Het bericht 'Krap zesje voor ondernemersklimaat: ‘Het gaat de verkeerde kant op' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Krap zesje voor ondernemersklimaat: «Het gaat de verkeerde kant op»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de tijd van praten over regeldruk nu wel voorbij is en dat het écht tijd is voor actie?
Ja, daar ben ik het mee eens, daarom zet dit kabinet zich sterk in voor het verminderen van regeldruk. Ik heb onlangs het Actieprogramma Minder Druk Met Regels2 naar uw Kamer gestuurd. Dit is – in tegenstelling met hoe dit het geval was bij voorgaande kabinetten – niet langer slechts een regeldrukprogramma, maar een actieprogramma. Dit actieprogramma biedt verschillende nieuwe acties (zoals een bewustwordingscampagne en gesprekken met toezichthouders en uitvoerders), instrumenten (zoals het regeldruk-reductieprogramma met een Ministeriële Stuurgroep, een ondernemersgezant en de voorliggende uitbreiding van het mandaat van het Adviescollege Toetsing Regeldruk ATR) en intensiveert op bepaalde punten reeds bestaande instrumenten (zoals de inzet op regelgeving vanuit de EU, doorontwikkeling van de Bedrijfseffectentoets en de MKB-toets) gericht op het voorkomen van regeldruk. Voor een meer uitgebreide beschrijving verwijs ik u graag naar dit Actieprogramma dat ik op 9 december naar uw Kamer heb gestuurd. Verder heb ik op 9 december de OndernemersTop georganiseerd. Daar kwamen thema’s aan bod die van groot belang zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder ook regeldruk. De OndernemersTop was de eerste in een reeks activiteiten die gericht zijn op de versterking van het ondernemingsklimaat in Nederland. Het kabinet zal samen met ondernemers, beleidsmakers en andere betrokkenen het Pact verder uitwerken. Hier zal het thema «regeldruk» ook onderdeel van zijn. Het doel is om het Pact voor de zomer van 2025 op te leveren.
Welke concrete doelstelling verbindt u aan uw actieplan Minder Druk Met Regels? Op welke termijn moet deze doelstelling zijn behaald?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma de volgende doelstelling opgenomen: het kabinet dringt regeldruk voor bedrijven terug en maakt het eenvoudiger om aan regels te kunnen voldoen. De doelstelling is dat de regeldruk voor ondernemers merkbaar daalt gedurende deze kabinetsperiode zodat ze zich beter kunnen richten op hun primaire processen.
Het Actieprogramma Minder Druk Met Regels biedt gerichte acties om onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving te voorkomen en onnodige regeldruk in bestaande regelgeving aan te pakken. Om onnodige regeldruk te voorkomen wordt bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Instellingswet Adviescollege Toetsing Regeldruk dat ik bij uw Kamer heb ingediend het mandaat van ATR verstevigd en worden de taken uitgebreid, zodat ATR onder andere in een vroege fase kan adviseren over EU-regelgeving, bij de totstandkoming van een zogenaamd BNC-fiche, (afkorting van Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), waarin de regering haar appreciatie van een nieuw voorstel van de Europese Commissie geeft. Dit is nodig, omdat het grootste deel van de regeldrukkosten voortvloeit uit EU-regelgeving. Het is dus belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en het Nederlandse standpunt formuleert.
Bestaande regeldruk verminderen kan met het regeldruk-reductieprogramma. Dat heeft specifiek als doel het reduceren van bestaande onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mogelijk aanpakken van bestaande nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk. Met de Ministeriële Stuurgroep en de betreffende vakministers ga ik in de eerste tranche van dit programma gaan de slag met het Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM), regeldruk van de arbeidsomstandigheden wet- en regelgeving, de re-integratie van zieke werknemers en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, om de ervaren regeldruk te verlichten. Dit zijn dossiers waarvan bekend is dat ze voor veel regeldruk voor ondernemers zorgen. Er is vanuit de betrokken departementen commitment uitgesproken om deze prioritair aan te pakken.
Verder zal regeldruk ook een thema zijn van het Pact Ondernemingsklimaat. Via een Pact Ondernemingsklimaat wil ik het vertrouwen van ondernemers versterken en samen knelpunten in het ondernemingsklimaat inventariseren, benoemen en aanpakken. Voor de verdere uitwerking van het Pact heb ik een verkenner aangesteld, Vivienne van Eijkelenborg.
De ontwikkeling van de regeldruk wordt gemonitord via de website regeldrukmonitor.nl. uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Kunt u een concreet voorbeeld geven hoe één van de indicatorenbedrijven die zijn gebruikt voor het onderzoek naar regeldruk terugkomt in uw actieprogramma Minder Druk Met Regels?
In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels schets ik dat een Ministeriële Stuurgroep zich gaat bezig houden met onder andere het aanpakken van concrete knelpunten in regelgeving die onnodige regeldruk veroorzaken. De Ministeriële Stuurgroep behandelt nu vier dossiers. Bij drie van de vier dossiers, namelijk de Algemene verordening gegevensbescherming, de regelgeving over de arbeidsomstandigheden en de regels over re-integratie van zieke werknemers, gaat het om onderwerpen die uit het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek naar voren kwamen als belangrijke knelpunten. De MKB-indicatorbedrijvenaanpak is een analyse-instrument om geldende verplichtingen, regeldruk en knelpunten op het niveau van de ondernemer in kaart te brengen. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de regeldruk van een verplichting voor een MKB-indicatorbedrijf wordt aangepakt, dit doorwerkt voor alle bedrijven die aan deze verplichting moeten voldoen. Ter illustratie: de regels over re-integratie van zieke werknemers zijn door alle zes sectoren in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek (winkelambacht, horeca, bouw, retail, metaal en voedselmiddelenindustrie) als meest belastende verplichtingen genoemd. Doordat dit nu geagendeerd is in de eerste tranche van de Ministeriële Stuurgroep is hier dus goed zichtbaar dat de input van MKB-bedrijven in het indicatorbedrijvenonderzoek serieus wordt genomen en dat de betreffende regels op de agenda van het regeldruk-reductieprogramma terecht zijn gekomen.
Hanteert u een eenduidige definitie van «een nationale kop» en wordt deze definitie over alle ministeries gehanteerd?
Ik sluit niet uit dat er in de praktijk soms verschillende beelden zijn over wat precies bedoeld wordt met «een nationale kop». In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels is hierover opgenomen dat het uitgangspunt is dat EU-regelgeving lastenluw wordt geïmplementeerd en nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk, zoveel mogelijk worden vermeden. Lastenluwe implementatie is gedefinieerd in artikel 9.5 van Aanwijzingen voor Regelgeving, namelijk dat bij implementatie wordt gekozen voor de implementatiewijze die de minste lasten oplegt aan de door de regeling geraakte bedrijven. Als daarvan wordt afgeweken wordt dit expliciet vermeld in de toelichting en worden de overwegingen geschetst die tot deze keuze hebben geleid. Ik zal hier zelf scherp op letten en daarnaast zal ook ATR kritisch beoordelen of zo’n afwijking bij voorstellen voor regelgeving voldoende wordt gemotiveerd. In het Actieprogramma Minder Druk met Regels heb ik verder benoemd dat ik een bewustwordingscampagne voor Rijksambtenaren zal opstarten, om het belang van het tegengaan van regeldruk te onderstrepen en te zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Daarin zullen we ook dit uitgangspunt meenemen.
Uit uw brief komt naar voren dat ondernemers soms regeldruk ervaren omdat zij het nut van regels niet inzien, zoals bij de verplichting de CO2-uitstoot van het woon-werkverkeer van werknemers te rapporteren. Waarom kiest u er in uw actieprogramma niet voor om een betere uitleg te geven over waarom bepaalde regels er zijn, teneinde meer begrip voor deze regels op te brengen bij ondernemers?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 9 december 20243, is om rijksbreed succesvol te werken aan vermindering van regeldruk de inzet nodig van alle ambtenaren die betrokken zijn bij het opstellen en evalueren van nationale en Europese regelgeving. Via een bewustwordingscampagne wil het kabinet daarom het belang van het tegengaan van regeldruk onderstrepen en zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Aandacht voor uitleg over het hoe en waarom van regels lijkt mij een goede toevoeging aan de bewustwordingscampagne die momenteel verder uitgewerkt wordt.
Overigens wordt op dit moment via verschillende kanalen al gewerkt aan het uitleggen aan ondernemers van regels en het begrip kweken voor de achterliggende doelstellingen van regelgeving. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Ondernemersplein, maar ook op de website van RVO. Zo is er voor de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) een onderdeel van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) een navigator gemaakt. De navigator leidt een bedrijf door de ESRS, waardoor deze sneller weet wat er moet gebeuren.
Verder gaat het kabinet met de pilot van de «WetWijzer» na of met een AI-tool wetgeving inzichtelijk kan worden gemaakt voor ondernemers om hen te helpen snel inzicht te krijgen in de voor hen relevante wet- en regelgeving. Dankzij een combinatie van slimme zoektechnologie en generatieve AI kunnen ondernemers dan interactief vragen stellen en antwoorden krijgen over wet- en regelgeving. Op deze manier wordt het voor hen eenvoudiger te bepalen welke regels voor hun specifieke situatie gelden. Door het gebruik van AI kan ook een vertaalslag worden gemaakt in het begrijpelijk maken van de wetgeving. Na het doorlopen van de pilot gaat het kabinet na of deze oplossing in productie kan worden genomen.
Hoe gaat u er in EU-verband op toezien dat de nieuwe Europese Commissie haar doelstelling waarmaakt om de regeldruk met 25% te verminderen, zoals opgenomen in de Verklaring van Boedapest?
Dit is een belangrijk punt, want de EU creëert het overgrote deel van de ervaren regeldruk voor ondernemers. De afgelopen jaren werkte de Europese Commissie met jaarlijkse rapportages over de resultaten van het beleid om regeldruk te verminderen. Ik verwacht dat ook de nieuwe Europese Commissie in haar communicatie inzichtelijk maakt wat de inspanningen om regeldruk te verminderen hebben opgeleverd en zal erop letten dat dit daadwerkelijk gebeurt. Verder zet ik me er ook proactief voor in dat de juiste acties worden ondernomen door de Commissie om de doelstelling te halen. Zo heb ik tijdens de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van november 2024 aandacht gevraagd voor een non-paper dat op Nederlands initiatief samen met Italië, Tsjechië, Zweden en Denemarken is opgesteld. In dat paper hebben we suggesties gedaan voor een versterking van de algemene aanpak om regeldruk te verminderen. Ik heb bijvoorbeeld tijdens de RvC de Commissie opgeroepen om bij nieuwe regelgeving altijd een impact assessment uit te voeren en om bij significante wijzigingen de impact assessments te actualiseren. Het belang van gedegen impact assessments werd breed gedragen in de Raad. Ook heb ik de Raad en de Commissie opgeroepen om bij bestaande wetgeving regeldruk aan te pakken en rekening te houden met het cumulatieve effect van de verschillende stukken regelgeving. In dit kader heb ik ervoor gepleit dat de Commissie binnen de eerste 100 dagen van haar mandaat het EU-acquis van bestaande regelgeving doorlicht, om te zien op welke punten regeldruk kan worden verminderd.
Het is belangrijk dat er niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen, maar in alle Brusselse gremia waarin over EU-regelgeving wordt gesproken, voldoende aandacht is voor regeldruk. Om die reden heb ik bijvoorbeeld tijdens de Telecomraad van december 2024 voorgesteld om in een toekomstige Telecomraad stil te staan bij de regeldruk die veroorzaakt wordt door regelgeving in het digitale domein. Hierbij zouden lidstaten voorbeelden kunnen aandragen van juridische definities in wetgeving op digitaal gebied die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Ook zouden eventueel AI-taalmodellen kunnen worden gebruikt om te kijken of er kansen zijn om regels samen te voegen of te vereenvoudigen. Dit voorstel heeft in de Raad brede steun gekregen van een groot aantal lidstaten en van de aanwezige Eurocommissaris Virkkunen.
Tot slot ben ik ook van plan andere departementen er beter en vaker op te wijzen dat bij de onderhandelingen over EU-regelgeving goed rekening gehouden dient te worden met de gevolgen voor de regeldruk. Het hele kabinet heeft zich er immers met het regeerprogramma aan gecommitteerd om de regeldruk voor bedrijven terug te dringen. Zo kan Nederland zelf vaker de effecten van EU-voorstellen in kaart brengen als een impact assessment van de Europese Commissie ontbreekt of vragen onbeantwoord laat, terwijl er naar verwachting wel sprake is van regeldrukeffecten voor ondernemers. Voorts verwacht ik dat de nieuwe rol van ATR bij de totstandkoming van BNC-fiches de kwaliteit zal vergroten van de regeldruk-analyses die departementen maken van EU-voorstellen. Het is immers belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij de regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en een Nederlands standpunt formuleert. Daarom vindt het kabinet het van belang dat de adviezen van ATR nadrukkelijk worden meegewogen bij het opstellen van de BNC-fiches.
In uw kamerbrief over het actieprogramma Minder Druk Met Regels stelt u «met de VNG in gesprek» te willen over minder regels. Ziet u nog meer mogelijkheden om de regeldruk die afkomstig is vanuit gemeenten te verlagen?
Mijn ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werken samen in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027. Dit programma is gericht op verbetering van de dienstverlening en op de verbetering van de regelgeving voor bedrijven bij gemeenten.
Bij het onderdeel regelgeving is het doel om betere lokale regelgeving te bevorderen. Er lopen diverse projecten en activiteiten om dit te realiseren. Een activiteit is de aanpassing van de «toolkit regeldrukreductie» in 2025. Deze toolkit geeft gemeenten handvatten om regels en producten te evalueren en waar nodig te verbeteren. De VNG heeft daarnaast een signalerende rol met betrekking tot de regeldrukaanpak. Dit houdt in dat de VNG een vinger aan de pols houdt en zo concreet mogelijke knelpunten of kansen op het gebied van regeldruk in kaart brengt en terugkoppelt aan mijn ministerie. Ook gaat de VNG aan de slag met het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld via het Programma Ondernemersdienstverlening.
De VNG ontwikkelt hulpmiddelen voor gemeenten om opvolging te geven aan de signalen over regeldruk. Deze aspecten komen terug in projecten die zijn gestart op thema’s zoals vergunningsprocessen voor ondernemers, inkoop- en aanbestedingsbeleid of de Omgevingswet. Het gaat hierbij om voor de VNG en EZ belangrijke landelijke regelgeving, die door de VNG gemonitord wordt en waarbij de VNG haar signalerende rol, ook richting het ministerie, in het bijzonder oppakt.
Verder gaat het kabinet samen met medeoverheden, marktpartijen en woningcorporaties aan de slag om de stapeling van lokale regels en procedures bij woningbouw aan te pakken en regeldruk te verminderen in het programma STOER (Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving) van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Bent u in de overtuiging dat uw actieprogramma Minder Druk Met Regels gaat bijdragen aan een verbeterde score voor het ondernemersklimaat in Nederland, dat nu wordt beoordeeld met een magere zes en al jaren dalende is?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat het kabinet met dit actieprogramma een integrale en ambitieuze aanpak neerzet die een merkbaar verschil gaat maken voor ondernemers. Het beperken van regeldruk is één van de aspecten die zal bijdragen aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zodat ondernemers weer toekomen in waar ze goed in zijn: ondernemen.
Het bericht ’Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan’ |
|
Arend Kisteman (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van producten die de Nederlandse veiligheidsnormen ver overschrijden oneerlijke concurrentie is voor Nederlandse ondernemers die zich wel aan de regels houden?
Ja, deze mening deel ik. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk dat alle bedrijven die een product in de EU aanbieden zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Klopt het dat twee van de vijf producten van webwinkel SHEIN die zijn onderzocht niet voldoen aan de Nederlandse normen? Kunt u met de Kamer cijfers delen over het percentage producten van SHEIN wat niet aan de normen voldoet? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, andere buitenlandse webshops kunnen ook in het onderzoek worden meegenomen?
Verschillende Europese markttoezichthouders onderzochten in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie (hierna: EU), waaronder SHEIN, voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat circa 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid2. Dit zijn non-conforme producten. Gezien de selectie van producten binnen het grote productaanbod op deze platforms kan niet worden vastgesteld dat dit percentage representatief is voor het volledige productaanbod. Desondanks zijn de uitkomsten van deze onderzoeken wel zorgwekkend.
Welke rechtsgrond hebben Nederlandse instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Ik beantwoord de vragen 4 en 5 hieronder samen. Er zijn een aantal wettelijke instrumenten die ingezet kunnen worden om op te treden tegen online platforms buiten de EU.
De digitaledienstenverordening (hierna: «DSA») bevat verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor online dienstverleners, waaronder online platforms. Deze verplichtingen zorgen voor een betere bescherming van gebruikers en bestrijding van illegale inhoud op online platforms, zoals misleiding. De strengste regels in de DSA gelden voor zogenaamde «zeer grote online platforms» (very large online platforms, ofwel «VLOPS») en zeer grote online zoekmachines (very large online search engines, ofwel «VLOSEs»). Deze worden aangewezen door de Europese Commissie. Op 26 april 2024 heeft de Commissie SHEIN aangewezen als zeer groot online platform. De Europese Commissie is exclusief bevoegd ten aanzien van de verplichtingen in de DSA die uitsluitend gelden voor VLOPs en VLOSEs. De vijf Nederlandse markttoezichthouders3 voor producten kunnen informatie en andere signalen over non-conforme producten op de online interface van VLOPs aanleveren bij de Europese Commissie. Deze informatie kan de Commissie helpen bij het toezicht op VLOPS.
Verder is de toezichthouder in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de online marktplaats (dienstverlener) is gevestigd bevoegd om hierop toezicht te houden. In het geval van SHEIN is dat de Ierse toezichthouder. Deze houdt toezicht op de overige (niet-VLOP-) verplichtingen uit de DSA en ondersteunt het toezicht door de Europese Commissie. De Autoriteit Consument en Markt (ACM), als (beoogd) Nederlandse toezichthouder, speelt dus in beginsel geen rol in het toezicht op en het handhaven van de DSA ten aanzien van SHEIN. De Europese Commissie doet op dit moment onderzoek naar SHEIN in het kader van de DSA4.
Daarnaast geeft de productregelgeving onder de markttoezichtverordening en de algemene productveiligheidsverordening (GPSR) markttoezichthouders verschillende bevoegdheden om te handhaven op non-conforme producten. De markttoezichtverordening ziet toe op goederen waarvoor product specifieke Europese regels bestaan, zoals textiel, batterijen, speelgoed en chemische stoffen. De algemene productveiligheidsverordening, die in december 2024 in werking trad, ziet toe op de veiligheid van consumentenproducten waar geen specifieke Europese regels voor zijn. Deze verordeningen schrijven ook samenwerking voor tussen markttoezichthouders binnen de Europese Unie. Zo moeten markttoezichthouders hun toezicht bevindingen registreren in een EU-brede database: Information and Communication System for Market Surveillance (ICSMS), Safety Gate en Eudamed voor medische hulpmiddelen.
In de verordening algemene productveiligheid en de markttoezichtverordening staat dat een product alleen in de EU in handel mag worden gebracht als er sprake is van een verantwoordelijk persoon die in de EU is gevestigd. Deze EU-verantwoordelijke is onder andere verplicht om technische documentatie te overleggen met de markttoezichtouder. Dit moet ervoor zorgen dat er altijd iemand in de EU is die de markttoezichthouder kan aanspreken op de verkoop van non-conforme producten.
Ook moeten online marktplaatsen volgens de algemene productveiligheidsverordening een centraal contactpunt aanwijzen dat de markttoezichtautoriteiten kunnen benaderen. Daarnaast moeten deze online marktplaatsen hun interface zo inrichten dat verkopers op deze platforms verplichte informatie over productveiligheid kunnen plaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan informatie die de identificatie van het product mogelijk maakt en informatie over de contactgegevens van de fabrikant en, in voorkomend geval, de gemachtigde.
Welke rechtsgrond hebben Europese instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende stappen gaat u nemen om de Europese Commissie in beweging te krijgen gezien u eerder aangaf een schending van regelgeving door buitenlandse webwinkels serieus te nemen en dit daarom bij de Europese Commissie zou aankaarten?
De Europese Commissie (EC) komt in februari met een mededeling over e-commerce. In aanloop naar deze mededeling heb ik de EC meegegeven waar Nederland mogelijkheden ziet om de e-commerce problematiek aan te pakken op Europees niveau en hoe we hier als Nederland aan kunnen bijdragen.
Hierbij zet het kabinet in op de volgende punten:
Het is belangrijk om te benadrukken dat er niet één oplossing is. Ik zet mij daarom in voor een meer integrale Europese aanpak, zoals hierboven toegelicht. Recent heb ik ook een signaal ontvangen van de toezichthouders hierover.6 Op 13 februari 2025 ga ik daarom verder in gesprek met het bedrijfsleven, toezichthouders en andere belangenorganisaties over de e-commerce problematiek, de huidige beleidsinzet en eventueel aanvullende maatregelen.
Na eerdere mondelinge vragen over privacy- en consumentenrechtschendingen van webwinkel Temu gaf u aan campagnes te voeren voor bewustwording bij Nederlandse consumenten. Hoe groot is het bereik van deze campagnes? Richt deze campagne zich naar uw mening op de juiste doelgroep, en zo ja, waar leest u dat aan af?
In 2024 zijn er diverse campagnes gevoerd om bewustwording bij consumenten over online aankopen (buiten de EU) te vergroten. Deze campagnes zijn onder andere ontwikkeld vanwege de toename van het aantal e-commerce aankopen en signalen die de toezichthouders krijgen. Primair richten de campagnes zich op de doelgroep tussen de 16–45 jaar. Secundair bereiken de campagnes uiteraard ook een bredere doelgroep via media en eigen kanalen. De doelgroep wordt onder andere bepaald aan de hand van meldingen en reacties die binnenkomen bij toezichthouders. Daarnaast ligt de focus op een iets jongere doelgroep, omdat zij vaker online bestellen en de risico’s hiervan over het algemeen lager inschatten.
