbaarheid van zorg dat zorgverzekeraars de ruimte hebben om couvertprijzen af te spreken met leveranciers. De systematiek met couvertprijzen zorgt voor aanzienlijke besparingen en draagt daarmee bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ik zie dan ook geen reden om stappen te nemen.
Welke afspraken zijn er omtrent het preferentiebeleid van zorgverzekeraars en het openbaar maken van de onderliggende financiële afspraken met fabrikanten?
De fabrikanten bepalen zelf voor welke prijs zij hun product aanbieden in de inkoopprocedure. Vervolgens worden deze prijzen door de zorgverzekeraar niet openbaar gemaakt. Dit vanwege het concurrentiële nadeel. Wel maken zorgverzekeraars uiteraard tijdig bekend welke middelen zij preferent hebben aangewezen, zodat groothandels, apotheken en verzekerden daar rekening mee kunnen houden.
Indien afspraken over transparantie ontbreken, overweegt u om zorgverzekeraars te verplichten hun preferentiebeleid en de onderliggende financiële afspraken openbaar te maken? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat overweeg ik niet. De vertrouwelijke couvertprijzen maken het mogelijk dat fabrikanten hun producten tegen lagere prijzen kunnen aanbieden dan de openbare prijzen. Het preferentiebeleid en de couvertprijzen dragen op deze manier bij aan de betaalbaarheid van de zorg.
Indien de korting niet geheim zou zijn, zouden fabrikanten niet langer deze lagere prijzen aanbieden en zouden de kosten voor geneesmiddelen stijgen. Deze stijging ontstaat doordat dan de openbare prijzen door zorgverzekeraars betaald zullen moeten worden, en niet de lagere couvertprijzen.
Kunt u bevestigen dat door te kiezen voor een duurder merkmedicijn, zorgverzekeraars geneesmiddelen niet doelmatig inkopen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Zie daarvoor ook mijn eerder gegeven antwoorden. De openbare prijs is niet gelijk aan de couvertprijs, vanwege de daarbij aangeboden kortingen van de fabrikant. De vertrouwelijke couvertprijs is lager dan de openbare lijstprijs. In sommige gevallen is het aanwijzen van een merkmedicijn dus doelmatiger.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid op deze manier tot hogere zorgkosten leidt in plaats van lagere?
Nee, met het preferentiebeleid kunnen zorgverzekeraars geneesmiddelen doelmatig inkopen. Dit zorgt ervoor dat zorgverzekeraars een afname kunnen garanderen, waardoor zij kortingen kunnen krijgen bij de inkoop. Dit helpt juist om de zorg in Nederland betaalbaar te houden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de kosten van deze geheime prijsafspraken, waardoor de zorgverzekeraar minder betaalt voor een medicijn dan dat hij ervoor ontvangt via het eigen risico van de patiënt, terechtkomen bij de verzekerde zolang deze nog niet door het eigen risico heen is?
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om vormen van zorg vrij te stellen van het verplicht en vrijwillig eigen risico voor hun verzekerden. Verschillende zorgverzekeraars, waaronder zorgverzekeraar VGZ, stellen in dat kader preferente geneesmiddelen vrij van het eigen risico. Dus voor verzekerden van deze zorgverzekeraars heeft het preferentiebeleid naast de kostenbesparing op de premie ook nog het voordeel dat er voor de preferent aangewezen geneesmiddelen helemaal geen eigen risico in rekening wordt gebracht.
Ik heb geen inzicht in het aantal gevallen waarin verzekerden wel het eigen risico hebben betaald voor preferent aangewezen middelen bij zorgverzekeraars die ervoor kiezen deze kosten niet vrij te stellen van het eigen risico.
Hoe gaat u voorkomen dat verzekerden de dupe worden van hogere kosten van generieke medicijnen door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van een beslissing die heeft geleid tot hogere kosten voor verzekerden. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd, wat resulteert in lagere zorgkosten.
Zorgverzekeraars hebben, zoals ik hierboven aangaf, zelf de mogelijkheid om vormen van zorg uit te sluiten van het eigen risico. Dit is één van de manieren waarop zorgverzekeraars zich van elkaar kunnen onderscheiden. Verschillende zorgverzekeraars maken van deze mogelijkheid gebruik door preferent aangewezen geneesmiddelen vrij te stellen van het eigen risico. Burgers kunnen dit meenemen bij de keuze van een zorgverzekeraar. Gezien de keuzevrijheid die burgers hiermee hebben zie ik geen aanleiding tot ander beleid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgkosten niet hoger worden door dergelijke beslissingen?
Er is in deze casus geen sprake van hogere zorgkosten. Het preferentiebeleid heeft de afgelopen jaren voor besparingen gezorgd. Dat resulteert in lagere zorgkosten. De geheime prijsafspraken van zorgverzekeraars met leveranciers dragen daaraan bij.
Wat zijn de consequenties voor zorgverzekeraars die keuzes maken die niet in lijn zijn met het doel van kostenbeheersing?
Ik wil voor de volledigheid ook hier opmerken dat er in deze casus geen sprake is van ondoelmatigheid of hogere zorgkosten. In het algemeen geldt dat zorgverzekeraars de taak hebben om geneesmiddelen doelmatig in te kopen. Daarvoor hebben zij onder andere de mogelijkheid om preferentiebeleid te voeren. De NZa controleert of zorgverzekeraars zich houden aan de regels in het Besluit Zorgverzekering bij het toepassen van het preferentiebeleid. Bij het niet naleven van de wettelijke regels kan de NZa handhaven en passende toezichtinterventies bepalen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb deze vragen één voor één beantwoord. Vanwege onder andere de voor de beantwoording van uw vragen noodzakelijke afstemming is beantwoording binnen drie weken helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Meer ziekenhuizen in financiële problemen, bedreigt uitvoering Zorgakkoord’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van bovenstaand bericht en BDO-onderzoek?1
Ja.
Wat moet er specifiek veranderen om de zeer beperkte marges aan te pakken, zodat stijgende personeelskosten, verouderde gebouwen en investeringen in medische innovaties, digitalisering, verduurzaming en nieuwbouw kunnen worden gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering ligt bij het ziekenhuis zelf. Als een ziekenhuis beperkte financiële marges heeft, dan ligt daar in eerste instantie een belangrijke opgave voor het management van een ziekenhuis zelf om dit te veranderen.
Verschillende componenten zijn bepalend voor het financiële resultaat van een instelling. In iedere zorgsector zijn op dit moment algemene factoren van invloed op de instellingsresultaten, zoals personeelsschaarste en de algemene toename van kosten. In deze context zijn positieve cijfers niet altijd te verwachten.
Zoals in alle zorgsectoren zijn ook bij de ziekenhuizen verschillen tussen instellingen van invloed op de resultaten. Ziekenhuizen zijn meer of minder arbeidsintensief of hebben meer of minder last van gestegen energieprijzen door hun gebouwenbestand of hun energiecontract. In de ziekenhuissector zijn de meeste tarieven vrij onderhandelbaar tussen zorgverzekeraar en ziekenhuis. Daarnaast kunnen ook incidentele factoren van invloed zijn geweest op de resultaten, zoals verkoop met boekwinst van onroerend goed of het versneld nemen van verliezen.
Wat zijn volgens u de directe gevolgen voor de patiëntenzorg als deze financiële problemen bij ziekenhuizen blijven bestaan of verergeren?
Zorgaanbieders en zorgverleners zijn zelf op grond van de wet- en regelgeving verantwoordelijk voor het bieden van zorg van goede kwaliteit. Mochten financiële knelpunten dit in gevaar brengen, dan moet de zorgaanbieder samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken.
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij daar risico’s zien die zijn niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
Wat kunt u zeggen over de effectiviteit van de tot nu toe bestede transformatiemiddelen in het kader van de IZA-doelstellingen?
Om impactvolle transformaties naar passende zorg te bevorderen is in het kader van het IZA een bedrag van € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar voor de periode 2023–2027. De IZA-partijen zijn aan de slag met het maken van goede plannen en zijn hierover ook in constructief overleg met de verzekeraars. Een aantal plannen is goedgekeurd en wordt geïmplementeerd. Met behulp van het beoordelingskader wordt op voorhand gekeken of een plan voldoende impactvol is, zowel op het moment van de snelle toets als ook bij de definitieve indiening. Ook is er een vereiste in het beoordelingskader opgenomen dat onder elk plan een positieve (maatschappelijke) business case moet liggen.
De plannen die zijn goedgekeurd dragen bij aan verschillende thema’s uit het IZA, veelal betreft het plannen op het gebied van passende zorg, digitalisering en regionale samenwerking. Ik kan op dit moment nog geen uitspraken doen over de effectiviteit van deze plannen omdat de plannen die van start zijn gegaan net zijn opgestart en er nog geen plannen zijn die volledig zijn geïmplementeerd. Met het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord wil ik met de IZA- partijen afspraken maken over een gerichtere inzet van de transformatiemiddelen, zodat deze nog beter gaan bijdragen aan de noodzakelijke transformatie.
Hoe gaat u voorkomen dat de regionale verschillen in zorgtoegankelijkheid toenemen als ziekenhuizen in financiële problemen moeten bezuinigen of zelfs sluiten?
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant houden en waar nodig maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neemt dit kabinet de volgende stappen om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen:
Daarnaast wil ik dat vraag en aanbod van zorg in de regio beter op elkaar zijn afgestemd. De ROAZ- en regioplannen zijn hiervoor de basis en dienen verder te worden doorontwikkeld.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om de noodzakelijke duurzame investeringsruimte te creëren voor het succesvol uitvoeren van de grote hervormingen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA)?
Er is in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld om de gewenste transformatie in het kader van het IZA uit te kunnen voeren.
Hoe kijkt u naar de analyse in het rapport dat naarmate een ziekenhuis beter wordt in het leveren van passende zorg, de financiële resultaten steeds verder uitgehold worden?
In het Regeerprogramma wordt de beweging naar meer passende zorg onderschreven. Het zou niet zo mogen zijn dat de bekostiging en/of financiering deze beweging daarbij in de weg staat. Ik ga niet mee in de oorzaak-gevolg relatie die in het rapport wordt gesteld waarbij het leveren van passende zorg niet zou lonen. Of sterker nog: dat dit een negatieve financiële impact zou hebben. Dat is een te eenzijdige benadering. De oorzaken van financiële problemen kunnen ook liggen op terreinen die niet direct met bekostiging en/of financiering van ziekenhuizen te maken hebben. Denk bijvoorbeeld aan het tekort aan personeel of gestegen kosten. Kortom, de financiële situatie van ziekenhuizen wordt door een combinatie van verschillende factoren beïnvloed.
Ik zie wel dat het sturen op passende zorg nog beter kan. Om dit te ondersteunen zal de bekostiging onder andere eenvoudiger moeten worden. Zie bijvoorbeeld de plannen voor de invoering van budgetbekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg en verschillende trajecten om domein- en sectoroverstijgende samenwerking gemakkelijker te bekostigen. Langs deze weg zou passende zorg uiteindelijk in de breedst mogelijke zin moeten lonen, voor zowel patiënt als zorgaanbieder. Om deze redenen wil ik ook het sturen op passende zorg onderdeel laten zijn van het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord.
Hoe kijkt u naar de oproep in het rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit en de zorgverzekeraars de bekostiging van de zorg in ziekenhuizen zo moeten veranderen, dat passende zorg juist financieel gaat lonen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke rol ziet u voor zorgverzekeraars in deze ontwikkelingen, en wat zou er bij hen moeten veranderen om ziekenhuizen meer financieel perspectief te bieden? Overweegt u aanvullende afspraken met zorgverzekeraars om een gelijkmatiger financiering van ziekenhuizen te garanderen? Overweegt u een nieuwe variant pxq voor zorgverzekeraars? Zo niet, waarom niet?
Zorgverzekeraars kopen zorg in om aan hun zorgplicht voor hun verzekerden te kunnen voldoen. Zij willen daarbij goede zorg inkopen voor een goede prijs zodat de premies voor hun verzekerden betaalbaar blijven. Zorgverzekeraars onderhandelen met de zorgaanbieders hierover. Het is aan de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders om daarbij tot goede afspraken te komen, waarbij zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen voldoen en zorgaanbieders hun kosten kunnen dekken.
Ik wil in een aanvullend akkoord met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken maken. Deze afspraken moeten worden gericht op het realiseren van de noodzakelijke veranderingen om de zorg gelijkwaardiger toegankelijk krijgen en zorgaanbieders meer zekerheid te bieden over een meerjarig perspectief. Daardoor zijn zij ook beter in staat om personeel aan zich te kunnen binden. Daarnaast ben ik met het Zorginstituut en de NZa aan de slag om goede voorbeelden te delen over goede voorbeelden rond contracteren en partijen handvatten te geven, zodat zij dit zelf kunnen toepassen.2
Welke stappen kunnen u en de zorgverzekeraars ondernemen om de financiering van ziekenhuizen te verbeteren, zodat passende zorg financieel aantrekkelijker wordt?
In het regeerprogramma is afgesproken dat de acute spoedeisende hulp, acute verloskunde en de IC-afdelingen via een vast budget gefinancierd gaan worden. Hierover ben ik in gesprek met de NZa. Daarnaast is in het regeerakkoord is afgesproken om te komen tot meer meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen om de toegankelijkheid voor patiënten te borgen en om personeel te behouden voor streekziekenhuizen. In het aanvullend zorg en welzijn akkoord ga ik hier met partijen afspraken over maken.
Verder zet ik mij in om passende zorg te bevorderen. In het IZA zijn hierover met partijen afspraken gemaakt en zijn partijen actief aan de slag om passende zorg te implementeren. De NZa en het Zorginstituut ondersteunen daarbij door bijvoorbeeld goede voorbeelden van passende zorg en meer «relationeel contracteren» te delen en hierbij ook hulpmiddelen aan te reiken.3
Welke maatregelen neemt u om de financiële prikkel voor het uitvoeren van veel medische handelingen te verminderen, zodat financiële gezondheid niet langer afhankelijk is van productievolume?
Ik ben het met uw Kamer eens dat er op onderdelen binnen de huidige ziekenhuisbekostiging een ongewenste productieprikkel aanwezig is. Via het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord zet ik in op meer stimuleren van passende zorg. Als onderdeel hiervan probeer ik de bekostiging zo éénvoudig mogelijk te houden. Ik zal ook kritisch kijken waar de bekostiging veranderd moet worden om de toegankelijkheid van zorg te garanderen en waar mogelijk te verbeteren. Zie bijvoorbeeld de voornemens voor bekostiging op basis van beschikbaarheid in de acute zorg.
Tot slot: het is in de eerste plaats aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in de contractering tot financiële afspraken te komen waarbij de inkomsten minder productieafhankelijk zijn.
Herinnert u zich de motie-Omtzigt c.s. van april 2023, waarmee de Kamer unaniem vroeg om advies over openbaarheid van de stukken over de Bijlmervliegramp?1
Ja, een beleidsreactie met de stand van zaken van de uitvoering van de motie is op 30 september jl. aan de Kamer gestuurd.1
Hoe beoordeelt u het dat u nu eerst twee externe onderzoeken gaat doen naar de mogelijke uitvoering van twee van de vier aanbevelingen?2
Voor aanbeveling 4 van het ACOI wordt een extern onderzoek uitgevoerd. Aanbeveling 3 wordt uitgevoerd door het Ministerie van IenW in afstemming met een aantal organisaties en de Ministeries van OCW, BZK en JenV.
Met aanbeveling 4 adviseert het ACOI om te investeren in de toegankelijkheid van het archief voor betrokkenen en onderzoekers. Bij het beoordelen van de stukken ter uitvoering van aanbeveling 1 en 2 is door IenW een veel uitgebreider overzicht gemaakt van de diverse documenten in verschillende dossiers van het Nationaal Archief. ACOI adviseert het onderzoek ook te richten op meerdere archieven, zoals het Stadsarchief Amsterdam en mogelijk andere. Extern onderzoek is nodig om de relevante archieven in beeld te krijgen. Er is specifieke expertise uit de archiefwereld nodig om te zorgen dat de opvolging van deze aanbeveling werkbaar is voor de verschillende archieven. Daarnaast is die expertise ook nodig om te zorgen dat de uitvoering voorziet in de behoefte van nabestaanden en bewoners. Bij het Ministerie van IenW is deze expertise niet aanwezig.
