Mogelijke spionage via Chinese röntgencamera’s voor de douane |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kuiken (PvdA)?2
Ja.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Heeft u enige reden om te denken dat deze uitspraak ook van toepassing zou kunnen zijn in Nederland om dit bedrijf uit te sluiten van een aanbestedingsprocedure?
Ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State en met het besluit van de Belgische autoriteiten. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken.
De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven is dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Om scanleveranciers te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen wil de Douane samen met andere Europese Douane-organisaties optrekken, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane.
Vindt u het van belang om in dit soort kwesties gelijk op te trekken met Europese partners? Zo ja, hoe rijmt u dan het gevoerde beleid met de uitspraak van de Raad van State in België?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de leveranciersrelatie tussen Nederland en Nuctech te heroverwegen, mede in het licht van de waarschuwing in het Jaarverslag 2022 van de AIVD omtrent de belangen van China bij economische spionageactiviteiten en de oproep van de VS en Canada om in dit verband geen Nuctech apparatuur te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Allereerst verwijs ik naar het antwoord op de 2 en 3. Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
In hoeverre speelt de veiligheidscomponent een rol bij een aanbestedingsprocedure voor apparatuur die mogelijke andere gevoelige gegevens kan registreren? Bent u van mening dat dit voldoende gebeurt?
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden.
Een belangrijk middel ter ondersteuning hiervan is het in 2018 ontwikkelde instrumentarium om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren. Dit instrumentarium biedt organisaties onder andere handvatten om per casus een risicoanalyse te maken en mitigerende maatregelen te bepalen. De Douane past dit instrumentarium sinds 2021 toe in het kader van alle aanbestedingen.
Daarnaast besteedt de Douane structureel aandacht, onafhankelijk van welke leverancier apparatuur levert, aan de bescherming en beveiliging van gegevens.
Deelt u de mening dat het beleid rondom strategisch kwetsbare processen/infrastructuur meer ad hoc lijkt te gebeuren in plaats van dat dit getoetst wordt op basis van een duidelijk strategisch autonomiekader? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. In de Kamerbrief over de Aanpak vitaal heeft het kabinet u geschetst op welke manier er structureel wordt gewerkt aan een aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur.3 Onder andere door versterking van de wet- en regelgeving en het actualiseren en toekomstbestendiger maken van, het huidige beleidsinstrumentarium. Veilig inkopen van producten en aandacht voor risicovolle strategische afhankelijkheden, sector-overstijgende risico’s en cascade-effecten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Daarnaast vormt het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur ook onderdeel van de Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden4. Het bredere nationale beleid ten aanzien van economische veiligheid is uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen5.
Daarnaast werkt het kabinet actief mee aan Europese trajecten over het vormgeven van Europese open strategische autonomie en economische veiligheid. Dit eerste begrip voorziet in een EU die niet met economische middelen onder druk kan worden gezet (zie kamerbrief van 8 november 2022), het tweede aspect wordt uitgewerkt in de recent uitgekomen EU mededeling over Economische Veiligheid. Deze mededeling wordt nog nader geapprecieerd in het kader van het reguliere BNC traject.
Aanvullend hierop werkt het kabinet tevens aan het ontwikkelen van beveiligingseisen ten aanzien van haar leveranciers. Hiertoe wordt een regeling opgezet voor aanbestedingen van de rijksoverheid en de Nationale Politie die de nationale veiligheid raken: de ABRO (Algemene beveiligingseisen rijksoverheid Opdrachten). Voor een toelichting over de opzet van de ABRO verwijs ik naar een eerdere brief aan uw Kamer.6
Afkalvende bestaanszekerheid voor mensen met publieke beroepen door kostenstijgingen en loonbeslag |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) naar de financiële situatie van zorgmedewerkers van verpleeghuizen en de wijkzorg?1, 2
Ja.
Hoe beziet u de uitkomst van de enquête dat een kwart van het zorgpersoneel zegt te bezuinigen op een bezoek aan de dokter en tandarts? In welke mate kan dit verder bijdragen aan een vicieuze cirkel van hogere uitval van personeel, waardoor de werkdruk verder toeneemt?
Het is zorgelijk wanneer mensen noodzakelijke bezoeken aan dokter of tandarts vermijden vanwege geldproblemen. Om in een tijd van hoge inflatie de bestaanszekerheid te verbeteren is het kabinet met een prijsplafond op energie voor huishoudens en andere kleinverbruikers en een koopkrachtpakket gekomen. Het kabinet maakt werken ook structureel lonender. Naast het versterken van de koopkracht is het essentieel dat een sterk verbeterde toegankelijkheid van (inkomens)voorzieningen gerealiseerd wordt om geldzorgen en armoede te reduceren. Onder meer met behulp van de voorzieningenwijzer krijgen mensen beter inzicht in regelingen waar ze recht op hebben.
Als gevolg van de hoge inflatie en de gestegen kosten van levensonderhoud zien we een toename van mensen die hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. Dit is ook zichtbaar bij zorgmedewerkers. Via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zet het kabinet in op vroegsignalering via gemeenten, zorgverzekeraars, energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven om mensen met geldzorgen en beginnende schulden tijdig in beeld te krijgen en ondersteuning te bieden.
De Ministeries van VWS en SZW brengen momenteel in beeld welke acties mogelijk zijn om ongewenste mijding (om financiële redenen) van mondzorg terug te dringen. Uw Kamer heeft hierover onlangs een brief ontvangen. Of en in hoeverre mijding van zorg tot hogere uitval van personeel leidt, is bij het kabinet niet bekend.
Ook werkgevers in de zorg hebben in het kader van goed werkgeverschap een rol om proactief het gesprek met werknemers aan te gaan over eventuele geldzorgen. Werkgevers kunnen daarbij ook gebruik maken van ondersteuning zoals de website «Financieel fitte werknemers», waarbij werkgevers ondersteund en gestimuleerd worden om geldzaken op de werkvloer bespreekbaar te maken en werknemers een helpende hand te bieden.
Kunt u aangeven of u dezelfde signalen krijgt van zorgorganisaties dat tot wel 20% van hun personeel een loonbeslag heeft?
Het kabinet heeft eerder berichten ontvangen van/over werkgevers in de zorg waarin hoge percentages loonbeslag worden genoemd. Naar aanleiding hiervan is er contact geweest tussen de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) en de Minister voor APP. Het kabinet beschikt echter niet over sectorale cijfers op dit gebied. Het is bij het kabinet dan ook niet bekend of er zorgorganisaties zijn waarbij 20% van het personeel te maken heeft met loonbeslag. Wel is op basis van onderzoek van Panteia uit 2020 bekend dat in de sector overheid, onderwijs en gezondheid ongeveer 15% van de werkgevers te maken heeft met loonbeslag bij gemiddeld 0,3% van hun werknemers.3 Het is niet bekend in hoeverre de zorg afwijkt van de rest van de sector overheid, onderwijs en gezondheid. Sinds dit onderzoek is het aantal beslagleggingen in Nederland afgenomen.4
In hoeverre betreft het probleem van loonbeslag alleen wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen? Werkt de kloof in beloning van deze groepen ten opzichte van andere zorgmedewerkers de problemen van loonbeslag in de hand?
Het kabinet beschikt niet over cijfers over loonbeslag in (subsectoren van) de zorg en kan dus ook niet zeggen of het percentage medewerkers met loonbeslag onder wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen groter is dan onder andere beroepsgroepen dan wel branches binnen de zorg.
Het gemiddelde jaarsalaris van personeel binnen de branche Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) lag in 2022 op ruim € 24.000 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn). Daarmee ligt het gemiddelde jaarsalaris lager dan in andere branches binnen zorg en welzijn. Dit hangt voor een groot deel samen met de gemiddeld lage deeltijdfactor binnen de VVT, van 0,61. Daarmee ligt de deeltijdfactor van de VVT samen met die van de huisartsenzorg een stuk lager dan in veel andere branches binnen zorg en welzijn. Het gemiddelde jaarsalaris van verpleegkundigen binnen de thuiszorg lag met ruim € 32.500 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn) rond het gemiddelde jaarsalaris binnen de zorg.
Aangezien het kabinet niet beschikt over specifieke cijfers over loonbeslag binnen de zorg, kunnen we ook geen uitspraak doen over de relatie tussen de beloning in de verschillende branches of beroepsgroepen in de zorg en de mate waarin loonbeslag zich voordoet.
Wat vindt u ervan dat zoveel werknemers de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, schulden opbouwen, en verplicht een deel van hun loon af moeten staat? Wat zegt dit volgens u over de hoogte van het loon in deze sector?
Het is natuurlijk zorgelijk wanneer werknemers niet meer rond kunnen komen, vervolgens schulden opbouwen en met loonbeslagen te maken krijgen. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en als er problematische schulden zijn moeten deze zo snel mogelijk worden opgelost. Hiervoor is het kabinet vorig jaar de aanpak «Geldzorgen, Armoede en Schulden» gestart waarin 44 acties zijn aangekondigd.5 Onlangs is aan uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van de aanpak verzonden.6
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de FNV onder werknemers in de VVT kunnen geen conclusies worden getrokken over de hoogte van de beloning binnen de ouderenzorg. Er spelen meerdere factoren een rol bij (het ontstaan van) schuldenproblematiek. Bovendien blijkt uit het onderzoek van AWVN over de beloning in de zorg uit 20217 dat het salaris aan de onderkant van het loongebouw in de zorg marktconform is. De hoogte van het totale inkomen is sterk afhankelijk van het aantal gewerkte uren en in de ouderenzorg werken veel zorgverleners maar weinig uren. In veel gevallen is dat een bewuste keuze. In die gevallen dat medewerkers meer uren willen werken, is het belangrijk dat dit ook wordt gefaciliteerd door de werkgever. Dat lukt echter niet altijd door bijvoorbeeld roostering of problemen met flexibele inzet. Om dit laatste specifiek aan te pakken ondersteunt de Minister voor LZS de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Kunt u aangeven hoe vaak loonbeslag bij andere werknemers in de publieke sector (onderwijs, politie, rijksambtenaren etc.) voorkomt?
Panteia heeft in 2020 breed onderzoek gedaan naar werknemers met schulden.8 Volgens dit onderzoek had in de gecombineerde sectoren overheid, onderwijs en gezondheid bijna 15% van de werkgevers te maken met loonbeslag bij gemiddeld 1,4 werknemer. Dit komt neer op ca. gemiddeld 0,3% van alle medewerkers.
Het beeld uit eerdergenoemd onderzoek lijkt nog steeds actueel. Specifieke sectorale cijfers zijn alleen voorhanden voor enkele kabinetssectoren, waarin het werkgeverschap bij de Minister ligt en er een centrale salarisadministratie is.
Begin juli 2023 waren er 728 lopende loonbeslagen binnen de sector Rijksoverheid, dit op een totaal van ca. 147.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,5% van alle werknemers.9 Bij de Politie waren er in april 2023 87 loonbeslagen gelegd, dit op een totaal ca. 67.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,1% van alle werknemers.10 In een groot deel van deze gevallen gaat het om een eenmalige inhouding. Er is in beide sectoren geen opwaartse trend in het aantal loonbeslagen waarneembaar. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit in andere (semi-)publieke sectoren wel het geval is.
Heeft u een overzicht van hoeveel mensen op dit moment te maken hebben met loonbeslag, hoeveel mensen daarvan in de publieke sector werkzaam zijn, en hoelang loonbeslag gemiddeld duurt?
Jaarlijks worden er in totaal bijna 900.000 beslagen gelegd en ongeveer 1 miljoen verrekeningen.11 Het gaat hier niet alleen om loonbeslag maar ook om beslag en verrekeningen op andere inkomstenbronnen zoals uitkeringen en toeslagen. Deze cijfers zijn niet verder uitgesplitst naar arbeidsmarktpositie, sector of duur. Ook het aantal en de (gemiddelde) duur van loonbeslagen bij mensen die werken in de publieke sector worden niet centraal bijgehouden. Informatie hierover moet van de verschillende werkgevers komen (zie ook de beantwoording op vraag12. De duur van het loonbeslag is afhankelijk van de hoogte van de vordering en de aflossingscapaciteit. Op basis van onderzoek uit 2016 ontstaat het beeld dat de meeste beslagen binnen twee jaar zijn afgerond.13 Er zijn geen aanwijzingen dat de duur de afgelopen jaren is gewijzigd.
Ziet u risico’s bij hoge percentage van loonbeslag bij werknemers in de publieke sector als het gaat om hogere werkdruk (met hoger ziekteverzuim en of lagere prestaties tot gevolg), omkoping, en de aantrekkelijkheid van een beroep in de publieke sector?
Het eerder aangehaalde onderzoek van Panteia ondersteunt niet het beeld dat het percentage loonbeslag onder werknemers over de breedte van de publieke sector (relatief) hoog is. Wel ben ik het met u eens dat schuldenproblematiek gepaard kan gaan met stress, verhoogde werkdruk en ziekteverzuim en – zeker bij medewerkers in de publieke sector – integriteitsrisico’s. Werkgevers in de verschillende sectoren proberen dit zoveel als mogelijk te ondervangen door generieke hulplijnen- en middelen aan te bieden.
Wanneer uit de financiële administratie van werkgevers blijkt dat er bij een werknemer loonbeslag is gelegd, kan er ook gericht hulp worden aangeboden. Zo kan de werkgever bijvoorbeeld doorverwijzen naar schuldhulpverlening. Via de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid en de Nederlandse Schuldhulproute worden werkgevers geholpen bij de ondersteuning van werknemers met financiële problemen. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan de werkgever bijvoorbeeld het takenpakket aanpassen en/of nadrukkelijker toezichthouden op het werk.
Neemt u maatregelen om loonbeslag bij werknemers in de publieke sector te voorkomen en te verhelpen? In hoeverre speelt loonruimte daarbij een rol?
In de verschillende sectoren zijn er diverse hulplijnen- en middelen beschikbaar voor medewerkers. Denk aan financiële loketten, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociale Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Dit naast/bovenop het generieke kabinetsbeleid (zie ook de beantwoording op vraag14.
Schuldenproblematiek kent verschillende – en meestal meerdere – oorzaken. Oorzaken die zich vaak ook niet binnen de invloedsfeer van werkgevers bevinden. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector zijn gemiddeld genomen marktconform, de financiering vanuit het kabinet voor de arbeidsvoorwaardenruimte (loonruimte) in de verschillende publieke sectoren is hier op ingericht. In verschillende publieke sectoren hebben sociale partners bij het maken van cao-afspraken juist extra aandacht voor medewerkers in de lagere loonschalen.
Als zorgmedewerkers nu niet rond kunnen komen van hun salaris, in hoeverre verwacht u dan dat het mogelijk is voor medewerkers bij wie loonbeslag is gelegd om rond te komen van de beslagvrije voet?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van de schuldenaar te borgen. De wetgever heeft bij de vaststelling van de hoogte van beslagvrije voet gekeken naar het inkomen en de gezinssituatie van de schuldenaar. De wet bevat een hardheidsclausule. Wanneer sprake is van een «kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet», kan de schuldenaar de kantonrechter verzoeken de beslagvrije voet te verhogen.
De berekeningswijze van de beslagvrije voet is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de schuldenaar en van zijn leefsituatie. Bij een inkomen lager of gelijk aan de passende bijstandsnorm is de beslagvrije voet gelijk aan 95% van het netto-inkomen. Bij een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt een compensatiekop gehanteerd. De hoogte van de compensatiekop is afhankelijk van de mate waarin de betrokkene recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast is het mogelijk om een hogere beslagvrije voet te krijgen op grond van woon- of zorgkosten. Het is een bewuste keuze geweest bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet dat er ook bij een inkomen op of onder de bijstandsnorm er altijd 5% van het inkomen wordt beslagen, ook al gaat het daarbij slechts om een klein bedrag per maand. Het kabinet stimuleert bij problematische schulden naast schuldregelingen ook het aanbieden van saneringskredieten. Bij dit laatste wordt de schuld overgenomen door een gemeente, wordt het grootste gedeelte van de schuld door schuldeisers kwijtgescholden en blijft er een restschuld over van één schuldeiser die de schuldenaar moet aflossen. Mocht een minnelijk traject niet lukken kan iemand een verzoek indienen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
Hoe is de hoogte van de beslagvrije voet tot stand gekomen? Klopt het dat deze lager kan zijn dan het bijstandsniveau?
Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is bewerkstelligd dat de beslagvrije voet voor mensen met beslag op hun inkomen veelal kan worden vastgesteld op basis van authentieke bronnen, zoals de basisregistratie personen en de polisadministratie, zodat zij voldoende overhouden om te kunnen voorzien in de basale kosten van hun levensonderhoud. Er is voor gekozen dat ook bij een laag inkomen beslag op 5% van dat inkomen is toegestaan, ook al betreft dit slechts een klein bedrag per maand Op dit moment vindt er een tussentijdse evaluatie van de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet plaats. In dat kader zal onder meer worden gekeken of personen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm bij een loonbeslag voldoende geld overhouden om van te leven.
Ziet u er in het licht van de koopkrachtcrisis aanleiding toe de beslagvrije voet te verruimen?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van schuldenaren te borgen. Een schuldenaar moet – ook als er beslag is gelegd op zijn inkomen – in de basale kosten van zijn levensonderhoud kunnen voorzien, waaronder ook bijvoorbeeld de kosten voor energie en boodschappen. De hoge inflatie zorgt ontegenzeggelijk bij veel mensen voor extra druk op het huishoudbudget. Dit geldt voor alle mensen, maar zeker voor mensen met een laag inkomen of waarbij beslag op inkomen is gelegd. Het kabinet heeft een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie. Op deze manier worden met name lage inkomens bijgestaan ook bij het voldoen van de afbetaling van schulden. Onderdeel van het pakket was onder meer de verhoging van het minimumloon met 10% die ook doorwerkt in de hoogte van de beslagvrije voet. Dat maakt dat er geen aanleiding is om de beslavrije voet te verruimen.
Bij problematische schulden stimuleert het kabinet, naast schuldregelingen, het aanbieden van saneringskredieten door gemeenten via het Waarborgfonds saneringskredieten. Iemand die gebruik maakt van een saneringskrediet heeft dan nog maar één schuldeiser, die de schuldenaar in 18 maanden moet aflossen. Indien de restschuld onverhoopt niet kan worden afgelost, garandeert het Waarborgfonds saneringskredieten de aflossing van de restschuld.
In hoeverre wegen de kosten van loonbeslag op tegen de opbrengsten in het geval van lage inkomens? Hoe is deze balans in een sector als de ouderenzorg, met een gemiddeld uurloon tussen de €13,30 en €17,90 per uur?
Beslagleggers moeten zorgvuldig handelen, dit houdt onder meer in dat zij niet onnodig kosten maken bij het leggen van beslag. De tarieven die gelden voor loonbeslag door een gerechtsdeurwaarder zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Alleen deze wettelijke tarieven mogen worden verhaald op de schuldenaar. Bij invorderingsmaatregelen door overheidsschuldeisers worden niet altijd kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar voor het loonbeslag.
De kosten voor beslagleggen zijn niet inkomensafhankelijk of afhankelijk van de sector waarin een schuldenaar werkzaam is. Het gemiddelde bruto uurloon binnen de ouderenzorg ligt met circa € 18 ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.15 Het overgrote deel van de medewerkers binnen de ouderenzorg heeft een uurloon ruim boven het wettelijk minimumloon per uur. Het in de vraag genoemde uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur heeft volgens het AD-artikel waar in vraag 1 naar verwezen wordt16 betrekking op de groep verzorgenden. Het uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur betreft het uurloon van de salarisschaal FWG 30 van de cao VVT. Verzorgenden IG worden doorgaans echter ingeschaald in FWG 35 en bij meer verantwoordelijkheden zelfs in FWG 40 (bijvoorbeeld als eerstverantwoordelijke verzorgende). Gegevens van het Pensioenfonds zorg en welzijn wijzen uit dat het uurloon van een verzorgende gemiddeld op circa € 17,50 per uur ligt en daarmee ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.
