Kent u het bericht «Ruim-1000-schipholmedewerkers-tekenen-petitie-voor-openstelling-teststraat»?1
Bent u het eens dat de werknemers op Schiphol bijdragen aan enkele vitale processen, zoals de toevoer van belangrijke goederen, onder andere voor de aanpak van corona?
Kunt u toelichten door wie en waarom ervoor is gekozen geen testfaciliteiten beschikbaar te maken voor werknemers die klachten ontwikkelen op Schiphol?
Begrijpt u de zorgen van Schipholwerknemers, die dagelijks in aanraking komen met passagiers uit risicogebieden en zich zorgen maken over hun gezondheid en die van hun gezinnen?
Vindt u dat werknemers, die klachten ontwikkelen terwijl zij hun werkzaamheden verrichten op Schiphol zich moeten kunnen laten testen op Schiphol, ook omdat de capaciteit bij verschillende Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD'en) in het land tekort schiet?
Zo ja, bent u bereid om met de GGD en Schiphol in gesprek te gaan om testfaciliteiten op Schiphol mogelijk te maken voor Schipholwerknemers die klachten ontwikkelen terwijl ze aan het werk zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak controleert de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op de naleving van de coronamaatregelen op Schiphol?
Kunt u deze vragen uiterlijk 21 september 2020 beantwoorden?
De uitzending van Zembla inzake financiële ouderenmishandeling |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 25 februari jl. over financiële ouderenmishandeling?1
Ja.
Klopt het dat de beleidsmatige aanpak van financiële ouderenmishandeling volgens de wet een verantwoordelijkheid is van lokale overheden (gemeenten)?
Ja, dat klopt. Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling.
Klopt het dat «de overheid uitgaat van minstens 30.000 gevallen van financiële ouderenmishandeling» per jaar? Deelt u de analyse dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is?
Uit het prevalentieonderzoek van Regioplan, uitgevoerd in 20182 blijkt dat naar schatting 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken heeft gehad met ouderenmishandeling en dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%) wordt.3 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik, dat bij ongeveer 3% van de ouderen voorkomt.
Ik deel de analyse dat dit slechts de bekende gevallen zijn. Ouderenmishandeling ligt veelal in de taboesfeer, ouderen durven niks te zeggen uit schaamte, of er liggen bijvoorbeeld ingewikkelde familierelaties aan ten grondslag. De onderzoekers gaven in het prevalentieonderzoek aan dat, gezien de beperkingen van het onderzoek, er helaas goede grond is aan te nemen dat de prevalentiecijfers van 5,5% sinds het 65e levensjaar en 2,0% in 2017 een ondergrens betreft en dat mogelijk een groter deel van de 65-plussers in Nederland te maken krijgt met ouderenmishandeling, waaronder financieel misbruik.
Zijn er signalen bekend dat financiële ouderenmishandeling het afgelopen jaar is toegenomen als gevolg van de (maatregelen omtrent) de coronacrisis?
Op landelijk niveau zijn deze signalen niet bekend. Het aantal adviesvragen en meldingen van ouderenmishandeling bij Veilig Thuis is niet toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Tegelijkertijd kunnen we er wel vanuit gaan dat het risico op financieel misbruik toeneemt tijdens de coronacrisis, door de grotere mate van afhankelijkheid van ouderen van hun omgeving en beperkte sociale contacten.
Hoe vaak komt het voor dat het financieel uitbuiten van ouderen leidt tot strafrechtelijke vervolging?
Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 225 e.v., 311, 312, 321 e.v., en 326). Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie en daarmee kan de strafrechtketen worden ingezet. Het OM heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Het OM houdt niet bij in hoeveel zaken vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik tegen ouderen.
Deelt u de mening dat vriendschappelijke en/of familiaire banden kunnen bijdragen aan het ontbreken van een gerede pakkans voor de criminelen die ouderen financieel uitbuiten? Deelt u de mening dat de pakkans veel te laag is?
Ouderenmishandeling is een vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij ingewikkelde familierelaties, een hoge mate van afhankelijkheid van de oudere, en schaamte voor het feit dat hen dit overkomt een rol spelen. Dit maakt het voor het slachtoffer moeilijk om het probleem bespreekbaar te maken en hulp te zoeken, waardoor meldingen bij Veilig Thuis en de politie uitblijven. Het is onacceptabel dat mensen in de zogenaamde vertrouwde omgeving van de oudere misbruik maken van hun kwetsbare positie.
Ik heb van de politie echter geen signalen ontvangen dat, wanneer melding of aangifte is gedaan, de pakkans lager is (of dat de bewijsvoering moeilijker is) in gevallen waarbij sprake is van familiaire of vriendschappelijke banden tussen slachtoffer en verdachte. De politie neemt signalen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting gericht tegen kwetsbaren zoals ouderen, serieus en pakt aangiften zo adequaat en vlot mogelijk op. Indien er een signaal is dat de oorsprong van de financiële uitbuiting in de vriendschappelijke en/of familiare kring van de betrokkene ligt, wordt Veilig Thuis geïnformeerd om in overleg met partners de juiste hulp en inzet te bepalen.
In hoeveel Nederlandse gemeenten is een goed geëquipeerde «lokale alliantie» actief ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling? Beschouwt u dit aantal als een mislukking van het beleid? Indien nee, waarom niet?
Ik heb op landelijk niveau geen exact overzicht beschikbaar van alle actieve lokale allianties. Het bereik van de lokale alliantie verschilt: sommige lokale allianties zijn in één gemeente actief, andere allianties werken op regionaal niveau.
Naar schatting zijn ruim 60 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit beschouw ik als een redelijk resultaat van het beleid in de afgelopen jaren. Gezien de rol van lokale allianties is het van belang dat de allianties worden versterkt waar nodig (bijvoorbeeld op het gebied van continuering) en dat zij in verbinding zijn met de gemeenten. Het beleid van gemeenten rond ouderenmishandeling is continu in ontwikkeling. In de projectenpool 2020–2021 van het programma Geweld hoort nergens thuis hebben bijvoorbeeld regio Kennemerland en West-Veluwe Vallei projecten gehonoreerd gekregen om specifiek aandacht te geven aan financieel misbruik.
Eind vorig jaar is een handreiking ouderenmishandeling gepubliceerd voor gemeenten, ontwikkeld in samenwerking tussen VWS, Movisie en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis, waarin ook de lokale allianties een plek hebben. Gemeenten hebben hiermee concrete handvatten om aan de slag te gaan met het versterken van de aanpak van financieel misbruik. Een lokale alliantie kan daarin een belangrijk onderdeel zijn.
Is het juist dat er geen landelijke aansturing plaatsvindt om ervoor te zorgen dat er in alle gemeenten een actieve en goed geëquipeerde «lokale alliantie» wordt opgericht, ter bestrijding van de verfoeilijke praktijken van individuen die ouderen financieel uitbuiten?
Zoals ook beantwoord in vragen 5 en 6 van het lid Bergkamp over dit onderwerp: gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.5 Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over hoe deze verplichting moet worden ingevuld voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Gemeenten hebben de vrijheid om hun beleid op andere wijze en met andere instrumenten vorm te geven. Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten gericht op het realiseren van allianties in alle gemeenten, of om acties op te zetten als onderdeel van landelijke aansturing van de aanpak.
Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat lokale allianties toegevoegde waarde hebben en als goed voorbeeld onder de aandacht gebracht dienen te worden van gemeenten die zo’n alliantie niet hebben. Ik wil gemeenten ook aanmoedigen om bestaande lokale allianties te versterken. Daarbij is het belangrijk om de lokale allianties te zien binnen de bredere lokale aanpak van ouderenmishandeling en de kracht van de «bottom-up» strategie te behouden. Het kan daarin een belangrijk instrument zijn bij de preventie en aanpak van financieel misbruik, waar gemeenten een ondersteunende rol in kunnen spelen, of zoals in sommige gevallen, een voortrekkersrol. De vorm en uitwerking hangt af van de lokale context.
Samen met de VNG doe ik een uitvraag bij verschillende gemeenten over wat zij nodig denken te hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Deelt u de mening dat goed geëquipeerde «lokale allianties» in staat zijn om gevallen van financiële ouderenmishandeling te signaleren en te stoppen?
Ja, ik deel die mening. Onderzoek van Regioplan uit 20194 bevestigt dat lokale allianties een belangrijke rol kunnen spelen in het voorkomen van financieel misbruik. Het rapport geeft aan dat de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis vanuit publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden. Daarnaast geeft het rapport aan dat lokale allianties hierbij een ondersteunende rol kunnen hebben voor Veilig Thuis in die regio.
In ditzelfde rapport komt naar voren dat meerdere allianties nauw samenwerken met de gemeenten en in een enkel geval is de gemeente een van de organisaties die het voortouw nemen binnen de lokale alliantie.
Deelt u de mening dat in elke Nederlandse gemeente een goed geëquipeerde lokale alliantie ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling actief moet zijn? Bent u bereid om maatregelen te nemen waarmee dit doel binnen een jaar wordt bereikt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de landelijke «aansturing» van het beleid ten aanzien van financiële ouderenmishandeling zodanig op te voeren, dat er in alle Nederlandse gemeenten een actieve «lokale alliantie» totstandkomt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een relatief klein subsidiebedrag voor «lokale allianties» ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling, een enorm positief effect kan hebben op het aantal actieve «lokale allianties» en op de effectiviteit van het beleid?
Met een relatief klein budget kunnen lokale allianties inderdaad een positief effect hebben op het leven van ouderen. Niet alleen in het signaleren van gevallen waar het mis is gegaan, maar zeker ook in de preventieve en voorlichtingsrol. Lokale professionals, bijvoorbeeld de wijkagent en de notaris, weten elkaar, wanneer zij onderdeel zijn van een lokale alliantie, te vinden als er een vermoeden is van financieel misbruik.
Kunt u toelichten waarom «lokale allianties» geen gebruik maken van de netwerken van ouderenbonden?
Het is per lokale alliantie verschillend welke partijen deelnemen en een bijdrage leveren aan de aanpak op lokaal niveau. De ouderenbonden KBO-PCOB, Nationaal Ouderenfonds, NOOM en Anbo zijn betrokken bij een aantal lokale allianties en zijn op landelijk niveau vertegenwoordigd in de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. Dit is een samenwerkingsverband tussen banken, maatschappelijke partijen, ouderenbonden, notarissen, Veilig Thuis en andere betrokken partijen in de aanpak. Ik ben bereid samen met de VNG in gesprek te gaan met deze ouderenbonden om te bespreken wat de ouderenbonden en hun netwerk van vrijwilligers zouden kunnen betekenen voor lokale allianties.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ouderenbonden die een lokaal vrijwilligersnetwerk hebben en ervoor te zorgen dat die betrokken worden bij bestaande «lokale allianties» en bij het opzetten van nieuwe allianties?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er succesvolle «lokale allianties»? Zo ja, wie heeft daar de regie gehad en worden die best practices gedeeld met andere gemeenten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van het lid Bergkamp, zijn vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis verschillende acties ondernomen voor uitwisseling tussen gemeenten. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, waaronder over financieel misbruik en de samenwerking met lokale allianties. Tijdens deze bijeenkomst werden een aantal lokale allianties die al lange tijd succesvol samenwerken uitgelicht, waaronder de lokale alliantie in Meppel. In deze alliantie heeft een aantal partijen het voortouw genomen, waaronder de gemeente Meppel, de Rabobank, lokale notarissen, advocaten en bewindvoerders en een lokale zorggroep en welzijnsorganisatie (Noorderboog en Welzijn MensenWerk).
Wat zijn de (overhead)kosten en de beleidsmatige kosten van het «aanjaagteam» precies geweest sinds de start? Welke productie is precies geleverd door het «aanjaagteam»?
Als onderdeel van het programma Ouderen in Veilige Handen, hebben twee «aanjaagteams» lokale allianties versterkt op landelijk niveau. Dit waren opdrachten verleend aan Seastarters in 2017 (totaalkosten: € 29.700 excl. btw) en in 2018 (totaalkosten: € 99.600 excl. btw).
De twee teams hebben het aantal lokale allianties vergroot en daarbij ook de verbinding met de gemeenten gezocht. Veel lokale allianties hadden praktische ondersteuning nodig bij het enthousiasmeren van het lokale veld, het organiseren van een startbijeenkomst en het informeren van betrokkenen. Ik ben tevreden over de beweging die het aanjaagteam teweeg heeft gebracht. Nu is het aan de gemeenten om de verbinding te maken met het lokale beleid rondom de ouderen en in te zetten op bestendiging en doorontwikkeling van het beleid op het gebied van ouderenmishandeling en financieel misbruik in het bijzonder. Samen met de VNG ben ik hierover in gesprek met gemeenten en neem ik ook de vraag mee of en zo ja in welke vorm zij daarbij ondersteuning kunnen gebruiken.
Bent u tevreden over de inzet en de aanpak van uw «aanjaagteam?»
Zie antwoord vraag 16.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren»?1
Ja.
Deelt u de vrees van de grote pensioenfondsen, voor verlaging van pensioenen na 2021? Zo nee, waarom niet?
Mijn belangrijkste uitgangspunt bij het transitie-ftk is de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit betekent dat geen maatregelen genomen hoeven te worden als dat vanuit de overstap naar het nieuwe stelsel niet nodig is. Daartoe is mijn voornemen bijvoorbeeld om de huidige eisen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen buiten werking te stellen. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat niet gekort hoeft te worden om een dekkingsgraad van 104% te realiseren.
Ik wil ook voorkomen dat het nieuwe stelsel belast wordt met een erfenis uit het huidige stelsel, waardoor het bijvoorbeeld lastiger kan worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren. Als het voor de overstap naar het nieuwe stelsel nodig is maatregelen te nemen, moeten die daarom ook genomen worden. De financiële positie van veel pensioenfondsen is dusdanig dat niet uit te sluiten valt dat in de transitieperiode pensioenverlagingen nodig zijn om fit aan de start van het nieuwe stelsel te verschijnen.
Zoals ik in mijn brief van 16 december jl. aangaf, heb ik met de Pensioenakkoordpartijen afgesproken de gevolgen van het transitie-ftk op premie, opbouw en uitkeringen nader te bekijken in het licht van dit uitgangspunt en daarbij de inbreng uit de wetsconsultatie te betrekken.2
Is een scenario waarbij de pensioenen tot en met de invoering van het beoogde nieuwe pensioenstelsel elk jaar worden bevroren of verlaagd, een reëel scenario? Is het mogelijk dat dit gebeurt terwijl het totale pensioenkapitaal blijft toenemen, zoals in de periode 2010 – 2020? Is een dergelijk scenario voor het kabinet acceptabel?
Een dergelijke uitspraak kan in zijn algemeenheid niet worden gedaan. Net zoals de afgelopen jaren blijft de financieel-economische ontwikkeling en de financiële positie van pensioenfondsen leidend voor de vraag of pensioenen verlaagd moeten of verhoogd kunnen worden. Daarbij bestaan forse verschillen tussen pensioenfondsen. Ik kan wel bevestigen dat het verlichtende regime van het transitie-ftk ten opzichte van het reguliere ftk forse kortingen kan voorkomen en het indexatieperspectief de komende jaren al vergroot. Gelet op de verschillende uitgangsposities, fondsspecifieke keuzes en kenmerken zal dit per fonds verschillen. Voor de pensioenfondsen díe moeten korten, zullen de kortingen naar verwachting kleiner zijn. Het transitie-ftk biedt daarnaast een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen. Door het transitie-ftk kan het pensioenfonds een evenwichtiger, uitlegbaarder en verantwoorder overstap uitvoeren.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen die een lagere rekenrente hanteren dan in Nederland het geval is?
De laatst beschikbare vergelijking is te vinden in het EIOPA Stress Test rapport uit 2019.3 Uit de vergelijking in figuur 2.3 op pagina 18 blijkt dat Denemarken een lagere rekenrente hanteert dan Nederland.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)?
Er zijn mij geen landen bekend met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland.
Klopt het dat monetaire autoriteiten streven naar een hogere prijsinflatie dan thans het geval is? Erkent u dat de Nederlandse rekenregels voor pensioenfondsen dit streven rechtstreeks ondermijnen?
