Het bericht ‘Veel trots, weinig kennis’ |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Veel trots, weinig kennis» in de juni-uitgave van het Historisch Nieuwsblad?
Ja.
Komt het in het artikel geschetste beeld overeen met door uw ministerie uitgevoerde onderzoeken over de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn? Zo nee, waarin verschillen beide beelden?
Er is door OCW geen onderzoek gedaan naar de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn. Het is derhalve niet mogelijk een vergelijking te maken. Wel is het SCP op dit moment bezig met een onderzoek naar de Nederlandse identiteit en onderlinge verbinding. Deze SCP-publicatie wordt in de eerste helft van 2019 verwacht.
Hoe wordt door u bij de uitvoering van de alinea in het regeerakkoord over het vergroten van de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden de geschiedeniskennis van de gemiddelde Nederlander van een onvoldoende naar een voldoende getrokken?
Op basis van dit gegeven concluderen wij dat kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden blijvend aandacht verdient. Niet voor niets zit dit in de kern van ons onderwijs. In het regeerakkoord is een aantal maatregelen opgenomen om het historisch democratisch bewustzijn te versterken, namelijk het uitreiken van de Canon, het beter zichtbaar en toegankelijk maken van historische plaatsen, kennis van het Wilhelmus (dit is meegegeven aan het ontwikkelteam bij de integrale curriculumherziening) en het mogelijk maken van museumbezoek en bezoek aan het parlement. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt en geïmplementeerd. Deze combinatie van maatregelen moet bijdragen aan een versterking van het historisch democratisch bewustzijn van jongeren.
Daarnaast wordt in diverse ontwikkelteams van curriculum.nu onderzocht welke kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden in het curriculum van de toekomst wordt opgenomen. Het gaat dan – conform het regeerakkoord – onder andere over kennis over democratie, de Nederlandse rechtsstaat en (seksuele) diversiteit.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit het Historisch Nieuwsblad-onderzoek blijkt dat slechts 20 procent van de respondenten weet dat Nederland sinds de negentiende eeuw, dus 200 jaar, een koninkrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke relatie ziet u met de Canon van Nederland, en de wijze waarop die in het onderwijs gebruikt wordt of gebruikt zou moeten worden, om de kennis over ons historisch bewustzijn te vergroten?
Zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat de vensters van de Canon van Nederland als uitgangspunt dienen ter illustratie van de (tien) tijdvakken. Daarbij bestaat er in de praktijk een verschil tussen het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs, de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.
In het basisonderwijs ligt de nadruk meer op de geschiedenis van Nederland. In het voortgezet onderwijs is er meer aandacht voor internationale ontwikkelingen. Daarnaast worden historische vaardigheden en historisch redeneren in het voortgezet onderwijs belangrijker, zoals het interpreteren van bronnen en het kritisch beoordelen van de betrouwbaarheid ervan. Door feitenkennis alleen wordt geen historisch bewustzijn gecreëerd, vandaar dat de examenprogramma’s van geschiedenis (en staatsinrichting) een bredere aanpak benaderen voor leerlingen in het vmbo, havo en vwo.
In deze examenprogramma’s moeten ook keuzes worden gemaakt, aangezien de tijd beperkt is en de omvang van de geschiedenis erg groot. Leerlingen in het vmbo leren over de geschiedenis en staatsinrichting van Nederland vanaf 1848 tot heden. In de examenprogramma’s van havo en vwo wordt kennis gevraagd van de prehistorie (3.000 v.Chr.) tot het heden. In beide programma’s hebben historici, vakspecialisten, curriculumexperts en geschiedenisleraren weloverwogen beslissingen genomen om een evenwichtig beeld te geven van onze nationaal én internationaal gedeelde geschiedenis. Daarin zijn niet alle vensters van de Canon uitgewerkt om ook ruimte te laten voor internationale ontwikkelingen in Europa en de wereld. Met de vrijheid die leraren in het schoolexamen en in hun lessen hebben, is er genoeg ruimte voor hen om de vensters van de Canon alsnog volledig aan te bieden.
