Het bericht 'Asielzoekers met bekeringsverhaal krijgen minder vaak een verblijfsvergunning, zien advocaten' |
|
Diederik van Dijk (SGP), Boomsma , Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Klopt het dat asielaanvragen waarin een bekering als grond voor vervolging wordt opgegeven, nu strenger beoordeeld worden, zoals advocaten aangeven?1
Per 1 juli 2024 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het beoordelingskader voor asielaanvragen. Deze wijziging betrof onder meer een aanpassing aan het gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de bewijslastverdeling, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die wijziging gold voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van alle asielaanvragen, niet alleen die van aanvragen waarin een religieus motief als grond voor vervolging wordt opgegeven.
In de beoordeling van geloofwaardigheid worden alle relevante elementen, zoals door de vreemdeling naar voren gebracht of overgelegd, betrokken. Vergeleken met de uitvoeringspraktijk van voor de beleidswijziging, hebben documenten een meer prominente plek in de beoordeling. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de beoordeling zoals volgt uit de Kwalificatierichtlijn. Het zal niet voor alle vreemdelingen mogelijk zijn om hun asielrelaas met documenten te onderbouwen. In die gevallen zal, net als voorheen, een beoordeling gemaakt worden van de geloofwaardigheid op grond van de overgelegde verklaringen en documenten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Op die manier wordt rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie waarin vreemdelingen (kunnen) verkeren. Aanvragen waarin bekering als grond voor vervolging wordt aangevoerd, worden in beginsel dan ook niet strenger beoordeeld. Daarnaast is Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid niet gewijzigd. Deze Werkinstructie wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd dan ook steeds betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling.
Op welke manieren is het beleid aangescherpt?
In de oude werkwijze werden de overgelegde documenten meegewogen met de verklaringen en alle andere bewijsstukken om tot een oordeel over de geloofwaardigheid te komen. Dit deed onvoldoende recht aan de mogelijkheid die in de Kwalificatierichtlijn is opgenomen om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Voorts worden nu alle omstandigheden van de zaak beter betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De vreemdeling moet een oprechte inspanning verrichten om diens aanvraag te staven, diens verklaringen moeten samenhangend en aannemelijk zijn en de vreemdeling moet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd wil de IND de geloofwaardigheid aannemen. Verder moeten alle documenten zijn overgelegd waarover de vreemdeling redelijkerwijs kan beschikken en moet de aanvraag tijdig zijn ingediend of moet er een verklaring zijn gegeven waarom het niet mogelijk was dat te doen.
In de huidige werkwijze wordt daarom eerst beoordeeld of het motief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan reeds geloofwaardig worden geacht. Indien het motief niet volledig is onderbouwd met documenten, zal de geloofwaardigheid van het motief worden beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheidstoets zoals vervat in de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4, vijfde lid van de EU Kwalificatierichtlijn. Indien aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan kan het motief alsnog geloofwaardig worden geacht.
Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Klopt het dat minder asielaanvragen op grond van bekering dit jaar zijn toegewezen? Komt dit doordat er minder geloofwaardige verzoeken zijn gedaan of weegt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de inhoud van het vluchtrelaas anders dan voorheen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen bekering als motief hadden in de afgelopen vijf jaar en hoeveel daarvan zijn afgewezen en hoeveel daarvan zijn toegewezen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Klopt het dat er van asielzoekers verwacht wordt meer van het relaas met documenten te onderbouwen? Zo ja, met welk type documenten dient volgens u het asielrelaas onderbouwd te worden?
Nee, van vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het relaas met documenten onderbouwen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 klopt het wel dat vreemdelingen onder de huidige werkwijze een extra mogelijkheid krijgen, zoals ook neergelegd in de Kwalificatierichtlijn, om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Dat zij het relaas met documenten onderbouwen wordt echter niet van hen verwachten. Documenten hebben zo wel een meer prominente plek in de beoordeling gekregen. De IND beoordeelt in de huidige werkwijze eerst of het asielmotief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan als geloofwaardig worden geacht. Ook alle «niet-objectieve» documenten, zoals verklaringen van derden worden nog altijd betrokken bij de beoordeling, conform WI 2022/3 voorschrijft.
Met welk type documenten kan een asielzoeker onderbouwen dat hij of zij met vervolging om politieke of religieuze redenen te maken heeft? Kent u dergelijke documenten uit de praktijk?
Zoals uiteengezet in Werkinstructie 2024/6 moet het gaan om objectieve documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In beginsel kunnen documenten als objectieve onderbouwing gelden, indien:
Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden en de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.
In bovengenoemde werkinstructie wordt een voorbeeld gegeven van een authentiek en onvervalst arrestatiebevel waaruit blijkt dat de vreemdeling wordt gezocht vanwege politieke activiteiten. Dit is slechts één voorbeeld van een type document dat een asielzoeker kan aanleveren om diens asielmotief te onderbouwen.
In het geval van vervolging om politieke of religieuze redenen zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn om de overtuiging met documenten te onderbouwen. De problemen die de vreemdeling heeft ervaren als gevolg van die overtuiging kunnen mogelijkerwijs echter wel met documenten onderbouwd worden. Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Dienen dergelijke documenten altijd origineel te zijn? Zo ja, waarom acht u dit een redelijke eis?
Ja, in beginsel is het niet mogelijk om een asielmotief enkel op basis van kopieën van documenten aannemelijk te maken, omdat de authenticiteit van kopieën niet is vast te stellen. Kopieën kunnen uiteraard wel betrokken worden bij de geloofwaardigheidstoets die volgt als het motief niet volledig met documenten is onderbouwd en deze verband houden met de verklaringen van de vreemdeling. Daarmee wordt nadrukkelijk niet voorbijgegaan aan documenten die niet aan de eisen voldoen om het relaas volledig te onderbouwen.
Is er iets veranderd aan de geloofwaardigheidsbeoordeling voor asielverzoeken met een bekeringsmotief en zo ja, wat precies?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe komen beslismedewerkers aan de benodigde kennis voor de beoordeling van asielverzoeken met een bekeringsmotief en hoe is deze kennis geborgd in de IND? Worden dergelijke asielverzoeken in de praktijk behandeld zonder betrokkenheid van een bekeringscoördinator?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de Integrale Geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er trainingen gegeven over bekering en afvalligheid.
Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
Kunt u reageren op de stelling van de in het artikel aangehaalde advocaten die zeggen dat veel IND-medewerkers weinig begrip hebben van het christendom en van het proces van bekering?
Dat medewerkers van de IND weinig begrip hebben van het christendom en proces van bekering, herken ik niet. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 reeds uiteengezet, kennen zaken waarin een religieus motief is aangevoerd reeds meer waarborgen dan andere zaken. Verder wordt primair uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling. Uiteraard blijven het complexe zaken, maar de IND is toegerust om te voldoen aan de wettelijke taak die op hen rust om ook deze aanvragen te beoordelen.
Hoe lang werkt de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND? Klopt het dat personeelsverloop de kennis en kunde binnen de IND aantast? Zo nee, hoe wordt dat effectief voorkomen?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND betrouwbare informatie te generen over hoe lang de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND werkt. Er is voldoende kennis en kunde binnen de IND voor het behandelen van deze aanvragen. Daarnaast worden nieuwe medewerkers door ervaren medewerkers opgeleid. Daarmee wordt de kennis en kunde ook weer overgedragen aan de nieuwe medewerkers. Verder zijn er juist in zaken waarin een religieus motief is aangevoerd voldoende kwaliteitswaarborgen om de kennis en kunde op peil te houden.
Maakt kennis van het christendom en bekering onderdeel uit van de opleiding voor beslisambtenaren? Zo ja, op welke manier maakt dit deel uit van de opleiding?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 investeert de IND op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid.
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten. De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, specifieke trainingen die verplicht zijn voor alle medewerkers en in het raadplegen van een bekeringscoördinator in zaken waarin de asielzoeker bekering tot een andere religie of afvalligheid wordt aangevoerd als asielmotief.
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel gepubliceerd in het Nederlands Dagblad waarin gesteld wordt dat medewerkers soms over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken en bovendien hun subjectieve mening daarover gegeven?2 Erkent u dat de voorbeelden gegeven in het artikel in de praktijk voorkomen? Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Ik ben bekend met het opinieartikel dat is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad. Ik herken niet dat medewerkers over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken, noch dat zij hun subjectieve mening daarover geven. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9 en vraag 12.
Hoe kan het voorkomen dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken? Acht u dit professioneel en wenselijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken, herken ik niet. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik uiteengezet heb in mijn antwoord op vraag 13.
Op welke manier wordt externe expertise op dit thema betrokken bij beslissingen over asielverzoeken met een bekeringsmotief?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak. Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.
Het bericht 'Onverantwoord veel' asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol' |
|
Boomsma , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Onverantwoord veel» asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er momenteel meer asielaanvragen worden gedaan op Schiphol dan voorheen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dit? Uit welke landen komen deze aanvragers en om hoeveel mensen gaat het?
Vanaf half oktober 2024 was er een sterke toename van het aantal asielaanvragen op Schiphol. Dit kwam in eerste instantie voornamelijk door passagiers met Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Zij gebruikten Schiphol als transitluchthaven op weg naar bestemmingen in Zuid-Amerika. In veel gevallen was het uiteindelijke doel om via Zuid-Amerika over land naar de Verenigde Staten te reizen. Wanneer doorreizen op Schiphol niet mogelijk bleek, vroegen veel reizigers met genoemde nationaliteiten op Schiphol asiel aan. Halverwege november was kortstondig sprake van een toename van andere nationaliteiten die op Schiphol asiel aanvroegen, met name Kenianen. Ook zij maakten gebruik van de transitfaciliteit om in Nederland asiel aan te vragen. Trendrapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bevestigen dit beeld.
Tsjadische
n.v.t.
10
<5
Senegalese
n.v.t.
10
110
Mauritaanse
n.v.t.
20
90
Keniaanse
n.v.t.
n.v.t.
70
Centraal-Afrikaanse
n.v.t.
10
10
Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities. De in de tabel genoemde cijfers laten niet zien welk aandeel van deze instroom bij de KMar daadwerkelijk de asielgrensprocedure heeft doorlopen.
Bent u van mening dat deze stijging te maken heeft met de visumplicht die Spanje heeft ingesteld voor reizigers uit Afrika die met een tussenstop naar Latijns-Amerika vliegen, waardoor asielzoekers nu uitwijken naar Amsterdam? Zo ja, zorgt dit voor een waterbedeffect in andere landen, zoals Nederland?
Dit is een mogelijke verklaring. De recent ingevoerde luchthaventransitvisumplicht van Spanje voor reizigers uit bepaalde Afrikaanse landen heeft waarschijnlijk geleid tot een verschuiving van migratiestromen.
Deelt u de mening dat Nederland vanwege de stijging een transitluchthavenvisumplicht moet instellen voor mensen met de nationaliteit van landen waarvan relatief veel mensen asiel aanvragen, zoals de in de uitzending genoemde Noord-Afrikaanse landen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Sinds 25 november 2024 is daarom een luchthaventransitvisumplicht ingesteld voor reizigers met de Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Sindsdien is er tot het moment van schrijven geen enkele asielaanvraag meer ingediend door passagiers met bovengenoemde nationaliteiten op Schiphol.
Het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan negatieve gevolgen hebben. Zo kan deze maatregel de bilaterale betrekkingen met de betrokken landen verstoren, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor andere samenwerkingstrajecten, zoals migratiedialogen. Daarom is het essentieel om zorgvuldig te bepalen wanneer en welke landen op de lijst moeten worden geplaatst, ook om ervoor te zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet wordt aangetast.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de stijging van het aantal asielaanvragen in Nederland via Schiphol tegen te gaan?
Ontwikkelingen en trends in de asielinstroom worden nauwlettend in de gaten gehouden. Er wordt voortdurend door onder andere de KMar en de IND geanalyseerd of er nieuwe migratietrends ontstaan, zodat daar snel op ingespeeld kan worden. Daarnaast is er contact met een aantal luchtvaartmaatschappijen op migratieroutes om irreguliere migratie te voorkomen en tegen te gaan. Hierdoor is ook het aantal reizigers uit andere Afrikaanse landen dat op Schiphol asiel aanvraagt, aanzienlijk afgenomen. Tevens wordt het netwerk van Immigration Liaison Officers van de IND actief ingezet om luchtvaartmaatschappijen te adviseren over reisbewegingen die wijzen op irreguliere migratie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klant betaalde seks vaak vrijuit» en «Zonder klanten geen seksuele uitbuiting» waarin wordt teruggeblikt op de aanpak van deze klanten tien jaar na de Valkenburgse zedenzaak?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) Limburg dat aangeeft de beperkte opsporingscapaciteit niet in te willen zetten voor het opsporen van deze klanten? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van het standpunt van het Arrondissementsparket Limburg van het Openbaar Ministerie (OM). Omdat de opsporings- en vervolgingscapaciteit per definitie schaars is, zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van deze capaciteit. Binnen deze keuzes en afwegingen die dagelijks rond de opsporing en vervolging van mensenhandel worden gemaakt speelt mee dat de opsporingsdiensten op basis van het doorlaatverbod uit artikel 126ff Wetboek van Strafvordering het delict mensenhandel, wanneer zij wetenschap hebben van het plaatsgevonden delict, deze situatie niet mogen laten voortduren. Hierdoor zal er eerder capaciteit worden ingezet op het beëindigen van de situatie.
In alle onderzoeken naar seksuele uitbuiting bekijken het OM en de politie altijd of er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing van klanten. Aan de hand daarvan zal de afweging worden gemaakt om wel of niet over te gaan tot het opsporen van klanten. Er is geen besluit dat er sowieso geen capaciteit wordt ingezet voor de opsporing van klanten van mensenhandel. De afweging is in specifieke gevallen aan het OM, ik kan niet in dit besluit treden.
Kunt u aangeven of het tevens landelijk beleid is van het OM om opsporingscapaciteit niet langer in te zetten voor deze klanten? Bent u het eens met de analyse dat deze keuze van het OM onwenselijk, maar begrijpelijk is gezien de lage straffen die sinds de Valkenburgse zedenzaak worden opgelegd aan klanten die seks kopen van minderjarigen, namelijk doorgaans één dag cel en een taakstraf, zoals ook is gebleken uit het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)-onderzoek «Op de koop toe»? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport verwachten?