Onderstaand vindt u een opsomming van de verschillende campagnes:
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen drie jaar binnengekomen bij Productenmeldwijzer? Indien mogelijk, kunt u de beantwoording uitsplitsen naar de herkomst van de (web)winkel?
De Productenmeldwijzer is op 24 september 2024 live gegaan. Daarom hebben wij nog geen cijfers over het aantal meldingen die via de Productenmeldwijzer zijn binnengekomen bij de markttoezichthouders.
Na hoeveel meldingen bij Productenwijzer heeft de Autoriteit Consument en Markt ook daadwerkelijk actie ondernomen om de betreffende (web)winkel te sanctioneren? Om welke (web)winkels ging dit?
De Productenmeldwijzer is ontwikkeld in samenwerking met de vijf markttoezichthouders op producten: NVWA, RDI, ILT, Arbeidsinspectie en de IGJ. De ACM is geen markttoezichthouder op producten en daarom niet aangesloten op de Productenmeldwijzer. Op de Productenmeldwijzer kunnen consumenten en ondernemers de juiste markttoezichthouder vinden om hun non-conforme product te melden. Informatie over lopende onderzoeken van de markttoezichthouders naar non-conforme producten zijn niet openbaar.
Deelt u de mening dat een intensivering van de aanpak tegen webwinkels die zich niet aan de Nederlandse regels houden eigenlijk ruim vóór de feestdagen had moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom heeft u hier niet voor gekozen, ondanks een oproep van de leden op 19 november 2024?2
Ik vind het belangrijk dat online marktplaatsen zich gedurende het hele jaar aan de regels houden. Als Minister neem ik geen besluit over de (tijdelijke) intensivering van het toezicht. Dat is aan de toezichthouders.
In december 2024 heb ik wel een publiekscampagne laten uitvoeren om de Productenmeldwijzer te promoten en consumenten bewust te maken van de risico’s van online aankopen.
Het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen, ingediend op 29 augustus 2022, door de leden Sneller (D66) en Michon-Derkzen (VVD), over het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening?1
Ja.
Aangezien u in het antwoord op vragen 10, 11 en 12 van bovengenoemde set heeft aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken voert met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) om de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverlening te verbeteren; wat is de huidige stand van zaken van deze gesprekken, en welke concrete resultaten of beleidsmaatregelen zijn inmiddels voortgekomen uit deze gesprekken om het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening door de rijksoverheid te bevorderen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar brief aan uw Kamer op 3 april 2023 aangaf, zijn door mijn ministerie gesprekken gevoerd met verschillende subsidieverlenende onderdelen van de rijksoverheid.2 Waar nodig zijn zij in contact gebracht met andere Rijksonderdelen die ervaring hebben met de Wet Bibob en met het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat in het kader van zijn voorlichtingstaak informerende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
Rijksonderdelen zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de Wet Bibob als zij een subsidie verlenen. In een groot deel van de gevallen is een Bibob-toets echter niet opportuun: het bedrag dat wordt verleend is klein of de subsidie wordt verstrekt aan een andere overheidsinstantie zoals een gemeente. Daarnaast biedt het subsidierecht via de Algemene wet bestuursrecht zelf ook de mogelijkheid om voorwaarden te stellen om misbruik tegen te gaan. Toepassing van de Wet Bibob is dan niet nodig.
Het opstellen van landelijk Bibob-beleid bij het verstrekken van subsidies voor het Rijk is niet mogelijk; de inzet van het instrument per Rijksonderdeel en per sector verschilt te veel. Wel hebben de betrokken ministeries met een aantal Rijksonderdelen gesprekken gevoerd, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en voert subsidieregelingen uit voor verschillende ministeries. RVO heeft naar aanleiding van de vorige Kamervragen een Bibob-adviesgroep opgericht. Zie ook de beantwoording van de vragen 3 en verder.
Niet alleen Rijksonderdelen zoals RVO verstrekken subsidies waarop de Wet Bibob van toepassing is, ook (beleids)afdelingen van de ministeries kunnen dat doen, zoals ook aangegeven in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 15 december 2023.3 Er is gekeken welke rol mijn ministerie daarin kan hebben en in dat kader zijn onder andere gesprekken gevoerd met het onderdeel binnen mijn ministerie dat de kaders opstelt voor het verstrekken van subsidies. Hun kader ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt op dit moment uitgebreid met aandacht voor de Wet Bibob. Met deze afdeling zal ook worden nagedacht over mogelijke uitbreiding naar andere ministeries.
Wat zijn de concrete resultaten van de Bibob-adviesgroep die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2023 heeft ingesteld?
De Bibob-adviesgroep van RVO adviseert en ondersteunt binnen RVO over het proportioneel inzetten van de onderzoeksmogelijkheden die de wet Bibob biedt. Dit gebeurt op basis van adviesverzoeken die bij de adviesgroep kunnen worden ingediend door uitvoerende afdelingen van RVO. Ook kan een Bibob-tip (zie hierover ook vraag 5 en 7) aanleiding zijn voor bespreking van een casus in de adviesgroep. Vanaf 2023 heeft de Bibob-adviesgroep negen adviezen verstrekt over de inzet van de Wet Bibob binnen RVO. Geen van deze zaken gaf aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen.
De Bibob-adviesgroep helpt binnen RVO ook bij een goede waarborging van ontvangen vertrouwelijke Bibob-gegevens. Daarnaast wordt vanuit de Bibob-adviesgroep deelgenomen aan externe overleggen en netwerken rondom de Wet Bibob, zoals het Landelijk Subsidieoverleg van het IPO (Interprovinciaal overleg) en het Landelijk Bibob-congres. Doel hiervan is om overheidsbreed kennis met elkaar te delen over de Wet Bibob en de toepassing daarvan in de praktijk.
Worden subsidieaanvragers van duurzame energieprojecten door RVO altijd gescreend op integriteit, bijvoorbeeld via een Bibob-toets, en zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
Het screenen van subsidieaanvragers met behulp van de Wet Bibob gebeurt risicogericht. De inzet van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking is een mogelijkheid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en wordt gedaan op basis van een risicoanalyse die gedaan wordt bij het opstellen van een nieuwe (subsidie)regeling.
Deze risicoanalyse die wordt uitgevoerd bij een nieuwe regeling vloeit voort uit het Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) en het Uniform Subsidiekader (USK). Dit gebeurt in samenspraak met het ministerie dat de opdracht voor uitvoering van een subsidieregeling aan RVO geeft.
Een voorbeeld van screening op integriteit is de Stimulering Duurzame Energieproducten en Klimaattransitie (SDE++). Bij de SDE++ worden subsidieaanvragers in het kader van de Wet Bibob gescreend op basis van ontvangen tips door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt de SDE++ ieder jaar geactualiseerd op basis van een (verkorte) risicoanalyse.
Aangezien bij subsidies voor de totstandkoming van duurzame energieprojecten, zoals energieparken, vaak ook een vergunning van de gemeente nodig is, deelt u de mening dat RVO transparant moet zijn richting gemeenten over het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij een subsidieaanvraag, zodat gemeenten deze informatie kunnen betrekken bij hun vergunningverlening?
Overheden die bevoegd zijn om de Wet Bibob toe te passen kunnen elkaar tippen om een Bibob-onderzoek te starten. Dat kan echter alleen als de ene overheidsinstantie weet dat de andere overheidsinstantie een rechtsverhouding heeft of wil aangaan met een betrokkene4 of iemand in zijn zakelijke omgeving. De tippende overheidsinstantie moet over informatie beschikken dat deze persoon in relatie staat tot strafbare feiten. Het is vervolgens aan de andere overheidsinstantie om een keuze aangaande het eigen onderzoek te maken. Informatie uit een Bibob-onderzoek kan onder voorwaarden wel gedeeld worden met elkaar.
Worden bij de beoordeling van een subsidieaanvraag door RVO gegevens uitgewisseld met andere bestuursorganen, zoals gemeenten, en zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit proces te verbeteren?
Bij het opstellen van een subsidieregeling wordt altijd gekeken naar hoe deze het beste uitgevoerd kan worden. Indien gegevensuitwisseling met andere organisaties of overheidsinstanties nodig is bij uitvoering en handhaving van een (subsidie)regeling, wordt dit nader geregeld in de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende subsidieregeling.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de samenwerkende instanties bij gegevensuitwisseling, als daarbij sprake is van persoonsgegevens, hierbij voldoen aan de voorschriften van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit betekent onder meer dat er altijd een rechtsgrondslag moet zijn voor het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens en dat bepaalde vereisten gelden ter waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens conform de wet. Persoonsgegevens kunnen dus niet zonder wettelijke grondslag tussen partijen en instanties uitgewisseld worden of voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld zijn.
Ook het delen van gegevens uit een Bibob-onderzoek van RVO na een subsidieaanvraag is aan strenge voorwaarden verbonden. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven kan deze informatie soms wel gedeeld worden. Zo moet RVO onder andere weten dat een ander bestuursorgaan een eigen Bibob-onderzoek verricht naar personen die door RVO zijn onderzocht, de gegevens moeten noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek en de gegevens zou het bestuursorgaan ook zelf moeten kunnen verkrijgen.
Hoe wordt geborgd dat de vergunningverlenende gemeente op de hoogte wordt gesteld van het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij de betreffende subsidieaanvraag?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Een tip behoort tot de mogelijkheden, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat de ene overheidsinstantie op de hoogte is van een vergunning(aanvraag) bij de gemeente. De gemeente heeft echter wel altijd de mogelijkheid om het Bibob-register te raadplegen. In het Bibob-register moeten conclusies worden geregistreerd wanneer een (eigen) onderzoek heeft geleid tot een bepaalde mate van gevaar of een terugtrekking uit de procedure. Een zogenaamde «hit» kan voor een gemeente of andere overheidsinstelling aanleiding zijn om een onderzoek te starten en het kan vervolgens ook onder voorwaarden om informatie uit het al afgeronde Bibob-onderzoek verzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak RVO in 2021, 2022, 2023 en tot nu toe in 2024 een adviesaanvraag heeft gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob?
RVO heeft tussen 2021 en nu in totaal tien adviesaanvragen gedaan bij het LBB. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de adviesaanvragen van RVO in voornoemde periode per definitie zien op subsidies.
Kunt u per bestuursorgaan aangeven hoeveel adviesaanvragen er zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob in 2023 en tot nu toe in 2024?
Het LBB deelt in verband met de geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob alleen cijfers over adviesaanvragen als deze cijfers niet te herleiden zijn naar individuele gevallen. Dit betekent dat het aantal adviesaanvragen per bestuursorgaan/rechtspersoon met overheidstaak slechts gedeeld wordt als dit een dusdanig aantal betreft dat op basis daarvan geen sprake is van herleidbaarheid naar een individueel geval. Een globaal overzicht van de cijfers is jaarlijks te vinden in het jaarverslag van het LBB.
In 2023 heeft het LBB in totaal 255 adviesaanvragen ontvangen. 230 daarvan waren afkomstig van gemeenten. 14 adviesaanvragen waren afkomstig provincies. 9 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. In totaal hebben 94 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak in 2023 advies bij het LBB aangevraagd. Voor meer informatie over de cijfers in 2023 verwijs ik u naar het jaarverslag 2023 van het LBB.
In 2024 heeft het LBB tot en met 5 december 2024 in totaal 243 adviesaanvragen ontvangen. 209 daarvan waren afkomstig gemeenten. 7 adviesaanvragen waren afkomstig van provincies. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van een samenwerkingsverband. In totaal hebben 106 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak tot en met 5 december 2024 een advies bij het LBB aangevraagd.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de inspanningen die worden gedaan om de inzet van de Bibob als instrument tegen ondermijning beter te kunnen benutten?
Mijn ministerie zet zich op een continue basis in om (de inzet van) het Bibob-instrument te optimaliseren. Zo wordt regelmatig met het LBB en de Regionale Informatie- en Expertisecentra gesproken over de inzet en over de ontwikkelingen bij bestuursorganen. Het jaarverslag van het LBB wordt naar de Kamer verzonden en geeft een goed beeld van de werkzaamheden van het LBB.
Daarnaast wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op dit moment daarnaast een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de recente wijzigingen van de Wet Bibob, waarbij ook aandacht wordt besteed aan moties en enkele actualiteiten.5 Een reactie op dit onderzoek en eventuele opvolging volgt na afronding, verwacht in het najaar van 2025. Ten slotte blijf ik mij inzetten om Rijksonderdelen bewust te maken van de mogelijkheid om de Wet Bibob in te zetten. Een update op dit onderwerp volgt voor de zomer.
De toepasbaarheid van resultaatfinanciering (zoals Social Impact Bonds) bij het verstrekken van subsidies en opdrachten |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
Wat is uw reactie op het rapport «De toekomst van resultaatfinanciering1» en het rapport «The value created by social outcomes contracts in the UK- updated analysis and report»2?
Deze rapporten over Social Impact Bonds (SIBs) schetsen een interessant beeld van hoe we resultaatgericht financieren kunnen stimuleren. Het rapport over de waarde die SIBs in het Verenigd Koninkrijk hebben gecreëerd toont aan dat dit instrument positieve maatschappelijke impact kan genereren.
Social Impact bonds bieden kansen voor:
Kanttekeningen bij Social Impact Bonds:
Hoe kijkt u aan tegen de verschillende experimenten/pilots met resultaatfinanciering die de afgelopen tien jaar in binnen- en buitenland zijn gedaan met Social Impact Bonds? Denkt u dat, door dit middel systematischer in te zetten, het kan helpen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheid te verbeteren, specifiek bij het uitkeren van subsidies of het gunnen van opdrachten aan private partijen?
De experimenten en pilots met Social Impact Bonds in binnen- en buitenland zijn waardevol geweest. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, toont het rapport van ATQ Consultants dat social outcome contracts in het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke maatschappelijke waarde hebben gecreëerd. In Nederland zijn tot nu toe 18 SIBs-experimenten zijn geweest, waarvan 17 op het gebied van arbeidsparticipatie, welzijn en zorg. Voor meer informatie over deze experimenten raad ik u aan om de Ministers van SZW en VWS hierover te benaderen.
Bij het Ministerie van EZ hebben we ook ervaring met vormen van resultaatfinanciering en Social Impact Bonds. Enkele voorbeelden van EZ-regelingen die kenmerken hebben van Social Impact Bonds en resultaatfinanciering worden hieronder genoemd:
Het systematischer inzetten van resultaatfinanciering en Social Impact Bonds kan kansen bieden voor het realiseren van doelmatig en doeltreffend overheidsbeleid, zie ook het antwoord op vraag 1. De ervaringen die worden opgedaan met de bovengenoemde instrumenten kunnen gebruikt worden als input voor het opstellen van doelmatige en doeltreffende beleidsinstrumenten in komende jaren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om als overheid meer expertise op te bouwen op het gebied van resultaatfinanciering? Zo ja, op welke manier kan de overheid de expertise en ervaringen bundelen en verder ontwikkelen?
Ik herken de waarde van resultaatfinanciering als instrument om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de overheid te vergroten. Resultaatfinanciering kent echter ook nadelen, bijvoorbeeld in het geval van subsidies, waar er risico is op minder innovatie door een verhoogd risico voor subsidieontvanger. Zie ook het antwoord op vraag 8. Ook het risico van een te hoge regeldruk is iets dat voorkomen moet worden en vergt bij implementatie aandacht.
Deelt u de mening dat een samenwerking met kennisinstellingen, zoals de samenwerking van het Britse Ministerie van Cultuur, Media en Sport met Blavatnik School of Government, Oxford University, kan helpen om de kennis van de toepasbaarheid van resultaatfinanciering te vergroten? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of u met Nederlandse kennisinstellingen de samenwerking rond dit thema kan intensiveren?
Ik kan mij vinden in enkele suggesties die in de rapporten worden genoemd rondom samenwerking met kennisinstellingen. Kennisinstellingen kunnen ervoor zorgen dat de kennis over de toepasbaarheid van resultaatfinanciering vergroot. De vraag die u stelt over de bereidheid tot samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen over resultaatfinanciering valt buiten mijn portefeuilles. Ik verwijs u graag door naar de Minister van OCenW, die hiervoor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om lessen te trekken uit ervaringen met Social Impact Bonds elders om bijvoorbeeld het risico van een vicieuze cirkel te voorkomen dat slechte resultaten door exogene effecten leiden tot een kleiner budget en slechtere resultaten?
Deelt u de mening dat het nuttig is om te onderzoeken of een resultatenfonds in de Nederlandse context behulpzaam is? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden voor een resultatenfonds te onderzoeken?
De Minister van Financiën heeft grote bezwaren tegen het instellen van een resultatenfonds. Tegen deze fondsconstructies wordt een «nee, tenzij»-beleid gevoerd. Bij het opstellen van nieuw beleid is het nuttig om rekening te houden met de aanbevelingen uit de rapporten, maar zullen ook de risico’s van resultatenfondsen in kaart moeten worden gebracht. Bijvoorbeeld of het wel het meest doelmatige instrument is voor dat beleid, en de consequenties voor regeldruk, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het nuttig is om te onderzoeken of het verankeren van resultaatfinanciering in wetgeving, zoals in de Verenigde Staten met de Social Impact Partnerships to Pay for Results Act (SIPPRA)3 wetgeving, in de Nederlandse context behulpzaam is? Zo ja, bent u bereid om de mogelijkheden voor het verankeren van resultaatfinanciering in wetgeving te onderzoeken?
Wetgeving rondom resultaatfinanciering valt binnen de portefeuille van de Minister van Financiën. Het is de vraag of wetgeving voor resultaatfinanciering nodig is. De experimenten tot nu toe hebben immers ook plaatsgevonden zonder wetgeving.
Deelt u de mening dat subsidies middels resultaatfinanciering resultaatgerichter kunnen worden verstrekt? Zo ja, wilt u onderzoeken welke subsidietrajecten doeltreffender kunnen worden ingezet middels resultaatfinanciering?
Bij subsidieverstrekking ligt over het algemeen de nadruk op ex ante evaluatie, waar met resultaatfinanciering de nadruk zou komen op ex post evaluatie. Ex ante evaluatie houdt in dat een subsidieaanvraag wordt getoetst op haalbaarheid en beoogde resultaten, waarna bij een positieve evaluatie een uitbetaling plaatsvindt. Bij een ex post evaluatie zou een subsidie pas achteraf beoordeeld en, na een positieve evaluatie van de resultaten, uitbetaald worden.
Resultaatfinanciering bij subsidies kan innovatie stimuleren, maar kan innovatie ook juist in de weg staan. Hieronder de voordelen en nadelen:
Door ex ante subsidieaanvragen te beoordelen verliest een subsidieaanvrager een bepaalde mate van flexibiliteit in het bepalen van de methode om zijn/haar resultaten te realiseren. Om de haalbaarheid te kunnen testen, is het belangrijk dat de methode zoveel mogelijk van tevoren al is uitgedacht. Echter is een belangrijk kenmerk van innovatieprojecten juist dat het lastig is om de methode van tevoren al volledig te bepalen. Resultaatfinanciering zou de focus op methode verplaatsen naar een focus op resultaat.
Een nadeel van ex post evaluaties bij subsidieverstrekking is het verhoogde risico voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger draagt het volledige financiële risico. Als de beoogde resultaten niet worden behaald, kan de subsidie worden teruggevorderd of verlaagd. Dit kan leiden tot weerstand bij potentiële subsidieontvangers om deel te nemen aan innovatieve projecten met een hoger risicoprofiel. Daarnaast kan het innovatie in de weg staan, omdat subsidieontvangers geneigd zullen zijn om te kiezen voor veilige, beproefde projecten met een grotere kans op succes. Een ex ante evaluatie geeft de subsidieontvanger daarentegen meer zekerheid en vermindert het financiële risico voor de ontvanger.
Het artikel 'Hogere lonen hoeven inflatievuur niet op te stoken' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Beljaarts |
|
Herinnert u zich de motie Bontenbal/Marijnissen (36 410, nr. 73)1 die vroeg om het opstellen van een plan om het percentage bedrijven dat doet aan medewerkersparticipatie te vergroten?2
Herinnert u zich de brief van de Staatssecretaris van Financiën, waarin het standpunt van het kabinet was dat er geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, en dat dus geen aanvullende maatregelen nodig zijn?
Herinnert u zich de brief van de Minister van Economische Zaken waarin staat dat Nederland onderaan bungelt op de ranglijst van regelingen rondom medewerkersparticipatie binnen startups en scale-ups, en dat het risico ten opzichte van de mogelijke beloning voor de medewerker in Nederland bijna drie keer zo hoog ligt als in enkele onderzochte andere landen?
Is het u bekend dat België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Scandinavische landen een fiscaal voordeel bieden voor financiële werknemersparticipatie in de vorm van winstdeling, aandelen of certificaten van aandelen?
Is het u bekend dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zelfs verdergaande regelingen hebben en het in die landen hoog op de politieke agenda staat?
Deelt u de analyse van veel economen, waaronder die van De Nederlandsche Bank, dat het aandeel van lonen in het verdiende bedrijfsinkomen al lange tijd te laag is?
Deelt u de mening dat ons nationale stelsel van loonvorming een weeffout kent, namelijk dat verbeteringen in arbeidsvoorwaarden grotendeels vooraf worden vastgelegd in cao’s die vaak langer dan een jaar doorlopen, waarmee het aandeel van arbeid in het bedrijfsresultaat altijd achter de feiten aanloopt?