De ECB stelt haar monetaire beleid in onafhankelijkheid vast. Het klopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) naar een hogere prijsinflatie streeft dan thans het geval is. Het Nederlandse toezichtkader voor pensioenfondsen is er niet op gericht het streven van de ECB naar een bepaalde prijsinflatie te ondersteunen.
Erkent u dat het gevoerde monetaire beleid de marktrente omlaag drukt terwijl de rendementen op het pensioenvermogen daar juist fors van profiteren?
Ik erken dat.
Waarom wordt het zuur van de gemanipuleerde rentestand wel volledig met gepensioneerden gedeeld maar het zoet van het extra rendement op het kapitaal totaal niet?
De financiële positie van veel pensioenfondsen is niet zodanig dat zij behaalde rendementen direct kunnen vertalen in pensioenverhogingen. Als die financiële positie wel zodanig was, zouden deelnemers en gepensioneerden ook directer profiteren van behaalde rendementen. Met het transitie-ftk heb ik met het zicht op en indachtig het nieuwe stelsel naar ruimte binnen het huidige ftk gezocht om de indexatiemogelijkheden te vergroten. Het transitie-ftk biedt daarom een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen.
Waarom beschouwt u het structureel hanteren van een veel hogere rekenrente voor het vaststellen van de premies als noodzaak terwijl u tegelijkertijd een hogere rekenrente voor het vaststellen van de verplichtingen blijft afwijzen?
Het is aan decentrale sociale partners om te bepalen of zij de premie bij een fonds willen dempen met een wettelijk gemaximeerd rendement. Het is dus niet zo dat de wetgever dit als een noodzakelijke methode voor de premievaststelling voorschrijft. Er zijn ook fondsen waarbij de premie niet wordt gedempt en wordt vastgesteld op basis van de risicovrije rente. Een gedempte premie leidt op het moment van inkoop van nieuwe pensioenaanspraken tot een vergroting van een dekkingstekort. Een belangrijk verschil met een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen is echter dat die premie nog jarenlang belegd blijft worden binnen het fonds en daar in verwachting nog een rendement op gemaakt kan worden. Een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, leidt er echter direct toe dat er meer geld het fonds uitstroomt. Over dat extra uitgekeerde geld kan geen beleggingsrendement meer worden gemaakt, waardoor een eventueel tekort voor de actieve deelnemers en slapers in het fonds met zekerheid verder wordt vergroot.
Erkent u dat zelfs de gedempte premiesystematiek eigenlijk al niet meer voldoet om de premies beperkt te houden? Zo ja, waarom beschouwt u dit dan niet als het failliet van de rekenrente systematiek volgens het geldende Financieel Toetsingskader (FTK)?
De lage rente betekent dat sparen voor later duur is. Zo blijkt ook uit het onderzoek van het CPB waarover ik u op 22 september jl. heb geïnformeerd.4 Dat zie je terug op diverse plekken in het pensioenstelsel, waaronder bij het vaststellen van de premie. Om de impact op de loonkosten te beperken, mag de premie gedempt worden. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kozen hier de afgelopen jaren in toenemende mate voor. Een andere premiedempingssystematiek verandert niet dat bij de huidige premies een pensioenuitkering onder de «kostprijs» wordt toegezegd. In het nieuwe stelsel zijn premies per definitie kostendekkend, omdat geen aanspraken worden toegezegd.
Deelt u de mening dat gepensioneerden in Nederland een waardevolle economische motor kunnen zijn in moeilijke tijden, juist dankzij ons wereldwijd ongeëvenaarde pensioenkapitaal? Waarom gebruikt het kabinet de unieke kracht van ons pensioenstelsel niet om het consumentenvertrouwen en de economie te helpen stabiliseren? Beseft u dat u in feite het tegenovergestelde doet?
Gepensioneerden, maar ook andere huishoudens, zijn in Nederland een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de economie. Te doen zoals de vraagsteller suggereert, betekent dat vermogen dat is gereserveerd voor een langetermijntoezegging op korte termijn wordt uitgekeerd. Het toezichtkader is er juist voor om te zorgen voor een adequaat pensioen voor alle generaties. Bij de huidige precaire financiële posities van de pensioenfondsen vind ik een dergelijke aanpassing extra kwetsbaar en juist ondermijnend voor het vertrouwen in het pensioenstelsel.
Klopt het dat het algehele rendement van pensioenfondsen in 2020 volgens de rekenregels van het beoogde nieuwe pensioenstelsel juist zou leiden tot een (gespreide) verhoging van de pensioenen?
Per saldo valt niet vast te stellen of de pensioenen in het nieuwe contract hoger of lager zouden zijn geweest dan in het huidige contract. Dat zal per fonds en per gekozen invulling van de toedelingsregels en rente-afdekkingsbeleid verschillend zijn. In algemene zin geldt dat in het nieuwe contract positieve overrendementen sneller aan de deelnemers en gepensioneerden ten goede komen, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. Hierdoor zullen pensioenen ook sneller naar beneden bijgesteld moeten worden bij tegenvallers. Datzelfde geldt voor fondsen waarbij sprake is van een tekortsituatie. Naar verwachting zal er vaker een positief overrendement worden behaald waarmee de pensioenen kunnen worden verhoogd.
De uitzending van Zembla inzake financiële ouderenmishandeling |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 25 februari jl. over financiële ouderenmishandeling?1
Ja.
Klopt het dat de beleidsmatige aanpak van financiële ouderenmishandeling volgens de wet een verantwoordelijkheid is van lokale overheden (gemeenten)?
Ja, dat klopt. Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling.
Klopt het dat «de overheid uitgaat van minstens 30.000 gevallen van financiële ouderenmishandeling» per jaar? Deelt u de analyse dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is?
Uit het prevalentieonderzoek van Regioplan, uitgevoerd in 20182 blijkt dat naar schatting 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken heeft gehad met ouderenmishandeling en dat jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%) wordt.3 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik, dat bij ongeveer 3% van de ouderen voorkomt.
Ik deel de analyse dat dit slechts de bekende gevallen zijn. Ouderenmishandeling ligt veelal in de taboesfeer, ouderen durven niks te zeggen uit schaamte, of er liggen bijvoorbeeld ingewikkelde familierelaties aan ten grondslag. De onderzoekers gaven in het prevalentieonderzoek aan dat, gezien de beperkingen van het onderzoek, er helaas goede grond is aan te nemen dat de prevalentiecijfers van 5,5% sinds het 65e levensjaar en 2,0% in 2017 een ondergrens betreft en dat mogelijk een groter deel van de 65-plussers in Nederland te maken krijgt met ouderenmishandeling, waaronder financieel misbruik.
Zijn er signalen bekend dat financiële ouderenmishandeling het afgelopen jaar is toegenomen als gevolg van de (maatregelen omtrent) de coronacrisis?
Op landelijk niveau zijn deze signalen niet bekend. Het aantal adviesvragen en meldingen van ouderenmishandeling bij Veilig Thuis is niet toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Tegelijkertijd kunnen we er wel vanuit gaan dat het risico op financieel misbruik toeneemt tijdens de coronacrisis, door de grotere mate van afhankelijkheid van ouderen van hun omgeving en beperkte sociale contacten.
Hoe vaak komt het voor dat het financieel uitbuiten van ouderen leidt tot strafrechtelijke vervolging?
Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 225 e.v., 311, 312, 321 e.v., en 326). Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie en daarmee kan de strafrechtketen worden ingezet. Het OM heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Het OM houdt niet bij in hoeveel zaken vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik tegen ouderen.
Deelt u de mening dat vriendschappelijke en/of familiaire banden kunnen bijdragen aan het ontbreken van een gerede pakkans voor de criminelen die ouderen financieel uitbuiten? Deelt u de mening dat de pakkans veel te laag is?
Ouderenmishandeling is een vorm van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waarbij ingewikkelde familierelaties, een hoge mate van afhankelijkheid van de oudere, en schaamte voor het feit dat hen dit overkomt een rol spelen. Dit maakt het voor het slachtoffer moeilijk om het probleem bespreekbaar te maken en hulp te zoeken, waardoor meldingen bij Veilig Thuis en de politie uitblijven. Het is onacceptabel dat mensen in de zogenaamde vertrouwde omgeving van de oudere misbruik maken van hun kwetsbare positie.
Ik heb van de politie echter geen signalen ontvangen dat, wanneer melding of aangifte is gedaan, de pakkans lager is (of dat de bewijsvoering moeilijker is) in gevallen waarbij sprake is van familiaire of vriendschappelijke banden tussen slachtoffer en verdachte. De politie neemt signalen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting gericht tegen kwetsbaren zoals ouderen, serieus en pakt aangiften zo adequaat en vlot mogelijk op. Indien er een signaal is dat de oorsprong van de financiële uitbuiting in de vriendschappelijke en/of familiare kring van de betrokkene ligt, wordt Veilig Thuis geïnformeerd om in overleg met partners de juiste hulp en inzet te bepalen.
In hoeveel Nederlandse gemeenten is een goed geëquipeerde «lokale alliantie» actief ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling? Beschouwt u dit aantal als een mislukking van het beleid? Indien nee, waarom niet?
Ik heb op landelijk niveau geen exact overzicht beschikbaar van alle actieve lokale allianties. Het bereik van de lokale alliantie verschilt: sommige lokale allianties zijn in één gemeente actief, andere allianties werken op regionaal niveau.
Naar schatting zijn ruim 60 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit beschouw ik als een redelijk resultaat van het beleid in de afgelopen jaren. Gezien de rol van lokale allianties is het van belang dat de allianties worden versterkt waar nodig (bijvoorbeeld op het gebied van continuering) en dat zij in verbinding zijn met de gemeenten. Het beleid van gemeenten rond ouderenmishandeling is continu in ontwikkeling. In de projectenpool 2020–2021 van het programma Geweld hoort nergens thuis hebben bijvoorbeeld regio Kennemerland en West-Veluwe Vallei projecten gehonoreerd gekregen om specifiek aandacht te geven aan financieel misbruik.
Eind vorig jaar is een handreiking ouderenmishandeling gepubliceerd voor gemeenten, ontwikkeld in samenwerking tussen VWS, Movisie en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis, waarin ook de lokale allianties een plek hebben. Gemeenten hebben hiermee concrete handvatten om aan de slag te gaan met het versterken van de aanpak van financieel misbruik. Een lokale alliantie kan daarin een belangrijk onderdeel zijn.
Is het juist dat er geen landelijke aansturing plaatsvindt om ervoor te zorgen dat er in alle gemeenten een actieve en goed geëquipeerde «lokale alliantie» wordt opgericht, ter bestrijding van de verfoeilijke praktijken van individuen die ouderen financieel uitbuiten?
Zoals ook beantwoord in vragen 5 en 6 van het lid Bergkamp over dit onderwerp: gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.5 Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over hoe deze verplichting moet worden ingevuld voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Gemeenten hebben de vrijheid om hun beleid op andere wijze en met andere instrumenten vorm te geven. Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten gericht op het realiseren van allianties in alle gemeenten, of om acties op te zetten als onderdeel van landelijke aansturing van de aanpak.
Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat lokale allianties toegevoegde waarde hebben en als goed voorbeeld onder de aandacht gebracht dienen te worden van gemeenten die zo’n alliantie niet hebben. Ik wil gemeenten ook aanmoedigen om bestaande lokale allianties te versterken. Daarbij is het belangrijk om de lokale allianties te zien binnen de bredere lokale aanpak van ouderenmishandeling en de kracht van de «bottom-up» strategie te behouden. Het kan daarin een belangrijk instrument zijn bij de preventie en aanpak van financieel misbruik, waar gemeenten een ondersteunende rol in kunnen spelen, of zoals in sommige gevallen, een voortrekkersrol. De vorm en uitwerking hangt af van de lokale context.
Samen met de VNG doe ik een uitvraag bij verschillende gemeenten over wat zij nodig denken te hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Deelt u de mening dat goed geëquipeerde «lokale allianties» in staat zijn om gevallen van financiële ouderenmishandeling te signaleren en te stoppen?
Ja, ik deel die mening. Onderzoek van Regioplan uit 20194 bevestigt dat lokale allianties een belangrijke rol kunnen spelen in het voorkomen van financieel misbruik. Het rapport geeft aan dat de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis vanuit publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden. Daarnaast geeft het rapport aan dat lokale allianties hierbij een ondersteunende rol kunnen hebben voor Veilig Thuis in die regio.
In ditzelfde rapport komt naar voren dat meerdere allianties nauw samenwerken met de gemeenten en in een enkel geval is de gemeente een van de organisaties die het voortouw nemen binnen de lokale alliantie.
Deelt u de mening dat in elke Nederlandse gemeente een goed geëquipeerde lokale alliantie ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling actief moet zijn? Bent u bereid om maatregelen te nemen waarmee dit doel binnen een jaar wordt bereikt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de landelijke «aansturing» van het beleid ten aanzien van financiële ouderenmishandeling zodanig op te voeren, dat er in alle Nederlandse gemeenten een actieve «lokale alliantie» totstandkomt? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een relatief klein subsidiebedrag voor «lokale allianties» ter bestrijding van financiële ouderenmishandeling, een enorm positief effect kan hebben op het aantal actieve «lokale allianties» en op de effectiviteit van het beleid?
Met een relatief klein budget kunnen lokale allianties inderdaad een positief effect hebben op het leven van ouderen. Niet alleen in het signaleren van gevallen waar het mis is gegaan, maar zeker ook in de preventieve en voorlichtingsrol. Lokale professionals, bijvoorbeeld de wijkagent en de notaris, weten elkaar, wanneer zij onderdeel zijn van een lokale alliantie, te vinden als er een vermoeden is van financieel misbruik.
Kunt u toelichten waarom «lokale allianties» geen gebruik maken van de netwerken van ouderenbonden?
Het is per lokale alliantie verschillend welke partijen deelnemen en een bijdrage leveren aan de aanpak op lokaal niveau. De ouderenbonden KBO-PCOB, Nationaal Ouderenfonds, NOOM en Anbo zijn betrokken bij een aantal lokale allianties en zijn op landelijk niveau vertegenwoordigd in de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. Dit is een samenwerkingsverband tussen banken, maatschappelijke partijen, ouderenbonden, notarissen, Veilig Thuis en andere betrokken partijen in de aanpak. Ik ben bereid samen met de VNG in gesprek te gaan met deze ouderenbonden om te bespreken wat de ouderenbonden en hun netwerk van vrijwilligers zouden kunnen betekenen voor lokale allianties.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ouderenbonden die een lokaal vrijwilligersnetwerk hebben en ervoor te zorgen dat die betrokken worden bij bestaande «lokale allianties» en bij het opzetten van nieuwe allianties?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er succesvolle «lokale allianties»? Zo ja, wie heeft daar de regie gehad en worden die best practices gedeeld met andere gemeenten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van het lid Bergkamp, zijn vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis verschillende acties ondernomen voor uitwisseling tussen gemeenten. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, waaronder over financieel misbruik en de samenwerking met lokale allianties. Tijdens deze bijeenkomst werden een aantal lokale allianties die al lange tijd succesvol samenwerken uitgelicht, waaronder de lokale alliantie in Meppel. In deze alliantie heeft een aantal partijen het voortouw genomen, waaronder de gemeente Meppel, de Rabobank, lokale notarissen, advocaten en bewindvoerders en een lokale zorggroep en welzijnsorganisatie (Noorderboog en Welzijn MensenWerk).
Wat zijn de (overhead)kosten en de beleidsmatige kosten van het «aanjaagteam» precies geweest sinds de start? Welke productie is precies geleverd door het «aanjaagteam»?
Als onderdeel van het programma Ouderen in Veilige Handen, hebben twee «aanjaagteams» lokale allianties versterkt op landelijk niveau. Dit waren opdrachten verleend aan Seastarters in 2017 (totaalkosten: € 29.700 excl. btw) en in 2018 (totaalkosten: € 99.600 excl. btw).
De twee teams hebben het aantal lokale allianties vergroot en daarbij ook de verbinding met de gemeenten gezocht. Veel lokale allianties hadden praktische ondersteuning nodig bij het enthousiasmeren van het lokale veld, het organiseren van een startbijeenkomst en het informeren van betrokkenen. Ik ben tevreden over de beweging die het aanjaagteam teweeg heeft gebracht. Nu is het aan de gemeenten om de verbinding te maken met het lokale beleid rondom de ouderen en in te zetten op bestendiging en doorontwikkeling van het beleid op het gebied van ouderenmishandeling en financieel misbruik in het bijzonder. Samen met de VNG ben ik hierover in gesprek met gemeenten en neem ik ook de vraag mee of en zo ja in welke vorm zij daarbij ondersteuning kunnen gebruiken.