Klanten die willens en wetens seks kopen van minderjarigen moeten worden aangepakt. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vragen 2 en 4, is het geen landelijk beleid van het OM om opsporingscapaciteit niet in te zetten voor de opsporing van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat, indien het OM een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting start, ook wordt geïnvesteerd in het opsporen en vervolgen van klanten. Dit is landelijk beleid en is ongewijzigd. Over de aard en omvang van dergelijke opsporingsonderzoeken heeft de politie altijd overleg met de officier van justitie, waarbij in iedere zaak verschillende belangen worden afgewogen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende opsporingsinformatie.
De lagere straffen waar in het CKM-rapport naar wordt verwezen hebben betrekking op het verschil tussen de door het OM geëiste straf en de door de rechter opgelegde straffen. Deze vallen volgens het onderzoek lager uit dan door het OM geëist. Dit wordt met name gezien bij seksueel misbruik van minderjarigen. In deze categorie zitten grote verschillen tussen de strafzaken wat betreft onder meer het delict zelf, de geëiste strafmaat, aard van de seksuele handelingen, eventuele recidive en het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en dader. Naast deze verschillen die bij kunnen dragen aan de lagere straffen die worden geëist, kan strafoplegging ook verschillende doeleinden dienen. Het leveren van maatwerk en het daarmee in sommige gevallen afwijken van de strafeis van het OM, is noodzakelijk om recht te doen aan alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie van het CKM-rapport «Op de koop toe» ontvangen.
In hoeverre verwacht u dat de verhoging van de maximale strafbedreiging voor deze klanten, die met de Wet seksuele misdrijven per 1 juli van dit jaar is ingegaan, bijdraagt aan een hogere strafmaat? Deelt u tevens de mening dat deze wetwijziging onvoldoende effect zal sorteren wanneer de opsporingscapaciteit niet op orde is?
Of de wettelijke verhoging van de maximale strafbedreiging voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen in individuele strafzaken zal leiden tot een hogere strafeis en strafoplegging, zal uit de praktijk moeten blijken. Het OM is bij het bepalen van de strafeis in dit soort zaken gebonden aan de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.2 In de richtlijn is bij de strafmaten aansluiting gezocht bij de door de wetgever doorgevoerde verhogingen van de wettelijke maximale straffen. De wettelijke maximale straf voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar is bijvoorbeeld verhoogd van 12 naar 15 jaar. Mede gelet op die verhoging bevat de richtlijn sinds de invoering van de Wet seksuele misdrijven een hogere strafmaat voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar.
De rechtbanken hebben als uitgangspunt voor de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS).3 In de LOVS oriëntatiepunten is de strafmaat voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen van 16 tot 18 jaar ongewijzigd gebleven. Voor betaalde seks met kinderen van 12 tot 16 jaar en beneden de 12 jaar is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de strafmaat spelen ook andere factoren dan de strafmaxima een rol, zoals de omstandigheden waaronder het feit wordt gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetswijziging onvoldoende effect zal sorteren vanwege gebrek aan capaciteit bij het OM. Er worden al langere tijd inspanningen verricht om de aanpak van zedenzaken én de capaciteit van de strafrechtketen, waaronder van het OM, te versterken. Het OM is in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Dit is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie. De officieren worden geworven als «allround» officier van justitie. Een deel hiervan zal naar verwachting worden ingezet voor de aanpak van seksuele delicten. Hoeveel officieren van justitie op de aanpak van seksuele delicten worden ingezet wordt deels bepaald door de parketten zelf. Dit is afhankelijk van de instroom van zaken en kan fluctueren. In aanvulling hierop zijn aan het OM extra middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Het betreft een bedrag van ruim 1,5 miljoen euro structureel vanaf 2024.
Bent u bereid in gesprek te treden met het OM en de politie om te bezien wat er nodig is voor effectief opsporingsbeleid van zowel mensenhandelaren als klanten? Bent u ook bereid om extra te investeren in capaciteit voor een dergelijk opsporingsbeleid bij het OM als de politie?
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel, onder andere aan de zijde van de politie en het OM (zie voor meer toelichting op de investeringen bij het OM het antwoord op vraag4. Zo zijn alle eerstelijns politiemedewerkers getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel, zijn er naar aanleiding van de motie Segers/Asschers nieuwe medewerkers geworven ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en is mensenhandel wederom als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie opgenomen in de Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve afspraken gemaakt. Er wordt onder andere ingezet op de doorontwikkeling van de online opsporing en het vergroten van de eenheidsoverstijgende samenwerking. Over deze ontwikkelingen is nauw contact tussen het departement, de politie en het OM.
De politie en het OM hebben mijn departement bericht dat de sterkte voor de aanpak en de opsporing van mensenhandel voldoende op orde is. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is het van belang ook in te zetten op alternatieve interventies en andere aspecten binnen de aanpak van mensenhandel. Zo dragen de acties uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel, zoals de acties rond het verbeteren van de meldingsbereidheid en het delen van gegevens, bij aan het beter in zicht krijgen van slachtoffers en daders mensenhandel. Dit dient ook de opsporing en vervolging van mensenhandel ten goede te komen.
Is het de ambitie van dit kabinet om ervoor zorg te dragen dat klanten die seks kopen van minderjarigen niet langer de dans ontspringen? Bent u van mening dat de kabinetsaanpak Samen tegen Mensenhandel bijdraagt aan deze ambitie?
Het seksueel uitbuiten van minderjarigen is verwerpelijk. Het is in het belang van slachtoffers om te voorkomen dat klanten zich schuldig maken aan dit misdrijf. Klanten die zich hier willens en wetens schuldig aan maken dienen hard te worden aangepakt. Het voorkomen van dit misdrijf en het aanpakken van de groep klanten die zich hier schuldig aan maakt, heeft zeker mijn aandacht. Er zijn voldoende beleidsmatige en strafrechtelijke instrumenten voor de aanpak.
Het is sinds 1 januari 2022 mogelijk om klanten te vervolgen op basis van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het afnemen van een seksuele dienst van een sekswerker van wie ze weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Dit artikel is ter aanvulling op het artikel 248b Sr. Op grond van dit artikel kunnen klanten die seksuele diensten van een minderjarige afnemen strafbaar worden gesteld. Sinds 1 januari 2022 zijn op grond van artikel 273f Sr 4 verdachten ingeschreven bij het OM voor vervolging, daarvan zijn er inmiddels 3 vervolgd. Voor 248b Sr geldt dat er sinds 1 januari 2022 31 verdachten bij het OM zijn ingeschreven voor vervolging, waarvan er 22 zijn vervolgd.
Het versterkte Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., draagt bij aan de ambitie van het kabinet om de specifieke groep klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te pakken. In het Actieplan, dat tot stand is gekomen met het brede werkveld, wordt onder Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording. Een aantal van deze acties is gericht op de aanpak van klanten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het opzetten van een Mensenhandel Fieldlab Klanten. In dit Fieldlab worden professionals in multidisciplinaire teams getraind en gecoacht om tot nieuwe interventies te komen ten behoeve van een verbeterde aanpak van klanten. Ook zullen, eveneens onder Actielijn 1, de politie en het OM jaarlijks minimaal één landelijke actiedag organiseren in het kader van de aanpak van klanten, waarbij preventief gehandeld kan worden door klanten te waarschuwen dat ze strafbaar zijn. Indien de actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, kan worden ingezet op strafrechtelijke vervolging. Inmiddels heeft al een eerste actiedag plaatsgevonden. Een andere actie uit het Actieplan is dat het OM bij het vervolgen van klanten van minderjarige seksuele diensten of seksuele uitbuiting vaker in de media zal uitleggen waarom een klant-dader wordt vervolgd om naast bewustwording ook een afschrikkende werking hiervan te laten uitgaan.
Klopt het dat veel klanten die betaalde seks hebben met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites in contact zijn gekomen met deze minderjarige slachtoffers zoals eerder ook is aangekaart door de OM fieldlab Tulpafslag? Bent u bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ceder/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 531, nr. 20) over online leeftijdsverificatie wettelijk te borgen voor gok en pornowebsites, ook zorg te dragen voor een wettelijke borging van leeftijdsverificatie van seksadvertentiesplaforms? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat uit het Fieldlab Tulpafslag de conclusie kan worden getrokken dat er klanten in contact zijn gekomen met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites. Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. De seksadvertentiewebsites voorzien in de mogelijkheid voor sekswerkers om hun diensten aan te bieden. Het is verontrustend dat een groep klanten misbruik maakt van deze advertentieplatforms en bewust zoekt naar minderjarigen die zich aanbieden voor seks tegen betaling. Daarom zal mijn ministerie, zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Boomsma en Bikker, in gesprek gaan met zowel de betrokken partijen bij het Fieldlab Tulpafslag als de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden tegengegaan.
Leeftijdsverificatie dient op een veilige en privacy vriendelijke manier vorm te krijgen. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat kan helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen in de gaten.
De eerste veroordeling van een klant die willens en wetens heeft bijgedragen aan mensenhandel. |
|
Boomsma , Mirjam Bikker (CU) |
|
van Weel |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de uitspraak over de eerste klant die veroordeeld is voor artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr)?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de uitspraak.
Klopt het dat dit de eerste keer sinds de invoering van deze strafbaarstelling in 2022 dat het gelukt is om een klant die willens en wetens misbruik maakt van een slachtoffer van mensenhandel hiervoor veroordeeld is? Zo nee, hoe vaak is er op grond van dit artikel een veroordeling geweest? Kunt u aangeven in hoeveel zaken sinds 2022 er tot vervolging van een klant is overgegaan?
Ja, het klopt dat in de zaak waar in het artikel naar wordt verwezen voor het eerst iemand is veroordeeld op grond van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr). Sinds de invoering van dit artikel op 1 januari 2022 zijn op grond hiervan vier verdachten ingeschreven bij het Openbaar Ministerie (OM) voor vervolging. Daarvan zijn er inmiddels drie vervolgd. Voor één verdachte moet nog een vervolgingsbesluit worden genomen.
Hoe vaak is tot vervolging overgegaan van een klant op grond van artikel 248b Sr?
Sinds 1 januari 2022 zijn 31 verdachten bij het OM ingeschreven voor vervolging op grond van artikel 248b Sr. Inmiddels zijn hiervan 22 verdachten vervolgd. Waar artikel 273g Sr klanten strafbaar stelt die een seksuele dienst afnemen van een sekswerker van wie ze weten of een ernstig vermoeden hebben dat sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel, stelt artikel 248b Sr iemand strafbaar die seks koopt van 16- of 17-jarigen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Op de koop toe» van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel?2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Uw Kamer ontvangt nog voor het kerstreces een beleidsreactie op dit rapport.
Klopt het dat de mensen die veroordeeld zijn met name via legale seksadvertentiewebsites in contact kwamen met minderjarige slachtoffers? Welke pogingen worden ondernomen om dit te voorkomen?
De bevindingen uit het rapport van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) bevestigen dat klanten in contact komen met minderjarige slachtoffers via legale advertentieplatforms. Het is zorgwekkend dat minderjarige slachtoffers worden aangeboden tegen betaling en dat een bepaalde klantengroep bewust op zoek gaat naar deze kwetsbare groep. Het is belangrijk dergelijke verwerpelijke misstanden tegen te gaan, nieuwe slachtoffers te voorkomen en daders te vervolgen.
Binnen het kader van het voorgaande wordt er onder andere door bijvoorbeeld politie gewerkt aan de doorontwikkeling van de online opsporing, in het kader van de kwalitatieve afspraken uit de Veiligheidsagenda 2023–2026. Onderdeel hiervan is de versterking van de samenwerking met online partners ten aanzien van het signaleren van online uitbuiting. Dit doet de politie onder andere door in gesprek te gaan met enkele leveranciers van online platformen en door aandacht te vragen voor het verstrekken van signalen aan de politie vanuit verschillende (online) partners.
Daarnaast is op 17 februari 2024 de Digital Services Act (DSA) in werking getreden. De DSA is een Europese verordening die onder meer tot doel heeft de bescherming van grondrechten te verbeteren. Zo zijn er in de DSA regels opgenomen over onder meer de omgang met illegale inhoud, wordt er voorzien in een kennisgevings- en actiemechanisme voor meldingen van illegale inhoud en worden er nadere regels gesteld rondom het misbruik van diensten door afnemers en reclame op online platforms. Ook stelt de DSA nadere regels ter bescherming van (minderjarige) burgers. Deze worden bijvoorbeeld aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platforms, gesteld over onder andere de moderatie op online illegale activiteit en inhoud. Zo dienen ze een duidelijk meldingsmechanisme te hebben zodat bezoekers mogelijke illegale inhoud makkelijk kunnen melden en moet er transparantie worden getoond over wat er met deze meldingen is gedaan. De verwachting is dat de DSA ook zal bijdragen aan het tegengaan van bijvoorbeeld advertenties op digitale platforms die verband houden met mensenhandel of seks met minderjarigen.
Kunt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid uw kabinetsreactie naar de Kamer sturen? Kunt u in die reactie nader toelichten welke inzichten die volgen uit dit onderzoek u opportuun acht om te betrekken bij nadere beleidsontwikkeling conform de toezegging van uw voorganger?3
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie op het CKM-rapport ontvangen.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat de veroordeelde klanten met name via legale seksadvertentieplatforms in contact kwamen met minderjarige slachtoffers? Deelt u de conclusie van experts van het fieldlab Tulpafslag onder leiding van het Openbaar Ministerie, dat deze platforms hiervan op de hoogte zijn en desondanks weigeren passende maatregelen te nemen?4
Ik vind het onacceptabel dat minderjarige slachtoffers voor seks tegen betaling worden aangeboden. Het uitbuiten van deze kwetsbare slachtoffers dient voorkomen te worden. Klanten die zich schuldig maken aan dit misdrijf, moeten worden vervolgd. Dat minderjarige slachtoffers in bepaalde gevallen werden aangeboden aan klanten via seksadvertentieplatforms is verontrustend. Laat ik hierin duidelijk zijn: ieder geval is er één te veel, ongeacht hoe een klant in contact komt met een minderjarig slachtoffer.
Ik ben bekend met de conclusies van het Fieldlab Tulpafslag waarin wordt geconcludeerd dat de zelfregulering van seksadvertentieplatforms ter bestrijding van het seksueel uitbuiten van minderjarigen te wensen overlaat. Ik neem deze signalen serieus en ben mij bewust van de zorgen die er zijn. Daarom zal mijn departement in gesprek gaan met de organisaties die destijds betrokken waren bij het Fieldlab Tulpafslag. In een later stadium zal het departement ook in gesprek gaan met de verschillende advertentieplatforms. Het doel van deze gesprekken is om gezamenlijk te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers op deze legale advertentieplatforms kan worden tegengegaan.