De vensters van de Canon van Nederland dienen als uitgangspunt en ter illustratie voor leraren bij de vormgeving van hun lessen. Op dit moment worden in het kader van de integrale curriculumherziening voor het primair en voortgezet onderwijs door leraren en schoolleiders voorstellen gedaan voor de actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. De Minister van OCW vraagt daarom aan entoen.nu om het ontwikkelteam Mens en Maatschappij – waar geschiedenis een onderdeel van is – te informeren over het gebruik van de Canon in het onderwijs. Nadat Curriculum.nu in het voorjaar van 2019 haar advies heeft gepresenteerd, vragen we een nieuwe onafhankelijke commissie om te kijken of en hoe de Canon moet worden aangepast.1
Hoe verklaart u dat de geschiedenisvragen door jongeren tussen de 14 en 18 jaar slechter dan gemiddeld worden beantwoord?
Wij hebben geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden over de verschillende schoolsoorten en profielen. Het is daarmee dan ook lastig te verklaren.
Hoe duidt u de grote scheidslijnen die uit het onderzoek naar boven komen tussen verschillende leeftijdsgroepen ten aanzien van hun houding over bijvoorbeeld dubbele paspoorten en de komst van gastarbeiders?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden. Het is daarom lastig de verschillen te duiden.
Wel zien we ook in andere studies in binnen- en buitenland dat jongeren positiever zijn over de komst van migranten en kwesties in de multiculturele samenleving dan ouderen. Zij groeien op in een samenleving die diverser is en hebben meer contact met mensen met een andere nationaliteit of een migratie-achtergrond. Overigens zijn daarbij de verschillen naar opleidingsniveau groter dan de verschillen naar leeftijd. Omdat jongere generaties gemiddeld hoger opgeleid zijn dan oudere generaties, kan opleiding een deel van het verschil verklaren. In het artikel van het Historisch Nieuwsblad worden alleen verschillen tussen leeftijdsgroepen besproken. Het is onduidelijk of er daarbij gecontroleerd is voor opleidingsverschillen.
Bent u bereid de geschiedenistest zelf ook te maken en de resultaten ervan te openbaren?
Ja, we hebben allebei de geschiedenistest gemaakt. De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoordde zeventien van de twintig vragen goed (bij de vragen 5, 7 en 13 gaf zij het verkeerde antwoord). De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had twee van de twintig antwoorden fout (het ging om de antwoorden op de vragen 6 en 7).
Het bericht dat de benodigde gelden voor Huntington onderzoek niet op tafel komen |
|
Alexander Pechtold (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afgelopen maandag, 27 februari 2017, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Campagneteam Huntington en de onderzoekers naar Huntington heeft laten weten dat de benodigde vier miljoen euro niet vanuit het ministerie beschikbaar gesteld zal worden en dat de onderzoekers voor benodigde gelden maar bij de farmacie en andere organisaties moeten leuren?
Tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling van VWS van 10 november 2016 heb ik gezegd dat het ministerie geen innovatiefonds heeft om de gevraagde vier miljoen euro beschikbaar te stellen. Wel heb ik toegezegd om de onderzoekers te ondersteunen bij het vinden van andere mogelijke financieringsbronnen. Het laatste gesprek met de onderzoekers heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden. Op 27 februari 2016 is geen berichtgeving geweest richting het Campagneteam en de onderzoekers.
In hoeverre klopt het dat de onderzoekers nu met een kluitje in het riet worden gestuurd omdat er, volgens het Ministerie van VWS binnen de begroting geen instrumenten beschikbaar zijn, en de onderzoekers verwezen worden naar (Europese) subsidieregelingen die tot nu toe tot niets hebben opgeleverd? In hoeverre acht u dit ondersteuning van het Campagneteam Huntington en de onderzoekers?