Bent u tevreden over de inzet en de aanpak van uw «aanjaagteam?»
Zie antwoord vraag 16.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Reisbeperkingen |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de internationale reisbeperkingen per land en van andere Europese landen die zij ingesteld hebben om influx van nieuwe coronavarianten te bestrijden?
In de bijlage treft u een overzicht.
Kunt u uitleggen hoe de reisbeperking van niet-noodzakelijke reizen van bijvoorbeeld Finland en België is vastgelegd en zich verhoudt tot de Europese regelgeving?
In Finland en België zijn respectievelijk tot 25 februari 2021 en 1 maart 2021 in- en uitreisbeperkingen binnen EU- en Schengengebied van kracht. Beide landen hebben hier een aantal groepen reizigers, zoals zorg- en transportpersoneel en dringend familiebezoek, op uitgezonderd. Daarnaast hebben Finland en België binnengrenscontroles ingesteld om iedere reiziger individueel te kunnen controleren. Met deze controles hebben de lidstaten meer handvatten om te controleren of een persoon een noodzakelijke reis maakt. Zij mogen echter niet, louter op basis van de niet-noodzakelijkheid van een reis, personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen de toegang weigeren. Er moet individueel worden beoordeeld of iemand een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast kan een Europese lidstaat op basis van de Schengengrenscode niet zonder meer (tijdelijk) binnengrenscontroles invoeren, hiervoor gelden strikte voorwaarden. België en Finland hebben het invoeren van binnengrenscontroles conform Europese procedures gemeld aan de Europese Commissie (EC) en Europese lidstaten.
Kunt u uitleggen hoe reisbeperkingen van niet-noodzakelijke reizen binnen het Schengengebied gerealiseerd kunnen worden binnen de Nederlandse juridische kaders? Bent u bereid dergelijke beperkingen in te voeren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om de verspreiding van COVID-19 via buitenlandse reisbewegingen te beperken. Het kabinet heeft daarnaast nog een aantal maatregelen in voorbereiding, zoals de verplichte quarantaine en een negatieve testuitslag voor inreizende automobilisten. Het aantal niet-noodzakelijke reisbewegingen is mede daardoor reeds sterk gereduceerd. Uw Kamer is op 13 januari jl. geïnformeerd over het feit dat het invoeren van een noodzakelijkheidsverklaring voor vertrek juridisch zeer complex is. Een dergelijke voorwaarde behelst een enorme inperking van de individuele vrijheid van burgers en is voor vervoerders praktisch onuitvoerbaar te controleren.1
Het kabinet stelt zich voorts op het standpunt dat het herinvoeren van de binnengrenscontroles, op grond van de Schengengrenscode naar voorbeeld van België en Finland, eveneens een te ingrijpend middel is met grote gevolgen voor het vrije verkeer van personen en goederen. Daarnaast hebben de Europese regeringsleiders eind januari ook besloten dat een verbod op niet-noodzakelijke reizen binnen de EU onwenselijk is, maar dat deze reizen wel dringend moeten worden ontmoedigd. Hier sluit de Nederlandse aanpak op aan.
Het enkel herinvoeren van grenscontroles betekent daarnaast niet dat er daarmee ook een grondslag ontstaat voor toegangsweigering van EU-burgers. Die grondslag zou kunnen worden gezocht in het Vreemdelingenbesluit, maar alleen als iemand een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of volksgezondheid. De beoordeling hiervan zal altijd individueel gemotiveerd moeten worden. De bepaling van de noodzakelijkheid van de reis staat hier verder los van. Het kabinet acht het derhalve op dit moment niet proportioneel, juridisch kwetsbaar en moeilijk uitvoerbaar om niet-noodzakelijke reizen te verbieden.
Kunt u het OMT om een breed advies vragen over verdere maatregelen om de risico’s van verspreiding van de verschillende coronavarianten te beperken en dit met de Kamer delen voor het algemeen overleg Luchtvaart op 4 februari a.s.?
Het OMT is eind januari gevraagd om advies of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals extra vliegverboden. In haar 97e advies (deel II) heeft het OMT aangegeven dit niet noodzakelijk te achten, gezien de overige maatregelen die voor reizigers van kracht zijn geworden, zoals de dubbele negatieve testverplichting. Het kabinet neemt op dit moment dan ook geen aanvullende maatregelen voor reizigers uit hoogrisicogebieden, naast de al aangekondigde maatregelen zoals het verplichten van de quarantaine, een verplichte registratie en een negatieve PCR-testuitslag voor inreizende automobilisten.2
Land
Extra maatregelen i.v.m. mutaties
België
Sinds 25/01 moeten alle personen die vanuit het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika naar België reizen verplicht 10 dagen in zelfquarantaine. Dit moet met een verplichte PCR-test op dag 1 en dag 7 na aankomst in België. Deze maatregel is aanvullend op de geldende inreisbeperkingen.
Niet-noodzakelijke reizen van en naar België zijn van 27/01 tot 01/03 verboden. Strikt noodzakelijke reizen zijn mogelijk onder strenge voorwaarden en in bezit van «verklaring op eer». O.a. grensarbeiders en zakenreizigers blijven uitgezonderd.
Personen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben dienen over een negatief testresultaat te beschikken, niet ouder dan 72 uur voor vertrek. Reizigers die niet via een vervoerder naar België komen en voor maximaal 48 uur in België blijven zijn uitgezonderd, dit geld ook voor luchttransfers.
Duitsland
Per 30/01 tot 17/02 geldt een inreisverbod voor vliegtuig/bus/trein/schip voor het VK, Ierland, Portugal, Brazilië en Zuid-Afrika.
Er geldt een testverplichting voor alle reizigers, niet ouder dan 48 uur voor vertrek. Op Länderniveau gelden verschillende regels. Zo maakt Noordrijn-Westfalen een uitzondering voor grensverkeer dat niet langer dan 24 uur in het land verblijft.
Sinds 14 februari zijn de Duitse grenzen met Tsjechië en Tirol (Oostenrijk) gesloten, vanwege de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse variant aldaar. Forenzen uit Tsjechië en Tirol (Oostenrijk), die werken in cruciale sectoren, mogen Duitsland wel inreizen. Daarnaast zijn noodzakelijke reizen – waaronder goederenvervoer -uitgezonderd, mits zij hun reis vooraf aanmelden, men een negatieve testverklaring kan overleggen en in quarantaine gaat.
Finland
In Finland zijn tot 25 februari 2021 in- en uitreisbeperkingen van kracht voor zowel Finse ingezetenen als EU/Schengenburgers. Op deze in-en uitreis beperkingen zijn een aantal essentiële reizen gedefinieerd, zoals zorg- en transportpersoneel en voor reizen familiebezoek, die uitgezonderd zijn.
Er geldt geen testverplichting, maar een advies voor reizigers om zich te laten testen.
Frankrijk
Per 31/01 geldt een reisverbod voor niet-noodzakelijke (vlieg)reizen van en naar Frankrijk en de Franse overzeese gebieden. Dit verbod geldt voor alle landen, met uitzondering van lidstaten van de Europese Unie, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland en Vaticaanstad. Daarnaast geldt er een uitzondering voor personen woonachtig in Frankrijk, mits zij vóór 31/01 jl. zijn vertrokken uit Frankrijk.
Reizigers die een dergelijke reis willen maken, dienen in het bezit te zijn van een noodzakelijkheidsverklaring en de benodigde bewijsstukken. Deze reizigers dienen na aankomst 7 dagen in quarantaine te gaan en zich na deze periode te laten testen.
Er geldt een algemene testverplichting voor alle reizigers, ongeacht modaliteit. Alle reizigers moeten beschikken over een PCR-testuitslag, die niet ouder is dan 72 uur voor vertrek.
* De informatie in deze tabel is aan (dagelijkse) verandering onderhevig.
Het bericht 'Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenfondsen vrezen verlaging van pensioenen in de komende jaren»?1
Ja.
Deelt u de vrees van de grote pensioenfondsen, voor verlaging van pensioenen na 2021? Zo nee, waarom niet?
Mijn belangrijkste uitgangspunt bij het transitie-ftk is de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit betekent dat geen maatregelen genomen hoeven te worden als dat vanuit de overstap naar het nieuwe stelsel niet nodig is. Daartoe is mijn voornemen bijvoorbeeld om de huidige eisen aan het (minimaal) vereist eigen vermogen voor pensioenfondsen buiten werking te stellen. Heel concreet betekent dit bijvoorbeeld dat niet gekort hoeft te worden om een dekkingsgraad van 104% te realiseren.
Ik wil ook voorkomen dat het nieuwe stelsel belast wordt met een erfenis uit het huidige stelsel, waardoor het bijvoorbeeld lastiger kan worden het gewenste indexatieperspectief te realiseren. Als het voor de overstap naar het nieuwe stelsel nodig is maatregelen te nemen, moeten die daarom ook genomen worden. De financiële positie van veel pensioenfondsen is dusdanig dat niet uit te sluiten valt dat in de transitieperiode pensioenverlagingen nodig zijn om fit aan de start van het nieuwe stelsel te verschijnen.
Zoals ik in mijn brief van 16 december jl. aangaf, heb ik met de Pensioenakkoordpartijen afgesproken de gevolgen van het transitie-ftk op premie, opbouw en uitkeringen nader te bekijken in het licht van dit uitgangspunt en daarbij de inbreng uit de wetsconsultatie te betrekken.2
Is een scenario waarbij de pensioenen tot en met de invoering van het beoogde nieuwe pensioenstelsel elk jaar worden bevroren of verlaagd, een reëel scenario? Is het mogelijk dat dit gebeurt terwijl het totale pensioenkapitaal blijft toenemen, zoals in de periode 2010 – 2020? Is een dergelijk scenario voor het kabinet acceptabel?
Een dergelijke uitspraak kan in zijn algemeenheid niet worden gedaan. Net zoals de afgelopen jaren blijft de financieel-economische ontwikkeling en de financiële positie van pensioenfondsen leidend voor de vraag of pensioenen verlaagd moeten of verhoogd kunnen worden. Daarbij bestaan forse verschillen tussen pensioenfondsen. Ik kan wel bevestigen dat het verlichtende regime van het transitie-ftk ten opzichte van het reguliere ftk forse kortingen kan voorkomen en het indexatieperspectief de komende jaren al vergroot. Gelet op de verschillende uitgangsposities, fondsspecifieke keuzes en kenmerken zal dit per fonds verschillen. Voor de pensioenfondsen díe moeten korten, zullen de kortingen naar verwachting kleiner zijn. Het transitie-ftk biedt daarnaast een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen. Door het transitie-ftk kan het pensioenfonds een evenwichtiger, uitlegbaarder en verantwoorder overstap uitvoeren.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen die een lagere rekenrente hanteren dan in Nederland het geval is?
De laatst beschikbare vergelijking is te vinden in het EIOPA Stress Test rapport uit 2019.3 Uit de vergelijking in figuur 2.3 op pagina 18 blijkt dat Denemarken een lagere rekenrente hanteert dan Nederland.
Welke voorbeelden kunt u noemen van geïndustrialiseerde landen met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)?
Er zijn mij geen landen bekend met een groter collectief gespaard pensioenvermogen dan Nederland.
Klopt het dat monetaire autoriteiten streven naar een hogere prijsinflatie dan thans het geval is? Erkent u dat de Nederlandse rekenregels voor pensioenfondsen dit streven rechtstreeks ondermijnen?
De ECB stelt haar monetaire beleid in onafhankelijkheid vast. Het klopt dat de Europese Centrale Bank (ECB) naar een hogere prijsinflatie streeft dan thans het geval is. Het Nederlandse toezichtkader voor pensioenfondsen is er niet op gericht het streven van de ECB naar een bepaalde prijsinflatie te ondersteunen.
Erkent u dat het gevoerde monetaire beleid de marktrente omlaag drukt terwijl de rendementen op het pensioenvermogen daar juist fors van profiteren?
Ik erken dat.
Waarom wordt het zuur van de gemanipuleerde rentestand wel volledig met gepensioneerden gedeeld maar het zoet van het extra rendement op het kapitaal totaal niet?
De financiële positie van veel pensioenfondsen is niet zodanig dat zij behaalde rendementen direct kunnen vertalen in pensioenverhogingen. Als die financiële positie wel zodanig was, zouden deelnemers en gepensioneerden ook directer profiteren van behaalde rendementen. Met het transitie-ftk heb ik met het zicht op en indachtig het nieuwe stelsel naar ruimte binnen het huidige ftk gezocht om de indexatiemogelijkheden te vergroten. Het transitie-ftk biedt daarom een ruimere mogelijkheid om de pensioenen te verhogen.
Waarom beschouwt u het structureel hanteren van een veel hogere rekenrente voor het vaststellen van de premies als noodzaak terwijl u tegelijkertijd een hogere rekenrente voor het vaststellen van de verplichtingen blijft afwijzen?
Het is aan decentrale sociale partners om te bepalen of zij de premie bij een fonds willen dempen met een wettelijk gemaximeerd rendement. Het is dus niet zo dat de wetgever dit als een noodzakelijke methode voor de premievaststelling voorschrijft. Er zijn ook fondsen waarbij de premie niet wordt gedempt en wordt vastgesteld op basis van de risicovrije rente. Een gedempte premie leidt op het moment van inkoop van nieuwe pensioenaanspraken tot een vergroting van een dekkingstekort. Een belangrijk verschil met een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen is echter dat die premie nog jarenlang belegd blijft worden binnen het fonds en daar in verwachting nog een rendement op gemaakt kan worden. Een hogere rekenrente voor de vaststelling van de verplichtingen, leidt er echter direct toe dat er meer geld het fonds uitstroomt. Over dat extra uitgekeerde geld kan geen beleggingsrendement meer worden gemaakt, waardoor een eventueel tekort voor de actieve deelnemers en slapers in het fonds met zekerheid verder wordt vergroot.
Erkent u dat zelfs de gedempte premiesystematiek eigenlijk al niet meer voldoet om de premies beperkt te houden? Zo ja, waarom beschouwt u dit dan niet als het failliet van de rekenrente systematiek volgens het geldende Financieel Toetsingskader (FTK)?
De lage rente betekent dat sparen voor later duur is. Zo blijkt ook uit het onderzoek van het CPB waarover ik u op 22 september jl. heb geïnformeerd.4 Dat zie je terug op diverse plekken in het pensioenstelsel, waaronder bij het vaststellen van de premie. Om de impact op de loonkosten te beperken, mag de premie gedempt worden. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kozen hier de afgelopen jaren in toenemende mate voor. Een andere premiedempingssystematiek verandert niet dat bij de huidige premies een pensioenuitkering onder de «kostprijs» wordt toegezegd. In het nieuwe stelsel zijn premies per definitie kostendekkend, omdat geen aanspraken worden toegezegd.
Deelt u de mening dat gepensioneerden in Nederland een waardevolle economische motor kunnen zijn in moeilijke tijden, juist dankzij ons wereldwijd ongeëvenaarde pensioenkapitaal? Waarom gebruikt het kabinet de unieke kracht van ons pensioenstelsel niet om het consumentenvertrouwen en de economie te helpen stabiliseren? Beseft u dat u in feite het tegenovergestelde doet?
Gepensioneerden, maar ook andere huishoudens, zijn in Nederland een belangrijke motor voor de ontwikkeling van de economie. Te doen zoals de vraagsteller suggereert, betekent dat vermogen dat is gereserveerd voor een langetermijntoezegging op korte termijn wordt uitgekeerd. Het toezichtkader is er juist voor om te zorgen voor een adequaat pensioen voor alle generaties. Bij de huidige precaire financiële posities van de pensioenfondsen vind ik een dergelijke aanpassing extra kwetsbaar en juist ondermijnend voor het vertrouwen in het pensioenstelsel.
Klopt het dat het algehele rendement van pensioenfondsen in 2020 volgens de rekenregels van het beoogde nieuwe pensioenstelsel juist zou leiden tot een (gespreide) verhoging van de pensioenen?