Deelt de de mening dat deze platforms op deze wijze seksuele uitbuiting van minderjarigen faciliteren? Klopt het dat het huidige programma Samen tegen mensenhandel momenteel geen maatregelen bevat om deze platforms aan te pakken? Hoe beoordeelt u dat?
De advertentieplatforms zijn in principe legale platforms waar sekswerkers hun diensten kunnen aanbieden aan klanten. Indien sprake is van misstanden op deze platforms is het van belang om op te treden. Bovendien vind ik het belangrijk dat deze platforms zelf aan de slag gaan om misstanden te voorkomen, bijvoorbeeld met de aanbevelingen van het mensenhandel Fieldlab Tulpafslag. Zoals toegezegd onder de beantwoording van vraag 7, zal mijn departement in gesprek gaan met onder meer deze platforms om samen te bezien wat moet gebeuren om effectiever op te treden en om dergelijke misstanden te voorkomen.
Het klopt dat in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel geen maatregelen zijn opgenomen die zien op seksadvertentieplatforms. Het Actieplan vormt een aanvulling op staand beleid en alle inzet die dagelijks wordt gepleegd in de aanpak van mensenhandel. Het focust op essentiële elementen die voor het beleid en de uitvoering tot verbeteringen kunnen leiden. Omdat de hiervoor beschikbare financiële middelen en capaciteit begrensd zijn, zijn keuzes gemaakt bij de totstandkoming van het Actieplan. In het Actieplan is wel een aantal acties opgenomen die zich specifiek richten op klanten van mensenhandel.
Bent u bereid om alsnog maatregelen dan wel wetgeving te initiëren om deze platforms alsnog aan te pakken, onder andere door het invoeren van een 100 procent leeftijdsverificatie en een meldplicht van misstanden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld onder de beantwoording van vraag 5, is er al een aantal maatregelen uitgevoerd om het aanbieden van minderjarige slachtoffers op seksadvertentieplatforms tegen te gaan, zoals de doorontwikkeling van de online opsporing van de politie in het kader van de Veiligheidsagenda. Bovendien is de Digital Services Act in werking getreden. Daarnaast zal mijn departement, zoals opgenomen in mijn antwoord op vraag 7, in gesprek gaan met de betrokken organisaties van het Fieldlab Tulpafslag. Vervolgens zullen ook gesprekken plaatsvinden met de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden aangepakt.
Het invoeren van verplichte online leeftijdsverificatie maakt op dit moment geen onderdeel uit van het maatregelenpakket. Het is belangrijk dat leeftijdsverificatie, indien hiervoor zou worden gekozen, op een veilige en privacyvriendelijke manier gebeurt. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat moet helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen hieromtrent scherp in de gaten.
De bezuiniging op Vluchtelingenwerk |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister Faber bezuinigt miljoenen op juridische begeleiding van asielzoekers» en klopt dat bericht?1
Waarom is dit niet eerst met de Tweede Kamer besproken en aan de Kamer voorgelegd?
Wanneer is het besluit genomen en wanneer is Vluchtelingenwerk geïnformeerd over dit besluit?
Wat is de onderbouwing van het besluit om de subsidie aan Vluchtelingenwerk zo sterk in te korten?
Wat zijn de verwachte gevolgen van dat besluit?
Welke andere organisatie zou de taken die tot dusverre werden uitgevoerd door Vluchtelingenwerk met die subsidie dan gaan uitvoeren of is daar geen zicht op?
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft aangegeven dat dit grote gevolgen heeft voor de druk op de asielketen en ook extra druk legt op die organisatie?
Klopt het dat de IND taken moet overnemen van Vluchtelingenwerk? Zo ja, is de uitvoerbaarheid daarvan bekeken?
Is er een plan om de taken die nu worden uitgevoerd door Vluchtelingenwerk over te laten nemen door IND, COA en/of andere organisaties? Zo ja, kunt u dat plan aan de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Waarom is niet gekozen voor een overgangsperiode?
Kunt u deze vragen één-voor-één, uiterlijk 24 uur vóór aanvang van het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 5 februari a.s. beantwoorden?
Bent u bekend met de Duitse «Stoffstrombilanzverordnung», die regelt hoe landbouwbedrijven moeten omgaan met nutriënten en hoe operationele «Stoffstrombilanzen» moeten worden opgesteld?
Ziet u de overeenkomst met de Nederlandse discussie over doelsturing of het uitwerken van een afrekenbare stoffenbalans om emissiedoelen te realiseren, en bent u bereid om deze verordening te betrekken bij de uitwerking van uw voorstellen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reflectie op een analyse van deze verordening? Waar ziet u overeenkomsten met de Nederlandse ambitie om te komen tot emissiereductie en waar ziet u verschillen?
Bent u ermee bekend dat de Duitse overheid al lang spreekt met de Europese Commissie over deze vorm van emissiereductie? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Duitse autoriteiten hierover en de Kamer over het resultaat te informeren? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat we kostbare middelen en tijd kunnen besparen door ons voordeel te doen met de Duitse verordening voor emissiereductie in Nederland in plaats van dat we hier het wiel opnieuw gaan uitvinden?
Wilt u de beantwoording van deze vragen betrekken bij de toegezegde januaribrief waarin u concreter ingaat op de uitwerking van uw stikstofbeleid, emissiereductie en doelsturing?
Hulp bij toeslagen voor statushouders |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Financieel gat» dreigt voor statushouders nu COA geen toeslagen meer voor hen aanvraagt»?1
Kunt u beschrijven hoe het proces van overdracht van de taak om statushouders te ondersteunen bij de aanvraag van huurtoeslag is overgegaan van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar de gemeenten?
Kunt u de briefwisselingen tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)/gemeenten en het COA/ministerie over dit onderwerp aan de Kamer doen toekomen?
Is dit proces zorgvuldig verlopen?
Bent u bekend met de website van het COA waarop staat: «Aanvragen huurtoeslag en zorgtoeslag. De huurtoeslag en zorgtoeslag ontvang je via de Nederlandse belastingdienst. Het COA helpt je om je huurtoeslag aan te vragen. Neem hiervoor contact op met je contactpersoon van het COA.»?2
Is er overeenstemming en duidelijkheid bij de overheid zelf wie statushouders ondersteunt vanaf januari? Zo ja, wie is dat en hoe wordt dat gecommuniceerd?
Naar welke wijziging bij de Dienst Toeslagen verwijst het COA waardoor het ingewikkelder is geworden om toeslagen aan te vragen en hoeveel extra tijd kost het per persoon daardoor om de aanvragen te doen?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Het artikel 'Deze man nooit je opvang binnenlaten’. Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen' |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Deze man nooit je opvang binnenlaten». Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen»?1
Hoe beoordeelt u dit relaas? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op deze manier misbruik maakt van het asielsysteem, grote overlast en ellende veroorzaakt en de overheid op enorme kosten jaagt?
Welke manieren ziet u om dergelijk misbruik beter te bestrijden?
Hoe vaak is vastgesteld dat asielzoekers liegen over hun identiteit, en welke consequenties kunnen daaraan worden verbonden?
Hoe vaak komt het voor dat asielzoekers weigeren mee te werken aan een taaltest?
Indien op basis van een taaltest is vastgesteld dat een asielzoeker waarschijnlijk uit een ander land komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, welke handelingsmogelijkheden heeft de regering dan?
Indien wordt vastgesteld op basis van een taaltest dat iemand waarschijnlijk uit Marokko komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, zijn er andere manieren om herkomst uit Marokko vast te stellen? Op welke manier wordt de Marokkaanse regering gemaand om haar eigen onderdanen te erkennen? Zijn er mogelijkheden om te komen tot een betere gegevensdeling of samenwerking en zo ja, welke?
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het artikel onaangekondigd naar het hoofdkantoor van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) te rijden en daar neer te zetten en weer weg te gaan?
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het verhaal naar de daklozenopvang te rijden en daar achter te laten? Hoe vaak worden mensen uit Ter Apel naar een daklozenopvang gereden en op basis van welk beleid?
Hoeveel mensen bevinden zich in Nederland die geen verblijfsvergunning hebben maar niet gedwongen kunnen worden uitgezet?
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dergelijke deals gesloten waarbij overlastgevende en liegende asielzoekers extra geld krijgen om terug te keren naar het land van herkomst? Welke bedragen zijn daarbij uitgekeerd?
Hoe verhouden deze deals zich tot de regel dat terugkeerders met criminele antecedenten geen gebruik kunnen maken van de vertrekpremie?
Zijn er andere manieren om ervoor te zorgen dat wangedrag en bedrog wordt ontmoedigd en te voorkomen dat het wordt beloond?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in dit geval verschillende instanties de zorg over deze persoon steeds naar elkaar hebben doorgeschoven?
Ziet u noodzaak om te komen tot een betere, meer eenduidige aanpak van dergelijke personen die overlast en zelfs gevaar veroorzaken maar niet kunnen worden uitgezet?
Hoe vaak is de afgelopen twee jaar een schadevergoeding betaald omdat mensen onrechtmatig hebben vastgezeten in de vreemdelingendetentie, en voor welk bedrag, in totaal en gemiddeld per geval?
Waarom kon de man, toen uiteindelijk is ontdekt en vastgesteld dat hij inderdaad uit Marokko komt en een zus daar heeft wonen, niet alsnog worden uitgezet en waarom was het blijkbaar nodig om hem «om te kopen» met duizenden euro’s en giften? Werkte de Marokkaanse regering op dat moment nog steeds niet mee een uitzetting en zo ja, waarom niet?
Het bericht 'Asielzoekers met bekeringsverhaal krijgen minder vaak een verblijfsvergunning, zien advocaten' |
|
Diederik van Dijk (SGP), Boomsma , Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Klopt het dat asielaanvragen waarin een bekering als grond voor vervolging wordt opgegeven, nu strenger beoordeeld worden, zoals advocaten aangeven?1
Per 1 juli 2024 heeft er een wijziging plaatsgevonden van het beoordelingskader voor asielaanvragen. Deze wijziging betrof onder meer een aanpassing aan het gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de bewijslastverdeling, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Die wijziging gold voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van alle asielaanvragen, niet alleen die van aanvragen waarin een religieus motief als grond voor vervolging wordt opgegeven.
In de beoordeling van geloofwaardigheid worden alle relevante elementen, zoals door de vreemdeling naar voren gebracht of overgelegd, betrokken. Vergeleken met de uitvoeringspraktijk van voor de beleidswijziging, hebben documenten een meer prominente plek in de beoordeling. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de beoordeling zoals volgt uit de Kwalificatierichtlijn. Het zal niet voor alle vreemdelingen mogelijk zijn om hun asielrelaas met documenten te onderbouwen. In die gevallen zal, net als voorheen, een beoordeling gemaakt worden van de geloofwaardigheid op grond van de overgelegde verklaringen en documenten, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden. Op die manier wordt rekening gehouden met de moeilijke bewijspositie waarin vreemdelingen (kunnen) verkeren. Aanvragen waarin bekering als grond voor vervolging wordt aangevoerd, worden in beginsel dan ook niet strenger beoordeeld. Daarnaast is Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid niet gewijzigd. Deze Werkinstructie wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd dan ook steeds betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van de vreemdeling.
Op welke manieren is het beleid aangescherpt?
In de oude werkwijze werden de overgelegde documenten meegewogen met de verklaringen en alle andere bewijsstukken om tot een oordeel over de geloofwaardigheid te komen. Dit deed onvoldoende recht aan de mogelijkheid die in de Kwalificatierichtlijn is opgenomen om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Voorts worden nu alle omstandigheden van de zaak beter betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid. De vreemdeling moet een oprechte inspanning verrichten om diens aanvraag te staven, diens verklaringen moeten samenhangend en aannemelijk zijn en de vreemdeling moet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd wil de IND de geloofwaardigheid aannemen. Verder moeten alle documenten zijn overgelegd waarover de vreemdeling redelijkerwijs kan beschikken en moet de aanvraag tijdig zijn ingediend of moet er een verklaring zijn gegeven waarom het niet mogelijk was dat te doen.
In de huidige werkwijze wordt daarom eerst beoordeeld of het motief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan reeds geloofwaardig worden geacht. Indien het motief niet volledig is onderbouwd met documenten, zal de geloofwaardigheid van het motief worden beoordeeld aan de hand van de geloofwaardigheidstoets zoals vervat in de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid Vreemdelingenwet 2000 en artikel 4, vijfde lid van de EU Kwalificatierichtlijn. Indien aan alle vijf de voorwaarden wordt voldaan kan het motief alsnog geloofwaardig worden geacht.
Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Klopt het dat minder asielaanvragen op grond van bekering dit jaar zijn toegewezen? Komt dit doordat er minder geloofwaardige verzoeken zijn gedaan of weegt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de inhoud van het vluchtrelaas anders dan voorheen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen bekering als motief hadden in de afgelopen vijf jaar en hoeveel daarvan zijn afgewezen en hoeveel daarvan zijn toegewezen?
De IND beschikt niet over deze informatie omdat niet op geaggregeerd niveau wordt bijgehouden wat het asielmotief is van zaken die worden ingewilligd en afgewezen.
Klopt het dat er van asielzoekers verwacht wordt meer van het relaas met documenten te onderbouwen? Zo ja, met welk type documenten dient volgens u het asielrelaas onderbouwd te worden?
Nee, van vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het relaas met documenten onderbouwen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 1 en 2 klopt het wel dat vreemdelingen onder de huidige werkwijze een extra mogelijkheid krijgen, zoals ook neergelegd in de Kwalificatierichtlijn, om het relaas volledig te onderbouwen met documenten. Dat zij het relaas met documenten onderbouwen wordt echter niet van hen verwachten. Documenten hebben zo wel een meer prominente plek in de beoordeling gekregen. De IND beoordeelt in de huidige werkwijze eerst of het asielmotief volledig is onderbouwd met (objectieve) documenten. Indien het motief voldoende met (objectieve) documenten is onderbouwd, kan dit motief op basis daarvan als geloofwaardig worden geacht. Ook alle «niet-objectieve» documenten, zoals verklaringen van derden worden nog altijd betrokken bij de beoordeling, conform WI 2022/3 voorschrijft.
