Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de vier superdrones die het Nederlandse leger heeft gekocht»?1
Ja.
Hebt u toestemming gegeven de informatie in het artikel over Nederlandse betrokkenheid bij de inzet van een onbemand vliegtuig, een drone, naar buiten te brengen? Zo ja, waarom?
Ja. Naar aanleiding van de invoering van vier MQ-9 verkenningsvliegtuigen die op afstand bestuurd gaan worden2, heeft het Algemeen Dagblad het Ministerie van Defensie verzocht enkele militairen te interviewen die tijdens eerdere (internationale) missies beelden geanalyseerd en verwerkt hebben tot inlichtingenproducten. Defensie heeft aan dit verzoek meegewerkt om transparant te zijn over haar activiteiten en te laten zien welke kaders en procedures voor een zorgvuldige inzet gevolgd worden. Daarnaast vindt het Ministerie van Defensie het van belang om persoonlijke ervaringen van militairen te delen.
Wanneer en waar werd de in het artikel beschreven luchtaanval in Afghanistan, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen van inlichtingen, uitgevoerd?
De vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) betreffen «Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan». Het krantenartikel waar hij naar verwijst gaat over de inzet door Nederland van een onbemand vliegtuig. Deze inzet betrof echter niet Afghanistan en werd evenmin uitgevoerd door Nederland.
Vanaf 2018 zette Nederland Processing Exploitation & Dissemination (PED-)capaciteit samen met een Target Support Cell (TSC) in voor de missie Inherent Resolve boven Irak. Vanaf 2019 werd deze capaciteit ook ingezet voor de missie Resolute Support in Afghanistan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op respectievelijk 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) en 5 juli 2019 (Kamerstuk 28 676, nr. 321). De inzet van de Nederlandse PED-capaciteit is inmiddels beëindigd (Kamerstuk 27 924, nr. 784 van 19 mei jl.).
De Nederlandse PED-capaciteit voorzag in een behoefte aan tijdige beschikbaarheid van gevalideerde inlichtingen. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten in meer detail te onderzoeken. Deze informatie is belangrijk voor de kennisopbouw over het operatiegebied en voor het targeting proces dat vooraf gaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De noodzaak om tijdens operaties met grote precisie op te treden en materiële nevenschade of civilian harm zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk. Nederlandse militairen analyseerden hierbij beelden afkomstig van onbemande vliegtuigen van coalitiepartners. Nederland is een van de weinige landen die in deze specifieke capaciteit kan voorzien.
Wat waren de gevolgen van de luchtaanval? Hoeveel mensen werden gedood? Wat is bekend over de identiteit van de slachtoffers? Zaten er ook burgers tussen? Zo nee, hoe is dat dan vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer draagt Nederland door middel van betrokkenheid bij inzet van drones bij aan bombardementen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland via betrokkenheid bij de inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van deze luchtaanvallen, ook wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bij deze of andere acties reeds Nederlandse drones ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer en hoe, in welke brief, is de Kamer geïnformeerd dat Nederland luchtaanvallen in Afghanistan mede mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland op enigerlei wijze ook bijgedragen aan aanvallen met drones in andere landen dan Afghanistan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende rechtsgang?
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders. De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities. Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd, vrijwel standaard doel mist?
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem. Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers, (optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld. Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, hoe dan?
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter, waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor het doel en 25% achter het doel).
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier concreet rekening mee gehouden?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare nevenschade.
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser, vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden gebruikt.
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen het gebombardeerd werd?
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied, juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair doelwit was bestempeld?
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte richting dat doel bevuren.
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom wilt u deze moeite niet doen?
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit gebied.
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen onder andere bestaan uit:
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen. Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is.
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden – zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd? Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd, eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF) genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld. Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander te beschrijven; OMF is er hier één van.
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval door vijandige strijders?
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Zie antwoord vraag 27.
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Zie antwoord vraag 27.
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora? Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen mogelijke strijders?
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU of bondgenootschappelijke eenheden.
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse verantwoordelijkheid voor deze doden?
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen. Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn omgekomen.
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary» was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit – enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per geval wordt beoordeeld.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan?2
Ja.
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond. Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812).
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone, bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek afgewezen?
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning van de Tigershark.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De voortgang van evacuaties uit Afghanistan |
|
Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Welke mogelijkheid hebben mensen die onder de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788) vallen om contact op te nemen met de Nederlandse overheid, nu u heeft besloten om per 17 september het hiervoor ingerichte mailadres te sluiten?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarbij gaat het in eerste instantie om Nederlanders, personen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, en personen die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Met personen uit deze groepen wordt frequent contact onderhouden indien hun contactgegevens bekend zijn.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Nu de acute evacuatiefase voorbij is, is het e-mailadres kabul@minbuza.nl gesloten. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd. De gestuurde berichten zijn opgenomen in een database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database.
Welke inspanningen verricht u de komende dagen en weken om alsnog mensen uit Afghanistan te evacueren?
Het kabinet blijft zich – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 – actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Het kabinet onderzoekt alle mogelijke opties om veilige uitreis van deze mensen onder de huidige complexe omstandigheden mogelijk te maken. Anders dan tijdens de evacuatiefase gaat dat in kleine groepjes en wanneer de gelegenheid zich voordoet, zoals via Doha met Nederlandse paspoorthouders uit Kaboel en vanuit andere plekken zoals Islamabad als mensen daar de ambassade benaderen voor hulp. Nederland staat hiervoor in nauw contact met landen in de regio. Ook wordt nauw samengewerkt met Europese en andere landen die zich eveneens sterk maken voor safe passage van hun burgers en ingezetenen en van Afghanen die voor hen hebben gewerkt en voor dezelfde uitdagingen staan als Nederland.
Wat verwacht u dat de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) met aan deze organisaties doorgestuurde mails van Afghanen in nood precies kunnen doen?
Er zijn geen mails doorgestuurd naar deze organisaties. Wel heeft het kabinet, zoals in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 uiteengezet de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM om te bezien op welke wijze zij Nederland kunnen bijstaan bij het in veiligheid brengen van de mensen voor wie is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is er aanleiding om te denken dat de Taliban in de nabije toekomst Afghanen zonder buitenlands paspoort uit zullen laten reizen?
Het belang van een veilige doorgang voor kwetsbare Afghanen blijft hoog op de agenda staan in internationale overleggen. Nederland staat hierover in nauw contact met gelijkgezinde landen om informatie en ervaringen te delen alsook te kijken of er onder de huidige complexe omstandigheden nog mogelijkheden zijn om veilige doorgang te bevorderen. Daar hoort ook bij dat het kabinet bereid is operationele contacten met de Taliban aan te gaan over veilige doorgang. Dergelijk contact betekent niet dat Nederland het Taliban bewind erkent als legitieme vertegenwoordiger van de bevolking van Afghanistan
Het beeld van de situatie in Afghanistan is diffuus. Van partnerlanden en -organisaties ontvangt het kabinet berichten dat Afghanen met een Afghaans reisdocument op dit moment in sommige gevallen wordt toegestaan het land te verlaten. Tegelijkertijd zijn er berichten dat er obstakels worden opgeworpen door de Taliban en dat het vertrek van mensen verhinderd wordt. Het is moeilijk te zeggen welke groepen wel hinder ondervinden en welke groepen niet.
Heeft u een beeld van de acties van de Taliban tegen de in de motie-Belhaj c.s. aangewezen groepen? Welke trends zijn waar te nemen?
Het is moeilijk een eenduidig beeld te krijgen van de situatie in Afghanistan en het handelen van de Taliban. Zoals in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) gesteld, is vanwege de sluiting van de Nederlandse ambassade in Kaboel en het droogvallen van informatienetwerken verminderd zicht op de situatie ter plaatse. De veiligheidssituatie in Afghanistan is in het algemeen onzeker. Daarbij baart de mensenrechtensituatie en vooral de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan ons zorgen. Nederland staat in nauw contact met gelijkgezinde landen en met landen in de regio die presentie in Kaboel hebben om zicht te krijgen op de situatie. Daarnaast onderzoekt het kabinet, samen met andere landen, de mogelijkheden voor presentie ter plekke. Voor eventuele toekomstige aanwezigheid in Kaboel geldt dat die afhankelijk is van de veiligheidssituatie en niet mag worden gezien als een erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiger van het Afghaanse volk.
Zijn de UNHCR, de IOM, of andere organisaties in staat om vervolgde Afghanen in relatieve veiligheid naar een buurland te begeleiden?
UNHCR en IOM kunnen alleen in Afghanistan opereren met toestemming van de Taliban. Zoals ook eerder aan de Kamer gemeld, staat de Taliban op dit moment slechts mondjesmaat toe dat personen met louter de Afghaanse nationaliteit Afghanistan verlaten. Daar komt bij dat UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen, die zich dan per definitie buiten hun herkomstland bevinden.
Zijn er zover u weet inmiddels mensen die onder de motie-Belhaj c.s. vallen die een buurland van Afghanistan hebben bereikt? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze mensen naar Nederland te halen?
Er zijn circa 120 mensen die onder de motie-Belhaj vallen, die allen al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Van deze groep zijn enkele tientallen mensen al naar Nederland overgebracht. 42 mensen bevinden zich op dit moment reeds buiten Afghanistan, het merendeel (33) in Pakistan. Zij zijn in transit naar opvang in Nederland. Circa vijftig personen uit deze groep zijn nog in Afghanistan. Met deze personen wordt voor zover mogelijk frequent contact onderhouden. De ambassade in Islamabad en het Ministerie van Buitenlandse Zaken begeleiden deze mensen bij hun overkomst naar Nederland met zo nodig de afgifte van een noodreisdocument en een machtiging voor voorlopig verblijf (MVV).
Heeft u inmiddels, in lijn met de opdracht van de Kamer zoals vastgelegd in de motie-Bromet c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 792), samen met andere NAVO-landen afspraken gemaakt over de hervestiging van lokaal ingehuurd personeel en andere vluchtelingen uit de buurlanden van Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. kunnen Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de NAVO en hun gezinsleden op vrijwillige basis hervestiging krijgen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Het kabinet is van mening dat ook Nederland zijn aandeel moet nemen en zal 42 lokale NAVO-medewerkers opnemen die momenteel worden opgevangen in Polen en Kosovo.
Voorts is het kabinet in nauw overleg met gelijkgezinde landen, zo ook de NAVO-landen, over de internationale inspanningen die nodig zijn om de landen in de regio te ondersteunen in de huidige situatie. Zo heeft Nederland 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Regional Refugee Preparedness Plan and Response Plan van UNHCR. Ten slotte heeft het kabinet – op verzoek van UNHCR – toegezegd zich flexibel op te willen stellen wat betreft urgente hervestigingsverzoeken voor individuele Afghanen die vanwege hun werk of achtergrond niet veilig zijn in buurlanden. Het gaat dan zowel om mensen die nieuw aankomen uit Afghanistan als om vluchtelingen die al in buurlanden verblijven.
Heeft u inmiddels scherp hoeveel van de tienduizenden mails die naar uw zeggen zijn binnengekomen op het mailadres kabul@minbuza.nl unieke gevallen betrof die vallen onder de motie-Belhaj c.s.? Zo ja, hoeveel unieke gevallen betrof dit? Zo nee, op welke termijn acht u uzelf in staat hier duidelijkheid over te scheppen?
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op het e-mailadres kabul@minbuza.nl bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Waarom was het niet mogelijk om in samenspraak met in Afghanistan actieve Nederlandse NGO’s tot een limitatieve lijst te komen van aan hen verbonden Afghaanse mensenrechtenactivisten, journalisten en fixers?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u deze vragen, gelet op de acute nood van door de Taliban vervolgde Afghanen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
De Scania Gryphus |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Deelt u de meniing dat de informatie in de antwoorden op onze eerdere vragen van 16 juli jongstleden, waarin de Staatssecretaris stelt dat de combinatie van de Scania Gryphus vrachtwagen en het huidige type container en laadbak minder dan vier meter hoog is en daarmee voldoet aan de eisen van de Wegenverkeerswet waardoor deze voertuigen in Nederland op de openbare weg kunnen rijden, incorrect was?
Anders dan is gemeld in reactie op de vragen van het lid Jansen van het Forum voor Democratie2 is eind augustus dit jaar door Defensie geconstateerd dat de hoogte van de Scania Gryphus High Operational(8x8) in combinatie met de ISO-standaard 8-voet container gemiddeld enkele centimeters boven de wettelijk toegestane hoogte van vier meter uitkomt. Mede om die reden heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd op 9 september jl. (Kamerstuk 26 396, nr. 116).3
Tijdens de testfase is in 2019 de hoogte van een prototype van het specifieke voertuig4 inclusief container gemeten door de leverancier. Door de leverancier is toen een minimale hoogte-overschrijding geconstateerd. Deze bevinding is indertijd gedeeld met Defensie. De verwachting van zowel de leverancier als Defensie was dat het voertuig bij ingebruikname nog voldoende zou zakken, zoals gebruikelijk bij nieuwe voertuigen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de stijfheid van nieuwe veerpakketten. Uit recente metingen door Defensie van eind augustus dit jaar is echter gebleken dat de hoogte van de specifieke variant in combinatie met de ISO-standaard 8-voet container enkele centimeters boven de wettelijk toegestane hoogte van vier meter uitkomt. Anders dan eerder is verondersteld, zijn deze voertuigen nog niet voldoende ingezakt. Op basis van deze constatering is besloten dat deze combinatie niet op de openbare weg mag rijden, totdat een toestemming voor weggebruik is verleend en/of het probleem door de leverancier is opgelost.
Verder is het goed om te weten dat de andere varianten van de Scania Gryphus met laadbak (met kraan, laadlift of personeelsmodule) of container, die al zijn uitgeleverd, volgens recente metingen van Defensie lager zijn dan vier meter.