Bent u van mening dat banen in de publieke sector genoeg moeten betalen, zodat mensen zonder loonbeslag door het leven kunnen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaanszekerheid van deze groepen dusdanig toeneemt zodat zij niet meer in de gevarenzone zitten?
Werknemers in de publieke sector doen belangrijk werk voor Nederland en hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden die marktconform zijn. Dit wordt ook geboden. De afgelopen periode zijn er in de verschillende publieke sectoren tussen sociale partners goede cao-afspraken gemaakt, cao-afspraken waarbij er juist extra aandacht is geweest voor medewerkers in de lagere loonschalen. Werkgevers in de publieke sector streven naar goed werkgeverschap, hierbij hoort ook dat er oog is voor problemen onder het personeel en dat er ondersteuning wordt geboden zover dat mogelijk is. Er zijn in de verschillende sectoren meerdere voorzieningen beschikbaar. Te denken valt aan financiële loketten en bedrijfsmaatschappelijk werk (voor informatie en advies), Sociale Fondsen (voor een renteloze lening of gift) en er worden cursussen voor leidinggevenden aangeboden om schuldenproblematiek te herkennen. Het ontstaan van schulden kent echter verschillende en diverse oorzaken, waardoor het niet is uit te sluiten dat er schulden ontstaan, ook bij werknemers binnen de publieke sector.
De prijsverhogingen in het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Reizigers de pineut: regionaal vervoer dreigt 11 procent duurder te worden»1 en het bericht «Stads- en streekvervoer: tariefverhoging van 11,3% niet nodig als Rijk bijspringt»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Bent u het met ons eens dat betaalbaar openbaar vervoer, zeker in de regio, van groot belang is voor de bereikbaarheid van dorpen en steden voor grote groepen Nederlanders?
Ik ben het met u eens dat betaalbaar openbaar vervoer van belang is voor de bereikbaarheid van Nederland. Ik verwacht dan ook dat ook de verantwoordelijke decentrale overheden en hun vervoerders zich maximaal inzetten voor betaalbaar en voldoende stads- en streekvervoer.
Vindt u dat door de prijsverhoging de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verder onder druk komt te staan?
Ik herken dat prijsstijgingen in het OV voor sommige reizigers mogelijk zorgen voor een toenemende financiële druk. Daarbij kunnen hogere tarieven een drempel vormen voor OV-gebruik. Ik heb echter geen rol of instrumenten bij het vaststellen van tarieven in het regionaal openbaar vervoer, deze ligt bij de decentrale overheden. Om de toegankelijkheid van het OV te waarborgen bied ik dit jaar met het transitievangnet de sector 150 miljoen om te zorgen voor voldoende OV-aanbod. Ten aanzien van de verwachte prijsontwikkelingen is het van belang te benoemen dat de OV-sector deze inkomsten hard nodig heeft om de reizigers goed te kunnen bedienen en voldoende OV te bieden.
Bent u met het ons eens dat de prijsverhoging in combinatie met het schrappen van steeds meer openbaar vervoerverbindingen3 leidt tot een spiraal van verschralende openbaar vervoersverbindingen?
Ik spreek met de sector met enige regelmaat over betaalbaar en voldoende OV en mogelijkheden om de aantrekkelijkheid te kunnen vergroten. Ik heb uw Kamer op 21 april jl. hierover geïnformeerd4.
Decentrale overheden en hun vervoerders spannen zich in om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende en betrouwbaar regionaal openbaar vervoer. Daarbij hebben ze ook in 2023 nog te maken met reizigersaantallen die gemiddeld lager zijn dan in 2019 met ander reisgedrag (over de dag en over de week). Om de sector de gelegenheid te geven om zich tijdig aan te passen en te zorgen dat er voldoende openbaar vervoer is, is er in NOVB-verband een afspraak gemaakt voor een gezamenlijk transitievangnet. Ik heb daartoe 150 miljoen euro toegezegd.
Voor de periode na 2023 herken ik de zorgen ten aanzien van het voorzieningenniveau. In dat kader werk ik momenteel aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken5. Ik zie ook dat decentrale overheden de manier waarop ze voor vervoer zorgen innoveren, bijvoorbeeld door te zoeken naar integratie van openbaar- en doelgroepenvervoer. Regionaal maatwerk is nodig omdat de situatie in de verschillende OV-concessiegebieden verschilt. Wat betreft de bereikbaarheid zijn met name in dunbevolkte gebieden innovatieve oplossingen nodig als alternatief voor de klassieke lijnbus. Ik vind het belangrijk dat dit soort innovaties plaatsvinden om de benodigde bereikbaarheid van mensen te waarborgen. Mijn beeld is dat dat op veel plekken ook gebeurt. De mobiliteitscentrale van Zeeland en TwentsFlex zijn goede en betaalbare voorbeelden. Het is aan de regio – provincies en gemeenten samen – om dergelijk maatwerk te organiseren. Ik denk daarbij mee in het wegnemen van eventuele belemmeringen in de regelgeving. Ik hecht er waarde aan te benoemen dat vervoerders ook essentiële puzzelstukken in handen hebben, onder andere door het aantrekken van voldoende personeel om te komen tot volwaardige dienstregelingen.
Wat doet u om deze neerwaartse spiraal te keren?
Om het voorzieningenniveau in 2023 op peil te houden, kan de sector gebruik maken van een gezamenlijk transitievangnet. Het Rijk draagt daar € 150 miljoen aan bij. Voor de periode na 2023 ben ik in gesprek met alle betrokkenen. In het kabinet en met verantwoordelijke partijen (decentrale overheden en regionale vervoerders) werk ik aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken6.
Hoe staat u tegenover experimenten om het openbaar vervoer (OV) juist goedkoper te maken voor bepaalde groepen, om zo het gebruik van het OV te stimuleren en de neerwaartse spiraal van verdwijnende verbindingen te doorbreken?
Experimenteren met gratis of goedkoop OV voor doelgroepen is mogelijk. Ik ken bijvoorbeeld de initiatieven van gemeenten die OV gratis of goedkoop ter beschikking stellen aan minima. Dat doen zij vanuit hun verantwoordelijkheid voor het minimabeleid en daarbij maken zij hun eigen, lokale afwegingen. In veel gemeenten is hier al ruime ervaring mee en de lessen daaruit zijn in het verleden al regelmatig onderzocht. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid7 heeft daarover vorig jaar gerapporteerd. Ik volg deze voorbeelden met belangstelling.
Bent u voornemens om de prijsverhoging te voorkomen in het kader van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, met de uitspraak van de Tweede Kamer van afgelopen week4 in het achterhoofd?
Ik heb geen rol of instrumenten bij het vaststellen van tarieven in het regionaal openbaar vervoer en kan deze dus ook niet voorkomen. De indexatie van vervoersbewijzen voor het stads- en streekvervoer komen jaarlijks tot stand dankzij een vaste meetmethodiek en weging van de loon-, energie- en inflatieontwikkeling. Deze meting wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke decentrale overheden.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 5 werk ik in het kabinet en met verantwoordelijke partijen (decentrale overheden en regionale vervoerders) aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken om met name de regionale bereikbaarheid per openbaar vervoer te verbeteren.9 Ik spreek daarbij bijvoorbeeld ook over betaalbaar OV en op die manier de bereikbaarheid voor mensen te vergroten.
Welke maatregelen zijn er mogelijk om het OV in stand te houden zonder de tarieven te hoeven verhogen?
Samen met de sector wordt gekeken naar de aantrekkelijkheid van ons OV en wordt ingezet op het winnen van extra reizigers. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan nieuwe (goedkope) proposities voor reizigers en mogelijkheden voor tariefdifferentiatie. Regionale voorbeelden van tariefacties zijn gratis of goedkoop OV voor doelgroepen (kinderen, WMO, ouderen, etc.). Door middel van tariefdifferentiatie kunnen reizigers ook bewogen worden naar rustigere reismomenten, waardoor de vervoerder de personeel- en materieelinzet niet hoeft de baseren op de hoge pieken zodat zij kosten kan besparen.
Tegelijkertijd moeten we ook realistisch blijven en erkennen dat er een algehele kostenstijging heeft plaatsgevonden. Die geldt dan logischerwijs ook voor het OV. Vervoerders worden immers ook geconfronteerd met hogere kosten voor bijvoorbeeld energie of personeelskosten die gecompenseerd moeten worden in de inkomsten van deze bedrijven om financieel gezond te blijven en de dienstverlening te kunnen borgen. In het hypothetische geval dat zij deze kostenstijging in het geheel niet zouden mogen doorberekenen in de tarieven, zouden zij óf het OV-aanbod verder moeten afschalen óf de decentrale opdrachtgevers zouden hun subsidies moeten verhogen.
Wordt er door u gekeken naar hoe men dit in andere landen voor elkaar krijgt?
Ik neem regelmatig kennis van OV-ontwikkelingen in het buitenland, zo ook over speciale (goedkope) proposities voor reizigers. Ik neem deze ter inspiratie mee in de gesprekken die ik heb met vervoerders en decentrale overheden. Naast de speciale (goedkope) proposities zie je over de grens ook prijsstijgingen op reguliere vervoersbewijzen als gevolg van de inflatie en algehele prijsstijgingen.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
Afkalvende bestaanszekerheid voor mensen met publieke beroepen door kostenstijgingen en loonbeslag |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) naar de financiële situatie van zorgmedewerkers van verpleeghuizen en de wijkzorg?1, 2
Ja.
Hoe beziet u de uitkomst van de enquête dat een kwart van het zorgpersoneel zegt te bezuinigen op een bezoek aan de dokter en tandarts? In welke mate kan dit verder bijdragen aan een vicieuze cirkel van hogere uitval van personeel, waardoor de werkdruk verder toeneemt?
Het is zorgelijk wanneer mensen noodzakelijke bezoeken aan dokter of tandarts vermijden vanwege geldproblemen. Om in een tijd van hoge inflatie de bestaanszekerheid te verbeteren is het kabinet met een prijsplafond op energie voor huishoudens en andere kleinverbruikers en een koopkrachtpakket gekomen. Het kabinet maakt werken ook structureel lonender. Naast het versterken van de koopkracht is het essentieel dat een sterk verbeterde toegankelijkheid van (inkomens)voorzieningen gerealiseerd wordt om geldzorgen en armoede te reduceren. Onder meer met behulp van de voorzieningenwijzer krijgen mensen beter inzicht in regelingen waar ze recht op hebben.
Als gevolg van de hoge inflatie en de gestegen kosten van levensonderhoud zien we een toename van mensen die hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. Dit is ook zichtbaar bij zorgmedewerkers. Via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zet het kabinet in op vroegsignalering via gemeenten, zorgverzekeraars, energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven om mensen met geldzorgen en beginnende schulden tijdig in beeld te krijgen en ondersteuning te bieden.
De Ministeries van VWS en SZW brengen momenteel in beeld welke acties mogelijk zijn om ongewenste mijding (om financiële redenen) van mondzorg terug te dringen. Uw Kamer heeft hierover onlangs een brief ontvangen. Of en in hoeverre mijding van zorg tot hogere uitval van personeel leidt, is bij het kabinet niet bekend.
Ook werkgevers in de zorg hebben in het kader van goed werkgeverschap een rol om proactief het gesprek met werknemers aan te gaan over eventuele geldzorgen. Werkgevers kunnen daarbij ook gebruik maken van ondersteuning zoals de website «Financieel fitte werknemers», waarbij werkgevers ondersteund en gestimuleerd worden om geldzaken op de werkvloer bespreekbaar te maken en werknemers een helpende hand te bieden.
Kunt u aangeven of u dezelfde signalen krijgt van zorgorganisaties dat tot wel 20% van hun personeel een loonbeslag heeft?
Het kabinet heeft eerder berichten ontvangen van/over werkgevers in de zorg waarin hoge percentages loonbeslag worden genoemd. Naar aanleiding hiervan is er contact geweest tussen de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) en de Minister voor APP. Het kabinet beschikt echter niet over sectorale cijfers op dit gebied. Het is bij het kabinet dan ook niet bekend of er zorgorganisaties zijn waarbij 20% van het personeel te maken heeft met loonbeslag. Wel is op basis van onderzoek van Panteia uit 2020 bekend dat in de sector overheid, onderwijs en gezondheid ongeveer 15% van de werkgevers te maken heeft met loonbeslag bij gemiddeld 0,3% van hun werknemers.3 Het is niet bekend in hoeverre de zorg afwijkt van de rest van de sector overheid, onderwijs en gezondheid. Sinds dit onderzoek is het aantal beslagleggingen in Nederland afgenomen.4
In hoeverre betreft het probleem van loonbeslag alleen wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen? Werkt de kloof in beloning van deze groepen ten opzichte van andere zorgmedewerkers de problemen van loonbeslag in de hand?
Het kabinet beschikt niet over cijfers over loonbeslag in (subsectoren van) de zorg en kan dus ook niet zeggen of het percentage medewerkers met loonbeslag onder wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen groter is dan onder andere beroepsgroepen dan wel branches binnen de zorg.
Het gemiddelde jaarsalaris van personeel binnen de branche Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) lag in 2022 op ruim € 24.000 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn). Daarmee ligt het gemiddelde jaarsalaris lager dan in andere branches binnen zorg en welzijn. Dit hangt voor een groot deel samen met de gemiddeld lage deeltijdfactor binnen de VVT, van 0,61. Daarmee ligt de deeltijdfactor van de VVT samen met die van de huisartsenzorg een stuk lager dan in veel andere branches binnen zorg en welzijn. Het gemiddelde jaarsalaris van verpleegkundigen binnen de thuiszorg lag met ruim € 32.500 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn) rond het gemiddelde jaarsalaris binnen de zorg.
Aangezien het kabinet niet beschikt over specifieke cijfers over loonbeslag binnen de zorg, kunnen we ook geen uitspraak doen over de relatie tussen de beloning in de verschillende branches of beroepsgroepen in de zorg en de mate waarin loonbeslag zich voordoet.
Wat vindt u ervan dat zoveel werknemers de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, schulden opbouwen, en verplicht een deel van hun loon af moeten staat? Wat zegt dit volgens u over de hoogte van het loon in deze sector?
Het is natuurlijk zorgelijk wanneer werknemers niet meer rond kunnen komen, vervolgens schulden opbouwen en met loonbeslagen te maken krijgen. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en als er problematische schulden zijn moeten deze zo snel mogelijk worden opgelost. Hiervoor is het kabinet vorig jaar de aanpak «Geldzorgen, Armoede en Schulden» gestart waarin 44 acties zijn aangekondigd.5 Onlangs is aan uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van de aanpak verzonden.6
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de FNV onder werknemers in de VVT kunnen geen conclusies worden getrokken over de hoogte van de beloning binnen de ouderenzorg. Er spelen meerdere factoren een rol bij (het ontstaan van) schuldenproblematiek. Bovendien blijkt uit het onderzoek van AWVN over de beloning in de zorg uit 20217 dat het salaris aan de onderkant van het loongebouw in de zorg marktconform is. De hoogte van het totale inkomen is sterk afhankelijk van het aantal gewerkte uren en in de ouderenzorg werken veel zorgverleners maar weinig uren. In veel gevallen is dat een bewuste keuze. In die gevallen dat medewerkers meer uren willen werken, is het belangrijk dat dit ook wordt gefaciliteerd door de werkgever. Dat lukt echter niet altijd door bijvoorbeeld roostering of problemen met flexibele inzet. Om dit laatste specifiek aan te pakken ondersteunt de Minister voor LZS de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Kunt u aangeven hoe vaak loonbeslag bij andere werknemers in de publieke sector (onderwijs, politie, rijksambtenaren etc.) voorkomt?
Panteia heeft in 2020 breed onderzoek gedaan naar werknemers met schulden.8 Volgens dit onderzoek had in de gecombineerde sectoren overheid, onderwijs en gezondheid bijna 15% van de werkgevers te maken met loonbeslag bij gemiddeld 1,4 werknemer. Dit komt neer op ca. gemiddeld 0,3% van alle medewerkers.
Het beeld uit eerdergenoemd onderzoek lijkt nog steeds actueel. Specifieke sectorale cijfers zijn alleen voorhanden voor enkele kabinetssectoren, waarin het werkgeverschap bij de Minister ligt en er een centrale salarisadministratie is.
Begin juli 2023 waren er 728 lopende loonbeslagen binnen de sector Rijksoverheid, dit op een totaal van ca. 147.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,5% van alle werknemers.9 Bij de Politie waren er in april 2023 87 loonbeslagen gelegd, dit op een totaal ca. 67.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,1% van alle werknemers.10 In een groot deel van deze gevallen gaat het om een eenmalige inhouding. Er is in beide sectoren geen opwaartse trend in het aantal loonbeslagen waarneembaar. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit in andere (semi-)publieke sectoren wel het geval is.
Heeft u een overzicht van hoeveel mensen op dit moment te maken hebben met loonbeslag, hoeveel mensen daarvan in de publieke sector werkzaam zijn, en hoelang loonbeslag gemiddeld duurt?
Jaarlijks worden er in totaal bijna 900.000 beslagen gelegd en ongeveer 1 miljoen verrekeningen.11 Het gaat hier niet alleen om loonbeslag maar ook om beslag en verrekeningen op andere inkomstenbronnen zoals uitkeringen en toeslagen. Deze cijfers zijn niet verder uitgesplitst naar arbeidsmarktpositie, sector of duur. Ook het aantal en de (gemiddelde) duur van loonbeslagen bij mensen die werken in de publieke sector worden niet centraal bijgehouden. Informatie hierover moet van de verschillende werkgevers komen (zie ook de beantwoording op vraag12. De duur van het loonbeslag is afhankelijk van de hoogte van de vordering en de aflossingscapaciteit. Op basis van onderzoek uit 2016 ontstaat het beeld dat de meeste beslagen binnen twee jaar zijn afgerond.13 Er zijn geen aanwijzingen dat de duur de afgelopen jaren is gewijzigd.
Ziet u risico’s bij hoge percentage van loonbeslag bij werknemers in de publieke sector als het gaat om hogere werkdruk (met hoger ziekteverzuim en of lagere prestaties tot gevolg), omkoping, en de aantrekkelijkheid van een beroep in de publieke sector?
Het eerder aangehaalde onderzoek van Panteia ondersteunt niet het beeld dat het percentage loonbeslag onder werknemers over de breedte van de publieke sector (relatief) hoog is. Wel ben ik het met u eens dat schuldenproblematiek gepaard kan gaan met stress, verhoogde werkdruk en ziekteverzuim en – zeker bij medewerkers in de publieke sector – integriteitsrisico’s. Werkgevers in de verschillende sectoren proberen dit zoveel als mogelijk te ondervangen door generieke hulplijnen- en middelen aan te bieden.
Wanneer uit de financiële administratie van werkgevers blijkt dat er bij een werknemer loonbeslag is gelegd, kan er ook gericht hulp worden aangeboden. Zo kan de werkgever bijvoorbeeld doorverwijzen naar schuldhulpverlening. Via de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid en de Nederlandse Schuldhulproute worden werkgevers geholpen bij de ondersteuning van werknemers met financiële problemen. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan de werkgever bijvoorbeeld het takenpakket aanpassen en/of nadrukkelijker toezichthouden op het werk.
Neemt u maatregelen om loonbeslag bij werknemers in de publieke sector te voorkomen en te verhelpen? In hoeverre speelt loonruimte daarbij een rol?
In de verschillende sectoren zijn er diverse hulplijnen- en middelen beschikbaar voor medewerkers. Denk aan financiële loketten, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociale Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Dit naast/bovenop het generieke kabinetsbeleid (zie ook de beantwoording op vraag14.
