Is het waar, wat RTL meldt1, dat het Ministerie ministerie van Financiën ruim € 4,8 mln. betaald heeft aan zakenbank Lazard, onder meer voor de omstreden waardebepaling van ABN-AMRO en Fortis – Nederland? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
In 2008 is door het ministerie van Financiën 4 760 000 euro (4 000 000 euro en 760 000 euro btw) betaald aan Lazard voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur bij de verwerving van bedrijfsonderdelen van Fortis, daartoe behoorde de waardering van de relevante bedrijfsonderdelen.
Kunt u een uitsplitsing geven van de dit bedrag? Voor welke diensten is dit bedrag betaald? Waaruit bestonden de kosten? Hoeveel personen waren er voor Lazard aan het werk? Wat was hun uurtarief?
Dit bedrag is betaald voor de onder 1 bedoelde dienstverlening. Het bedrag is opgebouwd uit een vaste vergoeding voor de overeengekomen dienstverlening, een aanvullend bedrag betaalbaar bij afronding van de transactie en BTW. In deze vergoeding waren alle kosten begrepen; het is niet vastgesteld op basis van uurtarieven of het aantal bij deze advisering betrokken personen.
Was er sprake van prestatiebeloning? Was het bedrag gerelateerd aan indicatoren van de te sluiten deal? Was hetzelfde bedrag uitbetaald, wanneer de deal niet was doorgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de tarieven van Lazard ten opzichte van de gangbare tarieven in deze sector?
In deze sector worden de vergoedingen mede bepaald door de bij de transactie betrokken financiële belangen en de mate van complexiteit. Gebruikelijk is dat de vergoeding een percentage is van het transactiebedrag (vaak tientallen basispunten, ter informatie: 0,01% is een basispunt), als hierbij was aangesloten in plaats van een vaste vergoeding te bedingen was de vergoeding aanzienlijk hoger geweest. De vergoeding is overeengekomen rekening houdend met de bij de zakenbank beschikbare relevante kennis en ervaring, de onstabiele situatie op de financiële markten, de zeer beperkte beschikbare tijd en de andere specifieke omstandigheden van dat moment.
Er is een contract gesloten met heldere afspraken over de hoogte van de vergoeding. Er was geen sprake van meerwerk of extra lasten die voor rekening zijn gekomen van de overheid. Bij afspraken waar een vaste vergoeding wordt overeengekomen, liggen de risico’s voor meerwerk en extra lasten geheel bij de opdrachtnemer.
Stond de kwaliteit van het product dat Lazard heeft geleverd in juiste verhouding tot de tijdsbesteding en het kostenniveau? Zo nee, heeft het ministerie daarover gereclameerd bij Lazard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er van tevoren afspraken gemaakt over wat Lazard in rekening mocht brengen wanneer de kwaliteit van het advies te wensen over overliet? Zo ja, bent u van plan geld terug te vragen aan Lazard? Wat heeft het ministerie gedaan om het risico te beperken dat er teveel geld betaald zou worden voor omstreden advies?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze had het ministerie de kostenbeheersing en de aansturing van dit korte, prijzige project ingericht?
Zie antwoord vraag 4.
Als het ministerie opdrachtgever en betaler was, hoe kan het dan dat uw ambtsvoorganger minister Bos in Pauw & Witteman aangaf niet op de hoogte te zijn van hoeveel er voor het advies is betaald?
Het is gebruikelijk om opdrachtverlening voor de inhuur van adviseurs door het daartoe bevoegde ambtelijke niveau af te laten handelen, binnen de daarvoor geldende regels van het organisatie- en mandaatbesluit.
Klopt het dat ook in 2011 er ongeveer € 900 000,- aan Lazard is betaald, terwijl al bekend was dat het advies uit 2008 omstreden was? Kunt u aangeven waarom en waarvoor er in 2011 wederom zaken lijken te zijn gedaan met Lazard?
In 2011 is 325 143 euro (273 229 euro en 51 914 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën aan Lazard, ten laste van de publieke middelen. Dit betrof de advisering op één dossier, waarvoor er concurrentiestelling tussen meerdere partijen heeft plaatsgevonden. Lazard is hier op grond van prijs/kwaliteit criteria als beste uit de bus gekomen. Daarnaast is een bedrag van 595 000 euro (500 000 euro en 95 000 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën met betrekking tot een ander dossier, dat niet ten laste is gekomen van de publieke middelen. Dit bedrag is doorbelast aan de betrokken financiële instelling en door deze aan Financiën is betaald. De advisering in 2011 betrof financiële advisering die past bij de expertise van Lazard.
De betrokkenheid van een Nederlands trustkantoor bij illegale houtkap |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Greenpeace zet trustkantoor onder druk vanwege illegale houtkap in Indonesië»1 en de notitie «Onregelmatigheden bij de Nederlandse holdingmaatschappijen van APP die worden beheerd door trustkantoor ANT» van Profundo voor De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat vindt u ervan dat een Nederlands trustkantoor betrokken is bij illegale houtkap?
Ja.
Vindt u dat DNB voldoende heeft opgetreden in deze? Vindt u dat DNB voldoende zicht heeft op de UBO’s (Ultimate Benficial Owner) van Paper Excellence en Bentoning Holding?
Door wettelijke geheimhoudingsverplichtingen voor de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank (DNB) kan ik op de bijzonderheden van dit individuele geval niet zonder meer ingaan. Ik verwijs in dit verband naar de brief die ik uw Kamer mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 mei 2012 stuurde (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 83). Evenwel zal ik hierna de verscheidene aspecten van deze zaak, zoals in de vragen aan de orde gesteld, in algemene zin inhoudelijk behandelen.
Sinds de invoering van de Wet toezicht trustkantoren in 2004 heeft overleg tussen wetgever en toezichthouder geleid tot voortdurende aanscherping van de regulering van trustkantoren. In dit overleg wordt mede acht geslagen op het maatschappelijk debat over trustkantoren.
DNB houdt toezicht op de naleving van de Wet toezicht trustkantoren. Artikel 10 van die wet is uitgewerkt in de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren van DNB. Daarin is aangegeven op welke manier een trustkantoor een integere bedrijfsvoering moet waarborgen. DNB houdt dus toezicht op de bedrijfsvoering van het trustkantoor, niet op de uiteindelijk belanghebbenden van cliënten of doelvennootschappen van het trustkantoor (vraag 3). Bij de beoordeling van de bedrijfsvoering van het trustkantoor controleert DNB of deze zodanig is ingericht dat een trustkantoor, onder meer, kennis heeft van de uiteindelijk belanghebbende en de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap, alsmede van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort en het doel waarmee die structuur is opgezet. Verder moet een trustkantoor beschikken over gegevens die ten grondslag liggen aan de herkomst en bestemming van middelen van de doelvennootschap en beoordelen of hieraan integriteitsrisico’s zijn verbonden. Daarnaast dient het trustkantoor te weten met welk doel gebruik wordt gemaakt van zijn dienstverlening. DNB ziet hier zowel in haar lopend toezicht als middels themaonderzoeken op toe: zo concentreerde DNB zich in 2011 met een themaonderzoek op trustkantoren die diensten verlenen aan operationele doelvennootschappen. Dit is toegelicht in de ZBO-verantwoording van DNB over het jaar 2011, beschikbaar via: www.dnb.nl/binaries/ZBO-verantwoording%202011_tcm46–270513.pdf (vragen 4 en 5).
In Nederland gevestigde ondernemingen vallen civielrechtelijk onder de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover zij naar Nederlands recht zijn opgericht (vraag 5). Voorts is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder – ongeacht de vraag of een bedrijf in Nederland is gevestigd – die zich in Nederland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het kan tevens gaan om strafbare feiten die voor een deel in Nederland worden gepleegd, en voor een deel in het buitenland. Te denken valt aan de via de Wet op de economische delicten gesanctioneerde invoer zonder (juiste) vergunning van bepaalde door bijvoorbeeld het CITES-verdrag beschermde boomsoorten. Daarnaast kan er in verband daarmee onder omstandigheden sprake zijn van witwassen of heling.
Verder is het Nederlandse strafrecht van toepassing op Nederlanders en op Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten. Daartoe is meestal wel vereist dat de gedragingen waaraan zij zich schuldig maken in het betreffende buitenland eveneens strafbaar zijn. De bewijsvoering in dit soort zaken is overigens complex gezien het internationale karakter ervan.
Over de toepasselijkheid van jaarrekeningvoorschriften op grond van het Burgerlijk Wetboek (vraag 6) kan ik het volgende opmerken. Ten algemene zullen holdings doorgaans zowel een enkelvoudige jaarrekening van de holdingmaatschappij zelf moeten opstellen, als een geconsolideerde jaarrekening waarbij ook de financiële informatie van alle dochters is meegenomen. Holdings kunnen net als alle andere rechtspersonen die een jaarrekening moeten opstellen, vrijstellingen hebben van jaarrekeningvoorschriften: kleine rechtspersonen hoeven slechts een beperkte balans en toelichting te publiceren (artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek (BW)) en ook middelgrote rechtspersonen kennen enkele vrijstellingen (artikel 2:397 BW). Een rechtspersoon moet de vraag of hij klein of middelgroot is, beoordelen op geconsolideerde grondslag. Dat betekent dat bij de waarde van de criteria aan de hand waarvan de omvang van de rechtspersoon bepaald wordt – activa, netto-omzet en aantal werknemers – ook de waarden moeten worden meegeteld van de groepsmaatschappijen die in de consolidatie zouden moeten worden betrokken, als de rechtspersoon een geconsolideerde jaarrekening zou moeten opmaken. Een holding die op geconsolideerde basis groot is, zal dus een volledige enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen en publiceren, ook al is de holding zelf klein. Alleen als de holding op geconsolideerd niveau klein is, hoeft zij geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen, maar alleen haar eigen enkelvoudige jaarrekening. Als een onderneming op twee opeenvolgende jaren voldoet aan de criteria van een middelgrote of grote rechtspersonen, mag zij de vrijstellingen voor kleine respectievelijk middelgrote rechtspersonen niet meer toepassen.
Aldus is er voldoende transparantie ten aanzien van vermogen en resultaat van de holding en haar dochters. Ik zie dan ook geen reden voor aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, te meer omdat het Burgerlijk Wetboek in lijn is met de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn van de EU (richtlijnen 78/660/EEG, Pb 1978 L 222/11 en 83/349/EEG, Pb 1983 L 193/1).
Vraag 7 over vermeend misbruik van belastingverdragen lijkt voort te komen uit de Profundo-notitie waaruit is op te maken dat de onderzoekers vermoeden dat het uiteindelijke belang in twee in Nederland gevestigde vennootschappen in handen is van één familie. Van deze twee vennootschappen zou de ene de aandelen bezitten in een aantal buitenlandse vennootschappen terwijl de andere vennootschap vorderingen op diezelfde buitenlandse vennootschappen heeft.
Daargelaten dat ik niet kan ingaan op de posities van een individuele belastingplichtige, vind ik het onjuist te reageren op vermoedens.
Wel kan ik in het algemeen aangeven dat belastingplichtigen het recht hebben zelf te kiezen voor financiering met vreemd vermogen of met eigen vermogen. Het staat de betrokken belastingplichtigen dus ook vrij via één concernvennootschap eigen vermogen en via een andere vreemd vermogen te verstrekken. Betrokken overheden verbinden met hun nationale regelgeving en met verdragen fiscale gevolgen aan die keuze en kunnen daarmee aangeven welke financieringsvormen zij ongewenst vinden. Toepassing van het desbetreffende verdrag en het nationale recht in beide betrokken staten kan er toe leiden dat de belastingdruk op dividenden zwaarder is dan op interest.
Een «vriendelijke lening» zoals bedoeld in vraag 8 zou onder Nederlandse financiële toezichtsregels worden beoordeeld in het licht van prudentiële en integriteitsregels inzake ondermeer leningen aan gerelateerde partijen en het tegengaan van belangenverstrengeling. De Nederlandse financiële toezichtsregels zijn echter in beginsel niet van toepassing op instellingen buiten Nederland. Verder is er geen financieel toezichtsregel die zich ertegen verzet dat ondernemingen in Nederland geld lenen tegen een laag rentetarief. Overigens blijkt uit de beschikbare informatie niet dat de bedoelde Chinese bank op de Nederlandse markt actief is geweest in strijd met regels inzake markttoegang in de Wet op het financieel toezicht. Zodoende zijn er geen aanwijzingen dat de bedoelde lening in strijd zou zijn met de Nederlandse financiële toezichtsregels.
Tenslotte heb ik bij brief van 25 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12; 25 087 nr. 32) uitvoering gegeven aan de motie van de leden Braakhuis en Groot (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 62) om de Nederlandse substance-eisen (vragen 9 en 10) tegen het licht te houden. In die brief ben ik uitgebreid ingegaan op de plaats en functie van substance-eisen in de verdragen en ons nationale recht.
Is het toezicht van DNB in deze in overeenstemming met artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren, waarin trustkantoren worden verplicht «de identiteit (te kennen) van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie (te beschikken) waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het feit dat de holdings in Nederland zijn gevestigd ook betekent dat zij onder de Nederlandse regelgeving vallen en dat betrokkenheid bij illegale houtkap dus onwettig is? Bent u van mening dat genoemd artikel waarin is bepaald dat trustkantoren kennis moeten hebben «van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap» (artikel 10, eerste lid, onderdeel b) en «van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort» (artikel 10, eerste lid, onderdeel c) van toepassing is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het loskoppelen van eigendom en financiering de holdingmaatschappij zich ten onrechte onttrekt aan de in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te maken, die de buitenwereld meer inzicht zou bieden in de gezamenlijke inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden van de dochterbedrijven van de holdingmaatschappij? Vindt u ook dat het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, artikel 396, eerste lid) aangepast zou moeten worden om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een tweede gevolg van het loskoppelen van het eigendom (in handen van de holdingmaatschappij) en het leeuwendeel van de financiering van de acht pulp- en papierfabrieken (door Bentoning Holding en haar dochters) is, dat er hier sprake lijkt te zijn van misbruik van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Canada, Maleisië en Indonesië, waarin is opgenomen dat dividendbetalingen zwaarder belast worden dan interestbetalingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de «vriendelijke» lening van US$ 17,5 miljoen, die de holdingmaatschappij leende van de Chinese Ningbo Bank International tegen een rente van slechts 0,01%, in overeenstemming is met de Nederlandse financiële toezichtsregels?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de betrokken in Nederland gevestigde financiële holdings in deze voldoen aan de substance-eisen die voor hen gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Mede in het licht van het op mijn verzoek lopende substance-onderzoek, bent u bereid om naar aanleiding van deze vragen actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Ketentransparantie, kinderarbeid en uitbuiting in de kledingindustrie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u binnenkort een gesprek met de kledingbranche heeft over de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. over volledige ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid in de textielketen?1
Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten over de uitvoering van deze motie?
Is de regering van plan om naast de kledingbranche, ook relevante maatschappelijke organisaties bij de dialoog over uitvoering van de motie te betrekken?
Bent u van mening dat het onlangs vastgestelde beleidskader met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor het OS-bedrijfsleveninstrumentarium een goed uitgangspunt is voor uitvoering van de motie?2 Overweegt u daarbij onder meer de volgende aspecten te betrekken: hernieuwde OESO-richtlijnen als basis, «due diligence» in de hele productieketen met focus op waar de risico’s zitten, onderzoek van meldingen van schendingen door een overheidsorganisatie, periodieke externe evaluatie en rapportage?
Hoe gaat de regering in dit geval invulling geven aan de «duty to protect» en «access to remedy» volgens de door de regering ondersteunde richtlijnen van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten? Is de regering in dit verband bereid de gevraagde inspanning van de kledingbranche op het gebied van ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid te ondersteunen door onder meer: actieve IMVO-diplomatie in kledingexporterende landen waaronder versterkte inzet van ambassades, het zoeken van samenwerking in de EU om de problemen gezamenlijk aan te pakken, het systematisch onafhankelijk laten onderzoeken/monitoren van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie, samenwerking met en zo nodig financiering van lokale organisaties die zich inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid en het ondersteunen van multi-stakeholder initiatieven, die zich willen committeren aan de uitvoering van de motie? Zo ja, welke van deze middelen of andere middelen wilt u inzetten?