Hoe verklaart u dat nu toch blijkt dat er centimeters verschil zit tussen de toegestane hoogte volgens de Wegenverkeerswet en de hoogte van de vrachtwagencombinatie? Hoe verklaart u dat dit verschil niet eerder is opgemerkt? Hoe verklaart u dat dit verschil nu wel is opgemerkt?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit voorkomen had kunnen worden door intensiever contact te onderhouden met de eindgebruikers? Zo nee, waarom niet?
Het project bevindt zich thans in de realisatiefase. In deze fase wordt het project gerealiseerd conform het programma van eisen dat in voorgaande fases in goed overleg met de gebruikers is opgesteld en vastgelegd. Defensie heeft met de Scania Gryphus bewust gekozen voor robuuste vrachtwagens, die hoger op de wielen staan. Hierdoor is het personeel beter beschermd tegen bermbommen. Recente missies hebben aangetoond hoe belangrijk dit laatste is en dat dit levens kan redden. Daarnaast is het voertuig daardoor terreinvaardiger, waardoor het voertuig juist in moeilijk te bereiken gebieden tijdens inzet gebruikt kan worden. In het programma van eisen is vastgelegd dat het specifieke voertuig in combinatie met de container maximaal vier meter hoog mag zijn conform de Wegenverkeerswet. Deze eis staat niet ter discussie, ook niet bij eindgebruikers. De leverancier is verantwoordelijk voor het leveren van een voertuig dat voldoet aan de gestelde eisen.
Kunt u aangeven op welk niveau eindgebruikers zijn betrokken bij de voorbereidingsfase en de realisatiefase, zoals de Staatssecretaris schreef in haar antwoorden van 16 juli jongstleden? Op brigade-, bataljon-, compagnie-, peloton- of groepsniveau?
Gedurende de gehele voorzien-in-keten; dat wil zeggen van de behoeftestelling tot instroom en ingebruikname van materieel, worden vertegenwoordigers van de gebruikers en experts nadrukkelijk betrokken. Zij worden bijvoorbeeld betrokken bij het opstellen van de eisen, bij de beoordeling van documentatie en bij de beproevingen. In het specifieke geval van het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN en 150kN zijn de verschillende Defensieonderdelen als hoofdgebruiker betrokken en zijn medewerkers van diverse kenniscentra als experts vanaf het beginstadium reeds betrokken. Het is aan de hoofdgebruiker om te bepalen voor welke aspecten hij welke (individuele) gebruikers betrekt tot op eenheidsniveau (brigade, bataljon, compagnie et cetera). Tevens bepaalt de hoofdgebruiker hoe de inbreng wordt afgewogen en hoe de verschillende wensen en eisen met elkaar in overeenstemming worden gebracht, passend binnen de kaders van het project. Zo zijn er binnen het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN en 150kN demonstraties geweest van het gebruik van het te vervangen materieel. Ook zijn er beproevingen uitgevoerd in samenspraak met de eindgebruikers en hebben bijvoorbeeld mariniers met de testvoertuigen in de sneeuw gereden in Noord-Zweden. Daarbij zijn gebruikers van verschillende eenheidsniveaus betrokken.
Kunt u een rapportage geven van de voortgang van de productie van de resterende vrachtwagens?
De productie van de 50kN, 100kN en 150kN vrachtwagens loopt sinds 2018 en loopt naar verwachting tot en met 2025 (Kamerstuk 27 830, nr. 344 van 21 september jl.). Met de leverancier is afgesproken dat van de 100kN High Operational(8x8) voertuigen momenteel alleen de voertuigen met laadbak (met kraan, laadlift of personeelsmodule) aan Defensie worden geleverd. Uitlevering van de resterende voertuigen aan Defensie zal worden herstart zodra de leverancier in afstemming met Defensie een oplossing voor de hoogte-overschrijding heeft gevonden. Wanneer er een structurele oplossing is gevonden zal ik uw Kamer daarover informeren via de reguliere rapportages zoals het Defensie Projectenoverzicht.
Is het nog mogelijk om wijzigingen aan te brengen in nog te produceren vrachtwagens? Zo ja, bent u bereid om bij de eenheden te vragen of er nog meer mankeert aan nieuwe Scania’s, zodat de eventuele toekomstige levering nog aangepast kan worden? Bent u dan ook bereid om dit niet enkel aan brigadestaf of bataljonsstaf te vragen, maar ook bij onderofficieren?
Defensie heeft in 2017 een contract gesloten met de leverancier met een vastgesteld programma van eisen op basis van een vastgesteld budget. Het programma van eisen is destijds tot stand gekomen met inbreng van vertegenwoordigers van de gebruikers, inclusief onderofficieren. Het is voor Defensie daarbij ten alle tijden van belang dat het materieel voldoet aan het programma van eisen, de geldende wet- en regelgeving en dat het materieel veilig is voor de gebruikers en anderen. Sinds de eerste levering van deze voertuigen doen de operationele eenheden hun ervaringen op met het gebruik. Waar nodig worden deze eenheden, waar onderofficieren deel van uitmaken, ondersteund bij de omschakeling naar deze nieuwe systemen. Daarnaast kunnen er samen met de leverancier eventueel benodigde aanpassingen worden doorgevoerd binnen de kaders van het overeengekomen contract zoals de vooraf vastgestelde eisen en het vastgestelde budget. Er is geen aanleiding om vanwege de gemeten hoogteoverschrijding de behoefte ten aanzien van de verschillende modules te herzien.
De leverancier heeft aangegeven de hoogte-overschrijding van de Scania Gryphus vrachtwagen in combinatie met de ISO-standaard 8-voet container op te lossen. De leverancier is hiermee inmiddels mee bezig.
Bent u tevens bereid om wijzigingen aan te brengen aan de al geleverde Scania’s opdat ze geschikt zijn voor de openbare weg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nogmaals bij de eenheden te vragen wat de behoefte is op de werkvloer ten aanzien van de verschillende modules (container, huif, laadbak, et cetera) van de Scania's? Bent u dan ook bereid om dit niet enkel aan brigadestaf of bataljonstaf te vragen, maar ook bij onderofficieren?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er recent iemand van de achterklep van één van de nieuwe Scania’s is gevallen, omdat de popnagels van de opstap het begaven?
Bij Defensie is bekend dat bij het belasten van één van de voetsteunen van één van de voertuigen een deel van de klinknagels, waarmee de voetsteun is bevestigd aan de laadklep, deels is losgekomen. Dit is niet conform het programma van eisen van Defensie. Het defect, dat tot nu toe één keer is geconstateerd, is volgens de geldende procedures gemeld. De betreffende laadklep is ter reparatie van de voetsteun aan de leverancier aangeboden.
Kunt u de kwaliteit van de geleverde vrachtwagens garanderen?
Bij iedere aanbesteding wordt gecontroleerd of een bedrijf in beginsel de gewenste aanbesteding kan uitvoeren. De leverancier is contractueel verplicht tot levering van het in de overeenkomst en bijbehorend programma van eisen overeengekomen product(en). Daar waar een geleverd product niet voldoet aan de eisen, kan de leverancier daarop worden aangesproken.
Klopt het dat de Scania’s tevens te hoog zijn voor de doorgangen van sommige werkhallen en dat hierdoor onderhoud aan de vrachtwagens bemoeilijkt is? Zo ja, kunt u inventariseren voor hoeveel procent van de werkhallen dit het geval is?
Dat klopt. Dit is vanaf de start van het project bekend bij Defensie en hiermee is rekening gehouden binnen het programma DVOW. Er is bewust gekozen voor moderne voertuigen, die groter zijn dan de oudere voertuigen. Dat betekent dat de voertuigen niet meteen in alle kazernes passen. De in te voeren vrachtwagens zijn in veel gevallen langer, breder en hoger dan de uit te faseren voorgangers. Niet alle werkplaatsen van Defensie zijn berekend op deze voertuigen.
Een deel van het onderhoud wordt uitgevoerd bij de industrie en een deel door militaire monteurs op defensielocaties onder toezicht van de industrie. Op dit moment worden drie van de zes aangewezen militaire locaties gebruikt als onderhoudslocatie. Nieuwbouw op de kazernes waar de huidige werkplaatsgebouwen qua afmetingen niet geschikt zijn voor het werk aan de nieuwe vrachtwagens is onderdeel van het reguliere vastgoedprogramma. Totdat nieuwe werkplaatsen zijn gerealiseerd, wordt voorzien in interim- voorzieningen op of nabij kazernes. Voor deze interim- voorzieningen zijn financiële middelen beschikbaar.
Klopt het dat de Scania’s niet passen op de sommige laad- en losdocks? Zo ja, kunt u inventariseren voor hoeveel procent van de docks dit het geval is?
Dat klopt. De Scania Gryphus voertuigen zijn niet bedoeld als logistiek transportmiddel voor reguliere bedrijfsvoering dat regelmatig moet laden en lossen bij een magazijn, maar als (intern) transportmiddel om eigen materieel en uitrusting van een specifieke operationele eenheid zelfstandig te kunnen vervoeren. Het gebruik van laad- en losdocks kan eventueel sporadisch voorkomen, maar is vanwege het doel van de voertuigen niet als eis in het programma van eisen opgenomen. Het kan daarom voorkomen dat bestaande laad- en losdocks niet geschikt zijn voor de Scania Gryphus.
Het bestellen van vrachtwagens die hoger zijn dan wettelijk is toegestaan |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe vrachtwagens van Defensie enkele centimeters te hoog: mogen weg niet op»?1
Ja.
Kunt u duiden waarom u zo laks met gemeenschapsgeld omgaat door 1600 nieuwe vrachtwagens aan te schaffen, dan pas het meetlint te hanteren en daarbij tot de conclusie moet komen dat de vrachtwagens hoger zijn de wettelijke toegestane hoogte van 4 meter? Graag een toelichting bij dit KannieWaarZijn-verhaal.
Als eerste wil ik aangeven dat de leverancier van de vrachtwagens heeft aangegeven de geconstateerde hoogte-overschrijding op te lossen. De leverancier is hier inmiddels mee bezig.
De variant Scania Gryphus High Operational (8x8) en de ISO-standaard 8-voet container zijn onderdeel van het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW). Met het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN en 150kN zijn ruim 2.800 Scania Gryphus vrachtwagens aangeschaft in verschillende varianten. De voertuigen zijn opgebouwd uit een vrachtwagen en een laadbak (met kraan, laadlift of personeelsmodule) of container (een commandovoering-, werkplaats-, brandstof- of gewone goederencontainer). Met het deelproject Containersystemen en Subsystemen heeft Defensie ruim 1.600 ISO-standaard 8-voet containers besteld. Voertuig en laadbak of container worden zoveel mogelijk als systeem bij elkaar gehouden.
Tijdens de testfase is in 2019 de hoogte van een prototype van het specifieke voertuig2 inclusief container gemeten door de leverancier. Door de leverancier is toen een minimale hoogte-overschrijding geconstateerd. Deze bevinding is indertijd gedeeld met Defensie. De verwachting van zowel de leverancier als Defensie was dat het voertuig bij ingebruikname nog voldoende zou zakken, zoals gebruikelijk bij nieuwe voertuigen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de stijfheid van nieuwe veerpakketten. Uit recente metingen door Defensie van eind augustus dit jaar is echter gebleken dat de hoogte van de specifieke variant in combinatie met de ISO-standaard 8-voet container enkele centimeters boven de wettelijk toegestane hoogte van vier meter uitkomt. Anders dan eerder is verondersteld, zijn deze voertuigen nog niet voldoende ingezakt. Op basis van deze constatering is besloten dat deze combinatie niet op de openbare weg mag rijden, totdat een toestemming voor weggebruik is verleend en/of het probleem door de leverancier is opgelost.
Wanneer weet u of u ontheffing krijgt voor de te hoge vrachtwagens?
Als tijdelijke oplossing voor de korte termijn is binnen Defensie een toestemming voor weggebruik op de openbare weg aangevraagd voor de combinatie 100kN Scania Gryphus High Operational met 8-voet container bij het National Movement Coordination Centre (NMCC) van het Defensie Ondersteuningscommando. De eerste toestemmingen voor weggebruik zijn inmiddels verleend. Deze toestemming is in principe voor bepaalde tijd en specifieke routes in Nederland en kan door het NMCC worden verleend, omdat voertuigen die worden gebruikt door Defensie zijn vrijgesteld van delen van de Wegenverkeerswet 1994. Toestemming wordt verleend als ook de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) de route als veilig heeft aangemerkt. Met de RDW heeft Defensie een dienstverleningsafspraak, waarbij de RDW een advies geeft over de te rijden veilige route aan de hand van een hoogtecheck. Een toestemming voor weggebruik wordt door het NMCC van Defensie verleend voor de periode van maximaal twaalf weken in verband met de maximale geldigheid van het advies van de RDW voor een bepaalde veilige route. Na deze twaalf weken, wordt de RDW verzocht opnieuw een advies uit te brengen. Zo wordt zeker gesteld dat de routes blijvend veilig zijn.
In het programma van eisen is vastgelegd dat het specifieke voertuig in combinatie met de container maximaal vier meter hoog mag zijn conform de Wegenverkeerswet. De leverancier heeft aangegeven de geconstateerde hoogte-overschrijding op te lossen. De leverancier is hier inmiddels mee bezig. Op welke termijn de leverancier in gesprek met Defensie een oplossing gevonden heeft, is nog niet bekend.
Voor hoelang geldt deze ontheffing?
Zie antwoord vraag 3.
Wat als u geen ontheffing krijgt, zit u dan met een peperdure kat in de zak? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Minister Bijleveld en Admiraals Kramer en Tas uiten zorgen tijdens commando-overdracht' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Kunt u een nadere duiding geven van de waarschuwing dat «De aanwezigheid van Russische onderzeeërs in de Noordzee is reden tot zorg. Soms vertonen zij verdacht gedrag, wat erop kan duiden dat mogelijk datakabels worden afgetapt met vitale informatie over onze economie en veiligheid»?1
De opbouw van het Russisch militair vermogen oefent druk uit op het NAVO-bondgenootschap. Een specifieke dreiging gaat uit tegen onderzeese infrastructuur (bijvoorbeeld onderzeekabels). Russische entiteiten brengen deze infrastructuur in kaart en ondernemen activiteiten die mogelijk duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.2
Kunt u aangeven hoeveel datakabels en data er Nederland in- en uitstromen via de zee in vergelijking met andere relevante landen, en daarbij tenminste ingaan op Frankrijk, Groot-Brittannië, België, Denemarken, Noorwegen en Zweden? Kunt u hierbij ook aangeven in hoeverre het gaat om data van Nederlandse instellingen, dan wel data van buitenlandse entiteiten die via Nederland wordt doorgeleid?