Wilt u de precieze vraagstelling van die onderzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Voor het onderzoek naar aanbeveling 4 zijn door IenW voor inhoudelijke expertise verschillende verkennende overleggen gevoerd met het Ministerie van OCW, het Stadsarchief Amsterdam en een mogelijke uitvoerder om zo snel en zo goed mogelijk de aanbeveling op te volgen. Om te investeren in de toegankelijkheid van de archieven is in lijn met het ACOI-rapport hieruit de volgende vraagstelling geformuleerd: Onderzoek hoe bestaande inventarissen kunnen worden verduidelijkt, of er andere relevante archieven zijn en wat de behoeften zijn van nabestaanden en omwonenden om de toegankelijkheid van het Bijlmervliegramparchief met een (mogelijke online) onderzoeksgids te vergroten.
Het onderzoek naar aanbeveling 3 kent geen vraagstelling voor extern onderzoek, omdat het ministerie dit zelf uitvoert. Hierbij wordt in ieder geval gekeken naar de wettelijke verdeling van de verantwoordelijkheid, de invulling van een balancing test en de mogelijkheid om een generieke beoordeling bij de balancing test toe te passen. Ook wordt gekeken naar het belang van de bescherming van onderzoeksgegevens om de luchtvaartveiligheid te verbeteren. Over de vraag in hoeverre de openbaarmaking van de archiefstukken in lijn is met de internationale (ICAO) regelgeving vindt op 22 oktober een technische briefing plaats met de Kamercommissie van IenW.
Hoeveel gaan die onderzoeken kosten in tijd en in geld?
Het streven is het onderzoek naar aanbeveling 4 in het eerste kwartaal van 2025 gereed te hebben. De kosten hiervoor zijn nog niet definitief bekend.
Het onderzoek naar aanbeveling 3 wordt door het Ministerie van IenW uitgevoerd. Eerder is de Kamer geïnformeerd dat de benodigde inspanning vanuit IenW, de overige betrokken ministeries en het Nationaal Archief groot is. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Deelt u de verbazing over de noodzaak van een advies over de balancing test?
De balancing test wordt sinds 2016 voorgeschreven door Bijlage 13 bij het Verdrag van Chicago voor de internationale burgerluchtvaart. De invulling die het ACOI in aanbeveling 3 wenst voor de balancing test gaat verder dan hoe de balancing test wordt toegepast. Er wordt geen extern onderzoek of advies uitgebracht over (de noodzaak van) de balancing test. Het Ministerie van IenW bestudeert de aanbeveling en weegt in overleg met relevante partijen zorgvuldig de voor- en nadelen af binnen de wettelijke vereisten. Nagestreefd wordt transparant en duidelijk te zijn over onderzoeken in de burgerluchtvaart.
Als dit onderzoek zo noodzakelijk is, waarom is daar niet mee begonnen in de weken nadat het advies van ACOI is uitgekomen maar heeft u eerst maanden gewacht?
Het ACOI is in april 2023 begonnen met haar onderzoek en heeft de resultaten hiervan op 19 april 2024 gepubliceerd. Het ministerie is direct aan de slag gegaan met de opvolging van de aanbeveling. Het ACOI heeft aanbevolen om «zo snel mogelijk» de door haar genoemde dossiers openbaar te maken. Het ACOI stelt verder in haar rapport dat «wanneer de dossiers openbaar zijn gemaakt» (aanbeveling 1) «en vervolgens in de resterende documenten 64 dossiers zoveel mogelijk documenten door het spitsen van dossiers ook openbaar zijn gemaakt» (aanbeveling 2), voor de «uiteindelijke resterende documenten met toepassing van een balancing kan worden vastgesteld of toegang mogelijk is» (aanbeveling 3).
Voor de uitvoering van aanbeveling 1 en 2 zijn alle stukken (circa 1.300) in de dossiers van de Raad van de Luchtvaart inzake de Bijlmervliegramp beoordeeld. Deze inzet was nodig voor de uitvoering van aanbevelingen 3 en 4. De benodigde expertise voor de uitvoering van aanbeveling 1 en 2, is tevens vereist voor de beoordeling van aanbeveling 3. Deze expertise is beperkt voorhanden en kan ook niet worden ingehuurd, waardoor volgordelijkheid in de uitvoering nodig is. De uitgebreidere inventarislijst die is ontstaan bij de uitvoering van aanbeveling 1 en 2, wordt meegenomen in het onderzoek van aanbeveling 4. Dit geldt ook voor inzichten uit intussen gevoerde gesprekken met het Nationaal Archief en het Stadsarchief Amsterdam.
Wilt u behalve alle organisaties die u nu betrokken zijn bij het advies over de balancing test en die waarschijnlijk zullen pleiten voor grote terughoudendheid, ook organisaties op gelijke voet betrekken die pleiten voor openbaarheid, zoals vertegenwoordigers van de nabestaanden en onderzoeksjournalistiek (Nederlandse Vereniging van Journalisten – NVJ)?
Bij het onderzoek naar aanbeveling 3 worden organisaties vanuit hun wettelijke verantwoordelijkheid betrokken, zoals het Ministerie van OCW vanuit haar verantwoordelijkheid voor de Archiefwet en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) vanuit haar verantwoordelijk voor luchtvaartongevallenonderzoek. De Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers wordt vanuit hun expertise benaderd voor het onderzoek. IenW hecht eraan dat ook de wensen en het perspectief van nabestaanden en bewoners goed wordt meegenomen in de onderzoeken. Binnenkort nemen IenW en het Nationaal Archief deel aan een informatiebijeenkomst voor de bewoners en nabestaanden van de Bijlmervliegramp. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door het Stadsdeel Zuidoost en het ACOI.
Kunt u een tijdlijn – startend bij de eerste Kamervragen die om openbaarheid vroegen – geven wanneer de balancing test klaar is en de stukken openbaar zullen zijn? Vindt u dat redelijk na april 2023?
Voorop gesteld wordt dat een balancing test om inzage te krijgen in vertrouwelijke stukken sinds 2016 mogelijk is en op verzoek wordt uitgevoerd. Waar het hier om gaat is het beoordelen en waar mogelijk uitvoeren van de aanbevelingen van het rapport van het ACOI. Het opstellen van het rapport heeft het ACOI een jaar gekost. Het beoordelen van de stukken dat door het ACOI is gedaan, moet door IenW opnieuw worden uitgevoerd. Dit is nodig omdat IenW verantwoordelijk is voor de inhoud van het archief en vanuit de verantwoordelijkheid dat Nederland voldoet aan verdragsverplichtingen. Dit is gebeurd in nauwe samenwerking met het Nationaal Archief als verantwoordelijke voor het beheer van het archief.
Zoals in antwoord 6 is aangeven, is dit werk geprioriteerd in lijn met de aanbeveling van het ACOI om stukken zo snel mogelijk openbaar te maken. Het onderzoek door IenW met relevante partijen naar aanbeveling 3 wordt naar verwachting in het voorjaar van 2025 afgerond. Hieronder wordt een nadere tijdlijn gegeven.
Op 19 januari 2016, tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer, heeft de toenmalige Staatssecretaris van IenM antwoord gegeven aan de Kamerleden Elias (VVD), Monasch (PvdA), Omtzigt en Van Helvert (CDA), op vragen over het archief van de Rijksluchtvaartdienst en de termijn waarin de openbaarheid van ongevalsarchieven wordt beperkt (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 43, item 4). In aanvulling daarop heeft op 25 maart 2016 de Staatssecretaris van IenM antwoord gegeven op schriftelijke vragen van de Kamerleden Omtzigt en Van Helvert, ingezonden op 4 maart 2016 inzake de geheimhouding van de stukken (Zie Handelingen II vergaderjaar 2015/16, nr. 2040).
Op 11 oktober 2022 heeft de vaste commissie voor BZK een burgerbrief ontvangen met een vraag over de openbaarheidsbeperking van het archief van de Bijlmervliegramp. Deze brief is ter beantwoording doorgeleid naar de Minister van IenW die de Kamer op 23 november 2022 heeft geïnformeerd (Kamerstuk 22 861, nr. 37). In reactie daarop heeft de vaste commissie voor BZK op 27 januari 2023 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van IenW. Bij brief van 22 maart 2023 zijn deze vragen beantwoord (Kamerstuk 22 861, nr. 39).
Tijdens het tweeminutendebat 13 april 2023 «Geheimhouding stukken Bijlmerramp 1992» worden twee moties ingediend. De motie Leijten (Kamerstuk 22 861, nr. 41) wordt verworpen en de (gewijzigde) motie Omtzigt c.s. (Kamerstuk 22 861, nr. 42) wordt aangenomen.
Ter uitvoering van de werkzaamheden van de motie Omtzigt verleent IenW per brief op 18 juli 2023 toestemming aan het ACOI voor de volledige toegang tot de documenten in het archief van de Raad voor de Luchtvaart bij het Nationaal Archief. Op 26 juli 2023 is door IenW op verzoek aan zeven personen van het ACOI toestemming verleend voor het inzien van de stukken waaraan een openbaarheidsbeperking was gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten en op 26 september 2023 op verzoek nog eens aan vier personen van het ACOI. In de maanden augustus t/m november 2023 heeft het ACOI onderzoek gedaan in de archieven van de Raad van de Luchtvaart in het Nationaal Archief. In de maanden december 2023 en januari 2024 zijn gesprekken gevoerd met deskundigen, journalisten, wetenschappers en bewoners en nabestaanden van de slachtoffers van de vliegramp.
Op 15 maart 2024 is het ACOI-conceptrapport ter inzage aangeboden aan IenW voor een feitencheck met het verzoek uiterlijk op 22 maart commentaar te leveren. Verlenging van de inzagetermijn was desgevraagd niet mogelijk. Hierop is door IenW op 22 maart commentaar op hoofdlijnen geleverd vanwege de korte inzagetermijn van 1 week. Op 26 maart kwam het ACOI met een aanvullend voorstel voor het instellen van een commissie voor het uitvoeren van de balancing test (en nog zonder de toevoeging dat de commissie ook voor andere luchtvaartrampen in het archief van de Raad voor de Luchtvaart zou kunnen worden ingezet). Op verzoek van IenW ontvangt het ACOI op 29 maart een geactualiseerd conceptrapport (inclusief bijgewerkte aanbevelingen over de commissie). Tevens dringt IenW erop aan dat de OVV ook inzage krijgt in het conceptrapport, omdat bleek dat de OVV als belangrijke stakeholder niet was geïnterviewd bij het rechtsvergelijkend onderzoek. Het ACOI heeft daarop het conceptrapport op 27 maart verstuurd naar de OVV. Op 8 april stuurt de OVV zijn commentaar aan het ACOI met een afschrift aan de Minister van IenW.
Op 19 april 2024 heeft het ACOI het advies uitgebracht over de mogelijkheden om de openbaarheid van het archief over de vliegramp in de Bijlmermeer te vergroten. In de brief van 22 april jl. informeert de Minister van IenW de Kamer van een beleidsreactie te voorzien (Kamerstuk 22 861, nr. 46).
Over de aanbevelingen in het ACOI-rapport zijn op 24 april jl. Kamervragen gesteld door de leden Omtzigt, Palmen (beiden Nieuw Sociaal Contract), White (GroenLinks-PvdA), Ceder (ChristenUnie), Bamenga (D66), Van der Plas (BBB), Vedder (CDA), Van Nispen (SP), Ergin (DENK), Van Houwelingen (FVD), Stoffer (SGP), Koekkoek (Volt), Eerdmans (JA21), Van der Velde (PVV) en Martens-America (VVD). Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2024D20035. Deze vragen zijn op 21 mei jl. door IenW beantwoord.
Na de publicatie van het ACOI-rapport is bij IenW direct capaciteit en budget vrijgemaakt om direct met de aanbevelingen 1, 2 en 4 alsmede (bovenvermelde) Kamervragen aan de slag te gaan. Met OCW is ook bij het Nationaal Archief vanwege de vaste procedures bij inzage van archiefstukken en documenten met openbaarheidsbeperking (vanwege het belang van de Staat of zijn bondgenoten) extra inzet geregeld. De beschikbaarheid van de studiezaal en de toezichthouder waren mede bepalend voor het tempo waarin de 80 inventarisnummers en de inhoud daarvan stuk voor stuk (ca. 1.300) konden worden doorgenomen.
Op 1 mei jl. is gestart met het beoordelen van alle stukken van de Bijlmervliegramp in het archief van de Raad van de Luchtvaart. Dit werk, als ook de beoordeling welke dossiers gesplitst moesten worden, is de hele zomer doorgegaan. In de tweede helft van de zomer is tegelijkertijd gekeken naar de voorbereidende werkzaamheden voor aanbevelingen 3 en 4. Naast het tweewekelijks overleg tussen IenW, OCW en het Nationaal Archief om de werkzaamheden en opstellen van de beleidsreactie te verzorgen, zijn er gesprekken gevoerd met verschillende partijen, waaronder het Stadsarchief Amsterdam, de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers.
Zoals hierboven vermeld is op 21 mei jl. antwoord gegeven op schriftelijke vragen. Hiervoor was de inbreng van diezelfde personen van IenW die in het Nationaal Archief de werkzaamheden verrichtten essentieel. De expertise die voor de verschillende aanbevelingen nodig is, is beperkt beschikbaar.
Op 28 augustus is het Besluit inzake toestemming tot inzage in archiefstukken met betrekking tot het onderzoek naar het luchtvaartongeval dat op 4 oktober 1992 in de Bijlmermeer plaatsvond, gepubliceerd. Dit besluit is in werking getreden op 9 september 2024 en vanaf 10 september kon in het Nationaal Archief iedereen inzage krijgen in de in het besluit vermelde dossiers.
Op 30 september is de beleidsreactie op het ACOI rapport verstuurd aan de Tweede Kamer.
De uitwerking van de aanbevelingen 2, 3 en 4 lopen onverminderd door.
Welke apparatuur is nodig om de audiodossiers te bestuderen? Welke pogingen zijn het afgelopen jaar gedaan om die banden te bestuderen en de apparatuur te verwerven?
Er zijn drie typen audiovisuele dragers in het archief, die elk hun eigen type apparatuur vereisen: (1) Revox B77 geluidsbanden en Revox B77 Bandrecorder, (2) audiocassettes en cassetterecorder, (3) VHS videobanden en VHS videorecorder.
De cassetterecorder en VHS videorecorder zijn aanwezig bij het Nationaal Archief en gebruikt om de medewerkers van het ACOI en IenW, respectievelijk in oktober 2023 en mei 2024 de audiodossiers te laten beluisteren. De Revox B77 is zeer specialistische apparatuur waar specifieke expertise voor nodig is die niet bij het Nationaal Archief aanwezig is. Voor het instellen en afspelen van de geluidsbanden zijn externe professionals nodig. Het betreft materiaal dat beperkt openbaar is in het belang van de Staat of zijn bondgenoten. Daardoor kon het Nationaal Archief deze geluidsbanden niet met externe professionals delen. Bij het uitvoeren van aanbeveling 1 is gebleken dat magnetische beeld- en geluidsdragers door het afspelen in kwaliteit achteruit gaan. Op verzoek van het Nationaal Archief heeft IenW op 23 september toestemming verleend om alle audiovisuele dragers extern te laten digitaliseren. Hierdoor kunnen de drie geluidsbanden waarvoor de specialistische apparatuur nodig is, vervolgens inhoudelijk worden beoordeeld en de gedigitaliseerde audiocassettes en VHS videobanden kunnen digitaal ter inzage worden gegeven. Op 17 oktober is de digitalisering van alle geluidsbanden aan een externe professionele partij gegund.
Wie hebben er nu toegang tot de vertrouwelijke stukken? Kunt u een uitputtende lijst geven?