Wanneer is het voor eind 2011 beloofde rapport van de Europese Commissie over kinderarbeid en handelsmaatregelen te verwachten? Heeft de Commissie op basis van de Raadconclusies over kinderarbeid van juni 2010 inmiddels een plan van aanpak ontwikkeld en in uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Kent u de publicaties «Captured by Cotton», «Maid in India» en «Bonded (child) labour in the South Indian Garment Industry – Update of Debate and Action on the Sumangali Scheme»3 van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en de Landelijke India Werkgroep? Deelt u de daarin verwoorde opvatting dat er ondanks enkele beperkte verbeteringen, nog slechts een zeer bescheiden begin is gemaakt met het uitbannen van het Sumangali-systeem, de omvangrijke gedwongen (kinder-)arbeid en verwante schendingen van arbeidsrechten?
Wat zijn de resultaten van het gesprek van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met zijn Indiase collega Singh van Corporate Affairs, als vervolg op de toezegging van laatstgenoemde dat hij bereid is tot samenwerking om bedrijven te ondersteunen bij het uitbannen van het Sumangali-systeem?4
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie met betrekking tot twee casussen, – namelijk het uitbannen van het Sumangali-systeem in India en het aanpakken van kinderarbeid, extreem lage lonen en vakbondrepressie in Bangladesh5 – met spoed aanvullende actie te ondernemen in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daar waar mogelijk lessen uit te trekken voor de uitvoering van de motie in algemene zin?
Belastingontduiking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Superrijken verbergen zeker 21 biljoen dollar (17 biljoen euro) in geheime belastingparadijzen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de meest welgestelden ter wereld voor miljarden aan belasting kunnen ontduiken, terwijl Europese overheden voor miljarden moeten bezuinigen?
Naar ik begrijp is de uitkomst van het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd een schatting van het bedrag dat «de superrijken» zouden verbergen. Het is moeilijk te verifiëren of het genoemde bedrag een goede indicatie is van het vermogen dat wereldwijd buiten het zicht van de fiscus wordt gehouden. De schatting door de onderzoekers is gedaan op basis van indirecte bewijzen. Zo zijn de conclusies uit het onderzoek voor een belangrijk deel gebaseerd op gegevens uit betalingsbalansen. Bekend is dat betalingsbalansen naar hun aard altijd onderhevig zijn aan grote statistische marges. Daarbij is bovendien niet gezegd dat het genoemde bedrag door deze superrijken die in dit onderzoek zijn betrokken, wordt verzwegen voor de fiscus of dat het gaat om legal tax planning.
Echter deze nuanceringen bij de uitkomsten van het onderzoek nemen niet weg dat fraude met belastingen uiteraard hard bestreden moet worden. Bestrijding van belastingfraude is een belangrijk speerpunt van ons beleid. Om die reden is Nederland onder meer actief in het verbeteren van gegevensuitwisseling met andere landen. Nederland heeft daarvoor met meer dan 100 landen afspraken gemaakt. Wanneer Nederland aan die landen voldoende gedocumenteerd om inlichtingen vraagt, dan staat een bankgeheim niet aan de informatie uitwisseling in de weg. Ik verwijs hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 10. Ook zogenaamde afgezonderd particulier vermogen pakt Nederland aan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6.
Kunt u specificeren in welke landen dit geld geparkeerd staat en welk deel van dit bedrag ten goede zou moeten komen aan de Nederlandse belastingdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven is de schatting van het bedrag dat «superrijken» zouden verbergen moeilijk te concretiseren. Een specificatie per land is dan ook niet te geven. Om die zelfde reden is het evenmin mogelijk om aan te geven welk deel van dit bedrag onder de reikwijdte van de Nederlandse belastingheffing valt.
Het is echter voor de heffing van de Nederlandse belastingen niet relevant in welk land de vermogensbestanddelen zijn geparkeerd, aangezien Nederland belasting heft over het wereldinkomen van zowel de inwoners van Nederland, als van de in Nederland gevestigde lichamen. Vermogensbestanddelen die ingebracht zijn in o.a. Trusts, Foundations, Anstalten, etc. (de wet spreekt van afgezonderd particulier vermogen) worden sinds de invoering van het afgezonderd particulier vermogensregime met ingang van 2010, aan de inbrenger toegerekend. Bij het overlijden van de inbrenger is erfbelasting verschuldigd. Na het overlijden van de inbrenger worden de vermogensbestanddelen aan de erfgenamen toegerekend. Door deze wettelijke bepalingen is belastingontwijking via deze route niet mogelijk. Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, heeft deze aanpak tot dusver € 430 miljoen opgeleverd._
Liever dan op een vrij theoretische cijferexercitie met een onzekere uitkomst wil ik mijn energie richten op bestrijding van fraude en van illegale constructies en het verbeteren en intensiveren van de internationale gegevensuitwisseling.
Indien u bovenstaande vraag niet kunt beantwoorden, welke actie gaat u ondernemen om inzicht te krijgen in het bedrag dat Nederland misloopt door belastingontduiking? Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek grondig onderzoek te verrichten naar bovenstaande vraag en de Kamer uiterlijk in oktober 2012 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specificeren welk deel van de 21 biljoen dollar via Nederland is doorgesluisd naar belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek ook deze vraag bij het onderzoek te betrekken en de Kamer hierover uiterlijk in oktober 2012 te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de 21 biljoen door private banking activiteiten door de top 50 van de Global Private Banking industrie wordt gefaciliteerd en dat in die top 50 ABN AMRO op de 13e plaats staat en ING op de 25e plaats?
Ik heb kennis genomen van de schattingen uit het onderzoek die suggereren dat de wereldwijde private banking industrie een belangrijke rol speelt bij het ontwijken van belastingen. De dienstverlening bij private banking richt zich niet alleen op vermogensbeheer zoals sparen en beleggen, maar ook op kwesties omtrent erfenissen en belastingen. Dat er in dat kader gezocht wordt naar een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling is geen verrassing. Van belang daarbij is wel dat geldende wet- en regelgeving wordt gerespecteerd. In relatie tot ABN AMRO en ING heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet gebeurt.
Wel merk ik op dat kritisch gekeken moet worden naar vormen van «aggressive tax planning», als gevolg waarvan inkomen in internationaal verband onbelast blijft en aftrekposten meerdere keren worden benut en andere vormen van internationale belasting arbitrage. Dit is een groeiende zorg voor alle overheden en de aanpak daarvan vergt internationale coördinatie en afstemming. Nederland steunt de initiatieven op dit gebied van de OESO en de EU.
Acht u het wenselijk dat Nederland via de private banking activiteiten van ABN Amro en ING belastingontwijking voor de «super-rijken» faciliteert?
Zie antwoord vraag 7.
Beiden banken hebben tijdens de crisis in 2008/2009 steun van de overheid ontvangen. Bent u bereid in het vervolg als voorwaarde aan deze steun voorwaarden te stellen als country-by-country-reporting?
In algemene zin merk ik op dat de voorwaarde van country-by-country-reporting voor banken er uitsluitend toe zou leiden dat zij verplicht worden om informatie openbaar te maken over eigen betalingen aan overheden en niet over die van rekeninghouders. Onduidelijk is hoe dit kan bijdragen aan het vergroten van transparantie over de vermogens van welgestelde particuliere cliënten, die immers de belangrijkste doelgroep voor de private banking industrie vormen.
Ten tijde van de crisis heeft het vorige kabinet, mede op grond van de door de Kamer breed gesteunde motie Weekers-De Nerée tot Babberich-Tang (Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr.2, het standpunt ingenomen dat voor banken met staatssteun geldt dat het aandeelhouderschap op afstand geplaatst moet worden om daarmee politieke inmenging te voorkomen. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat voor deze banken zo veel mogelijk dezelfde regels zouden moeten gelden als voor banken die geen steun hebben ontvangen. Ik ben van mening dat dit ook in de toekomst het uitgangspunt zou moeten zijn, en ben daarom ook niet voornemens om country-by-country-reporting als bijzondere eis te stellen bij eventuele toekomstige steunverlening.
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van de openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
Inspanningen op dit gebied vinden plaats in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn. Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.
Deelt u de mening dat Nederland, vanwege de ruime mogelijkheden voor brievenbusmaatschappijen om zich hier te vestigen, belastingontduiking faciliteert?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven zijn de Nederlandse regels die eisen stellen aan in Nederland gevestigde vennootschappen om de heffingsrechten van verdragspartners te beschermen zeker niet soepeler dan die van andere landen. Ik heb daarin ook aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn om in belastingverdragen die zijn gebaseerd op het OESO Modelverdrag belastingontwijking tegen te gaan en dat Nederland altijd bereid is daaraan mee te werken.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht over te gaan tot wetgeving, waarbij het begrip «substance» wordt geherdefinieerd, zodat ook het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel wordt van dit begrip?
Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven, heeft het begrip substance geen zelfstandige wettelijke betekenis. Van herdefinitie daarvan kan dus geen sprake zijn.
In genoemde brief heb ik verder aangegeven dat Holland Financial Centre plannen heeft ontwikkeld voor een onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Naar aanleiding daarvan heeft de vaste commissie voor Financiën mij bij brief van 4 juli 2012 gevraagd haar na publicatie van dit onderzoek de uitkomsten van het onderzoek en een kabinetsreactie te sturen. Ik acht het niet zinvol naar aanleiding van het aangehaalde artikel of het rapport van Tax Justice Network op dit standpunt vooruit te lopen.
Ketentransparantie, kinderarbeid en uitbuiting in de kledingindustrie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u binnenkort een gesprek met de kledingbranche heeft over de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. over volledige ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid in de textielketen?1
Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten over de uitvoering van deze motie?
Is de regering van plan om naast de kledingbranche, ook relevante maatschappelijke organisaties bij de dialoog over uitvoering van de motie te betrekken?
Bent u van mening dat het onlangs vastgestelde beleidskader met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor het OS-bedrijfsleveninstrumentarium een goed uitgangspunt is voor uitvoering van de motie?2 Overweegt u daarbij onder meer de volgende aspecten te betrekken: hernieuwde OESO-richtlijnen als basis, «due diligence» in de hele productieketen met focus op waar de risico’s zitten, onderzoek van meldingen van schendingen door een overheidsorganisatie, periodieke externe evaluatie en rapportage?
Hoe gaat de regering in dit geval invulling geven aan de «duty to protect» en «access to remedy» volgens de door de regering ondersteunde richtlijnen van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten? Is de regering in dit verband bereid de gevraagde inspanning van de kledingbranche op het gebied van ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid te ondersteunen door onder meer: actieve IMVO-diplomatie in kledingexporterende landen waaronder versterkte inzet van ambassades, het zoeken van samenwerking in de EU om de problemen gezamenlijk aan te pakken, het systematisch onafhankelijk laten onderzoeken/monitoren van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie, samenwerking met en zo nodig financiering van lokale organisaties die zich inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid en het ondersteunen van multi-stakeholder initiatieven, die zich willen committeren aan de uitvoering van de motie? Zo ja, welke van deze middelen of andere middelen wilt u inzetten?
Wanneer is het voor eind 2011 beloofde rapport van de Europese Commissie over kinderarbeid en handelsmaatregelen te verwachten? Heeft de Commissie op basis van de Raadconclusies over kinderarbeid van juni 2010 inmiddels een plan van aanpak ontwikkeld en in uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Kent u de publicaties «Captured by Cotton», «Maid in India» en «Bonded (child) labour in the South Indian Garment Industry – Update of Debate and Action on the Sumangali Scheme»3 van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en de Landelijke India Werkgroep? Deelt u de daarin verwoorde opvatting dat er ondanks enkele beperkte verbeteringen, nog slechts een zeer bescheiden begin is gemaakt met het uitbannen van het Sumangali-systeem, de omvangrijke gedwongen (kinder-)arbeid en verwante schendingen van arbeidsrechten?
Wat zijn de resultaten van het gesprek van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met zijn Indiase collega Singh van Corporate Affairs, als vervolg op de toezegging van laatstgenoemde dat hij bereid is tot samenwerking om bedrijven te ondersteunen bij het uitbannen van het Sumangali-systeem?4
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie met betrekking tot twee casussen, – namelijk het uitbannen van het Sumangali-systeem in India en het aanpakken van kinderarbeid, extreem lage lonen en vakbondrepressie in Bangladesh5 – met spoed aanvullende actie te ondernemen in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daar waar mogelijk lessen uit te trekken voor de uitvoering van de motie in algemene zin?
Is het waar, wat RTL meldt1, dat het Ministerie ministerie van Financiën ruim € 4,8 mln. betaald heeft aan zakenbank Lazard, onder meer voor de omstreden waardebepaling van ABN-AMRO en Fortis – Nederland? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
In 2008 is door het ministerie van Financiën 4 760 000 euro (4 000 000 euro en 760 000 euro btw) betaald aan Lazard voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur bij de verwerving van bedrijfsonderdelen van Fortis, daartoe behoorde de waardering van de relevante bedrijfsonderdelen.
Kunt u een uitsplitsing geven van de dit bedrag? Voor welke diensten is dit bedrag betaald? Waaruit bestonden de kosten? Hoeveel personen waren er voor Lazard aan het werk? Wat was hun uurtarief?
Dit bedrag is betaald voor de onder 1 bedoelde dienstverlening. Het bedrag is opgebouwd uit een vaste vergoeding voor de overeengekomen dienstverlening, een aanvullend bedrag betaalbaar bij afronding van de transactie en BTW. In deze vergoeding waren alle kosten begrepen; het is niet vastgesteld op basis van uurtarieven of het aantal bij deze advisering betrokken personen.
Was er sprake van prestatiebeloning? Was het bedrag gerelateerd aan indicatoren van de te sluiten deal? Was hetzelfde bedrag uitbetaald, wanneer de deal niet was doorgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de tarieven van Lazard ten opzichte van de gangbare tarieven in deze sector?
In deze sector worden de vergoedingen mede bepaald door de bij de transactie betrokken financiële belangen en de mate van complexiteit. Gebruikelijk is dat de vergoeding een percentage is van het transactiebedrag (vaak tientallen basispunten, ter informatie: 0,01% is een basispunt), als hierbij was aangesloten in plaats van een vaste vergoeding te bedingen was de vergoeding aanzienlijk hoger geweest. De vergoeding is overeengekomen rekening houdend met de bij de zakenbank beschikbare relevante kennis en ervaring, de onstabiele situatie op de financiële markten, de zeer beperkte beschikbare tijd en de andere specifieke omstandigheden van dat moment.
Er is een contract gesloten met heldere afspraken over de hoogte van de vergoeding. Er was geen sprake van meerwerk of extra lasten die voor rekening zijn gekomen van de overheid. Bij afspraken waar een vaste vergoeding wordt overeengekomen, liggen de risico’s voor meerwerk en extra lasten geheel bij de opdrachtnemer.
Stond de kwaliteit van het product dat Lazard heeft geleverd in juiste verhouding tot de tijdsbesteding en het kostenniveau? Zo nee, heeft het ministerie daarover gereclameerd bij Lazard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er van tevoren afspraken gemaakt over wat Lazard in rekening mocht brengen wanneer de kwaliteit van het advies te wensen over overliet? Zo ja, bent u van plan geld terug te vragen aan Lazard? Wat heeft het ministerie gedaan om het risico te beperken dat er teveel geld betaald zou worden voor omstreden advies?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze had het ministerie de kostenbeheersing en de aansturing van dit korte, prijzige project ingericht?
Zie antwoord vraag 4.
Als het ministerie opdrachtgever en betaler was, hoe kan het dan dat uw ambtsvoorganger minister Bos in Pauw & Witteman aangaf niet op de hoogte te zijn van hoeveel er voor het advies is betaald?
Het is gebruikelijk om opdrachtverlening voor de inhuur van adviseurs door het daartoe bevoegde ambtelijke niveau af te laten handelen, binnen de daarvoor geldende regels van het organisatie- en mandaatbesluit.
Klopt het dat ook in 2011 er ongeveer € 900 000,- aan Lazard is betaald, terwijl al bekend was dat het advies uit 2008 omstreden was? Kunt u aangeven waarom en waarvoor er in 2011 wederom zaken lijken te zijn gedaan met Lazard?
In 2011 is 325 143 euro (273 229 euro en 51 914 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën aan Lazard, ten laste van de publieke middelen. Dit betrof de advisering op één dossier, waarvoor er concurrentiestelling tussen meerdere partijen heeft plaatsgevonden. Lazard is hier op grond van prijs/kwaliteit criteria als beste uit de bus gekomen. Daarnaast is een bedrag van 595 000 euro (500 000 euro en 95 000 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën met betrekking tot een ander dossier, dat niet ten laste is gekomen van de publieke middelen. Dit bedrag is doorbelast aan de betrokken financiële instelling en door deze aan Financiën is betaald. De advisering in 2011 betrof financiële advisering die past bij de expertise van Lazard.