Landen worden onderling met elkaar verbonden door glasvezelverbindingen over land en door de zee. Verbindingen door de zee zijn daarbij essentieel om continenten met elkaar te verbinden en om lange afstanden af te leggen. Er landen in Nederland op dit moment elf kabels aan waarvan zeven kabels Nederland met de oostkust van Groot-Brittannië verbinden, één kabel met het zuiden van Groot-Brittannië, twee kabels met Denemarken en één kabel met België. Groot-Brittannië is vervolgens met meerdere zeekabels verbonden met Noord-Amerika, Frankrijk, Spanje, België Ierland, IJsland, Denemarken en Noorwegen. Groot-Brittannië heeft een groot aantal kabels omdat het immers voor een groot deel afhankelijk is van connectiviteit via zeekabels. België is over zee enkel verbonden met Nederland en Groot-Brittannië. Zoals eerder vermeld is Denemarken verbonden met Nederland, verder heeft zij zeekabelverbindingen naar Noorwegen, Zweden, Duitsland, IJsland en Groot-Brittannië. Noorwegen heeft verder nog een zeekabelverbinding met Ierland. Zweden heeft gezien haar ligging alleen verbindingen via de Oostzee waardoor zij een zeekabelverbinding heeft met Estland, Letland, Litouwen, Polen en Finland. Een actueel overzicht van alle zeekabels is online te raadplegen3.
Een enkele kabel kan tientallen terabits/s zo niet honderden terabits/s verzenden. Het is niet te zeggen hoeveel data daarvan data betreft van Nederlandse instellingen of bedrijven dan wel buitenlandse entiteiten. Wel kan gesteld worden dat verkeer over (Trans-Atlantische)zeekabels internationaal verkeer is en dat veel data dat al dan niet via Nederland gestuurd wordt, ook onderweg is naar andere landen.
Deelt u de mening dat het zorgen voor de integriteit van deze data een vitaal nationaal belang is, ook op het moment dat deze data zich in een kabel bevinden die buiten de Nederlandse territoriale wateren ligt?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 vormen statelijke dreigingen een risico voor de veiligheid van zeekabels4. Zeekabels die data transporteren vormen een belangrijk onderdeel van de mondiale digitale ruimte. Zoals aangegeven in het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 zijn al onze digitale processen, waaronder vitale processen, sterk verweven en afhankelijk van deze mondiale digitale ruimte. Wanneer statelijke actoren op grote schaal onderzeese kabels aftappen voor inlichtingenvergaring of – ten tijde van conflicten – die kabels saboteren schendt dat de integriteit en exclusiviteit van data met mogelijk grote gevolgen voor het functioneren van digitale processen waaronder vitale processen5. Wanneer vitale processen worden aangetast kan dat gevolgen hebben voor de Nederlandse nationale veiligheid. Om die reden vindt het Kabinet, zoals aangegeven in de brief Veiligheid van zeekabels van 2 juli 2021, het belangrijk dat zeekabels veilig zijn en volgt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels, zowel binnen als buiten de territoriale wateren, nauwlettend. In dat kader staat de veiligheid van zeekabels ook internationaal op de agenda bij de NAVO en de EU6.
Welke risico’s zijn er voor de positie van Nederland als Europese data hub indien Nederland de integriteit van deze data niet kan beschermen?
De bescherming van data is geen uitdaging die zich beperkt tot Nederland en ook zeker niet tot zeekabels. Datastromen gaan via kabels over land door internet exchanges, datacenters en zeekabels en kunnen hiermee ook andere landen en continenten doorkruisen. Op het gebied van regulering van data gaat er de komende tijd met de uitwerking van de Digital Governance Act (DGA) en de Data Act (DA) in Europa veel veranderen juist ook om op het gebied van integriteit meer waarborgen te hebben. Deze regulering is namelijk gericht op het versterken van de governance van de interne markt voor data, op het beter delen en beschikbaar maken van data, en op het creëren van waarborgen voor beschermde data in de internationale context.
Betekent de inschatting dat «mogelijk datakabels worden afgetapt» dat er geen goed zicht is op de vraag of dit daadwerkelijk gebeurt?
Om operationele redenen kunnen we hierop geen nadere toelichting geven.
Maken verdachte scheepsbewegingen in de regel onderdeel uit van diepzeewater onderzoeksinstituut GUGI of gebeurt het ook buiten dat verband?
Verdachte scheepsbewegingen gebeuren ook buiten dit verband.
Welke maatregelen vinden er op dit moment plaats om datakabels te beschermen?
Zoals de Minister van Defensie eerder aan uw Kamer tijdens het Commissiedebat over de NAVO-top op 7 juni jl. heeft aangegeven, houdt ook de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Ook in het onderwaterdomein geldt dat het versterken van de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging van belang is. Daarnaast is er onlangs in VN-verband door de United Nations Group of Governmental Experts (UNGGE) bij consensus de aanbeveling vastgesteld dat staten geen actie mogen ondernemen die opzettelijk kritieke infrastructuur beschadigt of anderszins het gebruik van kritieke infrastructuur schaadt, zoals infrastructuur tussen verschillende staten die essentieel is voor de algemene beschikbaarheid of integriteit van het internet.
Zeekabels die zijn aan te merken als onderdeel van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten voldoen aan de gestelde zorgplichten in de Telecommunicatiewet (Tw).7
Gezien het grensoverschrijdende karakter van de zeekabels en de data die erover getransporteerd wordt, is Europese en internationale samenwerking essentieel.
Zijn er afspraken gemaakt met de eigenaren van de kabels om elke storing te melden?
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit, waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken, moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. Andere Europese lidstaten kennen een soortgelijke meldplicht.
Wordt elke melding van een storing onderzocht en geattribueerd?
Agentschap Telecom beoordeelt meldingen die binnen komen op basis van de hiervoor genoemde Tw. Bij voldoende aanleiding kan een melding leiden tot de start van een onderzoek. In Nederland zijn geen incidenten met zeekabels gemeld.
Welke instanties hebben mogelijk een rol bij het onderzoeken van incidenten? Spelen ook civiele elementen zoals de kustwacht, Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of andere diensten een rol?
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht het te melden als zij een onregelmatigheid detecteren die kan wijzen op onderzees aftappen door een buitenlandse mogendheid? Kunt u hiernaast ook aangeven in hoeverre dergelijke meldingen al dan niet plaatsvinden?
Zoals eerder genoemd zijn hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. In Nederland zijn geen incidenten gemeld bij het Agentschap Telecom op dit vlak.
Ook dienen aanbieders op grond van artikel 11.3 Tw technische en organisatorische maatregelen te treffen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten in het belang van de bescherming van de persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers. Indien een inbreuk op die beveiliging zich voordoet heeft de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst op grond van artikel 11.3a Tw de verplichting die inbreuk, onverwijld nadat hij die inbreuk heeft geconstateerd, te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens zijn geen meldingen bekend op dit vlak.
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht om detectiesystemen te hebben die het kunnen signaleren als een derde partij onder zee aan hun kabel zit?
Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten op basis van artikel 11a.1 van de Tw passende technische en organisatorische maatregelen nemen voor het beheersen van de risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten. Detectie kan daar een onderdeel van zijn, net zoals andere maatregelen zoals sterke encryptie.
Als de verplichtingen uit bovenstaande vragen niet bestaan, kunt u dan aangeven of er landen binnen de NAVO of de EU zijn die een dergelijke verplichting wel hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Welke capaciteiten heeft de Nederlandse marine om Nederlandse datakabels te monitoren en te beschermen, en in hoeverre worden deze capaciteiten daarvoor ingezet?
De Koninklijke Marine heeft op dit moment geen capaciteiten om Nederlands datakabels te monitoren en te beschermen. De Koninklijke Marine beschikt wel over capaciteiten (als fregatten, onderzeeboten en NH90 helikopters) voor indirecte datakabel bescherming en kan daarmee oppervlakte eenheden en onderzeeboten detecteren, volgen en eventueel neutraliseren.
Welke meerwaarde bieden onderzeeboten bij het beschermen van datakabels?
Datakabels, of in bredere zin onderzeese infrastructuur, kunnen worden bedreigd door onderzeeboten die speciaal zijn toegerust voor dit doel. Op deze manier kan een potentiele tegenstander die over zulke onderzeeboten beschikt, onopgemerkt en dus ongehinderd zijn doel bereiken. Deze heimelijke wijze van het bedrijven van offensieve seabed warfare vormt een actuele en reële dreiging. Een effectief middel voor het bestrijden van onderzeeboten, zijn eigen onderzeeboten. Dit is een kerntaak van de huidige en toekomstige onderzeeboten van de Koninklijke Marine. De meerwaarde van onze eigen onderzeeboten is onder andere het kunnen detecteren, monitoren en eventueel neutraliseren van onderzeeboten gericht op seabed warfare. De wetenschap alleen al van mogelijke inzet van onderzeeboten dwingt de opponent zijn eigen eenheden te beschermen, waardoor hij zijn heimelijke capaciteiten minder makkelijk kan inzetten.
Welke meerwaarde biedt een gespecialiseerd monitoringsschip zoals de Britse marine gaat kopen als aangekondigd in de Britse defensievisie «Defence in a Competitive Age»?
Over de concrete meerwaarde van het genoemde monitoringsschip kan ik u op dit moment niets toelichten omdat ik geen zicht heb op de volledige capaciteit hiervan.
In hoeverre zijn Nederlandse datakabels straks minder beveiligd dan de Britse als Nederland niet over een dergelijk schip beschikt?
Hierop kan ik u geen concreet antwoord geven omdat ik op dit moment geen volledig zicht heb op de capaciteit van de Britten op dit vlak. Wel kan ik aangeven dat de beveiliging van de fysieke zeekabels en de data die hierover getransporteerd wordt altijd een internationale aangelegenheid zal zijn. We zijn hierover in gesprek binnen het bondgenootschap.
Welk risico’s voor sabotage van de kabels zijn er? Kunt u hierbij ook ingaan op de mogelijkheid dat verdachte Russische activiteiten niet alleen dienen voor het aftappen van gegevens, maar ook dienen als verkenning voor mogelijke latere sabotage, of dienen om apparatuur te plaatsen die eventueel in een later stadium de kabels kan saboteren?
Er is een dreiging tegen onderzeese kabels en andere zeebodem-gebonden infrastructuur. Over de precieze aard van deze potentiele dreiging kunnen we om operationele redenen niet in gaan.
Welke risico’s en kwetsbaarheden brengen bovengenoemde mogelijke Russische voorbereidingshandelingen met zich mee voor de geopolitieke en militaire positie van Nederland en de NAVO in het geval van een gewapend conflict of een escalatie van spanningen door middel van hybride middelen?
In de huidige gemondialiseerde samenleving, waarin het economische en maatschappelijke belang van met name internetverkeer steeds verder toeneemt, is het essentieel dat de veiligheid van zeekabels gegarandeerd blijft. De NAVO houdt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Zeekabels spelen thans ook een rol bij de civiele en militaire communicatie tussen NAVO-bondgenoten. De bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging is daarom ook in het onderwaterdomein van groot belang. Sinds 2014 heeft de NAVO de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging versterkt. De NAVO heeft in dit kader de beschikking over zowel militaire als niet-militaire capaciteiten en middelen om uitdagingen en dreigingen te adresseren in de vijf operationele domeinen van het bondgenootschap, die naast zee ook land, lucht, de ruimte en cyber betreffen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat Mercedes-Benz samen met het bedrijf Defenture in de race was voor de aanbesteding van 515 nieuwe terreinwagens in het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW)?1
Ja.
Kunt u beschrijven hoe het proces van het aanbestedingsproject is verlopen en daarbij ingaan op de rol die de toekomstige gebruikers hebben gespeeld?
Gedurende de gehele voorzien-in-keten, van de behoeftestelling tot instroom en ingebruikname van materieel, worden vertegenwoordigers van de gebruikers en experts nadrukkelijk betrokken. Zij worden bijvoorbeeld betrokken bij het opstellen van de eisen, de beoordeling van documentatie en bij beproevingen. In het geval van het deelproject 12kN Air Assault is de Koninklijke Landmacht als hoofdgebruiker betrokken. De Luchtmobiele Brigade en medewerkers van diverse kenniscentra, waaronder het Kenniscentrum Grondgebonden Manoeuvre zijn als experts betrokken. De hoofdgebruiker bepaalt voor welke aspecten hij welke (individuele) gebruikers betrekt, hoe de inbreng wordt meegewogen en hoe de verschillende wensen en eisen met elkaar in overeenstemming worden gebracht, passend binnen de kaders van het project. De wensen en eisen van de individuele gebruikers worden dan namens de hoofdgebruiker ingebracht. De systemen bij Defensie kennen diverse gebruikers met verschillende gebruiksprofielen. Hierdoor kunnen niet altijd alle eisen en wensen van de (individuele) gebruiker worden ingewilligd.
Het deelproject 12kN Air Assault is aanbesteed volgens de Aanbestedingswet Defensie & Veiligheid (ADV). Over de verwervingsstrategie van dit deelproject is de Kamer geïnformeerd met de C-brief van 3 juli 2015 (Kamerstuk 26 396, nr. 105). Tijdens de aanbestedingsfase is regelmatig met de gebruiker overlegd om zeker te stellen dat het product voldoet aan de behoefte. Over het gewondentransport-voertuig is bijvoorbeeld intensief overleg geweest met het kenniscentrum van het Defensie Gezondheidszorg Opleidings- en Trainingscentrum over ergonomie en zitpositie van de te vervoeren patiënten. Daarbij zijn er zogenoemde passessies geweest met toekomstige gebruikers van de operationele eenheid op de kazerne in Schaarsbergen. Dit heeft geleid tot aanpassingen in het programma van eisen voorafgaand aan de aanbesteding.