Schuldenproblematiek kent verschillende – en meestal meerdere – oorzaken. Oorzaken die zich vaak ook niet binnen de invloedsfeer van werkgevers bevinden. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector zijn gemiddeld genomen marktconform, de financiering vanuit het kabinet voor de arbeidsvoorwaardenruimte (loonruimte) in de verschillende publieke sectoren is hier op ingericht. In verschillende publieke sectoren hebben sociale partners bij het maken van cao-afspraken juist extra aandacht voor medewerkers in de lagere loonschalen.
Als zorgmedewerkers nu niet rond kunnen komen van hun salaris, in hoeverre verwacht u dan dat het mogelijk is voor medewerkers bij wie loonbeslag is gelegd om rond te komen van de beslagvrije voet?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van de schuldenaar te borgen. De wetgever heeft bij de vaststelling van de hoogte van beslagvrije voet gekeken naar het inkomen en de gezinssituatie van de schuldenaar. De wet bevat een hardheidsclausule. Wanneer sprake is van een «kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet», kan de schuldenaar de kantonrechter verzoeken de beslagvrije voet te verhogen.
De berekeningswijze van de beslagvrije voet is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de schuldenaar en van zijn leefsituatie. Bij een inkomen lager of gelijk aan de passende bijstandsnorm is de beslagvrije voet gelijk aan 95% van het netto-inkomen. Bij een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt een compensatiekop gehanteerd. De hoogte van de compensatiekop is afhankelijk van de mate waarin de betrokkene recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast is het mogelijk om een hogere beslagvrije voet te krijgen op grond van woon- of zorgkosten. Het is een bewuste keuze geweest bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet dat er ook bij een inkomen op of onder de bijstandsnorm er altijd 5% van het inkomen wordt beslagen, ook al gaat het daarbij slechts om een klein bedrag per maand. Het kabinet stimuleert bij problematische schulden naast schuldregelingen ook het aanbieden van saneringskredieten. Bij dit laatste wordt de schuld overgenomen door een gemeente, wordt het grootste gedeelte van de schuld door schuldeisers kwijtgescholden en blijft er een restschuld over van één schuldeiser die de schuldenaar moet aflossen. Mocht een minnelijk traject niet lukken kan iemand een verzoek indienen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
Hoe is de hoogte van de beslagvrije voet tot stand gekomen? Klopt het dat deze lager kan zijn dan het bijstandsniveau?
Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is bewerkstelligd dat de beslagvrije voet voor mensen met beslag op hun inkomen veelal kan worden vastgesteld op basis van authentieke bronnen, zoals de basisregistratie personen en de polisadministratie, zodat zij voldoende overhouden om te kunnen voorzien in de basale kosten van hun levensonderhoud. Er is voor gekozen dat ook bij een laag inkomen beslag op 5% van dat inkomen is toegestaan, ook al betreft dit slechts een klein bedrag per maand Op dit moment vindt er een tussentijdse evaluatie van de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet plaats. In dat kader zal onder meer worden gekeken of personen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm bij een loonbeslag voldoende geld overhouden om van te leven.
Ziet u er in het licht van de koopkrachtcrisis aanleiding toe de beslagvrije voet te verruimen?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van schuldenaren te borgen. Een schuldenaar moet – ook als er beslag is gelegd op zijn inkomen – in de basale kosten van zijn levensonderhoud kunnen voorzien, waaronder ook bijvoorbeeld de kosten voor energie en boodschappen. De hoge inflatie zorgt ontegenzeggelijk bij veel mensen voor extra druk op het huishoudbudget. Dit geldt voor alle mensen, maar zeker voor mensen met een laag inkomen of waarbij beslag op inkomen is gelegd. Het kabinet heeft een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie. Op deze manier worden met name lage inkomens bijgestaan ook bij het voldoen van de afbetaling van schulden. Onderdeel van het pakket was onder meer de verhoging van het minimumloon met 10% die ook doorwerkt in de hoogte van de beslagvrije voet. Dat maakt dat er geen aanleiding is om de beslavrije voet te verruimen.
Bij problematische schulden stimuleert het kabinet, naast schuldregelingen, het aanbieden van saneringskredieten door gemeenten via het Waarborgfonds saneringskredieten. Iemand die gebruik maakt van een saneringskrediet heeft dan nog maar één schuldeiser, die de schuldenaar in 18 maanden moet aflossen. Indien de restschuld onverhoopt niet kan worden afgelost, garandeert het Waarborgfonds saneringskredieten de aflossing van de restschuld.
In hoeverre wegen de kosten van loonbeslag op tegen de opbrengsten in het geval van lage inkomens? Hoe is deze balans in een sector als de ouderenzorg, met een gemiddeld uurloon tussen de €13,30 en €17,90 per uur?
Beslagleggers moeten zorgvuldig handelen, dit houdt onder meer in dat zij niet onnodig kosten maken bij het leggen van beslag. De tarieven die gelden voor loonbeslag door een gerechtsdeurwaarder zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Alleen deze wettelijke tarieven mogen worden verhaald op de schuldenaar. Bij invorderingsmaatregelen door overheidsschuldeisers worden niet altijd kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar voor het loonbeslag.
De kosten voor beslagleggen zijn niet inkomensafhankelijk of afhankelijk van de sector waarin een schuldenaar werkzaam is. Het gemiddelde bruto uurloon binnen de ouderenzorg ligt met circa € 18 ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.15 Het overgrote deel van de medewerkers binnen de ouderenzorg heeft een uurloon ruim boven het wettelijk minimumloon per uur. Het in de vraag genoemde uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur heeft volgens het AD-artikel waar in vraag 1 naar verwezen wordt16 betrekking op de groep verzorgenden. Het uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur betreft het uurloon van de salarisschaal FWG 30 van de cao VVT. Verzorgenden IG worden doorgaans echter ingeschaald in FWG 35 en bij meer verantwoordelijkheden zelfs in FWG 40 (bijvoorbeeld als eerstverantwoordelijke verzorgende). Gegevens van het Pensioenfonds zorg en welzijn wijzen uit dat het uurloon van een verzorgende gemiddeld op circa € 17,50 per uur ligt en daarmee ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.
Bent u van mening dat banen in de publieke sector genoeg moeten betalen, zodat mensen zonder loonbeslag door het leven kunnen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaanszekerheid van deze groepen dusdanig toeneemt zodat zij niet meer in de gevarenzone zitten?
Werknemers in de publieke sector doen belangrijk werk voor Nederland en hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden die marktconform zijn. Dit wordt ook geboden. De afgelopen periode zijn er in de verschillende publieke sectoren tussen sociale partners goede cao-afspraken gemaakt, cao-afspraken waarbij er juist extra aandacht is geweest voor medewerkers in de lagere loonschalen. Werkgevers in de publieke sector streven naar goed werkgeverschap, hierbij hoort ook dat er oog is voor problemen onder het personeel en dat er ondersteuning wordt geboden zover dat mogelijk is. Er zijn in de verschillende sectoren meerdere voorzieningen beschikbaar. Te denken valt aan financiële loketten en bedrijfsmaatschappelijk werk (voor informatie en advies), Sociale Fondsen (voor een renteloze lening of gift) en er worden cursussen voor leidinggevenden aangeboden om schuldenproblematiek te herkennen. Het ontstaan van schulden kent echter verschillende en diverse oorzaken, waardoor het niet is uit te sluiten dat er schulden ontstaan, ook bij werknemers binnen de publieke sector.
Mogelijke spionage via Chinese röntgencamera’s voor de douane |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «België verbiedt aankoop van Chinese röntgencamera’s voor de douane, Nederland (nog) niet»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp van het lid Kuiken (PvdA)?2
Ja.
Bent u bekend met het arrest van 31 mei jongstleden, waarin de Belgische Raad van State bepaalde dat de Belgische overheid het Chinese bedrijf Nuctech mag uitsluiten van deelname aan een aanbestedingsprocedure voor de levering van scanners, omdat die een «veiligheidsrisico» zouden vormen? Heeft u enige reden om te denken dat deze uitspraak ook van toepassing zou kunnen zijn in Nederland om dit bedrijf uit te sluiten van een aanbestedingsprocedure?
Ik ben bekend met het arrest van de Belgische Raad van State en met het besluit van de Belgische autoriteiten. België heeft besloten om bij de aanschaf van nieuwe scanners twee leveranciers uit te nodigen, waartegen een leverancier in beroep is gegaan. De rechterlijke uitspraak stelt dat België dit heeft mogen doen, waarbij meegewogen is dat de scanners niet meer in een stand alone situatie zullen worden gebruikt maar zullen worden opgenomen in een meer omvattend netwerk. De aanschaf van nieuwe scanners ziet op de toekomst en tot die tijd blijft België de huidige scanners gebruiken.
De relevantie van deze uitspraak voor de Nederlandse Douane ziet op twee elementen, namelijk het proces rondom de aanschaf van scanners en de (technische) inrichting van de scanprocessen.
Op basis van de Aanbestedingswet 2012 is het niet mogelijk om een (in de Europese Unie gevestigde) leverancier, die wel aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet, uit te sluiten. Indien er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid, dan kan een gedeelte van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing zijn en mogen leveranciers rechtstreeks uitgenodigd worden. In het gedane onderzoek van TNO is gekeken naar de vraag welke risico’s er bestaan rond scan- en detectiesystemen. In het eerste deel van het onderzoek is aangegeven is dat de nationale veiligheid op dit moment niet in gevaar komt als de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van scan- en detectieprocessen van de Douane worden aangetast.
Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur dient rekening gehouden te worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden. Ter ondersteuning hiervan is eind 2018 instrumentarium ontwikkeld (quick scan nationale veiligheid) dat organisaties bij inkoop en aanbesteding van diensten en producten handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. De Douane past dit instrumentarium in het kader van alle aanbestedingen sinds 2021 toe. Bij de aanbesteding van scanapparatuur wordt, naar aanleiding van het gedane (vertrouwelijke) onderzoek naar de informatiebeveiliging, door de Douane meer gedetailleerde en minder vrijblijvende eisen geformuleerd ten aanzien van de (informatie)beveiliging van de scanapparatuur dan voorheen.
Om scanleveranciers te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen wil de Douane samen met andere Europese Douane-organisaties optrekken, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane.
Vindt u het van belang om in dit soort kwesties gelijk op te trekken met Europese partners? Zo ja, hoe rijmt u dan het gevoerde beleid met de uitspraak van de Raad van State in België?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de leveranciersrelatie tussen Nederland en Nuctech te heroverwegen, mede in het licht van de waarschuwing in het Jaarverslag 2022 van de AIVD omtrent de belangen van China bij economische spionageactiviteiten en de oproep van de VS en Canada om in dit verband geen Nuctech apparatuur te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Allereerst verwijs ik naar het antwoord op de 2 en 3. Met uw Kamer zie ik de risico’s en dreigingen die uit kunnen gaan van landen met een offensief cyberprogramma en onderschrijf ik het belang om scanprocessen veilig in te richten. Tevens is het gebruik van kwalitatief goede scanapparatuur door de Douane van essentieel belang voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Vanwege deze redenen zijn de eerdere onderzoeken gedaan. Het vraagstuk van economische (on)afhankelijkheid staat kabinetsbreed hoog op de agenda. Om hieraan invulling te geven treed ik met de Minister van Economische Zaken in overleg om mogelijkheden te verkennen de afhankelijkheid van een enkele leverancier verder te verminderen.
Ten tweede treedt de Douane met in achtneming van de kaders van de Aanbestedingswet 2012, nog gerichter in overleg met scanleveranciers om hen te interesseren tot het doen van een deelname aan onze aanbestedingen.
Ten derde wil de Douane hierin optrekken met andere Europese Douane-organisaties, waaronder bijvoorbeeld de Belgische Douane. Dit moet ertoe leiden dat de scanleveranciers een kwalitatief hoger aanbod doen, zodat op kwaliteitsaspecten een groter aanbod (van inschrijvingen) wordt ingediend.
In hoeverre speelt de veiligheidscomponent een rol bij een aanbestedingsprocedure voor apparatuur die mogelijke andere gevoelige gegevens kan registreren? Bent u van mening dat dit voldoende gebeurt?
Nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur wordt rekening gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om toegang tot systemen door derden.
Een belangrijk middel ter ondersteuning hiervan is het in 2018 ontwikkelde instrumentarium om nationale veiligheidsrisico’s bij inkoopopdrachten en aanbestedingen te identificeren en mitigeren. Dit instrumentarium biedt organisaties onder andere handvatten om per casus een risicoanalyse te maken en mitigerende maatregelen te bepalen. De Douane past dit instrumentarium sinds 2021 toe in het kader van alle aanbestedingen.
Daarnaast besteedt de Douane structureel aandacht, onafhankelijk van welke leverancier apparatuur levert, aan de bescherming en beveiliging van gegevens.
Deelt u de mening dat het beleid rondom strategisch kwetsbare processen/infrastructuur meer ad hoc lijkt te gebeuren in plaats van dat dit getoetst wordt op basis van een duidelijk strategisch autonomiekader? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. In de Kamerbrief over de Aanpak vitaal heeft het kabinet u geschetst op welke manier er structureel wordt gewerkt aan een aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur.3 Onder andere door versterking van de wet- en regelgeving en het actualiseren en toekomstbestendiger maken van, het huidige beleidsinstrumentarium. Veilig inkopen van producten en aandacht voor risicovolle strategische afhankelijkheden, sector-overstijgende risico’s en cascade-effecten is hier nadrukkelijk onderdeel van. Daarnaast vormt het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden binnen de vitale infrastructuur ook onderdeel van de Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden4. Het bredere nationale beleid ten aanzien van economische veiligheid is uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen5.
Daarnaast werkt het kabinet actief mee aan Europese trajecten over het vormgeven van Europese open strategische autonomie en economische veiligheid. Dit eerste begrip voorziet in een EU die niet met economische middelen onder druk kan worden gezet (zie kamerbrief van 8 november 2022), het tweede aspect wordt uitgewerkt in de recent uitgekomen EU mededeling over Economische Veiligheid. Deze mededeling wordt nog nader geapprecieerd in het kader van het reguliere BNC traject.
Aanvullend hierop werkt het kabinet tevens aan het ontwikkelen van beveiligingseisen ten aanzien van haar leveranciers. Hiertoe wordt een regeling opgezet voor aanbestedingen van de rijksoverheid en de Nationale Politie die de nationale veiligheid raken: de ABRO (Algemene beveiligingseisen rijksoverheid Opdrachten). Voor een toelichting over de opzet van de ABRO verwijs ik naar een eerdere brief aan uw Kamer.6
De prijsverhogingen in het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Reizigers de pineut: regionaal vervoer dreigt 11 procent duurder te worden»1 en het bericht «Stads- en streekvervoer: tariefverhoging van 11,3% niet nodig als Rijk bijspringt»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten.
Bent u het met ons eens dat betaalbaar openbaar vervoer, zeker in de regio, van groot belang is voor de bereikbaarheid van dorpen en steden voor grote groepen Nederlanders?
Ik ben het met u eens dat betaalbaar openbaar vervoer van belang is voor de bereikbaarheid van Nederland. Ik verwacht dan ook dat ook de verantwoordelijke decentrale overheden en hun vervoerders zich maximaal inzetten voor betaalbaar en voldoende stads- en streekvervoer.
Vindt u dat door de prijsverhoging de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verder onder druk komt te staan?
Ik herken dat prijsstijgingen in het OV voor sommige reizigers mogelijk zorgen voor een toenemende financiële druk. Daarbij kunnen hogere tarieven een drempel vormen voor OV-gebruik. Ik heb echter geen rol of instrumenten bij het vaststellen van tarieven in het regionaal openbaar vervoer, deze ligt bij de decentrale overheden. Om de toegankelijkheid van het OV te waarborgen bied ik dit jaar met het transitievangnet de sector 150 miljoen om te zorgen voor voldoende OV-aanbod. Ten aanzien van de verwachte prijsontwikkelingen is het van belang te benoemen dat de OV-sector deze inkomsten hard nodig heeft om de reizigers goed te kunnen bedienen en voldoende OV te bieden.
Bent u met het ons eens dat de prijsverhoging in combinatie met het schrappen van steeds meer openbaar vervoerverbindingen3 leidt tot een spiraal van verschralende openbaar vervoersverbindingen?
Ik spreek met de sector met enige regelmaat over betaalbaar en voldoende OV en mogelijkheden om de aantrekkelijkheid te kunnen vergroten. Ik heb uw Kamer op 21 april jl. hierover geïnformeerd4.
Decentrale overheden en hun vervoerders spannen zich in om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende en betrouwbaar regionaal openbaar vervoer. Daarbij hebben ze ook in 2023 nog te maken met reizigersaantallen die gemiddeld lager zijn dan in 2019 met ander reisgedrag (over de dag en over de week). Om de sector de gelegenheid te geven om zich tijdig aan te passen en te zorgen dat er voldoende openbaar vervoer is, is er in NOVB-verband een afspraak gemaakt voor een gezamenlijk transitievangnet. Ik heb daartoe 150 miljoen euro toegezegd.
Voor de periode na 2023 herken ik de zorgen ten aanzien van het voorzieningenniveau. In dat kader werk ik momenteel aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken5. Ik zie ook dat decentrale overheden de manier waarop ze voor vervoer zorgen innoveren, bijvoorbeeld door te zoeken naar integratie van openbaar- en doelgroepenvervoer. Regionaal maatwerk is nodig omdat de situatie in de verschillende OV-concessiegebieden verschilt. Wat betreft de bereikbaarheid zijn met name in dunbevolkte gebieden innovatieve oplossingen nodig als alternatief voor de klassieke lijnbus. Ik vind het belangrijk dat dit soort innovaties plaatsvinden om de benodigde bereikbaarheid van mensen te waarborgen. Mijn beeld is dat dat op veel plekken ook gebeurt. De mobiliteitscentrale van Zeeland en TwentsFlex zijn goede en betaalbare voorbeelden. Het is aan de regio – provincies en gemeenten samen – om dergelijk maatwerk te organiseren. Ik denk daarbij mee in het wegnemen van eventuele belemmeringen in de regelgeving. Ik hecht er waarde aan te benoemen dat vervoerders ook essentiële puzzelstukken in handen hebben, onder andere door het aantrekken van voldoende personeel om te komen tot volwaardige dienstregelingen.
Wat doet u om deze neerwaartse spiraal te keren?
Om het voorzieningenniveau in 2023 op peil te houden, kan de sector gebruik maken van een gezamenlijk transitievangnet. Het Rijk draagt daar € 150 miljoen aan bij. Voor de periode na 2023 ben ik in gesprek met alle betrokkenen. In het kabinet en met verantwoordelijke partijen (decentrale overheden en regionale vervoerders) werk ik aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken6.
Hoe staat u tegenover experimenten om het openbaar vervoer (OV) juist goedkoper te maken voor bepaalde groepen, om zo het gebruik van het OV te stimuleren en de neerwaartse spiraal van verdwijnende verbindingen te doorbreken?
Experimenteren met gratis of goedkoop OV voor doelgroepen is mogelijk. Ik ken bijvoorbeeld de initiatieven van gemeenten die OV gratis of goedkoop ter beschikking stellen aan minima. Dat doen zij vanuit hun verantwoordelijkheid voor het minimabeleid en daarbij maken zij hun eigen, lokale afwegingen. In veel gemeenten is hier al ruime ervaring mee en de lessen daaruit zijn in het verleden al regelmatig onderzocht. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid7 heeft daarover vorig jaar gerapporteerd. Ik volg deze voorbeelden met belangstelling.
Bent u voornemens om de prijsverhoging te voorkomen in het kader van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, met de uitspraak van de Tweede Kamer van afgelopen week4 in het achterhoofd?