Met welk type documenten kan een asielzoeker onderbouwen dat hij of zij met vervolging om politieke of religieuze redenen te maken heeft? Kent u dergelijke documenten uit de praktijk?
Zoals uiteengezet in Werkinstructie 2024/6 moet het gaan om objectieve documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld en die bevestigen wat de vreemdeling heeft verklaard. In beginsel kunnen documenten als objectieve onderbouwing gelden, indien:
Ook kan het gaan om objectieve, openbare bronnen die zien op de persoonlijke omstandigheden en de verklaringen van de vreemdeling bevestigen.
In bovengenoemde werkinstructie wordt een voorbeeld gegeven van een authentiek en onvervalst arrestatiebevel waaruit blijkt dat de vreemdeling wordt gezocht vanwege politieke activiteiten. Dit is slechts één voorbeeld van een type document dat een asielzoeker kan aanleveren om diens asielmotief te onderbouwen.
In het geval van vervolging om politieke of religieuze redenen zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn om de overtuiging met documenten te onderbouwen. De problemen die de vreemdeling heeft ervaren als gevolg van die overtuiging kunnen mogelijkerwijs echter wel met documenten onderbouwd worden. Wat betreft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering, zal de nadruk in veel gevallen liggen op hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Die verklaringen zullen, net als voorheen, beoordeeld worden volgens de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid. Deze werkinstructie is op 1 juli 2024 niet gewijzigd.
Dienen dergelijke documenten altijd origineel te zijn? Zo ja, waarom acht u dit een redelijke eis?
Ja, in beginsel is het niet mogelijk om een asielmotief enkel op basis van kopieën van documenten aannemelijk te maken, omdat de authenticiteit van kopieën niet is vast te stellen. Kopieën kunnen uiteraard wel betrokken worden bij de geloofwaardigheidstoets die volgt als het motief niet volledig met documenten is onderbouwd en deze verband houden met de verklaringen van de vreemdeling. Daarmee wordt nadrukkelijk niet voorbijgegaan aan documenten die niet aan de eisen voldoen om het relaas volledig te onderbouwen.
Is er iets veranderd aan de geloofwaardigheidsbeoordeling voor asielverzoeken met een bekeringsmotief en zo ja, wat precies?
Voor het antwoord op vraag 8 verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe komen beslismedewerkers aan de benodigde kennis voor de beoordeling van asielverzoeken met een bekeringsmotief en hoe is deze kennis geborgd in de IND? Worden dergelijke asielverzoeken in de praktijk behandeld zonder betrokkenheid van een bekeringscoördinator?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de Integrale Geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er trainingen gegeven over bekering en afvalligheid.
Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
Kunt u reageren op de stelling van de in het artikel aangehaalde advocaten die zeggen dat veel IND-medewerkers weinig begrip hebben van het christendom en van het proces van bekering?
Dat medewerkers van de IND weinig begrip hebben van het christendom en proces van bekering, herken ik niet. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 reeds uiteengezet, kennen zaken waarin een religieus motief is aangevoerd reeds meer waarborgen dan andere zaken. Verder wordt primair uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling. Uiteraard blijven het complexe zaken, maar de IND is toegerust om te voldoen aan de wettelijke taak die op hen rust om ook deze aanvragen te beoordelen.
Hoe lang werkt de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND? Klopt het dat personeelsverloop de kennis en kunde binnen de IND aantast? Zo nee, hoe wordt dat effectief voorkomen?
Het is niet mogelijk om uit de systemen van de IND betrouwbare informatie te generen over hoe lang de gemiddelde beslisambtenaar bij de IND werkt. Er is voldoende kennis en kunde binnen de IND voor het behandelen van deze aanvragen. Daarnaast worden nieuwe medewerkers door ervaren medewerkers opgeleid. Daarmee wordt de kennis en kunde ook weer overgedragen aan de nieuwe medewerkers. Verder zijn er juist in zaken waarin een religieus motief is aangevoerd voldoende kwaliteitswaarborgen om de kennis en kunde op peil te houden.
Maakt kennis van het christendom en bekering onderdeel uit van de opleiding voor beslisambtenaren? Zo ja, op welke manier maakt dit deel uit van de opleiding?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 9 investeert de IND op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van bekering en afvalligheid.
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten. De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, specifieke trainingen die verplicht zijn voor alle medewerkers en in het raadplegen van een bekeringscoördinator in zaken waarin de asielzoeker bekering tot een andere religie of afvalligheid wordt aangevoerd als asielmotief.
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel gepubliceerd in het Nederlands Dagblad waarin gesteld wordt dat medewerkers soms over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken en bovendien hun subjectieve mening daarover gegeven?2 Erkent u dat de voorbeelden gegeven in het artikel in de praktijk voorkomen? Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Ik ben bekend met het opinieartikel dat is gepubliceerd in het Nederlands Dagblad. Ik herken niet dat medewerkers over te weinig kennis van het christelijk geloof beschikken, noch dat zij hun subjectieve mening daarover geven. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9 en vraag 12.
Hoe kan het voorkomen dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken? Acht u dit professioneel en wenselijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Dat IND-medewerkers persoonlijke, subjectieve opvattingen over religies in hun vraagstelling door laten klinken, herken ik niet. Voor het overige verwijs ik naar hetgeen ik uiteengezet heb in mijn antwoord op vraag 13.
Op welke manier wordt externe expertise op dit thema betrokken bij beslissingen over asielverzoeken met een bekeringsmotief?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak. Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.
Het bericht 'Onverantwoord veel' asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol' |
|
Boomsma , Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Onverantwoord veel» asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er momenteel meer asielaanvragen worden gedaan op Schiphol dan voorheen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dit? Uit welke landen komen deze aanvragers en om hoeveel mensen gaat het?
Vanaf half oktober 2024 was er een sterke toename van het aantal asielaanvragen op Schiphol. Dit kwam in eerste instantie voornamelijk door passagiers met Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Zij gebruikten Schiphol als transitluchthaven op weg naar bestemmingen in Zuid-Amerika. In veel gevallen was het uiteindelijke doel om via Zuid-Amerika over land naar de Verenigde Staten te reizen. Wanneer doorreizen op Schiphol niet mogelijk bleek, vroegen veel reizigers met genoemde nationaliteiten op Schiphol asiel aan. Halverwege november was kortstondig sprake van een toename van andere nationaliteiten die op Schiphol asiel aanvroegen, met name Kenianen. Ook zij maakten gebruik van de transitfaciliteit om in Nederland asiel aan te vragen. Trendrapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bevestigen dit beeld.
Tsjadische
n.v.t.
10
<5
Senegalese
n.v.t.
10
110
Mauritaanse
n.v.t.
20
90
Keniaanse
n.v.t.
n.v.t.
70
Centraal-Afrikaanse
n.v.t.
10
10
Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities. De in de tabel genoemde cijfers laten niet zien welk aandeel van deze instroom bij de KMar daadwerkelijk de asielgrensprocedure heeft doorlopen.
Bent u van mening dat deze stijging te maken heeft met de visumplicht die Spanje heeft ingesteld voor reizigers uit Afrika die met een tussenstop naar Latijns-Amerika vliegen, waardoor asielzoekers nu uitwijken naar Amsterdam? Zo ja, zorgt dit voor een waterbedeffect in andere landen, zoals Nederland?
Dit is een mogelijke verklaring. De recent ingevoerde luchthaventransitvisumplicht van Spanje voor reizigers uit bepaalde Afrikaanse landen heeft waarschijnlijk geleid tot een verschuiving van migratiestromen.
Deelt u de mening dat Nederland vanwege de stijging een transitluchthavenvisumplicht moet instellen voor mensen met de nationaliteit van landen waarvan relatief veel mensen asiel aanvragen, zoals de in de uitzending genoemde Noord-Afrikaanse landen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Sinds 25 november 2024 is daarom een luchthaventransitvisumplicht ingesteld voor reizigers met de Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Sindsdien is er tot het moment van schrijven geen enkele asielaanvraag meer ingediend door passagiers met bovengenoemde nationaliteiten op Schiphol.
Het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan negatieve gevolgen hebben. Zo kan deze maatregel de bilaterale betrekkingen met de betrokken landen verstoren, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor andere samenwerkingstrajecten, zoals migratiedialogen. Daarom is het essentieel om zorgvuldig te bepalen wanneer en welke landen op de lijst moeten worden geplaatst, ook om ervoor te zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet wordt aangetast.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de stijging van het aantal asielaanvragen in Nederland via Schiphol tegen te gaan?
Ontwikkelingen en trends in de asielinstroom worden nauwlettend in de gaten gehouden. Er wordt voortdurend door onder andere de KMar en de IND geanalyseerd of er nieuwe migratietrends ontstaan, zodat daar snel op ingespeeld kan worden. Daarnaast is er contact met een aantal luchtvaartmaatschappijen op migratieroutes om irreguliere migratie te voorkomen en tegen te gaan. Hierdoor is ook het aantal reizigers uit andere Afrikaanse landen dat op Schiphol asiel aanvraagt, aanzienlijk afgenomen. Tevens wordt het netwerk van Immigration Liaison Officers van de IND actief ingezet om luchtvaartmaatschappijen te adviseren over reisbewegingen die wijzen op irreguliere migratie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klant betaalde seks vaak vrijuit» en «Zonder klanten geen seksuele uitbuiting» waarin wordt teruggeblikt op de aanpak van deze klanten tien jaar na de Valkenburgse zedenzaak?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) Limburg dat aangeeft de beperkte opsporingscapaciteit niet in te willen zetten voor het opsporen van deze klanten? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van het standpunt van het Arrondissementsparket Limburg van het Openbaar Ministerie (OM). Omdat de opsporings- en vervolgingscapaciteit per definitie schaars is, zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van deze capaciteit. Binnen deze keuzes en afwegingen die dagelijks rond de opsporing en vervolging van mensenhandel worden gemaakt speelt mee dat de opsporingsdiensten op basis van het doorlaatverbod uit artikel 126ff Wetboek van Strafvordering het delict mensenhandel, wanneer zij wetenschap hebben van het plaatsgevonden delict, deze situatie niet mogen laten voortduren. Hierdoor zal er eerder capaciteit worden ingezet op het beëindigen van de situatie.
In alle onderzoeken naar seksuele uitbuiting bekijken het OM en de politie altijd of er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing van klanten. Aan de hand daarvan zal de afweging worden gemaakt om wel of niet over te gaan tot het opsporen van klanten. Er is geen besluit dat er sowieso geen capaciteit wordt ingezet voor de opsporing van klanten van mensenhandel. De afweging is in specifieke gevallen aan het OM, ik kan niet in dit besluit treden.
Kunt u aangeven of het tevens landelijk beleid is van het OM om opsporingscapaciteit niet langer in te zetten voor deze klanten? Bent u het eens met de analyse dat deze keuze van het OM onwenselijk, maar begrijpelijk is gezien de lage straffen die sinds de Valkenburgse zedenzaak worden opgelegd aan klanten die seks kopen van minderjarigen, namelijk doorgaans één dag cel en een taakstraf, zoals ook is gebleken uit het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)-onderzoek «Op de koop toe»? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport verwachten?
Klanten die willens en wetens seks kopen van minderjarigen moeten worden aangepakt. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vragen 2 en 4, is het geen landelijk beleid van het OM om opsporingscapaciteit niet in te zetten voor de opsporing van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat, indien het OM een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting start, ook wordt geïnvesteerd in het opsporen en vervolgen van klanten. Dit is landelijk beleid en is ongewijzigd. Over de aard en omvang van dergelijke opsporingsonderzoeken heeft de politie altijd overleg met de officier van justitie, waarbij in iedere zaak verschillende belangen worden afgewogen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende opsporingsinformatie.
De lagere straffen waar in het CKM-rapport naar wordt verwezen hebben betrekking op het verschil tussen de door het OM geëiste straf en de door de rechter opgelegde straffen. Deze vallen volgens het onderzoek lager uit dan door het OM geëist. Dit wordt met name gezien bij seksueel misbruik van minderjarigen. In deze categorie zitten grote verschillen tussen de strafzaken wat betreft onder meer het delict zelf, de geëiste strafmaat, aard van de seksuele handelingen, eventuele recidive en het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en dader. Naast deze verschillen die bij kunnen dragen aan de lagere straffen die worden geëist, kan strafoplegging ook verschillende doeleinden dienen. Het leveren van maatwerk en het daarmee in sommige gevallen afwijken van de strafeis van het OM, is noodzakelijk om recht te doen aan alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie van het CKM-rapport «Op de koop toe» ontvangen.
In hoeverre verwacht u dat de verhoging van de maximale strafbedreiging voor deze klanten, die met de Wet seksuele misdrijven per 1 juli van dit jaar is ingegaan, bijdraagt aan een hogere strafmaat? Deelt u tevens de mening dat deze wetwijziging onvoldoende effect zal sorteren wanneer de opsporingscapaciteit niet op orde is?
Of de wettelijke verhoging van de maximale strafbedreiging voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen in individuele strafzaken zal leiden tot een hogere strafeis en strafoplegging, zal uit de praktijk moeten blijken. Het OM is bij het bepalen van de strafeis in dit soort zaken gebonden aan de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.2 In de richtlijn is bij de strafmaten aansluiting gezocht bij de door de wetgever doorgevoerde verhogingen van de wettelijke maximale straffen. De wettelijke maximale straf voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar is bijvoorbeeld verhoogd van 12 naar 15 jaar. Mede gelet op die verhoging bevat de richtlijn sinds de invoering van de Wet seksuele misdrijven een hogere strafmaat voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar.
De rechtbanken hebben als uitgangspunt voor de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS).3 In de LOVS oriëntatiepunten is de strafmaat voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen van 16 tot 18 jaar ongewijzigd gebleven. Voor betaalde seks met kinderen van 12 tot 16 jaar en beneden de 12 jaar is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de strafmaat spelen ook andere factoren dan de strafmaxima een rol, zoals de omstandigheden waaronder het feit wordt gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetswijziging onvoldoende effect zal sorteren vanwege gebrek aan capaciteit bij het OM. Er worden al langere tijd inspanningen verricht om de aanpak van zedenzaken én de capaciteit van de strafrechtketen, waaronder van het OM, te versterken. Het OM is in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Dit is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie. De officieren worden geworven als «allround» officier van justitie. Een deel hiervan zal naar verwachting worden ingezet voor de aanpak van seksuele delicten. Hoeveel officieren van justitie op de aanpak van seksuele delicten worden ingezet wordt deels bepaald door de parketten zelf. Dit is afhankelijk van de instroom van zaken en kan fluctueren. In aanvulling hierop zijn aan het OM extra middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Het betreft een bedrag van ruim 1,5 miljoen euro structureel vanaf 2024.