Over de resultaten van de verwervingsvoorbereidingsfase bent u met de D-brief van 23 oktober 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 26 396, nr. 114). In de selectiefase hebben negen partijen zich aangemeld. Na selectie zijn vijf kandidaten geschikt bevonden voor de volgende fase. In deze fase heeft Defensie, na de terugtrekking van twee kandidaten, met de overgebleven drie partijen een dialoog gevoerd over technische en logistieke aspecten, en onderwerpen zoals de leverings- en onderhoudsvoorwaarden. Eén van de technische aspecten die een rol vervult in dit project is de eis dat het voertuig in en onder een helikopter moet kunnen worden vervoerd. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld inzicht te verkrijgen in het complexe samenspel van eisen op het gebied van voertuiggewicht, laadvermogen, bescherming, voertuigafmetingen en luchtwaardigheidseisen.
In de inschrijvingsfase hebben de drie overgebleven geselecteerde bedrijven een definitieve, geldige inschrijving ingediend. Van deze bedrijven komen er twee uit Nederland, te weten Defenture B.V. en Mercedes-Benz Cars Nederland B.V. (MBCNL). Het derde bedrijf Jankel Armouring Limited is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Op grond van vooraf bekend gestelde gunningscriteria is de leverancier bepaald. In november 2018 is het contract met de leverancier ondertekend.
Waarom is de aanbesteding uiteindelijk naar Mercedes-Benz gegaan?
De gunningscriteria zijn vooraf bekend gesteld en hebben betrekking op prijs (levensduurkosten) en de kwaliteit. De levensduurkosten bestaan uit investeringskosten en onderhoudskosten. De kwalitatieve criteria zijn onder meer laadvermogen, bescherming, emissie reductie, actieradius, netwerkdekking van de onderhoudsvestigingen, klimaat in het voertuig en voertuiggewicht. Zowel een substantieel prijsverschil als kwaliteit zijn van belang geweest bij de keuze voor MBCNL als leverancier.
Kunt u de selectieprocedure van DMO uiteenzetten waarmee wordt gecontroleerd of een bedrijf daadwerkelijk de gewenste aanbesteding kan uitvoeren en daarbij ingaan op het «uiterst zorgvuldige traject» dat Defensie heeft doorlopen bij deze specifieke aanbesteding van 515 terreinwagens?2
Het deelproject 12kN Air Assault is aanbesteed overeenkomstig de ADV. De aanbesteding is uitgevoerd in de vorm van een concurrentiegerichte dialoog. De hierbij horende procedure bestaat uit drie fasen:
Zie verder vraag 2.
Werkt Defensie, en DMO,bij aanbestedingsprocedures zoals bij de DVOW doorgaans samen met andere ministeries, zoals Economische Zaken en Klimaat of het Ministerie van Financiën? Zo ja, op welke manier? Was dat bij de aanbesteding van de 515 terreinwagens ook het geval?
Bij aanbestedingsprocedures werkt Defensie in een aantal gevallen samen met andere ministeries. Indien Defensie van plan is een aanbesteding te starten, wordt bij opdrachten boven € 5 miljoen per geval door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) beoordeeld of en in hoeverre industriële participatie door een te selecteren partij kan bijdragen aan het waarborgen van Nederlandse veiligheidsbelangen door de versterking van de kennis, capaciteiten en ervaring van de Nederlandse industrie op prioritaire gebieden van de Defensie Industrie Strategie. Over de resultaten op dit gebied wordt u één keer per twee jaar door de Staatssecretaris van EZK geïnformeerd met de Rapportage Industrieel Participatiebeleid.
Voor het voertuig 12kN Air Assault vond consultatie over de aanbesteding strategie van Defensie en industriële betrokkenheid plaats tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van EZK. Op basis daarvan is vervolgens door EZK bepaald dat voor het deelproject 12kN Air Assault industriële participatie zal worden gevraagd.
Tot 2020 stonden delen van de Defensiebegroting onder voorafgaand toezicht door het Ministerie van Financiën. Voor ondertekening van het contract 12kN Air Assault in 2018 is de financiële verplichting getoetst door Financiën en akkoord bevonden. Met het voorafgaand toezicht is beoogd dat middelen worden ingezet voor de juiste bestedingsdoelen die doeltreffend en doelmatig zijn.
Kunt u verzekeren dat Mercedes-Benz de bestelde terreinwagens ook daadwerkelijk kan leveren? Zo nee, waarom niet?
Bij iedere aanbesteding wordt gecontroleerd of een bedrijf in beginsel de gewenste aanbesteding kan uitvoeren (zie antwoord op vraag 4). Defensie kan echter niet verzekeren dat een private partij het materieel ook daadwerkelijk conform de gestelde eisen zal leveren. Uiteraard is de leverancier wel contractueel verplicht tot levering van het in de overeenkomst en bijbehorend programma van eisen overeengekomen product(en).
Wat is de reden dat de leveringsdatum voor de 515 terreinwagens is uitgesteld? Kunt u uitsluiten dat de datum niet nogmaals wordt verschoven? Zo nee, waarom niet?
De leveringsdatum van de 12kN Air Assault is uitgesteld vanwege de complexe ontwikkeling van het voertuig door de leverancier. Hierover is nog geen overeenstemming met de leverancier bereikt, zoals vermeld in het Defensie Projectenoverzicht 2021 (Kamerstuk 27 830, nr. 344 van 21 september jl.). Momenteel onderzoekt Defensie of de aanbesteding kan worden vervolgd en hoe op zo kort mogelijke termijn in de behoefte van de Luchtmobiele Brigade kan worden voorzien. U wordt hierover separaat nader geïnformeerd.
Hoe is de personele bezetting bij DMO? Bent u van mening dat er voldoende inhoudelijke kennis en ervaring bij DMO aanwezig is om aanbestedingsprocedures vlekkeloos te laten verlopen? Zo nee, waarom niet? Welke expertise zou het team nog verder versterken? Staan daar vacatures voor open?
Zoals gemeld in de Personeelsrapportage van midden 2021 is het vullingspercentage van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) 96,7 procent (Kamerstuk 35 925 X, nr. 4 van 21 september jl.). Het personeelsbestand van DMO bestaat per 1 september jl. uit 4.566 personen. Het aantal vacante (burger)functies bij DMO was per 1 september jl. 143. De ervaring van de laatste jaren is dat functies bij de DMO aantrekkelijk zijn, ook voor pas afgestudeerden, dat meerdere kandidaten zich melden voor een vacature en dat het over het algemeen niet lang duurt voordat vacatures worden vervuld.
DMO is een kennisorganisatie. De kennis en kunde van medewerkers staat voorop, ook als het gaat om aanbestedingsprocedures. Er is op dit moment voldoende inhoudelijke kennis en ervaring bij DMO aanwezig op het gebied van aanbestedingsprocedures. Bij DMO is sprake van een reguliere uitstroom van experts die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken en van werknemers die binnen of buiten Defensie naar een andere functie gaan. Daarom is en blijft het werven, ontwikkelen en behoud van personele capaciteit van groot belang, zeker gezien de nieuwe (technologische) ontwikkelingen. Tot slot werkt DMO naast vaste capaciteit met een flexibele capaciteit die voornamelijk wordt ingehuurd. Hiermee kan DMO snel en flexibel inspelen op opdrachten die zij ontvangt en expertise die zij nodig heeft.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het eerstvolgende debat Materieel beantwoorden?
Ja.
Het beleid ten aanzien van families van Afghaans-Nederlandse medewerkers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er binnen het kabinet een meningsverschil was over de toepassing van de IND-norm inzake het beschermen van familieleden? Zo ja, wat was de kern van de discussie?1
Het kabinet heeft in de ministerraad van 9 juli jl. gezamenlijk besloten dat de voorwaarden die al sinds 2014 gelden voor de overkomst van gezinsleden van tolken ook gaan gelden voor het lokale ambassadepersoneel in het kader van de evacuaties uit Afghanistan. Voor nadere details over de besluitvorming verwijzen wij de Kamer naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. (Kamerstuk 2021Z15021) toekwam.
Deelt u de mening dat de IND-norm van het kerngezin in sommige gevallen te smal kan zijn vanwege het zogenaamde «afgeleid risico» voor ouders, broers of zussen? Zo nee, waarom niet?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee kunnen reizen met de hoofdpersoon die valt onder de doelgroep voor evacuatie is de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat daarbij in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen.
Voor hoeveel mensen heeft u het beginsel van het «afgeleid risico» in uw beslissing betrokken voor het lokale personeel van de Nederlandse ambassade in Kabul?
Al voordat het evacuatieproces vanuit Afghanistan in werking trad, waren er individuele dossiers opgesteld voor visumverstrekking aan de 36 lokale medewerkers en 2 voormalige lokale medewerkers (die daarna via een contractant werkten op de ambassade) en hun gezinsleden. Een aantal van hen heeft daarbij om een uitzondering verzocht (voor additionele gezinsleden buiten het kerngezin), op grond van de bijzondere afhankelijkheid van deze inwonende gezinsleden.
Naar aanleiding van de bespreking in een bewindsliedenoverleg op 14 augustus jl. hebben de betrokken bewindspersonen op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassadepersoneel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor is dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke gezinsleden elders in veiligheid te brengen. In totaal gaat het om 47 gezinsleden van de lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking kwamen.
Dit betreft geen beleidswijziging, maar maatwerk dat is toegepast om zo lang als mogelijk met de gehele staf te kunnen doorgaan met (het voorbereiden van) de evacuatie.
Klopt het dat de criteria ruimhartiger zijn toegepast voor het ambassadepersoneel omdat zij eerder beoordeeld zijn, voorafgaand aan de val van Kabul?
Zie antwoord vraag 3.
Indien sprake was van een beleidswijziging, waarom is deze niet aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat sprake is van willekeur, waarbij voor de één wel en voor de ander geen ruimhartige criteria opgaan (lees: het afgeleid risico)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat het «afgeleid risico» te allen tijde en in alle gevallen gelijkelijk wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over Afghanistan op dinsdag 7 september?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter Valstar (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met de Taliban? Hoe gaat u met dat risico om?
In algemene zin wil ik eerst benoemen dat in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreft, wel continu wordt geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Het OM, politie, KMar, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen en belast met het duiden van informatie en acteren indien nodig. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Dat betekent concreet dat personen door de IND gescreend zullen worden, gebruik makend van sociale media. Daarnaast voeren Politie en KMar de identificatie en registratie uit in het asielproces. In dit proces worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld m.b.t. nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel.
Deze informatie vormt de basis voor de start van het asielproces. Daarbij zal steeds, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van 1F vluchtelingen verdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen of zelfs het strafrechtelijk vervolgen.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met Al Qaeda of Islamitische Staat? Hoe gaat u met dat risico om?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen voorafgaand aan de evacuatie?
Ten aanzien van het personeel verbonden aan de ambassade heeft een sociale media screening plaats gevonden, net als voor de 111 tolken en hun gezinsleden die voor 15 augustus naar Nederland kwamen. Sowieso geldt voor tolken dat in de tijd dat zij werden gecontracteerd wel een beperkte check uitgevoerd werd naar de achtergrond van de betreffende tolk. Voor de andere personen die niet rechtstreeks voor (een) Nederlandse functionaris(sen) als onderdeel van een internationale militaire of politiemissie werkten is een dergelijke screening in de meeste gevallen niet vooraf door Nederland uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere Afghanen die conform motie-Belhaj geëvacueerd zijn. Het was gezien de omstandigheden rondom en op het vliegveld van Kaboel en de tijdsdruk waaronder de evacuatie plaatsvond, praktisch niet mogelijk een dergelijke controle uit te voeren.
Kunnen mensen die niet door dit veiligheidsonderzoek zijn gekomen alsnog via evacuatie in Nederland terechtkomen?
Dit is niet aan de orde want er zijn geen mensen in Afghanistan achtergebleven omdat ze niet door de screening zijn gekomen.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen als zij na evacuatie in Nederland in een opvanglocatie zitten?
De zaken van de geëvacueerde vreemdelingen worden inhoudelijk niet anders behandeld dan andere zaken, zoals ook weergegeven in antwoord op vraag 2. Ook in de verzoeken om bescherming van de geëvacueerde vreemdelingen, is er een screening en zal een controle in de systemen plaatsvinden. Door de massalere aankomst in een korte tijd wordt het proces wel in een andere volgorde doorlopen, maar de oplettendheid van de ketenpartners is dezelfde. Waar de keten beschikking heeft over aanvullende informatie omdat de vreemdeling met de Nederlandse overheid heeft samengewerkt wordt de informatie natuurlijk betrokken. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 20182 aan uw Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Deze uitgangspunten gelden zoals gezegd onverkort voor aanvragen van Afghaanse vreemdelingen.
Welke mogelijkheden zijn er om bij dergelijk veiligheidsonderzoek samen te werken met andere evacuerende landen en met hun veiligheidsdiensten?
Tussen de belangrijkste partners in Europa bestaat een gedeelde wens om samen op te trekken. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over de precieze invulling van de samenwerking tussen inlichtingen- of veiligheidsdiensten.
Welke mogelijkheden zijn er om geëvacueerde Afghanen die banden met de Taliban hadden een asielstatus te weigeren, te vervolgen, of te monitoren?