Per saldo valt niet vast te stellen of de pensioenen in het nieuwe contract hoger of lager zouden zijn geweest dan in het huidige contract. Dat zal per fonds en per gekozen invulling van de toedelingsregels en rente-afdekkingsbeleid verschillend zijn. In algemene zin geldt dat in het nieuwe contract positieve overrendementen sneller aan de deelnemers en gepensioneerden ten goede komen, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. Hierdoor zullen pensioenen ook sneller naar beneden bijgesteld moeten worden bij tegenvallers. Datzelfde geldt voor fondsen waarbij sprake is van een tekortsituatie. Naar verwachting zal er vaker een positief overrendement worden behaald waarmee de pensioenen kunnen worden verhoogd.
Het bericht 'Pensioenen AVH toch naar PGB, ondanks tweede rechtszaak' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenen AVH toch naar PGB, ondanks tweede rechtszaak»?1
Ja, dat ben ik.
Wat is in het algemeen uw oordeel over de wijze waarop er is omgegaan met de rechten van de deelnemers bij de voorgenomen collectieve waardeoverdracht van pensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel (AVH) aan Pensioenfonds PGB?
In algemene zin vind ik het als medewetgever van belang dat bij zo’n belangrijk besluit als collectieve waardeoverdracht (CWO), in verband met de voorgenomen liquidatie, zowel de overdragende als de ontvangende pensioenuitvoerder de geldende wettelijke waarborgen in acht nemen. Die waarborgen zijn er immers niet voor niets; zij hebben tot doel de belangen van alle groepen betrokkenen te beschermen. Tot die waarborgen behoren tenminste de wettelijke eisen uit de Pensioenwet inzake medezeggenschap door een verantwoordingsorgaan (VO) en zorgvuldige besluitvorming. Ik begrijp dat de Ondernemingskamer in het geval van AVH op 23 december 2020 heeft geoordeeld dat het bestuur in redelijkheid heeft besloten tot de CWO, ondanks het negatieve advies van het VO.2
Deelt u de mening dat de medezeggenschap in deze kwestie zeer gebrekkig is verlopen en dat hierdoor het vertrouwen van deelnemers ernstig wordt beschadigd? Indien nee, waarop niet?
Ik vind het jammer dat er een geschil is ontstaan tussen het bestuur en het VO van AVH over de naleving van de regels voor medezeggenschap inzake deze CWO. En dat het VO zich genoodzaakt zag dit geschil aan de rechter voor te leggen. Liever had ik gezien dat de gang naar de rechter niet nodig was geweest. Maar geschillen kunnen ontstaan en daarvoor is de route naar de rechter beschikbaar.
Klopt het dat de Ondernemingskamer in november nog heeft geoordeeld dat het pensioenfonds AVH de overeenkomst met PGB voor een collectieve waardeoverdracht moest «intrekken en ontbinden»?
Ja, althans de Ondernemingskamer sprak op 5 november 2020 uit dat het pensioenfonds AVH niet in redelijkheid heeft besloten tot het aangaan van de overeenkomst van CWO met PGB.3 En dat het bestuur van AVH haar besluit daarom diende in te trekken en de gevolgen ongedaan diende te maken.
Vindt u het acceptabel dat het oordeel «intrekken en ontbinden» er in de praktijk toe heeft geleid dat er «onder stoom en kokend water» een nieuwe overeenkomst is afgesloten welke direct per 1 januari van dit jaar ingaat?
Het bestuur van elk pensioenfonds heeft de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor evenwichtige besluitvorming over de pensioenaanspraken en -rechten van alle groepen deelnemers en pensioengerechtigden. Een belangrijke in acht te nemen wettelijk eis is dat het bestuur van een pensioenfonds in geval van een voorgenomen CWO het advies van het VO op een zodanig tijdstip aanvraagt dat het advies van het VO nog van wezenlijke invloed kan zijn op het besluit tot CWO. De rechter toetst of het bestuur in redelijkheid heeft besloten. Ondanks het negatieve advies van het VO zag de rechter in de tweede zaak kennelijk geen aanleiding de CWO te verbieden.
Deelt u de mening dat inspraak en medezeggenschap volkomen tandeloos zijn als een afwijzing van een overeenkomst, gesteund door een snoeihard oordeel van de Ondernemingskamer, niet eens leidt tot enige vertraging van het proces? Indien nee, waarom niet?
Inspraak en medezeggenschap kunnen niet functioneren als een bestuur van een pensioenfonds nalaat om überhaupt het VO zoals wettelijk voorgeschreven om advies te vragen, als het bestuur het advies zo laat aanvraagt dat het van geen wezenlijke invloed meer kan zijn op het te nemen besluit of als het bestuur een negatief advies ongemotiveerd terzijde legt. In tweede instantie bleek dit niet het geval. Het bestuur van een pensioenfonds mag afwijken van een negatief advies van een VO, zoals in dit geval ook is gebeurd. Het bestuur mag daarbij voortvarend optreden en moet uiteraard wel motiveren waarom het afwijkt. Op grond van artikel 217 van de Pensioenwet heeft een VO altijd nog het recht om beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer tegen dit besluit, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Deelt u de mening dat deze collectieve waardeoverdracht, na afwijzing door het verantwoordingsorgaan «er toch nog in een noodvaart doorheen is gejast»? Indien nee, waarom niet?
Als medewetgever ben ik systeemverantwoordelijk. Ik vind het daarom belangrijk dat de wettelijke waarborgen belangen beschermen. Deelnemers met aanspraken op een uitkering, uit hoofde van een uitkeringsregeling met een indexatie-ambitie, zoals hier het geval is, hebben per definitie te beschermen belangen. Als een pensioenfonds die aanspraken collectief meent te moeten overdragen aan een andere pensioenuitvoerder, moet die overdracht plaatsvinden met inachtneming van de spelregels die van toepassing zijn. Aan die wettelijke spelregels moet een overdragende pensioenuitvoerder zich uiteraard houden. Vindt een VO dat de medezeggenschap geen recht is gedaan, staat de gang open naar de Ondernemingskamer, die de besluitvorming toetst op redelijkheid. Dit systeem van wettelijke waarborgen, aangevuld met rechterlijke toetsing, moet afdoende bescherming kunnen bieden aan deelnemers en pensioengerechtigden met te beschermen belangen. In dit geval hebben de wettelijke waarborgen gefunctioneerd en heeft de rechter tot tweemaal aan toe de werking van deze waarborgen getoetst.
In welke situaties is het toegestaan dat het bestuur van een pensioenfonds de advocaat van het verantwoordingsorgaan ontslaat? Deelt u de mening dat er in deze zaak geen enkele rechtsgrond was voor het bestuur om de advocaat van het verantwoordingsorgaan te ontslaan?
In de Pensioenwet is geregeld dat kosten voor het voeren van rechtszaken door het VO ten laste komen van het pensioenfonds indien deze kosten noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het VO en het pensioenfonds vooraf op de hoogte is gesteld van de te maken kosten. Ik constateer dat er een geschil is ontstaan tussen het bestuur en het VO over de inschakeling van juridische bijstand door een advocaat. Een dergelijk geschil kan zich voordoen en kan aan de rechter worden voorgelegd. In de procedure die het pensioenfonds voerde tegen de advocaat van het VO oordeelde de rechter dat het bestuur zeer terughoudend dient te zijn met het weigeren van die bijstand en de daaraan verbonden kosten. Het VO moet aanzienlijke financiële ruimte krijgen om te kunnen adviseren over bijvoorbeeld een CWO in verband met een liquidatie, mede op basis van bijstand van deskundigen.4
Deelt u de conclusie dat de medezeggenschap bij deze collectieve waardeoverdracht naar de geest van de wet inzake medezeggenschap, niet goed verdedigbaar meer is? Indien nee, waarom niet?
Het systeem van beschermende normen en toetsing door de rechter heeft wat mij betreft gewerkt. Er was een meningsverschil tussen het VO en het bestuur van AVH. De rechter heeft twee keer getoetst of het bestuur correct, dat wil zeggen met inachtneming van de wettelijke waarborgen, heeft besloten over de CWO. Het VO van AVH mocht negatief adviseren evenzeer als het bestuur mocht besluiten tot CWO, zelfs in afwijking van de negatieve adviezen mits gemotiveerd.
Kunnen deze vragen uiterlijk een dag voorafgaand aan het algemeen overleg pensioenonderwerpen (van 21 januari) worden beantwoord?
Mijn antwoorden zijn zo snel mogelijk gegeven.
Een overvol Schiphol |
|
Henk Krol , Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), Jan Paternotte (D66), Gijs van Dijk (PvdA), Eppo Bruins (CU), Lammert van Raan (PvdD), Remco Dijkstra (VVD), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Overvol Schiphol geen uitzondering: «Komende tijd wordt alleen maar drukker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat regelmatig lange rijen voorkomen bij de paspoortcontrole waarbij geen of nauwelijks afstand tussen de reizigers bewaakt wordt?
De Minister-President heeft in het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op dinsdag 15 december jl. uitgesproken de beelden heel zorgelijk te vinden. Tevens gaf hij aan dat het kabinet verder in gesprek is met Schiphol om dit soort situaties te voorkomen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft laten weten dat zij uit haar vel sprong toen ze de beelden van de drukte op Schiphol zag. Daarom heeft zij dit weekend meteen contact opgenomen met Schiphol en KLM dat deze problemen niet meer mogen voorkomen. De maatregel om 1,5 meter afstand te houden en de verplichting om in de publieke binnenruimtes een niet-medisch mondkapje te dragen gelden voor iedereen en ook op Schiphol. De situaties op Schiphol waarbij reizigers onvoldoende afstand bewaren zijn onacceptabel. Schiphol is en blijft open voor reizigers die een noodzakelijke reis moeten maken. Voor het overige is het dringende advies om thuis te blijven. Dat geldt dus ook voor familie en vrienden die reizigers wensen uit te zwaaien. Reizigers op Schiphol dienen de regels in acht te nemen. Wij hebben Schiphol om opheldering gevraagd en gezegd dat zij actie moeten ondernemen om te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd. In de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19 van vandaag geeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat nadere toelichting over de genomen stappen.
Bent u het ermee eens dat de situatie op Schiphol zoals deze op 13 december is vastgelegd, zeer onwenselijk is gezien de opgave waar Nederland voor staat in het bedwingen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u – al dan niet in overleg met de veiligheidsregio – heeft gedaan om te voorkomen dat op onze nationale luchthaven maatregelen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Zet Schiphol op dit moment de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen?
Ja, Schiphol zet de maximale logistieke capaciteit in om rijen te voorkomen. In de brief die de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vandaag naar uw Kamer heeft verzonden over luchtvaart en COVID-19 is een aantal maatregelen opgesomd die direct na de piekdrukte van het afgelopen weekend zijn getroffen. De KMar blijft ondanks de teruggenomen passagiersaantallen passende inzet verlenen op Schiphol zodat alle beschikbare balies voor paspoortcontroles bemenst zijn.
Klopt het dat de drukte op Schiphol mogelijk alleen nog maar verder zal oplopen door de Brexit en het moeten overhandigen van een negatief testresultaat bij aankomst in Nederland?
Burgers uit het Verenigd Koninkrijk worden na de Brexit mogelijk derdelanders en moeten daardoor een grondige controle ondergaan bij de grensovergang volgens de Schengengrenscode. Ook dienen zij vanaf 1 januari 2021 een negatieve testuitslag en -verklaring te laten zien voorafgaand aan het boarden en bij de grens met Nederland. Ook in deze wachtrijen gelden de Nederlandse maatregelen. Hierover worden aankomende passagiers actief geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel passagiers sinds de oproep van de premier begin november om tot half januari geen reizen naar het buitenland te ondernemen, per vliegtuig, vanaf- en naar Schiphol hebben gereisd? Welk percentage hiervan valt volgens u onder de categorie «essentiële reizen»?
Vanaf 1 november tot en met 7 december zijn 211.300 passagiers op Schiphol aangekomen en zijn 215.400 passagiers vanaf Schiphol vertrokken. Het gaat hierbij om passagiers (exclusief transferpassagiers) met Schiphol als start- of eindpunt. Het totale aantal reizigers in november is circa 85% minder geweest dan in dezelfde periode vorig jaar. Ter vergelijking: in november 2019 waren er ongeveer 3 miljoen in- en uitgaande passagiers. Het is onbekend hoeveel van deze passagiers een ‘essentiële reis’ heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom ondanks de oproep van de premier om tot half maart geen reizen naar het buitenland te ondernemen, het besluit pas op 15-12-2020 werd genomen om de reisadviezen voor de Canarische eilanden te wijzigen naar oranje?2
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over de veiligheids- en gezondheidssituatie in het betreffende land of gebied. Vanwege de lokale gezondheidssituatie of inreisbeperkingen voor Nederlandse reizigers zijn de afgelopen maanden niet-noodzakelijke reizen naar vrijwel alle landen en gebieden in de wereld ontraden middels een oranje reisadvies. Slechts enkele gebieden, waaronder de Canarische eilanden, werden tot nu toe als veilig beoordeeld, op basis van een RIVM-advies. Daarnaast bevatten alle reisadviezen de eerdere oproep van het kabinet om niet naar het buitenland te reizen tenzij strikt noodzakelijk. Vanwege de door de Minister-President aangekondigde maatregelen en dringende adviezen in zijn toespraak van 14 december, is de dag erna besloten een generiek oranje reisadvies af te kondigen naast de oproep om tot medio maart niet te reizen. Het doorvoeren hiervan in alle systemen en de informatievoorziening aan diverse sectoren maakt dat dit dringende advies op 15 december jl. is gepubliceerd.
Bent u het ermee eens dat dit verwarring op kan hebben geleverd voor reizigers en de onwenselijke situatie dat tegen het advies in vluchten naar de Canarische eilanden werden gepromoot en geboekt, zoals dit ook het geval was voor reizen naar Curaçao?3
Het dringende advies niet naar het buitenland te reizen geldt ongeacht de kleur van de reisadviezen. Een geel reisadvies betekent: let op, veiligheidsrisico’s. Dit is geen aanmoediging voor het ondernemen van een vakantie.
Kunt u garanderen dat de reisadviezen van Buitenlandse Zaken nu altijd in lijn zullen zijn met de oproepen over reizen zoals gecommuniceerd tijdens persconferenties?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 gaan de reisadviezen primair over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s in een land of gebied. Een dringend advies om niet te reizen tenzij strikt noodzakelijk wordt altijd opgenomen in de reisadviezen. Hierover is deze week contact geweest met de sector.
Bent u bereid om net als in het voorjaar het instrument van vliegverboden in te zetten indien dit noodzakelijk blijkt om de volksgezondheid te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen wanneer u dit instrument eventueel weer in zou zetten?
Een vliegverbod is op dit moment een onwenselijk instrument. Vluchten vinden plaats om het vitale transport van goederen en noodzakelijke reizen van passagiers te faciliteren. Ook mensen met cruciale beroepen moeten naar het buitenland kunnen reizen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor mensen die bijvoorbeeld naar een uitvaart van een familielid moeten.
Bent u bereid de huidige inzet ten aanzien van het ontmoedigen van niet-essentiële reizen verder te intensiveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja, daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de kamer hierover vanavond geïnformeerd in de Kamerbrief luchtvaart en COVID-19.
Deelt u de mening dat met de recente besmettingscijfers en de beelden op Schiphol een extra urgentie is ontstaan om de teststraat op Schiphol zo snel mogelijk open te stellen voor reizigers en personeel op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de teststraat zowel voor Schipholpersoneel als reizigers open te stellen?
Voor alle vliegreizigers wordt een negatieve testverklaring verplicht voor vertrek uit een risicogebied. Uw Kamer wordt hierover door de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het kerstreces geïnformeerd. Daarnaast verwacht de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat deze reizigers uit hoogrisicogebieden per half januari getest kunnen worden op dag 5 waardoor ze bij een negatief testresultaat hun quarantaine kunnen beëindigen na dag 5. Voor deze aanpak is nu geen teststraat op Schiphol vereist.
Verwacht u, naar aanleiding van de proef tussen Amsterdam en Atlanta, ook voor andere routes een air corridor op te kunnen zetten? Zo ja, welke routes staan dan het eerst op de planning en waarom zijn deze geprioriteerd?