Conform de toezegging hebben de medewerkers van VWS initiatief genomen om samen met de onderzoekers en het Campagneteam gesprekken te voeren met experts van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de topsector Life Sciences & Health. We hebben ook geholpen bij het vinden van de juiste contactpersonen bij onderzoeksfinanciers NWO en ZonMw. Behalve de al bekende subsidieregelingen, zijn ook enkele nieuwe mogelijkheden toegelicht en nader verkend. Ik zal meer details geven over deze mogelijkheden in de toegezegde Kamerbrief over Huntington onderzoek en zorg. Overigens hebben de onderzoekers zelf aangegeven dat ze de inzet van het ministerie waarderen en graag verder samenwerken.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot uw toezegging, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van VWS d.d. 10 november jl., om de onderzoekers te assisteren in het vinden van de juiste fondsen om de benodigde vier miljoen euro bij elkaar te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze benodigde vier miljoen euro zo snel mogelijk op tafel dient te komen om verder leed, veroorzaakt door de slopende erfelijke ziekte Huntington, te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het gerechtvaardigd acht dat u de onderzoekers met lege handen op pad stuurt?
Ik ben onder de indruk van de bevlogenheid van het Campagneteam en de onderzoekers. De medewerkers van VWS, RVO en LSH hebben zich de afgelopen maanden dan ook ingezet om zoveel mogelijk te assisteren, wat helaas niet direct tot extra middelen op korte termijn heeft geleid. Van de onderzoekers krijg ik het signaal dat ze de inzet van de overheid waarderen.
Zoals ik eerder aangaf tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling, acht ik het helaas niet waarschijnlijk dat met vier miljoen euro de ziekte van Huntington bestreden is. De ontwikkeling van een geneesmiddel, dat honderden miljoenen meer zal kosten, is de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het ontbreken van «incentives» voor de industrie om geneesmiddelen voor bepaalde (zeldzame) ziekten te ontwikkelen, is een breder probleem dat ik wil adresseren door bijvoorbeeld het faciliteren van alternatieve business modellen voor geneesmiddelontwikkeling. Ik herhaal mijn toezegging van 10 november jl. dat ik zeer bereid ben om te (blijven) assisteren om deze 4 miljoen euro te vinden voor dit onderzoek.
De situatie bij luchtvaartmaatschappij Insel Air |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren mogen niet meer met Insel Air vliegen»1, het bericht «Rhuggenaath naar Nederland voor Insel»2 en het bericht «KLM onder vuur door noodlijdend Insel Air»?3
Ja.
Bent u eerder op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidssituatie bij Insel Air? Zo nee, in welke mate wordt informatie uitgewisseld tussen Nederland en de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden? Zo ja, waarom zijn er niet eerder maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen die met Insel Air vliegen te waarborgen?
De departementen van IenM en BZK ontvingen eind 2016 signalen over de luchtvaartveiligheid van Insel Air. Het ging hierbij vooral om concrete informatie van KLM. Gezien deze informatie, heb ik begin januari 2017 in een brief aan mijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht gevraagd voor de veiligheid van Insel Air International BV. Ook heb ik concrete informatie opgevraagd om de veiligheidssituatie beter te kunnen beoordelen. Half januari ontving ik een bericht van mijn ambtscollega. De zorgen werden hierdoor echter niet weggenomen.
Tegelijkertijd voerde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecties uit van vliegtuigen van Insel Air International BV op Bonaire in het kader van Safety Assessment of Foreign Aircraft (SAFA) programma. Ook in eerdere jaren heeft de ILT dergelijke controles gehouden, waarbij weliswaar tekortkomingen zijn geconstateerd, maar niet in die mate dat de vliegveiligheid acuut in gevaar zou zijn. Dit was ook de uitkomst van de SAFA-inspectie in januari 2017 bij vliegtuigen van Insel Air International BV. Dergelijke inspecties geven echter geen volledig beeld van de totale veiligheidsituatie. In dezelfde periode legt op Aruba de Arubaanse toezichtsautoriteit, Department of Civil Aviation (DCA) alle vliegtuigen van Insel Air Aruba NV een vliegverbod op.
Het Consulaat-generaal van de Verenigde Staten op Curaçao gaf voorts begin februari hun personeel opdracht geen dienstreizen met Insel Air meer te maken. De zorgen over de veiligheid waren derhalve begin februari geenszins weggenomen. Dit was dan ook de aanleiding tot de door het kabinet genomen voorzorgsmaatregel, gericht op dienstreizen door rijksambtenaren en het actief bekendmaken daarvan ten behoeve van alle reizigers.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jl.(Kamerstuk 24 804, nr. 93), is met mijn ambtscollega’s van Aruba en Curaçao afgesproken dat de ILT zich, samen met de lokale luchtvaartautoriteiten, een completer beeld vormt van de veiligheidssituatie om op basis daarvan een beter onderbouwd besluit te nemen. In de brief die heden aan uw Kamer is gezonden, bericht ik u over de resultaten van de ILT-inspecties en de op basis daarvan gemaakte afspraken met de regeringen van Curaçao en Aruba.