Het bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continu hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Daarom wordt aan personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijke misdrijven, een asielvergunning onthouden op grond van het 1F-beleid. De 1F-status refereert aan artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag, waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat personen uitgesloten worden van bescherming op basis van dit Verdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Dat geldt uiteraard ook voor Afghaanse vreemdelingen die asielaanvragen indienen. Deze aanvragen worden beoordeeld op basis van de meest recente gegevens over Afghanistan waarover de IND beschikt. Zoals ook aan de orde kwam in het debat over de motie Ephraim zal indien een vreemdeling in strijd met één van deze beginselen heeft gehandeld, de asielaanvraag worden afgewezen.3
Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Na de afwijzing van de aanvraag bestaat, naast eventuele andere toezichtsmogelijkheden, in de vreemdelingenwet de mogelijkheid om toezichtsmaatregelen op te leggen, zoals een meldplicht of een gebiedsbeperking. Deze maatregelen zullen altijd op individuele basis worden opgelegd en ingevuld.
Is de Taliban aan te merken als een terroristische organisatie, in het kader van artikel 140a wetboek van strafrecht of in het kader van internationale sanctielijsten?
De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de Verenigde Naties noch op die van de Europese Unie. Wel zijn individuele Talibanleden op de sanctielijst van de VN geplaatst.
Of vervolging mogelijk onder artikel 140a van het wetboek van strafrecht mogelijk is, betreft steeds een individuele afweging die op basis van alle omstandigheden door het OM gemaakt zal worden, waardoor het niet zonder meer is te zeggen of artikel 140a van het wetboek van het strafrecht kan worden tegengeworpen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De evacuatie Afghanistan |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Renske Leijten , Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
De noodhulp voor de slachtoffers van de aardbeving in Haïti |
|
Alexander Hammelburg (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodhulp Haïti komt lastig op gang, en meer crises dreigen»?1
Ja.
Welke internationale coördinatie van noodhulp vindt er plaats? Is er een beroep gedaan op Nederland? Zo ja, wat was uw reactie?
Noodhulp ter plekke wordt gecoördineerd door het nationale Civil Protection Agency en het Caribbean Disaster Emergency Management Agency (CDEMA). Beide organisaties zijn aangesloten bij het internationale netwerk voor alertering van, en respons op, crises en rampen.
Nederland maakt deel uit van dit netwerk, via het Civil Protection Mechanism (UCMP) van de Europese Unie. In het UCPM «poolen» EU-lidstaten kennis, expertise en noodhulpdiensten en stemmen inzet af. Het UCPM wordt geactiveerd op basis van hulpverzoeken van landen die zijn getroffen. Ook landen buiten de EU kunnen verzoeken indienen om materiële of personele bijstand. Dat is in het geval van Haïti gebeurd en derhalve is ook een beroep op Nederland gedaan voor experts. In reactie daarop is een gezamenlijk EU-hulpteam naar Haïti afgereisd bestaande uit 12 mensen die op locatie contact onderhouden met de lokale overheid en de EU-assistentie coördineren. Nederland heeft voor dit team experts aangeboden, maar de keuze is gevallen op andere kandidaten met (relevantere) werkervaring en talenkennis.
Ook is er een beroep gedaan voor ondersteuning middels schepen. De Kamer is op vrijdag 20 augustus middels kamerbrief 2021Z144592 Inzet Defensie voor humanitaire hulpverlening in Haïti van het Ministerie van Defensie over de inzet van het marineschip Zr.Ms. Holland geïnformeerd.
Daarnaast bieden verschillende VN-organisaties, NGO’s en het Rode Kruis hulp aan Haïti. Zo deelt WFP voedselpakketten uit, en het IOM dekens en tijdelijk onderdak. Het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN heeft USD 8 miljoen beschikbaar gesteld voor de noden in Haïti. Het Rode Kruis biedt ondersteuning bij zoek- en reddingsacties, onderdak, acute medische zorg en ook psychosociale ondersteuning. Die organisaties kunnen hun werk mede doen door ongeoormerkte financiering van Nederland.
Deelt u de analyse van de woordvoerder van Artsen zonder Grenzen dat het uitblijven van hulp o.a. op het gebied van zorg en schoon drinkwater de crisis zal verergeren?
Ja, in dat verband is het goed te zien dat er vanuit verschillende hoeken hulpoperaties worden opgezet: de VS, verschillende landen in de Cariben, het VK Frankrijk, Canada en organisaties die reeds aanwezig waren zoals VN-organisaties en het Rode Kruis.
Ziet u mogelijkheden om geld beschikbaar te stellen vanuit de reserve voor crisis-specifieke bijdragen uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Binnen de mogelijkheden van het noodhulpbeleid om te reageren op acute crises – in aanvulling op de ongeoormerkte financiering van humanitaire VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA) – zal het Rode Kruis uit zijn blokallocatie voor acute noden EUR 400.000 beschikbaar stellen voor het lenigen van de noden in Haïti. Daarnaast heeft het CERF USD 8 miljoen beschikbaar gesteld voor Haïti. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. Tot slot wordt ondergenoemde inzet van het Ministerie van Defensie gecofinancierd door de EU en vanuit de reserve voor crisis-specifieke bijdragen uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Welke technische ondersteuning kan Nederland bieden? Kan bijvoorbeeld het Nederlandse Urban Search and Rescue Team, dat te hulp schoot na de explosie in de haven van Beiroet, het Amerikaanse reddingsteam ter plaatse ondersteunen?2 Kunnen er water- en sanitatie-experts worden uitgezonden via de Dutch Surge Support Water (DSS Water), zoals toegelicht in uw brief van 19 februari 2021?3
Vanuit het UCPM is er geen oproep gedaan voor de inzet van USAR-teams. Er is evenmin een beroep gedaan op expertise vanuit het programma DSS Water. Wel heeft het marineschip Zr.Ms. Holland de capaciteit om water te «ontzilten».
Gaat Nederland een bijdrage leveren door militair personeel en materieel in te zetten voor hulpverlening in de getroffen gebieden?
De Kamer is op 20 augustus middels kamerbrief 2021Z144595 Inzet Defensie voor humanitaire hulpverlening in Haïti van het Ministerie van Defensie over de inzet van het marineschip Zr.Ms. Holland geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een week te beantwoorden?
Bij deze.
Het beschermen van Afghanen die werkzaam waren voor Nederland tijdens de Afghanistan missie |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe oordeelt u over de uiterst bedreigende situatie waar de Afghaanse tolken en hun families die voor Nederland hebben gediend zich in bevinden?1
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Wat heeft u de afgelopen weken (sinds het laatste debat) aanvullend gedaan om de aanvraag van een verblijfstatus voor tolken en hun families in Nederland te versnellen? Zijn er belemmeringen op het gebied van de asielprocedure? Zo ja welke?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het proces om tolken met hun gezin over te brengen naar Nederland. Er is door de betrokken medewerkers alles op alles gezet om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk in het bezit te stellen een visum en de overkomst naar Nederland te organiseren. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en het gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Er is geen sprake (geweest) van een asielaanvraag of een aanvraag voor een verblijfsstatus die de tolken en hun families deden op de ambassade in Kaboel. De asielaanvraag wordt pas in Nederland gedaan en de asielprocedure wordt dan ook in zijn geheel hier doorlopen. De asielaanvraag is dus niet voorwaardelijk om naar Nederland te komen en levert dan ook geen belemmering op in het proces.
Is het mogelijk om in Nederland de asielprocedure te starten en hun procedure in Nederland verder af te handelen, zodat de Afghaanse tolken de komende weken geen last hebben van bureaucratische belemmeringen en daarmee hun levens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken aangaande aanvragen? Hoeveel zijn er nog die op dit moment een aanvraag voor asiel hebben lopen? Hoe lang duurt het voordat alle aanvragen zijn afgehandeld? Zijn er problemen met documenten om aanvraag te kunnen afronden en om hoeveel mensen gaat het? Wat zijn de specifieke problemen?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
549
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken en hun gezinnen naar Nederland gekomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van een asielaanvraag die in Afghanistan wordt gedaan. Het doorlopen van de gehele asielprocedure vindt plaats in Nederland, waarin de IND zorgvuldig kijkt naar alle aspecten inclusief naar aspecten in het kader van nationale veiligheid. Na aankomst in Nederland worden de tolken en hun gezin met voorrang in de verkorte asielprocedure opgenomen. Het duurt het in de regel enkele weken voordat de procedure kan worden doorlopen en worden afgerond.
Deelt u het pleidooi van oud EUPOL medewerkers: «Stel mensenlevens boven interne procedures en evacueer deze dappere mensen nu»? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft begrip voor de oud EUPOL medewerkers die zich zorgen maken over de situatie in Afghanistan en oproepen tot meer urgentie. Die urgentie wordt door het kabinet ook gevoeld. De medewerkers van het Ministerie van Defensie, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken zetten zich dagelijks enorm in om tolken die voor Nederlanders in de EUPOL missie hebben gewerkt ook zo snel mogelijk naar Nederland te halen.
Bent u het ermee eens dat niet alleen tolken, maar ook andere medewerkers (beveiligers, beheerders, juristen etc.) die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, recht zouden moeten hebben op bescherming? Zo nee, wat is het verschil?
Het kabinet heeft altijd een onderscheid gemaakt tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers die voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden, volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Het kabinet heeft oog voor het feit dat er ook andere Afghanen zijn die vanwege hun band met Nederland groot gevaar lopen in de huidige veiligheidssituatie, in het bijzonder Afghaanse medewerkers die in door Nederland gefinancierde OS-projecten hebben gewerkt, andere Afghaanse medewerkers van Nederlandse missies, mensenrechten- en vrouwenrechtenactivisten en journalisten en hun fixers die werkten voor Nederlandse media. Het gaat om mensen die in zichtbare posities voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het kabinet zal binnen de grenzen van het mogelijke trachten de meest kwetsbaren uit deze groepen, waarvoor de situatie acuut en schrijnend is, een plek te geven op evacuatievluchten.
Bij Afghaanse lokale medewerkers uit deze groepen die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats door Buitenlandse Zaken en Defensie. Daarbij wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Voor de oud-Defensiemedewerkers geldt als richtlijn dat zij tenminste voor een periode van 3 maanden voor de missie hebben gewerkt en regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar zij extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: deze mensen werden veelal ingehuurd door de tussenkomst van een lokale aanbieder. Nederland hield daarvan geen eigen registratie bij. Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft echter aangegeven deze aanvragen vanwege de huidige veiligheidssituatie in Afghanistan ruimhartig te zullen bezien.
Hoeveel niet-tolken zijn er de afgelopen maanden toegelaten of zitten in procedure? Om welke functies gaat het? Wat waren de overwegingen om hen toe te laten?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 6, 8, 9 en 10. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Klopt het dat «het kabinet terughoudend is in het honoreren van verzoeken van niet-tolken» teneinde «een niet-beheersbare toename in het aantal aanvragen» te voorkomen?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat Afghaanse oud-medewerkers van onze Krijgsmacht met deze insteek aanzienlijk meer risico lopen om in handen van de Taliban te vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uw plicht is om de Afghanen die Nederland terzijde hebben gestaan zo goed mogelijk te beschermen? Zo ja, waarom kiest u dan voor deze aanpak? Waarom zet u niet alles op alles om deze mensen in veiligheid te brengen, waarna u later nog altijd middels een zorgvuldige procedure kunt toetsen of de aanvraag juist is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom kiest u niet net als andere landen voor een ruimhartiger aanpak, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland?4
Elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland, zoals hierboven beschreven.
Vergroot u niet de risico’s voor «onze mensen» bij toekomstige missies als Nederland een veel minder ruimhartiger beleid voert dan andere landen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Afghanistan is uniek en daardoor niet te vergelijken met toekomstige missies. Elke missie is maatwerk: voorafgaand aan iedere inzet worden de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder zo goed mogelijk in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Het uitvoeren van deze analyse is een proces dat zeer zorgvuldig wordt doorlopen. De in kaart gebrachte veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen daarop vormen een standaard aandachtspunt in de artikel-100 brieven aan de Tweede Kamer. Als er ten tijde van de operatie veranderingen in de veiligheidssituatie in het operatiegebied optreden dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
Welke criteria verbindt u aan het vertrekmoratorium voor Afghaanse asielzoekers? Wordt het huidige moratorium (van een half jaar) verlengd indien de macht van de Taliban verder toeneemt?5
Het vertrekmoratorium houdt in dat reeds afgewezen asielzoekers voorlopig niet worden teruggestuurd naar Afghanistan. Gelet op de huidige snelle veranderende situatie kan ik nu geen uitspraak doen over een eventuele verlenging van het moratorium. De Staatssecretaris van JenV zal dat op dat moment bezien en uw Kamer daar dan over berichten. Zoals aangegeven in de brief van 11 augustus jl. aan uw Kamer inzake het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium zal de Staatssecretaris van JenV uw Kamer ook berichten over de eventuele beleidsconsequenties van het nieuwe algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Overigens heeft er in 2020 en 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen (samen met eerdere gestelde vragen hieromtrent) tijdig te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren in plaats van standpunten via de media kenbaar te maken?
Ja.
Afghaanse tolken |
|
Derk Boswijk (CDA), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Op welke manier steunt het kabinet, gezien de sterk verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en de oproep aan alle Nederlanders om het land te verlaten, onderdanen bij de evacuatie?
De Nederlandse ambassade in Kaboel heeft op 5 augustus jl. Nederlanders opgeroepen om Afghanistan zo spoedig mogelijk te verlaten. De ambassade heeft in deze oproep aangegeven Nederlanders niet te kunnen ondersteunen of evacueren, nu er in grote delen van Afghanistan sprake is van extreme noodsituaties. Aangezien het inmiddels niet meer mogelijk is om Afghanistan te verlaten op een civiele vlucht, spant het kabinet zich maximaal in om te bezien hoe wij de overgebleven Nederlanders in Afghanistan in veiligheid kunnen brengen.
Is er reeds een evacuatieplan voor de tolken en hun gezinnen die nog altijd in Afghanistan verkeren? Zo ja, wordt het plan nu in werking gesteld? Zo nee, hoe zeer moet de veiligheidssituatie nog meer verslechteren alvorens het evacuatieplan wordt opgesteld en in werking wordt gesteld?