De stukken zijn beperkt openbaar in het belang van de staat of bondgenoten en worden beheerd bij het Nationaal Archief. Sinds het Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 28 augustus 2024 (kenmerk IENW/BSK-2024/227830) hebben alle burgers toegang tot 27 dossiers uit het archief van de Raad voor de Luchtvaart (die nog wel beperkt openbaar zijn). Het Nationaal Archief deelt geen gegevens van personen die inzage hebben gevraagd en/of gekregen in stukken. Dit vanuit privacy/AVG-overwegingen en om burgers, onderzoekers, journalisten in staat te stellen om zo anoniem mogelijk stukken te kunnen raadplegen. Indien gedoeld wordt op medewerkers van het Nationaal Archief kan toegelicht worden dat enkel medewerkers die gescreend zijn toegang hebben tot de stukken. Vanuit veiligheidsoverwegingen wordt niet bekend gemaakt hoeveel en welke medewerkers dit zijn.
Van IenW hebben twee personen permanent toegang tot de stukken en voor de uitvoering van de aanbevelingen nog eens twee personen.
Zoals vermeld onder antwoord 8 is door IenW voor het onderzoek van ACOI op 26 juli 2023 aan zeven personen van het ACOI toestemming verleend voor het inzien van de stukken en op 26 september 2023 nog eens aan vier personen van het ACOI.
Kunt u deze vragen een voor een en voor dinsdag 22 oktober a.s. 10 uur beantwoorden in verband met de technische briefing?
Ja.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zorg Curaçao op instorten: 'Rekening is onvermijdelijk voor Nederland' |
|
Faith Bruyning (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Zorg Curaçao op instorten: «Rekening is onvermijdelijk voor Nederland»»?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt het financiële tekort van het Curaçao Medical Center?
Uit informatie van het College Financieel Toezicht (Cft) blijkt dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen had van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5).2
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de financiële problemen bij het Curaçao Medical Center?
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de precaire financiële situatie van het CMC. De voornaamste reden is het hoger uitvallen van de kosten van de bouw van het ziekenhuis. Dit heeft geresulteerd in een hogere schuld en dus hoge jaarlijkse terugkerende kosten. Een ander belangrijke oorzaak is het uitblijven van een structurele oplossing voor de zorg aan onverzekerden en ongedocumenteerden.
Welke maatregelen heeft de regering van Curaçao genomen om de financiële situatie van het Curaçao Medical Center te verbeteren? Wat is het concrete plan om een zorginfarct op Curaçao te voorkomen? Welke lange termijnoplossingen worden overwogen om het Curaçao Medical Center weer financieel gezond te maken?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.3
Om de financiële situatie van het CMC op de lange termijn te verbeteren werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Dit akkoord bestaat uit 14 thema’s en richt zich onder andere op het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw en de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden.
Ik beschik niet over informatie om uw vraag rondom het voorkomen van een zorginfarct te beantwoorden.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse overheid genomen? Welke rol heeft de Nederlandse overheid in deze crisis, en welke vormen van incidentele en structurele financiële steun worden overwogen? Voor hoelang?
Gezondheidszorg is een landsaangelegenheid en valt dus onder de verantwoordelijkheid van het land Curaçao. Op dit moment hebben we geen verzoek om bijstand ontvangen. Er is ook geen signaal ontvangen dat een dergelijk verzoek te verwachten is. De financiering van de zorg is al langer een punt van aandacht, zoals ook meerdere malen door het Cft kenbaar is gemaakt. Mede daarom zijn er afspraken gemaakt in het landspakket om incidentele financiële steun te verlenen bij projecten die bijdragen aan de afgesproken hervormingen in het zorgstelsel. Daar heeft Curaçao nog geen gebruik van wensen te maken.
Hoeveel leningen vanuit de Nederlandse overheid aan de gezondheidszorg op Curaçao staan inmiddels uit?
Nederland heeft in 2014 als 2015 een lening verstrekt aan het land Curaçao, bedoeld voor de bouw van het ziekenhuisgebouw. In juni 2014 ging dit om 250 mln. Antilliaanse gulden (ca 125 mln. euro). Dit geld werd – zonder aflossingsverplichting – verstrekt tegen een rente van 2,45% en heeft een looptijd van 30 jaar. In januari 2015 ging het om 267 mln. Antilliaanse gulden (ca 133,5 mln. euro). Dit was een lening mét aflossingsverplichting, waarvan 187 mln. ANG (ca 93,5 mln. euro) bedoeld was voor het ziekenhuis en 80 mln. ANG (ca 40 mln. euro) voor overige kapitaalinvesteringen tegen een rente van 1,6% en een looptijd van 30 jaar.
Hoelang kan het Curaçao Medical Center nog operationeel blijven zonder financiële steun van buitenaf?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Wat zijn de gevolgen voor de lokale bevolking als het Curaçao Medical Center niet meer in staat is om medische zorg te verlenen?
In algemene zin zal, en dit geldt voor elke soortgelijke situatie waarbij een ziekenhuis geen zorg meer kan leveren, de zorg door andere ziekenhuizen in de regio moeten worden overgenomen en ingekocht totdat het probleem verholpen is. Dit is niet ongebruikelijk in het geval van bijvoorbeeld defecte apparatuur of personele tekorten. Naast de twee kleinere ziekenhuizen op Curaçao, die daar in beperkte mate plek voor beschikbaar hebben, betekent dit dat er medische uitzendingen plaats zullen moeten vinden naar Bonaire, Aruba of Colombia.
Hoe verhoudt de situatie van het Curaçao Medical Center zich tot de gezondheidszorg op andere Caribische eilanden?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Wel is duidelijk dat de zorg die door CMC wordt geleverd van voldoende kwaliteit is. Dit geldt ook voor de zorg op Bonaire, Aruba en bijvoorbeeld in Colombia. Daarnaast heb ik met name zicht op de uitzending van inwoners van Bonaire naar Curaçao voor behandelingen die niet in het ziekenhuis van Bonaire kunnen worden uitgevoerd. Daarover worden tot op heden nog geen problemen gerapporteerd.
Welke impact heeft de financiële situatie van het Curaçao Medical Center op andere gezondheidsdiensten op Curaçao?
Daar kan ik geen antwoord op geven aangezien ik niet beschik over alle informatie rondom de zorgverlening in Curaçao.
Wat is uw inschatting wat de val van de regering van Curaçao betekent voor het ziekenhuis?
Nadat drie Ministers hun ontslag hebben ingediend, is de regering Pisas-II verdergegaan in een nieuwe coalitie. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur bekleed zijn positie nog steeds en heeft aangegeven dat hij de liquiditeitsproblemen zal oplossen. Dit blijkt ook uit de aankondiging dat er tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) zal worden toegekend aan het CMC (zie ook vraag 4).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Wat nou smaakjesverbod? Nepsigaret met menthol en fruit op de markt dankzij ‘truc’ van tabakgigant’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de introductie van de nicotinehoudende sticks van Philip Morris op de Nederlandse markt onder de naam Levia? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het splitsen van productonderdelen en het vervangen van tabak door cellulose, zoals toegepast bij Levia, een juridisch grijs gebied is dat het smaakjesverbod omzeilt? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om deze maas in de wet te dichten? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat ook producten als Levia onder het smaakjesverbod gaan vallen?
De Levia-sticks zijn aan te merken als een nicotineproduct zonder tabak. Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten3 dat deze nicotineproducten onder het toepassingsbereik van de Tabaks- en rookwarenwet brengt, is aangenomen door de Tweede Kamer en is nu in behandeling bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt een groot aantal regels op deze nieuwe sticks van toepassing dat ook geldt voor tabaksproducten en elektronische dampwaar. Dit gaat bijvoorbeeld om het reclameverbod, de leeftijdsgrens en het verbod op de verkoop in bepaalde verkooppunten, zoals in supermarkten en via internet. Daarnaast is een besluit in voorbereiding dat het mogelijk maakt om ook de ingrediënten van nicotineproducten zonder tabak te reguleren. Hierdoor wordt het mogelijk om een smaakverbod voor de sticks in te voeren.
Kunt u aangeven, gezien het feit dat Levia geen tabak is, maar wel nicotinehoudend, welke wet- en regelgeving zoals accijnzen en belastingregels Philip Morris omzeilt die van toepassing zijn op zijn tabaksproducten?
Binnen de EU is een aantal belastingen geharmoniseerd, waaronder de accijns op tabaksproducten. De basis hiervoor is te vinden in de Richtlijn tabaksaccijns. Voor elk nieuw (tabaks-) of nicotineproduct moet bepaald worden of het kan worden aangemerkt als accijnsproduct en als zodanig kan worden belast met accijns. In 2025 wordt een voorstel tot herziening van de richtlijn tabaksaccijns verwacht. Nieuwe nicotineproducten zullen in dit voorstel naar verwachting een eigen categorie en tarief krijgen. Wanneer de herziening van de richtlijn gepubliceerd wordt, verwacht ik meer duidelijkheid over hoe dit soort producten zullen worden belast.
Deelt u de conclusie dat Levia een innovatie is die Philip Morris gebruikt met als doel tabakswetgeving te omzeilen, gezien het feit dat deze innovatie wel nicotine bevat maar door het ontbreken van tabak niet onder de tabakswetgeving valt? Bent u bereid, constaterende dat Philip Morris met deze methode handelt in strijd met de bedoeling van de wet, wet- en regelgeving aan te passen, zodat wet en de bedoeling van de wet weer in overeenstemming zijn?
De precieze motieven van de tabaksindustrie ken ik niet, maar ik ben het met u eens dat de genoemde sticks een manier lijken te zijn om bestaande wet- en regelgeving voor normale tabaksproducten te omzeilen. Gelukkig ligt het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat de belangrijkste regels die voor tabaksproducten en elektronische dampwaar gelden, ook op deze sticks van toepassing zullen worden.
Bent u zich ervan bewust dat grote tabaksbedrijven zoals Philip Morris, door de beperkingen van de huidige wetgeving, steeds opnieuw hun gang kunnen gaan met het introduceren van nieuwe verslavende producten zoals Levia? Welke stappen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dergelijke innovaties door de tabaksindustrie niet langer buiten de bestaande regelgeving vallen?
De tabaksindustrie blijft nieuwe tabaksproducten en nicotineproducten zonder tabak introduceren die als alternatief voor traditionele tabaksproducten kunnen worden gebruikt en als minder schadelijk product worden aangeprezen. De industrie lijkt zich daarbij te richten op producten waarvoor minder strenge regels gelden, zodat ze zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt kunnen worden, met name voor jongeren. Op deze manier komen jongeren makkelijker in aanraking met nicotine. Mijn beleid is erop gericht de regels van deze nieuwe producten gelijk te trekken met de regels voor tabak. Het genoemde wetsvoorstel draagt daar in belangrijke mate aan bij, omdat het alle producten waar nicotine in zit onder de reikwijdte van de wet brengt. Hierdoor wordt het moeilijker voor de industrie om producten te introduren die niet wettelijk gereguleerd zijn en deze populair te maken onder jongeren.
Kunt u bevestigen dat Levia onder de wet «Regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten» valt die op 21 mei 2024 is aangenomen door de Tweede Kamer en nu bij de Eerste Kamer ligt?
Ja.
Hoe schat u het gezondheidsrisico in van het gebruik van nicotinehoudende producten zonder tabak, zoals de Levia sticks, in vergelijking met traditionele tabaksproducten? Laat u onderzoeken welke schadelijke stoffen Levia bevat? Laat u onderzoeken van welk soort plant de cellulose in Levia afkomstig is?
Levia-sticks zijn zonder twijfel schadelijk voor de gezondheid. Hoe schadelijk precies moet nog worden bepaald. Ik heb het RIVM de opdracht gegeven een risicobeoordeling voor deze nieuwe producten uit te voeren. Deze risicobeoordeling zal inzicht geven in de schadelijkheid van deze sticks, de aanwezigheid van schadelijke stoffen en het gebruik van ingrediënten zoals kruiden en nicotine.
Overweegt u een algeheel verbod op nicotineproducten om de volksgezondheid te beschermen en verslaving te voorkomen, met name onder jongeren, zoals voorgesteld door het onlangs gepresenteerde burgerinitiatief?
Het wetsvoorstel houdende regeling van nicotineproducten zonder tabak en nicotineapparaten stelt een totaalverbod op nicotineproducten zonder tabak voor oraal gebruik (zoals nicotinezakjes) in, en reguleert alle overige nicotineproducten zonder tabak. Dit is naar analogie van de bestaande wetgeving waarin een verbod geldt om tabak voor oraal gebruik (snus) in de handel te brengen en het in de handel brengen van andere tabaksproducten en aanverwante producten, waaronder elektronische dampwaar, wordt gereguleerd. Ik blijf kijken naar mogelijkheden om te voorkomen dat nieuwe producten populair worden gemaakt. Dit kan door een reclameverbod, een leeftijdsgrens en producteisen zoals nu in het genoemde wetsvoorstel worden voorgesteld voor de nicotineproducten die niet oraal worden gebruikt. Een verbod zou overwogen kunnen worden, maar op dit moment is er nog te weinig kennis over de betreffende producten om een dergelijk verbod te kunnen rechtvaardigen.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt vanwege de benodigde afstemming voor de totstandkoming van deze antwoorden.
Het rapport ‘Nederlandse jongeren weten te weinig over risico’s vapen’ |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van het recente onderzoek van UNICEF Nederland over de beperkte kennis van jongeren met betrekking tot de risico’s van vapen en hun roep om een algeheel verbod op vapes?1
Ja.
Welke concrete voorlichtings- en preventieprogramma’s worden momenteel ontwikkeld of uitgebreid om jongeren beter te informeren over de gezondheidsrisico’s van vapen en andere vormen van middelengebruik?
Er gebeurt al het nodige, maar meer actie is van belang. Zo ondersteun ik de integrale aanpak Helder op School van het Trimbos-Instituut. Onderdelen van deze aanpak zijn het opstellen van beleid en regelgeving, het signaleren en begeleiden van middelengebruik, het stimuleren van ouderparticipatie en het organiseren van lessen. Daarnaast zijn diverse campagnes over de gevaren van de e-sigaret van Artsen Slaan Alarm ondersteund. Op dit moment ben ik mij aan het beraden op de verdere stappen die ik wil zetten om het e-sigaretgebruik terug te dringen. Voorlichting is hier een belangrijk onderdeel van. Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden en invalshoeken voor publiekscommunicatie over het gebruik van e-sigaretten gericht op jongeren. Ik zal u zo snel mogelijk informeren over de precieze inzet die ik hiertoe zal doen.
Gezien het feit dat jongeren onvoldoende op de hoogte zijn van de specifieke gezondheidsrisico's van vapen, zoals DNA-schade met kanker als risico en de verstoring van hersenontwikkeling, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat deze cruciale informatie hen beter en zo spoedig mogelijk bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u inspelen op het gegeven dat 82 procent van de Nederlandse jongeren voor een algeheel verbod op vapen is, zoals blijkt uit het onderzoek?
Net als de jongeren uit het onderzoek ben ik zeer bezorgd over de toename van de e-sigaret. Ik wil dit dan ook tegengaan. Ik ben mij aan het beraden op verdere stappen die ik hiertoe wil zetten en zal uw Kamer zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunt u de huidige stand van zaken toelichten met betrekking tot de uitvoering van de motie-Daniëlle Jansen/Krul voor een algeheel verbod op wegwerpvapes?2 Welke concrete stappen zijn al genomen en welke stappen worden in de nabije toekomst verwacht?
Op dit moment beraad ik mij hoe ik uitvoering zal geven aan de motie. Onderdeel van deze uitwerking zijn onder andere de juridische haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van de motie. Deze uitvoerbaarheid valt of staat bij de beschikbaarheid van voldoende handhavingscapaciteit en de benodigde financiële middelen daarvoor. Ook laat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden om vapes die voorkomen in zwerfafval te reduceren. Dit onderzoek zal eveneens worden betrokken bij de uitwerking van de motie.
Wat is uw reactie op het gegeven dat 80 procent van de jongeren voor een verbod op sigaretten is? Welke stappen overweegt u in dit verband?