Deelt u de mening dat er een belangrijk voordeel zit aan beloning via medewerkersparticipatie, omdat dit, in tegenstelling tot cao-loonsverhogingen, niet-inflatie verhogend werkt, aangezien deze beloningen mee-ademen met het bedrijfsresultaat, en dat het dus verstandig kan zijn om arbeidsbeloningen ook voor een deel uit winstdeling te laten bestaan?
Deelt u de mening dat ondanks dat er voor bedrijven schijnbaar geen wettelijke belemmeringen zijn voor werknemersparticipatie, het stimuleren hiervan meerdere belangrijke voordelen heeft, juist in het licht van inflatie-uitdagingen?
Deelt u de mening dat het expliciet stimuleren van medewerkersparticipatie, ongeacht in welke vorm, wél kan zorgen voor meer bekendheid van deze optie? Zou dit tevend een duwtje in de rug kunnen zijn voor bedrijven om de mogelijkheid ook echt te gaan aanbieden en voor werknemers om hier om te vragen?
Bent u bereid de voordelen van medewerkersparticipatie te onderschrijven, de buitenlandse regelingen te onderzoeken op elementen die ook in Nederland zouden kunnen werken, met sociale partners nogmaals te bespreken hoe dit verder gebracht kan worden en concrete voorstellen te doen om in Nederland werknemersparticipatie actief aan te jagen?
Het rapport ‘Takers, not makers’ |
|
Jimmy Dijk , Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
Bent u bekend met het recente rapport «Takers, not makers», waaruit blijkt dat het vermogen van miljardairs in 2024 drie keer sneller is gestegen dan het jaar ervoor?1
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport dat een meerderheid van de nieuwe miljardairs onder de 30 jaar hun rijkdom aan erfenissen dankt in plaats van aan eigen ondernemerschap?
Deelt u de mening dat een systeem waarbij vermogen meer loont dan arbeid bijdraagt aan toenemende ongelijkheid en een gebrek aan sociale rechtvaardigheid? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er in Nederland wat u betreft op dit moment sprake van een dergelijke situatie?
Hoe verklaart u dat de rijkste één procent van de Nederlandse huishoudens bijna een kwart van het totale vermogen bezit? Welke beleidsmaatregelen zijn momenteel in werking of worden door u ontwikkeld om deze ongelijkheid te verminderen?
Wat is uw reactie op de constatering dat in Nederland bijna de helft van de rijksten op de Quote 500-lijst hun vermogen (deels) geërfd hebben? Welk effect heeft dit op de ongelijkheid in Nederland? Welke stappen bent u bereid te nemen om zulke disproportioneel grote erfelijke vermogensconcentraties van miljoenen en miljarden in te perken?
Kunt u kwantificeren hoeveel geld de Nederlandse overheid jaarlijks misloopt door belastingontwijking van multinationals en superrijken? Hoeveel geld lopen overheden hierdoor wereldwijd mis?
Welke concrete stappen heeft het kabinet sinds de start van deze kabinetsperiode genomen om belastingontwijking tegen te gaan? Welke stappen is het kabinet nog van plan te nemen?
Is het kabinet bereid om het belastingstelsel grondig te herzien, zodat vermogen ten minste even zwaar wordt belast als arbeid, zoals 72% van de Nederlanders volgens recente peilingen wenst? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Overweegt u om het tarief op miljoenenerfenissen te verhogen, zoals in het rapport wordt voorgesteld? Zo nee, waarom niet? Wat is uw mening over de adviezen in het rapport Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling op dit gebied?2
Hoe verklaart u dat rijke, westerse bedrijven nog altijd jaarlijks miljarden dollars aan waarde onttrekken aan landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika door middel van onder andere onrechtvaardige contracten, handelsrelaties en uitbuiting? Welke rol ziet Nederland voor zichzelf om deze mondiale ongelijkheid te bestrijden?
Hoe verhoudt deze onttrekking zich tot de opstelling van Nederland ten aanzien van de nieuwe internationale doelstelling voor klimaatfinanciering van 300 miljard, wat volgens experts zelfs nog veel te laag is gelet op de mondiale opgave en ongelijkheid tussen de verschillende landen?
Deelt u de mening dat de groeiende economische ongelijkheid een politieke keuze is en dat beleidsmaatregelen zoals hogere belastingen op vermogen en winst en het tegengaan van belastingontwijking eerlijk en noodzakelijk zijn?
Deelt u de mening dat in een democratie het hebben van veel vermogen je niet extra macht en invloed zou mogen geven? Zo ja, welke aanvullende maatregelen overweegt u om de invloed van extreem vermogende individuen op het politieke en maatschappelijke proces te beperken?
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren naar de invoering van een vermogensbelasting en andere bewezen effectieve en innovatieve manieren om extreme vermogensconcentratie tegen te gaan?
Op welke wijze is het kabinet van plan gehoor te geven aan de oproep in het rapport om economische ongelijkheid structureel te verminderen en de belastingdruk eerlijker te verdelen?3
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel ««Zie de mens, niet het getal». Senioren lopen aan tegen «discriminatie op basis van leeftijd», ouderenorganisatie luidt noodklok»?1
Wat vindt u van het feit dat maar liefst een op de drie 65-plussers in Nederland te maken heeft gehad met discriminatie op basis van hun leeftijd?
Hoe brengt u discriminatie op basis van leeftijd in kaart? Welke onderzoeken zijn er gedaan naar discriminatie op basis van leeftijd? Welke onderzoeken naar discriminatie op basis van leeftijd zijn nu gaande?
Zou u inzicht willen geven in de bij u al bekende cijfers op het gebied van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op elk van de in het aangehaalde nieuwsartikel genoemde voorbeelden en aspecten van discriminatie op basis van leeftijd willen reflecteren en daarbij willen ingaan op de vraag waarom het hier discriminatie op basis van leeftijd betreft, wat de impact van die vorm van discriminatie op basis van leeftijd is in het leven van mensen en waarom dit aspect van discriminatie op basis van leeftijd aangepakt zou moeten worden?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd in het financiële domein aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op basis van leeftijd op het gebied van de limitieten van creditcards? Zo nee, zou u dit in kaart willen laten brengen? Zo ja, zou u deze informatie willen delen met de Kamer?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen ingaan op wat u concreet gaat doen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande twee vragen ook willen ingaan op welke verantwoordelijkheid banken en creditcardbedrijven op dit gebied hebben?
Hoe reflecteert u op het gegeven dat discriminatie op basis van leeftijd plaatsvindt in een sociale context waarbij mensen wellicht discriminatie kunnen ervaren, terwijl degene die dit overbrengt dit niet bedoeld heeft als discrimininatie op basis van leeftijd?
Hoe beziet u in het licht van de vorige vraag de discussie over discriminatie op basis van leeftijd binnen het terrein van werksituaties en arbeidsverhoudingen, zoals het bewust of onbewust doen van aannames over inzetbaarheid, promotiemogelijkheden, etcetera?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie binnen werksituaties en op de arbeidsmarkt aan te pakken?
Bent u bekend met discriminatie op het gebied van leeftijd bij de verhuur van voertuigen? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen? Zo ja, zou u mogelijke maatregelen willen opsommen om dit tegen te gaan?
Zou u bij de voorgaande vraag ook willen aangeven welke van deze maatregelen u gaat uitvoeren?
Welke actieplannen zijn er om juist in te zetten op de meerwaarde die senioriteit met zich meebrengt, zoals wijsheid en levenservaring?
Hoe reflecteert u in het licht van de voorgaande drie vragen op discriminiatie op basis van leeftijd bij bijvoorbeeld autoverhuurbedrijven, waarbij senioriteit meer dan eens juist ruimere rijervaring betekent?
Hoe beziet u discriminatie op basis van leeftijd in het licht van de toenemende vergrijzing?
Zou u voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat toenemende vergrijzing zorgt voor een noodzaak dat in veel sectoren juist extra mensen, in het bijzonder ook mensen op gevorderde leeftijd, nodig zijn in de economie, en dat discriminatie op basis van leeftijd mensen juist zal afhouden van doorwerken op latere leeftijd?
Zijn er cijfers en onderzoeken bekend van de economische impact van discriminatie op basis van leeftijd? Zo ja, zou u die met de Kamer willen delen, welke conclusies trekt u daaruit en welke acties bent u van plan om uit te voeren? Zo nee, zou u deze impact willen laten onderzoeken?
Zou u willen reageren op het onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie van ANBO-PCOB en zou u daarbij op elk van de conclusies en aanbevelingen afzonderlijk willen ingaan?2
Zou u bij de beantwoording van voorgaande vraag ook per conclusie en aanbeveling willen ingaan op welke acties u aan die conclusie of aanbeveling verbindt?
Zou u willen reflecteren op welke rol gemeenten, als overheid die het dichtst bij inwoners staat, maar ook wijkteams en organisaties binnen het sociaal domein, kunnen spelen bij het signaleren en het aanpakken van discriminatie op basis van leeftijd?
Zou u op een rij willen zetten welke acties en maatregelen er worden genomen om andere vormen van discrimininatie tegen te gaan, en daarbij willen aangeven welke mogelijkheden er zijn om die acties en maatregelen ook toe te passen om discriminiatie op basis van leeftijd tegen te gaan?
Deelt u de analyse dat de Rijksoverheid juist veel ambitie zou moeten hebben op het gebied inzetten op de kracht van mensen op gevorderde leeftijd en de kansen die hier liggen? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Wat is in het licht van de voorgaande vraag de stand van zaken van het Pact voor de Ouderenzorg, waarin het niet alleen draait om het verbeteren van de kwaliteit van zorg, maar juist ook om de vergroting van waardering voor ouderen?
Welke acties heeft u voor ogen om de ambities uit het Pact voor ouderenzorg nieuw leven in te blazen?
Deelt u de opvatting dat in het licht van de vorige vraag ook de in het verleden opgezette actieagenda Eén tegen Eenzaamheid een weg vooruit biedt om de problematiek van discriminatie op het gebied van leeftijd te voorkomen?
Zo ja, welke plannen heeft u om de actieagenda Eén tegen Eenzaamheid verder uit te voeren, te versterken en uit te bouwen?
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het voorkomen van discriminatie op basis van leeftijd samenhangt met investeren in gemeenschapszin, sociale samenhang en het mensen in staat stellen voor het omkijken naar de ander?
Hoe beziet u in het licht van voorgaande vraag ook de samenhang met de voornemens om mensen langer thuis te laten wonen, zoals het Programma «Langer Thuis»?
Zou u in het licht van de voorgaande zeven vragen willen reflecteren op de vraag hoe de aanpak van discriminiatie op basis van leeftijd samenhangt met gemeenschapszin en de rol van verenigingen, vrijwilligerswerk, maatschappelijke organisaties en kerken, maar ook met initiatieven als de maatschappelijke diensttijd?
Deelt u de opvatting dat vooroordelen over en discriminiatie op basis van leeftijd onder andere voorkomen kunnen worden door de bekendheid en affiniteit met de belevingswereld van mensen van gevorderde leeftijd te vergroten? Zo ja, welke acties koppelt u hieraan?
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vraag maatschappelijke stages en de maatschappelijke diensttijd, die door jongeren onder andere wordt uitgevoerd in de ouderenzorg en bij hulp aan ouderen, en daarmee middelen zijn om jongeren kennis te laten maken met de genoemde belevingswereld?
Welke actieplannen zijn er om discriminatie op basis van leeftijd bij vrijwilligerswerk, vrijwilligersorganisaties, verenigingen en stichtingen aan te pakken?
Bent u bekend met het bericht van De Telegraaf dat de Europese Commissie subsidies heeft verstrekt aan milieuorganisaties om specifieke wetgevingsvoorstellen te promoten, zoals de Natuurherstelwet?
Deelt u de mening dat het gebruik van subsidies om lobbyactiviteiten te financieren transparant en democratisch verantwoord moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van alle subsidies die door de Nederlandse overheid de afgelopen vijf jaar zijn verstrekt aan milieuorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die actief zijn op het gebied van klimaat en natuurbeleid?
Welke voorwaarden zijn verbonden aan deze subsidies, en hoe wordt gecontroleerd of deze subsidies uitsluitend worden gebruikt voor de afgesproken doelstellingen?
Is het mogelijk dat Nederlandse subsidiegelden direct of indirect worden gebruikt voor lobbyactiviteiten bij Europese instellingen?
Bent u bereid de onderliggende subsidieovereenkomsten met milieuclubs en ngo’s openbaar te maken en deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen onderneemt u om te waarborgen dat publieke middelen niet worden ingezet voor lobbyactiviteiten die gericht zijn op het beïnvloeden van nationaal of Europees beleid?
Wat is uw reactie op het feit dat het European Environmental Bureau expliciete opdrachten kreeg om wetgevingsvoorstellen ambitieuzer te maken, en hoe beoordeelt u de rol van milieuorganisaties in het publieke debat in dit licht?
Ziet u aanleiding om het huidige Nederlandse subsidiebeleid te herzien om te voorkomen dat dergelijke praktijken plaatsvinden?
Hoe waarborgt u een eerlijke balans tussen de inspraak van organisaties die zakelijke belangen vertegenwoordigen en organisaties die zich inzetten voor milieu- en klimaatzaken bij de totstandkoming van beleid?
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Beljaarts , Eelco Heinen (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Wat vindt u van dit bericht?
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Het artikel 'Hoofdeconoom BNP Paribas: ‘Kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoofdeconoom BNP Paribas: «kom gewoon met een pan-Europees regime voor bedrijven»»?1
Erkent u het probleem dat het huidige systeem van verschillende nationale regels binnen Europa het moeilijk maakt om grensoverschrijdend te opereren?
Erkent u dat een goed functionerend systeem van vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal essentieel is voor de welvaart van Nederland?
Deelt u de analyse dat een verdere integratie van de Europese kapitaalmarkt bevorderlijk is voor de Nederlandse welvaart?
Hoe staat het kabinet tegenover een nieuw en vrijwillig Europees regelgevingskader voor bedrijven, faillissementen, hypotheken en pensioenen dat parallel aan bestaande nationale wetgeving van de EU-lidstaten bestaat?
Hoe staat het kabinet tegenover het verkennen van de mogelijkheden voor een Europese rechtsvorm voor bedrijven zodat het voor ondernemers makkelijker wordt om grensoverschrijdend te opereren?
Bent u bereid hierover met de Europese Commissie in overleg te treden en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Mocht de Europese Commissie niet tot initiatief over willen gaan, bent u dan bereid dit in een volgende Raad voor Concurrentievermogen te agenderen en hierover aan de Kamer terug te rapporteren?
Concurrentievervalsing van de Big Four |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts |
|
Heeft u kennis genomen van de reactie van de EC op de klacht van de Orde van Register Adviseurs Nederland (OvRAN) over de concurrentievervalsing van deBig Four,en het verzoek om over te gaan tot actie?1 2
Wat vindt u ervan dat deBig Four zich niet aan de voorschriften van de NBA houden?
Hoe beïnvloedt dit volgens u het economische speelveld in de accountancy?
Bent u het met ons eens dat een gelijk speelveld voor alle participerende bedrijven van groot belang is voor een goed werkende markt?
De Europese Commissie erkent in haar brief de door de OvRAN aangekaarte problematiek en stelt dat het een Nederlandse aangelegenheid is om dit op te lossen. Welke stappen gaat u nemen om de concurrentie in de Nederlandse accountancysector zo snel mogelijk weer eerlijk te maken?
Wanneer bent u van plan het verzoek te vervullen van de vaste Kamercommissie voor Financiën om de beantwoording van de Wijzigingswet accountancysector zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?3
De opkoop van campings en recreatieparken waardoor recreanten moeten wijken |
|
Sandra Beckerman |
|
Beljaarts |
|
Kent u het bericht «Vaste gasten camping De Meidoorn wacht aangezegd; ook in Sluis wijken caravans en tenten voor chalets»?1
Kent u het bericht «Staanplaatshouders Recreatiepark Westerkwartier in Niebert moeten noodgedwongen weg. «Ik kom hier al 40 jaar»»?2
Is het u bekend dat ook camping Het Vossenhol te Ermelo, camping de Eenhoorn in Schardam en camping Nieuwenhoven te Nieuwvliet zijn overgenomen en vaste recreanten weg moeten?3 4
Wat vindt u ervan dat vaste recreanten van tenminste vijf campings deze Kerstperiode te horen hebben gekregen dat ze hun geliefde recreatieplek dreigen te verliezen? Herkent u dat veel recreanten geïnvesteerd hebben en emotioneel verbonden zijn met hun camping of recreatiepark? Wat wilt u voor deze recreanten doen?
Deelt u de mening dat de overnamegolf gestopt dient te worden en recreanten, natuur en omgeving beter moeten worden beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Oktober 2023 werd er een initiatiefnota ingediend getiteld «Red de Camping» met voorstellen om recreanten, natuur en omgeving beter te beschermen tegen de overnames van campings door ketens, de Tweede Kamer steunde een motie om het kabinet te verzoeken voor eind 2024 te reageren zodat de voorstellen in de Tweede Kamer besproken kunnen worden, waarom heeft het kabinet nog steeds geen reactie gegeven op deze initiatiefnota? Wanneer kunt u uw reactie geven zodat de nota door de Tweede Kamer besproken kan worden?
Deelt u de mening dat er nu snel actie moet worden ondernomen tegen de opkoop van campings en recreatieparken waardoor betaalbaar recreatieaanbod verdwijnt?
Herkent u dat de trend om campings en recreatieparken om te bouwen tot luxe(re) vakantieparken een grote impact heeft op natuur en omgeving?
Herkent u dat meerdere van de overgenomen campings, zoals de Meidoorn en het Vossenhol, gelegen zijn bij Natura 2000-gebied? Erkent u dat de bouw van luxe vakantiehuisjes niet past op deze plekken? Herkent u dat gemeenten en provincies niet altijd eenduidig zijn in de handhaving van de wet- en regelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden wanneer er plannen zijn voor de bouw van vakantiewoningen?
Deelt u de mening dat de ombouw van campings naar luxe parken vaak wordt voorgespiegeld als economisch verstandige keuze maar dat onder andere de problemen bij private equity Europarcs hebben laten zien dat dit niet het geval is?
Wilt u in gesprek gaan met recreanten die hun vaste plek dreigen te verliezen om een beter beeld te vormen van de problematiek en wat dit met mensen doet?
De Bijzonder Beheer Barometer van PwC |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Beljaarts |
|
Bent u bekend met de Bijzonder Beheer Barometer van PwC?1
Hoe gaat u ervoor zorgen dat winkelstraten levendig blijven, terwijl er een gezonde prikkel behouden blijft voor bedrijven om in te spelen op veranderingen?
Deelt u de mening dat in dit kader een voortzetting van de Impulsaanpak Winkelgebieden zou helpen? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze regeling behouden blijft?
Deelt u de constatering in de PwC barometer dat deze laatste eis voor grote bedrijven vaak niet uitvoerbaar is, omdat grote bedrijven dan vaak tot overeenstemming moeten komen met soms wel honderden schuldeisers?
Deelt u de mening dat deze eis van de Belastingdienst temeer onuitvoerbaar is voor bedrijven omdat het informeren van vele schuldeisers de onrust onder schuldeisers kan aanwakkeren en daarom de financiële situatie van het anders levensvatbare bedrijf verder kan doen laten verslechteren?
Indien bevestigend beantwoord bij vraag 3 en 4, ziet u reden tot aanpassing van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA), waarin deze eis van de Belastingdienst wordt geregeld?
Deelt u de constatering uit de PwC barometer dat deze eis al snel resulteert in een hogere betalingsverplichting over die twaalf maanden dan zonder sanering, waardoor deze eis van de Belastingdienst eveneens onuitvoerbaar is voor veel bedrijven? Zo ja, ziet u reden tot aanpassing van deze voorwaarde van de Belastingdienst?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 20 februari 2025, zodat de beantwoording kan worden betrokken bij het commissiedebat Belastingdienst?
Bent u bekend met de artikelen «Energieminister Qatar dreigt gaslevering EU te stoppen»1 en «Topman Boskalis «verketterd» om kritiek op vestigingsklimaat»2?
Ja.
Deelt u de zorgen over de impact van de EU-verordening CSDDD die in beide artikelen worden geuit? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze u dit, al dan niet in EU-verband, gaat mitigeren? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet?
De zorgen die worden geuit neemt het kabinet serieus. De CSDDD-richtlijn vereist echter niet van bedrijven dat zij oneindig onderzoek doen, maar biedt juist de mogelijkheid om de focus te leggen op de ernstigste risico’s op mensenrechtenschendingen en milieuschade en op haalbare stappen ter verbetering. Bedrijven kunnen prioriteiten stellen bij het aanpakken van risico’s in de toeleveringsketen. De richtlijn biedt bovendien ruimte voor bedrijven om verbeteringen door te voeren voordat sancties in beeld komen. De manier waarop het toezicht wordt ingericht, en de toezichtstijl van de toezichthouder kunnen hierbij ook helpen de genoemde zorgen te adresseren. Zo heeft de ACM, in Nederland de beoogd toezichthouder, ervaring met positief toezicht. Het doel van positief toezicht is het stimuleren van positief handelen door ondernemingen. Uitgangspunt is dat bedrijven tijd en ruimte hebben om kennis, beleid en maatregelen op te bouwen en dat het toezicht hieraan bijdraagt. Daarnaast zet het kabinet in op goede ondersteuning van het bedrijfsleven. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO steunpunt en biedt het instrument voor sectorale samenwerking de mogelijkheid om gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Ook worden Nederlandse bedrijven met hun ketenpartners in productielanden ondersteund, waaronder met het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen bij RVO en de nieuwe opzet van samenwerking met maatschappelijke organisaties die zich onder andere richt op schone en eerlijke handel3.