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover in het debat van 17 augustus geïnformeerd.
Bent u bereid om de paspoort- en visumeis voor deze groep acuut te laten vervallen en laissez-passers te verstrekken voor hun reis naar Nederland? Welk ministerie is verantwoordelijk voor het politieke besluit om afgifte te bewerkstelligen? Indien u niet bereid bent deze af te geven, waarom niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om te bezien wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt en is bereid om al het mogelijke toen om de deze groep veilig naar Nederland te halen, waaronder de verstrekking van laissez-passers. Zoals eerder aangegeven stuitte dat echter op problemen omdat de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikten over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort
Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich er maximaal voor in om daar een oplossing voor te vinden.
Bent u als onderdeel van het evacuatieplan bereid om een chartervlucht in te zetten om de tolken en hun gezinnen, eventueel via een ander veilig land, naar Nederland over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de huidige situatie in Afghanistan en welke scenario’s er op de korte en langere termijn worden besproken met bondgenoten ten aanzien van steun aan de Afghaanse regering en het veiligheidsapparaat?
Met de brief van 16 augustus jl. (2021D30528) bent u geïnformeerd over de huidige situatie in Afghanistan.1 Het kabinet zal op korte termijn een nadere brief sturen om in te gaan op de consequenties van de recente ontwikkelingen.
Bent u bereid om deze vragen samen met de eerder gestelde vragen van Kamerlid Piri c.s. van 28 juli jl. op zeer korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar’ |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar»?1
Ja.
Wat is het exacte aantal Afghaanse tolken die voor de Nederlandse Defensie-missie in Afghanistan hebben gewerkt en die nog op toestemming wachten om naar Nederland te komen? Hoe verklaart u dat een maand na het vertrek van de Nederlandse troepen uit Afghanistan nog altijd tientallen tolken en hun gezinnen niet in Nederland in veiligheid zijn gebracht?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
549
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
a. 4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken met hun gezinnen naar Nederland overgebracht.
Er zijn verschillende redenen te benoemen waarom nog niet alle tolken in veiligheid gebracht zijn. Dagelijks worden er nieuwe aanvragen ingediend, de aanvragen van deze personen worden in een hoog tempo beoordeeld. Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Daarnaast dienen tolken zelf ook in te stemmen met de spoedige reis: persoonlijke afwegingen van de tolk en zijn gezin spelen hierbij een rol. Ook zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie en/of niet kwamen opdagen voor hun afspraak op de ambassade. Mogelijk zijn er ook tolken die voor Nederland en een ander land hebben gewerkt, die een aanvraag bij het andere land indienden. Tevens bleken meerdere tolken of hun gezinsleden COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd was.
In de beoordeling van de aanvragen is de afgelopen maand een duidelijke trend waarneembaar: in toenemende mate worden aanvragen ingediend waarbij documenten bewerkt zijn en/of verklaringen niet op waarheid berusten. Het aantal tolken dat recent wordt geïdentificeerd als tolk die daadwerkelijk voor Nederland heeft gewerkt, is beperkter dan voorheen het geval was. Uitzondering op deze trend zijn de tolken die voor de politiemissie EUPOL in Afghanistan hebben gewerkt. Bij de «EUPOL-tolken» is juist een stijgende trend in het aantal aanvragen en in het aantal positieve identificaties waarneembaar.
Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen alsnog zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en bij Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het beoordelen en overbrengen van tolken met hun gezin naar Nederland.
Vanwege de verslechterende veiligheidssituatie heeft het kabinet de afgelopen periode daarnaast alle mogelijke maatregelen genomen om het proces van het in veiligheid brengen van tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politie-missie in Afghanistan, lokale staf en hun kerngezinnen te versnellen en de procedures te versoepelen. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 dienden de aanvrager en zijn gezin wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt.
Met het toenemen van de crisissituatie is het steeds lastiger geworden voor tolken, lokale staf en hun gezinnen om de benodigde reisdocumenten te verkrijgen van de Afghaanse overheid. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Is het bij u bekend dat de wachttijden bij paspoortaanvragen in Afghanistan significant zijn toegenomen, nu Afghanen vanwege de nijpende veiligheidssituatie en de dreiging van de taliban zich genoodzaakt zien het land te verlaten? Bent u zich ervan bewust dat dit ook speelt bij de Afghanen die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen? Zo ja, deelt u de zorgen dat Afghaanse tolken en hun gezinnen, die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling, zodoende extra lang in onveiligheid moeten wachten op een Afghaans paspoort voor zichzelf en voor hun gezinnen?2
Tot afgelopen vrijdag duurde met name het verkrijgen van een e-tazkira lang (veelal ongeveer 2 maanden). Deze e-tazkira is nodig voor Afghanen om een paspoort aan te vragen. Het aanvragen van een paspoort duurde tot afgelopen vrijdag ongeveer twee weken. Het kabinet heeft in kaart gebracht voor welke aanvragers het ontbreken van documenten een probleem is en probeert voor die gevallen oplossingen te vinden. De ambassade in Kaboel begeleidde aanvragers die in aanmerking komen proactief door ze op de juiste stappen te wijzen, of aanvragers in uitzonderlijke gevallen met een vertrouwensadvocaat in contact te brengen. Daartoe was de ambassade in Kaboel ook in overleg met andere gelijkgezinde landen die tegen zelfde problemen aanlopen.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Bent u gezien deze zorg bereid om in lijn met de motie Piri c.s.3 reisvisa te verstrekken aan de resterende tolken en hun gezinnen die in aanmerking komen voor de tolkenregeling en die momenteel een Afghaans paspoort afwachten en waarbij wel de identiteit vaststaat door bijvoorbeeld een tazkera? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om aan tolken en hun gezin, waarvan is ingestemd dat zij naar Nederland mogen komen, visa te verstrekken. We weten echter in de huidige onzekere situatie nog niet of deze ook geaccepteerd worden door de lokale autoriteiten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Deelt u daarnaast de mening dat, gezien de veiligheidssituatie in Afghanistan de Nederlandse overheid, net als met de tolken die actief waren voor de Nederlandse missie in Afghanistan, de zware verantwoordelijkheid heeft om voormalig lokale tolken die de Nederlandse inzet binnen de politietrainingsmissie EUPOL mogelijk hebben gemaakt in veiligheid te brengen in Nederland? Komen deze tolken en hun gezinnen in aanmerking voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, tolken die kunnen aantonen dat zij hebben gewerkt voor Nederlandse functionarissen binnen de EUPOL-missie in Afghanistan, kunnen een aanvraag indienen om met hun directe gezinsleden overgebracht te worden naar Nederland. Een viertal van deze tolken is ook al in Nederland.
Wat zijn de exacte voorwaarden voor lokale medewerkers, die bijdroegen aan EUPOL, om in aanmerking te komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Verschillen deze voorwaarden voor de tolken die bijdroegen aan de Nederlandse defensie-missie in Afghanistan?
Een aanvrager dient aan te tonen dat hij als tolk voor een Nederlandse functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan heeft gewerkt. Een aanvraag wordt, net als bij internationale militaire missies, individueel beoordeeld. De voorwaarden om in aanmerking te komen om overgebracht te worden naar Nederland worden uitgelegd in het antwoord op vraag 11.
Heeft u een inventarisatie gemaakt van hoeveel Afghanen voor het Nederlands contingent binnen EUPOL hebben gewerkt? Zo ja, wilt u die delen? Zo nee, bent u bereid om dit zo snel mogelijk te doen? Hoeveel voormalig lokale medewerkers van EUPOL zijn reeds naar Nederland en naar andere Europese landen gebracht?
Op dit moment zijn er 61 aanvragen van Afghanen die hebben aangegeven voor EUPOL te hebben gewerkt. Deze aanvragen worden ruimhartig bezien. Elke dossier wordt individueel beoordeeld of de aanvrager in aanmerking komt om te worden overgebracht naar Nederland. Er zijn inmiddels 7 personen met hun gezin, die voor EUPOL hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen, naar Nederland overgekomen.
Heeft u overleg gehad met uw collega’s van andere Europese landen, die actief waren binnen EUPOL, om zo nodig afspraken te maken over de verdeling van voormalig lokale EUPOL-medewerkers onder de deelnemende landen? Zo nee, bent u op korte termijn bereid om dit te doen zodat het principe «no man left behind» ook geldt voor deze medewerkers? Zo ja, wat houden deze afspraken in en zijn deze volgens u voldoende en duidelijk genoeg om ervoor te zorgen dat alle lokale EUPOL-medewerkers en hun gezinnen die gevaar lopen op de kortst mogelijke termijn in Nederland of elders in Europa in veiligheid worden gebracht?
Over de behandeling van aanvragen van EUPOL-tolken heeft in Brussel overleg plaatsgevonden tussen de deelnemende landen aan de EUPOL-missie. Dit heeft nog niet tot concrete afspraken geleid. Om geen tijd te verliezen worden aanvragen van EUPOL-tolken die voor Nederland hebben gewerkt door Nederland in behandeling genomen en zijn al meerdere EUPOL-tolken, met hun gezin, in Nederland aangekomen.
Bent u er daarnaast op de hoogte van dat Nederland, ondanks dat in de EASO-richtlijnen bewakers en tolken beiden als «top priority target» voor de Taliban worden genoemd, een uitzonderingspositie inneemt door lokale bewakers die doorgaans in zichtbare posities voor de Nederlandse missie hebben gewerkt uit te sluiten van visa-programma's?4
Aanvragen van Afghaanse personen, die werkzaamheden hebben verricht in het kader van een militaire missie in Afghanistan, worden altijd individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland. In het antwoord op vraag 12 wordt nader ingegaan op deze afweging.
Hoeveel Afghaanse bewakers hebben in totaal voor de Nederlandse missie in Afghanistan gewerkt? Klopt het dat enkelen van deze groep reeds een asielaanvraag hebben ingediend, maar niet in aanmerking zouden komen voor de Nederlandse regeling omdat zij niet voor een «…substantial amount of time in a high profile position» hebben gewerkt? Bent u alsnog bereid om deze aanvragen, en eventueel toekomstige aanvragen van andere bewakers, in behandeling te nemen? Welke definitie van «substantial amount of time» en «high profile position» hanteert u? Zou u deze definities openbaar willen maken?
Het is onbekend hoeveel bewakers er voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Er is geen database aangelegd met de gegevens van de betreffende bewakers.
Het kabinet maakt een onderscheid tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen: zij zijn extra kwetsbaar juist doordat zij heel zichtbaar voor Nederland hebben gewerkt. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt.
Bij andere Afghaanse lokale medewerkers die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats. Een medewerker moet kunnen aantonen dat hij/zij een substantiële periode voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire (of politie-)missie. Als richtlijn wordt een periode van tenminste 3 maanden gehanteerd. Een medewerker moet tevens kunnen aantonen dat hij/zij nu bedreigd is vanwege die werkzaamheden. Daarnaast wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Deze dienen zodanig te zijn dat een medewerker regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar hij/zij werd extra zichtbaar en vereenzelvigd met de missie. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Deelt u de mening dat, aangezien er in de afrekeningen van de Taliban geen onderscheid wordt gemaakt tussen Afghaanse tolken en lokale bewakers, ook de bewakers en hun gezinnen in aanmerking moeten komen voor de Nederlandse regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u in lijn met de motie Piri c.s.5 alle mogelijkheden benutten om ervoor te zorgen dat ook de bewakers en hun gezinnen die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt naar Nederland worden gehaald?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 11. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd die na individuele beoordeling voldeden aan de criteria benoemd in het antwoord op vraag 11.
De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: het is onbekend hoeveel beveiligers, logistiek medewerkers en andere personen voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Veelal werden deze mensen ingehuurd via een lokaal bedrijf (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 529). Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en, gezien de alsmaar verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan, op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor 30 augustus te beantwoorden?
Ja.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de vier superdrones die het Nederlandse leger heeft gekocht»?1
Ja.
Hebt u toestemming gegeven de informatie in het artikel over Nederlandse betrokkenheid bij de inzet van een onbemand vliegtuig, een drone, naar buiten te brengen? Zo ja, waarom?
Ja. Naar aanleiding van de invoering van vier MQ-9 verkenningsvliegtuigen die op afstand bestuurd gaan worden2, heeft het Algemeen Dagblad het Ministerie van Defensie verzocht enkele militairen te interviewen die tijdens eerdere (internationale) missies beelden geanalyseerd en verwerkt hebben tot inlichtingenproducten. Defensie heeft aan dit verzoek meegewerkt om transparant te zijn over haar activiteiten en te laten zien welke kaders en procedures voor een zorgvuldige inzet gevolgd worden. Daarnaast vindt het Ministerie van Defensie het van belang om persoonlijke ervaringen van militairen te delen.
Wanneer en waar werd de in het artikel beschreven luchtaanval in Afghanistan, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen van inlichtingen, uitgevoerd?
De vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) betreffen «Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan». Het krantenartikel waar hij naar verwijst gaat over de inzet door Nederland van een onbemand vliegtuig. Deze inzet betrof echter niet Afghanistan en werd evenmin uitgevoerd door Nederland.
Vanaf 2018 zette Nederland Processing Exploitation & Dissemination (PED-)capaciteit samen met een Target Support Cell (TSC) in voor de missie Inherent Resolve boven Irak. Vanaf 2019 werd deze capaciteit ook ingezet voor de missie Resolute Support in Afghanistan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op respectievelijk 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) en 5 juli 2019 (Kamerstuk 28 676, nr. 321). De inzet van de Nederlandse PED-capaciteit is inmiddels beëindigd (Kamerstuk 27 924, nr. 784 van 19 mei jl.).
De Nederlandse PED-capaciteit voorzag in een behoefte aan tijdige beschikbaarheid van gevalideerde inlichtingen. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten in meer detail te onderzoeken. Deze informatie is belangrijk voor de kennisopbouw over het operatiegebied en voor het targeting proces dat vooraf gaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De noodzaak om tijdens operaties met grote precisie op te treden en materiële nevenschade of civilian harm zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk. Nederlandse militairen analyseerden hierbij beelden afkomstig van onbemande vliegtuigen van coalitiepartners. Nederland is een van de weinige landen die in deze specifieke capaciteit kan voorzien.