Belastingontduiking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Superrijken verbergen zeker 21 biljoen dollar (17 biljoen euro) in geheime belastingparadijzen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de meest welgestelden ter wereld voor miljarden aan belasting kunnen ontduiken, terwijl Europese overheden voor miljarden moeten bezuinigen?
Naar ik begrijp is de uitkomst van het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd een schatting van het bedrag dat «de superrijken» zouden verbergen. Het is moeilijk te verifiëren of het genoemde bedrag een goede indicatie is van het vermogen dat wereldwijd buiten het zicht van de fiscus wordt gehouden. De schatting door de onderzoekers is gedaan op basis van indirecte bewijzen. Zo zijn de conclusies uit het onderzoek voor een belangrijk deel gebaseerd op gegevens uit betalingsbalansen. Bekend is dat betalingsbalansen naar hun aard altijd onderhevig zijn aan grote statistische marges. Daarbij is bovendien niet gezegd dat het genoemde bedrag door deze superrijken die in dit onderzoek zijn betrokken, wordt verzwegen voor de fiscus of dat het gaat om legal tax planning.
Echter deze nuanceringen bij de uitkomsten van het onderzoek nemen niet weg dat fraude met belastingen uiteraard hard bestreden moet worden. Bestrijding van belastingfraude is een belangrijk speerpunt van ons beleid. Om die reden is Nederland onder meer actief in het verbeteren van gegevensuitwisseling met andere landen. Nederland heeft daarvoor met meer dan 100 landen afspraken gemaakt. Wanneer Nederland aan die landen voldoende gedocumenteerd om inlichtingen vraagt, dan staat een bankgeheim niet aan de informatie uitwisseling in de weg. Ik verwijs hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 10. Ook zogenaamde afgezonderd particulier vermogen pakt Nederland aan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6.
Kunt u specificeren in welke landen dit geld geparkeerd staat en welk deel van dit bedrag ten goede zou moeten komen aan de Nederlandse belastingdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven is de schatting van het bedrag dat «superrijken» zouden verbergen moeilijk te concretiseren. Een specificatie per land is dan ook niet te geven. Om die zelfde reden is het evenmin mogelijk om aan te geven welk deel van dit bedrag onder de reikwijdte van de Nederlandse belastingheffing valt.
Het is echter voor de heffing van de Nederlandse belastingen niet relevant in welk land de vermogensbestanddelen zijn geparkeerd, aangezien Nederland belasting heft over het wereldinkomen van zowel de inwoners van Nederland, als van de in Nederland gevestigde lichamen. Vermogensbestanddelen die ingebracht zijn in o.a. Trusts, Foundations, Anstalten, etc. (de wet spreekt van afgezonderd particulier vermogen) worden sinds de invoering van het afgezonderd particulier vermogensregime met ingang van 2010, aan de inbrenger toegerekend. Bij het overlijden van de inbrenger is erfbelasting verschuldigd. Na het overlijden van de inbrenger worden de vermogensbestanddelen aan de erfgenamen toegerekend. Door deze wettelijke bepalingen is belastingontwijking via deze route niet mogelijk. Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, heeft deze aanpak tot dusver € 430 miljoen opgeleverd._
Liever dan op een vrij theoretische cijferexercitie met een onzekere uitkomst wil ik mijn energie richten op bestrijding van fraude en van illegale constructies en het verbeteren en intensiveren van de internationale gegevensuitwisseling.
Indien u bovenstaande vraag niet kunt beantwoorden, welke actie gaat u ondernemen om inzicht te krijgen in het bedrag dat Nederland misloopt door belastingontduiking? Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek grondig onderzoek te verrichten naar bovenstaande vraag en de Kamer uiterlijk in oktober 2012 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specificeren welk deel van de 21 biljoen dollar via Nederland is doorgesluisd naar belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek ook deze vraag bij het onderzoek te betrekken en de Kamer hierover uiterlijk in oktober 2012 te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de 21 biljoen door private banking activiteiten door de top 50 van de Global Private Banking industrie wordt gefaciliteerd en dat in die top 50 ABN AMRO op de 13e plaats staat en ING op de 25e plaats?
Ik heb kennis genomen van de schattingen uit het onderzoek die suggereren dat de wereldwijde private banking industrie een belangrijke rol speelt bij het ontwijken van belastingen. De dienstverlening bij private banking richt zich niet alleen op vermogensbeheer zoals sparen en beleggen, maar ook op kwesties omtrent erfenissen en belastingen. Dat er in dat kader gezocht wordt naar een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling is geen verrassing. Van belang daarbij is wel dat geldende wet- en regelgeving wordt gerespecteerd. In relatie tot ABN AMRO en ING heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet gebeurt.
Wel merk ik op dat kritisch gekeken moet worden naar vormen van «aggressive tax planning», als gevolg waarvan inkomen in internationaal verband onbelast blijft en aftrekposten meerdere keren worden benut en andere vormen van internationale belasting arbitrage. Dit is een groeiende zorg voor alle overheden en de aanpak daarvan vergt internationale coördinatie en afstemming. Nederland steunt de initiatieven op dit gebied van de OESO en de EU.
Acht u het wenselijk dat Nederland via de private banking activiteiten van ABN Amro en ING belastingontwijking voor de «super-rijken» faciliteert?
Zie antwoord vraag 7.
Beiden banken hebben tijdens de crisis in 2008/2009 steun van de overheid ontvangen. Bent u bereid in het vervolg als voorwaarde aan deze steun voorwaarden te stellen als country-by-country-reporting?
In algemene zin merk ik op dat de voorwaarde van country-by-country-reporting voor banken er uitsluitend toe zou leiden dat zij verplicht worden om informatie openbaar te maken over eigen betalingen aan overheden en niet over die van rekeninghouders. Onduidelijk is hoe dit kan bijdragen aan het vergroten van transparantie over de vermogens van welgestelde particuliere cliënten, die immers de belangrijkste doelgroep voor de private banking industrie vormen.
Ten tijde van de crisis heeft het vorige kabinet, mede op grond van de door de Kamer breed gesteunde motie Weekers-De Nerée tot Babberich-Tang (Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr.2, het standpunt ingenomen dat voor banken met staatssteun geldt dat het aandeelhouderschap op afstand geplaatst moet worden om daarmee politieke inmenging te voorkomen. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat voor deze banken zo veel mogelijk dezelfde regels zouden moeten gelden als voor banken die geen steun hebben ontvangen. Ik ben van mening dat dit ook in de toekomst het uitgangspunt zou moeten zijn, en ben daarom ook niet voornemens om country-by-country-reporting als bijzondere eis te stellen bij eventuele toekomstige steunverlening.
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van de openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
Inspanningen op dit gebied vinden plaats in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn. Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.
Deelt u de mening dat Nederland, vanwege de ruime mogelijkheden voor brievenbusmaatschappijen om zich hier te vestigen, belastingontduiking faciliteert?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven zijn de Nederlandse regels die eisen stellen aan in Nederland gevestigde vennootschappen om de heffingsrechten van verdragspartners te beschermen zeker niet soepeler dan die van andere landen. Ik heb daarin ook aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn om in belastingverdragen die zijn gebaseerd op het OESO Modelverdrag belastingontwijking tegen te gaan en dat Nederland altijd bereid is daaraan mee te werken.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht over te gaan tot wetgeving, waarbij het begrip «substance» wordt geherdefinieerd, zodat ook het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel wordt van dit begrip?
Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven, heeft het begrip substance geen zelfstandige wettelijke betekenis. Van herdefinitie daarvan kan dus geen sprake zijn.
In genoemde brief heb ik verder aangegeven dat Holland Financial Centre plannen heeft ontwikkeld voor een onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Naar aanleiding daarvan heeft de vaste commissie voor Financiën mij bij brief van 4 juli 2012 gevraagd haar na publicatie van dit onderzoek de uitkomsten van het onderzoek en een kabinetsreactie te sturen. Ik acht het niet zinvol naar aanleiding van het aangehaalde artikel of het rapport van Tax Justice Network op dit standpunt vooruit te lopen.
De betrokkenheid van een Nederlands trustkantoor bij illegale houtkap |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Greenpeace zet trustkantoor onder druk vanwege illegale houtkap in Indonesië»1 en de notitie «Onregelmatigheden bij de Nederlandse holdingmaatschappijen van APP die worden beheerd door trustkantoor ANT» van Profundo voor De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat vindt u ervan dat een Nederlands trustkantoor betrokken is bij illegale houtkap?
Ja.
Vindt u dat DNB voldoende heeft opgetreden in deze? Vindt u dat DNB voldoende zicht heeft op de UBO’s (Ultimate Benficial Owner) van Paper Excellence en Bentoning Holding?
Door wettelijke geheimhoudingsverplichtingen voor de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank (DNB) kan ik op de bijzonderheden van dit individuele geval niet zonder meer ingaan. Ik verwijs in dit verband naar de brief die ik uw Kamer mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 mei 2012 stuurde (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 83). Evenwel zal ik hierna de verscheidene aspecten van deze zaak, zoals in de vragen aan de orde gesteld, in algemene zin inhoudelijk behandelen.
Sinds de invoering van de Wet toezicht trustkantoren in 2004 heeft overleg tussen wetgever en toezichthouder geleid tot voortdurende aanscherping van de regulering van trustkantoren. In dit overleg wordt mede acht geslagen op het maatschappelijk debat over trustkantoren.
DNB houdt toezicht op de naleving van de Wet toezicht trustkantoren. Artikel 10 van die wet is uitgewerkt in de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren van DNB. Daarin is aangegeven op welke manier een trustkantoor een integere bedrijfsvoering moet waarborgen. DNB houdt dus toezicht op de bedrijfsvoering van het trustkantoor, niet op de uiteindelijk belanghebbenden van cliënten of doelvennootschappen van het trustkantoor (vraag 3). Bij de beoordeling van de bedrijfsvoering van het trustkantoor controleert DNB of deze zodanig is ingericht dat een trustkantoor, onder meer, kennis heeft van de uiteindelijk belanghebbende en de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap, alsmede van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort en het doel waarmee die structuur is opgezet. Verder moet een trustkantoor beschikken over gegevens die ten grondslag liggen aan de herkomst en bestemming van middelen van de doelvennootschap en beoordelen of hieraan integriteitsrisico’s zijn verbonden. Daarnaast dient het trustkantoor te weten met welk doel gebruik wordt gemaakt van zijn dienstverlening. DNB ziet hier zowel in haar lopend toezicht als middels themaonderzoeken op toe: zo concentreerde DNB zich in 2011 met een themaonderzoek op trustkantoren die diensten verlenen aan operationele doelvennootschappen. Dit is toegelicht in de ZBO-verantwoording van DNB over het jaar 2011, beschikbaar via: www.dnb.nl/binaries/ZBO-verantwoording%202011_tcm46–270513.pdf (vragen 4 en 5).
In Nederland gevestigde ondernemingen vallen civielrechtelijk onder de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover zij naar Nederlands recht zijn opgericht (vraag 5). Voorts is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder – ongeacht de vraag of een bedrijf in Nederland is gevestigd – die zich in Nederland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het kan tevens gaan om strafbare feiten die voor een deel in Nederland worden gepleegd, en voor een deel in het buitenland. Te denken valt aan de via de Wet op de economische delicten gesanctioneerde invoer zonder (juiste) vergunning van bepaalde door bijvoorbeeld het CITES-verdrag beschermde boomsoorten. Daarnaast kan er in verband daarmee onder omstandigheden sprake zijn van witwassen of heling.
Verder is het Nederlandse strafrecht van toepassing op Nederlanders en op Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten. Daartoe is meestal wel vereist dat de gedragingen waaraan zij zich schuldig maken in het betreffende buitenland eveneens strafbaar zijn. De bewijsvoering in dit soort zaken is overigens complex gezien het internationale karakter ervan.
Over de toepasselijkheid van jaarrekeningvoorschriften op grond van het Burgerlijk Wetboek (vraag 6) kan ik het volgende opmerken. Ten algemene zullen holdings doorgaans zowel een enkelvoudige jaarrekening van de holdingmaatschappij zelf moeten opstellen, als een geconsolideerde jaarrekening waarbij ook de financiële informatie van alle dochters is meegenomen. Holdings kunnen net als alle andere rechtspersonen die een jaarrekening moeten opstellen, vrijstellingen hebben van jaarrekeningvoorschriften: kleine rechtspersonen hoeven slechts een beperkte balans en toelichting te publiceren (artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek (BW)) en ook middelgrote rechtspersonen kennen enkele vrijstellingen (artikel 2:397 BW). Een rechtspersoon moet de vraag of hij klein of middelgroot is, beoordelen op geconsolideerde grondslag. Dat betekent dat bij de waarde van de criteria aan de hand waarvan de omvang van de rechtspersoon bepaald wordt – activa, netto-omzet en aantal werknemers – ook de waarden moeten worden meegeteld van de groepsmaatschappijen die in de consolidatie zouden moeten worden betrokken, als de rechtspersoon een geconsolideerde jaarrekening zou moeten opmaken. Een holding die op geconsolideerde basis groot is, zal dus een volledige enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen en publiceren, ook al is de holding zelf klein. Alleen als de holding op geconsolideerd niveau klein is, hoeft zij geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen, maar alleen haar eigen enkelvoudige jaarrekening. Als een onderneming op twee opeenvolgende jaren voldoet aan de criteria van een middelgrote of grote rechtspersonen, mag zij de vrijstellingen voor kleine respectievelijk middelgrote rechtspersonen niet meer toepassen.
Aldus is er voldoende transparantie ten aanzien van vermogen en resultaat van de holding en haar dochters. Ik zie dan ook geen reden voor aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, te meer omdat het Burgerlijk Wetboek in lijn is met de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn van de EU (richtlijnen 78/660/EEG, Pb 1978 L 222/11 en 83/349/EEG, Pb 1983 L 193/1).
Vraag 7 over vermeend misbruik van belastingverdragen lijkt voort te komen uit de Profundo-notitie waaruit is op te maken dat de onderzoekers vermoeden dat het uiteindelijke belang in twee in Nederland gevestigde vennootschappen in handen is van één familie. Van deze twee vennootschappen zou de ene de aandelen bezitten in een aantal buitenlandse vennootschappen terwijl de andere vennootschap vorderingen op diezelfde buitenlandse vennootschappen heeft.
Daargelaten dat ik niet kan ingaan op de posities van een individuele belastingplichtige, vind ik het onjuist te reageren op vermoedens.
Wel kan ik in het algemeen aangeven dat belastingplichtigen het recht hebben zelf te kiezen voor financiering met vreemd vermogen of met eigen vermogen. Het staat de betrokken belastingplichtigen dus ook vrij via één concernvennootschap eigen vermogen en via een andere vreemd vermogen te verstrekken. Betrokken overheden verbinden met hun nationale regelgeving en met verdragen fiscale gevolgen aan die keuze en kunnen daarmee aangeven welke financieringsvormen zij ongewenst vinden. Toepassing van het desbetreffende verdrag en het nationale recht in beide betrokken staten kan er toe leiden dat de belastingdruk op dividenden zwaarder is dan op interest.
Een «vriendelijke lening» zoals bedoeld in vraag 8 zou onder Nederlandse financiële toezichtsregels worden beoordeeld in het licht van prudentiële en integriteitsregels inzake ondermeer leningen aan gerelateerde partijen en het tegengaan van belangenverstrengeling. De Nederlandse financiële toezichtsregels zijn echter in beginsel niet van toepassing op instellingen buiten Nederland. Verder is er geen financieel toezichtsregel die zich ertegen verzet dat ondernemingen in Nederland geld lenen tegen een laag rentetarief. Overigens blijkt uit de beschikbare informatie niet dat de bedoelde Chinese bank op de Nederlandse markt actief is geweest in strijd met regels inzake markttoegang in de Wet op het financieel toezicht. Zodoende zijn er geen aanwijzingen dat de bedoelde lening in strijd zou zijn met de Nederlandse financiële toezichtsregels.
Tenslotte heb ik bij brief van 25 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12; 25 087 nr. 32) uitvoering gegeven aan de motie van de leden Braakhuis en Groot (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 62) om de Nederlandse substance-eisen (vragen 9 en 10) tegen het licht te houden. In die brief ben ik uitgebreid ingegaan op de plaats en functie van substance-eisen in de verdragen en ons nationale recht.