Ik heb geen rol of instrumenten bij het vaststellen van tarieven in het regionaal openbaar vervoer en kan deze dus ook niet voorkomen. De indexatie van vervoersbewijzen voor het stads- en streekvervoer komen jaarlijks tot stand dankzij een vaste meetmethodiek en weging van de loon-, energie- en inflatieontwikkeling. Deze meting wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke decentrale overheden.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 4 en 5 werk ik in het kabinet en met verantwoordelijke partijen (decentrale overheden en regionale vervoerders) aan de invulling van de motie Slootweg en Kuiken om met name de regionale bereikbaarheid per openbaar vervoer te verbeteren.9 Ik spreek daarbij bijvoorbeeld ook over betaalbaar OV en op die manier de bereikbaarheid voor mensen te vergroten.
Welke maatregelen zijn er mogelijk om het OV in stand te houden zonder de tarieven te hoeven verhogen?
Samen met de sector wordt gekeken naar de aantrekkelijkheid van ons OV en wordt ingezet op het winnen van extra reizigers. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan nieuwe (goedkope) proposities voor reizigers en mogelijkheden voor tariefdifferentiatie. Regionale voorbeelden van tariefacties zijn gratis of goedkoop OV voor doelgroepen (kinderen, WMO, ouderen, etc.). Door middel van tariefdifferentiatie kunnen reizigers ook bewogen worden naar rustigere reismomenten, waardoor de vervoerder de personeel- en materieelinzet niet hoeft de baseren op de hoge pieken zodat zij kosten kan besparen.
Tegelijkertijd moeten we ook realistisch blijven en erkennen dat er een algehele kostenstijging heeft plaatsgevonden. Die geldt dan logischerwijs ook voor het OV. Vervoerders worden immers ook geconfronteerd met hogere kosten voor bijvoorbeeld energie of personeelskosten die gecompenseerd moeten worden in de inkomsten van deze bedrijven om financieel gezond te blijven en de dienstverlening te kunnen borgen. In het hypothetische geval dat zij deze kostenstijging in het geheel niet zouden mogen doorberekenen in de tarieven, zouden zij óf het OV-aanbod verder moeten afschalen óf de decentrale opdrachtgevers zouden hun subsidies moeten verhogen.
Wordt er door u gekeken naar hoe men dit in andere landen voor elkaar krijgt?
Ik neem regelmatig kennis van OV-ontwikkelingen in het buitenland, zo ook over speciale (goedkope) proposities voor reizigers. Ik neem deze ter inspiratie mee in de gesprekken die ik heb met vervoerders en decentrale overheden. Naast de speciale (goedkope) proposities zie je over de grens ook prijsstijgingen op reguliere vervoersbewijzen als gevolg van de inflatie en algehele prijsstijgingen.
Het bericht ‘Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de twee grote poliklinieken voor patiënten met post-COVID, het Erasmus MC en Amsterdam UMC, hebben besloten tot een patiëntenstop omdat de standaardvergoedingen niet uit kunnen?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag. In het geval van post-COVID zal dit in veel gevallen niet een academische polikliniek zijn. Daar ligt de focus op derdelijnszorg. Zorgverlening aan post-COVID patiënten zal grotendeels plaatsvinden in de eerste en de tweede lijn.
Bent u bereid om op korte termijn ervoor te zorgen dat de vergoedingen voor poliklinieken voor patiënten met post-COVID wél uitkunnen? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen en binnen welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS gaat niet over de hoogte van de vergoeding die ziekenhuizen ontvangen van zorgverzekeraars, dit is tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars onderling. Indien ziekenhuizen van mening zijn dat deze vergoeding ontoereikend is dienen zij dit aan te kaarten bij de zorgverzekeraar. Tegelijkertijd wijs ik er ook op dat de zorg voor deze patiënten niet zozeer vast loopt op achterblijvende vergoedingen, maar in het vooralsnog niet voorhanden zijn van een bewezen effectieve behandeling.
Wat vindt u van de noodkreet van een longarts uit het Erasmus MC die oproept om meer biomedisch onderzoek te verrichten naar post-COVID en naar een behandelplan? Hoe rijmt dit met uw appreciatie bij eerdere voorstellen van de oppositie (onder andere het amendement Omtzigt c.s. en het amendement Omtzigt) waarin u betwijfelt of aanvullend onderzoek noodzakelijk is?2, 3
Er is door het Ministerie van VWS tot nu toe ruim € 14 miljoen vrijgemaakt aan onderzoek naar post-COVID. Om te identificeren welke kennis nog mist en (nog) niet onderzocht wordt, heb ik ZonMw de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda. De kennisagenda zal in de tweede helft van 2023 gereed zijn. Hieruit zal blijken welk aanvullend onderzoek nodig is. Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven en zal uw Kamer daarover dan informeren. Daarbij wordt er wereldwijd veel onderzoek naar deze nieuwe aandoening verricht en hopen we dat er uit dit onderzoek zo snel mogelijk inzichten komen die kunnen leiden tot een effectieve behandeling. Zoals aangegeven in het debat op 8 maart ten behoeve van de EU Gezondheidsraad maak ik mij ook hard in Europees verband voor meer inzet rondom deze aandoening en het goed delen van de kennis die uit deze internationale onderzoeken komt. Van mijn EU-collega’s kreeg ik de volle steun voor het opzetten van een Europees netwerk voor onderzoek naar de gevolgen en behandeling van post-COVID. Tot slot heeft de Europese Commissie € 50 miljoen extra uitgetrokken voor onderzoek naar de oorzaak en behandeling van post-COVID.
Bent u bereid om op korte termijn extra middelen uit te trekken voor onderzoek naar post-COVID?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bovenstaande vragen vóór 22 maart aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
Het bericht dat de Duitse Rijksoverheid overweegt om mensen uit Turkije en Syrië die getroffen zijn door de aardbeving tijdelijk een visum te geven |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berlijn overweegt snelle visa voor aardbevingsslachtoffers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we slachtoffers van de aardbevingen in Turkije en Syrië op alle mogelijke manieren bij moeten staan?
De aardbevingen in Turkije zijn verschrikkelijk en de slachtoffers verdienen onze steun. Onmiddellijk na de aardbeving heeft Nederland het Urban Search and Rescue (USAR) team ingezet in Turkije evenals een vliegtuig voor medische evacuatie. Tegelijkertijd heeft Nederland voor hulpverlening aan de Syrische slachtoffers meteen 10 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN en de Dutch Relief Alliance. In aanvulling hierop heeft de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens het kabinet nog eens 10 miljoen euro bijgedragen aan de Giro 555-actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties voor hulp aan zowel Turkije als Syrië. Deze middelen gebruiken de hulporganisaties om de Syrische bevolking te voorzien in de eerste levensbehoeften, zoals water, voedsel, onderdak en medische hulp. In maart organiseert de EU een donorconferentie en zal EU steun worden besproken.
Bent u daarom bereid in navolging van Duitsland en België2 ook voor Turken en Syriërs die Nederlandse familieleden en vrienden hebben snel en eenvoudig een visum te verlenen zodat zij in Nederland bij kunnen komen en het rampgebied kunnen ontvluchten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert, in nauwe samenspraak met het Ministerie van JenV, eerste/tweede graads-familieleden van Nederlanders uit het aardbevingsgebied bij de aanvraag van een Schengenvisum. De visumaanvragen van deze Turkse of Syrische getroffenen worden met voorrang ingenomen. Daartoe zijn de ambassades en externe dienstverlener in de regio geïnstrueerd. Tevens wordt op deze aanvragen met voorrang besloten, teneinde de visumaanvrager snel uitsluitsel te kunnen bieden. Hierbij bestaat begrip als niet alle documenten beschikbaar zijn in geval deze bij de aardbeving verloren zijn gegaan. Enkele Schengenlidstaten, zoals Duitsland, betrachten een vergelijkbare coulance. Nederland blijft met deze landen voortdurend in gesprek om het visumbeleid af te stemmen. Wel dient aan de hand van de overlegde documenten conform de EU visumcode getoetst te worden of terugkeer van de aanvrager na afloop van het visum gewaarborgd is. Bij een positieve beslissing wordt het Schengenvisum voor 90 dagen afgegeven. Aanvragen zullen, zoals ook nu het geval is, op individuele basis getoetst worden.
Op welke manieren staat u in contact met andere landen om het visumbeleid Europees te coördineren?
Met de Schengenpartners, in het bijzonder de landen met een omvangrijke Turkse en/of Syrische diaspora, wordt lokaal en op hoofdstedelijk niveau intensief contact onderhouden om het visumbeleid t.a.v. Turkse en Syrische getroffenen in het rampgebied onderling zoveel mogelijk af te stemmen. Bredere afstemming vindt tevens plaats binnen de relevante EU gremia en zo nodig op het niveau van de Raad van Ministers.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die andere landen nemen ten aanzien van het versoepelen van visa voor slachtoffers van de aardbevingen?
De meeste Schengenlidstaten met een omvangrijke Turkse en/of Syrische gemeenschap faciliteren getroffen eerste/tweede graads- familieleden uit het rampgebied door voorrang te verlenen bij de inname en de behandeling van een Schengenvisumaanvraag. Binnen het toetsingskader van de EU visumcode trachten enkele lidstaten, waaronder Nederland en Duitsland, zoveel mogelijk rekening te houden met zaken die in de aardbeving verloren gegaan kunnen zijn. Voorts heeft een aantal lidstaten de personele capaciteit uitgebreid of doet een groter beroep op externe dienstverleners in Turkije.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL), Farid Azarkan (DENK), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030:
Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen1, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De uitkomst van het SWOV-onderzoek is op 22 november 2022 met uw Kamer gedeeld.2 SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is. Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder anderen meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn als een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.
Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro, de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen of door handvatten te bieden aan gemeenten om op meer wegen binnen de bebouwde kom de maximumsnelheid terug te brengen naar 30 km/u. Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het aankomend commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Voor «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030» geldt dat uit het SWOV-rapport «Kiezen of delen» dat op 22 november 2022 aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat uit de basisprognoses komt dat in scenario 1 (wanneer de mobiliteitsveranderingen door corona blijvend zijn) het aantal verkeersdoden in 2030 op 480 verkeersdoden ligt en het aantal ernstig verkeersgewonden op 8.400. In scenario 2 (wanneer mobiliteit weer vergelijkbaar wordt met de periode voor corona) zijn er 810 verkeersdoden in 2030 en 9.500 ernstig verkeersgewonden in 2030.3 In 2019, het referentiejaar van SWOV, vielen 661 verkeersdoden en 6.900 ernstig verkeersgewonden (MAIS3+) in Nederland. Onlangs maakte CBS de ongevalscijfers bekend over 2022. In 2022 kwamen er 737 mensen om het leven bij een verkeersongeluk.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.4
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.5
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden? (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen);
Zoals in de Kamerbrief van 22 november 2022 met uw Kamer is gedeeld, concludeert SWOV dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.6 Deze beantwoording ziet alleen op het deelonderwerp «Halvering aantal verkeersslachtoffers in 2030».
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden, zeker gelet op het feit dat deze vragen al eerder zijn ingediend, maar de Minister-President ze niet heeft beantwoord?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. Beantwoording had meer tijd nodig in verband met afstemming tussen departementen.
Hoogachtend,
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
Het mogelijk faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics |
|
Julian Bushoff (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Hoe verhoudt de kamerbrief van 13 december over het faillissement van geneesmiddelenfabriek InnoGenerics zich tot het nieuws van gisteren dat u de medicijnenfabriek nog even overeind houdt? Was uw brief van vorige week te voorbarig?1, 2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer direct geïnformeerd over de inspanningen van de Ministeries van VWS en EZK voorafgaand aan het faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.3 Deze fabriek was verantwoordelijk voor het produceren en verpakken van geneesmiddelen in tabletvorm.
Het maatschappelijk belang waar deze inspanningen op waren gericht is het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen voor de patiënt. Mijn brief van 13 december was gebaseerd op het beeld en de informatie die de Ministeries van VWS en EZK op dat moment hadden. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat een aanvullende bijdrage enkel vanuit de overheid niet was gerechtvaardigd, omdat het risico op tekorten van geneesmiddelen niet zou worden weggenomen en dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd.
Ik heb ook aan uw Kamer gemeld dat de rechtbank een curator zou aanwijzen. De benoemde curator heeft op 14 december 2022 contact met mij gezocht en het Ministerie van VWS gevraagd om een boedelkrediet om de mogelijkheden van een doorstart «going concern» te onderzoeken. Volgens de curator zou zonder die bijdrage de fabriek stil komen te staan waardoor de kans op een doorstart aanzienlijk zou worden verkleind. Inmiddels is bekend geworden dat een doorstart niet mogelijk is en dat 17 januari 2023 de laatste productiedag zal zijn. Ik informeer uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de consequenties van de sluiting van de fabriek.
Wat houdt het maatschappelijk belang, dat uw woordvoerder aanhaalt voor de tijdelijke steun, in?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft u dit maatschappelijk belang meegenomen in het besluit om InnoGenerics in eerste instantie niet te hulp te schieten?
Om het maatschappelijke belang te bewaken, heb ik steeds meerdere sporen gevolgd. VWS en EZK hebben geprobeerd om de fabriek open te houden, maar we hebben ook gekeken hoe we de leveringszekerheid bij een onverhoopt faillissement zoveel mogelijk zouden kunnen garanderen. Het openhouden van de fabriek was voor VWS onlosmakelijk verbonden met het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt.
Dit heeft steeds centraal gestaan in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Ik heb uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.
Voorafgaand aan het faillissement van InnoGenerics waren de Ministeries van EZK en VWS alsook het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) intensief betrokken bij het verkennen van de mogelijkheden om de fabriek open te houden en een faillissement te voorkomen. Ook is er nauw contact onderhouden met de handelsvergunninghouders van de geneesmiddelen die door InnoGenerics werden geproduceerd om in het geval van een faillissement te kunnen handelen indien er tekorten zouden ontstaan.
Heeft het eerdere besluit om InnoGenerics niet te steunen de leveringszekerheid van bepaalde medicijnen onder druk gezet? Zo ja, heeft dit bijgedragen aan uw keuze voor tijdelijke steun? Zo nee, wat is dan uw lezing van het maatschappelijk belang?
Eind vorig jaar werd ik geconfronteerd met een bedrijf in financiële nood. Deze situatie bracht de leveringszekerheid van de door InnoGenerics geproduceerde geneesmiddelen in eerste instantie onder druk. Strikt genomen heeft daarbij mijn uiteindelijke besluit om InnoGenerics geen aanvullende financiële steun te bieden op korte termijn ook een impact op de leveringszekerheid van bepaalde geneesmiddelen. Door het wegvallen van de productie door InnoGenerics moeten handelsvergunninghouders immers op zoek naar een andere producent. In de periode totdat er nieuwe productie naar de markt komt is er daardoor een risico op tekorten van bepaalde geneesmiddelen, met name die geneesmiddelen waar geen andere handelsvergunninghouders voor in Nederland zijn.
Het is hierbij van belang te realiseren dat het risico op tekorten ook met een aanvullende financiële overheidsbijdrage niet zou kunnen worden weggenomen. Op basis van diverse informatie, waaronder ook die van InnoGenerics zelf, bleek dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd. Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik vanuit het maatschappelijke belang diverse oplossingen heb overwogen en onderzocht en uiteindelijk heb geconcludeerd dat een aanvullende financiële overheidsbijdrage – als enige partij – met als doel continuïteit voor InnoGenerics in dit geval niet te verantwoorden was. Er bleek geen enkele andere partij mee te willen investeren.
Op dit moment is niet te zeggen of en zo ja, voor welke geneesmiddelen, er tekorten zullen ontstaan. Het CBG en de IGJ monitoren daarom de voorraden, zodat ze bij dreigende tekorten de nodige maatregelen kunnen treffen.
Het voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het zoveel mogelijk borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt stond centraal in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Daarnaast is er de bredere en continue inspanning vanuit de overheid om geneesmiddelen, waar mogelijk, beschikbaar te houden. Het CBG en de IGJ spelen (met het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) daarbij een belangrijke coördinerende rol in het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het zo goed als mogelijk (laten) opvangen of mitigeren van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen. Op basis van de concrete dreiging bekijken zij welke oplossingsrichtingen verkend kunnen worden.
Hoe rijmt de uitspraak: «Het behoud van de grootste generieke geneesmiddelenfabriek van Nederland achten wij van groot belang voor de leveringszekerheid van generieke medicijnen», uit de Kamerbrief van 18 december 2022, met de uitspraak «Uitgangspunt is dat mijn beleid ten aanzien van leveringszekerheid niet gericht is op slechts één bedrijf», uit de Kamerbrief van 13 december 2022? Impliceert de eerste uitspraak niet wel degelijk dat de leveringszekerheid van medicijnen kan afhangen van één bedrijf?3
Het klopt dat mijn brede beleid rondom leveringszekerheid van medische producten niet gericht is op één individueel bedrijf, zoals ik eerder heb toegelicht in mijn brief over het faillissement van InnoGenerics5, maar op een nationale, Europese en Internationale aanpak om te werken aan de open strategische autonomie van Nederland en de EU. Destijds is echter tijdens de pandemische crisis besloten om de toenmalige Apotex-fabriek van het Indiase Aurobindo over te nemen en in Nederland te behouden. Een bedrijf als InnoGenerics kan immers bijdragen aan leveringszekerheid, omdat aanwezigheid van productie op Nederlandse bodem bijdraagt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de patiënt en de zorg. Het belang van het borgen van de leveringszekerheid was in de speciale context van corona daarmee nog groter vanwege de maatschappelijke onrust die toen speelde. De sluiting van één fabriek is toen voorkomen, ondanks dat dit geen staand beleid is. Uw Kamer is toen in 2020 ook geïnformeerd dat het een eenmalige en specifiek voor die casus situatie betrof.6
Welke rol vindt u bij de overheid passen in het verzekeren van leveringszekerheid van medicijnen?
Zoals vermeld in mijn recente brief over de onderzoeken ten aanzien van de leveringszekerheid van medische producten7 zie ik het versterken van de leveringszekerheid als een belangrijke opgave. Het doel is het werken aan de beschikbaarheid van voldoende en goede medische producten voor de patiënt en de zorg. Dit doe ik zowel voor geneesmiddelen, waaronder vaccins, als voor medische hulpmiddelen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarvan de zorg afhankelijk is. Hierbij zijn internationaal opererende marktspelers verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van geneesmiddelen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde en levensvatbare businesscase. De overheid kan dat niet overnemen.
De rol van de overheid is het scheppen van de juiste condities, zoals het verbeteren van het Nederlands vestigingsklimaat voor de ontwikkeling en productie van medische producten en daarnaast het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het voorkomen van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen.
De overheid is ook verantwoordelijk voor het wettelijke kader waarbinnen handelsvergunninghouders en groothandelaren moeten opereren. Bijvoorbeeld de regels rondom de voorraden die zij moeten aanhouden (uw Kamer is recent geïnformeerd over de beleidsregel die afgelopen zomer is gepubliceerd8) en de verplichting voor vergunninghouders om leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Voortvloeiend uit de wettelijke verplichting van handelsvergunninghouders om leveringsonderbrekingen te melden, speelt de overheid (via CBG en IGJ) een rol bij het beoordelen van deze meldingen en het, samen met het veld, verkennen van diverse oplossingsrichtingen om (dreigende) tekorten zo goed als mogelijk te ondervangen of de gevolgen te mitigeren.
Op Europees niveau wordt de komende tijd bekeken in hoeverre het huidige Europese wettelijke kader voldoende is. Aanvullende Europese wetsvoorstellen om de beschikbaarheid van geneesmiddelen beter te borgen worden (vooralsnog) in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht.