Wat waren de gevolgen van de luchtaanval? Hoeveel mensen werden gedood? Wat is bekend over de identiteit van de slachtoffers? Zaten er ook burgers tussen? Zo nee, hoe is dat dan vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer draagt Nederland door middel van betrokkenheid bij inzet van drones bij aan bombardementen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland via betrokkenheid bij de inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van deze luchtaanvallen, ook wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bij deze of andere acties reeds Nederlandse drones ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer en hoe, in welke brief, is de Kamer geïnformeerd dat Nederland luchtaanvallen in Afghanistan mede mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland op enigerlei wijze ook bijgedragen aan aanvallen met drones in andere landen dan Afghanistan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende rechtsgang?
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders. De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities. Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd, vrijwel standaard doel mist?
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem. Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers, (optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld. Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, hoe dan?
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter, waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor het doel en 25% achter het doel).
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier concreet rekening mee gehouden?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare nevenschade.
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser, vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden gebruikt.
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen het gebombardeerd werd?
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied, juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair doelwit was bestempeld?
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte richting dat doel bevuren.
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom wilt u deze moeite niet doen?
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit gebied.
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen onder andere bestaan uit:
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen. Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is.
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden – zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd? Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd, eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF) genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld. Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander te beschrijven; OMF is er hier één van.
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval door vijandige strijders?
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Zie antwoord vraag 27.
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Zie antwoord vraag 27.
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora? Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen mogelijke strijders?
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU of bondgenootschappelijke eenheden.
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse verantwoordelijkheid voor deze doden?
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen. Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn omgekomen.
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary» was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit – enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per geval wordt beoordeeld.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan?2
Ja.
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond. Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812).
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone, bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek afgewezen?
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning van de Tigershark.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
De noodsituatie van de Afghaanse tolken |
|
Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat er tussen 1 en 18 juni jl. maar twaalf Afghaanse tolken en hun gezinnen in Nederland zijn aangekomen, en dat er nog altijd minimaal 71 betrokken tolken en gezinnen in Afghanistan verblijven?1 Zo nee, hoeveel Afghaanse tolken en hun gezinnen zijn er deze maand in Nederland aangekomen en hoeveel zijn er nog altijd in afwachting van een besluit in Afghanistan?
Onderstaande cijfers over het proces ten aanzien van de Afghaanse tolken geven de stand van zaken op 7 juli 2021 weer en staan voor individuele zaken over personen met eigen verhalen en eigen overwegingen.
Sinds 2014 zijn er 90 Afghaanse tolken met gezin in Nederland aangekomen en zijn er 4 tolken onderweg om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit betreft in totaal ruim 400 personen. Sinds het Commissiedebat op 2 juni jl. zijn 26 tolken met gezin aangekomen, inclusief de tolken met gezin die onderweg zijn.
Meerdere tolken of hun gezinsleden bleken COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd is.
Er zijn 113 aanvragen afgewezen. Dat betekent dat na onderzoek is gebleken dat aanvragers niet als tolk voor Nederland hebben gewerkt in het kader van de internationale militaire missie in Afghanistan. In toenemende mate dienen personen een aanvraag in waarin de bewijsvoering vervalst is of waarin blijkt dat verklaringen niet op waarheid berusten. Dit vereist zorgvuldig onderzoek. Een afwijzing is niet definitief: als aanvragers met aanvullend bewijs komen, wordt opnieuw onderzocht of iemand voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire missie.
Er zijn 84 actieve aanvragen in behandeling van personen die momenteel in Afghanistan verblijven. Sinds het Commissiedebat van 2 juni jl., zijn 58 nieuwe aanvragen ingediend. De aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
In het aantal van de actieve aanvragen zit dus een relatief groot aantal zeer recente aanvragen. Bij 52 van de overige aanvragen wacht het nemen van een besluit op een actie van de aanvrager. Dit kan onder andere zijn dat de aanvrager (aanvullend) bewijs dient aan te leveren dat hij voor Nederland heeft gewerkt. Ook kan het zijn dat hij nog moet zorgen voor een paspoort van zichzelf en zijn gezin. De Nederlandse ambassade in Kaboel geeft duidelijk aan welke actie van de aanvrager wordt gevraagd en begeleidt de aanvrager bij het in orde krijgen van de aanvraag voor hem en zijn gezin.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben zich, al dan niet voor een tweede keer, in de tussentijd additioneel gemeld voor de asielprocedure? Wat is de status van hun aanvragen?
Van de 340 aanvragen die ingediend zijn, werden er 58 ingediend sinds 2 juni jl. Deze aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
Bij meerdere van de recent ingediende aanvragen bestaat twijfel over de echtheid van de verklaringen en aangeleverde documenten. Een zorgvuldige check of de aanvrager daadwerkelijk in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt en of de aanvrager ook degene is wie hij aangeeft te zijn blijft daarom noodzakelijk. Defensie maakt dan onder andere gebruik van de kennis van toenmalige commandanten en veteranen om deze check uit te kunnen voeren. Dat lukt doorgaans binnen enkele dagen.
Heeft u in lijn met motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 95) alle mogelijkheden benut om ervoor te zorgen dat vóór het einde van de Nederlandse aanwezigheid alle Afghaanse tolken en hun gezinnen naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, hoe verklaart u dat ondanks de terugkeer van Nederlandse troepen tientallen tolken en hun gezinnen nog altijd in Afghanistan verblijven? Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In lijn met de genoemde motie hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid/IND stappen gezet om het proces verder te versnellen, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 11 juni jl. (2021D21912). Het aantal personen dat zich bezighoudt met het overbrengen van tolken is verhoogd door het toevoegen van een veteraan aan het team van Defensie. Daarnaast hoeven de aanvragers geen gelegaliseerde documenten meer te overhandigen aan de ambassade: het verkrijgen van die legalisaties kostte de aanvragers veel tijd. Tevens zal een externe organisatie de controle van identiteitsdocumenten in de provincies Kandahar en Balkh overnemen. Hierdoor hoeven tolken die in die provincies wonen niet meer naar Kaboel te reizen om hun identiteitsdocumenten te laten controleren. De genomen maatregelen hebben reeds effect: als een aanvrager een complete aanvraag indient, kan deze binnen 2 tot 4 weken goedgekeurd worden.
Naast deze in de Kamerbrief omschreven maatregelen is een extra consulaire medewerker toegevoegd aan de ambassade van Kaboel om de visumverstrekking aan de tolken te versnellen. Ook wordt er constant gekeken waar het proces vastloopt en hoe dit kan worden opgelost. Zo zijn er recent meerdere zaken waarbij het de aanvrager niet lukt om familiedocumenten juridisch rond te krijgen. De ambassade onderzoekt daarom nu de mogelijkheid om een familieadvocaat in te huren die deze aanvragers kan helpen.
De urgentie van een snelle behandeling van de aanvragen wordt breed gevoeld. Tegelijkertijd blijft zorgvuldigheid bij de behandeling van belang om vast te stellen dat de personen die naar Nederland komen ook daadwerkelijk de personen zijn die aan de vereisten voldoen, zeker nu er in toenemende mate aanvragen worden ingediend waar twijfel over de echtheid van de bewijsvoering bestaat. Dit kost een extra inspanning van de behandelaars. Daarnaast zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie of nog niet beschikken over een paspoort om het landen te mogen verlaten. Ook zijn er tolken die geen aanvraag hebben ingediend om naar Nederland te mogen komen.
Hoe oordeelt u over de huidige veiligheidssituatie van Afghaanse tolken in Afghanistan? Welk effect heeft de terugtrekking van Nederlandse troepen uit Afghanistan op de veiligheid van de tolken en hun gezinnen? Wat wordt er ondernomen om hun veiligheid te waarborgen?
Voor Afghaanse tolken die in het kader van de internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt geldt dat zij worden aangemerkt als systematisch vervolgde groep. Het kabinet heeft dit reeds voor de terugtrekking van de coalitielanden uit Afghanistan aangegeven (Kamerstuk 35 300 X, nr. 45 d.d. 18 december 2019).
Gezien de onzekere situatie en de mogelijke dreiging voor de genoemde Afghaanse tolken, is de urgentie om Afghaanse tolken die aan de vereisten voldoen met hun gezin naar Nederland over te brengen onverminderd hoog.
Om bescherming te bieden aan de genoemde Afghaanse tolken worden tolken die aan de vereisten voldoen naar Nederland overgebracht om hier een asielaanvraag in te dienen. Het blijft echter een individuele beslissing van de tolk of hij aanspraak wil maken op de tolkenregeling.
Wordt er, gezien ontwikkelingen ten aanzien van de veiligheidssituatie op korte termijn, rekening gehouden met het terugtrekken van de Nederlandse ambassade in Kaboel? Kunt u garanderen dat de procedures van Afghaanse tolken in Afghanistan bij een eventuele terugtrekking hier niet onder zullen lijden? Welke voorbereidingen worden getroffen om dit te verwezenlijken?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. (Kamerstuk 2021D24349) is de kabinetsinzet dat de Nederlandse ambassade aanwezig blijft in Kaboel, mits de veiligheidssituatie dit toestaat. Een sluiting van de ambassade is momenteel niet aan de orde. Ook bij een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie zijn er nog mitigerende maatregelen te nemen, waardoor sluiting niet in alle gevallen aan de orde zal zijn. Omwille van veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op deze maatregelen. Mocht in extremis de ambassade gesloten worden, dan zal de documentencheck geheel worden uitgevoerd door een externe organisatie en wordt het proces voortgezet vanuit onze ambassades in andere landen. Tevens kan een groot deel van het proces digitaal uitgevoerd worden, zoals nu ook al gebeurt.
Bent u van mening dat de gezinnen van Afghaanse tolken, als ze reeds in Nederland verblijven en niet primair voor de Nederlandse inzet in Afghanistan hebben gewerkt, ook naar Nederland moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u specifiek bereid om, gezien de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, deze zaak of deze zaken te versnellen?
Voor Afghaanse tolken die in Nederland verblijven en niet primair in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt, geldt het reguliere beleid dat zij binnen drie maanden nadat ze een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen een verzoek kunnen doen bij de IND om nareis van hun gezinsleden.
Kunt u gezien de urgentie deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Materiële waardering voor veteranen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken hoe veteranen materiële waardering kunnen krijgen, bijvoorbeeld via een Veteranenkortingspas, voor entree op onder andere gemeentelijke voorzieningen, zoals zwembaden en bibliotheken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkenning en waardering voor onze veteranen is belangrijk en wordt op verschillende manieren vormgegeven. Enerzijds door de naleving en uitvoering van de Veteranenwet door het Ministerie van Defensie en het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi), anderzijds door initiatieven vanuit lagere overheden en vanuit de maatschappij. Zoals u wellicht weet, komt elke veteraan in aanmerking voor de veteranenpas. Deze wordt uitgegeven door het NLVI. De pas is een teken van erkenning en biedt ook een aantal diensten en kortingen.
Een goed voorbeeld van een organisatie die meer draagvlak in de samenleving wil creëren voor veteranen, is de Stichting Onbekende Helden. Dit is een organisatie ontstaan vanuit het bedrijfsleven. De stichting biedt veteranen desgewenst praktische ondersteuning vanuit het bedrijfsleven bij het zoeken naar betaald werk, werkervarings- en stageplaatsen en heeft ook een uitgebreid kortingsprogramma opgezet gekoppeld aan de (houders van de) veteranenpas. Ruim 550 bedrijven bieden momenteel voordeel, acties of korting aan voor veteranen in het bezit van de veteranenpas. Dat is iets om trots op te zijn.
Daarnaast voer ik overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG). Bij het eerstvolgende overleg zal ik de mogelijkheden verkennen om de materiële waardering voor veteranen te vergroten vanuit de lokale overheid.
Het bericht ‘Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse militairen oefenen zonder vergunningen op voormalige plantage in Curaçao»?1
Ja.
Was Defensie zich bij het begin van de bouw van het kamp Dovale en de daarop volgende schietoefeningen bewust van de benodigde «aanlegvergunning»? Zo ja, waarom zijn de bouw en de schietoefeningen zonder beschikking over deze vergunning toch doorgezet?
De oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zoals die door Defensie sinds 1991 worden uitgeoefend op Wacawa zijn op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren en staan niet ter discussie. Dit betekent dat activiteiten (oefenen, bivak en schieten) die vóór het bekrachtigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao 1995 op Wacawa plaatsvonden onder bestaande rechten vallen.
In tegenstelling tot oefen-, schiet- en bivakactiviteiten is voor bouwactiviteiten van Defensie wel een zogenoemde aanlegvergunning benodigd, maar het belang hiervan is onvoldoende ingezien. Naar aanleiding van plannen om twee overkappingen te bouwen is in 2016 aan natuurorganisatie Carmabi opdracht gegeven om een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Het resulterend rapport «Wacao militair oefen- en schietterrein: survey van natuurwaarden» is in 2018 opgeleverd. Deze overkappingen zijn nooit gerealiseerd.
Wel is in 2019 het oefendorp Dovale zonder aanlegvergunning gebouwd. CZMCARIB, de lokale defensieorganisatie, achtte het indertijd niet noodzakelijk de benodigde aanlegvergunning aan te vragen omdat de bouw werd uitgevoerd in het kader van een oefening en de constructie (containers) van semipermanente aard is.
De voorbereidingen voor de aanlegvergunningsaanvraag van de bivaklocaties, waarbij alsnog oefendorp Dovale is meegenomen, zijn pas in 2020 gestart met een natuurwaardenonderzoek door de natuurbeschermingsorganisatie Carmabi, dat in oktober 2020 is opgeleverd («Inventarisatie Natuur: Ontwikkelingslocaties & Verbindingswegen van oefen- en schietterrein Wacawa» 2).