Het is met name aan de Europese Commissie om in dialoog te gaan met landen zoals Qatar over hun zorgen. De Europese Commissie ontwikkelt bovendien een reeks richtsnoeren die bedrijven ondersteunt bij het uitvoeren van hun gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. Nederland zal deze initiatieven aanjagen en ondersteunen, onder meer door zelf ook in gesprek te treden met derde landen en partijen die zorgen uiten.
Heeft u al meer soortgelijke signalen gekregen van Nederlandse bedrijven dan wel buitenlandse bedrijven? Zo ja, welke en op welke wijze gaat u met deze signalen om?
Ja, er zijn soortgelijke signalen ontvangen van Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Om deze zorgen te adresseren worden gesprekken gevoerd met deze bedrijven en landen over de wetgeving. De invoering van EU-wetgeving, zoals de CSDDD, biedt ook momentum voor gesprekken over verantwoord ondernemen. Het voeren en onderhouden van een constructieve dialoog is hierbij het uitgangspunt. Tegelijkertijd zijn er ook positieve signalen ontvangen van Nederlandse bedrijven die de CSDDD juist verwelkomen. Dat zien we ook terug in de reacties van bedrijven in de internetconsultatie van de nationale implementatiewet van de CSDDD, de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo). Verschillende bedrijven geven aan dat wetgeving economische kansen biedt en bij kan dragen aan een gelijk speelveld en heldere verwachtingen voor het bedrijfsleven.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van de CSDDD op de concurrentiekracht van de EU en zijn daarbij ook de effecten voor het investeringsklimaat en bijvoorbeeld leveringszekerheidsvraagstukken meegenomen? Zo ja, kunt u de resultaten daarvan delen? Zo niet, bent u bereid alsnog zo’n onderzoek te doen naar zowel de korte- als lange termijn impact, al dan niet in EU-verband?
De Europese Commissie heeft een impact assessment laten uitvoeren voorafgaand aan de publicatie van het CSDDD-voorstel4. Hierin wordt onder andere specifiek verwezen naar de te verwachten effecten op het concurrentievermogen van Europese ondernemingen. Op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de kosten op de korte termijn zullen overtreffen (in termen van efficiëntiewinst, meer veerkracht, betere financiële prestaties door innovatie) en mogelijk ook zullen leiden tot first mover advantage op de wereldmarkt waaronder het veiligstellen van toegang tot hulpbronnen. Ten aanzien van leveringszekerheid verwacht de Commissie dat gepaste zorgvuldigheid positieve effecten kan hebben, in het bijzonder in de context van externe schokken zoals een pandemie, onder meer omdat bedrijven hierdoor grondiger kennis hebben van (kwetsbaarheden in) hun toeleveringsketen.
Tegelijkertijd geeft de impact assessment aan dat bedrijven op korte termijn te maken kunnen krijgen met nalevingskosten. Er wordt op basis van de bepalingen in de richtlijn verwacht dat de kosten van de richtlijn zullen worden gedeeld tussen de grote en kleinere ketenpartners. Zo schrijft de richtlijn voor dat grote ondernemingen waar nodig steun verlenen aan het MKB in hun keten. Denk aan het bieden van trainingen of financiële ondersteuning. Ook wordt verwacht dat deelname aan sectorale samenwerkingsverbanden de kosten zullen drukken. Desalniettemin kan het voor MKB-bedrijven initieel een uitdaging gaan vormen. Uiteraard zal er ook een grondige ex-post evaluatie van de richtlijn moeten plaatsvinden om de daadwerkelijke effecten in kaart te brengen (zie ook antwoord op vraag 8).
Kunt u ingaan op de stelling dat Nederland «een extra schepje bovenop» de Europese regelgeving doet? Welke aanvullende eisen stelt Nederland precies en wat is de rechtvaardiging hiervoor? Hoe staat dit in relatie tot de afspraken in het regeerakkoord Nederlandse toppen op Europese regelgeving tegen te gaan?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van «een extra schepje bovenop» of aanvullende eisen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt momenteel aan de «Wet internationaal verantwoord ondernemen» (Wivo), de nationale implementatiewet van de CSDDD. De richtlijn wordt omgezet volgens de vaste uitgangspunten van dit kabinet om «zuiver en lastenluw om te zetten» zonder nationale koppen. De wet bevat alleen regels die nodig zijn voor het omzetten van de Europese richtlijn. Hierbij is gekozen voor regels die zo min mogelijk extra werk en kosten opleveren voor het Nederlandse bedrijfsleven. Op één punt wordt voor een beperkte nadere invulling van de richtlijn gekozen: in het wetsvoorstel is opgenomen dat ondernemingen mogen samenwerken voor het opstellen en uitvoeren van het klimaattransitieplan. Dit is geen verplichting en juist gericht op lastenverlaging, omdat dit het voor bedrijven gemakkelijker maakt een klimaatplan op te stellen.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de totstandkoming van deze regelgeving rekening is gehouden met de effecten die deze wetgeving heeft op onze handelsrelatie met landen die over strategische grondstoffen beschikken, die voor Nederland essentieel zijn?
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de richtlijn voortdurend gewezen op de noodzaak voor de Commissie om in dialoog te treden met derde landen die effecten van deze richtlijn zouden ondervinden, juist om verstoringen in de handelsrelaties te voorkomen. Ook gedurende de implementatiefase van de richtlijn zal dit een aandachtspunt blijven. Goede handelsbetrekkingen met derde landen zijn immers van groot belang, bijvoorbeeld omdat deze een belangrijke rol kunnen spelen bij de preventie en beperking van risicovolle strategische afhankelijkheden. Het kabinet heeft ook gepleit voor flankerend beleid dat bedrijven en derde landen helpt risico’s in de toeleveringsketen aan te pakken. Daarbij kunnen lessen getrokken worden uit het European Partnership on Responsible Minerals, dat als flankerend instrument fungeert bij de Europese conflictmineralenverordening. Zowel op Europees als op nationaal niveau wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, via de Critical Raw Materials Act en de Nationale Grondstoffenstrategie.5 Onderdeel van deze strategieën is samenwerking met derde landen.
Hoe wordt bij de CSDDD rekening gehouden met de lagere productiestandaarden en wet- en regelgeving in landen buiten de EU en de beperkte invloed die Europese bedrijven hierop hebben?
Productiestandaarden zien toe op de wijze waarop productie plaatsvindt. Het gaat dan onder andere om wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsstandaarden en bescherming van het milieu. Derde landen hebben hier, net zoals de EU, een right to regulate. Ieder land heeft een eigen systeem van wet- en regelgeving. Verschillen in productiestandaarden zijn onvermijdelijk, omdat deze voortkomen uit de sociaaleconomische, landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van een land. Dit maakt dat de EU terughoudend is in het direct opleggen van eigen productiestandaarden aan derde landen; dat is ook niet het doel van de CSDDD.
Verschillen in productiestandaarden of in de invulling die gegeven wordt aan implementatie van internationaal erkende standaarden op gebied van mensen- of arbeidsrecht, maken niet direct dat een land niet voldoet aan de eisen onder deze internationale instrumenten. In eerste instantie moeten bedrijven zich daarom richten op het voldoen aan lokale wet- en regelgeving wanneer ze internationaal opereren. Wanneer lokale wet- en regelgeving echter onvoldoende bescherming bieden voor internationaal erkende normen en standaarden, valt de CSDDD terug op deze internationale standaarden als ondergrens.
Het kabinet en de Europese Commissie zijn zich bewust van de beperkte invloed die Europese bedrijven op lokale wetgeving buiten de EU hebben. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven met toeleveranciers in productielanden waar internationale standaarden onvoldoende gewaarborgd worden bij met flankerend beleid, gericht op implementatie van deze standaarden. Daarbij is het belangrijk te onderstrepen dat de verplichting onder de CSDDD niet het veranderen van lokale wetgeving is, maar het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in internationale waardeketens om zo risico’s voor mens en milieu te beperken.
Is er bij de CSDDD voorzien in een evaluatiebepaling? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe die eruit ziet en zo nee, op welke wijze kunnen eventuele negatieve effecten, zeker als deze onvoorzien zijn, worden gemitigeerd?
Ja, artikel 36 van de CSDDD bevat een evaluatiebepaling. Uiterlijk op 26 juli 2030, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en doeltreffendheid van deze richtlijn. De Commissie kan daarbij voorstellen doen tot aanpassing, bijvoorbeeld om onvoorziene of ongewenste effecten aan te pakken.
Bent u bekend met de conclusies uit het Draghi rapport over de impact van het EU-duurzaamheidsraamwerk, waaronder CSDDD, op het bedrijfsleven? Deelt u de zorgen over de hoge nalevingskosten (€ 150.000 – € 1 miljoen) en de onduidelijkheid over de samenhang met andere wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit adresseren?
Ja, ik ben bekend met de conclusies uit het Draghi rapport. Als onderdeel van de nationale omzetting van de CSDDD in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. Hierbij zijn onder andere de regeldrukkosten in kaart gebracht voor de Nederlandse ondernemingen die onder de CSDDD verplichtingen gaan vallen. Op 23 december jl. heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over het Nederlandse conceptvoorstel voor de Wivo6. Hierin adviseert het college positief over het indienen en vaststellen van het wetsvoorstel, nadat er rekening is gehouden met een aantal adviespunten. Eén daarvan is om aan te geven op welke wijze de CSDDD en andere Europese wetgeving op elkaar aansluiten en hier rekening mee te houden bij de uitwerking van de open normen. In de memorie van toelichting zal deze samenhang verduidelijkt worden. Ook blijft Nederland er bij de Europese Commissie op aandringen helderheid te scheppen over de samenhang met andere wetgeving, bijvoorbeeld in de richtsnoeren die de Commissie onder de CSDDD nog zal opleveren.
Deelt u de zorg dat de CSDDD voor extra lastendruk voor ondernemers gaat zorgen? Is er een indicatie van hoeveel de lastendruk voor ondernemers in het algemeen, en het MKB in het bijzonder, toeneemt na implementatie van CSDDD? Op welke wijze heeft u bedrijven en ondernemers betrokken bij de nadere uitwerking en implementatie van de CSDDD?
Als onderdeel van de nationale omzetting in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. De nieuwe regeldrukkosten voor een zeer grote onderneming in Nederland worden geraamd op € 29.760,– eenmalige regeldrukkosten en € 273.460,– structurele regeldrukkosten per jaar. Dit zijn de regeldrukkosten minus de bedrijfseigen kosten die grote ondernemingen ook zouden maken indien de richtlijn er niet zou komen. Tegenover deze kosten staan uiteraard ook baten voor het bedrijf, zoals betere financiële prestaties, lagere kapitaalkosten, een beter merkimago en reputatie, positieve impact op personeelszaken, beter beheer van risico’s, en verbeterde operationele efficiëntie en innovatie7. Daarnaast zijn er maatschappelijke baten, omdat de richtlijn beoogt ongewenste effecten van bedrijven op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, zodat deze niet op de samenleving worden afgewenteld.
In het kader van deze BET is er ook een MKB-toets uitgevoerd. Het MKB maakt geen deel uit van de reikwijdte van de CSDDD en zal dus niet aan de verplichtingen van de richtlijn moeten voldoen. Wel kunnen MKB’ers met indirecte gevolgen van de richtlijn te maken krijgen wanneer zij bijvoorbeeld toeleverancier zijn van een grote onderneming die onder de verplichtingen valt en van hen informatieverzoeken ontvangen. Voor de MKB-toets is gesproken met MKB’ers die hun huidige ervaringen en verwachtingen over de aanstaande regelgeving konden delen. Hieruit kwam naar voren dat veel MKB’ers waarmee gesproken is in principe positief staan ten opzichte van de CSDDD. Ook werd duidelijk dat veel van hen al te maken hebben met informatieverzoeken van grote ondernemingen, vooral op grond van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Zij maken zich zorgen om de werkbaarheid van deze verzoeken, met name omdat deze vaak generiek of disproportioneel zijn.
Tijdens het implementatietraject van de CSDDD tot nu toe zijn er verschillende stakeholderbijeenkomsten geweest waaraan bedrijven en vertegenwoordigers namens het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW/MKB Nederland, hebben deelgenomen. Verder stond voor iedere onderneming de internetconsultatie voor de Wivo open van 18 november tot 29 december 2024. In het verdere implementatietraject zal het kabinet continue in gesprek blijven met het bedrijfsleven om binnen de richtlijn de ruimte te benutten om regeldruk voor ondernemingen te beperken.
Op welke wijze gaat u bedrijven en ondernemers ondersteunen bij de implementatie van de wetgeving, zowel op het gebied van de administratieve verplichtingen als bij het inzicht krijgen in de productieketens in het buitenland? Op welke termijn kunnen ondernemers hier iets van verwachten?
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt al op verschillende manieren ondersteund. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO-steunpunt van RVO voor o.a. op maat gemaakt advies, tools en informatie. Ook bestaat de MVO risicochecker die bedrijven helpt risico’s in hun waardeketens in kaart te brengen. Daarnaast biedt het instrument sectorale samenwerking de mogelijkheid om (gesubsidieerd) gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven, samen met hun toeleveranciers in minder ontwikkelde productielanden, bovendien bij met flankerende ontwikkelingshulp. Het postennetwerk ondersteunt bedrijven door hen in contact te brengen met lokale partners en stakeholders.
De Europese Commissie zal ook richtsnoeren opleveren die bedrijven zullen helpen om invulling te geven aan de verplichtingen uit de CSDDD. De Europese Commissie zal daarnaast een centrale helpdesk opzetten waar ondernemingen terecht kunnen voor informatie en richtsnoeren over het naleven van de CSDDD.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich in zal spannen dat de CSDDD zo lastenluw mogelijk wordt geïmplementeerd en er geen sprake zal zijn van nationale koppen? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze daarin wordt voorzien en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch acht u de implementatiedatum voor de CSDDD en vindt u het gelet op de impact ervan op bedrijven en de conclusies uit het Draghi rapport verstandig om net als bij de ontbossingsverordening meer tijd te nemen? Zo ja, op welke wijze zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Nederland is net als de andere EU-lidstaten verplicht om de op 25 juli 2024 in werking getreden EU-richtlijn in twee jaar om te zetten in nationale wetgeving. Vervolgens gaat de wetgeving gefaseerd van toepassing worden voor eerst de zeer grote ondernemingen vanaf juli 2027 tot en met de grote ondernemingen die onder de uiteindelijke reikwijdte vallen (>1.000 medewerkers en meer dan EUR 450 miljoen netto omzet) die vanaf juli 2029 moeten voldoen. Naast de implementatietijd van twee jaar duurt het dus nog drie jaar extra voordat de richtlijn op de volledige doelgroep van toepassing is.
Gezien het feit dat onlangs de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel is afgerond en het aangepaste voorstel naar verwachting in het voorjaar aangeboden kan worden aan de Raad van State, acht ik de implementatietermijn voor de CSDDD realistisch. In het kader van de ontbossingsverordening was het de Commissie niet gelukt bepaalde cruciale richtsnoeren en andere randvoorwaarden tijdig op te leveren. Het kabinet zet zich samen met andere lidstaten in voor tijdige oplevering van de richtsnoeren onder de CSDDD.
Kunt u aangeven of de effecten van de CSDDD nu de implementatie concreter wordt, ook in het licht van de bevindingen uit het Draghi rapport, onderwerp van gesprek zijn in de EU? Zo ja, op welke wijze?
De effecten van de CSDDD kunnen pas daadwerkelijk in kaart gebracht worden wanneer deze vanaf juli 2027 van toepassing gaat worden voor de eerste groep grote ondernemingen. De Commissie zal de effecten ook gaan monitoren als onderdeel van de geplande evaluatie. Los hiervan werkt de Commissie, deels in reactie op het Draghi rapport, op dit moment aan een zogenaamd «omnibusvoorstel» dat bedoeld is om de regeldruk van verschillende Europese wetten tegelijk in samenhang terug te dringen. Over dit geplande voorstel zijn nog weinig details bekend maar het wordt onder meer in verband gebracht met de CSDDD. Het kabinet onderschrijft het doel van regeldrukvermindering, zoals ook opgenomen in het regeerprogramma. Het kabinet wil daarbij in ieder geval inzetten op het terugdringen van dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen in de gedelegeerde handelingen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de CSDDD. Het kabinet zal aanvullende voorstellen op hun merites beoordelen en houdt daarbij ook de rechtszekerheid voor bedrijven in het oog. Ook zal het kabinet wijzen op het belang van tijdige oplevering van richtsnoeren, het belang van dialoog met derde landen en goede ondersteuning van het bedrijfsleven tijdens de implementatie. Zodra het voorstel gepresenteerd wordt, zal het kabinet zoals gebruikelijk een beoordeling ervan met de Kamer delen en bezien hoe hier rekening mee gehouden moet worden in de implementatie van de CSDDD.
Is dit onderwerp ter sprake gekomen tijdens de Ondernemers Top, georganiseerd afgelopen december ’24? Zo nee, op welk moment zijn de Ministers voornemens dit gesprek aan te gaan met ondernemers? Zo ja, wat was hier de uitkomst van?
Op 9 december jl. vond de eerste Ondernemers Top plaats, waar het kabinet heeft geluisterd naar ruim 160 ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties over uitdagingen en kansen binnen het ondernemingsklimaat. De CSDDD is tijdens de Ondernemers Top niet ter sprake gekomen. Het kabinet acht het echter van groot belang om input van ondernemers te ontvangen over deze richtlijn en betrekt hen daarom actief bij de nadere uitwerking en implementatie ervan.
Een belangrijk middel om de mening van ondernemers te horen, is de eind vorig jaar gehouden internetconsultatie. De consultatie bood gelegenheid voor bedrijven, brancheorganisaties en andere belanghebbenden om commentaar en ideeën kenbaar te maken. Deze inbreng wordt momenteel nader geanalyseerd en zal waar relevant bij het wetsvoorstel en de memorie van toelichting worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat «informele Raad Buitenlandse Zaken Handel» op 22 januari 2025?
Ja
Het beboeten van supermarkten vanwege te veel ongezond voedsel |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts , Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het beboeten van supermarkten voor te veel ongezond voedsel en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) om dit te doen?1
Wat vindt u ervan dat de RVS waarschuwt voor een groeiend aantal mensen met overgewicht? Vindt u dat supermarketen en de voedingsindustrie hierin een deel van de verantwoordelijkheid dragen?
Wist u dat 79 procent van het aanbod in de supermarkt buiten de schijf van 5 valt en dit aanbod vaak ook ultra bewerkt voedsel is? Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke, juridische en politieke middelen die er zijn om dit terug te dringen?
Wat vindt u er van dat 80 procent van de uitgaven aan reclame voor voedsel wordt uitgegeven aan reclames voor ongezonde voeding?2 Wat gaat u hieraan doen?
Welke middelen zijn er om reclame voor ongezonde voeding te verbieden? Kunt u een overzicht sturen van de landen die al volledige of gedeeltelijke verboden op reclame voor ongezonde voeding hebben ingevoerd?
Deelt u de mening van de RVS dat de situatie nu zo ernstig is dat de overheid verbeteringen moet afdwingen met financiële prikkels?
Welke mogelijkheden zijn er om de productie van ongezond voedsel te normeren? Wat is uw standpunt ten opzichte van deze mogelijkheden?
Hoe gaat u striktere regelgeving inzetten om aanbod van ongezond voedsel in supermarkten tegen te gaan, zoals de RVS vraagt?
Hoe reageert u op de stelling dat supermarkten veel te veel inzetten op winstmaximalisatie en daardoor ongezond voedsel blijven aanbieden?3
Heeft u kennis genomen van de uitingen van supermarktbrancheorganisatie CBL die erkent dat het voedselaanbod gezonder moet? Wat gaat u doen om te dwingen om deze mooie woorden in daden om te zetten?4
Wat vindt u van het idee om gezond voedsel goedkoper te maken omdat de huidige prijs hiervan voorkomt dat mensen gezondere keuzes kunnen maken?5 Welke rol ligt hier voor de overheid volgens u?
Kunt u een overzicht sturen in tabelvorm van de prijsstijgingen van gezonde producten in de schijf van vijf en van ongezonde producten voor de afgelopen vijf jaar per jaar?
Wat zou het kosten om de btw op alle gezonde producten in de schijf van vijf af te schaffen?
Deelt u de mening dat de btw op gezonde voeding zou moeten worden afgeschaft?
Het bericht 'Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het bericht «Na falen PostNL bezorgt uitvaartondernemer Huizen zelf rouwpost»?1
Ja.
Wat zegt het volgens u over het vertrouwen in PostNL van ondernemers en bewoners dat zij het heft in eigen hand nemen om rouwpost op tijd te bezorgen?
Burgers moeten van een betrouwbare postdienst op aan kunnen. Zeker wanneer deze post van een persoonlijke aard en urgent is, zoals bij rouwpost. Om deze reden heeft rouwpost een bevoorrechte positie onder de Universele Post Dienst (UPD) en zijn er speciale rouwpostzegels die voorrang genieten boven andere postsoorten. Ik betreur dat ondanks deze maatregelen rouwpost soms toch te laat komt. De UPD-verlener moet aan de opgelegde wettelijke kwaliteitseisen voldoen.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat bewoners nu zelf rouwpost gaan bezorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met andere initiatieven van bewoners of ondernemers voor het zelf bezorgen van belangrijke post, zoals rouwpost, vanwege een gebrek aan vertrouwen in PostNL? Zo ja, in welke regio(s) vindt dit plaats?
Ik ben niet met vergelijkbare initiatieven bekend.
Wat doet dit nieuwsbericht met het onderzoek naar de toekomst van de postmarkt en de speciale positie die rouwpost binnen de Universele Postdienst (UPD) heeft?
Momenteel laat ik de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek uitvoeren naar de postmarkt. Op basis dit onderzoek ontwikkel ik in de loop van 2025 een toekomstvisie, waarin verschillende aspecten van de Universele Postdienst aan bod komen. Hieronder valt ook de reikwijdte van de UPD en de soorten post die wel en niet als beschermingswaardig zouden moeten worden aangemerkt, waaronder rouwpost.