Het is bemoedigend dat zo veel jongeren in deze peiling van mening zijn dat er geen plek is voor sigaretten in onze maatschappij. Het roken van sigaretten veroorzaakt veel leed en heeft de samenleving niets positiefs te bieden. De realiteit is echter dat veel mensen verslaafd zijn aan roken en dat het van de ene op de andere dag verbieden van sigaretten niet betekent dat er niet meer gerookt wordt. Het is daarom van belang roken terug te dringen met een pakket van samenhangende maatregelen zoals recent het verbieden van de verkoop in supermarkten en daarmee ook de vraag naar sigaretten te laten afnemen. Verder is een verbod juridisch niet mogelijk omdat op Europees niveau is afgesproken dat sigaretten legale producten zijn. Ik zal mij blijven inzetten om roken en ook vapen verder terug te dringen en daarbij zal ik voortbouwen op de eerder genomen maatregelen.
Hoe interpreteert u de duidelijke roep van jongeren om strengere regulering en beperking van middelengebruik door de overheid? Welke beleidsmaatregelen overweegt u naar aanleiding van deze uitkomst?
Ik vind het goed dat zo veel jongeren in deze peiling van mening zijn dat middelengebruik streng moet worden aangepakt. Daarom is het goed dat er de afgelopen jaren bijvoorbeeld op het gebied van roken en vapen veel maatregelen zijn genomen. Denk daarbij aan het recente verbod op verkoop in supermarkten, het smaakjesverbod voor e-sigaretten of de uitgebreide rookverboden die gelden op bepaalde openbare plekken. Zoals eerder aangegeven zal ik me inzetten om het middelengebruik verder terug te dringen, en daarbij voortbouwen op eerder genomen maatregelen.
Kunt u uiteenzetten welke nationale en internationale obstakels de invoering van een verbod op (wegwerp)vapes belemmeren? Daarnaast, welke internationale samenwerkingen of overlegmomenten staan op korte termijn gepland om tot een gecoördineerde aanpak te komen?
Een nationaal verbod op de e-sigaret is niet mogelijk, omdat op Europees niveau in de Tabaksproductenrichtlijn is afgesproken dat de e-sigaretten legale consumentenproducten zijn. Een algeheel verbod is alleen mogelijk wanneer er een Europees verbod in de Tabaksproductenrichtlijn wordt ingevoerd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat zo’n Europees verbod er op korte termijn gaat komen. Dit komt doordat verschillende lidstaten in Europa verschillend naar de e-sigaret kijken.
Het is daarnaast geen uitgemaakte zaak of een verbod op wegwerpvapes onder de Tabaksproductenrichtlijn is toegestaan. Elke lidstaat is toegestaan een bepaalde categorie tabaksproducten of aanverwante producten, waaronder e-sigaretten, te verbieden op grond van een specifieke situatie op het gebied van volksgezondheid in de lidstaat. Aangetoond zal moeten worden dat de situatie in Nederland dermate afwijkt van de situatie in andere lidstaten zodat een verbod op wegwerpvapes gerechtvaardigd is.
Nederland voert op verschillende plekken internationaal overleg over tabak en e-sigaretten. Dit gebeurt onder andere op Europees niveau, recent bij de Gezondheidsraad of bij de relevante werkgroepen met experts uit de lidstaten die plaatsvinden. Maar ook op multilateraal niveau bij de Conference of the Parties van het WHO-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging en de Meeting of the Parties van het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten.
Voelt u de urgentie om de doelstelling van een Rookvrije Generatie vóór 2040 te realiseren? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om dit proces te versnellen?
Het beschermen van de gezondheid van jongeren is van het grootste belang en rookvrij kunnen opgroeien is een belangrijk onderdeel daarvan. De rijksoverheid heeft zich verbonden aan de ambitie om een rookvrije generatie in 2040 te realiseren. Ik zal mij daar ook voor inzetten en daarbij zal ik voortbouwen op de eerder genomen maatregelen.
Wanneer start u ─ door deze duidelijke oproep van jongeren om strengere regulering ─ met structurele accijnsverhoging zodat minder mensen beginnen met roken en er meer mensen stoppen met roken? En wat is uw plan van aanpak?
Ik ben het met de jongeren eens dat accijnsverhogingen belangrijk zijn om het roken terug te dringen. De accijnzen op sigaretten en shag zijn dan ook zeer recent, namelijk in april van dit jaar, fors verhoogd. Op dit moment heeft het kabinet nog geen plannen om een structurele accijnsverhoging in te voeren. Daarom kan ik hiertoe ook geen plan van aanpak met u delen.
Bent u voornemens om ─ door deze duidelijk oproep van jongeren om strengere regulering ─ het verbod op de verkoop van sigaretten in gemakswinkels eerder in te voeren, van 2032 naar 2028? Wanneer voert u een vergunningsstelsel in waarmee gemeenten het aantal tabaksverkooppunten kunnen beperken? Zo ja, wat is uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nadat de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten sinds 1 juli 2024 niet meer is toegestaan in supermarkten, zal vanaf 2030 de verkoop van deze producten verboden zijn in tankstations en andere verkooppunten, waardoor de verkoop voorbehouden is aan gemakszaken en speciaalzaken. In 2032 zal de verkoop voorbehouden zijn aan speciaalzaken en zullen er naar verwachting van een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek ca. 1.500 verkooppunten overblijven.3 Dit is een grote daling ten opzichte van 2021, toen het aantal verkooppunten nog ca. 9.700 bedroeg.4 Dit langjarige beleid om het aantal verkooppunten te verminderen zorgt naar schatting voor een extra vermindering van 120.000 rokers, maar kan voor sommige ondernemers ook ongemak opleveren. Daarom hecht ik eraan duidelijkheid te bieden aan ondernemers over de aanstaande regels en vast te houden aan de overgangstermijn die in 2022 is gecommuniceerd, zodat ondernemers voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe realiteit.
Over het vergunningstelsel heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van oktober vorig jaar. In deze brief meldde hij dat de inschatting is dat het aantal verkooppunten in 2032, als gevolg van de hierboven beschreven maatregelen, ook zonder aanvullende maatregelen als een vergunningsstelsel aanzienlijk afgenomen zal zijn. Gezien de grote administratieve belasting, de lange duur van het benodigde wetstraject en de verwachte voortgang die we de komende jaren al boeken op het terrein van het verminderen van verkooppunten ben ik niet voornemens een vergunningstelsel in te voeren.
Kunt u deze vragen voor 1 september 2024 beantwoorden?
Ja.
Het artikel “Studenten vinden drugs gebruiken de normaalste zaak van de wereld” |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Herkent u het beeld uit dit artikel? Maakt u zich ook zorgen over de trend dat het gebruik van (hard)drugs zo sterk genormaliseerd is onder jongeren/jongvolwassenen? Deelt u de mening dat dit een groot en urgent probleem is?
Ik maak mij zorgen over het drugsgebruik onder jongeren en jongvolwassenen. Drugsgebruik is niet normaal en is geen onderdeel van een normale, gezonde leefstijl. Wie drugs gebruikt loopt gezondheidsrisico’s en draagt bij aan de instandhouding van een criminele industrie. Hoewel de overgrote meerderheid van de Nederlanders geen drugs gebruikt, blijkt uit onderzoeken dat binnen specifieke groepen drugsgebruik zoveel voorkomt, dat het binnen deze groepen genormaliseerd is. Dat is problematisch, want de perceptie dat bepaald gedrag normaal is, verlaagt de drempel om ook dit gedrag te vertonen. Daarom werk ik aan publiekscommunicatie over de negatieve maatschappelijke gevolgen van kopen en gebruiken van drugs. Uw Kamer zal hierover in het najaar verder over geïnformeerd worden.
Kunt u aangeven wat het aantal jonge harddruggebruikers is? Kunt u de trend in harddruggebruik binnen deze groep geven?
Uit de Leefstijlmonitor blijkt dat in 2023 18- t/m 35-jarigen 14,6% het afgelopen jaar een drug anders dan cannabis heeft gebruikt. Dit cijfer stijgt – in 2016 ging het nog om 11,1%. De Scholierenmonitor van het Trimbos-instituut rapporteert dat in 2023 het percentage 12- t/m 16-jarigen dat ooit XTC, cocaïne en amfetamine heeft gebruikt respectievelijk 1,7%, 1,4% en 1,1% is. Binnen deze leeftijdsgroep is geen duidelijke trend te ontwaren.
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn wat betreft lichamelijke, mentale en maatschappelijke – korte en lange termijn – gevolgen van harddruggebruik door jongeren/jongvolwassenen? Kunt u aangeven of er een verband bestaat tussen toenemend harddrugsgebruik en een toename in suïcidaliteit onder jongeren?»
Er bestaat een grote diversiteit in zowel middelen als gebruikers. Van sommige middelen zijn korte en lange termijn-risico’s bekend, maar andere middelen worden zodanig weinig gebruikt dat hier geen wetenschappelijk onderbouwde gegevens over bestaan. Er bestaat daarom geen onderzoek dat de lichamelijke, mentale en maatschappelijke effecten van harddruggebruik in het algemeen onder jongeren/jongvolwassenen integraal in beeld brengt.
Internationale studies laten zien dat in de algemene populatie een verband tussen overmatig middelengebruik en suïcidaliteit bestaat. Stichting 113 zelfmoordpreventie voert verdiepend onderzoek uit naar zelfdoding in Nederland met behulp van de psychosociale autopsie. Dit is een vorm van onderzoek waarbij nabestaanden die een dierbare verloren zijn door zelfdoding hun kennis en ervaring delen met onderzoekers door een vragenlijst in te vullen met psychosociale kenmerken van de overledene. In 101 van de recent onderzochte gevallen ging het om jonge mensen tussen de 10 en 30 jaar oud. Hiervan gebruikte 17% harddrugs. Dat is hoger dan het landelijke gemiddelde. In een onderzoek onder jongvolwassenen met suïcidale gedachten bleek echter dat drugsgebruik slechts door een enkeling benoemd werd als factor.2 Het is belangrijk om aan te geven dat een verband tussen drugsgebruik en suïcidaliteit niet direct betekent dat het één het ander veroorzaakt. Een toename van drugsgebruik hoeft niet te leiden tot toename van suïcidaliteit. Voor een causaal verband tussen een toename van het gebruik van harddrugs en een toename van suïcidaliteit is geen bewijs.
Kunt u aangeven bij welke subgroepen jonge harddruggebruikers deze lichamelijke, mentale en maatschappelijke gevolgen het meest vaak voorkomen?
Uit de Scholierenmonitor weten we dat onder 12- t/m 16-jarigen dat jongens vaker ervaring hebben met drugs dan meisjes (3,5% vs. 2,8%). Ook verschilt het percentage leerlingen dat ooit een harddrug3 probeerde per schoolniveau: 4,9% bij vmbo-b/k, 4,0% op vmbo-g/t, 3,2% bij de havo en 1,7% op het vwo. Daarnaast ligt het percentage 12- t/m 16-jarigen dat ooit een harddrug gebruikte hoger onder scholieren met een niet-Nederlandse herkomst (5%) dan onder scholieren met een Nederlandse herkomst (2,6%). Uit de Leefstijlmonitor blijkt dat volwassenen in een stedelijk gebied vaker het laatste jaar een drug anders dan cannabis hebben gebruikt dan zij in een niet/weinig en matig stedelijk gebied (6,6% vs. 2,8% en 2,9%). Deze cijfers zeggen alleen iets over subgroepen waar de prevalentie van gebruik hoger ligt dan in andere subgroepen. Het is aannemelijk dat nadelige lichamelijke, mentale en maatschappelijke gevolgen van harddruggebruik onder deze subgroepen ook vaker voorkomen dan onder andere subgroepen. Zoals ook al aangegeven in de beantwoording van vraag 4 bestaat er geen integraal onderzoek dat de lichamelijke, mentale, en maatschappelijke effecten van harddruggebruik in beeld brengt. Uit bovenstaande cijfers valt niet op te maken hoeveel van degenen die hebben aangegeven drugs gebruikt te hebben hier lichamelijke, mentale of maatschappelijke gevolgen van ondervinden.
Kunt u aangeven of alle harddrugs in deze onderzoeken (in vraag 3, 4 en 5) zijn meegenomen?
Harddrugs zijn middelen die op lijst I van de Opiumwet staan. Op het moment van deze beantwoording staan er 248 middelen op deze lijst. Het is niet doelmatig om het gebruik en de lichamelijke, mentale en maatschappelijke gevolgen van elk afzonderlijk middel in kaart te brengen, Met de Nationale Drugs Monitor en het Drugs Informatie en Monitoringssysteem (DIMS) van het Trimbos-instituut wordt een vinger aan de pols gehouden wat nieuwe trends in (hard)druggebruik betreft. Wanneer de cijfers daarom vragen, wordt de vraagstelling in monitorstudies aangepast om ook het gebruik van de nieuw opgekomen middelen te onderzoeken. Dat is bijvoorbeeld aan de orde geweest bij de opkomst van de designerdrug 3-MMC.
In de beantwoording van bovenstaande vragen wordt verwezen naar cijfers van de Scholierenmonitor, de Leefstijlmonitor en psychosociale autopsies van Stichting 113 Zelfmoordpreventie. Voor de Scholierenmonitor en de Leefstijlmonitor zijn XTC, cocaïne, amfetamine, LSD, GHB, ketamine en paddo’s uitgevraagd. Voor de Leefstijlmonitor zijn ook nog heroïne, methadon en 4-FA uitgevraagd en de Scholierenmonitor heeft ook 3-MMC meegenomen.
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn over maatschappelijke kosten naar aanleiding van harddruggebruik onder jongeren/jongvolwassenen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4 bestaat er geen onderzoek dat de lichamelijke, mentale en maatschappelijke effecten van harddruggebruik onder jongeren/jongvolwassenen integraal in beeld brengt.
Kunt u aangeven wat de meest recente, landelijke cijfers zijn wat betreft het aantal jongeren/jongvolwassenen dat in verslavingszorg wordt behandeld voor een harddrugverslaving? En kunt u de trend in behandeling door verslavingszorg van deze groep geven?
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) monitort de aard en omvang van de behandelingen in de gespecialiseerde verslavingszorg bij deelnemende instellingen in Nederland. Hoewel de meeste en grootste verslavingszorginstellingen hierin opgenomen zijn geeft het geen compleet beeld: niet alle instellingen leveren gegevens aan het LADIS aan, en verslavingsproblematiek wordt ook gezien door andere sectoren en instellingen.
Net als in de beantwoording van bovenstaande vragen ga ik ervan uit dat u met een harddrug doelt op een verslaving aan middelen op lijst I van de Opiumwet. In de meest recente LADIS rapportage Kerncijfers Verslavingszorg 2018–20234 wordt per middel uiteen gezet hoeveel mensen in behandeling waren met de bijbehorende demografische gegevens en wordt een trend over de jaren 2018 tot en met 2023 weergegeven. Gekeken naar absolute aantallen zien we over de jaren 2018 tot en met 2023 jaarlijks een geleidelijke toename, met uitzondering van het jaar 2019 waarin we een afname zien. In 2018 waren circa 1.300 jongeren/jongvolwassenen (< 25 jaar) in behandeling voor een verslaving aan een harddrug en in 2023 waren dit circa 1.700 jongeren/jongvolwassenen. Op basis van alleen deze gegevens kan geen conclusie worden getrokken over de oorzaak van deze stijging. Een dergelijke stijging kan komen doordat meer jongeren harddrugs gebruiken en hierdoor in de problemen komen, maar kan er ook op wijzen dat meer jongeren/jongvolwassenen die hulp nodig hebben de weg naar de verslavingszorg vinden. Daarnaast kunnen de dekkingsgraad van het aantal instellingen dat deelneemt, toegankelijkheid van de verslavingszorg, wachtlijsten, het aanbod van verslavingszorg en externe factoren zoals bevolkingsgroei van invloed zijn.
Kunt u aangeven van welke overige zorg jonge/jongvolwassen harddrugsgebruikers gebruik maken?
Allereerst wil ik benadrukken dat niet elke jongere of jongvolwassene die drugs gebruikt lijdt aan een verslaving of in de verslavingszorg zit. De behandelwijze voor jongeren die drugs gebruiken is afhankelijk van eventuele andere zorgvragen, de omgeving van de jongere en de mate van middelengebruik. Jeugdigen kunnen zowel ambulant bij een zorgaanbieder behandeld worden, als intensief thuis. Maar jeugdigen kunnen ook behandeld worden in een opnamesetting. Diagnostiek en triage vormen de basis voor het behandelplan. Geconstateerde problematiek wordt integraal behandeld. Voor zover verslavingsproblematiek onderdeel uitmaakt van de behandeling is het ter beoordeling van de instelling dat onderdeel van de behandeling zelf uit te voeren of daarbij de inzet van een gespecialiseerde verslavingszorginstelling voor in te schakelen.