Wat zou het faillissement van InnoGenerics betekenen voor de afgeronde onderzoeken op nationaal niveau over de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen?4
Mijn indruk is dat de belangrijkste conclusies voor mij van het onderzoeksrapport «Productie- en toeleveringsketens medische producten» hetzelfde blijven. Immers, bij de productie van generieke geneesmiddelen is er daarbij in het algemeen een grote mate van afhankelijkheid van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen van werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen die zich buiten kunnen Europa bevinden. API’s en hulpstoffen zijn nodig in de vaak langere en complexe productieketen van het eindproduct, zoals een geneesmiddel in tabletvorm. Ook InnoGenerics betrok API’s en hulpstoffen uit onder andere Azië en fabriceerde in Nederland de eindproducten in tabletvorm van generieke geneesmiddelen. Dus om te werken aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden in Nederland en de EU, bijvoorbeeld door het vergroten van de productiecapaciteit, moeten we blijven kijken naar alle stappen van de veelal complexe en internationale productieketens van geneesmiddelen.
Kunt u een overzicht geven van de geneesmiddelenfabrieken binnen de Europese Unie (EU) die medicijnen, vergelijkbaar met die van InnoGenerics, leveren?
We weten dat veel producenten van generieke geneesmiddelen de eindproducten in Europa produceren. Hier is echter geen volledig overzicht van beschikbaar. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd breng ik de bestaande productiecapaciteit in Nederland in kaart.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat het mogelijk faillissement van InnoGenerics zou betekenen voor de strategische afhankelijkheid van Nederland van landen buiten de EU, specifiek van China en India, voor de levering van generieke medicijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 beschrijf, was InnoGenerics in de productie van geneesmiddelen ook afhankelijk van werkzame stoffen en hulpstoffen uit derde landen waaronder uit Azië. Deze werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten van InnoGenerics. Enkel door productie van eindproducten van generieke geneesmiddelen kan de strategische afhankelijkheid niet wezenlijk worden verminderd. Het is nu nog te vroeg om verdere conclusies te trekken.
Welke concrete doelstellingen heeft u op het gebied van het verminderen van buitenlandse afhankelijkheden voor medicijnen? Hoe beïnvloedt het faillissement van InnoGenerics het behalen van deze doelstellingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn recente brief10 betreffende de leveringszekerheid van medische producten en specifiek mijn handelingsopties voor 2023. Het komende jaar bouwen we nationaal, Europees en internationaal verder aan het versterken van deze leveringszekerheid van medische producten en voldoende beschikbaarheid voor de patiënt en de zorg.
Bij deze brief heb ik ook een aantal onderzoeken toegevoegd, waaronder het onderzoek van KPMG «Study on security of supply of medical products production close to home» met als belangrijke conclusie dat we als Nederland het meest effectief zijn als we met andere EU landen Europees samen optrekken. Daarnaast wil ik inzicht krijgen in welke producten specifiek voor Nederland belangrijk zijn. Daarom ga ik dit jaar verkennen of we kunnen identificeren welke medische producten specifiek voor Nederland kritisch en/of kwetsbaar zijn. Criteria hiervoor zijn in de eerste plaats dat deze essentieel moeten zijn voor de zorg en in de tweede plaats dat er sprake is van ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen of als deze afhankelijkheid geopolitiek ongewenst is.
Welke stappen gaat u zetten om de leveringszekerheid van geneesmiddelen in Nederland nu en in de toekomst te borgen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst nog steeds een deel van de medicijnen in Nederland geproduceerd wordt?
Zie antwoord vraag 10.
Kinderen met post-COVID |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het besluit van het Amsterdam UMC om haar poli voor kinderen met langdurige klachten na COVID-19 te sluiten in januari? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gezocht met het Amsterdam UMC. Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat er vooralsnog geen besluit is genomen over het voortzetten van deze voorziening.
Klopt het dat een gebrek aan financiering een rol speelt in dit besluit? Zo ja, bent u bereid extra financiering ter beschikking te stellen om de poli open te houden? Zo nee, waarom sluit deze poli dan wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er nog geen besluit genomen. Om die reden kan ik niet ingaan op de gestelde vragen. In het algemeen geldt dat het aan zorgverzekeraars en aanbieders is om afspraken te maken over de zorg.
In het kader van post-COVID kan ik melden dat het Ministerie van VWS de afgelopen weken een aantal overleggen heeft georganiseerd met alle betrokken organisaties over de overkoepelende kennisagenda en de vormgeving van een expertisecentrum voor mensen met post-COVID. Dit wordt de komende weken vervolgd. Het doel van deze gesprekken is meer duidelijkheid te krijgen en richtinggevende afspraken te maken over inhoudelijke aspecten. Denk bijvoorbeeld aan de eerste afbakening van de overkoepelende kennisagenda en de mogelijke samenstelling van het expertisecentrum (universitaire en perifere ziekenhuizen). Daarnaast blijf ik bij mijn Europese collega’s aandacht vragen voor gezamenlijk onderzoek naar post-COVID en het faciliteren van data-uitwisseling en betere kennisdeling van behandelopties voor post-COVID.
Welke acties heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat ook zonder de poli dezelfde kwaliteit van zorg aan deze kinderen kan worden geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderen met postcovid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Deelt u onze zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om deze kinderen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting. Deze klachten kunnen altijd eerst worden besproken met de huisarts. Hij of zij kan kijken of extra onderzoek of zorg nodig is. Ook kan bij verschillende instanties om extra hulp worden gevraagd.
Welke hulp het beste past, hangt af van de situatie. C-support1 ondersteunt als nazorgorganisatie ook (de ouders van) kinderen en jongeren en biedt brede ondersteuning en advies op het gebied van lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. De organisatie helpt ook bij het vinden van de juiste zorgverleners. Daarnaast kunnen mensen terecht bij PostCovid NL 2. Deze patiëntenorganisatie voor volwassenen én kinderen biedt advies bij herstel en is er voor ervaringen van coronapatiënten en lotgenotencontact.
Tot slot worden er verschillende onderzoeken gedaan naar post-COVID en kinderen door het RIVM3en ZonMw 4. ZonMw financiert onderzoek naar COVID-19 vaccinatie bij kinderen met post-COVID.
Heeft u zicht op het aantal kinderen dat last heeft van langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de aantallen hiervan met een uitsplitsing van kinderen van middelbare schoolleeftijd, basisschoolleeftijd en onder de vier jaar? Zo nee, wilt u dit zo snel mogelijk in kaart brengen?
Het aantal mensen met post-COVID wordt niet geregistreerd, dus ook niet het aantal kinderen met post-COVID. Dit heeft enerzijds te maken met proportionaliteit en privacy, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 20 september 2021 5, waarin de voormalige Minister van VWS reageerde op de motie van het lid Van Esch (PvdD) 6. Anderzijds heeft dit te maken met het ontbreken van een eenduidige definitie van post-COVID. Het is een divers ziektebeeld, mensen kunnen zeer uiteenlopende klachten ervaren en de duur van de klachten varieert sterk.
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek dat wordt gedaan naar postcovid bij kinderen, zowel binnen als buiten Nederland? Welke kennishiaten ziet u hier en bent u bereid om deze kloof in overleg met het onderzoeksveld op te vullen, waar nodig met biomedisch onderzoek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ook breder lopen er verschillende initiatieven ten aanzien van onderzoek. Op dit moment doet onder andere het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) een inventarisatie naar bestaande (inter)nationale onderzoeken over post-COVID. Er is behoefte bij het Ministerie van VWS en de betrokken veldpartijen aan een kennisagenda voor onderzoek met betrekking tot post-COVID. Op basis van de eerste inventarisatie door het IVM en daaropvolgende kennisagenda zal duidelijk worden welk aanvullend onderzoek nodig is.
Daarnaast blijf ik mijn Europese collega’s aandacht vragen voor post-COVID en de noodzaak voor het samenwerken rondom het uitwisselen en verbinden van onderzoeken. Mijn inzet is om deze twee trajecten met elkaar te verbinden. Zodra duidelijk is op welke gebieden nog aanvullend onderzoek nodig is, hoop ik daar op Europees niveau gezamenlijk op in te kunnen zetten.
Bent u zich ervan bewust dat postcovid bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen? Zo ja, wat kunt u doen voor deze ouders?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat post-COVID bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen. Naast de zorgen over het verloop van post-COVID en de impact van post-COVID op het leven en de toekomst van het kind en gezin, krijgen deze ouders ook te maken met praktische en organisatorische zaken. Te denken valt aan het begeleiden van hun kind bij fysiotherapie en ziekenhuisafspraken maar ook aan het praktisch organiseren van vervoer wanneer het kind vanwege ernstige vermoeidheid niet langer zelf kan fietsen. Ouders spelen daarnaast een belangrijke rol bij het herstelplan van het kind. Zij ondersteunen bijvoorbeeld hun kind bij het nemen van rust, het uitvoeren van oefeningen en het omgaan met de emotionele impact van post-COVID op hun kind en de andere gezinsleden. Gelijk aan andere gezinnen met een kind met chronische of langdurige aandoening of beperking, kunnen ouders daarom ondersteund worden bij het zorgen voor hun kind. Te denken valt aan het maken van afspraken met hun werkgever over het opnemen van zorgverlof of het aanpassen van het werkschema rondom het schema van het kind. Gemeenten kunnen daarnaast het gezin bijstaan door bijvoorbeeld – afhankelijk van de situatie en mogelijkheden van het gezin – het bieden van leerlingenvervoer, mantelzorgondersteuning en psychologische ondersteuning. Dit vraagt maatwerk van alle betrokkenen: elk gezin is anders en heeft een andere zorg- en ondersteuningsvraag. Ouders kunnen op www.regelhulp.nl zien welke mogelijkheden er voor hen zijn. Zij kunnen ook contact opnemen met het sociaal wijkteam in hun gemeente en bespreken wat nodig en mogelijk is. Daarnaast kunnen (ouders van) kinderen met langdurige klachten zich ook aanmelden bij C-support voor ondersteuning, zoals doorverwijzen naar de juiste hulpverleners.
Deelt u de mening dat ouders geholpen zouden zijn als postcovid bij kinderen snel wordt erkend door artsen, aangezien ouders namelijk in aanmerking komen voor regelingen die gelden voor langdurige zieke kinderen zoals tegemoetkomingen in zorgkosten en leerlingenvervoer? Waarom lukt het vaak niet om die erkenning te krijgen? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat zorgprofessionals voldoende bekend zijn met dit ziektebeeld bij kinderen?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat klachten snel worden (h)erkend door zorgprofessionals, echter is dit ziektebeeld nieuw en is er voor bekendheid met dit ziektebeeld bij kinderen onderzoek relevant. Aanvullend op antwoorden 1, 2 en 3 acht ik wetenschappelijk onderzoek zonder meer nuttig om tot een diagnose en behandeling te komen.
Welke stappen heeft u gezet om achterstanden in opleiding en sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen zoveel mogelijk te voorkomen?
Begin 2021 is het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) gestart om corona-gerelateerde vertragingen in de leergroei en ontwikkeling van leerlingen en studenten te herstellen. Ook de komende jaren wordt met inzet van leerlingen en studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel, schoolleiders, bestuurders, gemeenten, en het Ministerie van OCW gewerkt aan de doelen van het NP Onderwijs. Van scholen en instellingen verwacht het Ministerie van OCW dat zij op basis van monitoring bijsturen op hun programma en dat zij door maatwerk leerlingen en studenten optimaal ondersteunen. Daarnaast zet het Ministerie van VWS zich samen met bewindspersonen van OCW via de landelijke aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» in voor de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. In het kader van die aanpak wordt het kennis- en ondersteuningsprogramma Welbevinden op school geïntensiveerd door de Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Met dit programma worden, onder andere via de Gezonde School aanpak, praktische handvatten aangeboden op scholen en kunnen scholen werken aan een gezond pedagogisch- en leerklimaat.
Welke stappen zijn gezet om bij leerplichtambtenaren en het onderwijsveld meer bewustwording te creëren over het bestaan van postcovid bij kinderen en hoe daarmee om te gaan?
In 2021 is een handelingskader voor corona in het onderwijs opgesteld. Dit kader ondersteunt scholen en ouders in het geval leerlingen thuis worden gehouden uit angst voor een COVID-besmetting, bijvoorbeeld vanwege een kwetsbare gezondheid van een leerling of één van de gezinsleden. Op dit moment lopen gesprekken vanuit de Ministeries van OCW en VWS met betrokkenen bij het handelingskader, waaronder de organisatie van leerplichtambtenaren en jeugdartsen. In deze gesprekken nemen we ook post-COVID als onderwerp mee, waarin met betrokkenen kan worden besproken of en hoe dit onderwerp terug kan komen in het handelingskader.
Wat gebeurt er om coronabesmettingen op school zoveel mogelijk te voorkomen? Kunt u daarbij specifiek in gaan op goede ventilatie en het gebruik van CO2-meters?
Op school volgt iedereen de basisadviezen tegen verspreiding van corona. Het naleven van deze adviezen blijft belangrijk. Om besmettingen snel op te sporen en uitbraken en lesuitval in het onderwijs te beperken kunnen scholen kosteloos zelftesten aanvragen voor gebruik door docenten en leerlingen met corona-gerelateerde klachten. Daarnaast hebben scholen zich voorbereid op mogelijke oplevingen van het virus door voor verschillende fases van opschaling van maatregelen een draaiboek te maken.
Er is in het funderend onderwijs hard gewerkt om de ventilatie op orde te krijgen. Afgelopen zomer is de Maatwerkregeling ventilatie opgezet om scholen verder te ondersteunen. Hiervoor is € 140 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hiermee worden de meest urgente gevallen geholpen. Aanvullend kan door scholen een beroep gedaan worden op de helpdesk van Ruimte-OK en een team van deskundigen dat op scholen langskomt voor advies rondom ventilatie. Ruim 1173 scholen hebben al om een bezoek gevraagd.
Bovendien is er € 17,3 miljoen beschikbaar gesteld via de lumpsum voor de aanschaf van CO2-meters. Uit onderzoek eerder dit jaar bleek dat in 60% van de scholen in alle klaslokalen een CO2-meter hangt. Uw Kamer is 30 september jl. geïnformeerd over de toekomstige verplichtstelling van het hebben van een CO2-meter in iedere klas [Kamerstukken 31 293 nr. 647]. Op 23 november jl. is uw Kamer tevens geïnformeerd over een plan van aanpak t.b.v. verbetering van onderwijshuisvesting [Kamerstukken 36 200-VIII nr. 125]. Ook in deze aanpak is gezond binnenklimaat een belangrijk thema.
De overstromingen op Bonaire |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bonaire kampt met hevige regenval, straten overstroomd»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de acties die Rijksbreed zijn of worden ondernomen om de situatie op Bonaire te inventariseren en waar nodig in te grijpen?
Er is geen sprake geweest van een noodzaak tot ingrijpen, aangezien het Openbaar Lichaam Bonaire op zelfredzame wijze uitvoering heeft gegeven aan haar verantwoordelijkheden. Er is wel veelvuldig contact geweest: vanuit de waarnemend Rijksvertegenwoordiger was er doorlopend contact met het Openbaar Lichaam Bonaire. Er speelde in beginsel de mogelijkheid dat het eiland een bijstandsaanvraag voor extra pompcapaciteit en/of logistieke ondersteuning voor de verplaatsing ervan zou doen bij het Rijk. Er is door BZK met input van betrokkenen een informatiebeeld opgesteld dat gedeeld is met Rijkspartners. Zo heeft het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenW (DCC-IenW) tijdens de dreigende crisis informatie ontvangen over de situatie ter plekke. Gelukkig kon Bonaire zelf het water wegpompen met lokaal aanwezige pompen. Er is dus geen bijstandsaanvraag gekomen, en de conclusie was daarom al snel dat er geen rol was voor het inzetten van de crisisorganisatie.
Op welke manier vindt, in verband met de voorgaande vraag, coördinatie plaats met het Openbaar Lichaam Bonaire?
Als de Caribische delen van het Koninkrijk worden getroffen door een ramp, of crisis en bijstand vanuit Europees Nederland is geboden, dan wordt daarvoor het het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (NHC) gebruikt. De (waarnemend) Rijksvertegenwoordiger zal doorlopend contact houden met het Openbaar Lichaam en deze staat ook in contact met Europees Nederland. Bonaire (en de andere BES-eilanden) kan contact opnemen met het 24/7 bereikbare Nationaal Crisiscentrum (NCC) van het Ministerie van JenV. En vanuit het Ministerie IenW verloopt de coördinatie via het DCC-IenW, dat ook weer in contact staat met het NCC.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn te informeren over de omvang van de schade die op Bonaire ontstaat aan infrastructuur, openbaar bezit, woningen, bedrijven, monumenten en cultureel erfgoed als gevolg van de wateroverlast, de financiële gevolgen van die schade, en door welke partijen die schade moet worden gedragen?
Het openbaar lichaam brengt dit niet in kaart. Bewoners van Bonaire kunnen wel een melding doen indien zij hulp nodig hebben. Het openbaar lichaam registreert die meldingen, gaat langs de betrokkenen indien nodig, en probeert verder via materiële en financiële steun een bijdrage te leveren. Wat betreft de infrastructuur zijn er gaten in de wegen die worden opgevuld.
Zijn er risico’s aanwezig voor de veiligheid en de volksgezondheid van de huidige situatie? Zo ja, welke risico’s en hoe gaat de regering die wegnemen? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Net zoals in Europees Nederland is ook in Caribisch Nederland een goede afwatering van belang voor veiligheid en volksgezondheid. De recente wateroverlast op Bonaire heeft dit benadrukt. Om die reden neemt Bonaire afwatering mee als primair criterium in de wegenprojecten die momenteel lopen. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit blijven IenW en BZK op de hoogte van de ontwikkelingen op dat gebied.
De recente regenval raakt aan het klimaatvraagstuk. De openbare lichamen van Caribisch Nederland zijn, net zoals in het Europese deel, primair verantwoordelijk voor de veiligheid en de volksgezondheid in relatie tot klimaateffecten. Daar hoort bijvoorbeeld ook bij het waarschuwen van de bevolking bij dreigende weersextremen.
Acht u de kwaliteit van het wegennet, de verdere infrastructuur en het waterbeheer van voldoende niveau om met extreme weersomstandigheden en een stijgende zeespiegel om te gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat de regering doen om hier verbetering in aan te brengen?
In het kader van onder andere het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022, en de Bestuurlijke Afspraken die in navolging daarop dit jaar zijn ondertekend, heeft het openbaar lichaam een professionaliseringsslag gemaakt op het gebied van onderhoud van infrastructuur. Er is hard gewerkt aan de renovatie van grote wegen op het eiland en de komende jaren wordt dit doorgezet. In de planvorming rondom deze projecten ligt er een belangrijke focus op het garanderen van een goede afwatering. Ook wordt op andere manieren gewerkt aan een betere toekomstbestendigheid van gerenoveerde en nieuwe infrastructuur, bijvoorbeeld door dikkere asfaltlagen te gebruiken. Via de Stuurgroep Infrastructuur en Mobiliteit worden IenW en BZK op de hoogte gehouden van de vorderingen en kan het openbaar lichaam vanuit het Rijk geadviseerd worden. Toekomstige opgaven in relatie tot klimaateffecten zouden onderzocht en besproken moeten worden via stresstesten en risicodialogen. Er is al eerder aangeboden om in de vorm van kennis en tools, zoals een klimaateffectatlas, ondersteuning te geven bij deze stappen om te komen tot klimaatadaptatiestrategieën.