Is het toezicht van DNB in deze in overeenstemming met artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren, waarin trustkantoren worden verplicht «de identiteit (te kennen) van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie (te beschikken) waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het feit dat de holdings in Nederland zijn gevestigd ook betekent dat zij onder de Nederlandse regelgeving vallen en dat betrokkenheid bij illegale houtkap dus onwettig is? Bent u van mening dat genoemd artikel waarin is bepaald dat trustkantoren kennis moeten hebben «van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap» (artikel 10, eerste lid, onderdeel b) en «van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort» (artikel 10, eerste lid, onderdeel c) van toepassing is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het loskoppelen van eigendom en financiering de holdingmaatschappij zich ten onrechte onttrekt aan de in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te maken, die de buitenwereld meer inzicht zou bieden in de gezamenlijke inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden van de dochterbedrijven van de holdingmaatschappij? Vindt u ook dat het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, artikel 396, eerste lid) aangepast zou moeten worden om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een tweede gevolg van het loskoppelen van het eigendom (in handen van de holdingmaatschappij) en het leeuwendeel van de financiering van de acht pulp- en papierfabrieken (door Bentoning Holding en haar dochters) is, dat er hier sprake lijkt te zijn van misbruik van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Canada, Maleisië en Indonesië, waarin is opgenomen dat dividendbetalingen zwaarder belast worden dan interestbetalingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de «vriendelijke» lening van US$ 17,5 miljoen, die de holdingmaatschappij leende van de Chinese Ningbo Bank International tegen een rente van slechts 0,01%, in overeenstemming is met de Nederlandse financiële toezichtsregels?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de betrokken in Nederland gevestigde financiële holdings in deze voldoen aan de substance-eisen die voor hen gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Mede in het licht van het op mijn verzoek lopende substance-onderzoek, bent u bereid om naar aanleiding van deze vragen actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Apple belasting ontwijkt via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «how Apple dodges billions in taxes 2012»?1
Ja.
Bent u bekend met de belastingontwijkroute die «Double Irish With A Dutch Sandwich» genoemd wordt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze route werkt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kennelijk bekende belastingontwijkroute werkt en de uitkomsten van het onderzoek aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in december 2011 in antwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis al schreef is de term »Dutch sandwich» geen nauwkeurig omschreven term en bestaat er geen juridische definitie van. Hetzelfde geldt voor de «Double Irish with a Dutch sandwich». Dat blijkt ook wel uit het feit dat in het genoemde artikel in de New York Times de structuur in tweede instantie gewoon «Double Irish» wordt genoemd en dat het artikel niet duidelijk maakt op welke plaats een eventuele Nederlandse vennootschap een rol speelt in de structuur.
Uit de verschillende publicaties wordt wel duidelijk wat de functie van Nederlandse vennootschappen in dergelijke structuren zou kunnen zijn. Die functie lijkt vooral te bestaan uit het beheren van een sublicentie, het ontvangen van royalty’s uit de exploitatie van die sublicentie en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van die sublicentie aan een Ierse vennootschap die, zo interpreteer ik het artikel in de New York Times, een immaterieel activum van een verbonden vennootschap in de Verenigde Staten heeft overgenomen.
Nederland is een aantrekkelijk vestigingsland voor dit soort werkzaamheden omdat Nederland met veel landen een belastingverdrag heeft afgesloten waarin de bronheffing op royalty is beperkt en omdat Nederland zelf geen bronbelasting heft op uitbetaalde royalty’s. Dit effect wordt overigens binnen de Europese Unie al bereikt door de werking van de Interest- en Royalty Richtlijn.
Ik merk hierbij op dat de marge tussen in Nederland ontvangen en betaalde royalty gewoon met vennootschapsbelasting belast is en dat de hoogte van die marge in overeenstemming moet zijn met de in Nederland verrichte werkzaamheden.
Is het waar dat er honderden bedrijven zijn die de genoemde belastingontwijkroute gebruiken? Is het waar, zoals in het artikel gesteld wordt, dat winsten door Nederland sluizen praktisch belastingvrij kan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat het in dit soort gevallen niet om het door Nederland sluizen van winsten en al helemaal niet belastingvrij. Dat in relatie tussen andere landen wellicht wel een bronbelasting op royalty’s verschuldigd zou zijn is nog geen reden om aan het gebruik van Nederland een negatieve kwalificatie te geven. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid heb ik uiteengezet waarom bronheffingen op, onder andere, royalty’s naar mijn mening ongewenst zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van het lid Braakhuis over de «Dutch Pita» schreef is er geen aanleiding te veronderstellen dat door het gebruik van Nederlandse vennootschappen winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de omzet wordt gerealiseerd. Ook het feit dat een waardevol immaterieel activum aan een Ierse vennootschap wordt overgedragen zonder dat daarbij, zo begrijp ik het artikel in de New York Times, over de werkelijke waarde wordt afgerekend, heeft niets te maken met het gebruik van Nederlandse vennootschappen in de structuur.
Het aantal bedrijven dat in zijn internationale structuur gebruik maakt van Nederlandse vennootschappen is daarom naar mijn mening niet relevant.
Wat vindt u ervan dat Nederland bekend staat als een land dat gemakkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken?
Uit mijn antwoord op de vragen 2 en 3 mag u afleiden dat ik het onterecht zou vinden als Nederland bekend zou staan als een land dat makkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 november 20112 heb ik daaromtrent al geschreven dat de Nederlandse regering, net als die in andere landen, bij het maken van fiscaal beleid naar een balans zoekt tussen enerzijds de wil een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago. Zoals ik toen al schreef meen ik dat het kabinet daarin een juiste balans heeft gevonden.
Bent u bereid om u in te zetten om de reputatie van Nederland op dit gebied te verbeteren, door het onmogelijk maken van dit soort routes?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bevindingen van het gevraagde onderzoek tevens te betrekken in het lopende onderzoek «substance brievenbusmaatschappijen»?
Er is naar mijn mening geen reden in het onderzoek naar de Nederlandse substance eisen expliciet in te gaan op de suggesties in het artikel in de New York Times. Uiteraard zullen een aantal aspecten die in deze antwoorden aan de orde zijn gekomen ook te vinden zijn in de rapportage van het bedoelde substance onderzoek, waarvan ik nog steeds verwacht dit in juni aan uw Kamer te kunnen zenden.
de uitzending van Tros Radar over wurghypotheken |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problematiek van zogenoemde wurghypotheken, zoals aan de orde geweest in de uitzending van Tros Radar op 30 januari 2012?1
Ik ben bekend met de desbetreffende uitzending.
Kunt een overzicht en een analyse geven van de problemen met hypotheken, die zijn ontstaan als gevolg van de strengere eisen aan hypotheken (onder meer door de gedragscode hypotheken), en de situatie op de huizenmarkt? Waardoor kunnen mensen met hypotheken vaak niet meer terecht bij andere hypotheekverstrekkers, met als gevolg dat bestaande onwenselijke hypotheken niet of nauwelijks kunnen worden uitgefaseerd?
Hoe apprecieert u de vrijblijvendheid in de gedragscode hypotheken ten aanzien van het oversluiten van hypotheken die nog onder de oude regels verstrekt zijn en onder de huidige regels mogelijk niet meer verstrekt zouden kunnen worden?
Vindt u het wenselijk dat hypotheekverstrekkers niet verplicht kunnen worden een redelijke aanbieding te doen aan consumenten met een te hoge hypotheek? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen? Welke rol kan de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), hier in spelen?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de hypotheekverstrekkers, met als doel afspraken te maken over het mogelijk maken van oversluiten van dergelijk hypotheken? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het wenselijk dat het vaak niet mogelijk is om het gespaarde of belegde vermogen als onderdeel van de hypotheek te gebruiken voor aflossing? Zo nee, op welke wijze moet dit volgens u worden opgelost?
In de GHF is een artikel opgenomen die kortweg zegt dat consumenten, zonder dat hier een vergoeding aan verbonden is, jaarlijks extra aflossingen mogen doen tot een bedrag gelijk aan tien procent van de oorspronkelijke hoofdsom van de hypothecaire financiering. Dit betekent in de praktijk dat consumenten een hypotheek in elk geval in tenminste tien jaar boetevrij kunnen aflossen.
Het is daarbij in principe mogelijk dat voor de aflossing van de hypotheek een verzekeringsproduct of bankspaarproduct waarin kapitaal is opgebouwd, wordt gebruikt. In individuele gevallen kunnen echter verschillende aspecten een rol spelen die het niet eenvoudig maken om gespaard of belegd vermogen om te zetten in aflossing.
Het kan, ervanuitgaande dat de consument de bestaande hypotheek houdt, onvoordelig zijn voor de consument om een voortijdige afkoop te doen van een polis (KEW) of bankspaarproduct (SEW/BEW), want dit opgebouwde spaarpotje wordt fiscaal belast als er niet is voldaan aan de minimale fiscale premiebetaling- of inlegduur. Bovendien kan het zo zijn dat als klanten tussentijds hun opgebouwd kapitaal gebruiken om hun hypotheek gedeeltelijk af te lossen, er een gat ontstaat in het overeengekomen aflosplan. Door het opheffen van het opgebouwde spaarpotje, kan het oorspronkelijk berekende doelkapitaal niet meer worden bereikt. Hiervoor zal een oplossing moeten worden bedacht die mogelijk leidt tot hogere kosten voor de hypotheek. Verder kan een consument te maken krijgen met het feit dat hij niet meer optimaal kan profiteren van de hypotheekrente- aftrek. Daarbij kan de consument te maken krijgen met boeterentes als de opgebouwde spaarpot (waarmee hij de hypotheek wil verlagen) groter is dan de jaarlijkse toegestane boetevrije aflossing en wanneer hij de verandering wil doorvoeren voordat een rentevastperiode afloopt.
De adviseur zal daarom in het kader van de zorgvuldige klantbehandeling verschillende individuele aspecten afwegen bij een verzoek om de bestaande polis of bankspaarrekening voortijdig af te kopen om daarmee de hypotheekschuld te verlagen. Niet alleen naar de huidige situatie en wensen wordt gekeken, maar ook naar de toekomstige situatie. Gekeken wordt door de adviseur in dit kader naar de huidige financiёle positie van de klant, de looptijd van een polis of bankspaarprodukt, de wijze waarop het gat in het doelkapitaal kan worden opgevangen, de timing van de gewenste aflossing (zo kan het moment van een rente- herziening een gunstiger moment zijn om af te lossen), de hoogte van de aflossing (kan er sprake zijn van een boete), gevolgen voor de hypotheekrente- aftrek en gevolgen voor eventuele life- cycle momenten zoals pensionering en onverwachte situaties (zoals werkloosheid en arbeidsongeschiktheid).
Denkt u dat de beschreven gang van zaken bijdraagt aan het vertrouwen in de financiële sector? Zo niet, op welke wijze denkt u dat er een oplossing kan komen voor de bestaande hypotheken die de stabiliteit van de woningmarkt in gevaar brengen?
In het Stabiliteitsprogramma Nederland van april 2012 is opgenomen dat structurele hervormingen zullen plaatsvinden om vertrouwen op de woningmarkt te bevorderen en hypotheekschulden te verminderen. Vanaf januari 2013 zullen nieuwe hypotheken gedurende de looptijd in 30 jaar volledig en ten minste annuïtair moeten worden afgelost om in aanmerking te komen voor de hypotheekrenteaftrek. Om de risico’s van hoge hypotheekschulden verder te beperken, wordt de Loan-to-Value ratio geleidelijk beperkt tot 100%. Om de doorstroming op de woningmarkt te verbeteren, wordt de overdrachtsbelasting op woningen permanent verlaagd tot 2%. Vertrouwen in de woningmarkt, draagt bij aan vertrouwen in de financiёle sector en draagt bij aan de financiële stabiliteit. Mede met het oog op het goed functioneren van de woningmarkt is niet zonder reden een uitzondering opgenomen voor oversluiten van bestaande hypotheken in de nieuwe voorstellen voor de hypotheekmarkt en de gedragscode hypotheken. Het is de verantwoordelijkheid van de hypothecair kredietverstrekkers om op grond van een inschatting van de financiële risico’s van een individuele consument en daarmee samenhangende risico’s voor de instelling wel of geen gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheid.
Het bericht 'Verzekeraar ASR blokkeert claims woekerpolis' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraar ASR blokkeert claims woekerpolis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat ASR toch aan haar polishouders blijkt te vragen, en hen daarvoor laat tekenen, dat zij afstand doen van hun recht om te procederen in verband met compensatieregelingen naar aanleiding van de woekerpolisaffaire?
ASR heeft inmiddels aangegeven dat zij zich niet herkent in de bedoelde berichtgeving. ASR heeft verklaard geen kwijting meer te vragen aan klanten. Het betreft hierbij elke vorm van kwijting tegen elk onderdeel van een beleggingsverzekering. Als in het verleden wel kwijting is gevraagd en de klant een verklaring heeft ondertekend, zal ASR hier geen beroep op doen. 2 Klanten van ASR hebben daardoor altijd nog het recht om te procederen.
Zijn de acties van ASR, zoals beschreven in het bericht, toegestaan? Bent u bereid deze zaak aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verzekeren dat polishouders, die een vrijwaringsverklaring hebben getekend en aanspraak hebben gemaakt op compensatieregelingen, het recht behouden om naar de rechter te stappen om alsnog over de beleggingsverzekering te procederen, bijvoorbeeld met een beroep op «dwaling»?
Bent u bereid te onderzoeken of er meer verzekeraars op deze wijze proberen om klanten te laten afzien van hun recht om te procederen en te laten tekenen voor het recht op een passende compensatieregeling?
Bent u bereid om met ASR en andere verzekeraars het gesprek aan te gaan, om hen openbaar te laten verklaren dat klanten in geen geval afstand doen van hun recht om te procederen?
Kunt u met de verzekeraars een toezegging overeenkomen, dat de bepalingen uit de vrijwaringsverklaringen die nu al zijn getekend niet bij eventuele rechtszaken over de beleggingsverzekeringen zullen worden ingezet door de verzekeraars?
Deelt u de mening dat de situatie in de verzekeringsbranche kwetsbaar is en dat, hoewel klanten hun recht moeten kunnen halen, het niet de intentie is om verzekeraars daardoor failliet te laten gaan? Deelt u voorts de mening dat de branche niet overeind mag worden gehouden over de rug van de polishouders en ten koste van hun rechten? Wat gaat u doen om – in aanvulling op het beschermen van de rechten van de polishouders – de woekerpolisaffaire tot een eind te brengen en de verzekeringsmarkt weer tot rust te brengen?
Het bericht dat grote bedrijven in Zuid-Europa de fiscus ontwijken via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Europa ontwijkt fiscus via Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat grote bedrijven in Portugal, Italië, Griekenland en Spanje meer dan 60% van de interne geldstromen via Nederland laat lopen? Klopt het dat van de tien Griekse bedrijven, met een omzet boven de € 2 miljard, er vier een financiële holding in Nederland hebben? Klopt het dat van de negen Portugese bedrijven, met een omzet boven de € 2 miljard, er zes een financiële holding in Nederland hebben?
Ik kan die cijfers niet bevestigen. Ik heb geen inzicht in de totale wereldwijde geldstromen van grote bedrijven, noch in de omzet van Griekse en Portugese bedrijven.
Klopt de uitspraak van Wiecher Munting, oud-hoofd van de afdeling «tax rulings» van de Belastingdienst, dat de belastingdruk met wel 10% kan worden verminderd als een bedrijf zijn interne geldstroom via Nederland laat lopen?
Zoals ik uw Kamer in het kader van de behandeling van het Belastingplan2 heb geschreven, zoekt het kabinet bij het maken van fiscaal beleid naar een balans tussen enerzijds de wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago.
De Nederlandse deelnemingsvrijstelling, het ontbreken van bronheffingen op uitgaande rente en royalty’s en het verdragennetwerk zijn instrumenten om dat vestigingsklimaat te beschermen. Een groot voordeel daarbij is dat het mogelijk is over de toepassing ervan zekerheid vooraf te vragen.
Uit de toepassing van verdragen, al dan niet in combinatie met de toepassing van het Nederlandse fiscale recht naast het recht van een andere staat, kan voor een concern een lagere belastingdruk ontstaan dan zonder die toepassing. Vaak zal dat, omdat het voordeel een gevolg is van de voorkoming van dubbele belasting, ook juist de bedoeling zijn. Hoe groot dat verschil kan zijn is niet in het algemeen te zeggen.
Zoals ik al eerder schreef3 ligt het overigens niet voor de hand om aan te nemen dat zo de winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de onderneming is gevestigd. Ik vind het dan ook evenmin voor de hand liggen een verband te leggen tussen het Nederlandse fiscale (verdrags)beleid en de overheidstekorten in genoemde landen.