Wat vindt u van de afname van het gebruik van jeugdverslavingszorg sinds de transitie naar gemeenten? Wat moet er volgens u veranderen zodat verslaafde jongeren/jongvolwassenen eerder en vaker verslavingszorg gebruiken?
In de LADIS cijfers is een afname van het aantal jongeren in behandeling voor een verslaving onder de 18 jaar waarneembaar. Op basis van deze cijfers kan ik echter niet stellen dat er jongeren zijn die geen hulp krijgen, terwijl zij hier wel behoefte aan hebben. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 8 en vraag 9 geeft LADIS alleen een beeld van (een groot deel van) de verslavingszorginstellingen en is de hulp die jongeren kunnen ontvangen erg divers. Landelijk wordt bijgehouden hoeveel jeugdhulp er wordt gegeven en het soort jeugdhulp (bijvoorbeeld jeugdhulp met of zonder verblijf), maar er zijn geen landelijke cijfers over de zorgvragen waarvoor jeugdigen hulp ontvangen.
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. De beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp (waaronder zorg bij verslavingsproblematiek) behoeft verbetering. Hiervoor moet de samenwerking tussen gemeenten, tussen gemeenten en aanbieders, en die tussen gemeenten, aanbieders en andere domeinen worden versterkt. Mijn voorganger heeft hiertoe dit voorjaar het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» ingediend bij uw Kamer5. In dit wetsvoorstel worden gemeenten verplicht om regionaal samen te werken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, bijvoorbeeld door het opstellen van een regiovisie binnen de jeugdregio. Onderdeel hiervan is ook een algemene maatregel van bestuur met zorgvormen die gemeenten verplicht om deze op regionaal niveau in te kopen. Deze ligt op dit moment voor ter internetconsultatie6.
Daarnaast is het belangrijk dat verslavingsproblematiek zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Daarvoor is het noodzakelijk dat jongeren, professionals en de omgeving zich bewust zijn van de risico’s van middelengebruik, problematiek (vroeg)tijdig wordt herkend en tijdig wordt doorverwezen naar de juiste hulp en zorg indien nodig. Om dit te bevorderen wordt onder andere gewerkt aan deskundigheidsbevordering en bewustwording van de risico’s van middelengebruik op scholen met de programma’s Gezonde School en Helder op School. Daarnaast is er voor jeugdprofessionals een richtlijn omtrent middelengebruik om vroegsignalering, begeleiding en behandelingen van jongeren met risicovol middelengebruik te bevorderen. Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie verstrekt via hun netwerk tevens kennis aan professionals in de jeugd-ggz over het signaleren en behandelen van jongeren met verslavingsstoornissen en andere stoornissen gerelateerd aan middelengebruik.
Kunt u aangeven of en zo ja, hoelang de wachttijden en/of wachtlijsten zijn voor jongeren/jongvolwassenen om gebruik te maken van verslavingszorg?
Er is geen landelijk beeld van de wachtlijsten voor (specifieke vormen) van jeugdhulp (< 18 jaar). De meest recente cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit laten zien dat de gemiddelde wachttijd binnen de volwassenen-ggz voor verslavingsstoornissen en andere stoornissen gerelateerd aan middelengebruik eind 2023 op 15 weken lag. Binnen dit gemiddelde is geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en het ontbreekt daarmee ook aan een landelijk beeld van de wachtlijsten voor jongvolwassenen (18 tot en met 25 jaar). Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 moeten kwetsbare jeugdigen kunnen rekenen op tijdige en passende hulp en werk ik met het wetsvoorstel van mijn voorganger «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» aan het verbeteren van de beschikbaarheid van jeugdhulp.
Heeft u zicht op het aantal jonge harddruggebruikers dat geen hulp voor hun verslaving wil of durft te zoeken?
Er is geen landelijk beeld van het aantal jongeren/jongvolwassenen dat verslaafd is aan harddrugs en geen hulp voor hun verslaving wil of durft te zoeken. Wel zijn er (inter)nationale schattingen die spreken van een aanzienlijke zorgkloof: de grootste groep mensen met een verslaving die zorg nodig heeft is niet bekend bij de verslavingszorg. Het is belangrijk dat er geen drempel wordt ervaren om hulp te zoeken indien nodig en dat problematiek tijdig wordt herkend. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 uiteen zet werken we met verschillende activiteiten aan onder andere deskundigheidsbevordering van onderwijzers en jeugdprofessionals en zetten we in op de bewustwording van de risico’s van middelengebruik onder jongeren/jongvolwassenen en hun omgeving.
Het risico op verslaving verschilt tussen de verschillende middelen en vaak duurt het enige jaren voordat mensen met verslavingsproblematiek de weg naar de hulpverlening zoeken en hiertoe gemotiveerd zijn. Vaak spelen er, naast verslaving, ook allerlei bijkomende problemen van psychische, sociale of financiële aard. Daar staat tegenover dat er ook «natuurlijk herstel» kan optreden. Niet iedereen hoeft te worden behandeld, en voor jongeren kunnen ook andere vormen van ondersteuning aangewezen zijn zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 ook benoem.
Constaterende dat in 2009 het RIVM de «Ranking van drugs. Een vergelijking van de schadelijkheid van drugs» heeft uitgebracht, kunt u bevestigen dat dit de meest recente versie is van de «ranking van drugs»? Zo ja, bent u voornemens deze op korte termijn te actualiseren?
Ik kan bevestigen dat dat de meest recente versie is van ranking van drugs. Naar mijn mening is de ranking van de middelen, zoals destijds gedaan door het RIVM, nog steeds zeer bruikbaar voor het huidige beleid. Specifiek voor harddrugs heeft recentelijk het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) in reactie op de motie van Nispen7 zeven middelen die representatief zijn voor de stoffen die vallen onder de werking van de Opiumwet en die voldoen aan vastgestelde criteria onderworpen aan een herbeoordeling door middel van een quick scan.8 Hieruit blijkt dat wanneer er opnieuw naar verboden middelen gekeken wordt, de conclusie getrokken wordt dat deze terecht verboden zijn. Een actualisatie van het RIVM-rapport voegt daar weinig aan toe.
Kunt u aangeven wat de overheidsagenda van harddrugsgebruik onder <21-jarigen momenteel behelst (inclusief preventie) en wanneer deze agenda voor het laatst geactualiseerd is?
Het beleid rondom het ontmoedigen van drugsgebruik wordt continu doorontwikkeld. Mijn voorgangers hebben Kamerbrieven gewijd aan het informeren van uw Kamer over de voortgang van het drugspreventiebeleid. Voor de ontmoediging van drugsgebruik wordt ingezet op meerdere risico- en beschermende factoren. Iemand die te maken heeft met meerdere risicofactoren loopt een groter risico om (problematisch) drugs te gaan gebruiken. Beschermende factoren hebben juist een positieve invloed. Het is de mix van risico- en beschermende factoren die de kans beïnvloedt of iemand wel of geen risicogedrag laat zien. Daarom richt de preventie-aanpak zich op veelvoorkomende settings, zoals het gezin/de thuissituatie, onderwijsinstellingen, werk, de uitgaansomgeving en de lokale omgeving van de jongere (de directe leefomgeving), zodat zoveel mogelijk risicofactoren gedempt kunnen worden. Daarbij dient zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van interventies waarvan de effectiviteit bewezen is. Ik financier het Trimbos-instituut om kennis te vergaren over effectieve preventie-activiteiten en gemeenten, onderwijsinstellingen en onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het implementeren van preventie. Daarnaast zijn in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) tussen gemeenten en VWS afspraken gemaakt over het vormgeven van het lokale drugspreventiebeleid.
Hoe wordt in overheidsbeleid rekening gehouden met kwetsbare, jonge harddruggebruikers?
Drugsgebruik komt het vaakst voor onder jongeren en jongvolwassenen. Het merendeel van de preventie-activiteiten is gericht op deze groep. Kwetsbare groepen lopen een groter risico lopen op problematiek gerelateerd aan drugsgebruik. Het Trimbos-instituut biedt ondersteuning aan gemeenten om in hun lokale preventiebeleid meer systematisch aandacht te besteden aan deze groepen, bijvoorbeeld met de eerder dit jaar gepubliceerde tool «middelenpreventie voor kwetsbare groepen».
Daarnaast is er met het EXPLORE-onderzoek onder meer het drugsgebruik door scholieren in het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs (VSO), de residentiële jeugdzorg (RJZ) en de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) onderzocht. In cluster 4 van het VSO (leerlingen met een psychische en/of gedragsstoornis) is de prevalentie van het middelengebruik een stuk hoger dan dat van leerlingen in het praktijkonderwijs en VMBO-b. Deze jongeren zijn extra kwetsbaar voor vroeg en riskant middelengebruik en het ontwikkelen van verslavingsproblematiek. Door meer aandacht te besteden aan de erkenning en aanpak van middelengebruik, in te zetten op deskundigheidsbevordering van de professionals, aanpassing van het lesmateriaal en ouderbetrokkenheid te bevorderen, worden goede verbeterstappen gezet. Het door het Trimbos-instituut ontwikkelde programma Open en Alert biedt hiertoe belangrijke ondersteuning.
Ook is er aandacht voor kinderen die opgroeien met een ouder met psychische problemen en/of een verslaving. Deze kinderen lopen twee tot viermaal meer kans dan andere kinderen om zelf ook psychische problemen of een verslaving te ontwikkelen, in hun jeugd of als ze volwassen zijn. Binnen Nederland worden door verschillende (lokale) aanbieders KOPP/KOV interventies aangeboden voor kinderen en ouders. Het Trimbos-instituut biedt verschillende trainingen aan (preventie)professionals die deze interventies verzorgen. Daarnaast zijn er verschillende richtlijnen en instrumenten voor professionals en gemeentes. Ook coördineert het Trimbos-instituut een landelijk platform voor professionals en stakeholders, waarin het bereik van KOPP/KOV-preventie een belangrijk speerpunt is.
Kunt u aangeven welke gegevens volgens u momenteel ontbreken over harddruggebruik onder jongeren/jongvolwassenen om goed beleid te kunnen voeren?
Het middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen wordt via diverse onderzoeken regelmatig gemonitord. Zo is er de Leefstijlmonitor voor de 18-plussers, het Peilstationsonderzoek en het HBSC-onderzoek voor de middelbare scholieren, de middelenmonitor mbo/hbo voor 16- t/m 18-jarigen in het mbo en het hbo, de monitor middelengebruik en mentale gezondheid voor wo-studenten en het EXPLORE-onderzoek voor scholieren in de residentiële jeugdzorg, justitiële jeugdinrichtingen en het voortgezet speciaal onderwijs, Daarnaast houden we de drugsmarkt in de gaten met het drugs informatie en monitoringssysteem (DIMS) en houden we zicht op de aantallen en soorten middelen in de verslavingszorg met het LADIS. De resultaten van deze monitors worden door het Trimbos-instituut vervolgens overzichtelijk gebundeld in de Nationale Drugs Monitor.
Daarnaast bundelt het Trimbos-instituut kennis over effectieve preventie om het vervolgens te vertalen naar factsheets en aanbevelingen. Hoewel veel bekend is over wat wel en niet effectief is, is meer onderzoek in deze richting altijd waardevol. Daarnaast zijn evaluaties van beleid of campagnes gericht op het verminderen van drugsgebruik van groot belang, zodat beleid altijd kan verbeteren. In het najaar stuur ik gezamenlijk met de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer een brief over mijn aanpak op drugsgebruik. Daarin neem ik dit aspect mee.
In 1995 werd door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport de nota «Het Nederlandse drugsbeleid: continuïteit en verandering» uitgebracht, kunt u bevestigen dat dit de meest recente versie is? Zo ja, bent u voornemens deze op korte termijn te actualiseren?
Ik kan bevestigen dat dit de meest recente versie van de VWS-nota over het Nederlandse drugsbeleid. Dit betekent niet dat de doorontwikkeling van het Nederlandse drugsbeleid sinds 1995 heeft stilgestaan. Er zijn voortdurend nieuwe aanpassingen en ontwikkelingen, hierover is de Tweede Kamer door mijn voorgangers geïnformeerd door middel van Kamerbrieven. In het najaar kunt u een nieuwe Kamerbrief over het drugsbeleid verwachten, waarin ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid zal ingaan op de kabinetsvisie op het drugsbeleid en onze inzet tijdens deze kabinetsperiode.
Heeft u, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, recentelijk inzichten vergaard in hoe jongeren/jongvolwassenen in contact komen met leveranciers in de illegale drugshandel? In welke mate ziet u dat de laagdrempeligheid van onlinekanalen als Telegram, invloed heeft op het drugsgebruik van deze leeftijdsgroep? Welke overige trends zijn zichtbaar in het contact tussen deze leeftijdsgroep en de illegale drugshandel? Hoe beoogt het kabinet deze contacten terug te dringen?
In 2022 heeft het Trimbos-instituut op verzoek van de toenmalige Staatssecretaris van VWS een onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van online kanalen om drugs te kopen en met preventieve voorstellen te komen om dit aanbod terug te dringen (uitvoering motie Bikker c.s.9). Het rapport is in maart 2023 naar de Tweede Kamer gezonden.10 Hieruit blijkt dat de meeste jongeren wel online contact hebben met een dealer – meestal via Whatsapp waar ook bestellijsten gedeeld worden – maar de drugs eerder «live» via een dealer of vrienden kopen dan via een online bestelling. Op het platform Telegram worden drugs in groepen met wel duizenden leden gedeeld. Het gaat daarbij zowel om gebruikershoeveelheden als handelshoeveelheden. Het kopen van drugs via webshops die «research chemicals» aanbieden lijkt onder uitgaande jongeren op basis van de beschikbare informatie niet vaak voor te komen. Het kopen van drugs via het darkweb wordt nog minder vaak gemeld. Ook bij gebruikers die hun drugs bij de testservices inleveren, geeft slechts een op de twintig personen aan dat de drugs online is gekocht. Het is niet uitgesloten dat hier sprake is van enige onderbelichting. In het rapport heeft het Trimbos-instituut tevens in kaart gebracht wat het huidige online preventieaanbod is en welke aanbevelingen zij op dat terrein doen. Een belangrijke aanbeveling is het verbreden van de online aanwezigheid van preventie.
Het Trimbos-instituut is daarop vorig jaar verzocht een voorstel uit te werken om inzichtelijk te krijgen waar en hoe jongeren in contact komen met online drugsuitingen en welk effect deze op hen hebben. Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot preventie van het (eerste) gebruik onder jongeren is afgelopen voorjaar ingezet op de verspreiding van preventieboodschappen door middel van video’s op het populaire social media platform Tik Tok. Dit lijkt een goede ingang te kunnen zijn om jongeren te bereiken met preventieboodschappen. De rapportage van dit onderzoek zal na het zomerreces naar uw Kamer worden gezonden, vergezeld van een beschrijving van de vervolgstappen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Oververhitting |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het extra gezondheidsrisico voor senioren die in dergelijke huizen wonen?
Het kabinet ziet ouderen inderdaad als een van de risicogroepen voor hittestress, met name boven de 75 jaar. Dat komt omdat bij ouderen het lichaam minder controle heeft over de lichaamstemperatuur. Hun lichaam koelt daardoor minder goed af. Ook hebben ze minder snel dorst en drinken uit zichzelf vaak niet genoeg water. Ook hiermee is niet gezegd dat deze groep per definitie geen handelingsperspectief heeft om ook zelf (kleine) maatregelen te nemen.
Kunt u een inschatting geven van het totale aantal woningen dat niet voldoet aan de huidige eisen met betrekking tot oververhitting in de zomer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen om senioren te beschermen tegen de gevaren van oververhitting in hun woningen?
Hier is lokaal het beste zicht op en hebben gemeenten en GGD’en een rol. Op Rijksniveau worden de volgende acties ondernomen:
Zijn er specifieke beleidsplannen om huizen (onder andere van senioren) sneller te verbeteren of aan te passen?