Klopt het dat uitvaarten tegenwoordig een dag later plaatsvinden omdat niet zeker is of de rouwpost op tijd wordt bezorgd? Zijn er meer berichten bekend over het later of niet bezorgen van rouwpost en zo ja hoe vaak komt dit voor? Indien mogelijk het antwoord graag uitsplitsen naar regio.
Er zijn geen signalen bij mij bekend dat uitvaarten later plaatsvinden wegens tekortschietende bezorging van rouwpost. De ACM geeft wel aan dat er over 2024 een lichte stijging was van signalen over niet tijdige bezorging van rouwpost, maar dat het algemene beeld is dat de bezorging in Nederland niet ondermaats is. Deze signalen verzamelt de ACM vanuit haar rol als toezichthouder op landelijk niveau. Deze signalen kan de ACM daarom niet naar regio uitsplitsen.
PostNL geeft aan een team te hebben voor het opsporen van vertraagde rouwpost wat indien nodig ook calamiteitenoplossingen kan bieden (spoedbezorging, brief vanuit PostNL). Hoe vaak wordt dit team ingeschakeld?
PostNL geeft aan dat zij een specifiek proces voor rouwpost heeft ingericht. In dit proces worden via zogenoemde rouwpostverzendenveloppen meerdere rouwkaarten tegelijk (zo’n 30 tot 40 per envelop) in één verzamelenvelop bij PostNL aangeleverd. Dit kan op een retailpunt, of op zondag via de aparte rouwbrievenbus, om vervolgens in de sorteercentra verwerkt te worden voor bezorging bij de geadresseerden. Het calamiteitsprotocol treedt in werking wanneer de rouwpost die via het aparte proces wordt voorgemeld in de systemen van PostNL niet wordt aangetroffen in het sorteerproces, of als PostNL een melding krijgt dat deze post niet is ontvangen.
Afhankelijk van de tijd die er is tussen het moment van de melding van de calamiteit en de datum van de uitvaart, neemt PostNL een beslissing over hoe geadresseerden geïnformeerd worden. Het kan zijn dat PostNL via een spoedbezorging de rouwkaarten alsnog bezorgt of dat er een herdruk plaatsvindt waarna de brief alsnog bezorgd wordt. Ook kan PostNL zelf contact zoeken met de geadresseerde en hem of haar informeren over de inhoud van de rouwpost. PostNL geeft aan dat in alle gevallen waarin het calamiteitenprotocol in 2024 is ingeschakeld de geadresseerden vóór het moment van de uitvaart zijn geïnformeerd. PostNL benadrukt dat losse rouwkaarten die via het reguliere sorteerproces binnen komen en die niet als zodanig zijn aangemerkt (zonder rouwpostzegel erop), moeilijk te traceren zijn. Ten slotte geeft PostNL aan dat in 2024 het calamiteitenprotocol voor het oplossen van rouwpost bij minder dan 0,2% van het totale aantal rouwenveloppen is ingeschakeld.
Welke stappen gaat u nemen om het vertrouwen van ondernemers en bewoners in PostNL te herstellen? Deelt u de mening dat dit op een zo’n kort mogelijke termijn moet gebeuren?
Uw vragen hebben betrekking op het vertrouwen van ondernemers en burgers in de uitvoering door PostNL van de wettelijke taak van de UPD, waaronder rouwpost valt. Ik ben met uw Kamer in gesprek over de situatie op de postmarkt. De eerstvolgende stap in dit proces is de technische briefing over de postmarkt die mijn ministerie op 29 januari voor u organiseert. In het voorjaar komt de ACM met de uitkomsten van haar onderzoek. Dit levert de basis voor de toekomstvisie voor de postmarkt die mijn ministerie zal ontwikkelen.
Het bericht ’Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan’ |
|
Arend Kisteman (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van producten die de Nederlandse veiligheidsnormen ver overschrijden oneerlijke concurrentie is voor Nederlandse ondernemers die zich wel aan de regels houden?
Ja, deze mening deel ik. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk dat alle bedrijven die een product in de EU aanbieden zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Klopt het dat twee van de vijf producten van webwinkel SHEIN die zijn onderzocht niet voldoen aan de Nederlandse normen? Kunt u met de Kamer cijfers delen over het percentage producten van SHEIN wat niet aan de normen voldoet? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, andere buitenlandse webshops kunnen ook in het onderzoek worden meegenomen?
Verschillende Europese markttoezichthouders onderzochten in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie (hierna: EU), waaronder SHEIN, voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat circa 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid2. Dit zijn non-conforme producten. Gezien de selectie van producten binnen het grote productaanbod op deze platforms kan niet worden vastgesteld dat dit percentage representatief is voor het volledige productaanbod. Desondanks zijn de uitkomsten van deze onderzoeken wel zorgwekkend.
Welke rechtsgrond hebben Nederlandse instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Ik beantwoord de vragen 4 en 5 hieronder samen. Er zijn een aantal wettelijke instrumenten die ingezet kunnen worden om op te treden tegen online platforms buiten de EU.
De digitaledienstenverordening (hierna: «DSA») bevat verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor online dienstverleners, waaronder online platforms. Deze verplichtingen zorgen voor een betere bescherming van gebruikers en bestrijding van illegale inhoud op online platforms, zoals misleiding. De strengste regels in de DSA gelden voor zogenaamde «zeer grote online platforms» (very large online platforms, ofwel «VLOPS») en zeer grote online zoekmachines (very large online search engines, ofwel «VLOSEs»). Deze worden aangewezen door de Europese Commissie. Op 26 april 2024 heeft de Commissie SHEIN aangewezen als zeer groot online platform. De Europese Commissie is exclusief bevoegd ten aanzien van de verplichtingen in de DSA die uitsluitend gelden voor VLOPs en VLOSEs. De vijf Nederlandse markttoezichthouders3 voor producten kunnen informatie en andere signalen over non-conforme producten op de online interface van VLOPs aanleveren bij de Europese Commissie. Deze informatie kan de Commissie helpen bij het toezicht op VLOPS.
Verder is de toezichthouder in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de online marktplaats (dienstverlener) is gevestigd bevoegd om hierop toezicht te houden. In het geval van SHEIN is dat de Ierse toezichthouder. Deze houdt toezicht op de overige (niet-VLOP-) verplichtingen uit de DSA en ondersteunt het toezicht door de Europese Commissie. De Autoriteit Consument en Markt (ACM), als (beoogd) Nederlandse toezichthouder, speelt dus in beginsel geen rol in het toezicht op en het handhaven van de DSA ten aanzien van SHEIN. De Europese Commissie doet op dit moment onderzoek naar SHEIN in het kader van de DSA4.
Daarnaast geeft de productregelgeving onder de markttoezichtverordening en de algemene productveiligheidsverordening (GPSR) markttoezichthouders verschillende bevoegdheden om te handhaven op non-conforme producten. De markttoezichtverordening ziet toe op goederen waarvoor product specifieke Europese regels bestaan, zoals textiel, batterijen, speelgoed en chemische stoffen. De algemene productveiligheidsverordening, die in december 2024 in werking trad, ziet toe op de veiligheid van consumentenproducten waar geen specifieke Europese regels voor zijn. Deze verordeningen schrijven ook samenwerking voor tussen markttoezichthouders binnen de Europese Unie. Zo moeten markttoezichthouders hun toezicht bevindingen registreren in een EU-brede database: Information and Communication System for Market Surveillance (ICSMS), Safety Gate en Eudamed voor medische hulpmiddelen.
In de verordening algemene productveiligheid en de markttoezichtverordening staat dat een product alleen in de EU in handel mag worden gebracht als er sprake is van een verantwoordelijk persoon die in de EU is gevestigd. Deze EU-verantwoordelijke is onder andere verplicht om technische documentatie te overleggen met de markttoezichtouder. Dit moet ervoor zorgen dat er altijd iemand in de EU is die de markttoezichthouder kan aanspreken op de verkoop van non-conforme producten.
Ook moeten online marktplaatsen volgens de algemene productveiligheidsverordening een centraal contactpunt aanwijzen dat de markttoezichtautoriteiten kunnen benaderen. Daarnaast moeten deze online marktplaatsen hun interface zo inrichten dat verkopers op deze platforms verplichte informatie over productveiligheid kunnen plaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan informatie die de identificatie van het product mogelijk maakt en informatie over de contactgegevens van de fabrikant en, in voorkomend geval, de gemachtigde.
Welke rechtsgrond hebben Europese instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende stappen gaat u nemen om de Europese Commissie in beweging te krijgen gezien u eerder aangaf een schending van regelgeving door buitenlandse webwinkels serieus te nemen en dit daarom bij de Europese Commissie zou aankaarten?
De Europese Commissie (EC) komt in februari met een mededeling over e-commerce. In aanloop naar deze mededeling heb ik de EC meegegeven waar Nederland mogelijkheden ziet om de e-commerce problematiek aan te pakken op Europees niveau en hoe we hier als Nederland aan kunnen bijdragen.
Hierbij zet het kabinet in op de volgende punten:
Het is belangrijk om te benadrukken dat er niet één oplossing is. Ik zet mij daarom in voor een meer integrale Europese aanpak, zoals hierboven toegelicht. Recent heb ik ook een signaal ontvangen van de toezichthouders hierover.6 Op 13 februari 2025 ga ik daarom verder in gesprek met het bedrijfsleven, toezichthouders en andere belangenorganisaties over de e-commerce problematiek, de huidige beleidsinzet en eventueel aanvullende maatregelen.
Na eerdere mondelinge vragen over privacy- en consumentenrechtschendingen van webwinkel Temu gaf u aan campagnes te voeren voor bewustwording bij Nederlandse consumenten. Hoe groot is het bereik van deze campagnes? Richt deze campagne zich naar uw mening op de juiste doelgroep, en zo ja, waar leest u dat aan af?
In 2024 zijn er diverse campagnes gevoerd om bewustwording bij consumenten over online aankopen (buiten de EU) te vergroten. Deze campagnes zijn onder andere ontwikkeld vanwege de toename van het aantal e-commerce aankopen en signalen die de toezichthouders krijgen. Primair richten de campagnes zich op de doelgroep tussen de 16–45 jaar. Secundair bereiken de campagnes uiteraard ook een bredere doelgroep via media en eigen kanalen. De doelgroep wordt onder andere bepaald aan de hand van meldingen en reacties die binnenkomen bij toezichthouders. Daarnaast ligt de focus op een iets jongere doelgroep, omdat zij vaker online bestellen en de risico’s hiervan over het algemeen lager inschatten.
Onderstaand vindt u een opsomming van de verschillende campagnes:
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen drie jaar binnengekomen bij Productenmeldwijzer? Indien mogelijk, kunt u de beantwoording uitsplitsen naar de herkomst van de (web)winkel?
De Productenmeldwijzer is op 24 september 2024 live gegaan. Daarom hebben wij nog geen cijfers over het aantal meldingen die via de Productenmeldwijzer zijn binnengekomen bij de markttoezichthouders.
Na hoeveel meldingen bij Productenwijzer heeft de Autoriteit Consument en Markt ook daadwerkelijk actie ondernomen om de betreffende (web)winkel te sanctioneren? Om welke (web)winkels ging dit?
De Productenmeldwijzer is ontwikkeld in samenwerking met de vijf markttoezichthouders op producten: NVWA, RDI, ILT, Arbeidsinspectie en de IGJ. De ACM is geen markttoezichthouder op producten en daarom niet aangesloten op de Productenmeldwijzer. Op de Productenmeldwijzer kunnen consumenten en ondernemers de juiste markttoezichthouder vinden om hun non-conforme product te melden. Informatie over lopende onderzoeken van de markttoezichthouders naar non-conforme producten zijn niet openbaar.
Deelt u de mening dat een intensivering van de aanpak tegen webwinkels die zich niet aan de Nederlandse regels houden eigenlijk ruim vóór de feestdagen had moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom heeft u hier niet voor gekozen, ondanks een oproep van de leden op 19 november 2024?2
Ik vind het belangrijk dat online marktplaatsen zich gedurende het hele jaar aan de regels houden. Als Minister neem ik geen besluit over de (tijdelijke) intensivering van het toezicht. Dat is aan de toezichthouders.
In december 2024 heb ik wel een publiekscampagne laten uitvoeren om de Productenmeldwijzer te promoten en consumenten bewust te maken van de risico’s van online aankopen.
Het bericht 'Statiegeld mogelijk omhoog naar €1 per fles' |
|
Arend Kisteman (VVD), Buijsse |
|
Chris Jansen (PVV), Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Statiegeld mogelijk omhoog naar € 1 per fles»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het artikel gaat in op één van de onderzoeken die Verpact, de producentenorganisatie die namens het verpakkend bedrijfsleven verantwoordelijk is voor het functioneren, bekostigen en inrichten van het statiegeldsysteem, heeft opgeleverd naar aanleiding van de lasten onder dwangsom die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn opgelegd op 12 juli 20242.
Dit betreft in het kort de volgende lasten: (1) meer innamepunten realiseren; (2) online zichtbaarheid van terugbetalende innamepunten vergroten; (3) onderzoek naar de hoogte van het statiegeldbedrag; (4) onderzoek naar de terugbetalingsmethode; (5) onderzoek naar hoe beschadigde flessen ingenomen kunnen worden.
Deze lasten zijn opgelegd om Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de inzameldoelstelling van 90% te gaan voldoen. Het artikel gaat over het onderzoek uit de derde last, dat Verpact binnen de gegeven tijd heeft aangeleverd. De ILT bestudeert momenteel de aangeleverde onderzoeken. Of en in welke vorm hieruit een last volgt, kan de ILT nu nog niet zeggen.
Hoe reflecteert u op deze mogelijke verhoging van het statiegeld in combinatie met boodschappen die voor consumenten alsmaar duurder worden?
Op dit moment is er nog geen sprake van een voornemen tot verhoging van het statiegeld. Zoals ook in antwoord 1 aangegeven, bestudeert de ILT momenteel nog de onderzoeken. Of hier dus een last uit volgt om het statiegeldbedrag te verhogen en naar welk bedrag, kan de ILT nu nog niet zeggen. Het verhogen van het statiegeldbedrag is op dit moment dus slechts speculatie vanuit de media.
Het ministerie evalueert momenteel de statiegeldregelgeving, waarbij de wetgeving in den brede wordt bekeken, ook de hoogte van het statiegeldbedrag. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. In het voorjaar van 2025 ontvangt de Tweede Kamer de resultaten van deze evaluatie, met een beleidsreactie.
Wordt de consument niet de dupe van een zoektocht naar zoveel mogelijk ingeleverde verpakkingen, doordat deze mogelijke statiegeldverhoging op deze manier voor het grootste deel van de verkoopprijs van bijvoorbeeld een fles cola uit statiegeld bestaat?
Consumenten worden niet de dupe, aangezien zij het statiegeld bij inlevering van de verpakking terugkrijgen. Wel vind ik het van belang dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Dit heb ik Verpact ook op het hart gedrukt. Verder wordt het perspectief van de consument ook meegenomen in de lopende evaluatie van de statiegeldregeling.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stichting Verpact dat andere verpakkingsmaterialen mogelijk ook een negatieve milieu-impact kunnen hebben? Leidt een statiegeldverhoging er dan niet juist toe dat aan het doel voorbij wordt gegaan?
Alle verpakkingen hebben een milieu-impact. Op dit moment worden geen grote verschuivingen waargenomen van verpakkingen waarvoor een statiegeldplicht geldt (plastic flessen en blikjes) naar andere verpakkingen zoals drankenkartons. Voor drankenkartons geldt op dit moment een recycledoelstelling. In 2021 is aangegeven dat als er in de toekomst een significante verschuiving plaats zou vinden naar drankenkartons, nadere maatregelen getroffen kunnen worden3. In juli 2022 is de Kamer geïnformeerd dat er geen verschuiving waarneembaar was van flessen naar drankenkartons in de periode 2018–20214. In de nu lopende evaluatie van de statiegeldregeling wordt ook weer gekeken naar of er verschuivingen plaatsvinden naar andere drankverpakkingen waar geen statiegeld op zit.
Hoe gaat u, bij een mogelijke statiegeldverhoging, voorkomen dat de winkelstraten nog rommeliger en smeriger worden, doordat prullenbakken nog meer zullen worden leeggehaald in een zoektocht naar statiegeld?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een mogelijke verhoging op dit moment nog speculatie. In de evaluatie van de statiegeldregeling worden neveneffecten zoals opengebroken prullenbakken ook meegenomen. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te bepalen of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn.
Waarom wordt er niet ingezet op veel meer inleverlocaties, zodat consumenten veel sneller geneigd zijn hun verpakkingen niet weg te gooien maar in te leveren?
Ik heb herhaaldelijk benadrukt dat het van belang is dat het consumenten makkelijk wordt gemaakt om hun statiegeldverpakking in te leveren, onder andere door meer innamepunten te realiseren waarbij de consument zijn geld terugkrijgt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft de ILT ook een last afgegeven op dit punt. De ILT heeft Verpact onder andere gelast 5400 extra innamepunten te realiseren voor statiegeldverpakkingen. In reactie op de handhaving door de ILT heeft Verpact een verbeterplan gepresenteerd, waarin ook zij aangeven te focussen op het verbeteren van de inzamelinfrastructuur, onder andere door meer innamepunten.
Zijn er al stappen genomen om verpakkingen die beschadigd zijn en niet kunnen worden ingeleverd voor statiegeld, wel in te kunnen leveren en daarmee te voorkomen dat deze in de vuilnisbak of op straat belanden?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, heeft de ILT Verpact gelast onderzoek te doen naar hoe beschadigde flessen kunnen worden ingenomen. Verpact heeft ook dit onderzoek aangeleverd bij de ILT.
Aangezien het verpakkende bedrijfsleven verantwoordelijk is, heeft het Ministerie van IenW bij Verpact nagevraagd wat de laatste stand van zaken is omtrent het innemen van beschadigde verpakkingen. Zij geven aan op basis van het opgeleverde onderzoek een pilot te starten en verder te onderzoeken wat de effecten zijn van het versoepelen van de acceptatievereisten bij innameapparatuur, om bijvoorbeeld ook mogelijke risico’s als misbruik en storingen in kaart te brengen.
Tegen de achtergrond dat de statiegeldverhoging niet automatisch betekent dat het wettelijke inzameldoel wordt gehaald en PwC aangeeft dat de totale inzameling met maximaal 4% zal stijgen door de verhoging van het statiegeld, welke alternatieven zijn er en in hoeverre kunnen deze een positiever effect hebben op de totale inzameling?
De statiegeldregeling wordt momenteel geëvalueerd. In de evaluatie wordt breed naar alle aspecten van de regelgeving gekeken, zoals de uitzonderingen die op dit moment bestaan binnen het statiegeldsysteem voor sap en zuivel en een eventuele innameplicht voor verkopers van statiegeldverpakkingen. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zo worden ook de hierboven genoemde aspecten meegenomen en afgewogen.
In hoeverre is de mogelijke statiegeldstijging met de keten besproken? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat positieve prikkels worden ingebouwd om ondernemers en inwoners te ondersteunen in plaats van negatieve prikkels als deze statiegeldverhoging? Wat zouden voorbeelden zijn van positieve prikkels?
Bij de evaluatie van de statiegeldregeling worden alle relevante partijen betrokken, zoals het bedrijfsleven, milieuorganisaties en burgers. Op deze manier ontstaat een goed beeld van wat positieve prikkels en negatieve prikkels zijn binnen de huidige statiegeldregeling. Na het afronden van de evaluatie wordt bezien of en welke aanpassingen in de wetgeving noodzakelijk, nuttig en mogelijk zijn. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er nog geen voornemen tot een verhoging van het statiegeldbedrag.
Het bericht 'Krap zesje voor ondernemersklimaat: ‘Het gaat de verkeerde kant op' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
Bent u bekend met het artikel «Krap zesje voor ondernemersklimaat: «Het gaat de verkeerde kant op»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de tijd van praten over regeldruk nu wel voorbij is en dat het écht tijd is voor actie?
Ja, daar ben ik het mee eens, daarom zet dit kabinet zich sterk in voor het verminderen van regeldruk. Ik heb onlangs het Actieprogramma Minder Druk Met Regels2 naar uw Kamer gestuurd. Dit is – in tegenstelling met hoe dit het geval was bij voorgaande kabinetten – niet langer slechts een regeldrukprogramma, maar een actieprogramma. Dit actieprogramma biedt verschillende nieuwe acties (zoals een bewustwordingscampagne en gesprekken met toezichthouders en uitvoerders), instrumenten (zoals het regeldruk-reductieprogramma met een Ministeriële Stuurgroep, een ondernemersgezant en de voorliggende uitbreiding van het mandaat van het Adviescollege Toetsing Regeldruk ATR) en intensiveert op bepaalde punten reeds bestaande instrumenten (zoals de inzet op regelgeving vanuit de EU, doorontwikkeling van de Bedrijfseffectentoets en de MKB-toets) gericht op het voorkomen van regeldruk. Voor een meer uitgebreide beschrijving verwijs ik u graag naar dit Actieprogramma dat ik op 9 december naar uw Kamer heb gestuurd. Verder heb ik op 9 december de OndernemersTop georganiseerd. Daar kwamen thema’s aan bod die van groot belang zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder ook regeldruk. De OndernemersTop was de eerste in een reeks activiteiten die gericht zijn op de versterking van het ondernemingsklimaat in Nederland. Het kabinet zal samen met ondernemers, beleidsmakers en andere betrokkenen het Pact verder uitwerken. Hier zal het thema «regeldruk» ook onderdeel van zijn. Het doel is om het Pact voor de zomer van 2025 op te leveren.