Hoe apprecieert u de gedolven belastinginkomsten door de overheden in de genoemde landen, in het licht van de grote internationale druk, van onder andere Nederland, om de uitgaven in deze landen terug te brengen en de belastinginkomsten omhoog te brengen? Vindt u het wenselijk dat in tijden van budgettaire krapte Nederland belastingontwijking in deze landen faciliteert? Bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel voordeel heeft Nederland bij het faciliteren van belastingontwijking? Weegt dit op tegen de kosten van de crisis in de Zuid-Europese landen? Vindt u het wenselijk deze belastingconcurrentie in stand te houden, nu de overheidsuitgaven in Zuid-Europa onder grote druk staan en de crisis tot grote sociale onrust leidt?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Facebook geen vriend meer van de fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Facebook geen vriend meer van de fiscus»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat bedrijven proberen via fiscale constructies belasting te ontwijken?
Het bericht maakt niet duidelijk over welke constructies het gaat, noch welke geldstromen er (gaan) vloeien.
De termen «double Irish» en «Dutch sandwich» zijn geen nauwkeurig omschreven termen en er bestaat geen juridische definitie van. Ik heb al eerder2 beschreven op welke structuren in het algemeen wordt gedoeld.
Bedrijven zijn vrij in de keuze van hun (internationale) juridische bedrijfsstructuur. In die zin zijn alle structuren legaal. Voor een onderzoek naar het gebruik van dit soort structuren zie ik geen aanleiding.
Aan de gekozen structuur en de overige feiten en omstandigheden zijn op grond van nationale regelgeving en verdragen fiscale gevolgen verbonden. Indien die fiscale gevolgen in strijd komen met doel en strekking van de wet of het verdrag, zijn deze onder omstandigheden te bestrijden. Of er sprake is van strijd met doel en strekking van wet en verdragen is in laatste instantie te beoordelen door de rechter.
De vraag maakt niet duidelijk wat met de verhuur van een «virtuele werkplek» wordt bedoeld. Ik kan er daarom ook geen oordeel over geven. Voor zover er mee gedoeld wordt op een gebrek aan substance van Nederlandse vennootschappen die een beroep doen op verdragsvoordelen, zal ik hier voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen3.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer bedrijven gebruikmaken van de «double Irish» en «Dutch Sandwich»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de constructies, zoals beschreven in het bericht, legaal? Zo ja, op basis van welke regels voldoen deze constructies? Bent u bereid deze constructies aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er speciale verhuurders bestaan van virtuele werkplekken om dit soort constructies mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen en bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Nederland als doorsluisland/financiële draaischijf wordt gebruikt door veel internationale bedrijven? Loopt Nederland hierdoor risico's? Wat zijn de voordelen voor Nederland?
Zoals ik uw Kamer in het kader van de behandeling van het Belastingplan4 heb geschreven, zoekt het kabinet bij het maken van fiscaal beleid op dit punt naar een balans tussen enerzijds de wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago.
Ons uitgebreide verdragennetwerk en de voordelen die dat voor bedrijven oplevert, doordat daarmee dubbele belasting kan worden voorkomen, draagt bij aan dat aantrekkelijke vestigingsklimaat. Dat creëert bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland.
Uiteraard moet bij de toepassing van verdragen het belang van onze verdragspartners in het oog gehouden worden. Nederland zorgt daar in eerste instantie voor door maximaal mee te werken bij de uitwisseling van inlichtingen. Nederland voldoet daarin volledig aan de internationale normen. Zoals ik u heb geschreven5 wordt dit bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek van de zogenoemde «peer review» door het Global Forum on Transparency and Exchange of Information.
Daarnaast stelt de Nederlandse wet- en regelgeving daartoe in een aantal specifieke situaties aanvullende eisen aan belastingplichtigen. Hierover heb ik al het een en ander geschreven in mijn brief van 19 november 2011 aan de voorzitter van de Eerste Kamer6 en ook hier zal ik voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen7.
Hoeveel zou het Nederland opleveren als er in dit soort gevallen wel belasting zou worden geheven over rente, royalty of dividendbetalingen, conform de tarieven in ons omringende landen?
Onder de Nederlandse vennootschapsbelasting zijn de netto baten van rente en royalty’s nu ook al belast. Op uitgaande rente en royalty’s heft Nederland geen bronbelasting.
Inkomende dividenden vallen in het algemeen onder de deelnemingsvrijstelling. Uitgaande dividenden vallen in beginsel onder de dividendbelasting, maar in concernstructuren zal in het algemeen een vrijstelling gelden.
De redenen om dit systeem te hanteren heb ik uitgelegd in mijn Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.
Hoeveel een ander heffingsysteem zou opleveren is slechts te berekenen indien voldoende duidelijk is op welke gevallen het van toepassing is en welke tarieven dan gelden. Een verwijzing naar de ons omringende landen maakt dat onvoldoende duidelijk omdat de systemen en tarieven daar niet uniform zijn.
Wat vindt u ervan dat er in het voorbeeld van Facebook Netherlands nul werknemers in dienst zijn? Geldt in andere landen wel als voorwaarde dat er werknemers in dienst moeten zijn, wil een bedrijf gebruik kunnen maken van de belastingverdragen van dat land?
Er geldt in Nederland voor vennootschappen geen verplichting om werknemers in dienst te nemen.
Landen kunnen in het algemeen niet eenzijdig eisen dat een vennootschap werknemers in dienst heeft om gebruik te kunnen maken van belastingverdragen die dat land heeft afgesloten.
Overigens zijn de vraag van het al dan niet in dienst hebben van werknemers en de regelgeving in andere landen ook weer aspecten die in het aangekondigde substance onderzoek 8 aan de orde zullen komen.
Het declaratiegedrag van de directie van de Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws over het declaratiegedrag van de directie van DNB?1
Ja.
In antwoord op eerdere mondelinge hebt u gesteld «Uiteindelijk moet je kunnen vertrouwen op het afgesproken beleid en de interne en externe controle daarop»2; op welke externe controle werd hierbij gedoeld? Op welke manier valt dit te rijmen met het verweerschrift van DNB in de WOB-procedure van RTL Nieuws waarin aangegeven wordt dat er in het geheel geen externe controles plaatsvinden?1.
De externe accountant van DNB controleert de jaarrekening van DNB. De directiedeclaraties maken hier onderdeel van uit. Navraag bij DNB leert dat zij met de opmerking in haar verweerschrift in de WOB-procedure van RTL-nieuws uitsluitend heeft aangegeven dat er geen specifieke externe audit heeft plaatsgevonden op alleen de directiedeclaraties.
Daarnaast kent DNB een intern controlemechanisme voor declaraties. Declaraties worden geaccordeerd door een ander dan degene die de kosten maakt, dit geldt zowel voor medewerkers als directieleden van DNB. Achteraf voert de afdeling Compliance & integriteit van DNB een jaarlijkse controle uit. Voor reis- en verblijfskosten bij dienstreizen geldt dat deze uitsluitend conform het dienstreizenbeleid geboekt worden.
Wat vindt u van het controlesysteem op de declaraties bij DNB? Zouden de directie- en managementdeclaraties niet jaarlijks extern gecontroleerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) laat doen? Bent u bereid DNB te verzoeken externe controle in te stellen?
Het declaratiebeleid bij DNB wordt vastgelegd en vastgesteld door de Raad van Commissarissen van DNB. Navraag bij DNB leert dat er de afgelopen jaren jaarlijks controle heeft plaatsgevonden op de naleving van het beleid door de afdeling Compliance & Integriteit van DNB. Hierbij is gebleken dat de declaraties een zakelijk karakter hebben en in overeenstemming zijn met het beleid. De declaraties van DNB directieleden hebben betrekking op het uitoefenen van de directiefunctie, de declaraties hebben derhalve alleen betrekking op zakelijke (publieke) relaties.
DNB heeft voorts in november 2011 bekendgemaakt declaraties van de directie te gaan publiceren met een vertraging van een half jaar. De termijn van een half jaar wordt in acht genomen in verband met de toezicht- en stelseltaken van DNB. Tot slot heeft de directie van DNB mij laten weten dat zij de externe accountant zal verzoeken jaarlijks een specifieke controle op de naleving van de Faciliteiten- en declaratieregeling directie DNB uit te voeren.
Welke regels gelden er bij DNB ten aanzien van de declaraties? Zijn er tussen het jaar 2000 en vandaag interne audits geweest van het declaratiegedrag? Bleek daaruit dat voormalige en zittende directieleden zich in de periode 2000–2010 aan de declaratieregels hielden? Is in de administratie van DNB duidelijk te maken welke declaraties betrekking hebben op private dan wel publieke relaties?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht in de pers: De ‘Dutch pita’: Grieks geld in Holland |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht De «Dutch pita»: Grieks geld in Holland uit de Pers van 27 december 2011?1
Ja
Wat vindt u van de gewekte suggestie in het artikel dat Nederland Griekse multinationals helpt met belastingontwijking?
De term «Dutch sandwich» is geen nauwkeurig omschreven term en er bestaat geen juridische definitie van. In het algemeen wordt er mee gedoeld op een structuur waarin, binnen een internationaal opererend concern, geldstromen van een deel van het concern via Nederland naar andere delen van het concern lopen. Het effect van zo’n «Dutch sandwich» op de belastingpositie van een concern is afhankelijk van de van toepassing zijnde belastingverdragen, van Europees recht en van het nationale recht van de betrokken staten.
Ik ben niet van mening dat het opnemen van Nederlandse vennootschappen in internationale structuren in het algemeen moet worden tegengegaan. Het bericht in «De Pers» geeft mij ook geen aanleiding voor een dergelijk oordeel in relatie tot Griekse bedrijven.
Het bericht maakt niet duidelijk welke Griekse belasting zou worden ontweken door, in een internationale structuur, waarin ook Griekse bedrijven opereren, een Nederlandse vennootschap op te nemen.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Voor zover de inhouding van Griekse dividendbelasting wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden hoger is dan in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen dividendbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijn de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Ik ben dan ook van mening dat de suggestie in het genoemde bericht, dat Nederland Griekse bedrijven helpt met belastingontwijking onjuist is.
In het genoemde artikel wordt ook geschreven dat de betrokken Nederlandse vennootschappen brievenbusfirma’s zijn zonder economische activiteiten. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 cs is een motie aangenomen van de leden Braakhuis (GroenLinks) en Groot (PvdA) met het verzoek aan de regering om de substance-eisen en de naleving van de substance-eisen tegen het licht te houden en de Tweede Kamer hierover te informeren voor het AO Fiscale Agenda. Aan de uitvoering van deze motie wordt op dit moment gewerkt en ik streef ernaar daarover voor het zomerreces verslag te doen.
Bent u bekend met het fenomeen «Dutch sandwich»-constructies?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit soort praktijken moet worden tegengegaan en zo ja, wat bent u van plan daaraan te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
In het artikel wordt ook gesproken van een Griekse goudmijn die via een Nederlandse coöperatie onder de Griekse belastingplicht uitkomt en die in Nederland vrijstelling van dividendbelasting krijgt, is deze constructie nog mogelijk na de recente aanscherping in het Belastingplan?
Zoals bekend kan ik op grond van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Zonder in strijd te komen met die bepaling zou ik wel een reactie kunnen geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van een bepaald feitencomplex.
Zoals ik hierboven heb aangegeven ga ik ervan uit dat bedrijven voor hun activiteiten in Griekenland onderworpen zijn aan Griekse winstbelasting en dat inhouding van bronbelasting op uitgekeerde winsten plaatsvindt binnen de regels van Moeder-dochterrichtlijn en het van toepassing zijnde verdrag. Het gebruik van een Nederlandse coöperatie doet daar niet aan af.
In algemene zin is, als gevolg van de recente aanpassing in het Belastingplan 2012, een coöperatie inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting indien de coöperatie aandelen houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan en het lidmaatschapsrecht van die coöperatie bij het lid niet behoort tot het vermogen van een onderneming. Met deze nieuwe maatregel kan, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden, in misbruiksituaties in Nederland dividendbelasting worden ingehouden bij een coöperatie.
De vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog dat u tijdens het plenaire debat over het Belastingplan 2012 heeft toegezegd dat u mensen zou informeren over de verlaging van de vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012, zowel middels een persbericht als middels informatie op de site van de Belastingdienst/Toeslagen?
In de Tweede Kamer is gesproken over de afschaffing van de kindertoeslag die de vorm heeft van een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 en het mogelijke effect hiervan op de huurtoeslag van mensen met kinderen. Ik heb verder in het plenaire debat aangegeven dat ik naar aanleiding van het Belastingplan 2012 meerdere zaken in de pers zal brengen.
Na de stemming in de Tweede Kamer is een persbericht over alle wijzigingen van het Belastingplan 2012 uitgebracht. Hierin staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Daarnaast is toen een bericht op de eerste pagina van de website van toeslagen (www.toeslagen.nl) geplaatst dat de vermogenstoets huurtoeslag met minderjarige kinderen wijzigt. Het volledige bericht luidt:
Vanaf 2012 kunt u geen extra bedrag per minderjarig kind bij het heffingvrij vermogen (box 3) meer optellen. Deze maatregel heeft mogelijk effect op uw huurtoeslag.
Heffingvrij vermogen is een vast bedrag van uw bezittingen min schulden waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Vanaf 2012 kunt u alleen rekenen met uw eigen heffingvrije vermogen (€ 21 139). Als u heel 2012 een fiscale partner hebt of daarvoor kiest, is het heffingvrije vermogen € 42 278.
Komt u op toetsdatum 1 januari 2012 boven het heffingvrije vermogen uit? Dan hebt u geen recht op huurtoeslag voor 2012. Zet dan zelf uw huurtoeslag stop. Uw huurtoeslag stopzetten met ingang van 1 januari 2012 kan vanaf december 2011.»
Verder zijn de intermediairs (o.a. woningbouwcorporaties, sociale raadslieden en gemeenten) geïnformeerd over de afschaffen van de kindertoeslag van het heffingsvrije vermogen in box 3, zodat zij hun klanten hierover kunnen informeren.
Klopt het dat mensen, als zij ook maar € 1 boven de vermogenstoets uitkomen op 1 januari hun hele huurtoeslag over het jaar 2012 kunnen kwijtraken?
Ja, de wetgever heeft in de Wet op de huurtoeslag gekozen voor een vermogenstoets waarbij men geen recht op huurtoeslag heeft wanneer men boven het bedrag van de vrijstelling van box 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting uitkomt.
Acht u het denkbaar dat deze mensen en de buitengewoon efficiënte Belastingdienst/Toeslagen daar pas na een jaar achter komen, zodat zij geconfronteerd kunnen worden met terugvorderingen van vele duizenden euro’s?
De wetgever heeft in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaald dat aanvragers van een toeslag wijzigingen die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de toeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen moeten doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan hierop (het voorschot op) de toeslag aanpassen. Het gaat bijvoorbeeld om wijzigingen in de huishoudsamenstelling, het inkomen en in het geval van de huurtoeslag een wijziging in het vermogen. Indien toeslagaanvragers deze wijzigingen direct doorgeven kan hierdoor worden voorkomen dat na afloop van het toeslagjaar bij het definitief toekennen van de toeslag een nabetaling of terugvordering plaatsvindt. In het bericht op de website van Belastingdienst/Toeslagen worden aanvragers van een huurtoeslag opgeroepen zelf hun huurtoeslag stop te zetten op het moment dat ze vaststellen dat hun vermogen boven het heffingsvrije vermogen uitkomt.
Klopt het dat er op 23 december 2012 geen bericht staat op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, terwijl veel andere wijzigingen, zoals de verlaging van de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag wel helder en duidelijk vermeld worden op http://www.toeslagen.nl/2012?
Nee, dit klopt niet. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1, is na de stemming van het Belastingplan 2012 een bericht geplaatst op de website van de Belastingdienst/Toeslagen onder de kop «actueel».
Klopt het dat er geen apart persbericht is verschenen over de verlaging van de vermogenstoets voor gezinnen met kinderen en huurtoeslag?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 heb ik een persbericht over het Belastingplan 2012 uitgebracht waarin onder andere staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Er is gekozen voor één persbericht omdat dit doelmatiger is dan over alle wijzigingen en gevolgen van het Belastingplan 2012 afzonderlijke persberichten uit te brengen. Daarnaast is ervoor gekozen om toeslaggerechtigden te informeren via internet omdat dit een doelmatig medium is gebleken.
Deelt u de mening dat de ene zin in het lange nieuwsbericht «Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2012» over de vermogenstoets niet geleid heeft tot aandacht voor dit probleem bij de doelgroep die het hier betreft?
De website van de Belastingdienst/Toeslagen is het belangrijkste medium om bij toeslagaanvragers aandacht te vragen voor actuele zaken die spelen bij toeslagen. Toeslagaanvragers worden door de Belastingdienst erop geattendeerd om naar deze website te gaan en de berichten te lezen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 geeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de wijziging in het heffingsvrij vermogen op deze website uitvoerig aandacht. Daarnaast is hierover een passage opgenomen in het persbericht van het Belastingplan 2012 en worden intermediairs geïnformeerd. Ik ben van mening dat hiermee in redelijkheid voldoende inspanning is gedaan om de desbetreffende toeslaggerechtigden te informeren.