Nee, er zijn geen specifieke beleidsplannen om huizen sneller aan te passen aan hittestress. Wanneer het een huurder betreft kan de huurder met de verhuurder in gesprek gaan over een oplossing.
Wat gebeurt er al om bewoners te informeren over manieren om hun woningen koel te houden tijdens hittegolven?
De berichten inzake het diabetesmedicijn Ozempic |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de toenemende trend waarbij het medicijn Ozempic, uitsluitend geregistreerd voor de behandeling van diabetes type 2, steeds vaker wordt voorgeschreven voor gewichtsverlies?1, 2, 3
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het groeiende gebruik van Ozempic voor gewichtsverlies op de beschikbaarheid van het medicijn voor diabetespatiënten?
Door de extreem hoge vraag naar Ozempic en beperkte productiecapaciteit bij de fabrikant, zijn er wereldwijde tekorten aan dit middel ontstaan. Hierdoor moet een deel van de diabetespatiënten overstappen naar een ander geneesmiddel, wat onwenselijk is. Ook konden nieuwe patiënten niet een aangewezen behandeling met Ozempic starten. In deze gevallen wordt door de arts bekeken welke andere beschikbare en geschikte alternatieven er zijn.
Welke rol speelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij het monitoren en handhaven van de juiste voorschrijf- en afleverpraktijken met betrekking tot Ozempic en vergelijkbare medicijnen?
De IGJ ziet onder andere toe op de Geneesmiddelenwet. Zoals beschreven in artikel 68 lid 1 van deze wet, is off-label voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk. Verder moet de arts een goede afweging maken tussen eventuele risico’s en het nut van het off-label geneesmiddel. De patiënt dient ook geïnformeerd te worden dat de behandeling off-label is, en dient haar/zijn toestemming hiervoor te verlenen. Als de IGJ signalen opvangt over onjuiste voorschrijf- of afleverpraktijken, kan zij daarop toezien.
Hoe wordt toezicht gehouden op reclame-uitingen en marketingpraktijken met betrekking tot medicijnen zoals Ozempic om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de wetgeving?
Voor Ozempic is een recept nodig, en zoals beschreven in de Geneesmiddelenwet is publieksreclame voor recept-plichtige geneesmiddelen niet toegestaan. Dit is om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. Bewuste of onbewuste aanmoediging van het gebruik van een geneesmiddel is verboden. Dit geldt voor artsen en fabrikanten, maar ook voor bijvoorbeeld influencers en journalisten. Daarnaast hebben de farmaceutische industrie en media ook eigen gedragscodes en zijn zij aangesloten bij de Keuringsraad4. Het gaat om verschillende regels, bijvoorbeeld over het noemen van een merknaam en het vermelden van bijwerkingen en risico’s. De IGJ houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels. Daarbij oordeelt zij per geval of er sprake is van reclame, en treedt waar nodig op.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Reclame Code Commissie (RCC) niet bevoegd is reclame-uitingen voor receptgeneesmiddelen in krantenartikelen te toetsen aan de Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CPG) omdat deze uitingen niet als reclame kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) hoewel de uitingen mogelijk volgens de CPG en de Geneesmiddelenwet wel gekwalificeerd kunnen worden als niet toegestane reclame voor geneesmiddelen?
Ja.
Vindt u artikel 1 van de NRC voldoende ruim geformuleerd, ook in het licht van wervende artikelen in kranten, social media en nieuwsrubrieken van uitzendgerechtigden?
Als Minister voor Medische Zorg ga ik niet over de inhoud van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De IGJ ziet toe op de wettelijke regels rondom reclame voor geneesmiddelen, zoals vastgelegd in de Geneesmiddelenwet. Daarin is bepaald dat publieksgerichte reclame voor recept-plichtige geneesmiddelen voor eenieder is verboden. De IGJ kan optreden als deze regels worden overtreden. De Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen is door de Keuringsraad in afstemming met de IGJ opgesteld, en is gebaseerd op de Geneesmiddelenwet en de NRC. Daarnaast hebben de farmaceutische industrie en media ook eigen gedragscodes en zijn zij aangesloten bij de Keuringsraad. Ik vind het wenselijk dat klachten over publieksreclame voor recept-geneesmiddelen worden ingediend. Dit kan bij de IGJ of bij de Keuringsraad.
Betekent het dat klachten over publieksgerichte reclame voor recept-geneesmiddelen uitsluitend bij de IGJ ingediend kunnen worden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of het aanprijzen van Ozempic voor gewichtsverlies in publieksgerichte krantenartikelen, in overeenstemming is met de Geneesmiddelenwet, zowel wat betreft het publieksgerichte karakter als het aanprijzen van een niet geregistreerde indicatie?
Het aanprijzen van recept-plichtige geneesmiddelen in publieksgerichte krantenartikelen is per Geneesmiddelenwet artikel 85 verboden. Met publieksreclame voor niet-geregistreerde indicaties, zoals voor gewichtsverlies met Ozempic, wordt ook Geneesmiddelenwet artikel 84, tweede lid, overtreden.
Als dit niet in overeenstemming is met de Geneesmiddelenwet, kunt u garanderen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) haar opsporings- handhavings- en sanctioneringsbevoegdheid voldoende inzet om het aanprijzen van Ozempic voor gewichtsverlies tegen te gaan? Kunt u de IGJ desnoods hiertoe een aanwijzing geven?
De IGJ is onafhankelijk toezichthouder en bepaalt doorgaans risicogestuurd waar en hoe zij haar capaciteit verdeelt over de verschillende taken die zij heeft. De IGJ oordeelt per situatie of de regels worden overtreden, en treedt waar nodig op. Ik acht het op dit moment niet nodig hierop een aanwijzing te geven.
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat Ozempic wordt voorgeschreven en ter hand gesteld volgens de juiste indicaties en dat de beschikbaarheid ervan voor diabetespatiënten niet in gevaar komt?
Het tekort aan Ozempic komt door een extreem hoge vraag, wat een beschikbaarheidsprobleem oplevert in Nederland, de EU en wereldwijd. De fabrikant is bezig met opschaling van de productie. Ik hoop dat voorschrijvers hun verantwoordelijkheid nemen en het advies van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) volgen. Het CBG roept sinds 2023 op om Ozempic niet zonder toezicht van een arts off-label te gebruiken. Daarnaast zijn artsen eerder geïnstrueerd het geneesmiddel niet off-label voor te schrijven om de beschikbare voorraden vooral in te zetten voor bestaande diabetespatiënten.
Op Europees niveau wordt off-label gebruik van Ozempic in kaart gebracht en worden «best practices» uitgewisseld over hoe met tekorten om wordt gegaan. Verder wordt vanuit de «Medicine Shortages Steering Group» (MSSG) communicatie opgesteld richting onder andere artsen en apothekers, om te zorgen dat Ozempic ingezet wordt bij de patiënten die dit het hardst nodig hebben.
Tenslotte heeft het tekort aan Ozempic tot illegale handel in het geneesmiddel en in vervalsingen daarvan geleid. De IGJ heeft reeds webshops gesloten die het middel illegaal verkochten. Op Europees niveau werkt het EMA onder andere met EUROPOL samen om illegale handel en vervalste Ozempic te bestrijden.
Heeft u voornemens om strengere richtlijnen of regelgeving in te voeren om het off-label voorschrijven en ter handstellen van medicijnen zoals Ozempic voor gewichtsverlies tegen te gaan?
Het inperken van off-label voorschrijven van geneesmiddelen in het algemeen is mijns inziens niet wenselijk en niet nodig. Het off-label voorschrijven van geneesmiddelen is van groot belang in onder andere de kindergeneeskunde en de psychiatrie, waar bijvoorbeeld de toepassing en dosering afwijkt van de officiële bijsluiter van een geneesmiddel. Ook in de standaard medische praktijk is het van belang dat een arts de vrijheid heeft een behandeling voor te schrijven waarvan hij of zij denkt dat de patiënt daar het meeste baat bij heeft, mits de daarbij geldende regelgeving in acht wordt genomen. Specifiek voor Ozempic zal ik de oproepen van partijen blijven steunen om het geneesmiddel niet off-label voor te schrijven en beschikbare voorraden in te zetten voor diabetespatiënten die reeds goed zijn ingesteld op het geneesmiddel.
Het aanblijvend, groot tekort aan salbutamol aerosol |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Ben u op de hoogte van bovengenoemd bericht?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de alternatieven voor salbutamol aerosol niet bruikbaar zijn voor kinderen tot 7 jaar vanwege hun beperkte inademingskracht, alsmede voor volwassenen met onvoldoende inademingskracht?
De poeder alternatieven van salbutamol aerosol die Long Alliantie Nederland (LAN) voorstelt in hun advies2, zijn goedgekeurd door medicijnautoriteiten (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)) voor kinderen > 6 jaar en volwassenen. Deze alternatieven zijn niet goedgekeurd voor kinderen onder de 6 jaar. Volgens de bijbehorende «Samenvatting van de Productkenmerken» is het hierbij van belang dat de poeders krachtig worden ingeademd. Hierdoor is het mogelijk dat deze alternatieven in poedervorm ongeschikt zijn voor volwassenen met onvoldoende inademingskracht. LAN stelt ook alternatieven van aerosolen met andere werkzame stoffen voor in hun advies. Deze zijn door medicijnautoriteiten niet goedgekeurd voor kinderen onder de 6 jaar. Afhankelijk van de medische situatie van de patiënt, kunnen deze middelen geschikt zijn als alternatief voor salbutamol aerosol voor volwassenen. Hier moet de een behandelende arts over oordelen.
Kunt u toelichten of er momenteel voldoende voorraad salbutamol beschikbaar is voor patiënten die afhankelijk zijn van dit medicijn? Zo niet, welke tijdelijke maatregelen worden genomen om deze patiënten te voorzien?
Er is op dit moment (april 2024) in Nederland niet genoeg salbutamol aerosol beschikbaar om alle patiënten met een indicatie van dit geneesmiddel te voorzien. Op 22 maart 2024 is daarom een tekortenbesluit door de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) afgegeven. Dit stelt Nederlandse fabrikanten, groothandelaren en apothekers in staat om alternatieven uit het buitenland te importeren. Het tekort speelt echter ook in andere Europese landen, waardoor importeren beperkt mogelijk is. De meeste patiënten kunnen omgezet worden naar een alternatief geneesmiddel. De LAN heeft hiervan een overzicht gepubliceerd, wat ook gedeeld is door het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: Meldpunt)3. Zorgverleners worden opgeroepen het middel te bewaren voor patiënten die deze het hardst nodig hebben. Na het afgeven van een tekortenbesluit ligt de monitoring van het betreffende tekort bij de IGJ. Die heeft medio april navraag gedaan bij de leveranciers. Op basis van de laatste uitvraag en meldingen lijkt er nu verlichting te komen op de situatie.4, 5
Acht u het wenselijk om extra stappen te zetten om de gezondheid van jonge kinderen met een longziekte en volwassenen met beperkte inademingskracht te beschermen als salbutamol niet beschikbaar is? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Op dit moment worden alle mogelijke stappen gezet om de gezondheid van de groep patiënten die geen alternatief van salbutamol aerosol kunnen gebruiken, te beschermen.
De LAN en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) hebben zorgverleners opgeroepen om de beperkte voorraad salbutamol aerosol te reserveren voor jonge kinderen en patiënten met een acute benauwdheidsaanval. Ik ben onlangs in gesprek geweest met LAN.
De LAN brengt via een vragenlijst bij zorgverleners in kaart wat de impact is van het salbutamoltekort. Ik vind de consequenties van het tekort schrijnend. Hiermee wordt nogmaals benadrukt hoe ongewenst tekorten zijn. In mijn voortgangsbrief over de beschikbaarheid genees- en hulpmiddelen die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer stuur, beschrijf ik al mijn acties om tekorten in de toekomst proberen te voorkomen of de gevolgen te verzachten.
Bent u op de hoogte van de oorzaken van het tekort aan salbutamol en hoe deze worden aangepakt door de betrokken partijen, zoals fabrikanten en leveranciers?
Het tekort van salbutamol aerosol wordt veroorzaakt door problemen in het productieproces van verschillende fabrikanten en een verhoogde vraag als gevolg van de tekorten. Ook hebben hoge voorraadverplichtingen van andere EU-landen mogelijk invloed op de huidige tekorten. Specifiek voor Nederland speelt mee dat twee handelsvergunninghouders om bedrijfseconomische redenen het middel van de markt hebben gehaald, waardoor deze de productieproblemen bij andere spelers niet konden opvangen. Verschillende fabrikanten doen nader onderzoek, bijvoorbeeld naar de hoofdoorzaak van het kwaliteitsdefect van het product. Andere leveranciers doen pogingen om leveringen naar voren te halen, of om extra discussen beschikbaar te krijgen.
Kunt u aangeven wanneer het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten meldingen binnenkreeg over dreigende tekorten van salbutamol? En wanneer werd u hiervan op de hoogte gesteld?
Er zijn acht aanbieders van salbutamol aerosol op de Nederlandse markt. De meldingen ten aanzien van salbutamol zijn complex. Meldingen van leveringsproblemen worden vaak verlengd met enkele weken, of zelfs maanden, door firma’s. Door deze dynamiek is er grote variatie in het aanbod. De afgelopen jaren zijn er altijd twee tot drie aanbieders geweest die leveringsproblemen van het middel kennen. Dit kon echter worden opgevangen door andere leveranciers. Medio maart 2024 ontving het Meldpunt signalen vanuit leveranciers van verwachte leveringsproblemen. Doordat twee handelsvergunningshouders daarnaast het middel van de markt haalden, ontstond er een ernstig tekort.
Normaliter ontvang ik geen directe signalen over tekorten, dat hoeft ook niet: in 99% van de gevallen is er een oplossing voor een tekort voorhanden6. Voor het tekort aan salbutamol ontving ik van het Meldpunt wel een signaal in week 13, samen met de status van ingezette acties.
Kunt u toelichten wat u in de afgelopen twee maanden heeft gedaan om zowel het acute tekort als de structurele tekorten aan te pakken?
Voor een compleet overzicht van ingezette acties verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 waar ik acute acties beschrijf, en naar de nieuwe voortgangsbrief beschikbaarheid genees- en hulpmiddelen, die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer stuur. Hierin beschrijf ik nationale acties, zoals ontwikkelingen op het gebied van preferentiebeleid, distributievergoeding en kritieke geneesmiddelen. Daarnaast geef ik in de voortgangsbrief aan op welke manier ik in Europees verband inzet om de structurele beschikbaarheid van geneesmiddelen te vergroten.
Welke maatregelen acht u noodzakelijk om herhaling van medicijntekorten, zoals die van salbutamol, in de toekomst te voorkomen?
Geneesmiddelentekorten zijn een multifactorieel probleem. Hierom acht ik brede maatregelen noodzakelijk om tekorten zo goed als mogelijk te voorkomen en gevolgen te verzachten.
Ik richt mij op drie punten: het tijdig signaleren van, en handelen op, ontstane tekorten, een gezonde Nederlandse geneesmiddelenmarkt bevorderen en de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen in EU-verband verbeteren.7 Hierbij moet vermeld worden dat ik, ongeacht mijn inzet, geen 100% garantie kan geven op de beschikbaarheid van alle geneesmiddelen op elk gewenst moment.
Heeft u inmiddels contact gehad met Europese collega's over het tekort aan salbutamol en welke afspraken heeft u met hen gemaakt om de beschikbaarheid van dit medicijn te waarborgen? Kunt u aangeven waar deze afspraken uit bestaan?