Welke afspraken bestaan er tussen het Rijk en het Openbaar Lichaam Bonaire om wegen, verdere infrastructuur en het waterbeheer aan te passen aan extremere weersomstandigheden, een stijgende zeespiegel, maar ook aan de stijgende bevolkingsaantallen en de grootschalige bebouwing die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6, wordt vanuit de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en Bonaire, en via de Stuurgroep Infrastructuur en Wegen, gestuurd en samengewerkt op het creëren van een toekomstbestendige infrastructuur. Het openbaar lichaam is zelf verantwoordelijk voor aanleg en onderhoud van infrastructuur op het eiland, maar door de jaren heen is hier vanuit het Rijk wel in ondersteund. Zo heeft IenW bijvoorbeeld een structureel budget van € 5 mln. beschikbaar gesteld voor het onderhoud van infrastructuur van de openbare lichamen.
Veel maatregelen liggen verder op het vlak van de ruimtelijke ordening, waarvoor de openbare lichamen zelf de bevoegdheden hebben. Ik ondersteun daarnaast samen met de Minister voor Klimaat en Energie de opzet van een klimaattafel op Bonaire. Deze tafel zou zich ook kunnen buigen over deze vragen.
Op welke manier worden huiseigenaren op Bonaire ondersteund in het weersbestendiger maken van hun woningen en kavels, bijvoorbeeld door het verbeteren van dakgoten en het aanleggen van cisternen?
De openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zouden op basis van hun op te stellen klimaatadaptatiestrategieën ondersteuning kunnen geven aan huiseigenaren bij het weersbestendiger maken van hun bezit. Voor Bonaire geldt dat er een project Woningverbetering Particulieren is om bewoners te helpen hun woning wind- en waterdicht te maken. Er is wel een wachtlijst voor deelname en het beschikbare budget is beperkt.
Welke acties onderneemt de regering in meer algemene zin om Bonaire, Sint-Eustatius en Saba voor te bereiden op en weerbaar te maken tegen de gevolgen van klimaatverandering? Zijn die acties afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er meer nodig en hoe gaat de regering daar gevolg aan geven?
Allereerst is van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie bij de openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk ondersteuning geven in de vorm van een klimaateffectatlas als basis voor de benodigde stresstesten, waarmee ook risicodialogen kunnen worden gestart.
Het toenemende aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen?1
Ja, ik ben bekend met het nieuws van eind september over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen. Toen nam het aantal coronabesmettingen snel toe en daarmee het aantal ziekenhuisopnames.
In de afgelopen weken zien we in de rioolwatersurveillance, het aantal positieve testen en het aandeel mensen dat COVID-19 klachten rapporteert via Infectieradar, een daling van de verspreiding van het virus. Op dit moment zijn de cijfers met betrekking tot de verspreiding van het virus ongeveer op hetzelfde niveau als eind september, toen de najaarsgolf net begon2, 3. Desondanks blijft de circulatie hoog.
Het LCPS4 rapporteert op 8 november jl. dat in de afgelopen week (week 44) gemiddeld 938 COVID-patiënten per dag op de verpleegafdelingen van de ziekenhuizen werden behandeld. De week ervoor waren dat er 1.078. Op de IC werden in week 44 gemiddeld 43 COVID-patiënten behandeld, 13 minder dan de week ervoor. Dat is de eerste daling sinds september.
Er liggen nu minder patiënten op de verpleegafdelingen ten opzichte van vorig jaar november, toen er ook sprake was van een herfstgolf. De piek werd toen eind november bereikt. Ook zitten we nog ruim onder de piek van het aantal bezette bedden op de verpleegafdelingen tijdens de periode februari-april 2022. Toen was het piekmoment namelijk 1.933 bezette bedden (29 maart 2022) en was de omikronvariant net als nu ook dominant. Het aantal patiënten op de IC blijft relatief stabiel en is ook aanzienlijk lager dan in deze voorgaande periodes5.
De stijging in ziekenhuisopnames heeft niet voor knelpunten gezorgd. De druk op de zorg is momenteel beheersbaar. Uit de weekrapportage van het LCPS blijkt dat de doorgang van de planbare zorg in de ziekenhuizen (U4/U5-zorg) stabiel is. Het verzuim onder personeel in de hele zorgketen is nog steeds hoog en laat de voorbije weken een lichte stijging zien (data NZa, week 43). Deze cijfers komen overeen met data van vorig jaar in deze periode6, maar de uitgangspositie is gunstiger: we hebben op dit moment te maken met een minder ziekmakende variant en er is meer opgebouwde immuniteit onder een deel van de bevolking als gevolg van vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Deze combinatie van factoren heeft een rol gespeeld in het verloop van de recente najaarsgolf, en zorgt ook voor een andere verdeling van druk in de zorgketen.
De toename van COVID-patiënten concentreert zich op dit moment voornamelijk in de klinieken van ziekenhuizen en vooralsnog minder op de IC. Dit is in beginsel gunstig, omdat opschaalbaarheid in de kliniek beter te realiseren is. Op dit moment is er geen reden tot zorg.
Er is op dit moment dan ook geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen. Het is niet nodig voor sectoren om collectief de volgende stap op de maatregelenladder te zetten (naar de preventieve fase). Uiteraard staat het bedrijven en instellingen vrij om preventieve maatregelen, zoals opgenomen in de sectorplannen, toe te passen wanneer dit in hun setting passend is, om zo bijvoorbeeld uitval van personeel te voorkomen en/of kwetsbaren te beschermen. Zo zien we dat sommige bedrijven en instellingen al extra voorzichtigheid betrachten door bijvoorbeeld te verzoeken een mondneusmasker te dragen (in zorginstellingen) en desinfectiegel beschikbaar te stellen aan personeel en bezoekers (in winkels en andere gelegenheden) – ook al geldt daartoe geen verplichting en heeft het kabinet daar niet expliciet toe opgeroepen. Ik juich dergelijke initiatieven toe. Het kabinet houdt de verdere ontwikkeling van het virus scherp in de gaten.
Deelt u de zorgen over deze stijging? Zo ja, welke stappen overweegt u om de toename van het aantal besmettingen te remmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heroverweegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) haar advies dat maatregelen niet nodig zijn vanwege de oplopende besmettingen? Zo nee, waarom niet?
Het COVID-19-Responsteam heeft de stand van de coronathermometer op 11 oktober jl7. aangepast naar stand 2, en deze stand blijft gehandhaafd in hun meest recente advies omdat er nog weinig informatie is over de opkomende subvarianten zoals BQ.1.8 Stand 2 betekent beperkte druk op zorgketen en samenleving, maar er zijn wel toegenomen risico’s te verwachten voor kwetsbare groepen. Het COVID-19-Responsteam blijft daarom adviseren aan onvoldoende beschermde kwetsbare personen om aanvullende maatregelen9 te nemen zoals afstand houden en eventueel een mondneusmasker te dragen, indien afstand houden niet mogelijk is. Voor personen rondom kwetsbaren adviseert het COVID-19-Responsteam onder meer om een zelftest te doen bij klachten en voorafgaand aan een incidenteel bezoek aan kwetsbaren. Daarnaast blijft het belangrijk voor iedereen om zich aan de basisadviezen te houden.
Hoe verhoudt de huidige stand van de coronathermometer, namelijk laag, zich tot de oplopende besmettingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voorbereid op een nieuwe golf als het gaat om test- en monitorcapaciteit, zorgcapaciteit en prikcapaciteit?
De zorgsector heeft grote inspanningen getroffen in voorbereiding op een nieuwe golf. Er vindt in de regio veel onderlinge afstemming en versterking van samenwerking plaats. In de huidige tijd van personeelskrapte, zal bij een nieuwe golf met eenzelfde personeelscapaciteit meer zorg geleverd moeten worden. Dat betekent dat de meeste winst te behalen is door de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het expertteam COVID-zorg heeft hierover kort voor de zomer een advies uitgebracht.10 Op mijn verzoek heeft iedere ROAZ-regio naar aanleiding van dit advies een implementatieplan opgesteld en zijn regio’s direct gestart met de uitvoering hiervan. Het algemene beeld van de voortgang van de implementatie is positief.
Succesvolle innovaties als zuurstof thuis en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen en/of VVT-instellingen kan worden beperkt en de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, zullen ertoe bijdragen dat de beschikbare capaciteit efficiënter wordt ingezet. Ook is er de afgelopen tijd gewerkt aan de herijking van het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ).
De GGD’en hebben op dit moment de capaciteit om ongeveer 700.000 vaccinatieprikken per week te zetten. Daarnaast worden er ook prikken gezet door andere uitvoerders. De GGD’en optimaliseren hun beschikbare capaciteit op regionaal niveau en kunnen (lokaal) opschalen als daar behoefte aan is. Op dit moment is de beschikbare capaciteit ruim voldoende. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. geïnformeerd over de voortgang en de planning van de najaarsvaccinatieronde11. Vanaf 26 oktober jl. kan iedereen van 12 jaar en ouder die de basisserie heeft afgerond een afspraak maken voor een herhaalprik: dit is mogelijk vanaf 3 maanden na de laatste vaccinatie of 3 maanden na een doorgemaakte COVID-19-infectie.
Zelftesten is de primaire testmethode voor het grootste deel van de bevolking. Grootschalig testen met PCR bij de GGD is niet langer noodzakelijk. Wel houden we PCR-testcapaciteit bij de GGD beschikbaar voor specifieke doelgroepen12.
Op het moment dat een nieuwe virusvariant onvoldoende wordt aangetoond met antigeen(zelf)testen, en de druk op de zorg onverhoopt toch weer toeneemt, zal weer opgeschaald kunnen worden met grootschalig PCR-testen (voor elke burger). Om goed voorbereid te zijn, zijn afspraken gemaakt voor een stapsgewijze (grootschalige) opschaling met zowel de GGD’en als met laboratoria.
Het is hierbij goed om te realiseren dat onder andere beschikbaarheid van personeel, het niet gelijktijdig grootschalig opschalen van testen en vaccineren, en beschikbaarheid van materialen belangrijke aandachtspunten zijn en de feitelijke capaciteit en/of opschalingssnelheid kunnen drukken.
Bij welk aantal COVID-patiënten in het ziekenhuis (naar schatting) komt de reguliere zorg in het gedrang?
De mate waarin de reguliere zorg (non-COVID zorg) doorgang kan vinden, is afhankelijk van meerdere factoren. Naast het aantal COVID-patiënten dat is opgenomen zijn ook de toe- of afname van de reguliere zorgvraag (bijvoorbeeld door een griepgolf), en de hoeveelheid uitgestelde zorg, de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel, en daarmee samenhangend de hoogte van het ziekteverzuim, van belang voor de doorgang van reguliere zorg. Een schatting op basis van alleen het aantal opgenomen COVID-patiënten is daarom niet te maken.
Kunt u toelichten welk effect de griepgolf kan hebben op de zorgcapaciteit?
Voor patiënten die met influenza worden opgenomen in het ziekenhuis geldt dat zij – net als COVID-patiënten – een beroep doen op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit op de kliniek en in sommige gevallen de IC. Net als een coronagolf heeft een griepgolf effect op de beschikbaarheid van personeel. Het ziekteverzuim kan daardoor hoger zijn. Hoe meer patiënten met influenza worden opgenomen, hoe sterker de totaal beschikbare capaciteit onder druk zal komen te staan. Bij noodzakelijke opschaling van capaciteit vanwege een oplopend aantal COVID- en/of influenza-patiënten, zal de eventuele afschaling van (kritiek) planbare zorg plaatsvinden op basis van de urgentieklassering opgesteld door de Federatie Medische Specialisten (FMS).13
Wat kunt u zeggen over de opkomst voor de herhaalprik?
Van 19 september tot en met zondag 6 november zijn er circa 3,4 miljoen herhaalprikken tegen COVID-19 gezet. Tot en met zondag 6 november had 52,1% van de 60-plussers in het najaar een herhaalprik gehaald. Het aantal gezette herhaalprikken wordt wekelijks op donderdag bijgewerkt op het Coronadashboard van de rijksoverheid.14 Het is belangrijk dat de mensen die op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) per brief persoonlijk zijn uitgenodigd voor de herhaalprik, hiervoor zo snel mogelijk een afspraak maken als zij dit nog niet gedaan hebben. Het betreft hierbij iedereen van 60 jaar en ouder, mensen jonger dan 60 jaar die ook in aanmerking komen voor de griepprik en zorgmedewerkers.
De impact van geldstress en schulden op de (mentale) gezondheid van mensen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u zich ervan bewust dat geldstress kan leiden tot meer mentale en ook fysieke klachten?1
Ja, uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke wisselwerking is tussen armoede en gezondheid. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn2. Mensen met problematische schulden hebben vaker te maken met psychische klachten en/of stoornissen, ze ervaren meer en vaker lichamelijke klachten en beperkingen. Tegelijkertijd spelen gezondheidsproblemen vaak een cruciale rol bij problematische schulden.
Verwacht u dat de druk op de zorg zal toenemen, specifiek op de huisartsen en ggz, nu steeds meer mensen niet rond kunnen komen? Zo ja, gaat u extra maatregelen nemen om ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
We weten dat er een verband is tussen stress vanwege geldzorgen en de fysieke- en mentale gezondheid. Huisartsen en GGZ-hulpverleners zien dit ook terug in hun praktijk. In welke mate de economische situatie doorwerkt in de zorg is op voorhand niet te zeggen. Dit kabinet neemt maatregelen gericht op het borgen van bestaanszekerheid, schulden te voorkomen en op te lossen. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden» 3 van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, van 12 juli. Deze aanpak is breed en richt zich onder andere op vroeg signalering, en daarbij snellere en beter toegankelijke hulp en meer mogelijkheden om uit geldzorgen te blijven en schulden te voorkomen en sneller uit schulden te komen.4 Daarbij werken het Ministerie van VWS en SZW samen aan verschillende acties om de samenwerking tussen het zorg- en het sociaaldomein te versterken. Bijvoorbeeld het ondersteunen en stimuleren van samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en ggz voor van huisartsenpraktijken met het signaleren en bespreekbaar maken van geldzorgen, en het warm overdragen van patiënten naar schuldhulpverlening.5 Hierdoor zijn patiënten beter geholpen, verminderd de druk op de zorg en hebben gemeenten problemen eerder en beter in beeld. Ook hebben SZW en VWS de SER om advies gevraagd over maatregelen binnen het stelsel van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het sociaal domein om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Het advies van de SER kan mogelijk bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden.
Naast bovenstaande maatregelen ben ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de bewindspersonen van SZW en OCW de landelijke aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» gestart.6 Wij zetten daarmee in op een beweging voor een mentaal gezond Nederland. De mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking staat namelijk al langer onder druk. Dit als gevolg van verschillende sociaal maatschappelijke ontwikkelingen waaronder geldzorgen door de stijgende (energie)kosten. Eén van de activiteiten die we vanuit de aanpak ondernemen op het gebied van ondersteuning is dat we samen met Mind Us kijken hoe we de inzet van laagdrempelige inloopmogelijkheden voor mensen kunnen verbeteren, onder andere door deze beter in kaart te hebben en daarmee beter vindbaar te maken. Ook werken we samen met MIND Us aan het beter verbinden van deze initiatieven in de buurt met belangrijke vindplekken online, zoals chats en websites, maar ook luisterlijnen. Met deze activiteiten zetten we in op het versterken van de mentale gezondheid van alle Nederlanders en bieden we laagdrempelige ondersteuning waar gewenst.
Hoe neemt u deze kennis mee in discussies binnen het kabinet over maatregelen tegen de stijgende energierekening?
Deze kennis neem ik en mijn collega’s in het kabinet mee in de gesprekken over maatregelen en oplossingen tegen de stijgende energierekening. Het kabinet heeft onlangs aanvullende maatregelen genomen om de hoge energieprijzen te compenseren. 7 Nog voordat het prijsplafond vanaf 1 januari in werking treedt, krijgen huishoudens al een tegemoetkoming van 190 euro in de maanden november en december.8
Deelt u onze mening dat de impact van maatregelen op de (mentale) gezondheid van mensen zou moeten worden meegenomen in beleidskeuzes over de stijgende energierekening? Zo ja, hoe gebeurt dat nu? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat gezondheidsvraagstukken sociale vraagstukken zijn en visa versa. Dit versterkt onze ambities om financiële problemen te voorkomen en op te lossen. De investeringen in sociale vraagstukken kennen domein overstijgende baten. Het kabinet werkt mede daarom hard aan maatregelen gericht op het ondersteunen van de mensen die het hardst worden geraakt door de stijgende energierekening.9
Hoe zijn de gevolgen van geldstress op de (mentale) gezondheid meegenomen in de overwegingen om tot een fonds energieschulden te komen, waarmee mensen alleen worden geholpen als ze al zwaar in de financiële problemen zitten en dus al de schadelijke gevolgen van geldstress hebben ervaren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om geldzorgen, -stress, schulden en armoede zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen. We staan aan de lat voor een grote opgave. Dat wil niet zeggen dat het kabinet de doelstellingen laat varen. Het kabinet versterkt met een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota 2023 de inkomenspositie van mensen om de negatieve effecten van de hoge prijzen te dempen. In aanvulling hierop heeft het kabinet op 20 september 2022 aangekondigd met aanvullende maatregelen ten aanzien van de energierekening te komen, waaronder de instelling van een tijdelijk prijsplafond voor kleinverbruikers, zoals huishoudens, zzp’ers en kleine bedrijven10. Door dit plafond worden schommelingen in de energieprijzen deels opgevangen door de overheid en ontstaat er voor kleinverbruikers meer zekerheid over de energiekosten.
Ondanks alle maatregelen, en de energiebesparende maatregelen die men zelf kan nemen, kan de situatie zich voordoen dat er toch huishoudens zijn die in de financiële problemen komen. Zonder hulp zullen deze huishoudens problematische schulden gaan opbouwen. Om dit te voorkomen wordt momenteel de mogelijkheid van een tijdelijk noodfonds verkend.
Deelt u onze mening dat het voor het mentale welzijn beter zou zijn om mensen te helpen voordat ze in de geldproblemen komen (bijvoorbeeld door een prijsplafond voor energie) dan als ze al grote geldproblemen hebben (bijvoorbeeld via het fonds energieschulden)? Zo ja, hoe kunnen mensen dit terug gaan zien in kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het altijd beter is om geldproblemen te voorkomen. Daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om financiële problemen te voorkomen, zoals een tijdelijk prijsplafond voor gas en elektriciteit, het verhogen van sociaal minimum en de intensivering van vroegsignalering en een korting op de energie rekening in november en december 2022.
Hoe verhoudt de keuze voor een fonds energieschulden zich tot de inzet van dit kabinet op preventie bij mentale gezondheid? Staan deze twee zaken niet haaks op elkaar?
Nee. Het kabinet neemt maatregelen om financiële problemen te voorkomen én op te lossen, zoals in het antwoord op vraag 6 is geschetst. De situatie kan zich voordoen dat er toch huishoudens zijn die in de financiële problemen komen. Voor die groep wordt nu de mogelijkheid van een tijdelijk noodfonds verkend.
Met de kabinetsbrede aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» zet ik mij samen met mijn collega’s uit het kabinet, mensen uit de doelgroep en verschillende betrokken veldpartijen in op het bevorderen van de mentale gezondheid. Want de urgentie om gezamenlijk aan de slag te gaan op mentale gezondheid is hoog. Er bestaan namelijk al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking. Zo noemt de Volksgezondheidstoekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst.11 We hebben bij het uitwerken van de aanpak aandacht voor achterliggende problematiek en sociaal maatschappelijke vraagstukken (zoals armoede, bestaanszekerheid, sociale basis etc.) en zetten in op een mental health in all-policies benadering.
Schulden bij publieke dienstverleners, waaronder politieagenten en andere ambtenaren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Weet u dat voor de screening naar de integriteit en betrouwbaarheid van politieagenten ook gekeken wordt naar het hebben van problematische schulden?1
Ja.