Bent u bereid in gesprek te treden met het OM en de politie om te bezien wat er nodig is voor effectief opsporingsbeleid van zowel mensenhandelaren als klanten? Bent u ook bereid om extra te investeren in capaciteit voor een dergelijk opsporingsbeleid bij het OM als de politie?
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel, onder andere aan de zijde van de politie en het OM (zie voor meer toelichting op de investeringen bij het OM het antwoord op vraag4. Zo zijn alle eerstelijns politiemedewerkers getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel, zijn er naar aanleiding van de motie Segers/Asschers nieuwe medewerkers geworven ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en is mensenhandel wederom als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie opgenomen in de Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve afspraken gemaakt. Er wordt onder andere ingezet op de doorontwikkeling van de online opsporing en het vergroten van de eenheidsoverstijgende samenwerking. Over deze ontwikkelingen is nauw contact tussen het departement, de politie en het OM.
De politie en het OM hebben mijn departement bericht dat de sterkte voor de aanpak en de opsporing van mensenhandel voldoende op orde is. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is het van belang ook in te zetten op alternatieve interventies en andere aspecten binnen de aanpak van mensenhandel. Zo dragen de acties uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel, zoals de acties rond het verbeteren van de meldingsbereidheid en het delen van gegevens, bij aan het beter in zicht krijgen van slachtoffers en daders mensenhandel. Dit dient ook de opsporing en vervolging van mensenhandel ten goede te komen.
Is het de ambitie van dit kabinet om ervoor zorg te dragen dat klanten die seks kopen van minderjarigen niet langer de dans ontspringen? Bent u van mening dat de kabinetsaanpak Samen tegen Mensenhandel bijdraagt aan deze ambitie?
Het seksueel uitbuiten van minderjarigen is verwerpelijk. Het is in het belang van slachtoffers om te voorkomen dat klanten zich schuldig maken aan dit misdrijf. Klanten die zich hier willens en wetens schuldig aan maken dienen hard te worden aangepakt. Het voorkomen van dit misdrijf en het aanpakken van de groep klanten die zich hier schuldig aan maakt, heeft zeker mijn aandacht. Er zijn voldoende beleidsmatige en strafrechtelijke instrumenten voor de aanpak.
Het is sinds 1 januari 2022 mogelijk om klanten te vervolgen op basis van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het afnemen van een seksuele dienst van een sekswerker van wie ze weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Dit artikel is ter aanvulling op het artikel 248b Sr. Op grond van dit artikel kunnen klanten die seksuele diensten van een minderjarige afnemen strafbaar worden gesteld. Sinds 1 januari 2022 zijn op grond van artikel 273f Sr 4 verdachten ingeschreven bij het OM voor vervolging, daarvan zijn er inmiddels 3 vervolgd. Voor 248b Sr geldt dat er sinds 1 januari 2022 31 verdachten bij het OM zijn ingeschreven voor vervolging, waarvan er 22 zijn vervolgd.
Het versterkte Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., draagt bij aan de ambitie van het kabinet om de specifieke groep klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te pakken. In het Actieplan, dat tot stand is gekomen met het brede werkveld, wordt onder Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording. Een aantal van deze acties is gericht op de aanpak van klanten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het opzetten van een Mensenhandel Fieldlab Klanten. In dit Fieldlab worden professionals in multidisciplinaire teams getraind en gecoacht om tot nieuwe interventies te komen ten behoeve van een verbeterde aanpak van klanten. Ook zullen, eveneens onder Actielijn 1, de politie en het OM jaarlijks minimaal één landelijke actiedag organiseren in het kader van de aanpak van klanten, waarbij preventief gehandeld kan worden door klanten te waarschuwen dat ze strafbaar zijn. Indien de actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, kan worden ingezet op strafrechtelijke vervolging. Inmiddels heeft al een eerste actiedag plaatsgevonden. Een andere actie uit het Actieplan is dat het OM bij het vervolgen van klanten van minderjarige seksuele diensten of seksuele uitbuiting vaker in de media zal uitleggen waarom een klant-dader wordt vervolgd om naast bewustwording ook een afschrikkende werking hiervan te laten uitgaan.
Klopt het dat veel klanten die betaalde seks hebben met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites in contact zijn gekomen met deze minderjarige slachtoffers zoals eerder ook is aangekaart door de OM fieldlab Tulpafslag? Bent u bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ceder/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 531, nr. 20) over online leeftijdsverificatie wettelijk te borgen voor gok en pornowebsites, ook zorg te dragen voor een wettelijke borging van leeftijdsverificatie van seksadvertentiesplaforms? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat uit het Fieldlab Tulpafslag de conclusie kan worden getrokken dat er klanten in contact zijn gekomen met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites. Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. De seksadvertentiewebsites voorzien in de mogelijkheid voor sekswerkers om hun diensten aan te bieden. Het is verontrustend dat een groep klanten misbruik maakt van deze advertentieplatforms en bewust zoekt naar minderjarigen die zich aanbieden voor seks tegen betaling. Daarom zal mijn ministerie, zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Boomsma en Bikker, in gesprek gaan met zowel de betrokken partijen bij het Fieldlab Tulpafslag als de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden tegengegaan.
Leeftijdsverificatie dient op een veilige en privacy vriendelijke manier vorm te krijgen. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat kan helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen in de gaten.
Het bericht 'GGD-arts slaat alarm: 'Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang' |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel?1
Ja
Kunt u de brandbrief van de GGD-arts met de Kamer delen en een reactie geven op elk van de punten in de brandbrief?
Klopt het dat meerdere jonge kinderen daar zijn afgevallen tot ondergewicht?
Hoe beoordeelt u het niveau van de opvang, met name voor gezinnen met kinderen in Assen?
Zijn maatregelen noodzakelijk? Zo ja, welke?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
De eerste veroordeling van een klant die willens en wetens heeft bijgedragen aan mensenhandel. |
|
Boomsma , Mirjam Bikker (CU) |
|
van Weel |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de uitspraak over de eerste klant die veroordeeld is voor artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr)?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de uitspraak.
Klopt het dat dit de eerste keer sinds de invoering van deze strafbaarstelling in 2022 dat het gelukt is om een klant die willens en wetens misbruik maakt van een slachtoffer van mensenhandel hiervoor veroordeeld is? Zo nee, hoe vaak is er op grond van dit artikel een veroordeling geweest? Kunt u aangeven in hoeveel zaken sinds 2022 er tot vervolging van een klant is overgegaan?
Ja, het klopt dat in de zaak waar in het artikel naar wordt verwezen voor het eerst iemand is veroordeeld op grond van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr). Sinds de invoering van dit artikel op 1 januari 2022 zijn op grond hiervan vier verdachten ingeschreven bij het Openbaar Ministerie (OM) voor vervolging. Daarvan zijn er inmiddels drie vervolgd. Voor één verdachte moet nog een vervolgingsbesluit worden genomen.
Hoe vaak is tot vervolging overgegaan van een klant op grond van artikel 248b Sr?
Sinds 1 januari 2022 zijn 31 verdachten bij het OM ingeschreven voor vervolging op grond van artikel 248b Sr. Inmiddels zijn hiervan 22 verdachten vervolgd. Waar artikel 273g Sr klanten strafbaar stelt die een seksuele dienst afnemen van een sekswerker van wie ze weten of een ernstig vermoeden hebben dat sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel, stelt artikel 248b Sr iemand strafbaar die seks koopt van 16- of 17-jarigen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Op de koop toe» van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel?2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Uw Kamer ontvangt nog voor het kerstreces een beleidsreactie op dit rapport.
Klopt het dat de mensen die veroordeeld zijn met name via legale seksadvertentiewebsites in contact kwamen met minderjarige slachtoffers? Welke pogingen worden ondernomen om dit te voorkomen?
De bevindingen uit het rapport van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) bevestigen dat klanten in contact komen met minderjarige slachtoffers via legale advertentieplatforms. Het is zorgwekkend dat minderjarige slachtoffers worden aangeboden tegen betaling en dat een bepaalde klantengroep bewust op zoek gaat naar deze kwetsbare groep. Het is belangrijk dergelijke verwerpelijke misstanden tegen te gaan, nieuwe slachtoffers te voorkomen en daders te vervolgen.
Binnen het kader van het voorgaande wordt er onder andere door bijvoorbeeld politie gewerkt aan de doorontwikkeling van de online opsporing, in het kader van de kwalitatieve afspraken uit de Veiligheidsagenda 2023–2026. Onderdeel hiervan is de versterking van de samenwerking met online partners ten aanzien van het signaleren van online uitbuiting. Dit doet de politie onder andere door in gesprek te gaan met enkele leveranciers van online platformen en door aandacht te vragen voor het verstrekken van signalen aan de politie vanuit verschillende (online) partners.
Daarnaast is op 17 februari 2024 de Digital Services Act (DSA) in werking getreden. De DSA is een Europese verordening die onder meer tot doel heeft de bescherming van grondrechten te verbeteren. Zo zijn er in de DSA regels opgenomen over onder meer de omgang met illegale inhoud, wordt er voorzien in een kennisgevings- en actiemechanisme voor meldingen van illegale inhoud en worden er nadere regels gesteld rondom het misbruik van diensten door afnemers en reclame op online platforms. Ook stelt de DSA nadere regels ter bescherming van (minderjarige) burgers. Deze worden bijvoorbeeld aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platforms, gesteld over onder andere de moderatie op online illegale activiteit en inhoud. Zo dienen ze een duidelijk meldingsmechanisme te hebben zodat bezoekers mogelijke illegale inhoud makkelijk kunnen melden en moet er transparantie worden getoond over wat er met deze meldingen is gedaan. De verwachting is dat de DSA ook zal bijdragen aan het tegengaan van bijvoorbeeld advertenties op digitale platforms die verband houden met mensenhandel of seks met minderjarigen.
Kunt voorafgaand aan de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid uw kabinetsreactie naar de Kamer sturen? Kunt u in die reactie nader toelichten welke inzichten die volgen uit dit onderzoek u opportuun acht om te betrekken bij nadere beleidsontwikkeling conform de toezegging van uw voorganger?3
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie op het CKM-rapport ontvangen.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat de veroordeelde klanten met name via legale seksadvertentieplatforms in contact kwamen met minderjarige slachtoffers? Deelt u de conclusie van experts van het fieldlab Tulpafslag onder leiding van het Openbaar Ministerie, dat deze platforms hiervan op de hoogte zijn en desondanks weigeren passende maatregelen te nemen?4
Ik vind het onacceptabel dat minderjarige slachtoffers voor seks tegen betaling worden aangeboden. Het uitbuiten van deze kwetsbare slachtoffers dient voorkomen te worden. Klanten die zich schuldig maken aan dit misdrijf, moeten worden vervolgd. Dat minderjarige slachtoffers in bepaalde gevallen werden aangeboden aan klanten via seksadvertentieplatforms is verontrustend. Laat ik hierin duidelijk zijn: ieder geval is er één te veel, ongeacht hoe een klant in contact komt met een minderjarig slachtoffer.
Ik ben bekend met de conclusies van het Fieldlab Tulpafslag waarin wordt geconcludeerd dat de zelfregulering van seksadvertentieplatforms ter bestrijding van het seksueel uitbuiten van minderjarigen te wensen overlaat. Ik neem deze signalen serieus en ben mij bewust van de zorgen die er zijn. Daarom zal mijn departement in gesprek gaan met de organisaties die destijds betrokken waren bij het Fieldlab Tulpafslag. In een later stadium zal het departement ook in gesprek gaan met de verschillende advertentieplatforms. Het doel van deze gesprekken is om gezamenlijk te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers op deze legale advertentieplatforms kan worden tegengegaan.
Deelt de de mening dat deze platforms op deze wijze seksuele uitbuiting van minderjarigen faciliteren? Klopt het dat het huidige programma Samen tegen mensenhandel momenteel geen maatregelen bevat om deze platforms aan te pakken? Hoe beoordeelt u dat?
De advertentieplatforms zijn in principe legale platforms waar sekswerkers hun diensten kunnen aanbieden aan klanten. Indien sprake is van misstanden op deze platforms is het van belang om op te treden. Bovendien vind ik het belangrijk dat deze platforms zelf aan de slag gaan om misstanden te voorkomen, bijvoorbeeld met de aanbevelingen van het mensenhandel Fieldlab Tulpafslag. Zoals toegezegd onder de beantwoording van vraag 7, zal mijn departement in gesprek gaan met onder meer deze platforms om samen te bezien wat moet gebeuren om effectiever op te treden en om dergelijke misstanden te voorkomen.
Het klopt dat in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel geen maatregelen zijn opgenomen die zien op seksadvertentieplatforms. Het Actieplan vormt een aanvulling op staand beleid en alle inzet die dagelijks wordt gepleegd in de aanpak van mensenhandel. Het focust op essentiële elementen die voor het beleid en de uitvoering tot verbeteringen kunnen leiden. Omdat de hiervoor beschikbare financiële middelen en capaciteit begrensd zijn, zijn keuzes gemaakt bij de totstandkoming van het Actieplan. In het Actieplan is wel een aantal acties opgenomen die zich specifiek richten op klanten van mensenhandel.
Bent u bereid om alsnog maatregelen dan wel wetgeving te initiëren om deze platforms alsnog aan te pakken, onder andere door het invoeren van een 100 procent leeftijdsverificatie en een meldplicht van misstanden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld onder de beantwoording van vraag 5, is er al een aantal maatregelen uitgevoerd om het aanbieden van minderjarige slachtoffers op seksadvertentieplatforms tegen te gaan, zoals de doorontwikkeling van de online opsporing van de politie in het kader van de Veiligheidsagenda. Bovendien is de Digital Services Act in werking getreden. Daarnaast zal mijn departement, zoals opgenomen in mijn antwoord op vraag 7, in gesprek gaan met de betrokken organisaties van het Fieldlab Tulpafslag. Vervolgens zullen ook gesprekken plaatsvinden met de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden aangepakt.
Het invoeren van verplichte online leeftijdsverificatie maakt op dit moment geen onderdeel uit van het maatregelenpakket. Het is belangrijk dat leeftijdsverificatie, indien hiervoor zou worden gekozen, op een veilige en privacyvriendelijke manier gebeurt. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat moet helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen hieromtrent scherp in de gaten.