Meerdere andere Europese landen ervaren ook tekorten aan salbutamol. Dit geldt ook voor veel andere geneesmiddelen waarvoor in Nederland een tekortenbesluit van kracht is, zoals tekorten aan bepaalde antibiotica8. Het EMA, in samenwerking met de medicijnautoriteiten van de Europese lidstaten, onderzoekt met vergunninghouders van salbutamol oplossingen om het tekort te mitigeren. Mogelijk hebben andere landen door het snel opbouwen van hoge voorraden en invoeren van exportverboden invloed gehad op de tekorten in Nederland. Tijdens de informele Europese Gezondheidsraad heb ik een oproep gedaan richting andere landen om solidariteit in het oog te houden bij het implementeren van nationale maatregelen, zodat tekorten in andere landen niet verergerd worden. Hiermee doe ik de motie van de leden Synhaeve en Paulusma (D66) af.9
Daarnaast is in Europees verband een lijst met kritieke geneesmiddelen gepubliceerd (de Union list of critical medicines). Voor 11 geneesmiddelen van deze lijst is een pilotanalyse gedaan naar kwetsbaarheden in de toeleveringsketens. De komende tijd wordt besproken hoe deze kwetsbaarheden aangepakt kunnen worden binnen verschillende Europese adviesgroepen, zoals de Critical Medicines Allianceen de Medicine Shortages Steering Group (MSSG). Dit is in lijn met de eerder beschreven Europese acties in de voortgangsbrief beschikbaarheid medische producten, die mijn voorganger uw Kamer stuurde.10
Zijn er signalen dat andere Europese landen ook tekorten ervaren aan salbutamol of soortgelijke essentiële geneesmiddelen? Zo ja, wordt er samengewerkt op Europees niveau om deze tekorten gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 9.
Welke inspanningen verricht u momenteel om salbutamol uit het buitenland naar Nederland te halen om de voorraden spoedig aan te vullen en te garanderen?
Het inkopen en distribueren van geneesmiddelen is in beginsel een taak van veldpartijen, zoals leveranciers, groothandelaren en apotheekhoudenden. De IGJ heeft voor salbutamol aerosol een tekortenbesluit afgegeven, waardoor import uit het buitenland mogelijk is. Het salbutamoltekort wordt daarnaast gemonitord door het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Nederlandse vergunninghouders hebben aangegeven dat reguliere leveringen weer opstarten, maar dat dit vooralsnog onvoldoende zal zijn voor alle patiënten. Ik hoop daarom dat voorschrijvers de richtlijnen van de LAN volgen om de beschikbare voorraad optimaal te verdelen, zodat patiënten die geen alternatieven kunnen gebruiken hier toegang tot hebben.
Bent u bereid om de langetermijnstrategie van Nederland met betrekking tot medicijnvoorraden en -productie te herzien om toekomstige tekorten te voorkomen?
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven, wordt er momenteel op Europees niveau gekeken naar verbeterde leveringszekerheid van producten op de lijst van kritieke geneesmiddelen, specifiek voor producten met een kwetsbare leveringsketen. Het gaat hier ook om producten die belangrijk zijn voor Nederland.11 Hieronder vallen ook de optie van extra voorraden en het stimuleren van productie in Europa. Ik zet deze actie voort. In de Critical Medicines Alliance die in april van start is gegaan, werken vele Europese leveranciers samen met overheden aan de nodige oplossingsrichtingen.
Bent u het eens met de stelling dat voor essentiële geneesmiddelen, zoals salbutamol, geen tenders meer moeten worden uitgeschreven? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om dit te realiseren?
Daar ben ik het niet mee eens. Het uitschrijven van een tender kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op de beschikbaarheid. Met de leverancier kunnen afspraken worden gemaakt over de continuïteit van levering. Ook geeft een tender de leverancier die inschrijft veel zekerheid over de afzet van het product. Wel zie ik dat bij tenders de leveranciers vaak voor hele lage prijzen inschrijven, terwijl daar door zorgverzekeraars niet om wordt gevraagd. Leveranciers concurreren elkaar dan de markt uit. Ook kunnen tenders leiden tot uitsluiting van leveranciers uit de markt, met een verschraalde markt als gevolg. Het is daarom belangrijk dat partijen met elkaar afspraken maken om ongewenste effecten van de inkoop op de beschikbaarheid van geneesmiddelen te voorkomen. Dit is een van de acties waar de Werkgroep Gezonde Nederlandse Geneesmiddelenmarkt aan werkt. Zorgverzekeraars en leveranciers hebben in dat kader inmiddels afspraken gemaakt om mogelijke ongewenste effecten van het preferentiebeleid op de beschikbaarheid (verschraling van de markt of tekorten) te voorkomen. Ook het inkoopbeleid dat groothandels, ziekenhuizen, apotheken en inkoopcombinaties voeren, kan invloed hebben op de beschikbaarheid. Daarom wil ik als volgende stap gezamenlijke en voor alle partijen geldende afspraken op laten stellen, die beogen om ongewenste effecten van de inkoop op de beschikbaarheid van geneesmiddelen te voorkomen.
Bent u bereid een lijst op te stellen van essentiële medicatie, waaronder salbutamol, waarvan de beschikbaarheid onder alle omstandigheden wordt gegarandeerd?
Het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) coördineert een proces om een nationale lijst van kritieke geneesmiddelen op te stellen. Dit doen zij door nauw samen te werken met zorgprofessionals over de methodiek, criteria en definities voor het opnemen van een geneesmiddel in dit overzicht. Het is daarmee een lijst van het veld, voor het veld. De publicatie van de lijst staat gepland voor juni 2024. Ik onderzoek welke beleidsmaatregelen de beschikbaarheid van deze middelen kan versterken, maar garanties kan ik daarbij niet geven.
Een tekort aan medicijnen is vaak lang van tevoren te voorspellen, wat kunt u doen om medicijntekorten in de toekomst eerder te signaleren? Welke rol ziet u weggelegd voor zowel medicijnfabrikanten als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om medicijntekorten te voorkomen?
Ik deel uw opmerking niet dat het tekort aan medicijnen vaak al lang van tevoren te voorspellen is. Wel zijn er tekorten die worden beïnvloed door onder andere seizoensfactoren. Medicijnfabrikanten zijn verantwoordelijk voor het voldoende beleveren van medicijnen voor Nederland. Als zij voorzien dat dit niet lukt, moeten zij dit tijdig (tenminste 2 maanden voorafgaand aan een verwacht leveringsprobleem) melden bij het Meldpunt, waarin het CBG en de IGJ zijn verenigd. Op dit moment melden medicijnfabrikanten niet altijd juist en tijdig. Zo blijkt in de praktijk dat zij vaak hun producten al melden als «mogelijk in tekort», om zo het risico op een eventuele boete te vermijden. Deze zekerheidshalve meldingen zijn problematisch en stroken niet met de verplichting om voorziene tekorten te melden. Eerder heb ik hierom aanscherpingen gegeven over wat gemeld moet worden, en hieraan volgend het boetebeleid veranderd.
Per 1 januari 2024 is niet meer het uitgangspunt om direct te beboeten bij overtreding van de meldplicht, maar wordt er eerst een schriftelijke waarschuwing gegeven12. Ik ben in gesprek met deze bedrijven over hoe deze situatie verder verbeterd kan worden. Dit doe ik onder andere door een veldbijeenkomst te organiseren om de belemmeringen van tijdig melden in kaart te brengen en toe te werken naar een verduidelijkende beleidsregel voor de meldplicht. Het Meldpunt signaleert tekorten en onderneemt, waar nodig, actie om tekorten te voorkomen, of de gevolgen te verzachten. Hiervoor is het belangrijk dat het Meldpunt voldoende capaciteit heeft en goed wordt ondersteund. Ik investeer daarom per 2024 structureel 1 miljoen extra in het Meldpunt.
Welke rol ziet u voor zorgverzekeraars om medicijntekorten te voorkomen?
Zorgverzekeraars moeten voldoen aan de zorgplicht. Ik zie het als de rol van de zorgverzekeraar om bij het inkopen van geneesmiddelen onder preferentiebeleid, ervoor te zorgen dat de afspraken met leveranciers bijdragen aan de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen. Het preferentiebeleid draagt bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ook kan het helpen de beschikbaarheid te vergroten, omdat het leveranciers voorspelbaarheid biedt in de vraag naar het preferente geneesmiddel. Het preferentiebeleid kan mogelijk ook nadelige invloeden hebben op de beschikbaarheid. VWS heeft daarom toegezien op nieuwe afspraken tussen zorgverzekeraars en leveranciers. Ten eerste krijgen leveranciers binnen deze afspraken vanaf 2025 de mogelijkheid om de prijs van een geneesmiddel aan te passen. Indien blijkt dat overeengekomen prijzen tussen de zorgverzekeraars en leveranciers te laag zijn, kunnen deze tussentijds na overleg aangepast worden. Ten tweede passen zorgverzekeraars hun inkoopcycli aan, zodat zij niet meer allemaal tegelijk middelen als preferent aanwijzen. Het wordt zo aantrekkelijker voor leveranciers om hun product op de markt te houden, waardoor verschraling van de markt wordt voorkomen. Als laatste nemen zorgverzekeraars in hun boetebeleid richting leveranciers mee in hoeverre de leverancier te verwijten is voor een ontstaan tekort. Deze afspraken worden momenteel ingevoerd en worden deze zomer geëvalueerd.
Echter, ook met deze afspraken kan het gebeuren dat tekorten aan een bepaald product ontstaan. In die gevallen is het belangrijk dat zorgverzekeraars het betreffende product uit preferentie halen, of een ander product aanwijzen. Daarnaast is het essentieel dat zij verzekerden goed informeren over de vergoeding van passende alternatieven.
Bent u het ermee eens dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht medeverantwoordelijk zijn voor het vinden van een tijdige oplossing voor het tekort aan salbutamol? Kunt u aangeven wat u van de zorgverzekeraars verwacht?
De zorgplicht die zorgverzekeraars naar hun verzekerden hebben geldt ook voor farmaceutische zorg, dus ook voor de behandeling met salbutamol. Zij kunnen echter niet zelfstandig geneesmiddelentekorten oplossen, daarom ben ik geregeld met ze in gesprek over hun rol, bijvoorbeeld bij het invullen van het preferentiebeleid. Ik verwacht van zorgverzekeraars dat ze binnen hun mogelijkheden het risico op tekorten verkleinen, door goed in te kopen. Tot salbutamol weer voldoende beschikbaar is, moeten zorgverzekeraars naar hun verzekerden en naar markpartijen duidelijk communiceren over de vergoeding van passende alternatieven. Als zorgverzekeraars preferentiebeleid voeren over salbutamol, moeten zij communiceren over alternatieven voor het preferent aangewezen product.
Heeft u overwogen om een noodvoorraad van essentiële geneesmiddelen, zoals salbutamol, aan te leggen om toekomstige tekorten op te vangen? Zo niet, waarom niet?
Zoals in vraag 12 aangegeven ben ik met het veld aan het identificeren welke geneesmiddelen belangrijk zijn voor Nederland. Voor deze middelen onderzoek ik hoe de leveringszekerheid kan worden verbeterd. Hierbij kijk ik ook naar de optie van verhoogde voorraden.
Bent u van plan om financiële compensatie te bieden aan patiënten die extra kosten maken als gevolg van het tekort aan salbutamol? Zo ja, hoe wordt dit geregeld?
De vergoeding van alternatieven bij tekorten, en dus ook salbutamol, wordt door zorgverzekeraars geregeld. Bij parallelimport wordt het geneesmiddel vergoed vanuit het basispakket, met inachtneming van de mogelijke toepassing van de eigen bijdrage en het eigen risico. Wanneer de IGJ een tekortenbesluit heeft afgegeven, mogen er ook geneesmiddelen geïmporteerd worden die niet in Nederland zijn geregistreerd. Het geneesmiddel wordt dan volledig vergoed vanuit de zorgverzekering, met inachtneming van het eigen risico. Wanneer de patiënt zelf een geneesmiddel uit het buitenland wil halen en dit vergoed wil krijgen, moet de mogelijke vergoeding van tevoren afgestemd worden met de zorgverzekeraar.
Bent u van mening dat er EU-coördinatie nodig is om voorraadopbouw van salbutamol, zoals nu gebeurt in Duitsland en Frankrijk, van landen tegen te gaan in het geval van tekorten in andere EU-landen?
Het aanleggen van voorraden is een nationale competentie, maar ik vind het belangrijk dat de mogelijke impact op andere EU-landen hierbij goed wordt meegewogen. Dit heb ik benadrukt tijdens de informele Europese Gezondheidsraad op 23 en 24 april 2024. Ik heb bovendien voorgesteld dat binnen de Joint Actionover stockpiling door Europese lidstaten richtsnoeren moeten worden ontwikkeld om effectieve voorraden aan te houden, waarin solidariteit met andere lidstaten ook wordt meegenomen. In het vormen van nieuw Nederlands beleid zal ik ook de solidariteit richting andere landen in acht nemen.
Bent u op de hoogte van het feit dat in Duitsland salbutamol in kleine hoeveelheden (bedoeld voor kinderen) niet meer wordt aanbesteed? Kunt u hierop reflecteren?
Ik weet dat Duitsland de intentie heeft gedeeld om voor geneesmiddelen bedoeld voor kinderen in de toekomst geen aanbestedingen meer uit te voeren.
Bij producten met een kleine omzet ligt soms verschraling van de markt op de loer. Hiermee bedoel ik dat het aantal aanbieders op de markt afneemt. De nadelen van tenderen overvleugelen dan de voordelen. Tegelijk hoor ik ook van leveranciers dat een tenderprocedure juist kan helpen om een product met een kleine omzet in de markt te houden, omdat het enige vorm van afnamegarantie biedt. Dus de signalen over het nut van tenderen op kleine producten zijn tegenstrijdig. In de Werkgroep Gezonde Nederlandse Geneesmiddelenmarkt en de onderliggende Taakgroep Preferentiebeleid is het gesprek gevoerd over hoe om te gaan met producten met een hele kleine omzet. Hier is afgesproken dat iedere zorgverzekeraar voor zichzelf een minimale landelijke omzet gaat bepalen, waarbinnen zij geen producten tenderen. Ze zullen daarbij ook naar de prijs per product kijken. Ook bij het opstellen van gezamenlijke inkoopkaders met alle inkopende en verkopende partijen wordt dit wat mij betreft een belangrijk punt.
Kunt u toelichten welke rol de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) speelt bij het monitoren en aanpakken van medicijntekorten in Nederland? Zijn er voldoende bevoegdheden voor de IGJ om in te grijpen bij dergelijke tekorten?
De IGJ houdt toezicht op de gehele geneesmiddelketen. Deze bevinden zich vaak in buitenland, danwel binnen de EU of in China, India en de VS. Bij kwaliteitsdefecten beoordeelt de IGJ of een batch wel of niet op de markt mag worden gebracht, waarbij veiligheid en kwaliteit altijd voorop staan. Verder coördineert de IGJ, samen met het CBG, het Meldpunt. Het Meldpunt beoordeelt de meldingen van voorziene leveringsonderbrekingen die zijn gedaan door een handelsvergunninghouder.13 Voor iedere melding controleren ze of er voldoende alternatieven in Nederland zijn, hoelang de onderbreking duurt en of er sprake is van een kritisch middel voor een levensbedreigende of zeer ernstige aandoening. Als er in Nederland onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn, kan de IGJ een tekortenbesluit afgeven waardoor alternatieven uit het buitenland kunnen worden geïmporteerd. Dit biedt uiteraard alleen verlichting als er voorraad beschikbaar is in het buitenland. In uitzonderlijke gevallen zijn er te weinig of geen alternatieven beschikbaar voor de patiënt. Het CBG en de IGJ kijken dan met de beroepsgroepen of extra maatregelen nodig zijn om de gevolgen voor patiënten te minimaliseren. Bijvoorbeeld minder voorraad meegeven, een medicijn met een andere werkzame stof inzetten, of in extreme gevallen de schaarse voorraad reserveren voor een bepaalde patiëntengroep.
Naar verluid heeft het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten vorig jaar zo’n 3500 meldingen van mogelijke tekorten ontvangen, klopt dit cijfer? Zo ja, beschikt het Meldpunt, bestaande uit de IGJ en het CBG, over voldoende capaciteit om deze aanvragen te behandelen?
In 2023 ontving het Meldpunt 5091 meldingen van verwachte leveringsproblemen. Dit ging over 2531 verschillende geneesmiddelen.14 De meldingen bij het Meldpunt geven geen accuraat beeld van de leveringsproblemen die in de praktijk optreden. Bedrijven doen veel zekerheidshalve meldingen, die in veel gevallen niet leiden tot een tekort. Het Meldpunt komt niet in alle gevallen in actie, alleen wanneer er een kritiek tekort is of dreigt (zie antwoord op vraag15. Vanwege het toenemende werk aan tekorten investeer ik structureel 1 miljoen in het Meldpunt. Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, ga ik in gesprek met leveranciers om de juiste meldingen bij het Meldpunt te krijgen zodat het Meldpunt effectiever kan werken.