Van belang is dat binnen het Koninkrijk der Nederlanden de luchtvaartautoriteit van elk land verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid bij de aldaar geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In het geval van Insel Air International BV is dit de Curaçao Civil Aviation Authority (CCAA) en voor Insel Air Aruba NV is dit de Arubaanse toezichthouder Department of Civil Aviation (DCA). De Nederlandse overheid heeft op grond van luchtvaartverdragen en nationale regelgeving, een verantwoordelijkheid voor de luchtvaartveiligheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Insel Air International BV vliegt ook naar/vanaf Bonaire.
Wanneer hebt u de brief ontvangen van Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao, waarin een briefing is gegeven over de situatie bij Insel Air?4
Eind december is deze brief ontvangen door de Minister van BZK. Vervolgens is de brief door BZK per mail ook aan IenM doorgezonden. Deze brief van Minister Rhuggenaath gaat overigens enkel in op de economische zorgen bij Insel Air.
Waarom zijn signalen bij KLM over de veiligheid niet eerder opgepakt, toen zij twee maanden geleden het gedeelde vluchtnummer («codeshare») heeft opgeschort, omdat Insel Air verdergaande afspraken over onder andere veiligheid niet meer volledig kon waarmaken door de bedrijfscrisis? Waarom heeft dit niet geleid tot ingrijpen? Waarom moest het zover komen dat piloten toestellen aan de grond hielden voordat actie werd ondernomen?
Medio november 2016 heeft KLM tot nader order besloten de codeshare op vluchten uitgevoerd door Insel Air op te schorten vanwege operationele problemen van Insel Air. Concrete informatie over de veiligheid van Inselair International BV kwam medio december tot ons en zijn voor mij aanleiding geweest mijn ambtsgenoot van Curaçao als verantwoordelijk toezichthouder, om nadere informatie te vragen en voor de ILT tot het houden van SAFA-inspecties op Bonaire (zie het antwoord op vraag 2).
Klopt het dat u met de regering van Curaçao heeft afgesproken dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op zeer korte termijn assistentie gaat verlenen bij inspecties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de ILT niet eerder betrokken geweest bij de inspectie van Insel Air?
Ja, in samenspraak met de lokale luchtvaartautoriteiten heeft een team van ILT inspecteurs februari jl. op Curaçao en Aruba samen met de locale primair verantwoordelijke luchtvaartautoriteiten inspecties uitgevoerd. In de separate brief, die ik heden aan uw Kamer doe toekomen, informeer ik u over de uitkomsten van deze inspectie en de vervolgstappen. Zoals aangegeven bij vraag 2, heeft ILT medio januari 2017 ook SAFA inspecties van vliegtuigen van Insel Air uitgevoerd op Bonaire.
In acht genomen dat rijksambtenaren in dienstverband niet meer met Insel Air mogen vliegen, waarom heeft u ervoor gekozen de overige reizigers enkel van de huidige situatie op de hoogte te stellen en niet de reizigers uit de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland actief te ontraden met Insel Air te vliegen?
Wij hebben gekozen voor een voorzorgsmaatregel ten aanzien van het vliegen met Insel Air International BV die passend is gezien onze bevoegdheden en de bij ons beperkt beschikbare informatie. De Kamerbrief van 3 februari jl. hebben wij breed bekend gemaakt door persberichten en op websites van de rijksoverheid. Op die manier is een duidelijk signaal afgegeven aan de overige reizigers over de veiligheidssituatie van Insel Air International BV.
Kunt u aangeven wat de concrete consequenties zijn van het wegvallen van de luchtverbindingen van Insel Air voor de mensen die tussen de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden vliegen en voor de mensen die vliegen tussen de eilanden van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden? Op welke termijn verwacht u voor deze mensen een oplossing te hebben gecreëerd voor het ontstane gebrek aan bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden?