De proef met de corridor tussen Amsterdam en Atlanta is gestart op 15 december jl. Op basis van de ervaringen tussen 15 december jl. en 5 januari a.s. zal een onderzoeksbureau een onafhankelijke evaluatie uitvoeren, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de veiligheid en gezondheid, de uitvoerbaarheid en de ervaringen van de reiziger. Als uit de evaluatie blijkt dat de proef succesvol is, zullen wij bezien of en hoe deze proef kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zonder afbreuk te willen doen aan de vragen van de leden van de fracties zijn vragen daar waar mogelijk gecombineerd.
De notitie 'Position paper juridische aspecten pensioenakkoord deel II' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de notitie «Position paper juridische aspecten pensioenakkoord deel II»?1
Ja, ik ben bekend met die notitie.
Klopt het dat u zich laat adviseren door professor Lutjens?
Professor Lutjens heeft na het sluiten van het Pensioenakkoord in 2019 een analyse gemaakt over de houdbaarheid van de verplichtstelling. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was formeel opdrachtgever van deze analyse. Deze analyse is niet exclusief voor mijn ministerie opgesteld. De analyse was ook bedoeld voor de overige partijen die betrokken waren bij de uitwerking van het Pensioenakkoord, waarover medio 2020 overeenstemming is bereikt. In de analyse heeft hij de relevante jurisprudentie betrokken en daaraan conclusies verbonden ten aanzien van de houdbaarheid van de verplichtstelling. Zowel wat betreft het nieuwe pensioencontract als de verbeterde premieregeling. Er lag geen adviesopdracht aan ten grondslag maar een onderzoeksopdracht. Derhalve heeft professor Lutjens dan ook geen advies gegeven, maar een analyse opgeleverd.
Waarom is de grote verplichtstelling – die alleen aan een Nederlands pensioenfonds kan plaatsvinden – geen discriminatie?
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat binnen de werkingssfeer van de Verdragen en de bijzondere bepalingen daarvan, iedere discriminatie op grond van nationaliteit is verboden. Om op deze bepalingen een beroep te kunnen doen is het niet vereist dat een bepaling van Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Bij de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds wordt geen bepaling van Unierecht ten uitvoer gebracht. Het gaat in die situatie om regulering van de toegang tot tweede pijler pensioen, waarover de Europese Unie geen regels stelt. Een verplichtstelling kan alleen een Nederlands bedrijfstakpensioenfonds omvatten. In beginsel komt een buitenlands pensioenfonds niet in aanmerking voor een verplichtingstelling. In beginsel beoogt de IORP II-richtlijn grensoverschrijdende pensioenuitvoering door een buitenlandse pensioeninstelling mogelijk te maken. Dit uitgangspunt geldt echter onverminderd het nationale sociale en arbeidsrecht op het gebied van de organisatie van nationale pensioenstelsels, waaronder een verplichte deelneming uit hoofde van een verplichtstelling. Gezien deze voorwaarde in de IORP-II richtlijn is er van enige vorm van discriminatie bij de verplichtstelling die zich uitsluitend richt op Nederlandse pensioenfondsen derhalve geen sprake.
Deelt u de inschatting die professor Van Meerten, Europees recht deskundige, stelt dat er voor discriminatie alleen de Verdragsuitzonderingen gelden, zoals openbare orde en dat dat basis Europees recht is?
Die inschatting deel ik niet. Volgens artikel 106 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan een lidstaat aan een bedrijfstakpensioenfonds een uitsluitend recht toekennen ter vervulling van een dienst van algemeen economisch belang. Zo’n bedrijfstakpensioenfonds valt volgens hetzelfde artikel onder de werking van het Unierecht, dus ook onder het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Echter, alleen voor zover de toepassing daarvan de vervulling van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. In dat laatste geval is het discriminatieverbod van het Unierecht dus niet van toepassing. Op basis daarvan heeft het Europees Hof van Justitie in de zogenoemde Albany-rechtspraak geoordeeld dat de verplichtstelling geen inbreuk maakt op het mededingingsrecht. De Hoge Raad heeft vervolgens, met verwijzing naar het Albany-arrest, geoordeeld dat de verplichtstelling geen inbreuk maakt op de vrije dienstverrichting. Hetzelfde geldt voor het onderscheid naar nationaliteit dat aanwezig is doordat een buitenlands pensioenfonds niet verplicht kan worden gesteld.
Deelt u de inschatting die professor Lutjens stelt dat de verplichtstelling gerechtvaardigd kan worden door de IORP-richtlijn?
Mijns inziens is dit niet wat de heer Lutjens heeft gesteld inzake de verplichtstelling en de IORP II-richtlijn. Zoals ook in antwoord 3 toegelicht is de verplichtstelling geen tenuitvoerlegging van EU-recht. Echter, de IORP II-richtlijn maakt de beperking die de verplichtstelling maakt op de mededinging, wel mogelijk.
Deelt u de opvatting dat de IORP-richtlijn is gestoeld op het vrij verkeer en wederzijdse erkenning van buitenlandse IORPs? En deelt u de opvatting dat Nederland een verplichtstelling heeft en uiteraard mag hebben, maar dat deze zeker niet toestaat dat er gediscrimineerd wordt?
Ja, die opvatting wordt door mij gedeeld. Het uitgangspunt is vrij verkeer van buitenlandse IORPs, dit echter onverminderd de regels over verplichte deelneming op grond van een verplichtstelling. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van professor Lutjens dat de Nederlandse governance en toezichtvereisten op zichzelf afdoende zijn om naleving van de verplichtstelling te handhaven? Bent u bekend met het feit dat het Europees Hof reeds in talloze arresten deze en andere uitzonderingsgronden heeft afgeschoten?
Het uitgangspunt van de Nederlandse governance en toezichtvereisten is consumentenbescherming. Er zijn veel uitspraken van het Europees Hof terug te vinden waarin consumentenbescherming een gerechtvaardigd argument is. Er zijn mij geen arresten bekend waarin het Hof dit argument voor de verplichtstelling als niet gerechtvaardigd heeft aangemerkt.
Deelt u de volgende inschatting; Nederland heeft dit jaar twee inbreukprocedures op pensioengebied aan zijn broek gekregen en de derde komt er waarschijnlijk aan, op deze gebieden lijkt Nederland het Europees recht te miskennen en dit kan tot grote claims van deelnemers leiden wanneer u onterecht allerlei eisen oplegt die later moeten worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze inschatting deel ik niet. Ik ben van mening dat de consultatiewetgeving inzake de uitwerking van het Pensioenakkoord zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Waarbij geenszins sprake is van miskenning van het Europees recht.
Bent u bereid een «EU recht toets» te doen op deze punten en daarbij zowel de aanvraag van de toets als de resultaten direct met de Kamer te delen?
Zoals ook bij antwoord 8 weergegeven heeft de uitwerking van het Pensioenakkoord zorgvuldig plaatsgevonden, waarbij het Europees recht een grote rol heeft gespeeld. In de memorie van toelichting bij het consultatiewetvoorstel wordt uitvoerig toegelicht hoe de maatregelen in het wetsvoorstel zich verhouden tot het Europees recht. Uiteraard zal de Raad van State te zijner tijd in zijn advies eveneens een oordeel geven over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wetsvoorstel. Het advies van de Raad van State zal worden betrokken in het wetsvoorstel dat voor parlementaire behandeling zal worden ingediend. Een aanvullende toets ten aanzien van het Europees recht heeft wat mij betreft weinig toegevoegde waarde aangezien toetsing aan EU-recht in het bestaande proces is voorzien.
Het bericht 'Pensioenfonds Zorg en Welzijn stapt na miljardenverlies uit oliemarkt' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) abrupt uit de olietermijnmarkt is gestapt na een verlies van maar liefst € 4 miljard op een portefeuille van € 8,6 miljard?1
Ja.
Klopt het dat PFZW met termijncontracten rechtstreeks heeft gespeculeerd op een stijging van de olieprijs, dus zonder dat er sprake is geweest van het afdekken van risico’s elders in de portefeuille?
Bij de beantwoording van deze vraag merk ik op dat ik verantwoordelijk ben voor de pensioenwet- en regelgeving. Het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen is aan hen, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) houdt hier toezicht op. Na navraag bij DNB kan ik in het algemeen stellen dat het de bedoeling is dat pensioenfondsen beleggingsbeleid voeren, waarbij sprake is van diversificatie. Dit betekent dat de beleggingsportefeuille bestaat uit verschillende beleggingscategorieën, die verschillen op het vlak van risico en rendement. Het fonds moet de portefeuille zo samenstellen dat de veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en rendement van de beleggingsportefeuille als geheel worden gewaarborgd en dat dit past bij het risicoprofiel van het fonds. Derivaten kunnen in het beleggingsbeleid een rol spelen om risico’s af te dekken of omdat dit efficiënt is in het portefeuillebeheer. In dat kader zijn derivaten geen speculatie. In het jaarverslag merkt PFZW op dat de derivaten niet vanwege speculatieve doeleinden zijn aangehouden.2
Heeft u een standpunt over (de omvang van) beleggingen in termijncontracten door pensioenfondsen, wanneer deze beleggingen aantoonbaar niet zijn bedoeld voor het afdekken van een risico maar voor rechtstreekse speculatie op een hogere (of lagere) prijs?
Ook bij de beantwoording van deze vraag geldt dat ik verantwoordelijk ben voor de pensioenwet- en regelgeving. Het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen is aan hen, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) voert het toezicht op deze wet- en regelgeving uit. De lijn van DNB is dat pensioenfondsen derivaten mogen inzetten om risico’s af te dekken of omdat dit efficiënt is in het portefeuillebeheer. Speculatieve inzet van derivaten mag niet. Het is volgens DNB gebruikelijk om te beleggen in grondstoffen via termijncontracten. De pensioenfondsen die hiervoor kiezen, moeten wel onderbouwen dat grondstoffen een passende beleggingscategorie vormen binnen het strategisch beleggingsbeleid (artikel 13a Besluit FTK).
Deelt u de mening dat termijncontracten voor pensioenfondsen kunnen worden gebruikt om risico’s af te dekken maar dat het onwenselijk is als pensioenfondsen meerdere procenten van hun totale vermogen ongedekt investeren in risicovolle instrumenten waarvan de gehele hoofdsom op het spel staat en in korte tijd verloren kan gaan?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. In aanvulling hierop geldt dat in de wet- en regelgeving is opgenomen dat het pensioenfonds haar risico’s goed moet beheersen. Dit hoort bij de prudent person-regel die is vastgelegd in artikel 135 Pensioenwet en lagere regelgeving. De prudent person-regel ziet op het risico van de beleggingsportefeuille als geheel. De lijn hierin van DNB is dat het risicobeheer passend dient te zijn bij de complexiteit van de beleggingen. Als gebruik gemaakt wordt van derivaten, is het belangrijk dat het pensioenfonds de onderliggende risico’s adequaat beheerst.
Welke wettelijke grenzen zijn er voor pensioenfondsen ten aanzien van de omvang en het doel van speculatieve posities in termijncontracten en andere extreem risicovolle afgeleide financiële producten?
In artikel 135 van de Pensioenwet wordt voorgeschreven dat een pensioenfonds een beleggingsbeleid voert dat in overeenstemming is met de prudent-person regel. In het Besluit financieel toetsingskader is in artikel 13 lid 4 geregeld dat beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Speculatieve posities met derivaten zijn niet toegestaan. Het pensioenfonds dient een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen te vermijden. Deze voorschriften volgen uit artikel 19 lid 1 sub e en f uit de IORP II-Richtlijn. In artikel 13a Besluit FTK is voorts geregeld dat het fonds voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid vaststelt dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het fonds en is gebaseerd op gedegen onderzoek. Het fonds onderbouwt dat het strategisch beleggingsbeleid en het beleggingsplan passen binnen de prudent person-regel. Zoals hiervoor toegelicht, is de lijn van DNB dat de prudent person-regel toeziet op het risico van de beleggingsportefeuille als geheel.
Deelt u de mening dat PFZW ook kan speculeren op een stijging van de olieprijs zonder gebruik te maken van termijncontracten of andere afgeleide producten waarbij de gehele hoofdsom in korte tijd verloren kan gaan?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de zinsneden «PFZW verkoopt alle grondstofbeleggingen» en «PFZW stapt uit oliemarkt» een indruk opwekken die niet strookt met de werkelijkheid?
Ik lees deze vraag aldus dat uit de genoemde citaten het beeld zou kunnen ontstaan dat PFZW onlangs heeft besloten om uit de grondstofbeleggingen te stappen. Dit heb ik nagevraagd bij PFZW. Uit de navraag en uit het jaarverslag van PFZW over het boekjaar 2019 blijkt dat PFZW al eerder voornemens was om uit de grondstofbeleggingen te stappen en deze portefeuille ook in het boekjaar 2019 aan het afbouwen was.
Erkent u het risico dat de berichtgeving over PFZW het fonds in de toekomst kan beperken in haar mogelijkheden om risico’s in de portefeuille adequaat af te dekken, omdat nu wordt gesteld dat er helemaal niet meer in deze producten zal worden gehandeld? Bent u bereid om hier navraag naar te doen?
Dit heb ik nagevraagd bij PFZW. Zij stellen dat er ook zonder de grondstofbeleggingen in de toekomst nog sprake zal zijn van een voldoende gediversifieerde beleggingsportefeuille. Voor een nadere toelichting bij de volledige beleggingsportefeuille wordt verwezen naar het jaarverslag van 2019.
Het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP) |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur over het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP)?1
Ja.
Deelt u de mening dat misbruik van het ICP door criminelen zo spoedig mogelijk dient te worden gestopt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit misbruik te stoppen en wanneer wordt dat geëffectueerd?
Ja. Misbruik van het ICP is onacceptabel. Maar het ICP kan wat mij betreft blijven bestaan voor goedwillende Nederlandse watersporters die met hun pleziervaartuig via de kust- en binnenwateren naar andere landen willen varen. Om misbruik tegen te gaan ben ik met de bonden die het ICP afgeven en de politie sinds mei van dit jaar in overleg over een aanscherping van de procedures. Ten eerste wil ik de controle van aanvragen door de bonden versterken door extra informatie te laten meesturen, zoals foto’s van het vaartuig en het vaartuigidentificatienummer. Daarnaast wil ik stoppen met de afgifte van ICP’s aan mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben en ook niet in Nederland gevestigd zijn.
Het streven is een nieuw convenant vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze aanscherpingen worden vastgelegd.
Deelt u de mening dat oneigenlijk gebruik van het ICP door buitenlanders om zo belastingontduiking in het eigen land mogelijk te maken, gestopt dient te worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen en wanneer kunnen deze maatregelen worden geëffectueerd?
Het ICP is geen officiële registratie en geeft de houder niet het recht de Nederlandse vlag te voeren. Een pleziervaartuig met alleen een ICP staat dus nergens officieel geregistreerd. Daarmee kan het ICP in principe ook geen middel zijn om belasting in eigen land te ontduiken. Over de status van het ICP zal ik duidelijk communiceren naar de autoriteiten in de desbetreffende landen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, wil ik de afgifte van ICP’s aan mensen die geen Nederlandse nationaliteit bezitten en ook niet in Nederland gevestigd zijn zo snel mogelijk stopzetten.
Bent bereid te onderzoeken of een lichtere variant van de zeebrief, zoals in enkele ons omringende landen gebruikelijk is voor particuliere, niet-commerciële booteigenaren, ook voor Nederlandse booteigenaren beschikbaar kan komen ter vervanging van het huidige ICP? Zo ja, wanneer kan een dergelijke variant ingevoerd worden? Zo niet, waarom niet?
Het ICP zoals dat door Nederland wordt uitgegeven is gebaseerd op Resolutie 13 van de Europese economische commissie van de Verenigde Naties (UNECE). Naast Nederland zijn er 13 landen die Resolutie 13 toepassen, namelijk Oostenrijk, België, Kroatië, Tsjechië, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Litouwen, Luxemburg, Roemenië, Servië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. Voor die landen kan het ICP dit laagdrempelig alternatief blijven. Ik heb niet de intentie om de genoemde resolutie op te zeggen en volledig te stoppen met de uitgifte van ICP’s. Het staat booteigenaren overigens vrij om zelf te kiezen voor een formele registratie van hun eigendom bij het kadaster.