Het evenement ‘Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden’, 26 maart 2024 in Nieuwspoort |
|
Harmen Krul (CDA), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Ben u op de hoogte van het evenement «Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden», georganiseerd door Business Sweden en de ambassade van Zweden in Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel waarin vermeld staat dat Tweede Kamerleden zijn uitgenodigd voor een lobbybijeenkomst over «harm reduction», waarbij de sprekers banden hebben met de tabaksindustrie en producenten van nicotineproducten?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit evenement? Deelt u de zorgen zoals beschreven in het artikel van Tabaknee, dat dit een poging van de tabaks- en nicotine-industrie zou kunnen zijn om via Business Sweden en de Zweedse ambassade het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid te beïnvloeden?
Ik ben geen voorstander van dit evenement. Integendeel. Ik deel de zorgen en het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid zal worden voortgezet. Voor beïnvloeding door de tabaksindustrie is hierin geen plaats.
Kunt u bevestigen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes, maar dat wetenschappeijk bewijs juist het tegendeel aantoont?
Ik ben niet op de hoogte van overtuigend wetenschappelijk bewijs dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes. Wel is wetenschappelijk bewezen dat nicotine schadelijk is omdat nicotine de bloeddruk verhoogt en schade aan de vaatwanden aanbrengt en daarnaast verslavend is. Om die reden wil de Nederlandse regering het gebruik van nicotinezakjes zoveel mogelijk beperken, met name voor jongeren.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden proberen invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs, vooral wanneer dit wordt gedaan ten behoeve van de tabaksindustrie die een schadelijk product onder de aandacht wil brengen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er met deze boodschap, die haaks staat op het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid, getracht wordt invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs. Tegelijkertijd heeft de Kamer, binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen, een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contacten met de tabaksindustrie.
Bent u bereid om met uw Zweedse collega en de Zweedse ambassadeur in gesprek te gaan over dit onderwerp? Zo niet, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de Zweedse ambassade. De Zweedse ambassade heeft mij te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid van dit evenement bij Business Sweden ligt. Het evenement was een initiatief van Business Sweden.
Deelt u de opvatting dat producten zoals snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid? Bent u bereid om dit standpunt aan uw Zweedse collega toe te lichten?
Ik ben van mening dat snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Het gebruik van tabak voor oraal gebruik (snus) is ingevolge de Tabaksproductenrichtlijn verboden in heel Europa. Omdat het gebruik van snus in Zweden een culturele status heeft, is Zweden uitgezonderd van dit verbod. Overeenkomstig het Europese verbod op het gebruik van snus is de Nederlandse regering van mening dat ook nicotinezakjes (zonder tabak) in Nederland verboden moeten worden. Snus en ook nicotinezakjes zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Het gebruik van snus kan bijvoorbeeld mondkanker veroorzaken. Bovendien zijn deze producten met name aantrekkelijk voor jongeren, vanwege het onzichtbare gebruik onder de (boven)lip. Daarnaast is het risico op nicotineverslaving zowel bij snus als bij nicotinezakjes groot en dat maakt de stap naar het roken van sigaretten mogelijk kleiner. Ik vertrouw erop dat Kamerleden deze boodschap aan de Zweden kenbaar hebben gemaakt.
Ziet u in deze bijeenkomst een schending van artikel 5.3 van het VN-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging – dat stelt dat overheden geen contact onderhouden met de tabaksindustrie met betrekking tot tabaksontmoedigingsbeleid – door de Zweedse overheid? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om Zweden, als verdragspartner, hierop aan te spreken?
Ik heb mijn zorgen over de bijeenkomst, waarvoor ook Nederlandse parlementariërs zijn uitgenodigd, besproken met de Zweedse ambassade. De organisatie en eindverantwoordelijkheid van dit evenement ligt bij Business Sweden. De Tweede Kamer heeft (binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen) een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contact met de tabaksindustrie en het Presidium van de Kamer heeft eerder te kennen gegeven dat de aanwijzingen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet van toepassing zijn op de Kamer.3 Ik vertrouw erop dat Kamerleden elkaar aanspreken wanneer sprake is van contact met de tabaksindustrie.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het artikel ‘Zeker negen gezondheidscentra in conflict met commerciële huisbaas’ |
|
Merlien Welzijn (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat is uw standpunt over het afwenden van onderhoudskosten op de huurder van vastgoed met een maatschappelijke bestemming (gezondheidscentra) door de commerciële huisbaas?
De inhoud van de huurovereenkomst in deze casus is mij niet bekend, dus ik kan niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke casus. In het algemeen is de verantwoordelijkheidsverdeling voor het onderhoud afhankelijk van het type huur. Bij het aangaan van een huurovereenkomst tussen de huurder en verhuurder is het raadzaam om de verantwoordelijkheid over kosten, zoals onderhoudskosten, mee te nemen in het contract. Als de verantwoordelijkheid rondom de onderhoudskosten zijn benoemd in het huurcontract wordt duidelijk welke kosten voor rekening zijn van de huurder en welke kosten voor de rekening zijn van de verhuurder.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer gezondheidscentra in handen komen van een commerciële huisbaas, gezien het feit dat uit onderzoek van de Landelijke Huisartsenvereniging blijkt dat ruim driekwart van de huisartsen problemen heeft door gebrek praktijkruimte of gebrekkige praktijkruimte en gezien geschikt vastgoed schaars is, nieuwbouw duur is en in het hele land gepaard gaat met veel obstakels en dat als een gezondheidscentra van eigenaar wisselt, de kans groot is dat de koper Cortese is?
Voor toegankelijke huisartsenzorg is passende huisvesting een randvoorwaarde. Omdat in het huidige stelsel de praktijkhouder als ondernemer wordt gezien, is een praktijkhouder primair verantwoordelijk voor de huisvesting van zijn of haar praktijk. Dit biedt de eigenaar van een huisartsenpraktijk of gezondheidscentrum ook veel vrijheid in de wijze waarop deze de praktijk vormgeeft en huisvest. Het huren van huisvesting bij commerciële organisaties kan een goede manier zijn om passende huisvesting te organiseren, mits er goede afspraken worden gemaakt tussen de huurder en de verhuurder en men zich aan deze afspraken houdt. Ook moet de praktijkhouder in staat zijn om met de inkomsten van de praktijk de huisvestingskosten te kunnen dragen. Wanneer er knelpunten ontstaan, bijvoorbeeld door een huurverhoging, is het belangrijk dat de huisarts of het gezondheidscentrum tijdig in gesprek gaat met de verhuurder en waar nodig andere partijen betrekt, zoals de zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie, om te zorgen dat de toegankelijkheid van zorg geborgd wordt.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen zijn van de verhoogde huren voor de toegankelijkheid van gezondheidszorg?
In de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vaststelt voor de huisartsenzorg zijn de huisvestingskosten verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd en op dit moment voert de NZa ook het periodieke kostprijsonderzoek uit om de tarieven per 2025 te herijken. De werkwijze met maximumtarieven kan in sommige gevallen tot problemen leiden wanneer een praktijk of gezondheidscentrum ver bovengemiddelde huisvestingskosten heeft. Dit kan de toegankelijkheid van zorg onder druk zetten. Om deze situaties te voorkomen is het belangrijk dat praktijkhouders en gezondheidscentra bij dreigende knelpunten tijdig met de verhuurder of andere partijen zoals zorgverzekeraar, gemeente en regionale huisartsenorganisatie in gesprek gaan. Elk van deze partijen heeft eigen handelingsopties in het geval van huisvestingsproblematiek. Voor een overzicht van deze opties verwijs ik u naar de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.2
Wat zijn de mogelijkheden voor gezondheidscentra om bezwaar te maken tegen onredelijke huurverhogingen of pogingen om onderhoudskosten af te wentelen, en hoe ondersteunt het ministerie hen hierbij?
Als een huisarts of gezondheidscentrum het niet eens is met de huurverhogingen of het afwentelen van onderhoudskosten is het allereerst raadzaam om in gesprek te gaan met de verhurende partij. Mocht het geschil niet middels gesprekken opgelost worden, dan kan een gezondheidscentrum of huisarts juridisch advies inwinnen voor eventuele verdere stappen.
Ik zet in op de huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra via de IZA-afspraak.3 Afgelopen december heeft de toenmalig Minister van VWS, in samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren waarin er meer aandacht wordt besteed aan de recente uitvoering en de aard en omvang van financiële knelpunten. De handreiking zal dan ook naar uw Kamer toegestuurd worden.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra primair zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Voor toegankelijke huisartsenzorg is het belangrijk dat huisartsen en gezondheidscentra dichtbij hun populatie gevestigd zijn. In de huidige vastgoedmarkt kan het vinden van passende huisvesting een uitdaging zijn. Het huren bij commerciële partijen kan een goede mogelijkheid zijn om te voorzien in passende huisvesting. Tegelijkertijd voorkomen de maximumtarieven in de huisartsenzorg dat een te groot deel van het premiegeld kan worden besteed aan (dure) huisvesting.
Het zou vergaande wijzigingen van wet- en regelgeving vergen om huisvesting van huisartsenpraktijken een publieke taak te maken. Dit vergt een zorgvuldige afweging en de keuzes hierover zijn aan een volgend kabinet. Daarnaast kan een ongewenst neveneffect van het uitsluiten van commerciële vastgoedpartijen zijn dat de vastgoedmarkt voor huisartsen en gezondheidscentra verder versmalt waardoor juist meer huisvestingsproblematiek ontstaat. Op dit moment hebben de gemeenten geen wettelijke, maar – zoals de VNG zelf aangeeft – wel een maatschappelijke verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor huisvesting van huisartsen en gezondheidscentra. Lokale overheden, zoals gemeenten, hebben een belangrijke faciliterende rol ten aanzien van huisvesting van huisartsen. Zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra hebben gemeenten de mogelijkheid om beleidsdoelen te formuleren over het bevorderen van voldoende huisvesting voor eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg. Andere handelingsopties zijn het vaststellen van referentienormen voor maatschappelijke-, zorg- en sportvoorzieningen en rekening houden met huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra bij het vaststellen of wijzigen van omgevingsplannen en/of nieuwbouwplannen.4
Kunt u aangeven in hoeverre u samenwerkt met andere departementen om ervoor te zorgen dat niet nog meer gezondheidscentra in handen van commerciële huisbazen terechtkomen?
Ik voer geen actief beleid op het voorkomen van commerciële huisvesting binnen de huisartsenzorg. Zoals aangegeven in mijn reactie op vragen 3 en 6 kan commerciële huisvesting een oplossing bieden in een zoektocht naar passende huisvesting voor huisartsen en gezondheidscentra in de huidige vastgoedmarkt. Het uitsluiten van commercieel vastgoed kan leiden tot een verdere versmalling van de huisvestingsmarkt van huisartsen en gezondheidscentra. Door het reguleren van de tarieven in de huisartsenzorg voorkomen we dat onnodig veel premiegeld wordt uitgegeven aan (dure) huisvesting.
Ik heb wel oog voor de huisvestingsproblematiek die huisartsen en gezondheidscentra kunnen ervaren in de huidige markt. In samenwerking met de veldpartijen, de NZa en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de toenmalig Minister van VWS afgelopen december de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra opgeleverd. In deze handreiking staan de rollen en handelingsperspectieven bij huisvestingsproblematiek van verschillende partijen beschreven. Zoals aangegeven in mijn reactie op het Schriftelijke Overleg over de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg5 heb ik met de partijen afgesproken om meer inzicht te vergaren in de aard en omvang van de financiële knelpunten die huisartsen en gezondheidscentra ervaren in hun zoektocht naar passende huisvesting. Ik verwacht eind 2024 een geactualiseerde versie van de handreiking op te leveren en, zoals toegezegd, zal ik uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader infomeren.
Welke maatregelen overweegt u om de duurzaamheid en stabiliteit van de huisvesting van gezondheidscentra op lange termijn te waarborgen, met speciale aandacht voor de rol van commerciële huisbazen?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 3 zijn huisartsen en gezondheidscentra zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting en kan commercieel vastgoed een uitkomst bieden voor passende huisvesting. Als het huisartsen of gezondheidscentra niet lukt om passende huisvesting te vinden, dan is het aan hen om tijdig in gesprek te gaan met partijen zoals gemeenten, zorgverzekeraars en regionale huisartsenorganisaties. Elke partij heeft hierbij een eigen rol en handelingsopties, zoals beschreven in de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
In mijn reactie op vraag 7 ga ik in op mijn verdere acties met betrekking tot huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra. Eventuele verdergaande stappen – waarvoor mogelijk ook aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn – zijn aan een volgend kabinet.
Welke rol ziet u bij deze kwestie voor uzelf weggelegd met het oog op de toegankelijkheid van de zorg?
Voor toegankelijke zorg is het belangrijk dat iedere inwoner van Nederland zich bij een huisarts kan inschrijven die werkt volgens de kernwaarden van de huisartsenzorg. Ik heb daarbij extra aandacht voor de kernwaarde «continuïteit». Zoals beschreven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg6 zet ik hierop in via verschillende routes. Allereerst doe ik dit door, samen met het veld, de eerstelijnszorg te versterken met de afspraken uit de visie op de eerstelijnszorg 2030. Daarnaast doe ik dit door uitvoering te geven aan de huisartsenafspraken uit het IZA zoals Meer Tijd voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten en de handreiking huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg werk ik vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie in de huisartsenzorg aantrekkelijker te maken verder uit. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
Door interdepartementale afstemming is het bij deze vragen helaas niet gelukt om aan de termijn van drie weken te voldoen.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
De vacaturetekst “PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media” bij het RIVM |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de vacaturetekst «PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media» bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja. Daarbij wijs ik erop dat het RIVM een onafhankelijke adviseur is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Wet op het RIVM, waarin in artikel 5 is bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen geeft aan het RIVM met betrekking tot de methoden volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.
Is het RIVM voornemens om de in het promotieonderzoek te ontwikkelen methoden «met behulp van Artificial Intelligence (AI) en andere big data technieken (sic) om des- en misinformatie op sociale media (over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s) met mogelijk grote invloed op percepties en gedrag vroegtijdig te identificeren», te operationaliseren?
Een eventuele implementatie van de te ontwikkelen methode is geen onderdeel van dit promotieonderzoek.
Zo ja, welke wettelijke grondslag is het RIVM voornemens hiervoor te hanteren?
Indien er binnen of naar aanleiding van het promotieonderzoek persoonsgegevens worden verwerkt, geeft het RIVM zich vanzelfsprekend rekenschap van benodigde wettelijke grondslagen, de bestaande wettelijke kaders, zoals de Wet op het RIVM en de AVG, het algemeen aanvaard wetenschappelijk normenkader en processen die doorlopen moeten worden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van een DPIA.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, de gedragingen van burgers op sociale media op wederrechtelijke wijze door het RIVM worden gevolgd?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, persoonsgegevens van burgers wederrechtelijk door het RIVM worden verwerkt of opgeslagen?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens de kaders die in of ten gevolge van dit onderzoek gehanteerd worden voor het aanmerken van des- en misinformatie over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s, openbaar te maken?
Dit RIVM-onderzoek hanteert voor de definities van des- en misinformatie de terminologie, zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)2. Onderzoeksresultaten zullen na uitvoerige peer-review, gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften gedurende de looptijd van het promotietraject. De eerste resultaten van een promotietraject worden doorgaans na 1,5–2 jaar na start verwacht.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens om de in of ten gevolge van dit onderzoek gebruikte algoritmen openbaar te maken?
De resultaten van dit onderzoek en de gebruikte methodiek, inclusief de algoritmen, zullen beschreven worden middels wetenschappelijke artikelen, die Open Access zullen worden gepubliceerd. Ook zal er te zijner tijd, en indien zou worden besloten tot implementatie, getoetst worden of de algoritmes tevens opgenomen dienen te worden in het algoritmeregister.