De beperking die door de Nederlandse overheid is ingesteld heeft betrekking op ambtenaren voor wie het werkgeverschap bij het Rijk berust. De verschillende overheden in de autonome landen en in Caribisch Nederland hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid bij het beoordelen van de veiligheidssituatie en het verbinden van eventuele consequenties daaraan. De overheid van Curaçao heeft actie ondernomen gericht op de levensvatbaarheid van Insel Air International BV. Momenteel vinden er reguliere vluchten plaats, die ook door andere luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd. Daarnaast is Insel Air druk doende om de continuïteit van de verbindingen in de regio te herstellen. Ook is een expertgroep ingesteld om zich met de connectiviteit bezighouden (zie het antwoord op vraag 9).
Waarom heeft u besloten rijksambtenaren voor dienstreizen voorlopig niet meer te laten vliegen met vluchten van Insel Air International, maar wél met vluchten van Insel Air Aruba? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Aruba wél heeft besloten de vliegtuigen aan de grond te houden voor nadere inspectie?
Dit heeft te maken met het feit dat de concrete informatie waarover wij beschikten de veiligheidssituatie bij Insel Air International BV betrof. Ook van belang was dat, zoals u aangeeft, de luchtvaartautoriteiten van Aruba zelf heeft besloten de vliegtuigen van Insel Air Aruba tot hernieuwde certificering aan de grond te houden.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen, wanneer Insel Air mocht omvallen, in acht genomen dat dit grote consequenties heeft voor de bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland?
De regering van Curaçao heeft, als primair verantwoordelijke voor Insel Air International BV, actie ondernomen om de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Op 9 februari jl. is dit ons nader toegelicht en hebben de betrokken regeringen tevens besloten tot de oprichting van de eerder genoemde expertgroep die de connectiviteit tussen de eilanden nader zal bezien. Alle landen van het Koninkrijk nemen hieraan deel. Tevens zal Nederlandse expertise worden ingebracht ter ondersteuning van de autoriteiten op Curaçao en Aruba met hun toezicht op Insel Air.
Wat was uw inzet voor het gesprek met Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao en wat is er uit dit gesprek gekomen?5
Naast Minister Rhuggenaath was ook Minister Camelia-Römer, de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijk Planning bij het gesprek aanwezig. De belangrijkste inzet van het overleg was kennis te nemen van de acties van de regering van Curaçao om de problemen met de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Verder is gesproken over het gezamenlijk belang van het waarborgen van de onderlinge verbindingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk en zijn afspraken gemaakt om de samenwerking op het gebied van luchtvaart tussen de vier landen binnen het Koninkrijk te intensiveren. Een op te richten expertgroep zal de borging van de connectiviteit binnen de eilanden nader bezien.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 23 februari?
Ja.
Inzage in e-mails van het ministerie van Algemene Zaken inzake de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid uw beslissing te herzien geen inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van de e-mails en het relevante berichtenverkeer rondom 8 maart 2015 over de herinneringen van de heer Teeven aan het bedrag van de zogenaamde Teevendeal, zoals eerder verzocht?1
Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar te delen. Mails van individuele ambtenaren worden daarom in beginsel niet verstrekt. Hetzelfde geldt voor namen en/of functieaanduidingen van individuele ambtenaren. Dit algemene uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. Zoals in de beantwoording van de kamervragen van 15 februari jl. reeds is toegelicht, is verstrekking van ambtelijke mails niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Wel is het mogelijk inlichtingen te geven over de zakelijke inhoud van ambtelijke mails. In de antwoorden van 15 februari jl. is toegelicht wat de strekking was van de begeleidende mail en hoe binnen AZ met de mail en bijlage is omgegaan; zoals in de antwoorden van 15 februari jl. samengevat, hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet beziggehouden met de mail en de bijlage, noch op zondagavond 8 maart, noch daarna.