Het niet kunnen innen van de eigen bijdrage van werkende Oekraïense ontheemden die worden opgevangen door gemeenten |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Klopt het dat gemeenten om de verplichting tot het betalen van een eigen bijdrage te kunnen controleren toegang moeten krijgen tot de gegevens als bedoeld in artikel 33, 2e lid, onderdeel d, maar dat de gewijzigde Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) alleen toegang geeft tot 2e lid, a tot en met c?
Gemeenten kunnen de eigen bijdrage reeds uitvoeren op basis van de verplichting in de RooO voor de ontheemden om informatie over inkomen en gezinssamenstelling aan de gemeente te melden. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is daarnaast een grondslag opgenomen voor gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten zodat gemeenten verder worden ondersteund bij de uitvoering van de RooO. Die grondslag maakt het mogelijk om de gegevens bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder a tot en met c, van de wet SUWI te delen. Inmiddels is gebleken dat deze grondslag zou moeten worden uitgebreid met de gegevens onder artikel 33, tweede lid, onder d, van de wet SUWI. Gelet op het belang dat ik hecht aan de eigen bijdrage van ontheemden, zal ik die wijziging ook doorvoeren. Dat zal gebeuren middels de verzamelwet die reeds bij uw Kamer is ingediend.2
Hoe is het te verklaren dat niet het juiste onderdeel is opgenomen in de wet? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt, zoals gesteld in de beantwoording op de schriftelijke vragen van de leden Boomsma en Omtzigt over het innen van een eigen bijdragevan werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeenten, bekeken welke wijze gegevens onder artikel 33, onderdeel d van de wet Suwi ook met gemeenten kunnen worden gedeeld?1
Zie antwoord vraag 1.
Vereist dit een wijziging van artikel 7 van de Wet Tijdelijke opvang ontheemden Oekraïne?
Ja, zoals hierboven is toegelicht zal via de reeds lopende verzamelwet artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne worden aangevuld. De verzamelwet is reeds bij uw Kamer ingediend.3
Bent u bereid om de benodigde wijziging met een zo groot mogelijke spoed voor te leggen aan de Kamer zodat dit zo spoedig mogelijk kan worden rechtgezet en gemeenten eindelijk alle gegevens hebben om die eigen bijdrage effectief te innen?
Zie antwoord vraag 4.
Vanaf welk moment kunnen gemeenten toegang krijgen tot de gegevens die ze nodig hebben?
De juridische grondslag voor het delen gegevens onder artikel 33, tweede lid, onderdeel d van de wet Suwi bestaat zodra de verzamelwet, na afronding van het reguliere wetgevingsproces inwerking treedt. Het UWV en Stichting Inlichtingenbureau bereiden zich voor zodat gemeenten vanaf dat moment inzicht krijgen in de volledige gegevens.
Zijn gemeenten verplicht om zes maanden na de inwerkingtreding van de gewijzigde RooO de regeling volledig uit te voeren en kunnen ze daar dan ook per 1 januari 2025 mee beginnen?
Ja, eerder is aangegeven dat een implementatieperiode van 6 maanden wordt geboden zodat gemeenten voorbereidingen kunnen treffen voor de uitvoering van de eigen bijdrage. Dat betekent dat gemeenten per 1 januari 2025 de regeling volledig dienen uit te voeren.
Kunt u aangeven welke gemeentes per 15 september nog leefgeld betalen aan ontheemden die voltijds werken?
Nee, gezien het decentrale karakter van de opvang van ontheemden uit Oekraïne is het geschetste overzicht niet beschikbaar.
Als Oekraïners met minimumloon een netto-inkomen van € 2.069,40 ontvangen, zoals de beantwoording van de schriftelijke vragen van 27 augustus stelt, bent u het dan met de indiener eens dat een eigen bijdrage van € 105 zeer laag is en dat het zaak is om te komen tot een verhoging? Graag een toelichting
Het is van belang dat ontheemden een eigen bijdrage leveren wanneer een ontheemde voldoende inkomsten heeft. Het kabinet streeft naar een hogere bijdrage, waarbij ik rekening wil houden met de uitvoerbaarheid door gemeenten.
De publicatie verkenning rekenkundige ondergrens gedaan door TNO en UvA |
|
Boomsma , Harm Holman (NSC) |
|
Wiersma |
|
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens dat de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare niet wetenschappelijk onderbouwd is en daarmee voor schijnzekerheid en rechtsonzekerheid zorgt?1
Dat er sprake kan zijn van schijnzekerheid bij de berekening van stikstofdepositie met de huidige ondergrens van 0,005 mol/ha/jaar is een conclusie van het rapport van de commissie Hordijk. Dit onderzoek van TNO en UvA bevestigt deze conclusie. Een onderbouwde rekenkundige ondergrens kan bijdragen aan het verkleinen van deze schijnzekerheid. En daarmee zorgt een ondergrens voor een beter wetenschappelijk verantwoord gebruik van het model.
De huidige ondergrens is niet wetenschappelijk onderbouwd. Deze is tot stand gekomen na het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Tijdens het PAS werd er gewerkt met een beleidsmatig gekozen drempelwaarde. De Raad van State oordeelde in de PAS-uitspraak van 29 mei 2019 dat het PAS niet juist passend was beoordeeld en daarmee verviel ook de toenmalige drempelwaarde. Er is vervolgens besloten om alle PAS-elementen uit AERIUS te verwijderen. Daarnaast is er gekozen van een nieuwe drempel van 0, gelet op de uitspraak van de Raad van State. Het rekenen tot 0 gaf technische problemen. Op voorstel van het RIVM is er beleidsmatig ingestemd om een berekening van de depositiebijdrage af te ronden op twee decimalen. Hierdoor worden alle waarden onder de 0,005 afgerond op 0 en daarboven op 0,01.
De huidige drempel is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State. Er is ook overeenstemming dat de huidige ondergrens van
0,005 mol/ha/jaar significant negatieve effecten van nieuwe projecten op de natuur uitsluit.
Deelt u de mening dat de verschillende onderzoeken die u uitzet weliswaar nuttig zijn, maar op korte termijn geen verlichting voor de vergunningverlening en/of een oplossing voor de PAS-melders zullen bieden?
Ik ben juist voornemens om dit vervolgonderzoek uit te zetten met als doel om op zo kort mogelijke termijn een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens in te voeren. Ik sta voor beleid en vergunningverlening dat gebaseerd is op voldoende zekerheid. Daarom wil ik elke mogelijkheid aangrijpen om een ondergrens mogelijk te maken.
De gevolgen van zo’n ondergrens zijn aanzienlijk voor iedereen die een natuurvergunning nodig heeft. Een hogere ondergrens kan een oplossing bieden voor PAS-melders die op dit moment in een hele benarde positie zitten. Maar de PAS-melders en de vergunningverlening zijn alleen geholpen met een robuust wetenschappelijk onderbouwde ondergrens die ook juridisch houdbaar is. Dat moeten we zorgvuldig doen en dat kost ook tijd.
Op welke termijn verwacht u dat deze aanvullende onderzoeken kunnen worden afgerond?
De komende weken ga ik de vervolgstappen uitwerken. Deze uitwerking is nodig om een termijn aan te kunnen geven over wanneer de vervolgonderzoeken zo snel mogelijk kunnen worden afgerond.
Bent u op de hoogte van de deadline van 1 maart 2025 voor de PAS-melders? Zo ja, vindt u het verantwoord om tot het einde van het jaar te wachten met maatregelen gezien de grote noodzaak?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik vind de problematiek van PAS-melders zeer ernstig en wil er alles aan doen om hen zo snel mogelijk te helpen. Een rekenkundige ondergrens zou een oplossing kunnen bieden, dus daarom ben ik bezig om de vervolgstappen zo snel mogelijk uit te werken.
Gezien die urgentie, wil ik alle mogelijkheden die er zijn om PAS-melders te helpen, aangrijpen. Het is dus wat mij betreft «en-en». Ik ga daarom ook door met de mogelijkheden voor PAS-melders via het legaliseren van de bestaande situatie, maatwerk, vrijwillige beëindiging en/of schadevergoedingen.
Deelt u de mening dat een ondergrens van 1 mol per hectare per jaar juridisch houdbaarder is dan de huidige ondergrens van 0,005 mol per hectare per jaar?
De huidige ondergrens is door jurisprudentie sinds 2019 geaccepteerd door de Raad van State.
Het voorstel van een ondergrens van 1 mol/ha/jaar is op dit moment nog niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd. In het recente rapport van TNO/UvA is er nog geen ondergrens gevonden op basis van de model/atmosfeerwetenschap. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) doet de aanbeveling om vervolgonderzoek te doen om zo mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen, onder andere door expertise vanuit andere wetenschappelijke disciplines te betrekken. IPO verwijst hierbij naar het expertoordeel van Arthur Petersen, die ook van mening is dat een ondergrens van 1 mol te onderbouwen is. Deze aanbeveling van het IPO neem ik over en ik ga zo snel mogelijk met dit vervolgonderzoek aan de slag.
Kunt u een rekenkundige ondergrens van minimaal 1 mol per hectare per jaar instellen gezien de in het rapport genoemde marge van 1 tot 18 mol per hectare per jaar? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze zo snel mogelijk in te voeren?
Op dit moment kan dat niet maar mogelijk kan dit met de vervolgstappen wel.
De conclusie van het onderzoek van TNO/UvA is dat er geen wetenschappelijk onderbouwde ondergrens is gevonden. Er is dus op basis van dit onderzoek geen onderbouwde ondergrens die we kunnen invoeren. Dat vind ik jammer, want ik wil zo’n ondergrens wel heel graag mogelijk maken.
Ik neem daarom de aanbeveling van het IPO om via een vervolgonderzoek mogelijk alsnog tot een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens te komen over. Dit doe ik ook met de aanbevelingen uit het wetenschappelijk deelproject. Hiervoor zet ik op korte termijn verschillende onderzoeken uit. Ik ben namelijk van mening dat we alle mogelijkheden moeten aangrijpen om zo snel mogelijk tot een juridisch houdbare ondergrens te komen.
Bent u het eens met de stelling dat zeer kleine, op nul af te ronden, deposities alleen als nul meegenomen worden in eventuele optellingen van de deposities van betreffende projecten in de context van vergunningverlening, en voor het betreffende project zelf een cumulatietoets niet van toepassing is, omdat het project aan zo'n optelling geen bijdrage kan leveren?
Een rekenkundige ondergrens geeft weer welke berekende stikstofdepositie met het model wetenschappelijk voldoende zeker is om toe te schrijven zijn aan een project. De stikstofdepositie beneden de ondergrens is niet toerekenbaar aan het project en wordt niet betrokken in een voortoets of passende beoordeling. Zodoende geldt ook de cumulatietoets niet voor deposities onder de ondergrens. De depositie onder de ondergrens wordt onderdeel van de totale depositie, de zogenoemde stikstofdeken; de uitstoot verdwijnt immers niet. Wanneer uit de monitoring blijkt dat na de invoering van een hogere ondergrens er sprake is van toenemende overbelasting, dan zullen er extra maatregelen nodig zijn bovenop de nu al benodigde maatregelen.
Vindt u dat er aan de drie vereisten wordt voldaan voor het invoeren van een rekenkundige ondergrens uit de «Rapportage Juridische analyse rekenkundige ondergrens»? Zo ja, wat weerhoudt u ervan deze op korte termijn in te voeren?2
Op dit moment ontbreekt op basis van de verkenning van het IPO het eerste van deze vereisten omdat er nu geen ondergrens is gevonden. Mogelijk biedt het vervolgonderzoek met expertise uit andere wetenschappelijke disciplines deze onderbouwing wel. Hier zet ik dan ook op in. Nogmaals, ik wil elke mogelijkheid die er is om een ondergrens mogelijk te maken aangrijpen.
Welke stappen wilt u zetten om op korte termijn de stikstofreductie te verminderen?
We hebben een flinke opgave om de totale stikstofdepositie te verkleinen. Daarvoor hebben we al diverse maatregelen, en daarnaast wil ik daar ook op gaan inzetten door middel van doelsturing en innovaties. Ik wil erop sturen dat stikstofreductie plaatsvindt daar waar dat aantoonbaar nodig is voor de instandhouding van de natuur. Daarnaast is het belangrijk dat ook de andere drukfactoren worden ook aangepakt. Dit wordt verder uitgewerkt in het regeerprogramma.
Hoe en op welke termijn gaat u werken aan de door u genoemde toestemmingverlening op basis van emissie in plaats van depositie?
Dit pak ik met voorrang op maar het ontwikkelen van een dergelijke systematiek kost tijd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en uiterlijk voor het commissiedebat Stikstof, Natuur en NPLG op woensdag 4 september 2024 beantwoorden?
Ja.
Het innen van een eigen bijdrage van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes |
|
Boomsma , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de wet, waarbij gemeentes per 1 juli 2024 een eigen bijdrage dienen te innen van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes?
Ja, ik ben bekend met de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne en de gewijzigde Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO).
Heeft u de vragen die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesteld over de uitvoerbaarheid van de regeling beantwoord? Zo ja, hoe? Zo nee, wanneer worden die gegeven?
De vragen van de VNG en zorgen die zij uiten zijn bij ons bekend. Hierover is mijn ministerie voortdurend in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten.
Klopt het dat alle gemeentes verplicht zijn om per 1 januari 2025 bij alle ontheemden de eigen bijdrage te innen?
Ja. Per 1 juli 2024 is de gewijzigde RooO van kracht. Zoals ik u in de verzamelbrief 14 juni 2024 heb geïnformeerd1, geldt voor de eigen bijdrage dat, juist met het oog op de uitvoerbaarheid bij gemeenten, ruimte wordt geboden aan gemeenten om naar invoering toe te werken. Na zes maanden vanaf inwerkingtreding dienen alle gemeenten de regeling in zijn volledigheid uit te voeren. Daarmee zijn gemeentes verplicht om de eigen bijdrage te innen bij ontheemden in de gemeentelijke opvang die inkomsten uit werk of eigen inkomsten hebben, met uitzondering van gevallen waar onevenredig nadeel ontstaat (conform motie Podt c.s.1).
Vanaf welk moment hebben de gemeentes effectief inzicht in Suwinet (inclusief de polis administratie), zodat zij kunnen zien hoeveel geld Oekraïense ontheemden uit werknemerschap (maar niet als ZZP’er of in het buitenland) verdienen?