Welke concrete doelstelling verbindt u aan uw actieplan Minder Druk Met Regels? Op welke termijn moet deze doelstelling zijn behaald?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma de volgende doelstelling opgenomen: het kabinet dringt regeldruk voor bedrijven terug en maakt het eenvoudiger om aan regels te kunnen voldoen. De doelstelling is dat de regeldruk voor ondernemers merkbaar daalt gedurende deze kabinetsperiode zodat ze zich beter kunnen richten op hun primaire processen.
Het Actieprogramma Minder Druk Met Regels biedt gerichte acties om onnodige regeldruk in nieuwe regelgeving te voorkomen en onnodige regeldruk in bestaande regelgeving aan te pakken. Om onnodige regeldruk te voorkomen wordt bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Instellingswet Adviescollege Toetsing Regeldruk dat ik bij uw Kamer heb ingediend het mandaat van ATR verstevigd en worden de taken uitgebreid, zodat ATR onder andere in een vroege fase kan adviseren over EU-regelgeving, bij de totstandkoming van een zogenaamd BNC-fiche, (afkorting van Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen), waarin de regering haar appreciatie van een nieuw voorstel van de Europese Commissie geeft. Dit is nodig, omdat het grootste deel van de regeldrukkosten voortvloeit uit EU-regelgeving. Het is dus belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en het Nederlandse standpunt formuleert.
Bestaande regeldruk verminderen kan met het regeldruk-reductieprogramma. Dat heeft specifiek als doel het reduceren van bestaande onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mogelijk aanpakken van bestaande nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk. Met de Ministeriële Stuurgroep en de betreffende vakministers ga ik in de eerste tranche van dit programma gaan de slag met het Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit (besluit WPM), regeldruk van de arbeidsomstandigheden wet- en regelgeving, de re-integratie van zieke werknemers en de Algemene Verordening Gegevensbescherming, om de ervaren regeldruk te verlichten. Dit zijn dossiers waarvan bekend is dat ze voor veel regeldruk voor ondernemers zorgen. Er is vanuit de betrokken departementen commitment uitgesproken om deze prioritair aan te pakken.
Verder zal regeldruk ook een thema zijn van het Pact Ondernemingsklimaat. Via een Pact Ondernemingsklimaat wil ik het vertrouwen van ondernemers versterken en samen knelpunten in het ondernemingsklimaat inventariseren, benoemen en aanpakken. Voor de verdere uitwerking van het Pact heb ik een verkenner aangesteld, Vivienne van Eijkelenborg.
De ontwikkeling van de regeldruk wordt gemonitord via de website regeldrukmonitor.nl. uw Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang van het actieprogramma.
Kunt u een concreet voorbeeld geven hoe één van de indicatorenbedrijven die zijn gebruikt voor het onderzoek naar regeldruk terugkomt in uw actieprogramma Minder Druk Met Regels?
In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels schets ik dat een Ministeriële Stuurgroep zich gaat bezig houden met onder andere het aanpakken van concrete knelpunten in regelgeving die onnodige regeldruk veroorzaken. De Ministeriële Stuurgroep behandelt nu vier dossiers. Bij drie van de vier dossiers, namelijk de Algemene verordening gegevensbescherming, de regelgeving over de arbeidsomstandigheden en de regels over re-integratie van zieke werknemers, gaat het om onderwerpen die uit het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek naar voren kwamen als belangrijke knelpunten. De MKB-indicatorbedrijvenaanpak is een analyse-instrument om geldende verplichtingen, regeldruk en knelpunten op het niveau van de ondernemer in kaart te brengen. Uitgangspunt hierbij is dat wanneer de regeldruk van een verplichting voor een MKB-indicatorbedrijf wordt aangepakt, dit doorwerkt voor alle bedrijven die aan deze verplichting moeten voldoen. Ter illustratie: de regels over re-integratie van zieke werknemers zijn door alle zes sectoren in het MKB-indicatorbedrijvenonderzoek (winkelambacht, horeca, bouw, retail, metaal en voedselmiddelenindustrie) als meest belastende verplichtingen genoemd. Doordat dit nu geagendeerd is in de eerste tranche van de Ministeriële Stuurgroep is hier dus goed zichtbaar dat de input van MKB-bedrijven in het indicatorbedrijvenonderzoek serieus wordt genomen en dat de betreffende regels op de agenda van het regeldruk-reductieprogramma terecht zijn gekomen.
Hanteert u een eenduidige definitie van «een nationale kop» en wordt deze definitie over alle ministeries gehanteerd?
Ik sluit niet uit dat er in de praktijk soms verschillende beelden zijn over wat precies bedoeld wordt met «een nationale kop». In het Actieprogramma Minder Druk Met Regels is hierover opgenomen dat het uitgangspunt is dat EU-regelgeving lastenluw wordt geïmplementeerd en nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk, zoveel mogelijk worden vermeden. Lastenluwe implementatie is gedefinieerd in artikel 9.5 van Aanwijzingen voor Regelgeving, namelijk dat bij implementatie wordt gekozen voor de implementatiewijze die de minste lasten oplegt aan de door de regeling geraakte bedrijven. Als daarvan wordt afgeweken wordt dit expliciet vermeld in de toelichting en worden de overwegingen geschetst die tot deze keuze hebben geleid. Ik zal hier zelf scherp op letten en daarnaast zal ook ATR kritisch beoordelen of zo’n afwijking bij voorstellen voor regelgeving voldoende wordt gemotiveerd. In het Actieprogramma Minder Druk met Regels heb ik verder benoemd dat ik een bewustwordingscampagne voor Rijksambtenaren zal opstarten, om het belang van het tegengaan van regeldruk te onderstrepen en te zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Daarin zullen we ook dit uitgangspunt meenemen.
Uit uw brief komt naar voren dat ondernemers soms regeldruk ervaren omdat zij het nut van regels niet inzien, zoals bij de verplichting de CO2-uitstoot van het woon-werkverkeer van werknemers te rapporteren. Waarom kiest u er in uw actieprogramma niet voor om een betere uitleg te geven over waarom bepaalde regels er zijn, teneinde meer begrip voor deze regels op te brengen bij ondernemers?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 9 december 20243, is om rijksbreed succesvol te werken aan vermindering van regeldruk de inzet nodig van alle ambtenaren die betrokken zijn bij het opstellen en evalueren van nationale en Europese regelgeving. Via een bewustwordingscampagne wil het kabinet daarom het belang van het tegengaan van regeldruk onderstrepen en zorgen voor meer bekendheid en kennis onder ambtenaren over de regeldrukaanpak en de werkwijze. Aandacht voor uitleg over het hoe en waarom van regels lijkt mij een goede toevoeging aan de bewustwordingscampagne die momenteel verder uitgewerkt wordt.
Overigens wordt op dit moment via verschillende kanalen al gewerkt aan het uitleggen aan ondernemers van regels en het begrip kweken voor de achterliggende doelstellingen van regelgeving. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Ondernemersplein, maar ook op de website van RVO. Zo is er voor de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) een onderdeel van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) een navigator gemaakt. De navigator leidt een bedrijf door de ESRS, waardoor deze sneller weet wat er moet gebeuren.
Verder gaat het kabinet met de pilot van de «WetWijzer» na of met een AI-tool wetgeving inzichtelijk kan worden gemaakt voor ondernemers om hen te helpen snel inzicht te krijgen in de voor hen relevante wet- en regelgeving. Dankzij een combinatie van slimme zoektechnologie en generatieve AI kunnen ondernemers dan interactief vragen stellen en antwoorden krijgen over wet- en regelgeving. Op deze manier wordt het voor hen eenvoudiger te bepalen welke regels voor hun specifieke situatie gelden. Door het gebruik van AI kan ook een vertaalslag worden gemaakt in het begrijpelijk maken van de wetgeving. Na het doorlopen van de pilot gaat het kabinet na of deze oplossing in productie kan worden genomen.
Hoe gaat u er in EU-verband op toezien dat de nieuwe Europese Commissie haar doelstelling waarmaakt om de regeldruk met 25% te verminderen, zoals opgenomen in de Verklaring van Boedapest?
Dit is een belangrijk punt, want de EU creëert het overgrote deel van de ervaren regeldruk voor ondernemers. De afgelopen jaren werkte de Europese Commissie met jaarlijkse rapportages over de resultaten van het beleid om regeldruk te verminderen. Ik verwacht dat ook de nieuwe Europese Commissie in haar communicatie inzichtelijk maakt wat de inspanningen om regeldruk te verminderen hebben opgeleverd en zal erop letten dat dit daadwerkelijk gebeurt. Verder zet ik me er ook proactief voor in dat de juiste acties worden ondernomen door de Commissie om de doelstelling te halen. Zo heb ik tijdens de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van november 2024 aandacht gevraagd voor een non-paper dat op Nederlands initiatief samen met Italië, Tsjechië, Zweden en Denemarken is opgesteld. In dat paper hebben we suggesties gedaan voor een versterking van de algemene aanpak om regeldruk te verminderen. Ik heb bijvoorbeeld tijdens de RvC de Commissie opgeroepen om bij nieuwe regelgeving altijd een impact assessment uit te voeren en om bij significante wijzigingen de impact assessments te actualiseren. Het belang van gedegen impact assessments werd breed gedragen in de Raad. Ook heb ik de Raad en de Commissie opgeroepen om bij bestaande wetgeving regeldruk aan te pakken en rekening te houden met het cumulatieve effect van de verschillende stukken regelgeving. In dit kader heb ik ervoor gepleit dat de Commissie binnen de eerste 100 dagen van haar mandaat het EU-acquis van bestaande regelgeving doorlicht, om te zien op welke punten regeldruk kan worden verminderd.
Het is belangrijk dat er niet alleen in de Raad voor Concurrentievermogen, maar in alle Brusselse gremia waarin over EU-regelgeving wordt gesproken, voldoende aandacht is voor regeldruk. Om die reden heb ik bijvoorbeeld tijdens de Telecomraad van december 2024 voorgesteld om in een toekomstige Telecomraad stil te staan bij de regeldruk die veroorzaakt wordt door regelgeving in het digitale domein. Hierbij zouden lidstaten voorbeelden kunnen aandragen van juridische definities in wetgeving op digitaal gebied die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Ook zouden eventueel AI-taalmodellen kunnen worden gebruikt om te kijken of er kansen zijn om regels samen te voegen of te vereenvoudigen. Dit voorstel heeft in de Raad brede steun gekregen van een groot aantal lidstaten en van de aanwezige Eurocommissaris Virkkunen.
Tot slot ben ik ook van plan andere departementen er beter en vaker op te wijzen dat bij de onderhandelingen over EU-regelgeving goed rekening gehouden dient te worden met de gevolgen voor de regeldruk. Het hele kabinet heeft zich er immers met het regeerprogramma aan gecommitteerd om de regeldruk voor bedrijven terug te dringen. Zo kan Nederland zelf vaker de effecten van EU-voorstellen in kaart brengen als een impact assessment van de Europese Commissie ontbreekt of vragen onbeantwoord laat, terwijl er naar verwachting wel sprake is van regeldrukeffecten voor ondernemers. Voorts verwacht ik dat de nieuwe rol van ATR bij de totstandkoming van BNC-fiches de kwaliteit zal vergroten van de regeldruk-analyses die departementen maken van EU-voorstellen. Het is immers belangrijk dat het kabinet mede dankzij ATR-adviezen goed stil staat bij de regeldruk wanneer het in een BNC-fiche EU-voorstellen beoordeelt en een Nederlands standpunt formuleert. Daarom vindt het kabinet het van belang dat de adviezen van ATR nadrukkelijk worden meegewogen bij het opstellen van de BNC-fiches.
In uw kamerbrief over het actieprogramma Minder Druk Met Regels stelt u «met de VNG in gesprek» te willen over minder regels. Ziet u nog meer mogelijkheden om de regeldruk die afkomstig is vanuit gemeenten te verlagen?
Mijn ministerie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) werken samen in het programma Betere Dienstverlening en Regelgeving Economie 2024–2027. Dit programma is gericht op verbetering van de dienstverlening en op de verbetering van de regelgeving voor bedrijven bij gemeenten.
Bij het onderdeel regelgeving is het doel om betere lokale regelgeving te bevorderen. Er lopen diverse projecten en activiteiten om dit te realiseren. Een activiteit is de aanpassing van de «toolkit regeldrukreductie» in 2025. Deze toolkit geeft gemeenten handvatten om regels en producten te evalueren en waar nodig te verbeteren. De VNG heeft daarnaast een signalerende rol met betrekking tot de regeldrukaanpak. Dit houdt in dat de VNG een vinger aan de pols houdt en zo concreet mogelijke knelpunten of kansen op het gebied van regeldruk in kaart brengt en terugkoppelt aan mijn ministerie. Ook gaat de VNG aan de slag met het oplossen van knelpunten, bijvoorbeeld via het Programma Ondernemersdienstverlening.
De VNG ontwikkelt hulpmiddelen voor gemeenten om opvolging te geven aan de signalen over regeldruk. Deze aspecten komen terug in projecten die zijn gestart op thema’s zoals vergunningsprocessen voor ondernemers, inkoop- en aanbestedingsbeleid of de Omgevingswet. Het gaat hierbij om voor de VNG en EZ belangrijke landelijke regelgeving, die door de VNG gemonitord wordt en waarbij de VNG haar signalerende rol, ook richting het ministerie, in het bijzonder oppakt.
Verder gaat het kabinet samen met medeoverheden, marktpartijen en woningcorporaties aan de slag om de stapeling van lokale regels en procedures bij woningbouw aan te pakken en regeldruk te verminderen in het programma STOER (Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving) van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Bent u in de overtuiging dat uw actieprogramma Minder Druk Met Regels gaat bijdragen aan een verbeterde score voor het ondernemersklimaat in Nederland, dat nu wordt beoordeeld met een magere zes en al jaren dalende is?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat het kabinet met dit actieprogramma een integrale en ambitieuze aanpak neerzet die een merkbaar verschil gaat maken voor ondernemers. Het beperken van regeldruk is één van de aspecten die zal bijdragen aan het verbeteren van het ondernemingsklimaat, zodat ondernemers weer toekomen in waar ze goed in zijn: ondernemen.
De omzeiling van sancties tegen Rusland door net opgerichte bedrijven |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Beljaarts , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van omzeiling van sancties tegen Rusland door onder andere jonge, kleine bedrijven?1
Het kabinet is het CBS erkentelijk voor het inzichtelijk maken van het begin van de handelsstromen van goederen naar derde landen waarbij er risico’s zijn op sanctie-omzeiling naar Rusland. Het tegengaan van sanctie-omzeiling is een prioriteit voor het kabinet, hetgeen ook moge blijken uit de conferentie inzake sanctienaleving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen week in Den Haag organiseerde. Nationaal worden deze goederenstromen ook gemonitord en in recente sanctiepakketten zijn de maatregelen tegen omzeiling ook uitgebreid. De effecten daarvan zijn nog niet in deze cijfers verwerkt. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet elke verschuiving van handelsstromen en -praktijken daadwerkelijk een teken is van sanctie-omzeiling. Het is echter gebleken dat het MKB kwetsbaarder is voor omzeiling dan multinationals.
Het is belangrijk te vermelden dat enkel de export van sanctiegoederen naar het gesanctioneerde land verboden is. Goederen naar andere landen buiten de EU mogen in merendeel vrij worden uitgevoerd. Hierbij bestaat het risico dat sancties worden omzeild. Het is aan Europese personen en bedrijven om zich bekend te maken met dit risico en gepaste maatregelen te treffen. Voor bepaalde strategische goederen zijn deze (gepaste zorgvuldigheids)maatregelen verplicht. Dit is voor jonge en kleine zelfstandige mkb-bedrijven niet anders dan voor grote multinationals.
Klopt het dat het met de recente uitbreiding van de algemene verbodsbepaling voor personen of bedrijven expliciet verboden is een transactie aan te gaan als ze zich ervan bewust zijn dat dit mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot het omzeilen van de sancties en ze het risico daarop toch op de koop toenemen?2
Ja. In het 14e sanctiepakket tegen Rusland van juni 2024 is het artikel uitgebreid waarin omzeiling van de sanctiemaatregelen verboden is gesteld (NB: artikel 12 van sanctieverordening 2014/833). In dit artikel is verduidelijkt dat niet alleen opzettelijke omzeiling verboden is maar ook de gevallen waarin de omzeiling van sancties op de koop toe wordt genomen. In Nederland is het in strijd handelen met bepalingen uit EU sanctieverordeningen verboden en is de strafbaarstelling hiervan geregeld in de Wet economische delicten. De genoemde uitbreiding heeft ook plaatsgevonden t.a.v. van sanctiemaatregelen tegen Belarus.
Daarnaast zijn er specifieke maatregelen, waaronder een gepaste zorgvuldigheidsplicht, voor exporteurs van goederen waar het Russisch militair-industrieel complex een bijzondere behoefte aan heeft (zogeheten common high priority goederen). Deze maatregelen zijn geïntroduceerd in het 13e (feb 2024) en 14e (juni 2024) sanctiepakket en hebben tot doel om sanctie-omzeiling van deze goederen te voorkomen. Het niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheidsverplichting is strafbaar gesteld middels de Wet economische delicten.
Hoe oordeelt u in het licht van de algemene verbodsbepaling over bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren naar een van de zeven landen (Armenië, Kazachstan, Kirgizië, Mongolië, Servië, Turkije, en Turkmenistan) die in het onderzoek van het CBS naar voren komen als landen met een verhoogd risico op sanctieomzeiling?
Het is kwalijk en strafbaar indien personen en bedrijven geen maatregelen treffen om te voorkomen dat sanctiemaatregelen worden omzeild in het geval zij bijvoorbeeld zaken doen in bepaalde hoogrisicolanden. Het is positief dat personen en bedrijven binnen Europa, door uitbreiding van de eerdergenoemde verbodsbepaling in meer gevallen kunnen worden aangesproken op risicovol gedrag wanneer dat sanctie-omzeiling tot gevolg heeft. De nieuwe sanctiepakketten hebben o.a. tot doel om sanctie-omzeiling steeds moeilijker te maken. De hoog-risicolanden zijn deels opgenomen in de sanctieverordening en kunnen ook worden opgemaakt uit berichtgeving en onderzoeken als deze van het CBS. Het is aan bedrijven zelf om zich te informeren over deze ontwikkelingen.
Klopt het dat bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren zich verplicht bewust moeten zijn van factoren die erop duiden dat een wederpartij uit is op het omzeilen van beperkende maatregelen («due dilligence-onderzoek»)? Klopt het dat een voorbeeld van een dergelijke factor is dat een aanvraag van een nieuwe klant komt die gevestigd is in een land dat bekendstaat als «ontwijkingshub»?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Voorbeelden van maatregelen die dit doel dienen zijn een verplichting voor Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen om ervoor te zorgen dat hun dochterentiteiten geen handelingen verrichten die de sanctiemaatregelen ondergraven (de best efforts-verplichting) en de eerder genoemde verplichting voor Europese bedrijven die common high priority goederen exporteren om gepaste zorgvuldigheids-maatregelen te nemen. Ook zijn exporteurs van deze goederen verplicht om een contractuele clausule op te nemen die de afnemer verbiedt de goederen door te voeren naar Rusland.
De Europese Commissie heeft verschillende guidances en Frequently Asked Questions uitgebracht om Europese bedrijven handvatten te bieden om met omzeilingsrisico’s om te gaan. In de «guidance» van de Europese Commissie worden verschillende rode vlaggen voor omzeiling geïdentificeerd, waaronder het aangaan van nieuwe klantrelaties of transacties met landen die bekend staan als «ontwijkingshub». Het is dus inderdaad zaak dat exporteurs bij nieuwe klanten of transacties opletten of dit van toepassing is.
Deelt u de mening dat deze bedrijven (mogelijk) niet voldoen aan de «Best efforts-verplichting» die op 25 juni 2024 in werking is getreden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heeft de best efforts-verplichting uit het 14e sanctiepakket betrekking op Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun dochterentiteiten in derde landen de Europese sanctiemaatregelen niet ondergraven. Voor kleine zelfstandige MKB-bedrijven ligt het niet voor de hand dat zij binnen het bereik van deze best efforts-verplichting vallen. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat, zoals ook in het antwoord op vraag 4 gesteld, alle personen en bedrijven in Nederland zich moeten houden aan de Europese sanctiemaatregelen en dat dit de verwachting schept dat zij hun omzeilingsrisico’s in beeld hebben. Dit geldt in het bijzonder voor personen en bedrijven die de zogenaamde common high priority goederen exporteren.
Kunt u een overzicht geven van alle complianceverplichtingen die de Europese Unie (EU) voor bedrijven in het leven heeft geroepen met als doel om sanctieomzeiling richting Rusland en/of Belarus te voorkomen? Kunt u hierbij aangeven voor welke bedrijven deze complianceverplichtingen gelden, en welke strafrechtelijke gevolgen overtreding hiervan kunnen hebben?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 4 voor wat betreft de complianceverplichtingen die voortvloeien uit de Europese sanctieverordeningen inzake Rusland en Belarus. Zoals aangegeven zijn deze verplichtingen erop gericht om sanctie-omzeiling tegen te gaan. Het gaat om de uitbreiding van het omzeilingsartikel, de best efforts-verplichting, de contractclausule «niet naar Rusland reëxporteren» en de due diligence-verplichting. Voor wat betreft het goederenverkeer houdt de Douane toezicht op de naleving van sanctiemaatregelen bij de in- en uitvoer van goederen en diensten van en naar bepaalde landen, inclusief de due diligence-verplichting. Een overtreding van de sanctiemaatregelen kan leiden tot een boete van de 6e categorie (maximaal 1.030.000 euro) en een celstraf van maximaal 6 jaar. Daarbovenop kan illegaal verkregen winst worden teruggevorderd.