Voor de landen die de genoemde resolutie niet toepassen en die het ICP dus niet accepteren, zoals Italië, Portugal en Spanje, wordt gekeken naar een alternatief. Op dit moment is alleen registratie bij het kadaster en aanvraag van een zeebrief beschikbaar als alternatief. Of een «lichtere» variant haalbaar is, is vooral afhankelijk van de nationale regelgeving van die landen. Om hier een helder beeld van te krijgen heb ik Italië en Portugal uitgenodigd de dialoog aan te gaan. Ik heb ook Spanje aangeschreven om met hen het gesprek hierover te voeren. Een alternatieve oplossing heeft enkel zin, indien deze wordt geaccepteerd in deze landen.
Het artikel 'Leiding Waternet verzwijgt vernietigende veiligheidstest' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Leiding Waternet verzwijgt vernietigende veiligheidstest»?1
Ja.
Herinnert u zich de mondelinge vragen die eerder gesteld zijn over dit onderwerp?2
Ja.
Heeft Waternet u op de hoogte gesteld van (de resultaten van) het uiterst kritische pentest-rapport en wanneer is dat gebeurd?
Naar aanleiding van de eerdere publicatie over Waternet door FtM heeft de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) als toezichthouder op het drinkwaterbedrijf in het kader van de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni) op 27 oktober 2020 een gesprek met de directie van Waternet gevoerd. Tijdens dit gesprek is de ILT niet geïnformeerd over dit pen-test rapport of uitkomsten van andere pen-testen. Daags na het gesprek heeft Waternet de ILT op de hoogte gesteld van een mogelijk voorgenomen publicatie van FtM over een pen-test rapport van begin 2020. De ILT was voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money (FtM) op 2 november 2020 niet op de hoogte van de inhoud van de rapportage over deze pen-test. De ILT heeft op 2 november 2020 de pen-test rapportage opgevraagd en op 3 november 2020 alsnog ontvangen.
Vindt u dat u hierover op de hoogte had moeten worden gesteld op enig moment, ook na de eerdere publicatie van FTM over de beveiliging van Waternet, als dit niet het geval is?
Waternet laat, net als andere organisaties, in hun reguliere bedrijfsvoering regelmatig pen-tests uitvoeren. Uit die testen komen vrijwel altijd verbeterpunten, die door de organisaties worden gebruikt om de cybersecurity te versterken. Het is geen gangbare praktijk dat aanbieders van essentiële diensten de uitkomsten van vertrouwelijke pen-testen periodiek ongevraagd aan toezichthouders toesturen. Het was echter, gegeven de actuele omstandigheden, passend geweest als de ILT tijdig was ingelicht door Waternet, ook al was er op dat moment geen wettelijke verplichting of concreet verzoek vanuit de ILT om dat te doen.
Heeft u er vertrouwen in dat de algemeen directeur en de dijkgraaf u goed zullen informeren in de toekomst?
Ik vertrouw erop dat het management en het bestuur van Waternet de ILT in de toekomst goed zullen informeren over welke maatregelen zijn genomen om aan de zorgplicht uit de Wbni te voldoen. Waternet verleent medewerking aan het onderzoek dat de ILT heeft opgestart.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het de onderzoekers die dit rapport schreven, in staat waren binnen korte tijd binnen te dringen in de systemen van Waternet?
Ik heb er begrip voor dat de Kamer in deze casus snel alles boven water wil halen. Ook voor mij heeft het de hoogste urgentie dat er door grondig onderzoek een compleet beeld ontstaat. Daarom worden deze vragen meegenomen in het door de ILT geïnitieerde onderzoek. Dit onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er op vrijwel elke beveiligingslaag wel iets is aan te merken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat een bedrijf als Waternet, dat voorziet in vitale infrastructuur, zwakke communicatieprotocollen tussen servers kent, waardoor relatief makkelijk versleutelde wachtwoorden en gebruikersnamen kunnen worden achterhaald en dat Waternet gebruik maakt van sterk verouderde besturingssystemen en hardware (waarvan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid(NCTV) zegt dat zij buiten werking zouden moeten worden gesteld)?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het onderzoeksresultaat dat er maar liefst elf grote kwetsbaarheden te identificeren zijn, waarvan vijf kritiek en vijf met een hoog risiconiveau?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat volgens de pentest maar liefst 13.691 poorten open staan en dat het lukte om kwaadaardige scripts uit te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de directeur van Waternet het bestuur niet van de resultaten van de uitgevoerde pentest op de hoogte lijkt te hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat het bestuur van Waternet (de dijkgraaf) een lid van het algemeen bestuur (volksvertegenwoordiger) die daar om vraagt, weigert inzage te geven in de uitkomsten van het rapport – desnoods in gecensureerde vorm – en hem adviseert daarbij «vandaan te blijven»?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er vanuit de directie niets is gedaan met het kritische pentest-rapport en dat de acties die wel genomen zijn, op eigen initiatief door security officers zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er zoveel problemen in het netwerk zijn dat een expert verwacht dat een hacker kan doorspringen naar de vitale processen die Waternet uitvoert?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over onze stelling dat deze resultaten en de handelingen aanleiding geven tot direct ingrijpen door de Minister, en het niet te laten bij een eigen intern onderzoek door Waternet?
In mijn brief van 4 november 20203 heb ik toegelicht dat de ILT een eigen onderzoek opstart. Eerst moeten de resultaten van zowel dit lopende onderzoek van de ILT als het extern uitgevoerde onderzoek in opdracht van Waternet worden afgewacht. Pas als deze resultaten bekend zijn kan worden bepaald of interventies nodig zijn. De ILT heeft geen reden om aan te nemen dat de leveringszekerheid van het drinkwater bij Waternet als gevolg van cyberrisico’s in het geding is.
Bent u bekend met maatregelen die Waternet naar aanleiding van het eerste artikel van FTM heeft getroffen en, zo ja, welke zijn er getroffen en wanneer?
Waternet heeft mij medegedeeld dat er uit voorzorg een nog striktere scheiding tussen de procesautomatisering en kantoorautomatisering is aangebracht. Of en zo ja welke verdere maatregelen zijn getroffen door Waternet wordt meegenomen in het genoemde onderzoek van de ILT. Ik zal de Kamer hierover nader informeren.
Is deze pentest gemeld bij Nationaal Cyber Security Centrum, aangezien organisaties in vitale sectoren verplicht zijn om ernstige digitale veiligheidsincidenten te melden bij het NCSC? Zo ja, op welke datum? Zo nee, wat zijn de consequenties van het niet melden van deze ernstige fouten?
Nee, de vertrouwelijke pen-test is door Waternet niet gemeld bij het NCSC. Een Pen-test is een interne test door ethische hackers in opdracht van een aanbieder om de cyberveiligheid te checken en waar nodig te verbeteren. Er is bij een pen-test geen sprake van een moedwillige inbreuk of cyberincident met significante gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening4. Pen-testen en de uitkomsten daarvan zijn ingevolge de Wbni niet meldplichtig. Aan het niet melden daarvan bij het NCSC zijn derhalve geen gevolgen verbonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Water op 11 november a.s.?
Ja.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus in verpleeghuizen |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel ventilatiesystemen van verpleeghuizen Actiz op dit moment al heeft gecontroleerd en op dit moment nog moet controleren?
ActiZ controleert niet zelf de ventilatiesystemen van zorginstellingen. De zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en goed functioneren van het ventilatiesysteem. ActiZ heeft medio augustus haar leden gevraagd aandacht te besteden aan de ventilatiesystemen. Zij heeft daarnaast een verdiepende vragenlijst uitgezet aan de vastgoedmanagers van de leden, waarin gevraagd is in hoeverre er een risico inschatting is gemaakt van de zorglocaties en de ventilatiesystemen daarin. Deze uitvraag is ook gedaan bij de VGN en branches van kleine zorginstellingen. Vooralsnog hebben ook deze partijen aangegeven dat de ventilatie op orde is en de adviezen van het RIVM duidelijk zijn.
Kunt u aangeven van hoeveel ventilatiesystemen is vastgesteld dat ze niet voldoen aan de eisen?
Alle zorginstellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid om een onderhoudsplan met hierin afspraken en contracten over het vastgoed te hebben. Ventilatie is hierin een belangrijk onderdeel en zal meegenomen worden in de controles uit het onderhoudsplan. Het ventilatiesysteem en het onderhoud daaraan moeten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
De zorginstellingen die hebben gereageerd op de uitvraag van ActiZ, geven alle aan dat zij de locaties hebben gecontroleerd. Daar waar nodig zijn aanpassingen uitgevoerd, bijvoorbeeld om de verhouding verse luchttoevoer te verhogen.
Zorginstellingen die vragen hebben over ventilatie kunnen zich melden bij bouw- en woningtoezicht van de gemeente die de bouwvergunning heeft verstrekt. Bouw- en woningtoezicht is verantwoordelijk voor het toezicht houden op de bouw en het onderhoud van o.a. zorginstellingen in de eigen gemeente. Zorginstellingen die een pand huren, dienen zich voor vragen over het ventilatiesysteem en het onderhoud hiervan, bij de verhuurder te melden, die hiervoor verantwoordelijk is. Daar waar (zorg)medewerkers het gevoel hebben dat zij niet veilig kunnen werken in verband met slechte ventilatie, kunnen zij zich wenden tot de Inspectie SZW en daar een melding maken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden van personeel.
Ik kan geen inschatting geven van hoeveel ventilatiesystemen wel of niet zijn aangepast en welke periode hiervoor nog nodig is. Noch ActiZ noch mijn ministerie beschikt over deze informatie.
Kunt u aangeven hoeveel van de ventilatiesystemen die niet goed werken, zijn gerepareerd of vervangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inschatten hoelang het duurt voordat alle verpleeghuizen een ventilatiesysteem hebben dat voldoet aan de eisen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven bij hoeveel verpleeghuizen er op dit moment het afvalwater wordt bemonsterd?
Sinds september worden alle ruim 300 rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland wekelijks bemonsterd. We kunnen zo zien in welke gemeenten of provincies het nieuwe coronavirus in rioolwater toe- of afneemt. De verpleeghuislocaties vallen binnen een regio waarvan het rioolwater wordt getest. Daarbij kan het aantal virusdeeltjes in het afvalwater niet specifiek teruggeleid worden naar een specifieke locatie. Er loopt momenteel een pilot bij een verpleeghuis in Utrecht om specifiek op die locatie het afvalwater te bemonsteren en het RIVM start samen met GGD Amsterdam binnenkort een pilot in Amsterdam. Die pilots moeten ons helpen om veel sneller gewaarschuwd te worden als er een besmetting is in een verpleeghuis.
De omstandigheden bij een verpleeghuis zijn echter anders dan bij een rioolwaterzuivering, wat het verkrijgen van bruikbare resultaten kan bemoeilijken.
Het RIVM verwacht de eerste resultaten van de pilot circa eind november te kunnen publiceren. Daarna wordt beoordeeld of en hoe de surveillance van rioolwater van verpleeghuizen kan worden uitgebreid.
Bij hoeveel verpleeghuizen die zijn bemonsterd is het coronavirus in het afvalwater gevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en bij hoeveel verpleeghuizen wordt de surveillance op rioolwater nog uitgebreid, aangezien de heer Van Dissel dit tijdens de technische briefing op 22 september aangaf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan frequenter in te zetten op het controleren van het rioolwater, nu blijkt dat het testen niet snel genoeg gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de frequentie inmiddels verhoogd naar twee keer per week. Ik ben momenteel intensief met het RIVM en de Unie van Waterschappen in gesprek over intensivering naar dagelijkse bemonstering.
Het bericht ‘Onnodig veel gevaarlijke stoffen in rivieren: lozingsvergunningen flink verouderd’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin , Eva van Esch (PvdD), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onnodig veel gevaarlijke stoffen in rivieren: lozingsvergunningen flink verouderd»?1
Ja.
Klopt het dat er nog altijd veel zeer zorgwekkende stoffen, zoals benzeen, lood of vinylchloride, in onze rivieren belanden? Heeft u zicht op welke gevolgen dat heeft voor de kwaliteit van het drinkwater?
Lozingen van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) kunnen onder strikte voorwaarden worden toegestaan door het bevoegd gezag. Bedrijven moeten de Best Beschikbare Technieken gebruiken om de emissies naar het oppervlaktewater zo veel mogelijk te beperken. Vervolgens wordt de toelaatbaarheid en het effect van de resterende lozing op het oppervlaktewater getoetst met de emissie-immissietoets: er mag geen afbreuk zijn van de functies van het oppervlaktewater, zoals het veroorzaken van schade aan de ecologie of de drinkwaterbereiding. Uitgangspunt voor ZZS is daarbij dat bedrijven door bronbeleid moeten toewerken naar het vervangen van de stof (uitfaseringsbeleid) of een nul-emissie. Dit uitgangspunt wordt toegepast bij het afgeven van de vergunning en wordt bij ZZS-stoffen elke vijf jaar opnieuw beoordeeld tot er geen emissie meer plaats vindt.
De stoffen benzeen, lood en vinylchloride kunnen onder deze voorwaarden gebruikt worden door bedrijven en uiteindelijk ook in het afvalwater terecht komen. Belangrijk is te constateren dat deze drie stoffen in de laatste jaren (2017, 2018 en 2019) in geen enkel geval de normen van de Kaderrichtlijn Water hebben overschreden. Uit recente jaarrapportages van de Vereniging van Rivierwaterbedrijven blijkt tevens dat deze stoffen niet tot een innamestop bij drinkwaterbedrijven hebben geleid.
Hoeveel bedrijven maken momenteel gebruik van een verouderde vergunning die niet meer is vernieuwd sinds de invoering van het aangescherpte beleid rondom zeer zorgwekkende stoffen in 2016? Hoeveel bedrijven lozen hierdoor (mogelijk) nog altijd zeer zorgwekkende stoffen in het milieu?
In de aanloop naar het Wetgevingsoverleg Water op 11 november 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de pilot «Bezien watervergunningen» en de voorgestelde vervolgaanpak2. Uit de pilot blijkt dat ongeveer driekwart van de ca. 800 vergunningen aangepast moet worden, waarvan een kwart bij voorkeur op korte termijn. Deze aanpassingen zijn veelal administratief van aard, maar in sommige gevallen is aanvullende actie van de bedrijven noodzakelijk, bijvoorbeeld nader onderzoek of rapportage over de wijze van minimalisatie van het gebruik van ZZS. Bij circa 50% van de vergunningen die in de pilot zijn bezien, was er sprake van lozingen van ZZS. De adviesbureaus die de pilot voor Rijkswaterstaat uitvoerden, constateerden dat bij geen enkele vergunning aanleiding is gevonden in te grijpen om de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater te bewaken. Daarnaast werd op basis van de beoordelingen geen directe relatie gevonden tussen de leeftijd van de vergunning en de urgentie voor aanpassing daarvan.
Bedrijven moeten nu al op grond van de bestaande vergunningen hun afvalwater zuiveren conform de Best Beschikbare Technieken (BBT). De gebruikte technieken zijn veelal nog actueel en zullen het afvalwater doorgaans goed kunnen zuiveren, ook waar het gaat om het verwijderen van ZZS. Uitgangspunt is dat het aangescherpte ZZS-beleid geïmplementeerd wordt op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld bij het bezien van de vergunning. Het proces van het bezien van deze vergunningen is inmiddels in gang gezet bij Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de verplichting voor bedrijven om de best beschikbare techniek (BBT) toe te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat zowel Rijkswaterstaat als uw ministerie eigenlijk geen zicht hebben op de hoeveelheid stoffen die er überhaupt in de rivieren terechtkomen? Deelt u de analyse van hoogleraar Jacob de Boer dat het hoog tijd is voor een inventarisatie van hoeveel zeer zorgwekkende stoffen er in het oppervlaktewater voorkomen? Zo nee, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Stoffen in het oppervlaktewater zijn veelal afkomstig van een veelvoud aan bronnen, zoals industriële lozingen, via het riool, landbouw, verkeer en buitenland. Ook worden er steeds nieuwe chemische stoffen ontwikkeld die door het gebruik daarvan in de leefomgeving terecht kunnen komen. Het is derhalve niet precies bekend hoeveel van de tienduizenden bekende stoffen uit allerlei bronnen in het oppervlaktewater komen. Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te garanderen wordt dit wel op grote schaal gemonitord. Waterbeheerders en drinkwaterbedrijven hebben monitoringprogramma’s waarin naar reeksen van stoffen wordt gezocht en waarin gescreend wordt op nieuwe stoffen om de ecologie en de drinkwatervoorziening te beschermen.