Zijn er andere beroepsgroepen bij de overheid waarbij integriteit en betrouwbaarheid tot de kernwaarden behoren en waar gescreend wordt op het hebben van schulden? Zo ja, welke beroepsgroepen zijn dat? Heeft u een indicatie van het aantal ambtenaren in deze beroepsgroepen dat problematische schulden heeft? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Overheidssectoren voeren zelfstandig beleid op de risico’s van (problematische) schulden. Hier is geen centraal overzicht van. In de beantwoording van deze Kamervragen kan dus niet een beeld worden gegeven van de overheid als geheel. Er zal – naast de sector politie – in worden gegaan op het beleid bij de sectoren Rijk, Defensie en gemeenten.
Integriteit en betrouwbaarheid zijn uiteraard voor alle ambtenaren een belangrijke kernwaarde. Deze kernwaarden staan ook beschreven in de diverse gedragscodes voor ambtenaren. Denk bijvoorbeeld aan de «Gedragsregels Veiligheid & Integriteit» van Defensie, de door gemeenten gehanteerde gedragscodes voor ambtenaren en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). In deze gedragscodes staan ook voorbeelden van specifieke functies met extra integriteitsrisico. Bij deze functies kan financiële kwetsbaarheid worden meegenomen in een screening. Dit kan bijvoorbeeld voor medewerkers in een vertrouwensfunctie het geval zijn, die een veiligheidsonderzoek krijgen door de AIVD (of bij Defensiemedewerkers door de MIVD) op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken.
In een veiligheidsonderzoek wordt onder meer aandacht geschonken aan de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van een betrokkene. Problematische schulden van een betrokkene kunnen daarbij een rol spelen. De criteria waaraan een (potentiële) vertrouwensfunctionaris in algemene zin moet voldoen zijn eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn. Deze criteria worden ingevuld aan de hand van indicatoren, waarbij onder andere wordt bekeken of er mogelijk sprake is van financiële kwetsbaarheid. Bij de beoordeling of sprake is van financiële kwetsbaarheid wordt rekening gehouden met onder meer de volgende factoren: de hoogte van de schuld, de hoogte van reguliere inkomsten en het vermogen, het patroon van inkomsten en uitgaven, het perspectief dat de financiële problemen binnen afzienbare tijd zijn opgelost, de houding van betrokkene ten opzichte van het oplossen van de financiële problemen en het bieden van directe en volledige transparantie.
De financiële situatie kan ertoe leiden dat een betrokkene kwetsbaar wordt geacht voor bijvoorbeeld omkoping of chantage. Ook kan er een risico zijn dat iemand door zware financiële problemen geen weerstand kan bieden aan verleidingen als heling of het te gelde maken van vertrouwelijke informatie. Indien wordt geconstateerd dat sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten. getrouwelijk zal volbrengen, kan een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden geweigerd, dan wel ingetrokken.
Er is geen centrale registratie van problematische schulden onder overheidspersoneel als geheel. Als schulden leiden tot een loonbeslag wordt dit bekend bij de personeelsadministratie van de betreffende organisatie. Er zijn nu geen signalen van een stijging van het aantal loonbeslagen bij politie, Rijk, Defensie en gemeenten.
Daarbij is wel belangrijk om twee zaken te benoemen:
(Problematische) schulden leiden niet direct tot loonbeslagen. Eerst volgen betalingsherinneringen en het inzetten van een incassobureau. Pas daarna kan sprake zijn van een loonbeslag. Dat betekent dat er sprake is van een na-ijleffect: het kan zijn dat er nu medewerkers zijn met problematische schulden, die later in de tijd te maken krijgen met een loonbeslag. Gezien de bijzonderheid van de huidige situatie met oplopende energieprijzen en inflatie zal ik als Minister van BZK de komende tijd het aantal loonbeslagen nauwgezet blijven volgen. Zo is het mogelijk om te zien of meer medewerkers te maken krijgen met een loonbeslag.
Het is ook goed om op te merken dat bij loonbeslag schulden in de informele sfeer niet worden meegenomen, denk bijvoorbeeld aan een schuld aan een vriend/familielid. Bij deze informele schulden is het afhankelijk van het initiatief van de medewerker of het bij de werkgever bekend wordt, bijvoorbeeld omdat de medewerker hulp inroept van het financieel loket, een Sociaal Fonds of het bespreekt met de leidinggevende of de vertrouwenspersoon of bedrijfsmaatschappelijk werk. Bij Rijk, politie, Defensie en gemeenten is in de afgelopen maanden geen toename van meldingen of hulpvragen waarneembaar. Wel zijn er vanuit de organisaties meer vragen van leidinggevenden over hoe de medewerkers te informeren als ze in de problemen dreigen te komen door de energieprijzen en de inflatie.
Het na-ijleffect van loonbeslagen (problematische schulden leiden pas later in de tijd tot loonbeslagen) gecombineerd met het feit dat informele schulden dikwijls niet zichtbaar zijn maakt dat extra alertheid geboden is als er signalen zijn uit andere bronnen. Denk bijvoorbeeld aan de signalen die maatschappelijk werkers binnen de organisaties krijgen of de toename van het aantal verzoeken bij een sociaal fonds. Ook is het belangrijk om medewerkers te stimuleren te spreken over hun (financiële) problemen. Op deze (en andere) belangrijke onderdelen van de aanpak wordt verder ingegaan bij de antwoorden op vraag 3 en 5.
Deelt u de mening dat door de huidige gestegen energieprijzen ook politieagenten of andere ambtenaren in beroepen waar integriteit en betrouwbaarheid in het geding kan zijn, in de schulden dreigen te komen? Zo ja, welke risico’s ziet u hierbij? Hoe wilt u deze risico’s beheersen? Zo nee, waarom niet?
Problematische schulden kunnen een integriteitsrisico opleveren. Medewerkers met (problematische) schulden kunnen vatbaar zijn voor fraude of diefstal, maar ook voor beïnvloeding of ondermijning van buitenaf. Dat levert een serieus risico op voor de betrouwbaarheid en integriteit van overheidsorganisaties. Het is daarom van groot belang om te voorkomen dat (problematische) schulden leiden tot dergelijke effecten. Ook vanuit het oogpunt van personeelszorg is het belangrijk om te werken aan financieel bewustzijn van de medewerkers en om actief ondersteuning te bieden aan medewerkers die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken). Mede om financiële stress en zorgen bij medewerkers met geldproblemen te voorkomen en te zorgen voor financiële fitheid. De oorzaken van financiële problemen blijken in de praktijk divers en vaak een samenloop van omstandigheden. Mensen schamen zich soms voor deze problemen en hebben het er niet over, ook niet met hun werkgever. Hierdoor kan het van kwaad tot erger gaan. Het is daarom belangrijk dat we problematische schulden uit de taboesfeer halen.
De aanpak van het risico van (problematische) schulden is als volgt:
Bij de politie geldt met de inwerkingtreding van het besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen (beoogd 1 januari 2023) een meldplicht. Relevante wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden moeten worden gemeld. Bij relevante wijzigingen kan een nieuw betrouwbaarheidsonderzoek, eventueel aangevuld met een omgevingsonderzoek, volgen, indien daartoe aanleiding bestaat. De controle van de financiële omstandigheden is een onmisbaar deel van de screening.
Voor andere overheidsmedewerkers in vertrouwensfuncties geldt dat de werkgever op bepaalde momenten een hernieuwd onderzoek moet aanvragen. Voor een A-veiligheidsonderzoek wordt standaard na 5 jaar een hernieuwd onderzoek ingesteld. Voor een B- en C- veiligheidsonderzoek geldt een termijn van 10 jaar. Als er binnen deze periode nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn, kan er ook eerder een hernieuwd veiligheidsonderzoek worden aangevraagd. Signalen van schulden kunnen een dergelijk nieuwe omstandigheid zijn dat een hernieuwd veiligheidsonderzoek wordt aangevraagd.
Bij politie, Rijk, Defensie en gemeenten worden loonbeslagen bijgehouden in de eigen financiële administraties. Als uit rapportages blijkt dat sprake is van een loonbeslag wordt actie ondernomen. Wat er precies gebeurt verschilt per sector en per organisatie. Dat is afhankelijk van de hoogte, frequentie en aard van de schulden en de functie van de medewerker. Doorgaans neemt de verantwoordelijke HR-adviseur of direct leidinggevende contact op met betrokkene. In eerste instantie om hulp aan te bieden (via de diverse hulplijnen – zie antwoord op vraag 5). De HR-adviseur attendeert de medewerker daarbij op de kwetsbaarheid die schulden met zich mee kunnen brengen, zeker bij vertrouwensfuncties, consulaire of financiële functies. De betrokken medewerker wordt daarbij aangemoedigd om aan zijn/haar leidinggevende openheid van zaken te geven. Waar nodig vindt afstemming plaats met de afdeling die verantwoordelijk is voor integriteit. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan, afhankelijk van de situatie, de werkgever doorverwijzen naar schuldhulpverlening, het takenpakket aanpassen, nadrukkelijker toezichthouden op het werk, hernieuwd onderzoek VGB of screening starten en in geval van ongeschiktheid overgaan tot het verlenen van ontslag.
Er bestaan bij Rijk, politie, Defensie en gemeenten al verschillende hulplijnen voor medewerkers, zoals een financieel loket, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociaal Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Deze hulplijnen staan uitgebreider bij het antwoord op vraag 5.
Als bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid en Defensie zullen wij vanuit onze verantwoordelijkheid als werkgever in samenspraak met de departementen en uitvoeringsorganisaties de situatie blijven monitoren en op basis hiervan beoordelen of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kent u het bestaan van een sociaal fonds waarin politieagenten maandelijks een klein bedrag van hun salaris storten? Zo ja, kan dit fonds eventueel ook gebruikt worden om politieagenten met problematische schulden te helpen? Is het fonds daarvoor afdoende gevuld? Kunt u indien dit niet het geval is het fonds aanvullen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik bekend met het landelijk dekkende netwerk van sociaal fondsen van de politie. Deze sociaal fondsen zijn er voor politiemedewerkers en door politiemedewerkers. Politiemedewerkers die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken) kunnen bij deze fondsen terecht voor advies en financiële hulp. Door middel van een intakegesprek met de betreffende politiemedewerker wordt bekeken waaruit de hulp kan bestaan en hiervoor wordt maatwerk geboden, zoals het bieden van een luisterend oor, ondersteuning bij financiën (budgetcoaching), een renteloze lening, die binnen een redelijke tijd afgelost moet kunnen worden, een gift, en/of een verwijzing naar andere instanties. Momenteel werkt de politie samen met de fondsen en externe partners aan een nog passende en sluitende hulpverlening aan politiecollega’s. Dit betreft een geheel aan maatregelen waar de politie, de fondsen en externe hulpverleners ieder vanuit hun rol in samenwerken.
De beschikbare budgetten verschillen per fonds. Op dit moment beschikken de fondsen gezamenlijk over voldoende middelen om aan de vraag te voldoen. De fondsen geven aan dat op dit moment (nog) geen sprake is van een duidelijke stijging in het aantal hulpverzoeken. Mede door schaamte en angst voor baanverlies wachten medewerkers vaak (te) lang met het zoeken van hulp. De fondsen kunnen elkaar helpen als dat nodig is. Het landelijke dekkend netwerk van sociaal fondsen vormt een samenwerkingsverband en is in beheer van stichtingen
Deelt u de mening dat het hebben van schulden voor deze beroepsgroepen voorkomen moet worden? Zo ja, wat kunt u concreet voor deze beroepsgroepen doen om dit te voorkomen? Bestaat er vanuit de overheid een fonds of zijn er andere financiële tegemoetkomingen om mensen te helpen van deze schulden af te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft recent aan aantal generieke maatregelen genomen die de oplopende financiële druk op huishoudens door exponentieel stijgende energieprijzen en inflatie moeten afremmen en het ontstaan van problematische schulden moeten voorkomen. Hiervan profiteren alle beroepsgroepen waaronder ook ambtenaren en politieagenten. Ook in de nieuwe CAO politie en Rijk zijn afgelopen jaar afspraken gemaakt over gedifferentieerde loonstijging, waarbij lage inkomens er relatief meer op vooruit zijn gegaan.
Hieronder wordt ingegaan op de specifieke voorzieningen voor medewerkers, werkzaam bij de politie, rijksoverheid, Defensie en gemeenten.
De politie biedt actieve ondersteuning bij dreigende en acute geldzorgen van politiemedewerkers en zet in om de drempel om (tijdig) hulp te zoeken te verkleinen. Daarnaast wordt actief ingezet op versterking van financieel bewustzijn en weerbaarheid om stress voor te zijn. Voor politiemedewerkers zijn de volgende voorzieningen beschikbaar:
Politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken), kunnen terecht bij het landelijk dekkende netwerk van sociaal fondsen van de politie voor advies en financiële hulp, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 4.
Politie verstrekt actief informatie over de mogelijkheden voor hulp aan het politiepersoneel en advies die zij in- en extern kunnen krijgen. In deze communicatie wordt rekening gehouden met de schaamte en de angst voor baanverlies bij financiële problemen. Er bestaat een netwerk van vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen om over die angstdrempel te praten. Daarnaast kunnen politiemedewerkers terecht bij de HR-desk voor informatie. Ook verwijst de HR-desk politiemedewerkers door naar onder andere bedrijfsmaatschappelijk werk.
Bedrijfsmaatschappelijk werk kijkt met politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt (of dreigen te raken), naar de financiële situatie en naar de oorzaken en gevolgen van geldzorgen. Bedrijfsmaatschappelijk werk biedt hulp voor de psychosociale problemen als gevolg van onder andere schulden. De inhoud van alles wat gedeeld wordt met een bedrijfsmaatschappelijk werker is volledig vertrouwelijk.
De politie werkt samen met schuldhulpverlener GRIP. Dit is een externe schuldhulpverlener die deskundig is om samen met betreffende politiemedewerker (grote problematische) schulden aan te pakken.
Om de drempel om hulp te zoeken zoveel mogelijk te verlagen richt de politie momenteel een onafhankelijk adviespunt op waar politiemedewerkers- als ze dat willen – anoniem advies kunnen vragen of problemen kunnen melden. Dit meldpunt zal ook gaan fungeren als portaal voor informatie en doorverwijzing.
In overleg met de werkgever bestaat er voor politiemedewerkers, die in de financiële problemen zijn geraakt, de mogelijkheid om voorschotten uit te laten keren, van bijvoorbeeld vakantiegeld, om overwerk in geld uit te laten betalen en om meer uren te mogen werken.
Er zijn Rijksbreed en op departementaal niveau een aantal specifieke voorzieningen zoals Sociaal Fondsen, Financieel Hulploket en Bedrijfsmaatschappelijk Werk.
Alle ministeries kennen een Sociaal Fonds dat een tijdelijk vangnet biedt voor medewerkers en hun gezinnen die in financiële moeilijkheden zijn geraakt of dreigen te raken. Deze fondsen zijn veelal stichtingen die gefinancierd worden door de bijdragen van medewerkers zelf en die hun eigen regels en werkwijze kennen. Er kan een renteloze lening of een gift worden verstrekt aan medewerkers. Vaak is hulpverlening gekoppeld aan lidmaatschap, die een maandelijkse storting doen.
Het Financieel loket is ingericht door UBR/Bedrijfszorg en ondersteunt en begeleidt collega’s van de rijksoverheid bij financiële vragen en schuldenproblematiek; daarnaast biedt het loket advies en training aan leidinggevende bij het herkennen en omgaan met schuldenproblematiek.
Omdat problematische schulden vaak leiden tot stress en daarmee tot verminderde productiviteit en een hoger ziekteverzuim werkt het Financieel Loket samen met het bedrijfsmaatschappelijk werk (ook geleverd door UBR/ Bedrijfszorg) om de medewerker ook bij psychosociale problematiek de juiste hulp te bieden. Een Bedrijfsmaatschappelijk werker heeft geheimhoudingsplicht en kan coachen en ondersteunen bij het oplossen van en omgaan met problemen op het werk of het dagelijks leven. Ook kan de bedrijfsmaatschappelijk werker verwijzen naar een instantie of externe deskundige.
De Minister BZK heeft de betrokken uitvoeringsorganisaties in mei jl. verzocht inspanningen te verrichten om Rijksbreed de bekendheid van het Financieel Loket te vergroten. Daarom wordt op dit moment eraan gewerkt om via Rijksbrede informatievoorziening extra aandacht te vragen voor de problematiek en het belang dit bespreekbaar te maken. Daarnaast wordt actief ingezet op informatievoorziening om medewerkers en leidinggeven voor te lichten over de hulplijnen zoals Sociaal Fonds, Financieel Loket en Bedrijfsmaatschappelijk Werk.
Incidenteel worden ook instrumenten ingezet, zoals een budgetcoach, het overnemen van schulden, uitbetalen verlof of renteloze lening. Naast de bestaande brede hulpinfrastructuur en procedures voor het omgaan met loonbeslag en het voorkomen van problematische schulden zijn er ook extra departementale activiteiten in gang gezet of in voorbereiding:
Medewerkers bij de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) worden actief benaderd door budgetcoaches, ook wordt het thema in werkoverleggen en op locatie onder de aandacht gebracht. Ook start RSO start samen met de UV Amsterdam een onderzoek genaamd Vital at work waarin wordt ingezet op het voorkomen en herkennen van stress en verzuim (hier zit ook financiële stress in). Dit project duurt vier jaar.
Momenteel is er door het Sociaal Fonds BZK een (kerst) actie in voorbereiding (bij BZK onder de 12.000 ambtenaren) om nog meer bekendheid te genereren voor het fonds en om steun te bieden bijvoorbeeld in de vorm van het kerstgeschenk te schenken aan het fonds om daarmee collega’s te helpen.
Defensie ondersteunt medewerkers bij het voorkomen en eventueel beheersen van schuldenproblematiek. Daarbij zijn er voor medewerkers meerdere hulplijnen.
Op initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) opgericht. Defensie is hierbij aangesloten als partner. Geldfit helpt om geldzaken fit te houden of om ze fit te krijgen. Geldfit heeft bij een eerste signaal over stijgende energieprijzen al initiatieven ondernomen om te bezien hoe zij hierbij hulp zouden kunnen gaan verlenen. Een actueel onderwerp op de startpagina is: «Aan de slag met je energierekening». Als blijkt dat er sprake is van schulden door achterstallige betalingen bij de energieleverancier of bij andere instanties, dan wordt via een zgn. landingspagina verwezen naar mogelijkheden voor hulpverlening bij het oplossen van schulden binnen Defensie en verwezen naar de sociale fondsen, waarover hieronder meer.
Defensie biedt budgetbegeleiding aan, aan medewerkers die om ondersteuning vragen bij het opzetten van een goede financiële administratie en die vragen om adviezen te geven over de besteding van beschikbare financiële middelen. Het gaat hier om een preventief traject waarbij mogelijke financiële problemen kunnen worden voorkomen.
De doelstelling van de sociale fondsen bij Defensie is «het verlenen van hulp in gevallen van financiële nood met een sociale en/of medische achtergrond». De fondsen verstrekken geen bijdrage om maandelijks ook de energierekening te kunnen blijven betalen. Als er uiteindelijk schulden / achterstallige betalingen ontstaan doordat onder andere de energierekening niet meer betaald kan worden (maar ook het betalen van de huur, de premie voor de ziektekostenverzekering en er zijn sociale en/of medische redenen die leidden tot financiële nood), dan kan een aanvraag voor hulpverlening bij een sociaal fonds worden ingediend. De fondsen verstrekken soms ook giften. Een aantal fondsen verstrekt dikwijls een gift als de schuldposities een paar duizend euro bedragen. Bij grotere schulden wordt mogelijk een renteloze lening verstrekt en een deel als gift, of wordt het totaal als renteloze lening verstrekt.