In de RooO is een inlichtingenplicht voor ontheemden opgenomen zodat zij verplicht worden de gemeente te informeren over hun inkomsten en gezinssamenstelling. Op grond van deze informatie kan de gemeente overgaan tot het innen van de eigen bijdrage.
Uit afstemming met de VNG is gebleken dat het wenselijk is om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van de eigen bijdrage door hen toegang te verlenen tot een aantal gegevens uit de polisadministratie. In de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (TWOO) is daarom een grond opgenomen waarmee gemeenten gegevens als bedoeld in artikel 33, 2e lid, a tot en met c van de wet SUWI mogen inzien.
Uit de uitvoeringstoets van het UWV en in afstemming met de VNG is evenwel geconcludeerd dat met de grond in de Tijdelijke Wet niet alle gegevens beschikbaar komen voor gemeenten die gewenst zijn om het netto inkomen volledig te kunnen verifiëren. Daarom wordt op dit moment gekeken op welke wijze ook gegevens onder artikel 33, tweede lid, onderdeel d van de wet Suwi gedeeld kunnen worden met gemeenten.
Kunt u een standaard NIBUD-begroting geven van de inkomsten van een alleenstaande Oekraïense ontheemde die voltijds werkt in Nederland tegen het minimumloon inclusief zorgtoeslag/zorgverzekering?
Het Nibud gaat voor een alleenstaand persoon vanaf 21 jaar bij een werkweek van 36 uur op tegen het minimumloon uit van een bruto maandloon van € 2.069,40 en netto € 1.953,76. Hier komt nog vakantiegeld van bruto € 165,55, netto € 111 bij. Daarmee komt het totaal op netto € 2.065 per maand2. Deze bedragen gelden ook voor ontheemden die voltijd werken tegen het minimumloon.
Ontheemden uit Oekraïne (inclusief werkende ontheemden) vallen onder de Regeling Medische zorg Ontheemden (RMO). Zij betalen geen zorgpremie, maar ontvangen ook geen zorgtoeslag3.
Kunt u een lijst geven van gemeentes die op dit moment nog leefgeld betalen aan een Oekraïense ontheemde die voltijds werkt, naast het feit dat hij/zij geen eigen bijdrage betaalt?
Op basis van signalen die mijn ministerie bereiken werd het leefgeld in veel gevallen al stopgezet wanneer ontheemden werk of eigen inkomsten hadden. Per 1 juli jl. is met het wijzigen van de RooO de kan-bepaling een verplichting geworden en dienen gemeente het leefgeld in te trekken.
Op welke wijze heeft u overleg met de Nederlandse gemeenten over het innen van de eigen bijdrage van Oekraïense ontheemden? Welk tijdspad heeft u nu voor ogen voor Suwinet, het niet meer betalen van leefgeld aan mensen die voldoende eigen inkomen hebben, en het innen van de huidige beperkte eigen bijdrage?
Ik heb direct contact met verschillende gemeenten en indirect via de VNG. Zo hebben wij voor de invoering van de eigen bijdrage gesprekken gevoerd met gemeenten, waaronder de G4, en hebben wij ook diverse Webinars verzorgd, gefaciliteerd door de VNG. Voor het tijdspad verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Op welk moment zullen alle gemeentes de wettelijke eigen bijdrage ook daadwerkelijk gaan innen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de bijdrage op dit moment is voor Oekraïense ontheemden die particulier worden opgevangen?
De eigen bijdrage zoals ingevoerd betreft een bijdrage voor ontheemden die verblijven in gemeentelijke opvanglocaties. Ontheemden die in de particuliere opvang verblijven of in hun eigen woonruimte voorzien, zijn aan gemeenten geen bijdrage voor gas, water, licht en catering verschuldigd. Wel wordt hun leefgeld gestopt als zij inkomen hebben.
Welke eigen bijdrage vindt u passend voor opvang en voor opvang inclusief catering?
De eigen bijdrage is gebaseerd op het «Kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne» van einde 2023. Op basis van dit onderzoek zijn de geraamde kosten voor gas, water en elektriciteit € 105,– per maand per volwassen ontheemde met inkomsten. De bijdrage aan catering indien aanwezig is gelijkgesteld aan het vastgestelde bedrag voor eetgeld, namelijk maximaal € 242,48 per volwassen ontheemde met inkomsten.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Recente incidenten alsmede de verspreiding, het gedrag en de toekomst van de wolf in Nederland |
|
Boomsma |
|
Rummenie |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op 16 juli 2024 een meisje tijdens de buitenschoolse opvang bij Leusden is gebeten door een wolf en dat korte tijd later een peuter bij de Pyramide van Austerlitz (mogelijk) door een wolf omver is geduwd? Betreft het dezelfde wolf?1, 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de incidenten in Leusden en Austerlitz. Provincie Utrecht heeft voor deze incidenten onderzocht welke wolf het betrof. Het incident bij Leusden is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door een dier van een aldaar levende wolvenpaar. Het DNA-onderzoek heeft dit overigens niet nader kunnen bevestigen. Het incident in Austerlitz betrof een solitaire wolf die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond.
Welke incidenten, zoals het benaderen of zelfs achtervolgen van fietsers en kinderen door wolven, zijn hieraan voorafgegaan en kan u de uitkomsten van het nader verrichte onderzoek delen?
In de provincie Utrecht is sprake van een ouderpaar wolven met 5 welpen die betrokken zijn bij incidenten in de omgeving van Leusden. Tevens is er in Utrecht sprake van een alleenstaande wolf die betrokken is bij incidenten in de omgeving van Austerlitz. Met betrekking tot het onderzoek verwijs ik naar voorgaand antwoord op vraag 1.
Vanaf wanneer had op grond van de interprovinciale escalatieladder de situatie in dit gebied aangemerkt kunnen worden als een «probleemsituatie»?
De eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, met de solitaire wolf vond medio 2023 plaats. Voor het ouderpaar met de welpen was de eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, op 6 juli 2024.
Is op basis van de interprovinciale escalatieladder bij het bijtincident sprake van een probleemsituatie of wordt de bijtende wolf ook aangemerkt als «probleemwolf»?
In Utrecht is op grond van de nu beschikbare informatie naar het oordeel van de provincie geen sprake van een probleemwolf in de zin van de provinciale escalatieladder.
Deelt u de mening dat er onmiddellijk tot handelen moet worden overgegaan om die wolf te beletten zulk gedrag te herhalen, als een wolf eenmaal een mens heeft gebeten? Zo ja, welke termijn acht u haalbaar voor het nemen van verdere maatregelen, en welke acht u acceptabel?
Ik vind het zeer wenselijk dat provincies zo snel mogelijk handelen om incidenten tegen te gaan en herhaling te voorkomen. Het is ook in het belang van de provincies als bevoegd gezag om hier een zo kort mogelijke termijn voor te hanteren. De provincie Utrecht is hier bevoegd gezag, oordelen over haalbaarheid en acceptabel zijn, laat ik aan de provincie. Ik realiseer me goed dat dit voor de provincies, en overigens ook voor de betrokken gemeenten, nieuwe en lastige situaties zijn waarbij zij hun best doen om met tempo de goede beslissingen te nemen die recht doen aan de veiligheid van mensen en hun huisdieren en aan hun gevoelens van onveiligheid en binnen de grenzen van de geldende regelgeving zijn. Ik blijf in gesprek met de provincies om in de toekomst samen krachtiger te kunnen optreden.
Kan de burgemeester op grond van de Gemeentewet besluiten om een wolf die een mens heeft gebeten snel te laten afschieten, en zo ja, onder welke voorwaarden?
Wanneer de openbare veiligheid acuut in het geding is, heeft een burgemeester de mogelijkheid om op grond van de Gemeentewet (artikel 175) een noodbevel afgeven en daarmee ruimte verschaffen voor maatregelen tegen een wolf, zoals afschot. Het is uiteindelijk aan de burgemeester om dat per situatie te beoordelen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft eerder dit jaar het Handelingsperspectief voor burgemeesters gepubliceerd, waarin verantwoordelijkheden, bevoegdheden, afwegingskader en stappenplan staan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.3
Wordt nu een afschotvergunning voorbereid voor de wolf van het bijtincident?
De provincie Utrecht heeft het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Vindt u dat de provincies nu voldoende juridische middelen hebben om te op te treden bij probleemsituaties- en/of wolven, waar dat nodig is?
In het Interprovinciaal wolvenplan dat momenteel wordt geactualiseerd, worden interventierichtlijnen gegeven om op te kunnen treden bij probleemsituaties. Belangrijkste middel voor provincies is de vergunning. Daarmee kan de provincie optreden in de vorm van bijvoorbeeld negatief conditioneren en afschot (beide typen vergunningen worden voorbereid door de provincie Utrecht, zie mijn antwoord op vraag 7). Het is van belang om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»). Dan behoeft slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats te vinden en kan sneller worden ingegrepen. Met de provincies wil ik onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Hoe verhoudt de interprovinciale escalatieladder, zoals die is opgesteld, zich tot vergelijkbare escalatieladders in andere, vergelijkbare Europese Unie (EU)-landen, ten aanzien van de criteria die noodzakelijk worden verondersteld voor ontheffingen om tot verjagen of negatief conditioneren over te gaan?
Voor alle Europese lidstaten is de Habitatrichtlijn het uitgangspunt voor hun wolvenbeleid. Ook voor gebruik van de interprovinciale escalatieladder is dit het uitgangspunt. Onderzoek van de Zoogdiervereniging uit 2020 toonde aan dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.4 Hierbij wordt overigens niet uitgegaan van specifieke escalatieladders.
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Ik wil laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden en dat er ingegrepen kan worden bij probleemsituaties. Dat zal ik aan de orde stellen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor het verlagen van de beschermde status van de wolf.
Hoe beoordeelt u het afsluiten van natuurgebieden voor recreanten en ziet u dit als een verstandige en/of duurzame oplossing?3
Ik vind het een onwenselijke situatie dat gebieden gesloten worden voor recreatie vanwege de aanwezigheid van wolven. Dat de provincie hiertoe heeft moeten besluiten vind ik heel vervelend. De gemeente en provincie bevinden zich echter in een uiterst complexe situatie waar zij niet alleen moeten kijken wat zij met betrekking tot de betrokken wolven kunnen doen, maar ook verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de veiligheid van mensen. Ik vind het verstandig dat bezoekers door de provincie worden gewezen op de aanwezigheid van wolven op de Utrechtse Heuvelrug om verdere incidenten te voorkomen. Ik steun de gemeente en provincie volledig in hun rol als bevoegd gezag en in de maatregelen die zij nemen voor de veiligheid van mensen en hun huisdieren.
Klopt het dat op een nabijgelegen manege met kinderen niet meer buiten wordt gereden vanwege het risico op confrontaties met wolven?
De provincie Utrecht heeft mij laten weten dat ze daar geen melding van heeft gekregen. De wolvenconsulent van de provincie Utrecht heeft de nabij Austerlitz gelegen maneges bezocht en is daarbij geen manege tegengekomen waar met kinderen niet meer buiten wordt gereden.
Hoe groot acht u de kans dat het vaker gaat voorkomen dat gebieden in Nederland worden afgesloten en welke mogelijkheden ziet u om dat te voorkomen?
Voorspellingen doen of er vaker gebieden in Nederland moeten worden afgesloten door incidenten met de wolf, past mij als Staatssecretaris niet. Wel heb ik de zorg dat aantallen incidenten met wolven kunnen gaan toenemen en wil ik er samen met de provincies alles aan doen om incidenten zo goed mogelijk te voorkomen. Het gaat wat mij betreft dan om het zo optimaal en voortvarend mogelijk gebruiken van de huidige mogelijkheden en bevoegdheden. Daarnaast wil ik met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Bent u het eens met de stelling dat wolven zoveel mogelijk moet worden aangeleerd en ingeprent dat zij in ieder geval mensen (en bij voorkeur ook vee) zoveel mogelijk moeten vermijden en uit de weg gaan, om de kansen op een succesvol en duurzaam samenleven met de wolf in Nederland te vergroten? Graag een toelichting.
Ik ben het eens met deze stelling. Uit de Factfinding studie is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat wolven van nature schuw zijn en via ouderdieren aanleren afstand te houden tot mensen. Zij zullen de confrontatie met mensen blijven mijden zo lang ze mensen zien als een potentiële bedreiging. Het risico zit in gewenning en daardoor het afleggen van schuwheid naar mensen toe.6 Het is onvermijdelijk dat in een dichtbevolkt land confrontaties met wolven voorkomen, waardoor de natuurlijke schuwheid kan afnemen. Negatieve conditionering door de mens is dan een van de mogelijke oplossingen om succesvol en duurzaam samen te kunnen leven met wolven.
In lijn met het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden zie ik ook een oplossing in ruimtelijke inrichting waar er zowel gebieden zijn waar gehouden dieren veilig kunnen leven als gebieden waar de wolf met rust gelaten kan worden en waar voldoende aanbod van natuurlijk voedsel (wilde prooidieren) is. Een goede bescherming van dieren door o.a. wolfwerende maatregelen maakt dat wolven veel minder makkelijk aan voedsel kunnen komen en zich daardoor in die gebieden minder thuis zullen gaan voelen. Wanneer wolven minder vaak in die gebieden komen, zullen er mogelijk ook minder confrontaties zijn tussen wolven en mensen.
Daarnaast wil ik me samen met de provincies inzetten om meer mogelijkheden te creëren om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Welke manieren, technieken of methodes zijn er om te bereiken dat wolven die zich hier willen vestigen, wordt aangeleerd en ingeprent om mensen te vermijden en zoveel mogelijk uit de buurt te blijven?
Er bestaat geen uitputtende lijst met conditioneringsmethoden. De rechtbank Midden-Nederland heeft vastgesteld dat technieken of methodes kunnen worden ingezet die door deskundigen voldoende zijn onderbouwd.7 Eén van de mogelijkheden die vaker ter sprake is gekomen en die bijvoorbeeld ook door de provincie Utrecht wordt betrokken bij de vergunningaanvraag voor negatief conditioneren, is het gebruik van een paintball geweer.
Hoe vaak is dergelijke «aversieve conditionering» al toegepast in Nederland?
In Nederland is hiermee nog geen ervaring opgedaan.
Worden methodes daartoe tevens toegepast in andere landen, en zo ja, hoe vaak en met welk succes?