Specifiek voor de financiële sector, trustkantoren en aanbieders van cryptodiensten gelden in Nederland complianceverplichtingen. Deze partijen zijn gehouden om hun compliance zo in te richten dat zij sanctiemaatregelen kunnen naleven. Hierop wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze toezichthouders kunnen een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen als een instelling haar compliance niet op orde heeft. Dit toezicht wordt met het Wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen gemoderniseerd en uitgebreid. Zo worden deze verplichtingen uitgebreid naar juridische beroepsgroepen en accountants.
Voor alle sanctiemaatregelen geldt verder dat bij schendingen van sancties FIOD en het OM onderzoek kunnen doen en strafrechtelijk kunnen optreden. Het kabinet zet zich in Europa in voor meer harmonisatie van complianceverplichtingen en versterkte Europese samenwerking ten aanzien van de handhaving, met het oog op het verhogen van de effectiviteit en het verbeteren van het gelijke speelveld. Zie hiervoor onderdeel 7 van het Nederlandse non-paper «Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures» dat op 22 november jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2024D45715).
Op welke manier worden bedrijven op de hoogte gehouden van deze complianceverplichtingen en de sancties die zij riskeren als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De primaire en meest belangrijke bronnen van informatie zijn het Publicatieblad van de EU en de website van de Europese Commissie. Het is de verantwoordelijkheid van exporteurs om zich hierover te informeren. Via gepaste kanalen herhaalt het kabinet deze informatievoorziening, bijvoorbeeld via het sanctieloket van RVO, de website van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane en tijdens seminars. Wat betreft de financiële sector houden toezichthouders DNB en AFM hen op de hoogte van ontwikkelingen die relevant zijn o.a. door leidraden.
In de week van 13 januari 2025 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctieconferentie waarbij nationale en internationale partners, zoals overheden, bedrijfsleven, NGO’s en academici werden samengebracht. Doel van de conferentie was het versterken van de nationale- en Europese naleving, mede door bedrijven op de hoogte te houden van recente (wettelijke) ontwikkelingen op sanctiegebied.
Welke instantie ziet toe op het nakomen van deze complianceverplichtingen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er handhavend is opgetreden sinds de complianceverplichtingen gelden?
Er zijn (nog) geen specifieke cijfers bekend sinds de bovengenoemde maatregelen uit het 14e sanctiepakket eind juni van dit jaar van kracht zijn geworden.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het tweeminutendebat Sancties van dinsdag 19 november jl. hebt toegezegd dat u zou onderzoeken en bespreken hoe de compliance van fabrikanten van computerchips uitgebreid zou kunnen worden, en dat u daarover binnen twee weken een brief naar de Kamer zou sturen?3 Wanneer kan de Kamer deze toegezegde brief verwachten?
Jazeker, dit antwoord is aan uw Kamer gestuurd op 26 november 2024 middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Voor de volledigheid hieronder de passage uit deze brief nogmaals:
Verder komt het kabinet graag terug op een vraag gesteld door het lid Boswijk tijdens het tweeminutendebat sancties van 19 november jl. over gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen voor bedrijven waarvan goederen via een omweg terechtkomen in Russisch wapentuig. Het tegengaan van sanctieomzeiling via derde landen is een prioriteit voor het kabinet, en hiernaar wordt voortdurend en op verschillende manieren onderzoek gedaan. Van bijzonder belang zijn de zogenaamde Common High Priority (CHP) goederen waaraan het Russisch militair-industrieel complex grote behoefte heeft. Hieronder vallen ook bepaalde typen chips. Het kabinet staat hierover in goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven en werkt actief en succesvol samen om omzeiling tegen te gaan, waaronder door het delen van gerichte informatie. Levertijden en -kosten voor Rusland zijn namelijk aantoonbaar opgelopen. Het aanpakken van sanctieomzeiling blijft echter een kat-en-muisspel dat voortdurende aandacht behoeft en krijgt.
Om deze reden gelden aanvullende zorgvuldigheidsvoorschriften voor exporteurs van CHP-goederen. Hieronder valt een inspanningsverplichting voor bedrijven om hun dochterondernemingen in derde landen due diligence te laten uitvoeren, die – mede op Nederlands aandringen – in het 14e EU sanctiepakket tegen Rusland is opgenomen. Ook is het al langer verplicht om bij transacties van bepaalde sanctiegoederen naar derde landen de bepaling op te nemen in het verkoopcontract dat deze goederen niet mogen worden gereëxporteerd naar Rusland. Het kabinet is momenteel in afwachting van een EU impact assessment ten aanzien van een verzwaring van deze due dilligence verplichting en neemt de uitkomsten hiervan – zodra bekend – mee in de voorbereiding voor een volgend sanctiepakket.
Naast de gevraagde inzet van bedrijven werkt het kabinet, al dan niet in EU verband, aan het tegengaan van omzeiling van CHP-goederen. Zo wordt in bilateraal contact met derde landen en via de EU-sanctiegezant opgeroepen tot het tegengaan van doorvoer naar Rusland. Ook kunnen, sinds het 11e EU sanctiepakket, tussenhandelaren in derde landen die betrokken zijn bij sanctie-omzeiling, opgenomen worden op de sanctielijst. Sindsdien is dat ook regelmatig gebeurd.
Het bericht dat Nederland inzet op een bilaterale handelsrelatie met de VS |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Financial Times van 30 november getiteld «Why the Dutch are hoping to jump the trade queue with Trump»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u (Minister van Economische Zaken) al sinds september gesprekken heeft gevoerd met leden van het team van aankomend Amerikaans president Donald Trump? Om hoeveel ontmoetingen gaat het? Kan een verslag van deze gesprekken met de Kamer worden gedeeld?
Een belangrijke taak van het kabinet is om goede relaties te onderhouden met een grote verscheidenheid aan stakeholders in een land. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten in september jl. met verschillende Amerikaanse stakeholders gesproken. Het betrof onder meer bedrijven, denktanks, en politieke ambtsdragers van beide partijen. De gesprekken zijn vertrouwelijk. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
Hoeveel verdere gesprekken zijn voorzien tussen u (Minister van EZ) en het team van de aankomende Amerikaanse president? Wat zal daar besproken worden?
In de week van 6 januari is de Minister van Economische Zaken op reis geweest naar de VS. Naast deelname aan een grote start-up beurs (de CES Las Vegas) hebben ook gesprekken in Phoenix en San Francisco plaatsgevonden. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
De thema’s die in de gesprekken zijn besproken zijn divers, en richten zich op onder meer algemene samenwerking, investeringsplannen, start- en scale ups, de halfgeleider industrie en ICT. Ook is een Memorandum of Understanding ondertekend op het gebied van samenwerking in de halfgeleiderindustrie met de staat Arizona en is het Netherlands Business Support Office in Phoenix geopend.
Welke rol heeft u (de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) met internationale handel in uw portefeuille bij deze gesprekken?
De Minister van Economische Zaken heeft met Amerikaanse stakeholders gesproken over mogelijke versterking van de bilaterale economische samenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over handelspolitieke onderwerpen, en spreekt over deze thema’s met Amerikaanse stakeholders.
Zijn er Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken geweest bij de eerdere gesprekken tussen u (Minister van EZ) en uw Amerikaanse gesprekspartners?
Zowel op ambtelijk als op politiek niveau wordt op verschillende momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gesproken met het bedrijfsleven, financiële instellingen en brancheorganisaties. Dat gebeurt ook in het geval van reizen naar de VS. Deze partijen worden bijvoorbeeld betrokken om ontwikkelingen te duiden, kansen of risico’s te identificeren of specifieke informatie op te halen.
Is voorzien dat bij de toekomstige gesprekken Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken zullen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke sectoren richten uw (Minister van EZ) gesprekken zich?
De gesprekken kunnen zich op alle sectoren richten. De focus van veel gesprekken van de recente reizen naar de VS ligt met name op de high-tech sectoren (zoals AI, kwantum, fotonica en halfgeleiders) en op start- en scale ups.
Heeft u (Minister van BHO en Minister van EZ) met uw counterparts in de EU over deze bezoeken gesproken? Zijn er andere lidstaten bij deze gesprekken betrokken?
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Elke lidstaat heeft echter een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 21 november jl. Uw kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RBZ Handel.2
Kunt u toelichten wat u (Minister van EZ) bedoelt met de volgende uitspraak: «There will also always be a role for the EU there. But one needs to be very well aware that the preference is on the one to one.»?
De Minister van Economische Zaken refereerde aan bilaterale economische samenwerking tussen Nederland en de VS om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Hier kan Nederland bilateraal met de VS spreken. Dit laat onverlet dat het maken van afspraken met derde landen over markttoegang op Europees niveau gebeurt.
Herinnert u (Minister voor BHO) zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel «Wij, Nederland en de EU, zullen met de nieuwe Amerikaanse regering in gesprek blijven over handelspolitiek. Het is hierbij van belang dat we als EU met één stem spreken»? Hoe verhoudt het belang om «als EU met één stem te spreken» zich tot de wens om «één-op-één»-relaties op te bouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u zich ervan bewust dat handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie is en zo ja, hoe zorgt u ervoor dat uw bilaterale inspanningen hier niet mee op gespannen voet komen te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten wat nu de strategie is van het kabinet aangaande de handelsrelatie met de VS en in welke mate u zich in blijft zetten voor een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 21 november jl.3, is de inzet van het kabinet om de handelsrelatie met de VS via dialoog te versterken en daarbij waar nodig assertief op te komen voor de eigen handelsbelangen. Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat de EU daarbij eensgezind optreedt, binnen het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Tegelijkertijd versterkt het kabinet de bilaterale economische samenwerking met de VS.
Bent u bekend met de uitspraak van aankomend president Trump dat hij Europa als vijand ziet op het gebied van handel («I think the European Union is a foe, what they do to us in trade. Now you wouldn't think of the European Union but they're a foe.»)?2 Wat vindt u van die uitspraak? Ziet u Trump als een betrouwbare partner voor de komende vier jaar?
Het kabinet is bekend met deze uitspraak. Goede betrekkingen tussen Europa en de VS zijn en blijven belangrijk voor het behoud van onze welvaart, veiligheid en het aanpakken van gezamenlijke uitdagingen. Dat geldt zowel voor de EU, als voor de VS. Nederland zal zich inzetten, zowel bilateraal als in Europees verband, voor een voortzetting van de goede trans-Atlantische samenwerking.
Onderschrijft u dat het, nu Trump is verkozen, juist noodzakelijk is om als EU gezamenlijk op te trekken en met één stem te spreken, omdat we als Nederland alleen geen tegenwicht kunnen bieden tegen een grootmacht als de VS?
De plannen van de regering-Trump moeten nog vorm krijgen. Het kabinet loopt daar niet op vooruit. Ongeacht het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, bestaat er een onverminderde noodzaak tot samenwerking binnen de EU, zeker in het huidige geopolitieke tijdsgewricht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw bilaterale contacten niet worden misbruikt om de EU uit elkaar te spelen?
EU lidstaten onderhouden eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft. Deze gesprekken dienen ook een economisch belang, zeker ook met de VS, met wie Nederland als decennia lang een intensieve economische relatie onderhoudt. Ook is Nederland een grote investeerder in de VS. Lidstaten en de Commissie hebben veelvuldig overleg met elkaar om de inzet te coördineren.
Stel dat het lukt om één-op-één afspraken te maken met de Verenigde Staten en andere EU-lidstaten hierbij te passeren, welke tegenmaatregelen zouden de Europese Commissie en/of die lidstaten kunnen nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 8, 10, en 11 is handelspolitiek een exclusieve EU competentie. Er kan dus geen sprake zijn van een bilaterale handelsovereenkomst tussen de VS en een Europese lidstaat. Wel kunnen lidstaten bilaterale afspraken met de VS maken om economische samenwerking te verdiepen.
Lopen er met andere landen bilaterale gesprekken buiten de EU-kaders om?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 8, 9, 10, 11, 15 en 16 onderhouden EU lidstaten eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen lidstaten en EU beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft.
Het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen, ingediend op 29 augustus 2022, door de leden Sneller (D66) en Michon-Derkzen (VVD), over het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening?1
Ja.
Aangezien u in het antwoord op vragen 10, 11 en 12 van bovengenoemde set heeft aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken voert met de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) om de toepassing van de Wet Bibob bij subsidieverlening te verbeteren; wat is de huidige stand van zaken van deze gesprekken, en welke concrete resultaten of beleidsmaatregelen zijn inmiddels voortgekomen uit deze gesprekken om het gebruik van de Wet Bibob bij subsidieverlening door de rijksoverheid te bevorderen?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar brief aan uw Kamer op 3 april 2023 aangaf, zijn door mijn ministerie gesprekken gevoerd met verschillende subsidieverlenende onderdelen van de rijksoverheid.2 Waar nodig zijn zij in contact gebracht met andere Rijksonderdelen die ervaring hebben met de Wet Bibob en met het Landelijk Bureau Bibob (LBB), dat in het kader van zijn voorlichtingstaak informerende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
Rijksonderdelen zijn zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de Wet Bibob als zij een subsidie verlenen. In een groot deel van de gevallen is een Bibob-toets echter niet opportuun: het bedrag dat wordt verleend is klein of de subsidie wordt verstrekt aan een andere overheidsinstantie zoals een gemeente. Daarnaast biedt het subsidierecht via de Algemene wet bestuursrecht zelf ook de mogelijkheid om voorwaarden te stellen om misbruik tegen te gaan. Toepassing van de Wet Bibob is dan niet nodig.
Het opstellen van landelijk Bibob-beleid bij het verstrekken van subsidies voor het Rijk is niet mogelijk; de inzet van het instrument per Rijksonderdeel en per sector verschilt te veel. Wel hebben de betrokken ministeries met een aantal Rijksonderdelen gesprekken gevoerd, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en voert subsidieregelingen uit voor verschillende ministeries. RVO heeft naar aanleiding van de vorige Kamervragen een Bibob-adviesgroep opgericht. Zie ook de beantwoording van de vragen 3 en verder.
Niet alleen Rijksonderdelen zoals RVO verstrekken subsidies waarop de Wet Bibob van toepassing is, ook (beleids)afdelingen van de ministeries kunnen dat doen, zoals ook aangegeven in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 15 december 2023.3 Er is gekeken welke rol mijn ministerie daarin kan hebben en in dat kader zijn onder andere gesprekken gevoerd met het onderdeel binnen mijn ministerie dat de kaders opstelt voor het verstrekken van subsidies. Hun kader ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies wordt op dit moment uitgebreid met aandacht voor de Wet Bibob. Met deze afdeling zal ook worden nagedacht over mogelijke uitbreiding naar andere ministeries.
Wat zijn de concrete resultaten van de Bibob-adviesgroep die Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in 2023 heeft ingesteld?
De Bibob-adviesgroep van RVO adviseert en ondersteunt binnen RVO over het proportioneel inzetten van de onderzoeksmogelijkheden die de wet Bibob biedt. Dit gebeurt op basis van adviesverzoeken die bij de adviesgroep kunnen worden ingediend door uitvoerende afdelingen van RVO. Ook kan een Bibob-tip (zie hierover ook vraag 5 en 7) aanleiding zijn voor bespreking van een casus in de adviesgroep. Vanaf 2023 heeft de Bibob-adviesgroep negen adviezen verstrekt over de inzet van de Wet Bibob binnen RVO. Geen van deze zaken gaf aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen.
De Bibob-adviesgroep helpt binnen RVO ook bij een goede waarborging van ontvangen vertrouwelijke Bibob-gegevens. Daarnaast wordt vanuit de Bibob-adviesgroep deelgenomen aan externe overleggen en netwerken rondom de Wet Bibob, zoals het Landelijk Subsidieoverleg van het IPO (Interprovinciaal overleg) en het Landelijk Bibob-congres. Doel hiervan is om overheidsbreed kennis met elkaar te delen over de Wet Bibob en de toepassing daarvan in de praktijk.
Worden subsidieaanvragers van duurzame energieprojecten door RVO altijd gescreend op integriteit, bijvoorbeeld via een Bibob-toets, en zo ja, op welke wijze gebeurt dit?
Het screenen van subsidieaanvragers met behulp van de Wet Bibob gebeurt risicogericht. De inzet van de Wet Bibob bij subsidieverstrekking is een mogelijkheid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en wordt gedaan op basis van een risicoanalyse die gedaan wordt bij het opstellen van een nieuwe (subsidie)regeling.
Deze risicoanalyse die wordt uitgevoerd bij een nieuwe regeling vloeit voort uit het Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) en het Uniform Subsidiekader (USK). Dit gebeurt in samenspraak met het ministerie dat de opdracht voor uitvoering van een subsidieregeling aan RVO geeft.
Een voorbeeld van screening op integriteit is de Stimulering Duurzame Energieproducten en Klimaattransitie (SDE++). Bij de SDE++ worden subsidieaanvragers in het kader van de Wet Bibob gescreend op basis van ontvangen tips door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. Daarnaast wordt de SDE++ ieder jaar geactualiseerd op basis van een (verkorte) risicoanalyse.
Aangezien bij subsidies voor de totstandkoming van duurzame energieprojecten, zoals energieparken, vaak ook een vergunning van de gemeente nodig is, deelt u de mening dat RVO transparant moet zijn richting gemeenten over het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij een subsidieaanvraag, zodat gemeenten deze informatie kunnen betrekken bij hun vergunningverlening?
Overheden die bevoegd zijn om de Wet Bibob toe te passen kunnen elkaar tippen om een Bibob-onderzoek te starten. Dat kan echter alleen als de ene overheidsinstantie weet dat de andere overheidsinstantie een rechtsverhouding heeft of wil aangaan met een betrokkene4 of iemand in zijn zakelijke omgeving. De tippende overheidsinstantie moet over informatie beschikken dat deze persoon in relatie staat tot strafbare feiten. Het is vervolgens aan de andere overheidsinstantie om een keuze aangaande het eigen onderzoek te maken. Informatie uit een Bibob-onderzoek kan onder voorwaarden wel gedeeld worden met elkaar.
Worden bij de beoordeling van een subsidieaanvraag door RVO gegevens uitgewisseld met andere bestuursorganen, zoals gemeenten, en zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit proces te verbeteren?
Bij het opstellen van een subsidieregeling wordt altijd gekeken naar hoe deze het beste uitgevoerd kan worden. Indien gegevensuitwisseling met andere organisaties of overheidsinstanties nodig is bij uitvoering en handhaving van een (subsidie)regeling, wordt dit nader geregeld in de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de betreffende subsidieregeling.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de samenwerkende instanties bij gegevensuitwisseling, als daarbij sprake is van persoonsgegevens, hierbij voldoen aan de voorschriften van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit betekent onder meer dat er altijd een rechtsgrondslag moet zijn voor het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens en dat bepaalde vereisten gelden ter waarborging van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens conform de wet. Persoonsgegevens kunnen dus niet zonder wettelijke grondslag tussen partijen en instanties uitgewisseld worden of voor andere doeleinden gebruikt worden dan waarvoor zij oorspronkelijk verzameld zijn.
Ook het delen van gegevens uit een Bibob-onderzoek van RVO na een subsidieaanvraag is aan strenge voorwaarden verbonden. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven kan deze informatie soms wel gedeeld worden. Zo moet RVO onder andere weten dat een ander bestuursorgaan een eigen Bibob-onderzoek verricht naar personen die door RVO zijn onderzocht, de gegevens moeten noodzakelijk zijn voor het eigen onderzoek en de gegevens zou het bestuursorgaan ook zelf moeten kunnen verkrijgen.
Hoe wordt geborgd dat de vergunningverlenende gemeente op de hoogte wordt gesteld van het al dan niet uitvoeren van een Bibob-toets bij de betreffende subsidieaanvraag?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Een tip behoort tot de mogelijkheden, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat de ene overheidsinstantie op de hoogte is van een vergunning(aanvraag) bij de gemeente. De gemeente heeft echter wel altijd de mogelijkheid om het Bibob-register te raadplegen. In het Bibob-register moeten conclusies worden geregistreerd wanneer een (eigen) onderzoek heeft geleid tot een bepaalde mate van gevaar of een terugtrekking uit de procedure. Een zogenaamde «hit» kan voor een gemeente of andere overheidsinstelling aanleiding zijn om een onderzoek te starten en het kan vervolgens ook onder voorwaarden om informatie uit het al afgeronde Bibob-onderzoek verzoeken.
Kunt u aangeven hoe vaak RVO in 2021, 2022, 2023 en tot nu toe in 2024 een adviesaanvraag heeft gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob?
RVO heeft tussen 2021 en nu in totaal tien adviesaanvragen gedaan bij het LBB. Hierbij wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat de adviesaanvragen van RVO in voornoemde periode per definitie zien op subsidies.
Kunt u per bestuursorgaan aangeven hoeveel adviesaanvragen er zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob in 2023 en tot nu toe in 2024?
Het LBB deelt in verband met de geheimhoudingsplicht in de Wet Bibob alleen cijfers over adviesaanvragen als deze cijfers niet te herleiden zijn naar individuele gevallen. Dit betekent dat het aantal adviesaanvragen per bestuursorgaan/rechtspersoon met overheidstaak slechts gedeeld wordt als dit een dusdanig aantal betreft dat op basis daarvan geen sprake is van herleidbaarheid naar een individueel geval. Een globaal overzicht van de cijfers is jaarlijks te vinden in het jaarverslag van het LBB.
In 2023 heeft het LBB in totaal 255 adviesaanvragen ontvangen. 230 daarvan waren afkomstig van gemeenten. 14 adviesaanvragen waren afkomstig provincies. 9 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. In totaal hebben 94 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak in 2023 advies bij het LBB aangevraagd. Voor meer informatie over de cijfers in 2023 verwijs ik u naar het jaarverslag 2023 van het LBB.