In juni 2021 heeft Defensie alle medewerkers een brief gestuurd op huisadres om hen te informeren over hulp bij schuldenproblematiek. In de afgelopen maanden is er binnen Defensie een campagne uitgezet bedoeld om medewerkers te informeren over bovenstaande hulpinstanties binnen Defensie. Daarbij worden er voorlichtingen gegeven aan leidinggevenden en overige functionarissen om de informatie over te brengen en medewerkers met (oplopende) schulden te herkennen. Op dit moment is het Ministerie van Defensie bezig om een vast loket op te richten om schuldhulpverlening te borgen binnen de organisatie. Deze maand hebben medewerkers een flyer ontvangen over hulp bij financiële zorgen.
Gemeenten nemen verschillende maatregelen om problematische schulden te voorkomen of op te lossen. Zij kunnen zelf:
Informatie geven aan hun leidinggevenden over zowel veiligheid als hulp bij schulden;
Informatie op intranet met verwijzingen naar hulp, o.a. personeelsfondsen (voor evt. renteloze lening of gift), vertrouwenspersonen, vertrouwenscoaches, budgetcoach, bedrijfsmaatschappelijk werk, informatiebijeenkomsten over financiële planning resp. fitheid;
Verwijzingen naar eventuele arbeidsvoorwaardelijke mogelijkheden zoals uitbetalen van het individueel keuzebudget (IKB), verkopen bovenwettelijke vakantie-uren, uitbreiding contracturen.
Belangrijk is het onderwerp schulden uit de taboesfeer te halen en met waarborgen voor de privacy van betrokkenen het onderwerp bespreekbaar te maken.
Het bericht 'Cardiologen krijgen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Cardiologen krijgen zonder toestemming miljoenen euro’s van medische bedrijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat cardiologen miljoenen euro’s ontvangen van medische bedrijven zonder het ziekenhuisbestuur hierover te informeren? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening. In de gedragscode medische hulpmiddelen (GMH) is opgenomen dat afspraken omtrent vergoeding van kosten van individuele zorgprofessionals schriftelijk moeten worden vastgelegd en dat de betrokken zorgprofessional deze afspraken meldt aan het bestuur van de zorginstelling2. Naar aanleiding van het nieuwsbericht ga ik op korte termijn met de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) en de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in gesprek over de naleving en het toezicht hierop. Over de opbrengsten van deze gesprekken zal ik, zoals eerder toegezegd, uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 informeren.
Deelt u de mening dat ondanks uw beantwoording op eerdere Kamervragen (2022Z12943) waarin u nog stelde dat u voldoende maatregelen neemt tegen fraude in de zorgsector, er gezien dit bericht meer maatregelen genomen moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen aanleiding om voor de aanpak van fraude in de zorg maatregelen te treffen anders dan die zijn beschreven in de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 29 juni3 en die ik heb genoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen4. In het geval van ongeoorloofd gunstbetoon is mijn beeld dat bestaande regelgeving en maatregelen adequaat zijn, het komt aan op naleving en toezicht.
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), die hier een rol in heeft omdat zij handhaaft op basis van de Wet medische hulpmiddelen, dat handhaving van de beleidsregels van deze zelfde wet is geregeld via zelfregulering?
Het is goed om een onderscheid te maken tussen toezicht en zelfregulering in het geval van gunstbetoon. De IGJ houdt namelijk toezicht op naleving van de Wet medische hulpmiddelen (Wmh), waarin een verbod op gunstbetoon is opgenomen. In artikel 6 lid 3 van de Wet medische hulpmiddelen (Wmh) is dit verbod opgenomen, waarbij er ook enkele uitzonderingen zijn gemaakt. De beleidsregels gunstbetoon geven een nadere uitleg aan het wettelijk verbod op gunstbetoon.
Zelfregulering vindt alleen plaats bij de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), waarin afspraken door het veld zijn gemaakt ten aanzien van gunstbetoon. De IGJ en de Stichting GMH hebben afspraken gemaakt over de zelfregulering op het gebied van gunstbetoon. Aangezien zelfregulering bevorderlijk is voor het toezicht op en de naleving van de vereisten op het gebied van gunstbetoon, onderschrijf ik het belang hiervan.
Deelt u de mening dat de Gedragscode medische hulpmiddelen niet naar behoren functioneert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van Nieuwsuur laat zien dat er belangrijke aandachtspunten zijn ten aanzien van de gedragscode. De aandachtspunten geven, zoals eerder aangegeven, aanleiding om met de IGJ en de Stichting GMH in gesprek te gaan over de gedragscode.
Deelt u onze mening dat de IGJ een actievere rol moet gaan spelen in het handhaven van de Wet medische hulpmiddelen, inclusief beleidsregels? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van Nieuwsuur geeft voor mij aanleiding om met de IGJ in gesprek te gaan over welke acties zij kunnen oppakken op dit dossier. Ik wil hierbij aangeven dat de IGJ al langere tijd aandacht heeft voor het thema gunstbetoon. De casuïstiek uit de Nieuwsuur-uitzending zal ook als belangrijk signaal worden meegenomen in het lopende toezicht op dit dossier. Daarnaast gaat de IGJ op korte termijn in gesprek met de betrokken veldpartijen om de zelfregulering te evalueren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat het Amerikaanse volkstellingsbureau nu vragen over Long COVID in haar vragenlijsten meeneemt en dat de uitkomst is dat 16 miljoen Amerikanen in de leeftijdscategorie 18–65 vertellen dat ze Long COVID hebben en twee tot vier miljoen van deze mensen niet kunnen werken?2
Ja
Is het u bekend dat het ook in Nederland om aanzienlijke aantallen mensen moet gaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat het UWV in de eerste helft van 2022 731 keuringen had met hoofddiagnose COVID en dat 62% volledig arbeidsongeschikt bleek te zijn? Bent u bekend met het feit dat dit nog waarschijnlijk nog maar het begin is, omdat iemand normaal gesproken pas twee jaar na ziek worden, gekeurd wordt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Dit aantal is mij bekend. Van de mensen die met hoofddiagnose «COVID-19» werden gekeurd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd volgens het UWV3 8% duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Van de gekeurden kreeg 54% een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) 80–100 uitkering. Dit betekent dat op het moment van keuring sprake is van (bijna) volledig verlies van arbeidscapaciteit, maar verbetering van de belastbaarheid niet wordt uitgesloten.
Ik ben ermee bekend dat niet alle mensen die gedurende de pandemie langdurige klachten hebben ontwikkeld in dit aantal zijn meegerekend. Pas na twee jaar ziekte volgt een WIA-beoordeling.
Deze cijfers hebben betrekking op mensen die de delta-variant van COVID-19 hebben doorgemaakt. Mogelijk is er een verschil tussen de delta- en de omikron-variant wat betreft de kans op langdurige klachten. Dit is een onderwerp van onderzoek binnen het lopende LongCOVID-onderzoek van het RIVM.
Heeft u een inschatting van de omvang van Long COVID in Nederland? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Uit een recent onderzoek4 blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen.
Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 18.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Kunt u een brief over de uitvoering van deze motie binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen en daarin ingaan op elk van de genoemde aspecten in het dictum?
Ik verwijs hiervoor naar de bijlage «Voorbereiding en bescherming – andere relevante onderwerpen die verband houden met de langetermijnaanpak van het coronavirus»6 bij de Kamerbrief langetermijnaanpak COVID-19.
Post-COVID is een belangrijk onderwerp. Veel mensen ervaren langdurig klachten na het doormaken van een COVID infectie en dit heeft grote invloed op degenen die het treft en hun omgeving. Op dit moment is er helaas nog geen pasklaar oplossing, omdat er nog veel onduidelijk is over diagnose en mogelijke behandeling van post-COVID.
Ik ben daarom blij dat er snel gestart is met onderzoek naar post-COVID en dat er op dit moment blijvend en ruime aandacht is binnen de wetenschap voor onderzoek naar alle aspecten van post-COVID. Zo lopen via ZonMw achttien studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling. Twaalf van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Daarnaast doen verschillende ziekenhuizen onderzoek naar de oorzaak en mogelijke behandeling van post-COVID. Naast al dit nationale onderzoek loopt er internationaal ook zeer veel onderzoek naar alle aspecten van post-COVID.
Vanwege de veelvoud aan onderzoeken, bereiden de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een overkoepelende kennisagenda voor, waarbij nationale en internationale onderzoeken op het gebied van post-COVID worden samengebracht en geanalyseerd op hun toepassing in Nederland. Hieruit zal blijken of en welk aanvullend onderzoek nodig is. Ik juich dit initiatief toe.
Ten aanzien van de vormgeving van een expertisecentrum post-COVID hebben NFU en C-support toegezegd om de komende maanden gezamenlijk uit te werken op welke wijze kennis en ervaring uit de wetenschap, onderzoek en praktijk op het gebied van post-COVID structureel bijeengebracht kunnen worden om binnen afzienbare termijn toepassing te krijgen in praktijk.
Kunt u vooral ingaan op het biomedische onderzoek dat in Nederland gedaan wordt, de wijze waarop dat nu gefinancierd wordt en de wijze waarop u gaat bevorderen dat dat structureel en grondig gaat gebeuren?
Zoals hierboven beschreven financiert het Ministerie van VWS via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van post-COVID. Op dit moment worden achttien onderzoeken gedaan, waarvan twaalf onderzoeken biomedische van aard zijn.
Biomedisch onderzoek is een belangrijk onderdeel van de kennisagenda die de NFU, de FMS en het NHG voorbereiden. Uit deze kennisagenda zal blijken of er hiaten zijn waarvoor aanvullend onderzoek nodig is.
De afschaling van de dienstregeling van de NS |
|
Attje Kuiken (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen over de aangekondigde afschaling van de dienstregeling van de NS?
De aangekondigde afschaling van de dienstregeling draagt niet bij aan het versterken van een robuust en betrouwbaar openbaar vervoernetwerk, daar maak ik mij dan ook zorgen over.
Hoe beoordeelt u het patroon van (aankomende) verschraling van het openbaar vervoer in Nederland?
Het openbaar vervoer moet robuust en betrouwbaar zijn. Het openbaar vervoer maakt banen en activiteiten bereikbaar, verbindt woongebieden en draagt bij aan sociale cohesie. Verschaling van het OV is in dat licht ongewenst. De afgelopen periode is het OV onder druk komen te staan. Enerzijds als gevolg van COVID-19, de daaraan gerelateerde terugloop in het aantal reizigers en daarmee ook de inkomsten voor vervoerders. Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Op dit moment heeft het OV, net als vele andere sectoren, ook te kampen met de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt. Om deze te beteugelen, en de impact van het personeelstekort voor de reizigers te minimaliseren, zijn de vervoerders aan zet. Ik verwacht dat zij dan ook alles in het werk stellen om het OV op peil te houden, en om de personeelsproblematiek zo spoedig mogelijk te bezweren.
Hoe gaat u erop toezien dat mensen gewoon met de trein naar werk, school of het ziekenhuis kunnen reizen?
Als concessieverlener zal ik NS blijven aanspreken op de naleving van haar verplichtingen uit de concessie en over het beperken van hinder voor de reiziger als gevolg van de personeelskrapte. Daarnaast zal ik NS aan het einde van het jaar ook beoordelen, volgens gebruikelijke wijze, op haar prestaties. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 23 augustus jl.1 houdt mijn Ministerie – samen met het Ministerie van Financiën – vinger aan de pols voor wat betreft de uitvoering van de integrale aanpak van NS waarmee zij haar personeelsproblematiek wil beteugelen.
Deelt u de mening dat betere arbeidsvoorwaarden, waaronder een significant hoger loon, voor het NS-personeel noodzakelijk is om verdere verschraling te voorkomen? Bent u bereid hierop toe te zien?
Om nieuw personeel te kunnen aantrekken zijn verschillende zaken belangrijk. Het loon is daarbij één van de onderdelen. De onderhandelingen hierover met de bonden en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Recentelijk heb ik – samen met het Ministerie van Financiën – indringend met NS gesproken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zal ik, samen met de Minister van Financiën, blijven voortzetten.
Vindt u ook dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om als werkgever het goede voorbeeld te geven in loonafspraken, in het licht van de recente oproep van het kabinet aan werkgevers om lonen te verhogen?
De Minister van Financiën, als aandeelhouder, geeft aan het belangrijk te vinden dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap. De Minister van Financiën verwacht dit ook van NS. Ook de continuïteit van de onderneming is van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Is het kabinet als aandeelhouder van de NS bereid om aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor loonsverhogingen?
Zoals hierboven aangegeven zijn de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op dit moment is de vraag of er aanvullende middelen noodzakelijk zijn niet aan de orde.
Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medisch specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws «Ziekenhuizen kwetsbaar voor fraude door neveninkomsten artsen»?1
Ja.
Erkent u dat ook met de genoemde maatregelen het lastig blijft voor ziekenhuizen om de nevenfuncties van medisch specialisten in zicht te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Streven naar een compleet overzicht van nevenfuncties van medisch specialisten is goed. Echter, zoals in het nieuwsbericht is genoemd, is het zo dat als iemand kwaad wil doen, diegene activiteiten, belangen en inkomsten zal (proberen te) verhullen. Hierna licht ik het huidige kader van ziekenhuizen toe om zicht te krijgen op de nevenfuncties en neveninkomsten van medisch specialisten.
Wat er wel en niet mag op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en in de Beleidsregels gunstbetoon.3 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van deze beleidsregels. De farmaceutische sector en de hulpmiddelensector hebben in aansluiting op de beleidsregels gedragscodes geformuleerd. Wanneer een vergoeding van een farmaceutisch bedrijf of hulpmiddelenbedrijf aan zorgverleners is toegestaan, moet deze vergoeding in de meeste gevallen geregistreerd worden in het Transparantieregister Zorg.4 Het Transparantieregister berust op zelfregulering en er is een gedragscode, de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties.5 Alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties,6 waaronder ziekenhuizen, moeten zich houden aan deze gedragsregels. Door het register is het inzichtelijk in hoeverre een behandelaar een financiële relatie heeft met een bedrijf. Uit de jaarlijkse evaluatie van het register, die ik u op 31 januari 2022 heb toegestuurd, blijkt dat het register doeltreffend en effectief is.7
Daarnaast is mede door de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld.8 De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen.
Tot slot is er de Governancecode zorg 2022, een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties er ook gebruik van maken. Het committeren aan en implementeren van de code is onder andere voor ziekenhuizen een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar integriteit Van Eijbergen dat het makkelijker is om afspraken te maken over nevenactiviteiten bij medisch specialisten in loondienst, omdat het melden van nevenactiviteiten bij een medisch specialistisch bedrijf (msb) op basis van vrijwilligheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 ook heb toegelicht gelden het Transparantieregister en de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties9 voor alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties10, waaronder ziekenhuizen. Daarnaast is mede door de FMS de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling11 opgesteld. De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen. Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden.
Wat betekent dit voor uw keuze om al dan niet regelgeving in te voeren zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan?
Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en afremmen van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, ga ik deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Ik kijk daarbij breed naar de prikkels en de aspecten die van invloed zijn op de transformatie naar passende zorg en de bestuurbaarheid. Indien bij de medisch-specialistische bedrijven onvoldoende verbetering optreedt zal er regelgeving komen zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan.
Wanneer is er voldoende verbetering opgetreden in de transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels binnen msb’s om geen regelgeving in te voeren waarmee alle medisch specialisten in loondienst gaan? Welke concrete en meetbare doelen stelt u voor de msb’s?
De precieze monitoring wordt op dit moment nog uitgewerkt. In het najaar zal ik u nader informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
In hoeverre is het, aangezien in het regeerakkoord de verantwoordelijkheid van msb’s in de transformatie naar passende zorg, bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels wordt genoemd, realistisch dat msb’s deze verantwoordelijkheid kunnen nemen nu experts vermoeden dat er meer zaken zullen zijn zoals de cardiologen fraude in het Zwolse Isala-ziekenhuis?
Ik wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de verbetering die medisch specialistische bedrijven wel of niet gaan laten zien. Passende zorg vraagt om samenwerking en om de transformatie te bereiken, hebben ook de medisch specialistische bedrijven een rol. Ik verwacht dat alle partijen in gezamenlijkheid, en dus ook de msb’s, zich inzetten om de gewenste beweging maximaal te ondersteunen.
Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medische specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het strafrechtelijk onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) naar medisch specialisten vanwege het vermoeden dat zij jarenlang betalingen hebben ontvangen van een leverancier van medische hulpmiddelen in ruil voor voorkeursbeleid voor hun producten?1
Ik ben bekend met de berichten hierover in de media. Omdat het OM geen informatie verstrekt over (lopende) strafrechtelijke onderzoeken, heb ik hier geen nadere informatie over.
Hoeveel medische specialisten worden verdacht van het aannemen van steekpenningen van de hulpmiddelenindustrie?
Uw vraag kan ik niet beantwoorden, omdat dit onderdeel is van een strafrechtelijk onderzoek.
Hoeveel geld hebben deze specialisten vermoedelijk verdiend met deze steekpenningen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat dit soort constructies lang kunnen bestaan waardoor gemeenschapsgeld, bestemd voor goede zorg, wordt ingezet voor corrupte doeleinden van de industrie?
Ik kan geen uitspraken doen in relatie tot deze zaak. In het algemeen vind ik fraude en niet-integer handelen in de zorg verwerpelijk. Ik verwacht van zorgorganisaties, zorgprofessionals en andere betrokken partijen dat zij zorgvuldig en integer handelen. Hoewel de grote meerderheid van de zorgprofessionals zich dagelijks met hart en ziel inzet voor de zorg aan patiënten, is er helaas ook een kleine groep die soms de randen opzoekt en er zelfs overheen gaat. Wij maken ons samen met zorgaanbieders, patiënt- en cliëntorganisaties, zorgverzekeraars en handhavers hard tegen iedereen die ons zorgstelsel probeert te ondermijnen. Deze kwestie laat weer zien hoe belangrijk het is dat dit hoog op de agenda staat en prioriteit heeft. Het is goed dat het OM en de FIOD dit uitermate serieus nemen. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek met interesse af.
Wat bent u van plan te doen om dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Ik kan zoals aangegeven geen uitspraken doen in relatie tot deze zaak. Bij brief van 29 juni 20222 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
In de brief is onder andere ingegaan op het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz). In dit wetsvoorstel worden onder meer wettelijke normen opgenomen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als er sprake is van niet integer gedrag bij bijvoorbeeld de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties.
Daarnaast zijn vanaf verslagjaar 2022 medisch specialistisch bedrijven (msb’s) en maatschappen ook jaarverantwoordingsplichtig. Daardoor krijgen toezichthouders en inkopers beter zicht op de financiële stromen binnen msb’s en maatschappen.
Kunt u aangeven of en hoe het Initiatiefwetsvoorstel Wet transparantieregister zorg van het lid Kuiken, dat de financiële relaties tussen de farmaceutische- en hulpmiddelenindustrie en bijvoorbeeld medische specialisten moet openbaren, kan bijdragen om misbruik te voorkomen?2
Het initiatiefwetsvoorstel Transparantieregister Zorg van het lid Kuiken ligt momenteel ter voorbereiding in uw Kamer. Ik kan hier niet vooruitlopend op het oordeel van uw Kamer verder inhoudelijk op in gaan. Ik wacht daarvoor eerst de verdere behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel af.
Kunt u aangeven welke rol de internationale constructies om het geld weg te sluizen hebben gespeeld bij het ontvangen van steekpenningen?
Zie antwoord op vraag 1.
Neemt u afdoende maatregelen om bovengenoemde constructies in de toekomst onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregelen tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Tevens wijs ik op het fenomeenonderzoek complexe juridische structuren van zorgaanbieders, dat door de NZa is uitgevoerd,4 en het integraal barrièremodel waartoe dat onderzoek geleid heeft. Het barrièremodel, ontwikkeld door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), maakt inzichtelijk welke partijen drempels kunnen opwerpen om het risico op het weglekken van zorggelden te reduceren.