Ik deel de mening van de hoogleraar Jacob de Boer dat het belangrijk is om de hoeveelheden ZZS te inventariseren. Onder de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn de bevoegde gezagen zoals provincies, waterschappen en gemeentes in samenwerking met Rijkswaterstaat, reeds in 2018/2019 van start gegaan met een ZZS-uitvraag bij bedrijven. Hierbij wordt de bedrijven gevraagd informatie te leveren over de binnen inrichting aanwezige en geëmitteerde ZZS. De resultaten van deze uitvraag, die de komende jaren nog doorloopt, worden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu verzameld en in een landelijke ZZS-database opgenomen.
Kunt u aangeven welke overheden en instanties betrokken zijn bij het verlenen of vernieuwen van lozingsvergunningen? Kunt u aangeven welke rol deze overheden en instanties spelen als het gaat om de ontstane achterstand bij het vernieuwen van deze vergunningen? Bent u bereid ook de provincies en gemeenten hierop aan te spreken?
De provincies en gemeenten zijn bevoegd gezag voor wat betreft indirecte lozingen op oppervlaktewater door bedrijven (uitgevoerd door de omgevingsdiensten). Rijkswaterstaat en de waterschappen zijn bevoegd gezag voor de directe lozingen op het oppervlaktewater door bedrijven.
Rijkswaterstaat werkt samen met alle partners in de keten – waterbeheerders, overheden, drinkwaterbedrijven en bedrijfsleven – hard om onze rivieren schoon te houden en de waterkwaliteit daarvan te verbeteren, onder meer via de Delta-aanpak waterkwaliteit. Alle bevoegde gezagen nemen hierbij hun verantwoordelijkheid voor het op orde houden en brengen van de vergunningen, om daarmee het oppervlaktewater te beschermen. Eind dit jaar verwacht ik aan de bestuurlijke versnellingstafels voor waterkwaliteit aanvullende afspraken met de partners te maken over deze samenwerking, en over het versterken van de kennis die nodig is voor vergunningverlening. Rijkswaterstaat heeft hiertoe eerder de pilot «Bezien watervergunningen» uitgevoerd en is inmiddels van start gegaan met een ambitieuze vervolgaanpak om alle vergunningen de komende jaren te bezien en indien nodig te actualiseren.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er zoveel milieuvervuiling plaatsvindt, omdat onder andere Rijkswaterstaat een capaciteitsprobleem heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de vergunningscapaciteit bij Rijkswaterstaat zo snel mogelijk op te schroeven?
De waterlozingsvergunningen van Rijkswaterstaat vormen een belangrijk, maar niet het enige, onderdeel van een breed pakket aan maatregelen van vele partijen (bevoegde gezagen en bedrijven) om vervuiling van het oppervlaktewater tegen te gaan. Daarbij geldt dat aan de bestaande lozingsvergunningen reeds strikte voorwaarden en eisen zijn verbonden, zoals het toepassen van de Best Beschikbare Technieken.
Rijkswaterstaat heeft in het laatste decennium minder prioriteit gegeven aan het bezien van de vergunningen, omdat verondersteld werd dat de lozingen voldoende gesaneerd waren. In de tussentijd is het gebruik van (nieuwe) chemische stoffen toegenomen en zijn de meettechnieken verbeterd, waardoor ook het inzicht in de kwaliteit van het water is toegenomen.
Inmiddels investeert Rijkswaterstaat fors in een ambitieuze en realistische vervolgaanpak om alle vergunningen te gaan bezien en indien nodig te actualiseren. Die vervolgaanpak bestaat uit een inhaalslag op de meest prioritaire vergunningen in de komende drie jaar, in combinatie met een structurele aanpak voor de lange termijn. De structurele aanpak, waarvoor de capaciteit bij RWS wordt uitgebreid, omvat het cyclisch bezien en daarmee op orde brengen en houden van de vergunningen. Daarbij zal ook het nieuwe ZZS-beleid zijn volledige beslag krijgen en wordt er aandacht gegeven aan opkomende stoffen. Deze structurele aanpak vergt minimaal 5 jaar. Het is arbeidsintensief en specialistisch werk om alle vergunningen te bezien en indien nodig aan te passen. Dit vraagt ook overleg en afstemming met de betrokken bedrijven.
Daarna zullen de vergunningen periodiek bezien worden: de meest prioritaire vergunningen elke 4 jaar en de overige vergunningen elke 6–8 jaar.
Waarom heeft Rijkswaterstaat de lozingsvergunningen de afgelopen jaren «minder prioriteit» gegeven? Kunt u toezeggen dat het actualiseren van lozingsvergunningen nu wel prioriteit krijgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat alle vergunningen opnieuw beoordeeld zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u het adviesrapport waarnaar wordt verwezen in het bovengenoemde bericht met de Kamer delen, waaruit blijkt dat het actualiseren van vergunningen een enorme opgave zal zijn en miljoenen zal gaan kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierbij alvast toelichten wat de hoofdconclusies zijn uit het rapport en welke stappen u gaat nemen om knelpunten op te lossen?
Het bedoelde adviesrapport treft u aan als bijlage3 bij deze beantwoording.
Op basis van dit adviesrapport is gekozen voor een ambitieuze en realistische vervolgaanpak, waarbij wordt gestart met een inhaalslag op de meest prioritaire vergunningen en parallel wordt ingezet op een structurele versterking van de capaciteit en de kennis bij Rijkswaterstaat.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 15 oktober 2020?
Ja.
Het artikel 'Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis' |
|
Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis»?1
Ja.
Hoe verklaart u de piek in legionellabesmettingen die in juli 2020 te zien is ten opzichte van voorgaande jaren?
De piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 hangt samen met de weersomstandigheden. Juni was een warme maand en eind juni en in juli waren er lokaal zware regenbuien. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Aangenomen wordt dat de bacterie bij bepaalde weersomstandigheden (flinke buien bij warm weer) beter kan overleven in de lucht. Omgevingsbronnen die legionella verspreiden in de buitenlucht kunnen daardoor tot meer besmettingen leiden. Ook in andere jaren, bijvoorbeeld in juni en september 2018 en augustus 2019, waren vergelijkbare pieken te zien die samenhingen met de weersomstandigheden.
Kunt u de uitspraak van het RIVM toelichten, dat stelt dat de piek in het aantal besmettingen niet gerelateerd is aan het weer openstellen van gebouwen en voorzieningen na de lockdown? En kunt u toelichten of en waarom dit al met zekerheid is te zeggen?
De GGD heeft ook in juli op de gebruikelijke wijze bronopsporing gedaan bij patiënten met een longontsteking door legionella. Bij deze bronopsporing worden mogelijke bronnen in kaart gebracht waaraan patiënten waren blootgesteld. Dit gebeurt onder andere via een interview met de patiënt aan de hand van een vragenlijst. Verneveling van leidingwater bij openbare gebouwen en voorzieningen die eerder wegens de lockdown niet in gebruik waren, zoals kantoren, scholen, sauna’s of sportfaciliteiten, werden in deze periode niet genoemd door de patiënten als mogelijke bron. Tijdens het warme weer noemde een klein aantal patiënten een bezoek aan een zwembad, maar dit aandeel was niet hoger dan andere jaren.
Kunt u toelichten waarom het RIVM bij voorbaat al stelt dat de toename vooral komt door veranderende weersomstandigheden?
Op basis van informatie uit de bronopsporing van de GGD en diverse kenmerken en geografische patronen van de spreiding van de patiënten stelt het RIVM vast dat de weersomstandigheden een rol spelen bij de toename. De GGD en het RIVM blijven tijdens een dergelijke stijging echter alert op mogelijke signalen die kunnen duiden op een uitbraak door een gemeenschappelijke bron. Daar werden geen aanwijzingen voor gezien in juli 2020.
Nederlanders reisden in 2020 echter minder vaak naar het buitenland en ziekte door legionella na een buitenlandse reis werd dan ook minder vaak gezien dan andere jaren. Doordat meer mensen in eigen land bleven, kan dit wel invloed hebben gehad op het aantal mensen dat in eigen land ziek werd door legionella. Er waren echter geen clusters bij Nederlandse accommodaties, en ook lijkt het aantal patiënten dat vooraf in een Nederlandse accommodatie verbleef, en dus eventueel tijdens het verblijf is besmet, niet hoger dan andere jaren. Deze informatie is voor de zomer van 2020 echter nog niet helemaal compleet.
Bent u bereid om meer onderzoek te faciliteren, nu het RIVM stelt dat er meer onderzoek nodig is «om te weten wat de bronnen zijn die belangrijk zijn bij de verspreiding bij dat regenachtige weer»?
Er zijn aanwijzingen dat flinke regenbuien bij warm weer, een potentiële bron van legionella zouden kunnen zijn. Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 vermoedt het RIVM dat de piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 samenhangt met de weersomstandigheden. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Verder onderzoek om vast te stellen wat de specifieke bronnen zijn die een rol spelen bij de verspreiding van legionellabacteriën bij regenachtig weer beperkt zich eigenlijk tot het verzamelen van gegevens van meer gevallen in de toekomst, op de manier zoals nu al gebeurt, door bronopsporing. Het RIVM is gericht op het zo goed mogelijk in kaart brengen van potentiële bronnen van legionellaverspreiding en neemt daarin de link met de weersomstandigheden mee.
Bent u bereid te investeren, bijvoorbeeld via een met regelmaat terugkerende campagne, in de kennis van de bevolking over de mogelijke oorzaken en preventie van legionella, zeker nu corona de volle aandacht heeft?
Op de website van het RIVM2 en de website van de rijksoverheid3 is goede informatie beschikbaar voor de preventie van legionella. Daarnaast attenderen de drinkwaterbedrijven hun klanten onder meer via hun websites op het belang van het doorspoelen van de kraan na vakantie. Voorlichting over preventie van legionella in algemene zin levert weinig aanknopingspunten op, omdat het risico op legionella door blootstelling aan leidingwater thuis zeer beperkt is. Op plaatsen waar mogelijk meer risico is, zoals in ziekenhuizen, hotels, sauna’s of zwembaden, worden al preventieve maatregelen genomen om legionellabesmettingen te voorkomen, en zijn geen aanvullende maatregelen door de bezoeker nodig, zodat geen extra publieksvoorlichting nodig is.
Bent u bereid om de mogelijkheid van een legionellabesmetting onder de aandacht te brengen bij artsen en verpleegkundigen, aangezien men in deze tijd bij longklachten vooral geënt zal zijn op een mogelijke coronabesmetting?
Er zijn geen aanwijzingen dat legionellabesmettingen in deze tijd vaker over het hoofd worden gezien. Wanneer vervolgdiagnostiek bij ernstige klachten of longontsteking na een negatieve coronatest wordt ingezet, is een test op legionellose nu al één van de logische vervolgstappen. Volgens de richtlijn van longartsen dienen patiënten met ernstige longontsteking in het ziekenhuis altijd getest te worden op legionella voor het bepalen van het juiste antibioticabeleid4. Aangezien de risicogroep (ouderen, mensen met comorbiditeit) overlapt met die van corona kan attendering van zorgverleners op de toename van besmettingen met legionella nuttig zijn.
Op 6 augustus werd daarom in het wekelijkse verslag van het signaleringsoverleg van het RIVM aan professionals in de infectieziektebestrijding, waaronder medische microbiologen, aandacht besteed aan het verhoogde aantal patiënten met een legionella-infectie in de maand juli.
Het artikel 'Strengere controle coronaregels in het OV' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Strengere controle coronaregels in het OV»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe verhoudt het doel van de nieuwe campagne van OV-NL, namelijk het doen toenemen van de bezettingsgraad van het openbaar vervoer tot 80%, zich tot de aanbeveling van de overheid om zoveel mogelijk thuis te werken als het kan (wat overigens ook genoemd wordt in het geactualiseerde OV-protocol)?2 3
In de periode tussen de door uw Kamer gestelde vragen en de beantwoording hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zoals u wellicht hebt vernomen is de gehele campagne van OV-NL op 25 september jl. door de sector tijdelijk stilgelegd4. Met de oplopende besmettingsaantallen is door de sectorpartijen geconstateerd dat een oproep tot reizen (in welke vorm dan ook) nu niet gepast is. Ook is uw Kamer op 28 september geïnformeerd5 over nieuwe landelijke maatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te voorkomen. Onderdeel hiervan is een oproep aan mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
De campagne riep mensen overigens niet op méér te gaan reizen of minder thuis te werken, maar om bij reizen die zij moeten of willen maken weer vaker voor het OV te kiezen. Het mijden van te grote drukte blijft daarbij een belangrijk uitgangspunt. De campagne sluit aan op het besluit van het kabinet dat vanaf 1 juli in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen in bus, trein, tram, metro en waddenveren weer beschikbaar zijn. Er zijn afspraken gemaakt en maatregelen getroffen om verantwoord met het OV te kunnen reizen, onder meer vastgelegd in het OV protocol «Verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer». De doelstelling was overigens niet een bezettingsgraad van 80% van de OV-voertuigen, maar om 80% van het aantal reizigers te vervoeren dat vóór corona met het OV reisden. Het voorkomen van drukte, goede spreiding over de dag en het dragen van een niet-medisch mondkapje bleven daarbij de uitgangspunten.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid de verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk in te dammen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid om, waar mogelijk, samenscholingen en mensenmassa’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het genoemde doel van een toename tot 80% ook het doel van de regering?
Het streefgetal van de sector is bekend bij de regering. Het is een streven dat is afgestemd met de decentrale overheden en het ministerie (opdrachtgevers van de ov-bedrijven) in het NOVB (nationaal OV-beraad). Het uiteindelijke gezamenlijke doel is de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te voorkomen en verantwoord reizen mogelijk te maken binnen de huidige adviezen van het kabinet, waarbij spreiding over de dag en het mijden van de spits belangrijk blijft.
Wat betekent een bezettingsgraad van 80% voor de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) genoemde risicogroepen, zoals 70-plussers?
De adviezen van het RIVM voor kwetsbare groepen zijn ongewijzigd en blijven van toepassing. Met het maatregelenpakket van 28 september jl. is de oproep aan alle mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
Is een bezettingsgraad van 80% haalbaar als mensen zoveel mogelijk thuiswerken?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 betrof het streven niet een bezettingsgraad van 80% in het OV, maar was de ambitie om weer 80% van het aantal reizigers van vóór corona te vervoeren. Met de oproep van 28 september om weer zoveel mogelijk thuis te werken en zoveel mogelijk de reisbewegingen te beperken, is de doelstelling van 80% van het aantal reizigers van voor Corona op dit moment niet reëel en wenselijk. Daarom is de campagne op 25 september jl. stilgelegd.
Draagt de overheid bij aan de genoemde campagne?
De campagne van de sector bestaat uit twee lagen. De eerste betreft de laag die inspeelt op het gevoel van reiziger en door tv-commercials te laten zien dat het verantwoord is om te reizen met het OV. De tweede laag bestaat uit de voorlichtende boodschap: reizigers werden door online filmpjes en banners gewezen op de maatregelen die zij zelf konden nemen (houd waar mogelijk zoveel mogelijk afstand, zet altijd een mondkapje op, en vermijd drukte) en die de sector nam (bijvoorbeeld het extra schoonmaken van voertuigen). Het Ministerie van IenW draagt financieel bij aan de tweede, informatieve laag om reizigers er op te wijzen hoe verantwoord reizen mogelijk is en welke regels gelden voor het gebruik maken van het OV.
Is bij een bezetting van 80% de verplichting van het dragen van een mondkapje (samen met maatregelen als geen handen schudden en hoesten in de elleboog) het risico om corona op te lopen of verspreiden voldoende beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat er voldoende spreiding van het aantal reizigers over de dag plaatsvindt en dat de maatregelen (zoals het dragen van een niet-medisch mondkapje) goed worden nageleefd. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met onderwijsinstellingen en werkgevers over spreiding. Daarnaast is in het OV-protocol afgesproken hoe op een veilige en verantwoorde manier met het OV gereisd kan worden.