Vindt u het een goed idee om wolven in voorkomende gevallen een zender om te doen om zo dan een aantal keer te laten schrikken, en zo ja, wordt dat nu toegepast, of kan dat worden toegepast?
Ik vind elke methode die door deskundigen voldoende is onderbouwd de moeite waard om in te zetten om incidenten tegen te gaan. In Nederland is nog geen ervaring opgedaan met het gebruik van dit type zenders bij wolven.
Hoelang duurt het om het onderzoek te verrichten en de gegevens op te stellen benodigd voor de ontheffing of vrijstelling van het verbod op doden of verjagen van wolven?
Per geval verschilt de termijn die nodig is voor een gedegen analyse en advies door deskundigen. Op basis van het advies moet een goed onderbouwde aanvraag worden opgesteld om te voldoen aan wettelijke vereisten en om een eventuele rechterlijke toetsing te kunnen doorstaan. Op een vergunning voor dergelijke maatregelen is bezwaar en beroep mogelijk. Bovendien kan de werking van een besluit worden geschorst door de rechter. Een termijn voor de uiteindelijke inwerkingtreding van een dergelijke vergunning is daarom niet te geven.
Wanneer is, in de richtlijnen opgesteld in het interprovinciaal Wolvenplan, sprake van verjagen van eigen terrein, waarvoor geen toestemmingsbesluit vereist is, en bij welke terreinen is dat toegestaan?4
De interventierichtlijnen bij het Interprovinciaal wolvenplan spreken van verjagen als een maatregel die het dier (de wolf) doet vluchten.9 Deze maatregel brengt het dier niet in gevaar en/of verwondt het dier niet wezenlijk. Voor alle gevallen geldt dat de in te zetten middelen in de betreffende situatie proportioneel dienen te zijn en voldoen aan de wettelijke kaders.
Er worden in de interventierichtlijnen drie vormen van verjagen onderscheiden:
Deze drie vormen van verjagen zijn voor alle terreinen in Nederland toegestaan. Bij de laatste twee genoemde vormen van verjagen gelden ook de vereisten dat moet worden aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, dat er sprake is van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en moet kunnen worden aangetoond dat het verjagen geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, en welke documentatie is noodzakelijk, om over te gaan tot negatief conditioneren conform de richtlijnen van dat interprovinciaal wolvenplan?
Voor het negatief conditioneren van een wolf gelden voorwaarden uit de Habitatrichtlijn. Er mogen geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, er is sprake van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en er moet kunnen worden aangetoond dat het negatief conditioneren geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om over te kunnen gaan op een vorm van «preventieve» aversieve conditionering, met name bij wolven die zich niet in een wildrijk natuurgebied bevinden, juist om probleemsituaties en escalaties te voorkomen? Zo ja, welke wettelijke aanpassingen zijn mogelijk om daartoe te besluiten en bent u bereid daarvoor een voorstel op te stellen?
Ik vind elke maatregel die getroffen kan worden om incidenten te voorkomen en tegen te gaan wenselijk. De provincie is het bevoegd gezag voor het besluiten over de toepassing van elke vorm van «preventieve» aversieve conditionering. Ik wil met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld voor preventieve negatieve conditionering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, vormt de Habitatrichtlijn daarbij steeds het wettelijk kader.
Hoe vaak zijn wolven de afgelopen jaren als «probleemwolven» aangemerkt in bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Spanje- en na welke incidenten en/of op grond van welke criteria?
Er zijn geen cijfers te genereren van het aantal probleemwolven omdat hier geen Europese definitie voor is. In het antwoord op vraag 9 is aangegeven dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.
In het kader van mijn samenwerking met Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken bij het Noordwest-Europees wolvenplan, wordt geïnventariseerd hoe deze landen omgaan met de definiëring van en omgang met probleemwolven.
Heeft u voorafgaand bepaalde ontheffingen en vergunningen in algemene zin voorbereid, zodat slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats hoeft te vinden? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?5
Ik heb geen ontheffingen of vergunningen voorbereid, omdat het Rijk daar geen bevoegdheden toe heeft. De provincie is bevoegd gezag en gaat over vergunningverlening ten aanzien van de wolf.
Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 8 over de wenselijkheid om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»).
Wat is de stand van zaken van het traject om met de Duitse, Deense, Belgische, Luxemburgse en Franse overheid te komen tot een gezamenlijk internationaal wolvenplan?
In het kader van het door mijn ministerie geïnitieerd en gecoördineerd initiatief tot een Noordwest-Europees Wolvenplan hebben overleggen plaatsgevonden met buurlanden met wie wij onze wolvenpopulatie delen: Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken. Met het plan wordt beoogd om gezamenlijk de staat van instandhouding van de gedeelde wolvenpopulatie te beoordelen en te bevorderen. Meerdere thema’s vormen onderdeel van de samenwerking, waaronder gezamenlijke monitoring van het aantal wolven, uitwisseling van kennis en beleid over preventieve maatregelen en omgang met «probleemwolven» en het onderzoeken van een mogelijkheid om op termijn gezamenlijk te rapporteren aan de Europese Commissie in het kader van de Habitatrichtlijn. De komende tijd ligt de focus op de afbakening van deze thema's en het maken van afspraken hoe de samenwerking daarop te organiseren. Het streven is om eind dit jaar een plan van aanpak voor de verdere samenwerking gereed te hebben.
Klopt het dat gangbare ecologische inschattingen voor wolvenpopulaties uitgaan van een gunstige staat van instandhouding bij een populatie van 2500 tot 5000 individuen en/of hoe groot moet naar schatting de wolvenpopulatie in specifiek Nederland zijn, om te kunnen spreken van een gunstige staat van instandhouding?
De staat van instandhouding van wolven in Nederland is nog niet vastgesteld. Er is daarom niet te zeggen bij welke omvang van de nationale wolvenpopulatie sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Het vaststellen van de staat van instandhouding van wolven in Nederland zal de komende tijd worden vormgegeven, zowel in nationaal als in internationaal verband. Onderdeel hiervan is het bepalen van een ecologische drempelwaarde voor wolven in Nederland, de zogenaamde referentiepopulatie, waarboven sprake is van een gunstige staat van instandhouding.
Heeft u al voorbereidingen getroffen om de beschermingsstatus van «strikt beschermd» naar «beschermd» door te voeren in nationale regelgeving, als dat op grond van aanpassing van het verdrag van Bern mogelijk wordt?
Dit is op dit moment nog niet aan de orde. Als de beschermde status onder het Verdrag van Bern wordt verlaagd van «strikt beschermd» naar «beschermd», dient vervolgens nog de beschermde status onder de Habitatrichtlijn overeenkomstig te worden gewijzigd. Pas na wijziging van de Habitatrichtlijn kan de nationale regelgeving worden aangepast. Zodra de EU-rechtelijke mogelijkheid er is zal ik zorgdragen voor snelle aanpassing van de nationale regelgeving.
Acht u het wenselijk dat in Nederland, net als in Zweden en Finland, «nulstandsgebieden» voor de wolf worden aangewezen, waar wolven ook preventief uit zouden kunnen worden verjaagd?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 657) komt de term «nulstandgebieden» uit de tijd dat het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 1991 (Kamerstuk 22 980, nr. 2) een beleid kende t.a.v. wilde zwijnen. Er is geen landelijke definitie van «nulstandgebieden» en gezien de strikt beschermde status van wolven en het vooralsnog ontbreken van inzicht in de staat van instandhouding, ishet nu niet mogelijk om hier landelijk invulling aan te geven. Ik wil hier wel naar toe gaan werken en daarbij nadrukkelijk meenemen dat Nederland een klein, verstedelijkt en dichtbevolkt land is. Ook in Zweden en Finland vindt het verjagen van wolven overigens plaats binnen de kaders van de Habitatrichtlijn.
Klopt het dat in Frankrijk gebieden zijn aangewezen, waar de uitvoering van maatregelen ter bescherming van kuddes tegen predatie door wolven niet vereist is, alvorens wordt overgegaan tot verjagen of beheren van de wolf?
Frankrijk heeft eerder dit jaar een nieuw beleidsplan vastgesteld voor het omgaan met wolven.11 Hierin is onder meer opgenomen dat het in de buurt van kuddes runderen en paarden, die niet voldoende kunnen worden beschermd, eerder wordt toegestaan om wolven af te schieten. Daar gaan we in Nederland ook aan werken. Hierbij is het niet vereist dat er preventieve maatregelen zijn getroffen. De Franse overheid geeft aan dat de wolvenpopulatie een gunstige staat van instandhouding kent.
De ingebrekestelling vanwege de niet-naleving van verplichtingen uit de Vogelrichtlijn |
|
Boomsma |
|
Rummenie |
|
Welke verplichtingen komt Nederland volgens de Europese Commissie (EC) niet of onvoldoende na gezien het feit dat u de Kamer op 25 juli jongstleden heeft geïnformeerd dat de EC een procedure is gestart om Nederland in gebreke te stellen over het niet naleven van de Vogelrichtlijn?
Zoals aangegeven in de brief van 25 juli jl. aan uw Kamer is de inbreukprocedure vertrouwelijk. Ik kan u daarom niet informeren over de inhoud van de ingebrekestelling. De Europese Commissie (EC) heeft op haar website een persbericht gepubliceerd over de ingebrekestelling.1 In dat persbericht heeft de EC kort toegelicht waarom zij een inbreukprocedure is gestart: «In Nederland neemt de stand van veel akker- en weidevogels al tientallen jaren gestaag af, voornamelijk als gevolg van habitatverlies en andere bedreigingen, zoals verstoring tijdens het broedseizoen. Met name vrijwillige regelingen, waaronder subsidies, zijn niet in staat gebleken om de voortdurende achteruitgang van de grutto (een iconische weidevogel) aan te pakken. De autoriteiten moeten doeltreffendere maatregelen nemen, waaronder bijvoorbeeld de indeling en het beheer van gebieden waar deze vogel in grotere aantallen broedt. Dergelijke maatregelen zullen waarschijnlijk ook ten goede komen aan andere akker- en weidevogelsoorten, zoals de kievit en de scholekster, waarvan de populaties ook teruglopen.»
Op welke rapporten, studies of gegevens baseert de EC zich?
Zie het antwoord op vraag 1. In het persbericht worden de bronnen niet genoemd; ze vallen dus onder de vertrouwelijkheid van de inbreukprocedure.
Welke classificatie heeft deze Kamerbrief?
De Kamerbrief (Kamerstuk 33 576, nr. 388) van 25 juli 2024 is openbaar. De inbreukprocedure is vertrouwelijk en de stukken die in dat kader worden gewisseld zijn niet openbaar.
Bent u bereid om aan de EC te vragen of deze brief openbaar kan worden gemaakt, zodat er in openbaarheid in en met de Kamer en andere betrokkenen over gesproken kan worden en kan worden gezocht naar een oplossing?
Ik begrijp de behoefte om de exacte argumentatie van de EC te kennen ten behoeve van een openbaar debat. Mede daarom is deze vraag ambtelijk reeds aan de EC gesteld. Het antwoord was daarop dat de EC het uitgangspunt hanteert dat alle documenten in een lopend inbreukdossier strikte vertrouwelijkheid behoeven. Ik verwacht niet dat de Eurocommissaris van deze lijn zal afwijken als ik hem daarop persoonlijk zou aanspreken.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkeling van de populatie van de grutto en de stand van zaken van beleidsmaatregelen ter bescherming?
Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland2 is de meest recente informatie te vinden over de aantalsontwikkeling van de grutto. Sinds de inwerkingtreding van de Vogelrichtlijn is er sprake van een afname van het aantal broedparen.
Maatregelen die genomen zijn, zijn financieren en stimuleren van agrarisch natuurbeheer via subsidiëring, planologische bescherming van open (agrarische) landschappen en bescherming via het aanwijzen van speciale beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) voor de grutto als niet-broedvogel (foerageergebied of slaapplaats). Via het Aanvalsplan Grutto3 wordt ingezet op herstel van weidevogels waaronder de grutto door middel van het ontwikkelen van kansgebieden van voldoende schaal, het verhogen van het waterpeil, aanpassing van het agrarisch beheer en een actief predatorenbeheer.
Vanuit het Hoofdlijnenakkoord is er het voornemen om extra middelen beschikbaar te stellen voor versterking van het agrarisch natuurbeheer.
Wat is de status van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto?1
Om het aantal broedparen en de overlevingskansen van jonge grutto’s en andere weidevogels te vergroten, beoogt het Aanvalsplan Grutto optimale inrichting en beheer van de meest kansrijke gebieden. Deze zogenoemde kansgebieden worden door de zeven weidevogelprovincies, veelal in afstemming met agrarische collectieven en terreinbeherende organisaties, geselecteerd. In 2022 zijn de eerste 14 kansgebieden geselecteerd, gevolgd door nog eens 13 kansgebieden in 2023, wat het totaal op 27 kansgebieden brengt. Stap voor stap zal dit uitgebreid worden naar circa 35 kansgebieden in 2027.
Een belangrijke pijler van het Aanvalsplan Grutto is het betrekken van marktpartijen, zodat boeren beter gefaciliteerd worden om te kiezen voor een weidevogelvriendelijke bedrijfsvoering. Daarnaast biedt het Hoofdlijnenakkoord kansen om langjarige contracten voor het agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken.
Kunt u aangeven in hoeverre, naast de beschikbaarheid van habitat en voedsel, predatie door roofdieren herstel van de populatie weidevogels verhindert?
Een literatuurstudie gericht op boerenlandvogels en predatie5 concludeert: «De rol van predatie in de populatieontwikkeling van boerenlandvogels is substantieel, maar niet eenduidig». In het Aanvalsplan Grutto staat hierover vermeld: «Bij een voldoende schaal en inrichting blijken in dat geval de grotere en meer diverse weidevogelpopulaties onder aanvoering van de kievit in staat tot een redelijke mate van zelfverdediging. Het gaat om (a) minimale bebouwing/ruigte/bebossing om dekking en hoge «uitkijkposten» van predatoren te beperken, (b) inrichtingsmaatregelen zoals hoge waterpeilen en bijvoorbeeld het uitrasteren van weilanden die predatoren de toegang belemmeren, (c) beperking van de herkenbaarheid van nesten bijvoorbeeld door te kleine plukjes gras rond nesten na het maaien, en (d) be- c.q. verjaging. De range voor dat beheer is evenwel groot: buizerd, ooievaar, zwarte kraai, bunzing, hermelijn, vos, (steen)marter, verwilderde kat.»