Bent u bereid om per ommegaande in beide lacunes te voorzien en breed bekendheid te geven aan deze maatregel, zoals toegezegd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden?
Dit is bijna gelukt.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jhim van Bemmel (PVV), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending Meldpunt,1 waarin de vele problemen rondom de postbezorging van Post.nl belicht worden?
In eerdere beantwoordingen van Kamervragen2 zijn de bepalingen en reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de Universele Postdienst (UPD) toegelicht. Een overkomstduur van tenminste 95% betekent concreet dat gemiddeld per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding3 (oftewel binnen 24 uur) bezorgd dient te worden door de verlener van de UPD (PostNL). Dit zijn brieven die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Er wordt ook wel van losse post gesproken en het betreft ongeveer 15% van het totale binnenlandse postvolume. OPTA houdt toezicht op de overkomstduur geldend voor UPD post. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet.
Een dergelijke verplichting zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt. Wat betreft de zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen (een keuze die de burger wat betreft de UPD niet heeft). Het lijkt me dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
PostNL bezorgt dagelijks gemiddeld 14 miljoen stuks geadresseerde post (inclusief 400 000 pakketten)4 en ontvangt per maand 7500 klachten over de bezorging, waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal het afgelopen jaar stabiel is gebleven. PostNL heeft aangegeven zich de meldingen over de kwaliteit van de bezorging wel degelijk aan te trekken en heeft inmiddels het onderzoek opgevraagd bij omroep MAX en onderzoekt de wijze waarop de enveloppen van Meldpunt vermist of beschadigd zijn geraakt in het proces. Daarnaast heeft PostNL ook contact opgenomen met alle mensen die in het programma meldden geen post te hebben ontvangen. Al deze meldingen worden onderzocht, een groot deel van de klachten is reeds afgehandeld. De bestaande problemen worden serieus aangepakt.
Deelt u de mening dat de vele meldingen over foutieve bezorging, te laat bezorgde post en niet bezorgde post zeer schrijnend zijn en dat hier direct actie op ondernomen moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om Post.nl ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de scepsis, ontstaan door de vele meldingen en signalen van medewerkers, over de constatering dat Post.nl daadwerkelijk 96,5% van de poststukken binnen één dag zou bezorgen, mede gelet op de bovengenoemde uitzending, waaruit blijkt dat met zeker twintig procent van de bezorgingen iets mis was? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze twijfel weg te nemen? Bent u bereid de huidige systematiek welke toetst of brieven binnen de wettelijke termijn worden bezorgd tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
De verplichting van ten minste 95% overkomstduur is reeds in 2000 in de Postregelgeving opgenomen(voor de UPD, voorheen het monopolie). Het percentage is destijds reeds met een reden op 95% bepaald en niet op 100%.
Gegeven het grote aantal poststukken dat dagelijks wordt verzonden, kan niet worden uitgesloten dat er bij de postbezorging wel eens iets mis gaat (bijvoorbeeld door een computerstoring, een lekke band of slechte weersomstandigheden).
De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Deze kwaliteitsmeting geeft over het derde kwartaal van 2011 een kwaliteitsscore van 96.5% voor de UPD. Dit kwaliteitscijfer is een gemiddelde en kan lokaal of regionaal afwijken.
PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en afgestemd met OPTA) welke door het onafhankelijk onderzoeksbureau wordt toegepast bij het verrichten van de metingen. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
Ik hecht aan een goede uitvoering van de UPD. Zoals aangegeven houdt OPTA toezicht op de overkomstduur van tenminste 95% geldend voor poststukken vallend onder de UPD. OPTA zal in januari met haar oordeel komen over het percentage overkomstduur UPD van 2010. Ik heb vooralsnog geen reden om deze verplichting tegen het licht te houden.
Aangezien de overkomstduur ook een belangrijk criterium is voor contractonderhandelingen tussen (groot) zakelijk verzenders en PostNL, laat PostNL ook metingen verrichten voor de (volledig vrijgegeven) partijenpost. Teamvier verricht deze meting, waaraan tien grote klanten meewerken. Jaarlijks worden circa 25 000 proefbrieven verstuurd. PostNL heeft laten weten dat de kwaliteitscore voor het derde kwartaal van 2011 96,1% is. Zoals eerder aangegeven versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost, waarvoor de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet geldt. Een dergelijke verplichting opnemen in de Postwet zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de bezorging van de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt.
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van Post.nl hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Postwet zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de UPD. Op PostNL als verlener van de UPD rust de verplichting en de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen. De wijze van uitvoering van de UPD en de bedrijfsvoering daarbij is een verantwoordelijkheid van PostNL. In het geval PostNL niet aan de gestelde eisen voldoet, kan OPTA op grond van de Postwet optreden.
Het bericht “G20-landen beloven economie te stimuleren” |
|
Bruno Braakhuis (GL), Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «G20-landen beloven economie te stimuleren» en in het algemeen met de uitkomsten van het G20 overleg in Cannes van de afspraken omtrent stimulering van de economie door landen met een handelsoverschot?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een update geven van het handelsoverschot van Nederland van de afgelopen jaren?
Zie onderstaande figuur.
Bron: eigen bewerking CPB-cijfers
Kunt u toelichten wat de achterliggende oorzaken van dit overschot zijn?
bron: eigen bewerking op CPB MEV bijlage 2 en bijlage 3
In het kader van het bestrijden van macro-economische onevenwichtigheden wordt in Europees verband gesproken over de indicator «lopende rekening»; wat is het Nederlandse standpunt aangaande de symmetrie op deze indicator? Ziet u in de oproep van de G20 redenen om dit standpunt te herzien?
Deelt u de mening dat in Europa geldt dat het tekort op de handelsbalans van de één, het overschot van het andere land is, gezien de grote hoeveelheid intra-Europese handel? Welk percentage van de handelsbalansen van de Europese landen wordt bepaald door de intra-Europese handel? Hoe schat u de kans in, dat de landen met een tekort op de handelsbalans dit tekort opheffen door eenzijdige aanpassing van hun zijde?
Hoe apprecieert u de afspraken op de G20 dat landen met een overschot op de handelsbalans de economie gaan stimuleren? Op welke wijze gaat Nederland haar koers wijzigen en opvolging geven aan deze afspraken gemaakt tijdens de G20? Gaat Nederland deze afspraken in Europees verband bevorderen?
Kunt u aangeven hoe u de motie Sap c.s.2 in dit kader gaat uitvoeren? Op welke wijze gaat u pleiten voor stimulering in Europa door de sterke landen?
Bent u bereid sterker te gaan stimuleren in Nederland, teneinde de koopkracht en economie op peil te houden, conform adviezen van het CPB, de OESO, en het IMF, met als gevolg dat het tekort op de handelsbalans wordt teruggebracht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende algemeen overleg Ecofin/Eurogroep dat is gepland op 24 november 2011?
Ja.
Het bericht dat de eurocrisis een meevaller van 7,5 miljard euro oplevert |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «De eurocrisis levert de schatkist juist 7,5 miljard op» in de Volkskrant van 12 oktober 2011?
Ja.
Kunt u toelichten of de gemaakte berekeningen in dit artikel aannemelijk zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid alternatieve berekeningen te laten zien?
De berekeningen zijn aannemelijk bij de gehanteerde veronderstellingen. Het valt namelijk niet te zeggen hoe de economische variabelen – waaronder de rentetarieven – zich ontwikkeld zouden hebben zonder crisis. Het is op zich juist dat als in de jaren 2009, 2010 en 2011 tegen tarieven geleend had moeten worden die in 2007 golden, de Staat hogere rentekosten had gehad. Het effect van de lagere rentetarieven is echter maar een deel van het verhaal, zoals ook de Volkskrant opmerkt. De staatsschuld is vanaf 2008 immers aanzienlijk opgelopen. Dit leidt juist tot hogere rentekosten. Samenvattend: er is sprake van twee tegengestelde effecten: een prijseffect (lagere rente) en een volume-effect (hogere schuld). Per saldo zijn de rentekosten op de staatsschuld sinds 2007 toegenomen.
In het genoemde artikel wordt gesteld dat de rente sinds 2007 gedaald is, waardoor de rentelasten lager waren dan voorzien, klopt dit? Wordt deze rentemeevaller veroorzaakt door de crisis?
Ja, de rentelasten zijn lager dan voorzien, maar ze zijn wel gestegen (zie antwoord op vraag 2). De lagere tarieven en de hiermee gepaard gaande meevaller kan niet geheel los worden gezien van de crisis. De Nederlandse Staat behoort tot de meest kredietwaardige partijen in Europa. In tijden van crisis vluchten beleggers naar in hun ogen veilig schuldpapier. De relatief sterke vraag naar Nederlands schuldpapier wordt mede veroorzaakt doordat de overheidsfinanciën er goed voorstaan ten opzichte van andere EU-lidstaten en de reputatie van Nederland op het gebied van budgettaire discipline. Deze reputatie wordt in de ogen van de financiële wereld bevestigd door ondermeer het prudente financieel beleid in de meerjarenbegroting tot en met 2015, het adresseren van het houdbaarheidstekort en de transparante wijze van omgaan met risico’s. De sterke reputatie en de bereidheid van Nederland om tekorten en schuld terug te brengen dragen in het bijzonder in een crisissituatie bij aan de gunstige rentetarieven die de Nederlandse Staat betaalt op zijn leningen.
Het kabinet stuurt op het EMU-saldo en op de inkomsten- en uitgavenkaders; op welke wijze wordt gestuurd op het houdbaarheidstekort? Wordt hierbij niet alleen gekeken naar de staatsschuld, maar ook naar de mate waarin hervormingen leiden tot verbeterde houdbaarheid?
Voorafgaand aan deze kabinetsperiode is de houdbaarheidsopgave voor de lange termijn door het CPB in beeld gebracht. Met het regeerakkoord wordt in deze kabinetsperiode reeds ruim 80% van die opgave gedekt. Voor een groot deel gebeurt dit door het advies van de Studiegriep Begrotingsruimte op te volgen om 18 miljard euro om te buigen in 2015. Deze 18 miljard bestaat ten dele uit hervormingen die direct in minder uitgaven resulteren, zoals bijvoorbeeld het streven naar een compacte overheid. Ten dele bevat dit pakket ook hervormingen die op lange termijn extra opbrengsten opleveren, zoals de hervormingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Ook de verhoging van de AOW-leeftijd verbetert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De maatregelen van het kabinet leiden op langere termijn tot een verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 24 miljard euro hetgeen overeenkomt met 80% van het houdbaarheidstekort.
Zoals vastgelegd in de Begrotingsregels 2011–2015 (als bijlage bij de startnota aan u verzonden) voert het kabinet verantwoord financieel-economische beleid via onder meer het hanteren van een signaalmarge. Wanneer deze overschreden wordt, dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om het beoogde saldo aan het eind van de kabinetsperiode weer in zicht te krijgen.
Dat is anders met het houdbaarheidstekort. Hiervoor bestaan verschillende redenen. Een belangrijke overweging is bijvoorbeeld dat de berekening van het houdbaarheidstekort (lange termijnraming) met nog veel meer onzekerheden is omgeven dan de berekening van het EMU- saldo (korte en middellange termijnraming). Zo hangt het houdbaarheidstekort af van relatief slecht te voorspellen grootheden zoals de ontwikkeling van de levensverwachting, de gemiddelde economische groei over lange tijdvakken, of bijvoorbeeld de gezondheidsinschatting van oudere inwoners of het tempo van het opraken van aardgasreserves. Het EMU-saldo daarentegen is een grootheid die op transactiebasis relatief goed te meten is. Door de begrotingsregels na te leven, met name door het sluiten van de kaders en in te grijpen als de signaalmarge wordt overschreden, blijft het oplossen van een groot gedeelte van de houdbaarheidsopgave in beeld.
Gegeven het specifieke karakter van de schuldencrisis en de historisch grote begrotingstekorten in 2009 en 2010 zet het kabinet in op snel herstel naar solide overheidsfinanciën. Belangrijke hervormingen worden zoals hierboven aangegeven daarbij niet uitgesteld.
Bij welke hoogte van het houdbaarheidstekort zal het kabinet besluiten tot extra maatregelen, ook in het geval dat hierdoor de uitgavenkaders en EMU-saldo niet overschreden worden? Op welke manier zal dan gekeken worden naar hervormingen, in plaats van kil bezuinigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de gevolgen van de crisis op het houdbaarheidstekort inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de adviezen van OECD, Europese Commissie, IMF, SER, CPB en de recente oproep van 90 prominente Europeanen, om niet verder te bezuinigen, maar te investeren in groei en hervormingen? Bent u van plan deze adviezen over te nemen?
Zoals toegelicht in de Miljoenennota 2012 werkt het kabinet aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het versterken van het groeivermogen. Het kabinet voert diverse hervormingen door en investeert in de toekomstige concurrentiekracht van Nederland. Het Nederlandse beleid kan op instemming rekenen van internationale organisaties, rating agencies en de financiële markten. Daardoor leent Nederland nu goedkoop. Tegelijkertijd is duidelijk dat ook in Nederland de overheidsfinanciën sterk zijn verslechterd. De ruimte voor het opvangen van nieuwe tegenvallers is daarmee afgenomen. In het regeerakkoord heeft het kabinet een signaalmarge opgenomen om te vermijden dat de overheidsfinanciën te sterk kunnen verslechteren. Met deze signaalmarge, die is ingesteld op advies van de Studiegroep Begrotingsruimte, is naar mening van het kabinet een redelijke balans gevonden tussen enerzijds de wenselijkheid de automatische stabilisatoren te laten werken en anderzijds de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen.
Hoe ziet u in dit kader begrotingsregel 22, die bepaalt dat rentemeevallers naar de staatsschuld vloeien maar rentetegenvallers gecompenseerd moeten worden onder het uitgavenkader? Klopt het dat zonder begrotingsregel 22 in drie jaar 7,5 miljard euro minder bezuinigd had hoeven worden in het dal van de crisis?
De rentelasten waren in de periode 2007–2010 niet opgenomen onder het uitgavenkader. Mee- en tegenvallers ten opzichte van de ramingen bij het Coalitieakkoord 2007 liepen direct door in het EMU-saldo en daarmee in de EMU-schuld. Rentemeevallers creëerden dus geen ruimte onder het uitgavenkader. In deze kabinetsperiode zijn de rentelasten teruggebracht onder het uitgavenkader. Als gevolg van de rentemeevallerformule (begrotingsregel 22) wordt het uitgavenkader gecorrigeerd (verlaagd) voor zover de rentelasten lager zijn dan de oorspronkelijk geraamde rente-uitgaven. Meevallers ten opzichte van de raming creëren dus nog steeds geen ruimte onder het uitgavenkader, maar leiden tot een lager EMU-saldo en daarmee lagere schuld.
Kunt u uiteenzetten wat de steunoperaties aan de financiële sector en het eurogebied op dit moment gekost hebben en daarbij een uitsplitsing maken naar leningen, garanties en andere vormen van steun?
In het kader van de steunoperaties t.b.v. de financiële sector en het eurogebied zijn deelnemingen aangegaan, en zijn leningen en garanties verstrekt. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is een groot deel hiervan inmiddels terugbetaald (zie kolom: hoofdsom). De leningen en deelnemingen leiden tot een hogere staatsschuld. Als gevolg hiervan stijgen de totale rentelasten op staatsschuld.
Vanwege de integrale benadering van schuldmanagement, is het lastig deze rentelasten toe te bedelen aan specifieke interventies / instrumenten. Globaal kan wel een inschatting worden gemaakt van de rentelasten.
Jaar (in mln)
Hoofdsom
interventies
Toerekenbare rentelasten (A)
Overige lasten
(B)
Totale lasten
(A+B)
Baten (C)
Garanties
2008
82 667
450
9
459
502
2 740
2009
43 765
2 036
106 + 31
2 173
2 126
79 712
2010
42 192
1 493
3
1 496
982
68 766
2011
40 059
1 333
8
1 341
2 617 +
137 482
som
5 312
157
5 469
6 227
Te zien valt dat cumulatief 5,3 miljard euro aan rentelasten toerekenbaar is aan leningen en deelnemingen. De totale lasten a.g.v. interventies bedragen bijna 5,5 miljard euro.