Bij de beantwoording van vraag 1 heb ik een aantal recente ontwikkelingen geschetst. Door de oplopende aantallen besmettingen is besloten de gehele campagne op 25 september tijdelijk stil te leggen omdat die boodschap niet paste bij de oplopende besmettingsaantallen. Vervolgens heeft het kabinet op 28 september besloten tot een aanvullend pakket maatregelen, waaronder de oproep de reisbewegingen te beperken.
Is het bij een streven naar 80% bezettingsgraad denkbaar om toch een reserveringssysteem te ontwikkelen terwijl ook nog steeds wordt verzocht om zo veel mogelijk gespreid te reizen?
Vervoerders monitoren de bezettingsgraad en nemen waar nodig maatregelen. Een reserveringssysteem is geen onderdeel van deze maatregelen. Net als alle vervoerders vind ik het belangrijk dat het openbaar vervoer goed toegankelijk is, ook voor bijvoorbeeld mensen met een beperking of zonder mobiele telefoon.
Wel experimenteert NS met een (vrijwillige) aanmeldservice, een instrument waarin samen met reizigers drukte kan worden voorkomen. Reizigers kunnen namelijk van te voren zien hoe druk een trein wordt waardoor zij de keuze hebben om een trein eerder of later te nemen als drukte verwacht wordt. NS heeft mij laten weten te onderzoeken of deze (vrijwillige) aanmeldservice nog meer onder de aandacht gebracht kan worden bij reizigers, waardoor op een klantvriendelijke manier gezamenlijk drukte kan worden voorkomen zonder negatieve impact op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Welke inspanningen worden verricht om de ventilatie in het openbaar vervoer te verbeteren?
Er zijn mij geen signalen bekend waaruit blijkt dat de ventilatie in het openbaar vervoer niet voldoet. Indien blijkt dat de ventilatie niet voldoet en er niet verantwoord gereisd kan worden, worden deze voertuigen niet ingezet. Zoals bijvoorbeeld bij de buurtbus gedaan is, waarbij dan door de betrokken partijen wordt gezocht naar alternatieven en oplossingen6. Of er worden andere maatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het achter in de bus instappen en plaatsen van cabineschermen bij chauffeurs.
Kent u het bericht «Ruim-1000-schipholmedewerkers-tekenen-petitie-voor-openstelling-teststraat»?1
Bent u het eens dat de werknemers op Schiphol bijdragen aan enkele vitale processen, zoals de toevoer van belangrijke goederen, onder andere voor de aanpak van corona?
Kunt u toelichten door wie en waarom ervoor is gekozen geen testfaciliteiten beschikbaar te maken voor werknemers die klachten ontwikkelen op Schiphol?
Begrijpt u de zorgen van Schipholwerknemers, die dagelijks in aanraking komen met passagiers uit risicogebieden en zich zorgen maken over hun gezondheid en die van hun gezinnen?
Vindt u dat werknemers, die klachten ontwikkelen terwijl zij hun werkzaamheden verrichten op Schiphol zich moeten kunnen laten testen op Schiphol, ook omdat de capaciteit bij verschillende Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD'en) in het land tekort schiet?
Zo ja, bent u bereid om met de GGD en Schiphol in gesprek te gaan om testfaciliteiten op Schiphol mogelijk te maken voor Schipholwerknemers die klachten ontwikkelen terwijl ze aan het werk zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe vaak controleert de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op de naleving van de coronamaatregelen op Schiphol?
Kunt u deze vragen uiterlijk 21 september 2020 beantwoorden?
Reizigers die vanuit Nederland met het vliegtuig naar gebieden vertrekken waarvoor een oranje reisadvies geldt |
|
Cem Laçin , Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel reizigers vertrekken er vanuit Nederland per week per vliegtuig naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt?
In de week van 14 tot en met 20 september zijn 86.571 passagiers van Schiphol vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt. De meerderheid hiervan, 46.643 reizigers, zijn transferpassagiers geweest. Dit betekent dat 39.928 passagiers van Schiphol zijn vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt.
Noodzakelijke reizen zijn mogelijk met alle verschillende vervoersmodaliteiten. Het is onbekend hoeveel reizigers met andere modaliteiten naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt afreizen. Het aantal passagiers is voor alle vervoersmodaliteiten lager dan in dezelfde periode vorig jaar het geval was. Ter illustratie: vanaf Schiphol zijn de afgelopen week circa 80% minder passagiers afgehandeld dan in dezelfde week vorig jaar.
Is bekend welk deel hiervan niet-noodzakelijke reizen, zoals vakantiereizen, zijn? Zo ja hoeveel?
Voor geen enkele vervoersmodaliteit is zicht op het percentage reizigers dat voor een vakantie afreist naar een risicogebied. Op grond van de privacyregelgeving registreren vervoersbedrijven niet de intentie dan wel het doel van de reis van de reiziger. Dit geldt voor luchtvaartmaatschappijen evenzo als voor vervoerders per spoor, water of weg. Passagiers zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van nationale voorschriften van het land waar men naar toe afreist en vanwaar men vertrekt.
Bent u het eens dat het aantal niet-noodzakelijke reizigers naar oranje gebieden teruggedrongen moet worden?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Een land kan om twee Covid-19 gerelateerde redenen de kleurcode oranje krijgen: omdat er gezondheidsrisico’s zijn in het land of omdat het betreffende land inreisbeperkingen of maatregelen oplegt aan Nederlanders die willen inreizen. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken.
Bent u het eens dat het effect van het dringende advies, om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden, ondermijnd wordt door vliegreizen tegen dumpprijzen aan te bieden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om het aanbieden en/of promoten van vakantiereizen naar oranje gebieden te ontmoedigen?
Ja, ik ben het er mee eens dat dumpprijzen naar risico gebieden niet bijdragen aan het effect om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden. Daarom heb ik, mede n.a.v. de motie Van Esch (Kamerstuk 25 295 Nr. 495), een brief gestuurd naar de ANVR, de VvKR1 de BARIN2 en de vier Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarin heb ik de organisaties gewezen op de belangrijke rol die zij vervullen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen en heb ik hen opgeroepen om op de websites duidelijk naar de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verwijzen en reizen naar risicogebieden niet aan te prijzen.
Luchtvaartmaatschappijen zijn in beginsel vrij in het bepalen van ticketprijzen. Zij zijn daarbij wel gebonden aan de regels van het EU mededingingsrecht. Als luchtvaartmaatschappijen handelen in strijd met het EU mededingingsrecht, kan de Europese Commissie in zo’n geval handhavend optreden.
Kunt u deze mogelijkheden met de Kamer delen voor 22 September 2020?
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast in Sluiskil |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zicht bovengenoemde kwestie en de schriftelijke Kamervragen uit onder meer 2018 hierover?1
Ja, deze zijn mij bekend.
Om welke reden heeft de Stichting Wateroverlast Sluiskil geen reactie ontvangen op de vragen en suggesties die op 18 maart 2020, op 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn gestuurd?
De e-mail d.d. 18 maart 2020 is d.d. 26 maart 2020 beantwoord met het advies om contact op te nemen met de gemeente Terneuzen, wat in lijn is met mijn eerdere antwoord op schriftelijke vragen van uw kamer van november 2018 (2018D53367).
De brieven van 7 mei 2020 en 8 juni 2020 zijn helaas wegens omstandigheden t.g.v. ziekte en Corona niet tijdig in behandeling genomen, waardoor een reactie tot nu toe is uitgebleven. Er is inmiddels telefonisch contact opgenomen met de stichting en er is ook een schriftelijke reactie onderweg. Hierin nodigt Rijkswaterstaat de stichting en de gemeente Terneuzen uit voor een overleg.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de stichting en andere lokale betrokken partijen, om deze zaak de aandacht te geven die het verdient, gezien het feit dat deze kwestie al heel lang speelt?
Rijkswaterstaat nodigt de stichting uit voor een gesprek. Gelet op de afspraken met de gemeente Terneuzen zal Rijkswaterstaat hen vragen ook deel te nemen aan het gesprek.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat om hun rol en nodige acties in deze kwestie te bezien?2
Rijkswaterstaat maakt als agentschap onderdeel uit van mijn ministerie en is vanuit de rol als beheerder van het Kanaal Gent-Terneuzen in deze situatie primair verantwoordelijk voor waterveiligheid en het handhaven van het peil van het kanaal. Het peil dat moet worden aangehouden is onderdeel van een verdrag met het Koninkrijk België aangaande het Kanaal Gent-Terneuzen. Het verdrag en daarmee het peil zijn sinds medio 1960 niet meer gewijzigd, waardoor ik de oorzaak en daarmee de oplossing van de vochtoverlast niet binnen de beheertaken van Rijkswaterstaat verwacht te vinden.
Op welke wijze gaat er actie worden ondernomen?
In 2018 heb ik u gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 576) welke onderhoudsmaatregelen Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd aan het Kanaal Gent-Terneuzen ter hoogte van Sluiskil. Op dit moment zijn er geen aanvullende maatregelen vanuit de beheertaak van Rijkswaterstaat beschikbaar of gepland die mogelijk kunnen bijdragen aan het terugdringen van de vochtoverlast. Rijkswaterstaat zal zoals eerder aangegeven wel in gesprek gaan met de stichting wateroverlast Sluiskil en de gemeente Terneuzen.
Het bericht 'Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort' |
|
Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA), van Esch , Gijs van Dijk (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat maakt cruciale rekenfout bij omstreden granulietstort?»1
Bent u bereid per direct de stort van granuliet landelijk stil te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wanneer u te horen kreeg dat er een ernstige rekenfout was gemaakt?
Kunt u aangeven waarom u niet zelfstandig de Tweede Kamer heeft geïnformeerd over deze rekenfout?
Hoe heeft deze rekenfout kunnen gebeuren?
Deelt u de mening dat (na de correctie van de rekenfout) geconstateerd moet worden dat de daadwerkelijke waarde de risicogrens ruim overschrijdt?
Kunt u aangeven op welke momenten en waar deze rekensom (of de uitkomst ervan) is aangehaald of gebruikt?
Klopt het dat deze cijfers ter verdediging zijn gebruikt in de rechtszaak die was aangespannen door de gemeente West Maas en Waal?
Zou de vergunning voor de stort in Over de Maas zijn verstrekt wanneer deze rekenfout niet was gemaakt?
Is er door belanghebbende partijen, die op enige wijze betrokken zijn bij de granulietstort, invloed uitgeoefend op deze rekensom? Zo ja, door wie?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze rekenfout opzettelijk is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Waarom werd dit worstcasescenario niet opgesteld voordat er toestemming werd gegeven voor de granulietstort bij Over de Maas?
Kunt u zich herinneren dat meerdere fracties (zoals de Partij voor de Dieren, GroenLinks, SP en 50PLUS) u meermaals hebben opgeroepen om, op basis van het voorzorgsbeginsel, de stort van granuliet stil te leggen?
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het notaoverleg Bodem op 12 mei 2020 in de Tweede Kamer over de granulietstort zei: «Ecologisch gezien is er dus geen probleem»?2 Staat u nog altijd achter die uitspraak? Zo ja, waarom?
Bent u er bekend mee dat stroomafwaarts Maaswater wordt ingenomen door Evides en Dunea voor de productie van drinkwater?
Meten deze drinkwaterbedrijven ook op acrylamide en wordt deze stof ook gezuiverd in het productieproces?
Wat gaat u doen om mogelijke natuurschade die is ontstaan door deze rekenfout te herstellen?
Kunt u, indien u niet besluit om de stort per direct stil te leggen, dan per ommegaande de Kamer daarover informeren zodat de leden zich kunnen beraden op vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u ingaan op de reactie van Rijkswaterstaat?3
De problematiek van buurtbussen |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat in enkele dunbevolkte regio’s, bijvoorbeeld in Zeeland, de buurtbussen niet rijden in verband met corona?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Op welke wijze heeft het uw aandacht dat, nu de samenleving weer beetje bij beetje op gang komt en er steeds meer mensen gebruikmaken van het openbaar vervoer, zoals treinen en bussen, de kleine dorpen met lege handen staan, doordat de buurtbus nog steeds aan de kant moet blijven?
Op dit moment wordt door de vervoerders onderzocht welke maatregelen in een buurtbus bescherming kunnen bieden voor chauffeur en reizigers. TNO is gevraagd om een aantal proefopstellingen te beoordelen. Indien het advies is dat aanpassingen in het voertuig nodig zijn, zal de RDW deze maatregelen technisch keuren voordat deze aanpassingen doorgevoerd kunnen worden. Ik heb in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB), waarin zowel de decentrale overheden als de regionale vervoerders vertegenwoordigd zijn, het belang van alternatief vervoer benadrukt. Dit belang wordt door alle leden van het NOVB gedeeld. Ik heb de decentrale overheden gevraagd goed en creatief te kijken naar de plekken waar nog geen alternatief beschikbaar is.
Bent u bereid mee te denken met Arriva, dat alternatieven onderzoekt om de buurtbussen coronaproof in te richten, zodat passagiers en chauffeurs veilig kunnen reizen, bijvoorbeeld met een spatscherm voor de chauffeur? Bent u bereid om aanbieders van veilige alternatieven waar mogelijk te faciliteren?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u mee met aanbieders van buurtbusvervoer over hoe aanpassingen aan buurtbussen spoedig vormgegeven kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven voor de buurtbus zijn denkbaar? Is het bijvoorbeeld een optie om tijdelijk reguliere («grote») lijnbussen in te zetten op deze trajecten?
De decentrale overheden zijn, onder andere via concessies, verantwoordelijk voor de inzet van buurtbussen. In de meeste provincies zijn er alternatieve vervoersoplossingen beschikbaar voor de buurtbusreizigers. Deze alternatieven kunnen per regio verschillen. Zo worden op diverse plaatsen grote bussen met beroepschauffeurs ingezet. En in Friesland rijdt bijvoorbeeld de belbus of opstapper, in Noord-Brabant kunnen de reizigers op die verbindingen waar nu geen buurtbus meer rijdt tegen OV tarief met de regiotaxi reizen en in Noord-Holland rijdt vanaf 1 september een soort taxibuurtbus die van te voren geboekt moet worden. In het NOVB van 27 augustus is hier over gesproken en is gezamenlijk het belang onderstreept om zo snel mogelijk een oplossing te bieden op de plekken waar nog geen alternatief beschikbaar is.
Ondershrijft u de stelling dat daar waar de buurtbussen al sinds half maart aan de kant staan, zoals onder meer in Zeeland, dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de bereikbaarheid van kleine kernen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het openbaar vervoer is een onmisbare schakel in ons mobiliteitssysteem. Daarom zet ik mij er voor in het openbaar vervoer zo goed mogelijk te laten functioneren zodat iedereen die dat wil er veilig gebruik van kan maken. Ook de buurtbussen zijn hierin een belangrijke schakel. Juist een buurtbus biedt de mensen die vaak minder alternatieven hebben een vorm van mobiliteit. Daarom vinden alle betrokkenen het belangrijk dat er goede alternatieven worden geboden. Aan de andere kant heb ik ook begrip voor het lastige dilemma van de regionale concessieverleners en vervoerders, want het vervoer moet immers zowel voor de reizigers als de vrijwilligers die de buurtbus rijden ook veilig zijn.
Bent u bereid dit probleem met urgentie op te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De teststraat op Schiphol |
|
Cem Laçin , Mustafa Amhaouch (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Selçuk Öztürk (DENK), Gijs van Dijk (PvdA), Corrie van Brenk (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Jan Paternotte (D66), Femke Merel Arissen (Splinter), Suzanne Kröger (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het feit dat heel Spanje en grote delen van Frankrijk nu ook code oranje hebben aanleiding om de teststraat op Schiphol op te schalen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat de teststraat op Schiphol dezelfde openingstijden zou moeten hanteren als de aankomsttijden van vluchten uit gebieden met code oranje? Zo ja, wanneer zorgt u ervoor dat deze openingstijden verruimd zijn?
Bent u bereid om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat alle reizigers die vanuit gebieden met code oranje komen getest kunnen worden bij aankomst op een van de Nederlandse vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 1 september om 12 uur beantwoorden?