In maart 2021 is de aanvraag voor de aanlegvergunning voor oefenkamp Dovale en de eerste bivaklocatie (A) officieel en volledig ingediend bij de Curaçaose overheid.
Vanwege het operationeel belang voor de betrokken eenheden om oefeningen op deze locatie te kunnen uitvoeren en de kleinschaligheid van de bouwconstructies is vooruitlopend op het aanvragen van de aanlegvergunning bivaklocatie A in 2020 reeds aangelegd op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in bovengenoemd rapport.
Hoe kan het dat er zo lang is gewacht met de aanvraag van de benodigde vergunning, zelfs nadat uit onderzoek door natuurbeschermingsorganisatie Carmabi bleek dat deze nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Was Defensie zich bewust van het gevaar, dat de oefeningen op Wacawa vormde, voor de bedreigde dier- en plantensoorten in het gebied en de veiligheid omtrent het schieten met scherp? Zo ja, waarom werd besloten deze gevaren alsnog te negeren en de oefeningen zonder vergunning uit te voeren?
Defensie onderkent het belang van de natuurwaarden van het gebied. In 2016 heeft natuurorganisatie Carmabi opdracht gekregen een inventariserend natuurwaardenonderzoek te doen. Zoals reeds in antwoord op vragen 2, 3 en 6 is gesteld vinden oefen, schiet- en bivakactiviteiten door Defensie sinds 1991 plaats op basis van bestaand gebruik en afspraken die zijn gemaakt met de (privé) grondeigenaren.
Eind 2021 start Carmabi met een vervolg natuuronderzoek. Met de uitkomsten van dit rapport wordt gekeken hoe de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten op basis van het bestaand gebruik mogelijk ook publiekrechtelijk verankerd kunnen worden.
Waarom kwam Defensie liever tot een «werkbare oplossing» met Carmabi dan dat Defensie zich daadwerkelijk inzette om natuurinclusief te bouwen en flora en fauna intact te laten?
Zoals aangegeven in vraag 2, 3 en 6, heeft het bouwen van bivaklocatie A in 2020 plaats gevonden op de ontwikkellocatie zoals beschreven in de aanbeveling van Carmabi in het rapport uit 2020.
Was u voor de publicatie van dit bericht op de hoogte van het illegaal uitvoeren van werkzaamheden en schietoefeningen op Wacawa? Zo ja, waarom hebt u deze werkzaamheden en schietoefeningen niet tot een halt geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Vinden er momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa zonder vergunning? Bent u van mening dat deze oefeningen stilgelegd moeten worden totdat er een vergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, er vinden momenteel nog steeds oefeningen plaats op Wacawa door Defensie op basis van bestaand gebruik, zoals ook in vraag 2, 3 en 6 is aangegeven. Het oefenen in het gebied zorgt voor gereedstelling van onze mensen en is noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taak van Defensie om het Koninkrijk te beschermen.
De aanlegvergunning die in maart 2021 is aangevraagd, gaat niet over de oefenactiviteiten maar over de (al voltooide) bouw van oefendorp Dovale en bivaklocatie A. De aanvraag van de aanlegvergunning voor de opgeschorte bouw van bivaklocatie B is in voorbereiding en zal later dit jaar via het Rijksvastgoedbedrijf worden ingediend bij het land.
Heeft u of uw ministerie contact gehad met de overheid van Curaçao? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst, welke afspraken zijn hierover gemaakt en wat is de taak van Curaçao in deze kwestie?
Ja. De overheid van Curaçao is bevoegd gezag inzake de aangevraagde aanlegvergunning voor het oefendorp Dovale en beide bivaklocaties. Afgesproken is dat de aanvraag aanlegvergunning voor Bivaklocatie B direct zal worden ingediend zodra alle benodigde documentatie beschikbaar is (de getekende aanvraag aanlegvergunning met de relevante onderzoeken en overzichts- en bouwtekeningen).
Bent u op de hoogte van het incident waarbij een Antilliaanse vissersboot is geraakt door mitrailleurkogels? Welke maatregelen zijn genomen om de bevolking te beschermen tegen oefeningen van Defensie, die plaats vinden zonder de juiste vergunningen?
Ja, dit betrof een incident in 2007. In navolging op het incident zijn maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid waarbij voorschriften zijn herzien en vastgelegd en regels zijn opgesteld met betrekking tot de naleving. Er is tevens een informatiesysteem ontwikkeld waar informatie extern te vinden is over de planning van de oefeningen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met de lokale vissers om hen te informeren. De grondeigenaar die beheertaken heeft voor het gebied, plaatst tijdig waarschuwingsvlaggen en vissers worden door Defensie een maand van te voren onder andere via internet en social media geïnformeerd.
Ten aanzien van de oefen-, schiet- en bivakactiviteiten zie het antwoord op vragen 2, 3 en 6.
Het bericht dat Nederland deelneemt aan een militaire oefening in de Westelijke Sahara |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat Nederland met andere westerse landen deelneemt aan de oefening «African Lion 2021» die van 7 tot 18 juni plaatsvindt in Marokko, Senegal en Tunesië?1
Ja, Nederland neemt op uitnodiging van USAREURAF deel aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21.
Klopt het dat een deel van deze militaire oefening wordt gehouden in de door Marokko bezette Westelijke Sahara?
Nee, de in opdracht van United States Africa Command (USAFRICOM) door USAREURAF georganiseerde oefening JOINT AFRICAN LION 21 vindt volgens USAFRICOM niet plaats in de Westelijke Sahara.
Bent u voornemens Nederlandse militairen naar de Westelijke Sahara te sturen, of zijn ze daar al aanwezig voor deze militaire oefening?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u Marokko’s annexatie van de Westelijke Sahara nu Nederland deelneemt aan een oefening die deels in de Westelijke Sahara plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze politiek gevoelige oefening, de mogelijke Nederlandse betrokkenheid en recente perikelen rond de Westelijke Sahara?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarnaast is het niet gebruikelijk om de Kamer over de Nederlandse deelname aan militaire oefeningen te informeren.
Indien Nederlandse militairen deelnemen, wilt u ze dan onmiddellijk uit deze militaire oefening terugtrekken en naar huis sturen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u Nederland in de toekomst ook niet laten oefenen in de Westelijke Sahara noch in Marokko dat al jaren weigert criminelen en illegalen uit Nederland terug te nemen?
Zie het antwoord op vraag 2. Per oefening wordt onderzocht of de doelstellingen van meerwaarde zijn voor de operationele gereedheid van de Nederlandse Krijgsmacht en passen binnen het Nederlands buitenlands beleid. Voor toekomstige deelname blijft dit het uitgangspunt.
Het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in The Guardian «Explosive weapons used in cities kill civilians 91% of time, finds study»?1
Ja.
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)»2 van de Britse non-gouvernementele organisatieAction on Armed Violence, waaruit blijkt dat 91% van de slachtoffers in conflicten burgers zijn als explosieve wapens in bevolkte gebieden worden gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Bent u ermee bekend dat dit slechts de directe slachtoffers betreft, en dat de daadwerkelijke gevolgen voor de burgerbevolking nog vele malen groter zijn door de schade die wordt aangericht aan vitale infrastructuur (bijv. scholen, ziekenhuizen, woningen, wegen)?
Het kabinet is bekend dat Action on Armed Violence onderzoek heeft gedaan naar de slachtoffers (doden en gewonden) van explosieve wapens, waaronder Improvised Explosive Devices, en dat het gebruik van explosieve wapens neveneffecten kan hebben op vitale infrastructuur zoals scholen, ziekenhuizen woningen en wegen.
Deelt u de opvatting dat dit percentage burgerslachtoffers onacceptabel hoog is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit probleem te adresseren?
Het kabinet betreurt alle burgerslachtoffers ten zeerste en is van mening dat de regels van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen bij een conflict, inclusief niet-statelijke actoren, op correcte wijze dienen te worden nageleefd en geïmplementeerd. Het humanitair oorlogsrecht vereist onder andere dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties tijdens een gewapend conflict alleen militaire doelen mogen worden aangevallen en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zoveel mogelijk te beschermen. Volgens de proportionaliteitsregel van het humanitair oorlogsrecht mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militaire voordeel. Fundamentele beginselen van het humanitair oorlogsrecht zijn ook opgenomen in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag, het Verdrag van Ottawa inzake anti-personeelslandmijnen en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft ernaar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
Kunt u in aanvulling op de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Ploumen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 3628) toelichten welke ontwikkelingen er sindsdien internationaal zijn geweest om dit probleem serieus aan te pakken en welke rol Nederland hierbij heeft gespeeld?3
In november 2019 is er op initiatief van Ierland een onderhandelingsproces gestart voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden met als doel om de bescherming voor de burgerbevolking te versterken. Vanaf het begin heeft Nederland actief bijgedragen aan deze discussie gedurende verschillende consultatieronden en heeft het meerdere schriftelijke bijdragen ingediend.4 Door de coronapandemie hebben de onderhandelingen vertraging opgelopen en hebben er in maart jl. pas weer informele, digitale consultatieronden over een mogelijke tekst plaatsgevonden. Hoewel er het afgelopen jaar minder voortgang is geboekt dan gehoopt, blijft het kabinet het doel van de verklaring om leed aan de burgerbevolking te verminderen volledig steunen. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk.
Deelt u de opvatting dat de norm voor het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in dorpen en steden zou moeten zijn «in principe niet, tenzij echt niet anders mogelijk»? Zo nee, waarom niet?
Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten alle partijen bij een gewapend conflict de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen nemen om de burgerbevolking te beschermen tegen de uit de militaire operaties voortvloeiende gevaren. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat een partij bij het conflict moet vermijden militaire doelen in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen. Of het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in bewoond gebied aan de orde is, hangt af van de concrete omstandigheden in die situatie. Bij de keuze van strijdmiddelen en -methodes moeten alle mogelijke voorzorgen worden genomen om bijkomende dood of verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te vermijden of in ieder geval tot het uiterste te beperken. Wanneer een keuze mogelijk is tussen verschillende militaire doelen om een gelijkwaardig militair voordeel te behalen, dient dat doel te worden uitgekozen dat naar verwachting het minste gevaar voor de levens van burgers en voor de burgerobjecten oplevert. Militaire commandanten en anderen die verantwoordelijk zijn voor het plannen en uitvoeren van aanvallen moeten hun beslissingen daarbij baseren op de informatie die op dat moment redelijkerwijs beschikbaar is. Door het oorlogsrecht zorgvuldig na te leven kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd. De politieke verklaring zou zich dan ook primair moeten richten op betere implementatie en naleving van het oorlogsrecht. De roep om aanvullende regelgeving gaat voorbij aan het gebrek aan naleving van het huidige humanitair oorlogsrecht en daarnaast ondermijnt nieuwe regelgeving mogelijk de delicate balans binnen het humanitair oorlogsrecht tussen militaire noodzaak en humaniteit.
Waarom kiest u er voor om in de politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden tekstsuggesties te doen die de verklaring minder distantiëren van het huidig internationaal oorlogsrecht?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4, 5 en 6, vindt het kabinet dat het huidige humanitair oorlogsrecht beter moet worden nageleefd om leed aan de burgerbevolking te minimaliseren. In navolging van deze regels wordt een explosief wapen pas ingezet in een conflictgebied na een zorgvuldig targeting proces, waarin o.a. de principes van proportionaliteit, voorzorg en onderscheid worden meegenomen. Het kabinet betreurt dat niet alle actoren binnen een gewapend conflict deze regels naleven en ziet het niet naleven of niet correct implementeren van deze regels als grootste obstakel voor een betere bescherming van burgers in conflictsituaties. Uit het aangehaalde onderzoek «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)» van Action on Armed Violence valt op dat 52% van de burgerslachtoffers zijn gevallen door geïmproviseerde explosieven (IEDs). Van IEDs is bekend dat deze vaak door niet-statelijke actoren worden gebruikt.
Nederland is en blijft actief betrokken bij de internationale discussie over een politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden, waarbij het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak wordt gesteld, en zal alle partijen die betrokken zijn bij gewapende conflicten blijven oproepen te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om bij de bestaande internationale onderhandelingen voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden (EWIPA) te pleiten voor een zo sterk mogelijke verklaring, die toeziet op betere bescherming van burgers tegen explosief geweld, een zo groot mogelijke transparantie over de inzet en gevolgen van dergelijke wapeninzet en het aanscherpen van nationaal beleid? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor een politieke verklaring die, ter voorkoming van burgerleed, oproept tot de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen regels en beginselen van onderscheid, voorzorgsmaatregelen en proportionaliteit. Door het humanitair oorlogsrecht zorgvuldig na te leven, kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd.
Het kabinet hecht grote waarde aan transparantie, ook bij de inzet van explosieven in dichtbevolkte gebieden. In dit kader stelde de Kamer op 13 oktober 2020 een door de Minister van Defensie voorgestelde procedure vast, die ziet op het informeren van de Tweede Kamer wanneer het Ministerie van Defensie een onderzoek instelt naar een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27 925, nr. 723). Het Ministerie van Defensie is tevens op ambtelijk niveau in gesprek met een aantal organisaties die het ministerie eerder voorstellen hebben aangereikt over onder andere het toekomstige transparantiebeleid (Voortgangsbrief transparantiebeleid inzake burgerslachtoffers, Kamerstuk 27 925, nr. 725). Vanwege verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid), alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert, is het echter niet altijd mogelijk om alle informatie rondom militaire inzet te delen. Daar waar het kan, handelt Nederland op een zo transparant mogelijke wijze en roept het andere staten op hetzelfde te doen.
Kunt u de Kamer in de toekomst informeren over de Nederlandse inzet bij, en de voortgang van, deze belangrijke onderhandelingen?
Ja. Op het moment dat de onderhandelingen geconcludeerd zijn, zal het kabinet de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomst en nadere toelichting geven op de Nederlandse inzet. Zie verder het antwoord op vraag 8.