Naast deze lasten zijn er ook baten te onderscheiden. Deze bestaan uit: dividenden, rentevergoedingen en andere specifieke vergoedingen (fees). Vanaf 2008 is cumulatief voor 6,2 miljard euro aan baten gerealiseerd (zie tabel). Het kan geconcludeerd worden dat het saldo van baten en lasten op dit moment dus 758 miljoen euro positief bedraagt. Voorzichtigheidshalve moet hierbij wel worden opgemerkt dat dit een tussentijds resultaat betreft. Pas na het beëindigen van alle steunmaatregelen kan definitief het resultaat op interventies worden vastgesteld. Tot slot wil ik opmerken dat een deel van de baten – conform de bepalingen van Eurostat – niet volledig saldorelevant zijn. Alle genoemde lasten zijn dat wel waardoor het hier gemelde positieve resultaat niet zodanig in het EMU-saldo tot uitdrukking komt.
Aan de verstrekte garanties zijn geen kosten verbonden aangezien zich tot op heden geen schades hebben voorgedaan. Relevant hierbij is dat de recente verhoging van het garantieplafond van Nederland t.b.v. het EFSF tot maximaal 97,8 miljard euro, enigszins een vertekend beeld kan geven, aangezien slechts een veel kleiner deel hiervan ook daadwerkelijk benut is.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de Nederlandse overheid sinds 2007 meevallers heeft ervaren en welke meevallers er met redelijke zekerheid te verwachten zijn ten gevolge van de eurocrisis tot 2015?
Dit is niet mogelijk, omdat niet te zeggen valt hoe de uitgaven en inkomsten zich ontwikkeld hadden zonder eurocrisis.
Kunt u een voorlopig saldo van kosten en meevallers sturen en een verwachting van dit saldo tot 2015?
Bijlage 7 van de Miljoenennota 2012 bevat het budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector waarin de meest recente ramingen voor de directe uitgaven en opbrengsten die hiermee samenhangen, staan opgenomen.
Bent u zich bewust van het feit dat het draagvlak voor de steunoperaties aan de financiële sector en de eurozone kwetsbaar is door de terechte zorgen onder de bevolking over berichten dat deze steun miljarden kan kosten? Kunt u in deze context toelichten waarom het kabinet de risico’s, kosten en garanties wel telkenmale naar buiten brengt, maar nog nooit heeft uitgelegd op welke wijze de crisis ook zorgt voor meevallers?
Het kabinet is zich terdege bewust van de risico’s die aan de programma’s kleven en de zorgen die hierover leven. Het kabinet heeft zich dan ook hard ingezet om de risico’s te beheersen. De vraagsteller wordt in dit verband verwezen naar de Miljoenennota 2012. Hierin wordt onder andere ingegaan op het belang van Europa voor Nederland en het belang van financiële stabiliteit, waarbij, onder andere, wordt toegelicht hoe de crisis de rente in de noordelijke lidstaten heeft verlaagd, dat exporteurs kunnen profiteren van een lagere eurokoers en dat Nederland een zeer aanzienlijk rendement heeft gemaakt op enkele interventies in de financiële sector. Voor de meevallers in de rentelasten ten opzichte van de startnota wordt verder verwezen naar tabel 1.14 van de Miljoenennota 2012.
Het bericht ‘Nederland belastingparadijs voor veel multinationals’ |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland belastingparadijs voor veel multinationals»1 alsmede met het onderzoek van ActionAid «Addicted to tax havens: The secret life of the FTSE 100»?
Ja
Wat vindt u ervan dat 98 van de 100 grootste multinationals op de Londense beurs direct of indirect in belastingparadijzen blijken te zitten?
In het genoemde onderzoek wordt niet duidelijk gemaakt welke criteria zijn gebruikt om landen als belastingparadijs aan te merken. Bovendien geeft het rapport zelf aan dat de aanwezigheid van een vennootschap in zo’n jurisdictie nog geen bewijs is van belastingontwijking. Het onderzoek geeft mij geen aanleiding een oordeel te vellen over de concernstructuren van multinationals.
Wat vindt u ervan dat met name banken en financiële instellingen grote gebruikers van belastingparadijzen blijken te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek van ActionAid dat dit grote negatieve gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden, zelfs zo groot dat de Millenniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden als er geen belastingontwijking zou plaatsvinden?
De stelling dat de Milleniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden zonder belastingontwijking is geen conclusie uit het onderzoek door ActionAid maar een parafrasering van een ingezonden brief uit 2008 van OESO SG Gurría in The Guardian waarin deze met name doelt op zwart vermogen. De ontwikkelingen sinds 2008 laten zien dat een verbetering van de uitwisseling van informatie kan leiden tot een forse toename van het voor belasting aangegeven vermogen.
Dat laat onverlet dat Nederland voorstander is van transparantie en daarbij streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Wat vindt u ervan dat deze 100 grootste multinationals 1330 vennootschappen en joint-ventures in Nederland hebben?
Nederland wordt in het onderzoek van ActionAid ten onrechte als belastingparadijs genoemd. De OESO en het Global Forum on Transparency and exchange of information for tax purposes spreken van een belastingparadijs («tax haven») wanneer (cumulatief) aan vier voorwaarden wordt voldaan.
De eerste voorwaarde is dat er geen of geen substantiële belasting wordt geheven. Nog afgezien van het feit dat Nederland aan deze voorwaarde niet voldoet, erkent de OESO dat het tot de soevereiniteit van elk land behoort zelf te bepalen tegen welke tarief belasting wordt geheven. Daarom gelden er aanvullende criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden.
Twee daarvan zien op transparantie. Er moet duidelijkheid zijn over de regels die worden toegepast en er moet een effectieve uitwisseling van informatie mogelijk zijn met andere landen over de belastingplichtigen die van het regime gebruik maken. Er kan volgens mij geen twijfel over bestaan dat Nederland voldoet aan deze transparantie-eisen. Dat is recent ook gebleken uit het peer review rapport over Nederland door dat Global Forum, waarover ik u bij brief van 26 oktober 2011 informeerde.
Het laatste criterium voor belastingparadijzen is het gebrek aan substance eisen. Wanneer landen hun gunstige regime toepassen zonder eisen te stellen aan de reële aanwezigheid in hun land is dat een aanwijzing dat er om pure belastingredenen transacties en investeringen worden aangetrokken. Ook op dit punt voldoet Nederland aan internationale criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden. Daarnaast is relevant dat substance eisen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op de voordelen uit een belastingverdrag. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 3 november 20112 bij het pakket Belastingplan zijn er geen aanwijzingen dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners.
Gegeven de eis dat belastingplichtigen daadwerkelijk moeten bijdragen aan de Nederlandse economie om onder de Nederlandse belastingwetgeving en de Nederlandse belastingverdragen te vallen, juich ik het dan ook toe dat de bedoelde concerns vennootschappen in Nederland hebben. In de genoemde brief van 3 november 2011 ben ik ook hier verder op ingegaan.
Zoals gezegd, vallen die vennootschappen in Nederland gewoon onder onze belastingwetten en wanneer andere landen informatie over die vennootschappen nodig hebben om het ontwijken van belasting te bestrijden krijgen zij die van Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat de bedoelde 1 330 vennootschappen en joint ventures zich niet aan de wet houden en ik heb dan ook geen reden deze «door te lichten».
Wat vindt u ervan dat juist ook Nederland wordt aangeduid als het een na grootste belastingparadijs doordat bij veel fiscale constructies gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse verdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze 1330 vennootschappen en joint-ventures door te lichten op het gebruik van fiscale constructies met het oog op belastingontwijking?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de verdragen met belastingparadijzen als de Kaaimaneilanden aan te scherpen zodat de grootschalige belastingontwijking kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld door anti-misbruikbepalingen?
Nederland heeft geen volledig belastingverdrag met de Kaaimaneilanden maar slechts een verdrag ter uitwisseling van informatie. Datzelfde geldt in relatie met meer landen die in het genoemde onderzoek als belastingparadijs worden aangemerkt. Dat betekent dat met die landen wel inlichtingen uitgewisseld worden, maar dat de Nederlandse belastingwetgeving onbeperkt kan worden toegepast. Er is dan ook geen noodzaak deze verdragen aan te scherpen.
Bent u bereid nadere maatregelen te treffen om ervoor zorg te dragen dat ontwikkelingslanden niet langer de dupe zullen zijn van reeds bestaande en nieuwe verdragen van Nederland? Zo ja, welke?
Zoals ik in de Notitie fiscaal verdragsbeleid en in het debat daarover heb gezegd, ligt het (fiscale) probleem bij ontwikkelingslanden niet zo zeer in de verdragen die zijn afgesloten, maar in de capaciteit van de lokale belastingautoriteiten. Nederland zet zich daarom in om bilateraal en via internationale initiatieven de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de verbetering van hun fiscale stelsels en de inrichting van hun belastingadministraties. Deze inzet spoort met de groeiende internationale aandacht voor de behoefte van ontwikkelingslanden aan voldoende en constante inkomsten op basis van eigen belastingheffing. Zo heeft ook de G20 tijdens de recent gehouden Top in Cannes opnieuw sterke steun uitgesproken voor «domestic resource mobilization» en de noodzaak van capaciteitsontwikkeling binnen belastingadministraties van met name Low-Income Countries onderstreept.
Bent u bereid de aanpak van belastingontwijking op internationaal niveau hoger op de agenda te plaatsen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat belastingontwijking internationaal niet hoog genoeg op de agenda staat. De vorming van het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes in 2009 en de slotverklaring van de recente G20 Top in Cannes maken voldoende duidelijk dat dat wel het geval is.
Belastingontwijking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport Piping Profits van de organisatie Publish What You Pay (PWYP)?1
Ja.
Klopt de constatering uit het rapport dat Nederland het grootste gastland is voor holdings van mijnbouwbedrijven en een belangrijk centrum voor het doorsluizen van schulden en winsten?
In het rapport lees ik dat er in de Verenigde Staten (1154), het Verenigd Koninkrijk (921) en Australië (611) meer van deze vennootschappen zijn gevestigd. Ik kan daaruit niet afleiden dat Nederland (358) het grootste gastland is voor holdings.
De conclusie in het rapport dat Nederland op de tweede plaats staat op een lijst van «secrecy jurisdictions» waar deze vennootschappen zijn gevestigd is onjuist. Zoals ik in mijn eveneens vandaag aan u gezonden antwoorden op vragen van het lid Braakhuis, ingezonden 18 oktober 2011, heb geschreven, voldoet Nederland aan alle internationaal geldende eisen voor transparantie en uitwisseling van informatie. Ik heb u bij brief van 26 oktober 2011 geïnformeerd over de positieve beoordeling van Nederland door het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes.
Bij de keuze van die concerns om vennootschappen in Nederland op te richten zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld dat Nederland een deelnemingsvrijstelling kent en dat Nederland een groot aantal belastingverdragen heeft afgesloten. Beide instrumenten voorkomen, conform internationaal aanvaarde uitgangspunten, dat bedrijfswinsten binnen concern dubbel worden belast of dat bronbelasting onverrekenbaar wordt. Daar zijn deze instrumenten door de wetgever ook uitdrukkelijk voor bedoeld.
Wat is daarvan de reden? Welke rol spelen daarbij de deelnemingsvrijstelling en de verschillende belastingverdragen die Nederland heeft gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het streven van PWYP naar meer transparantie over de financiële gang van zaken bij mijnbouwbedrijven? Hoe kunnen de Nederlandse holdings van deze mijnbouwbedrijven een bijdrage leveren aan het vergroten van de transparantie? Bent u van mening dat deze transparantie ook zou moeten gelden voor de deelnemingen van deze holdings?
Zoals de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, mede namens mij in zijn antwoorden op Kamervragen van de leden Smeets, Dikker en Groot (ingezonden 3 oktober 2011) schrijft, is Nederland voorstander van transparantie, maar wel onder de voorwaarde dat wereldwijd dezelfde regels gaan gelden zodat een gelijk speelveld ontstaat. Daarbinnen zullen dan uiteraard ook de Nederlandse holdings en deelnemingen zich aan die regels moeten houden.
Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld het feit dat er onduidelijkheid bestaat of het Nederlandse bedrijf Trafigura Beheer BV een 8% aandeel heeft in het grootste Russische mijnbouwbedrijf MMC Norilsk Nickel?2 Bent u van mening dat het in het belang is van alle aandeelhouders, inclusief beleggingsinstellingen en pensioenmaatschappijen, dat duidelijk is wie de grootaandeelhouders zijn van beursgenoteerde ondernemingen? Hoeveel zicht zou de overheid daarop moeten hebben?
Zoals bekend kan ik over individuele belastingplichtigen geen uitspraken doen.
Ik acht het noodzakelijk dat aandeelhouders, waaronder de institutionele beleggers, zicht hebben op de grootaandeelhouders van beursgenoteerde instellingen. In afdeling 5.3.3 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn hieromtrent regels gesteld. Een ieder die beschikt over kapitaal en/of stemrechten in een in Nederland beursgenoteerde onderneming, van meer dan vijf procent van de aandelen of stemrechten, moet hiervan melding maken bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Dezelfde meldingsplicht geldt bij het overschrijden van de drempels tien, vijftien, twintig, vijfentwintig, dertig, veertig, vijftig zestig, vijfenzeventig en vijfennegentig procent. Verder is er momenteel een wetsvoorstel aanhangig in de Eerste Kamer dat een lagere drempel van drie procent introduceert. De meldingen van de aandeelhouders worden opgenomen in het register van AFM, en is kosteloos te raadplegen op de website van de AFM. Zowel de overheid als de aandeelhouders hebben daardoor voldoende zicht op de grootaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen.
Kunt u bevestigen dat de deelnemingsvrijstelling niet geldt voor deelnemingen die als beleggingen worden gehouden? Hoe kunt u in het algemeen beoordelen of de vrijstelling geldt voor een bepaalde deelneming als onduidelijk is of er daadwerkelijk sprake is van een deelneming? Is in het geval van Trafigura bijvoorbeeld sprake van de deelnemingsvrijstelling? Betekent dit dat Trafigura geen belasting hoeft te betalen over de winst die gemaakt zou worden bij een eventuele verkoop van de aandelen in Norilsk Nickel?
De deelnemingsvrijstelling geldt niet wanneer een deelneming als belegging wordt gehouden, de bezittingen grotendeels uit beleggingen bestaan en de winst onvoldoende wordt belast (de zogenoemde niet-kwalificerende beleggingsdeelneming). Van een deelneming is sprake wanneer, zakelijk weergegeven, een belastingplichtige voor ten minste 5% aandeelhouder is in een vennootschap. Dat is in het algemeen vrij eenvoudig vast te stellen. De vraag of die deelneming als belegging wordt gehouden is wellicht moeilijker te beantwoorden. Om die vaststelling te vereenvoudigen, kent artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een aantal bewijsvermoedens.
Zonder in te gaan op het genoemde individuele geval kan ik bevestigen dat de winst gemaakt bij verkoop van aandelen in een deelneming in beginsel ook onder de deelnemingsvrijstelling valt, tenzij er sprake is van een niet-kwalificerende laagbelaste beleggingsdeelneming.
Het gebruik van dienstauto’s door managers van de belastingdienst |
|
Roland van Vliet (PVV), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van PowNews van 11 oktober 2011 over het gebruik van dienstauto’s door managers van de Belastingdienst?
Ja.
Klopt het dat er managers zijn bij de Belastingdienst met een standplaats in Den Haag en een woonplaats ruim buiten Den Haag, die gebruik kunnen maken van een dienstauto met chauffeur voor woon-werkverkeer?
Ja. Het betreft hier managers die letterlijk door het hele land hun werk verrichten. Uitgangspunt is dat managers van de Belastingdienst gebruik maken van het openbaar vervoer. In bepaalde situaties waarin managers veel reistijd kwijt zijn en daarbij veel locaties moeten bezoeken, is dit echter niet efficiënt. Om die reden wordt voor een beperkt aantal managers een uitzondering gemaakt. Het gebruik van dienstauto is functiegebonden. Het gaat momenteel om negen managers die een auto met chauffeur hebben. De situatie is overigens niet statisch. De toedeling van dienstauto’s wordt periodiek herzien door de directeur-generaal van de Belastingdienst.
Klopt het dat het managers betreft die niet op allerlei plaatsen in Nederland moeten zijn, maar gewoon een vaste standplaats hebben in Den Haag?
Nee, het gaat om landelijk werkende managers.
Bent u bekend met het feit dat deze managers wel 150 kilometer (km) of soms zelfs 235 km van Den Haag wonen en daarmee dus 300 tot bijna 500 km per dag afleggen per auto met chauffeur?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze auto met chauffeur ook ingezet wordt om post op te halen in Den Haag? Klopt het dat er ook nog een pool-wagen beschikbaar is, wanneer een managementlid twee chauffeurs nodig heeft?