In 2024 heeft het LBB tot en met 5 december 2024 in totaal 243 adviesaanvragen ontvangen. 209 daarvan waren afkomstig gemeenten. 7 adviesaanvragen waren afkomstig van provincies. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van Rijksonderdelen. 13 adviesaanvragen waren afkomstig van een samenwerkingsverband. In totaal hebben 106 verschillende bestuursorganen of rechtspersonen met een overheidstaak tot en met 5 december 2024 een advies bij het LBB aangevraagd.
Wanneer bent u voornemens de Kamer te informeren over de inspanningen die worden gedaan om de inzet van de Bibob als instrument tegen ondermijning beter te kunnen benutten?
Mijn ministerie zet zich op een continue basis in om (de inzet van) het Bibob-instrument te optimaliseren. Zo wordt regelmatig met het LBB en de Regionale Informatie- en Expertisecentra gesproken over de inzet en over de ontwikkelingen bij bestuursorganen. Het jaarverslag van het LBB wordt naar de Kamer verzonden en geeft een goed beeld van de werkzaamheden van het LBB.
Daarnaast wordt in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum op dit moment daarnaast een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de recente wijzigingen van de Wet Bibob, waarbij ook aandacht wordt besteed aan moties en enkele actualiteiten.5 Een reactie op dit onderzoek en eventuele opvolging volgt na afronding, verwacht in het najaar van 2025. Ten slotte blijf ik mij inzetten om Rijksonderdelen bewust te maken van de mogelijkheid om de Wet Bibob in te zetten. Een update op dit onderwerp volgt voor de zomer.
Het wegtrekken van talent uit de Verenigde Staten naar aanleiding van de verkiezingswinst van Trump |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Beljaarts , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Deelt u de opvatting dat Nederland behoefte heeft aan getalenteerd personeel om bij te dragen aan het Nederlandse verdienvermogen en de Nederlandse economie?
Ja, kennismigratie is van essentieel belang voor de kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen van Nederland. Het kabinet wil een uitnodigend beleid blijven voeren voor kennismigranten die belangrijk zijn voor onze economie en samenleving. Met een gerichter arbeidsmigratiebeleid zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie en dat we deze mensen kunnen ontvangen op een manier die past bij Nederland.
Erkent u dat dergelijk personeel schaars is, en dat er een internationale strijd is om dergelijk talent aan te trekken? Erkent u dat er verschillende landen zijn die hier al veel actiever mee bezig zijn dan Nederland, waaronder bijvoorbeeld Duitsland, Italië en Spanje?
Ja, kennismigranten zijn schaars en (omringende) landen voeren een uitnodigend beleid voor internationaal talent. Het kabinet voert daarom een uitnodigend landenneutraal beleid voor het aantrekken van internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen.
De keuze van een kennismigrant om zich in een land te vestigen is overigens afhankelijk van een complex aantal factoren. Hierover is een recent onderzoek van Regioplan naar uw Kamer gestuurd1. Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste beweegredenen voor de keuze voor Nederland als vestigingsland de volgende zijn: loopbaanmogelijkheden en kennisinfrastructuur, de financiële overwegingen en de kwaliteit van het leefklimaat (veiligheid, cultuur, manier van leven).
Bent u ervan bewust dat de herverkiezing van Trump in de Verenigde Staten ertoe kan leiden dat er minder visa worden uitgegeven aan buitenlands talent dat zich wil vestigen in de Verenigde Staten, zoals studenten, onderzoekers of technici?1
Het kabinet gaat niet speculeren over Amerikaanse maatregelen na 20 januari 2025. Zoals u van ons mag verwachten volgen we internationale ontwikkelingen op de voet en spreken we hierover met onze partners, bijvoorbeeld in Europa.
Bent u op de hoogte van berichtgeving waarin wordt gesteld dat groepen Amerikanen die ontevreden zijn over de verkiezing van Trump overwegen om het land te verlaten?2, 3, 4
Ja
Ziet u dit als kans om meer internationaal talent naar Nederland te trekken?
Het kabinet gaat niet speculeren over mogelijk beleid dat de volgende regering in de Verenigde Staten gaat invoeren.
Het kabinet streeft in algemene zin naar een selectief en gericht arbeidsmigratiebeleid, dat landenneutraal is. Specifiek voor internationaal toptalent – dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en het innovatief vermogen – voert het kabinet een uitnodigend beleid. Dit zorgt ervoor dat we kennis en expertise toevoegen aan de Nederlandse economie.
The Netherlands Point of Entry (hierna NPoE), onderdeel van de RVO, heeft de opdracht om actief talent te informeren over Nederland als vestigingsland. Zij zijn daarom aanwezig op verschillende techbeurzen en carrièrebeurzen in het buitenland. Daarnaast coördineert NPoE ook de Talent Coalition. Dit is een samenwerkingsverband tussen regionale partijen zoals Brainport Eindhoven, internationale welkomstcentra en landelijke partijen zoals Techleap en Nuffic. In dit verband worden gezamenlijke initiatieven genomen om Nederland op de kaart te zetten voor internationaal talent.
Verder wordt gewerkt aan het aantrekkelijk maken van online platforms zoals Welcome to NL, de job board en Work in NL. Op deze online platforms staan niet alleen vacatures, maar wordt ook informatie gegeven over het leven in Nederland, wat een eventuele kennismigrant moet regelen en de verschillende regelingen op basis waarvan kennismigranten kunnen verblijven en werken in Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u om Nederland te positioneren als hét alternatief voor talent dat normaal gesproken naar de Verenigde Staten zou emigreren, en voor talent dat nu overweegt de Verenigde Staten te verlaten, bijvoorbeeld tech talent uit Silicon Valley?
Zoals aangegeven voert het kabinet een uitnodigend landenneutraal kennismigrantenbeleid, waarbij gericht talent wordt aangetrokken.
In het geval van aantrekken van talent uit de Verenigde Staten wordt op dit moment al het volgende gedaan. Zo bestaat een samenwerking met verschillende Amerikaanse top universiteiten, zoals MIT. Jaarlijks wordt meegedaan aan de European Career Fair van MIT, samen met verschillende bedrijven en regionale partners. Deze carrièrebeurs wordt niet alleen door MIT studenten bezocht, maar ook door studenten van andere (Ivy League) universiteiten zoals Yale, Harvard, NYU en Cornell tech. Verder bestaat een samenwerking met MIT waarbij master en PHD studenten stage kunnen lopen bij Nederlandse bedrijven, genaamd MIT MISTI. RVO zet zich actief in om startups en bedrijven te koppelen aan geschikte MIT stagiairs. Ten slotte verzorgt RVO diverse presentaties en webinars bij diverse Ivy League universiteiten in de Verenigde Staten, zoals ook Yale, Brown, NYU, Columbia en Cornell Tech om internationaal talent bekend te maken met Nederland als mogelijk vestigingsland na hun studie. Sinds dit jaar ligt meer nadruk op het aantrekken van talent op de NTS technologieën. Zo wordt actief geworven op ruimtevaart, AI, Life Sciences & Health, biotech, cybersecurity, fintech, kwantum, halfgeleiderindustrie en duurzame innovatie. Dit uit zich ook in het selecteren van de juiste universiteiten en faculteiten om de samenwerking mee aan te gaan.
Hoe kijkt u naar het optrekken met andere EU-lidstaten om een gezamenlijk Europees programma te ontwikkelen dat gericht is op het aantrekken van technologisch en academisch talent uit de Verenigde Staten?
Het kabinet zet in op het aantrekken van kennis en talent dat voor de Nederlandse economie en samenleving van toegevoegde waarde is en voor wie het kabinet een uitnodigend beleid voert. Zo zorgen we ervoor dat we kunde en krachten toevoegen aan de economie die past bij Nederland. Het kabinet hecht er waarde aan hierover in Europees verband gesprekken te voeren en doet dit ook doorlopend.
Welke specifieke sectoren (zoals AI of biotech) ziet u als kansrijk om talent uit de Verenigde Staten aan te trekken, en hoe wilt u deze sectoren promoten bij Amerikaanse professionals?
Zie vraag 6.
Hoe kijkt u tegen het introduceren van een speciaal talentvisum, vergelijkbaar met het Verenigd-Koninkrijk5 en Frankrijk6, waarbij talent uit het buitenland gemakkelijk aangetrokken kan worden en kan bijdragen aan de Nederlandse economie?
Nederland heeft zoals aangegeven een uitnodigend, landenneutraal toelatingsbeleid ten aanzien van kennismigranten. Er bestaan verschillende regelingen om de overkomst en tewerkstelling van verschillende groepen talent te faciliteren.
Naast de kennismigrantenregeling kent Nederland toegesneden regelingen voor zelfstandige ondernemers, voor ondernemers die onder begeleiding van een Nederlandse facilitator hier een startup kunnen oprichten en voor essentieel startup personeel. Daarnaast bestaan er EU-brede regelingen voor onderzoekers en voor kennismigranten, de Europese Blauwe Kaart. Tot slot is er de verblijfsvergunning zoekjaar hoogopgeleiden, die afgestudeerden in staat stelt een jaar lang in Nederland te verblijven om een baan (als kennismigrant) te vinden of een innovatieve onderneming te starten. In aanmerking komen, kort gezegd, derdelanders die een studie of onderzoeksproject hebben voltooid aan een Nederlandse onderwijsinstelling, of aan buitenlandse top-200 instelling. Daarmee fungeert de zoekjaarvergunning al als «talentvisum». Bovendien wordt de zoekjaarvergunning momenteel doorgelicht om te bezien hoe deze beter en gerichter zou kunnen worden vormgegeven, met name ten behoeve van talent in STEM-sectoren (Science, Technology, Engineering and Maths). Introductie van een nieuw «talentvisum» wordt in dit licht overbodig geacht.
Welke fiscale instrumenten heeft het kabinet om internationaal talent aan te trekken die ingezet kunnen worden specifiek om deze doelgroep te bereiken?
Internationaal talent dat naar Nederland komt en voldoet aan de voorwaarden kan gebruik maken van de 30%-regeling voor hoogopgeleide buitenlandse werknemers. Bij tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2025 is een wijziging opgenomen om het forfait van de regeling niet af te bouwen in stappen, maar dit vast te stellen op 27% per 2027. Ook is het mogelijk om gebruik te maken van de niet-forfaitaire regeling, de zogenaamde ETK-regeling, waarmee onder voorwaarden de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast vergoed kunnen worden. Ook hier is sprake van landenneutraal beleid, omdat de fiscale faciliteiten geen onderscheid maken naar het land van herkomst van de ingekomen werknemer.
Bent u bekend met het rapport «Effect van Amerikaanse invoertarieven op de Nederlandse en Europese economie» van het Centraal Planbureau?1
Ja.
Hoe weegt u dit rapport in zijn geheel?
Het rapport geeft waardevolle inzichten in de handelsrelatie met de VS en laat zien dat het instellen van tarieven het grootste effect op de eigen economie heeft. Zo berekent het CPB dat Amerikaanse tarieven van 10 procent op alle invoer, 60 procent op invoer uit China, en 100 procent op auto’s, kunnen leiden tot een negatief effect van ongeveer 20 procent op zowel de invoer als uitvoer van de VS. Hierbij geldt dat de effecten verschillen tussen diverse sectoren. De gevolgen van tarieven op de eigen economie zijn dus potentieel verreikend. Dit neemt niet weg dat Amerikaanse tarieven ook effect hebben op de Nederlandse (en Europese) economie, al noemt CPB dat effect «relatief beperkt.»
Verder maakt het rapport inzichtelijk dat Amerikaanse tarieven ook een groot effect hebben op de output van de Amerikaanse maakindustrie en de concurrentiekracht van de Amerikaanse dienstensector, wederom met verschil tussen diverse sectoren.
Het rapport geeft aan dat voor specifieke bedrijfstakken in de Nederlandse maakindustrie de productie zal afnemen als gevolg van de importheffingen die de Verenigde Staten mogelijk gaat heffen. Vooral de productie van machine- en apparaten (–6%), elektronica en optiek (–5,7%) en voertuigen (–5,3%) wordt getroffen door verminderde export naar de Verenigde Staten. Wat betekent dit concreet voor Nederlandse bedrijven in deze sectoren?
Als gevolg van de tarieven zullen buitenlandse, waaronder Nederlandse, producten op de Amerikaanse markt duurder worden. De vraag zal daardoor verminderen en dat zal de Nederlandse productie afremmen. Tegelijkertijd onderstreept het rapport dat Nederland en Nederlandse bedrijven vele andere handelspartners hebben naast de VS. Exporteurs zullen handel verleggen naar andere markten. Dit zal de gevolgen voor Nederlandse bedrijven mitigeren.
Welke maatregelen neemt u, al dan niet in EU-verband, om de concurrentiepositie van deze vitale industrieën te beschermen tegen deze tarieven en om productiedaling te voorkomen?
De EU beschikt over een breed handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen. Zo kan de EU een geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO starten indien het vermoeden bestaat dat een derde land zich niet aan de WTO-regels houdt. Daarbij kan de EU op basis van de Verordening handhaving van internationale handelsregels (Trade Enforcement Regulation, TER) haar belangen die voortvloeien uit internationale handelsafspraken beschermen wanneer een derde land een WTO geschillenbeslechtingsprocedure blokkeert.
Daarnaast beschikt de EU over klassieke handelsdefensieve instrumenten zoals antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen en is de trade toolbox de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Met dit instrumentarium kan de Europese Commissie onderzoeken starten en optreden in situaties waar zij dit nodig acht. Effectieve implementatie van dit instrumentarium draagt bij aan de bescherming van een gelijk speelveld voor bedrijven en versterkt het geopolitieke handelingsvermogen van de EU.
Daarnaast dient binnen de EU gewerkt te worden aan het versterken van de eigen industrie, onder meer door uitvoering te geven aan aanbevelingen uit het Draghi rapport. U bent hier reeds als Kamer over geïnformeerd.2
Het rapport geeft aan dat bij vergeldend EU-tarief van 10% op de import van Amerikaanse goederen de export en import voor zowel Nederland als de EU met 0,2% punt daalt. Behoort het heffen van zo’n tarief volgens u tot de mogelijkheden? Zo nee, waarom niet? En zo ja, waar denkt u aan?
Wanneer Europese belangen geschaad worden omdat derde landen hun invoertarieven verhogen, kan de EU tegenmaatregelen nemen in de vorm van rebalancerende tarieven. De doelstelling is om handelsverhoudingen te balanceren na handelsverstorende maatregelen van een derde land, niet om tarieven van het derde land te vergelden. Ook wordt zo voorkomen dat het betreffende derde land – of andere derde landen – lichtvaardig overgaan tot verdere tariefverhogingen. Tegelijkertijd geven eigen tarieven een betere onderhandelingspositie vis-a-vis het derde land om diens tarieven terug te draaien.
De EU volgt een WTO-conform proces om rebalancerende tarieven vast te stellen. Daarbij is de Nederlandse inzet dat de EU de-escalerend te werk zal gaan, bijvoorbeeld door rebalancerende tarieven gefaseerd in te voeren.
Kunt u het krachtenveld binnen de EU schetsen als het gaat om het eventueel heffen van importtarieven?
De Europese Commissie en de lidstaten trekken gezamenlijk op bij het voeren van een assertieve gemeenschappelijke handelspolitiek, en breder buitenlands economisch beleid, ter behartiging van de eigen belangen. Dit vereist afwegingen over de inzet richting derde landen, waarbij ook de-escalatie dienend aan de Europese belangen kan zijn. In het geval van tegenmaatregelen wordt ook de bredere relatie met het desbetreffende land meegewogen. Er is in de Raad overeenstemming over het belang van EU eenheid. Er is nog niet concreet gesproken over specifieke tegenmaatregelen in reactie op mogelijke Amerikaanse tarieven.
Deelt u de analyse dat vergeldingsmaatregelen van de EU weinig effect hebben op de Amerikaanse economie maar wel risico's met zich meebrengen voor escalatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, dienen rebalancerende maatregelen om de balans in de handelsverhoudingen te herstellen, te voorkomen dat derde landen verdere tariefverhogingen instellen en om de onderhandelingspositie te verbeteren. Mogelijke escalerende effecten worden meegewogen.
Overigens leggen andere landen, buiten de EU, in het model van CPB geen invoertarieven op de VS op. Wanneer (veel) andere landen dat wel doen, zal de collectieve impact op de VS anders zijn.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse dienstensector, die volgens het rapport juist kan profiteren van deze situatie, deze kansen optimaal kan benutten?
Het ondersteunen van bedrijven bij ondernemen over de grens gebeurt door inzet van een breed handelsinstrumentarium. Het gaat hierbij om o.a. handelsmissies, subsidies, leningen en exportkredietgaranties, maar ook om advies en bemiddeling. Dat vereist nauwe samenwerking met kennisinstellingen, bedrijven en tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) om innovatie en handel te stimuleren, en kansen te ontwikkelen en op deze manier gezamenlijk bij te dragen aan het versterken van het Nederlandse verdienvermogen en de concurrentiepositie. Nederlandse bedrijven in de dienstensector profiteren voornamelijk van hogere kosten voor Amerikaanse diensten, resulterende in een betere concurrentiepositie, aldus het rapport. Het bestaande handelsinstrumentarium kan deze bedrijven ondersteunen.
Wat is uw reactie op de conclusie dat deze tarieven kunnen leiden tot handelsverschuivingen waarbij Chinese producten via andere landen worden omgeleid?
Het CPB concludeert dat als gevolg van Amerikaanse tarieven van 60 procent op Chinese import, Chinese producten mogelijk worden omgeleid naar andere markten. Dit zal zijn omdat Chinese producten duurder worden op de Amerikaanse markt. Hierdoor zal de vraag verminderen en gaan Chinese exporteurs op zoek naar nieuwe markten. Wanneer dit resulteert in een (dreigende) grote toename van Chinese import in de EU, dan kan de EU handelsdefensieve maatregelen nemen om de interne markt te beschermen.
Hoe beoordeelt u het risico dat Nederlandse bedrijven hun productie gaan verplaatsen naar andere landen om de Amerikaanse tarieven te omzeilen?
De investeringsbeslissingen van bedrijven zijn van veel factoren afhankelijk, waaronder – maar niet uitsluitend – Amerikaanse tarieven. Per sector en zelfs per bedrijf zal de calculatie verschillen. Het is mogelijk dat bedrijven hun productie verplaatsen, maar het is nu te vroeg om te speculeren over de rol van mogelijke toekomstige Amerikaanse tarieven hierin.
Welke stappen neemt u om de toegang tot financiering voor getroffen bedrijven te verbeteren zodat zij deze moeilijke periode kunnen overbruggen?
Het is te vroeg om maatregelen te nemen rondom bedrijfsfinanciering. Het is nog niet bekend welke maatregelen de VS zal nemen. En als er sprake zal zijn van tarieven, spreekt het niet voor zich dat de overheid financieringsmaatregelen moet nemen.
In algemene zin zet dit kabinet wel stappen om de financiering voor het bedrijfsleven te verbeteren. Op hoofdlijnen functioneert de financieringsmarkt goed, zoals blijkt uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering.3 De meeste bedrijven hebben goede toegang tot financiering en over het algemeen sluit het financieringsinstrumentarium van de overheid goed aan op de behoeften van bedrijven waarin de markt niet kan voorzien op de bedrijfsfinancieringsmarkt.
Wel zijn er twee belangrijke knelpunten. Ten eerste is er een tekort aan durfkapitaal voor latere groeifases van innovatieve scale-ups die belangrijk zijn voor een toekomstig en duurzaam verdienvermogen. De doorgroei van startups naar scale-ups blijft daarom achter in Nederland. Het tweede knelpunt betreft de beperkte toegang van mkb-bedrijven tot kleine kredietverlening, aangezien banken zich in toenemende mate uit dit segment terugtrekken.
Het kabinet pakt deze knelpunten met name aan door de slagkracht van Invest-NL te vergroten met 900 miljoen euro en van Invest International met 100 miljoen euro. Daarnaast zet het kabinet in op een versterking van de private financieringsmarkt door te werken aan een versteviging van de kapitaalmarktunie en een betere toegang tot financiering voor ondernemers. Dat laatste doet het kabinet via de FinancieringsGids en een verkenning van een verruiming van de garantstelling op financiering via de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB); met name voor de financieringsmarkt tot 1 miljoen euro, zodat het mkb makkelijker aan financiering kan komen.
Hoe gaat u om met de mogelijke verschuiving van handelsstromen en wat betekent dit voor onze havens en logistieke sector?
Nederland is een internationaal knooppunt in mondiale handelsstromen. De ontwikkeling van deze handelsstromen zijn van meerdere economische en geopolitieke factoren afhankelijk. De effecten van eventuele Amerikaanse tarieven spelen hierin geen primaire rol. Bovendien zullen deze tarieven deels leiden tot verschuivingen in internationale handelsstromen, hetgeen niet per se leidt tot minder activiteit voor onze havens en logistieke dienstverleners.
Welke maatregelen overweegt u te nemen om het verlies aan werkgelegenheid in de getroffen sectoren op te vangen?
Het is te vroeg om te spreken over maatregelen om het verlies aan werkgelegenheid op te vangen. Het is nog niet bekend welke maatregelen de VS zal nemen. De grote krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt beperkt bovendien de risico’s van verlies aan werkgelegenheid.
Bovendien is het Nederlandse bedrijfsleven dynamisch en weerbaar. De meeste bedrijven zijn in staat om zich snel aan te passen aan veranderende economische omstandigheden. Deze vorm van dynamiek zorgt ervoor dat de Nederlandse economie modern en concurrerend blijft, en dat moeten we koesteren. In het geval van verslechterende toegang tot een bepaalde exportmarkt is het bijvoorbeeld aannemelijk dat bedrijven andere afzetmarkten zoeken, en zo de schade beperken. Het is belangrijk dat we deze wendbaarheid van bedrijven de ruimte geven.
Het kabinet houdt de vinger aan de pols en staat in nauw contact met het bedrijfsleven.