Dit is geen praktijk. Incidenteel kwam het voor dat post op kantoor door de chauffeur werd opgehaald voordat voor de betrokken manager de werkdag in het land aanving. Overigens komt dit vandaag de dag zo goed als niet meer voor. Nagenoeg alle post kan via IPads en netbooks onderweg «opgehaald» worden.
Daarnaast komt het af en toe voor dat stukken worden opgehaald die met spoed moeten worden ondertekend. Er is geen sprake van een situatie waarbij een managementlid twee chauffeurs nodig heeft.
Kunt u een update geven van de kosten die deze diensten met zich meebrengen? Hoe apprecieert u de kosten die hiermee gemoeid zijn, in deze tijden van zware en pijnlijke bezuinigingen?
De verwachte kosten voor 2011 zijn € 797 000,–: € 701 000,– personeelskosten en € 96 000,– kosten voor aanschaf en onderhoud. De kosten van aanschaf en onderhoud zijn dit jaar lager dan andere jaren omdat er dit jaar geen nieuwe auto’s worden aangeschaft. In de voorafgaande drie jaren zijn jaarlijks gemiddeld twee auto’s vervangen voor een gemiddeld totaalbedrag van € 99 000 per jaar.
Voor een organisatie van 30 000 medewerkers die landelijk op talrijke locaties actief is, acht ik deze uitgaven verantwoord.
Bent u het eens met het standpunt van voormalig staatssecretaris De Jager, die in 2008 schreef, in antwoord op vragen1 2, dat bij de Belastingdienst «op een afgewogen en efficiënte wijze» gebruik wordt gemaakt van dienstauto’s? Zo nee, wat is er veranderd sinds 2008? Zo ja, waarom definieert u bijna 500 km dagelijks woon-werkverkeer per auto met chauffeur als «afgewogen en efficiënt»?
Ja. De antwoorden van destijds op de vragen van de fracties van GroenLinks en van de PVV gelden nog onverminderd. Er is geen sprake van 500 km dagelijks woon-werkverkeer, omdat zoals aangegeven in het antwoord onder 2, sprake is van landelijk werkende managers.
Bent u, wellicht naar aanleiding van de huidige bezuinigingen, bereid opnieuw te bezien of de hoeveelheid managers bij de Belastingdienst, die een dienstauto met chauffeur ter beschikking heeft, bijgesteld zou moeten worden?
Zoals aangegeven bij het antwoord onder 2, maakt de directeur-generaal van de Belastingdienst periodiek een afweging voor de toedeling van auto’s met chauffeur. In die afweging betrekt hij ook de budgettaire situatie van de Belastingdienst.
Artikelen in het FD over belastingontwijking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Coöperatie als fiscale vluchtroute», «Fiscale coöperatie schaadt imago», «Nederland fiscaal zeer in trek» en «Nederland in trek bij multinationals» uit het FD van 12 september jl. en van het artikel «Accountant roert zich te weinig in debat» uit het FD van 13 september jl.?
Ja.
Kunt u aangeven waarom voor coöperaties een vrijstelling van de dividendbelasting geldt?
De coöperatie is in beginsel niet inhoudingsplichtig op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965. Winstuitkeringen door coöperaties kunnen wel in de heffing van de Nederlandse vennootschapsbelasting worden betrokken, ingeval sprake is van een aanmerkelijk belang in een coöperatie dat niet tot het ondernemingsvermogen behoort.
In het Belastingplan 2012 is voorgesteld om coöperaties in bepaalde situaties uitdrukkelijk inhoudingsplichtig te maken voor de dividendbelasting. Het gaat hier om een anti-misbruikmaatregel tegen gevallen waarin om fiscale redenen coöperaties zonder reële betekenis in een structuur worden tussen geschoven om belasting te ontgaan.
In de bovengenoemde artikelen wordt aangegeven, dat de Kamers van Koophandel in 2010 5 062 coöperaties telden. Bij de Kamer van Koophandel worden alle coöperaties ingeschreven. Het is mij echter niet bekend hoeveel coöperaties deel uitmaakten van een internationale structuur. De Belastingdienst registreert dit niet afzonderlijk. Er is bij deze coöperaties geen dividendbelasting geheven, omdat deze coöperaties niet binnen de reikwijdte van de dividendbelasting vallen. Zoals hiervoor is aangegeven zal in het geval er sprake is van een aanmerkelijk belang in een coöperatie dat niet tot het ondernemingsvermogen behoort, wel belastingplicht voor de vennootschapbelasting aanwezig zijn.
Klopt het dat volgens de belastingdienst wel dividendbelasting kan worden geheven indien een coöperatie deel blijkt uit te maken van een beleggingsstructuur en de belastingdienst gaat ervan uit «dat dat een klein aantal is»? Kunt u aangeven bij hoeveel van de genoemde 5062 coöperaties sprake is van een beleggingsstructuur? Kunt u verder aangeven in hoeveel van die gevallen dividendbelasting wordt geheven?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de gesignaleerde trend wenselijk dat op de adressen van trustkantoren coöperaties met uitgesloten aansprakelijkheid worden ingeschreven? Zo niet, welke stappen bent u voornemens te nemen om deze groeiende praktijk te stoppen?
Leden van een coöperatie zijn vrij in de keuze van hun vestigingsplaats. Wel moeten de coöperatie en de leden voldoen aan hun fiscale verplichtingen en mogen de activiteiten niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Om toezicht op de naleving van de regels te bevorderen heeft Nederland met een groot aantal landen verdragen gesloten over de uitwisseling van inlichtingen.
Acht u het wenselijk dat leden van een coöperatie gevestigd zijn op fiscaal mild terrein of in belastingparadijzen als de Kaaiman- of Kanaaleilanden, Bermuda of Delaware?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nike door middel van een coöperatieconstructie in Nederland geen dividendbelasting betaalt?
Zoals bekend kan ik over individuele belastingplichtigen geen uitspraken doen. In meer algemene zin merk ik op dat bedrijven vrij zijn in hun keuze voor de (internationale) juridische bedrijfsstructuur. Overigens, merk ik ook in meer algemene zin op, dat op basis van de EU-moeder/dochterrichtlijn en de afgesloten belastingverdragen in de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van een BV veelal ook geen dividendbelasting wordt geheven.
Hoe beoordeelt u de signalering van oud-hoofd van de afdeling rulings van de belastingdienst, Wiecher Munting, dat sinds de periode 2005/2006 door de belastingdienst toestemming gegeven wordt om rulings af te geven voor coöperaties, omdat dat een positieve stimulans gaf aan de vestiging van buitenlandse kantoren?
Zoals bij meerdere (fiscale) wetsvoorstellen is aangegeven, acht het kabinet het van belang dat er in Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heerst, ook voor (regionale) hoofdkantoren. De behandeling van dividenden, zowel de inkomende (deelnemingsvrijstelling), als de uitgaande (dividendbelasting), is daarbij een belangrijke factor. Ook het geven van zekerheid vooraf over de fiscale behandeling van de dividenden is van groot belang. Aangezien dividenduitkeringen door een coöperatie in beginsel niet onder de heffing van de dividendbelasting vallen is de Belastingdienst daarvoor zekerheid vooraf gaan geven. Er is geen bijzondere fiscale faciliteit voor financieringsmaatschappijen, maar wel kan het grote aantal belastingverdragen dat Nederland heeft gesloten het aantrekkelijk maken financiële dienstverleningslichamen in Nederland te vestigen.
Wat is uw mening over de constatering dat 80 van de 100 grootste bedrijven ter wereld in Nederland gevestigd zijn met financieringsfirma’s?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de substance-eisen zijn voor bijzondere financiële instellingen (BFI’s)? Kunt u ook aangeven of de substance-eisen afdoende zijn om doorsluizing te voorkomen zonder dat sprake is van reële economische activiteiten? Indien dat niet het geval is, bent u bereid aanvullende eisen te stellen?
De Nederlandse Bank (hierna: DNB) definieert het begrip «bijzondere financiële instelling» (hierna: BFI’s) en bepaalt welke instellingen het betreft. Uit de gegevens van DNB blijkt dat de BFI’s voor het grootste deel houdstermaatschappijen en financieringsmaatschappijen zijn die deel uitmaken van multinationale concerns1.
Er is echter geen fiscale definitie van het begrip BFI. Onder die financieringsmaatschappijen kunnen ook zogenoemde dienstverleningslichamen vallen.
Dienstverleningslichamen zijn lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband. Voor dienstverleningslichamen gelden ter verkrijging van zekerheid vooraf fiscale substance-eisen2. De substance-eisen zien op zaken waaruit blijkt dat het lichaam in Nederland gevestigd is en de administratie in Nederland wordt gevoerd, alsmede dat tenminste de helft van het bestuur in Nederland woont. Daarnaast worden meer materiële eisen gesteld, zoals de professionele kennis van de bestuursleden en het personeel en een passende kapitalisatie middels eigen vermogen. Zowel het eigen vermogen van het lichaam als het kennisniveau dienen aan te sluiten bij de functies en risico’s van de desbetreffende instelling.
Zoals ik in mijn brief van 3 november 20113 schreef, worden deze substance-eisen impliciet geëvalueerd aan de hand van reacties van verdragspartners en van ontwikkelingen rond (aanpassingen van) het commentaar bij het OESO Modelverdragen, waarop de meeste verdragen geënt zijn. Geen van beide wijzen erop dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners. Naar aanleiding van de bij de behandeling van het Belastingplan aangenomen motie nummer 62 (33003) zal ik op de achtergrond, de invulling, de naleving en de gevolgen van de substance eisen terugkomen.
Klopt de bewering van het oud-hoofd van de afdeling rulings van de belastingdienst, Wiecher Munting, dat het bedrag van € 1 miljard aan belastinginkomsten als gevolg van deze doorsluispraktijken achterhaald is en dat het gaat hooguit om enkele honderden miljoenen? Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Kunt u aangeven hoe het komt dat deze belastinginkomsten in Nederland dalen, terwijl de geldstroom door Nederland groter is geworden (van € 4400 miljard in 2003 tot € 10 005 miljard in 2010)?
Kunt u de gegevens uit 2007 (€ 1 miljard belastingopbrengsten en € 500 miljoen aan «toegevoegde waarde» voor de economie») actualiseren en per jaar sinds 2007 aangeven hoeveel belasting over deze geldstroom wordt afgedragen en op welke gronden?
Zoals uit mijn antwoorden op de kamervragen van de heer Groot (PvdA) van 11 oktober 2011 blijkt, is het bedrag van € 1,5 miljard een inschatting van DNB enCBS van de toegevoegde waarde voor Nederland. DNB is op dit moment bezig met het opzetten van een waarneming van de toegevoegde waarde van BFI’s – inclusief belastingen – op basis van directe rapportages van de jaren 2009 en 2010. DNB verwacht de cijfers van deze nieuwe waarneming in de loop van 2012 te kunnen publiceren.
Overigens merk ik op, net als in mijn brief van 3 november 2011, dat de toegevoegde waarde van deze sector niet te eng beoordeeld moet worden. Het is ook van belang te beseffen dat veel buitenlandse bedrijven die nu van grote betekenis zijn voor de Nederlandse economie, met een veel kleinere aanwezigheid, bijvoorbeeld met slechts een financieringsmaatschappij, begonnen zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat 36% van de hoogleraren op de (sub)afdelingen accountancy van de universiteiten partner is bij een van de grote 4 accountancykantoren (Deloitte, Ernst&Young, PwC en KPMG)?
Zie antwoord vraag 11.
Acht u de beroepscode (accountants doen geen uitspraken over elkaar, zonder elkaar te hebben gehoord) en het feit dat een accountant niet vrij kan spreken over zijn eigen klanten, in lijn met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU, die stelt dat een hoogleraar behalve zorgvuldig, betrouwbaar en controleerbaar ook onpartijdig en onafhankelijk moet zijn?
Bent u bereid te onderzoeken of een einde aan deze praktijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door te kijken naar de Verenigde Staten en Duitsland, waar deze dubbelfuncties niet bestaan?
Zoals door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap reeds eerder is aangegeven in antwoord 3 op Kamervragen4 van de kamerleden Jadnanansing en Plasterk (beiden PvdA) over dit onderwerp is het voor een goede wisselwerking tussen theorie en praktijk van belang dat hoogleraren hun functie aan een universiteit kunnen combineren met een functie in een bedrijf of in een maatschappelijke organisatie. Dat geldt niet alleen voor de accountancy, maar bijvoorbeeld ook voor de rechtspraak.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg over de fiscale agenda dat is gepland op 10 oktober 2011?
Ja. Het toepassen van hoor en wederhoor is een belangrijk grondbeginsel. Ik zie dus niet in waarom dit bij accountants een probleem zou opleveren. Daarnaast geeft de VSNU in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening onder artikel IV Onpartijdigheid & artikel V Onafhankelijkheid aan hoe hoogleraren met een nevenfunctie moeten handelen om hun onpartijdige en onafhankelijke positie als hoogleraar te waarborgen. Ik verwijs in dit verband ook naar het antwoord 2 van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op Kamervragen4 van de hiervoor genoemde kamerleden.
De gebruikelijke werkwijze bij het ontdekken en herstellen van fouten van het personeel bij de Belastingdienst/Toeslagen |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u inzicht verschaffen in de inhoud van de werkinstructie bij de belastingtelefoon van de afdeling Toeslagen?
Deze werkinstructies bij de BelastingTelefoon beslaan op dit moment – als het uitgeprint zou kunnen worden – enkele duizenden pagina's. Deze inhoud is opgenomen is de zogenaamde Dialoogondersteuning. Dit is een digitaal systeem die medewerkers bij de Belastingtelefoon en de balie kunnen raadplegen en bevat antwoorden op allerlei mogelijke vragen van toeslaggerechtigden.
Bent u van mening dat de klant centraal moet staan bij de dienstverlening van de belastingtelefoon? Hoeveel vrijheid krijgen medewerkers van de belastingtelefoon om in te gaan op de behoefte van een individuele klant?
De BelastingTelefoon staat als contactcentrum van de Belastingdienst opgesteld om burgers zo goed mogelijk te ondersteunen bij het voldoen aan hun plichten en het effectueren van hun rechten. Om de eenduidigheid en kwaliteit van de beantwoording zo veel mogelijk te garanderen, alsmede om de privacy van burgers te beschermen, houden medewerkers van de BelastingTelefoon zich aan de instructies.
Het is voor een medewerker van de BelastingTelefoon niet altijd mogelijk om te beoordelen of er sprake is van een fout in het geval een toeslag is gestopt. Wanneer de klant aangeeft dat er naar zijn mening iets fout is gegaan, kan de medewerker een melding aanmaken voor de Belastingdienst/Toeslagen. Bij dreigende calamiteiten, bijvoorbeeld een huisuitzetting worden spoedmeldingen naar de Belastingdienst/Toeslagen gezonden. Ook kan de BelastingTelefoon de burger direct doorverbinden met de Belastingdienst/Toeslagen, zodat de burger verder geholpen kan worden.
Wat is de gebruikelijke procedure als personeel van de Belastingdienst/Toeslagen per ongeluk de toeslag van de verkeerde persoon stopzet in het geval dat het personeel de fout zelf ontdekt?
Als de fout door de Belastingdienst wordt ontdekt, dan wordt die hersteld. De Belastingdienst wacht daarbij niet totdat de burger heeft gereageerd.
Kunt u ter geruststelling bevestigen dat de bewering onwaar is dat de Belastingdienst haar eigen medewerkers instrueert dat zij deze fout dan niet zelf mogen herstellen maar dat zij dan moeten afwachten totdat de klant daarover rept?
De bewering is onwaar. Het is evenwel in een massaal proces, zoals bij toeslagen, niet altijd mogelijk dat de Belastingdienst altijd een verkeerde beslissingen zelf ontdekt. Daarom reageert de Belastingdienst ook op signalen van buiten. De BelastingTelefoon of de balies in de regio’s zijn daarvoor belangrijke bronnen.
Op het moment dat gelijksoortige meldingen binnenkomen, worden deze geanalyseerd. Als blijkt dat er sprake is van een procesverstoring, gaat de Belastingdienst deze herstellen. Alle burgers waarbij er iets niet goed gegaan is, krijgen – ongeacht of ze hebben gereageerd of niet – dan een nieuwe beschikking en/of betaling. Ook ontvangen zij een brief waarin informatie staat wat er niet goed is gegaan.
In de halfjaarsrapportages van de Belastingdienst, wordt gerapporteerd over de procesverstoringen. Daarin wordt ook aangegeven wat er gedaan is om de procesverstoring op te lossen.