In de hele omgang binnen Algemene Zaken met dit dossier is deze mail en de bijlage op geen moment onderwerp van bestudering, afweging, reactie of afhandeling geweest, noch is de mail, de bijlage en/of de inhoud ervan onderling of met mij besproken. Op maandag 9 maart 2015 is Algemene Zaken aan de slag gegaan met de gevolgen van de vondst van het bonnetje, te weten het vertrek van de twee bewindspersonen. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten. Geen van de betrokkenen herinnert zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar, is gebleken dat de mail met bijlage inderdaad op 8 maart 2015 ontvangen was bij AZ.
Waarom weegt volgens u «het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming» alsmede «de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers» zwaarder dan het belang van openheid en controle in deze zaak die gaat om geloofwaardigheid, nu een groot deel van de Kamer dit klemmende beroep op u doet?
De strekking van de begeleidende email en de omgang binnen AZ met de mail en bijlage zijn in mijn antwoorden van 15 februari jl. toegelicht. Deze informatie werd aangetroffen naar aanleiding van de vraag van de heer Haan op 23 januari 2017. Gelet op die verstrekte toelichting ben ik bij de afweging van belangen die u in uw vraag aanhaalt, tot de conclusie gekomen dat er geen grond is om af te wijken van de algemene stelregel dat voor mailverkeer tussen ambtenaren in beginsel de veiligheid van vertrouwelijkheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gelden.
De achtergronden voor de kabinetslijn in deze zijn uiteengezet in een brief van de Minister van BZK aan de Tweede Kamer van 25 april 2016. Deze houdt in zijn algemeenheid in dat, om tot een goede en verantwoorde besluitvorming te kunnen komen, het essentieel is dat medewerkers in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen kunnen delen.
Is de e-mail met bijlage zoals deze is ontvangen door uw raadsadviseur en vervolgens is doorgestuurd naar uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst, door de hiervoor genoemde personen ook ter beschikking gesteld aan de commissie Oosting dan wel de commissie Oosting II? Zo ja, waarom kan deze e-mail dan nu niet gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Is dat niet is strijd met de afspraak met zowel de commissie Oosting als met de Kamer dat alle relevante documenten, gelezen en ongelezen, aan de commissie Oosting zouden worden overlegd?
De commissie Oosting beschikte over de e-mail en bijlage die op 8 maart 2015 door VenJ aan de raadadviseur van AZ is verzonden. Zoals hierboven toegelicht is bij Algemene Zaken pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar gebleken dat de e-mail en bijlage aan AZ verstuurd was en intern doorgezonden.
Voor uw vraag over verstrekking van de e-mail en bijlage aan de Kamer verwijs ik u naar mijn antwoorden hierboven onder 1 en 2.
Heeft u naar aanleiding van uw constatering dat «geen van de betrokken ambtenaren zich herinnert of zij de bijlage hebben gelezen», aan de ICT-afdeling van uw ministerie gevraagd de e-mails op te zoeken, te verifiëren wat de inhoud van de e-mail was, of de bijlage inderdaad niet is geopend en of de e-mail met bijlage wel of niet nog aan anderen is doorgestuurd? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De op 15 februari jl. verzonden antwoorden op vragen van de Tweede Kamer zijn inderdaad mede gebaseerd op onderzoek door de ICT-afdeling van het ministerie. Zoals hierboven onder 1 al aangehaald is, herinnert geen van de betrokken zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Of de bijlage destijds wel geopend is, is voor de ICT-afdeling niet te zien in de back ups.
Met welke bedoeling heeft een van de betrokken ambtenaren de bewuste e-mail met bijlage doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres? Welke functie had deze ambtenaar? Was de commissie Oosting hiervan op de hoogte? Op grond waarvan constateert u met stelligheid dat de e-mail is doorgezonden aan een privé e-mailadres «zonder dat op enig moment kennis is genomen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee is gedaan» en hoe verhoudt zich dat tot uw opmerking dat geen van de betrokken ambtenaren «zich herinnert de bijlage gelezen te hebben»?
Voor de hand liggend is dat de mail en bijlage is doorgezonden om deze bij gelegenheid te lezen, bijvoorbeeld omdat een bijlage lastiger te lezen is op een iPhone en/of omdat het mailsysteem van Algemene Zaken niet volledig bruikbaar was voor betreffende medewerker. Betreffende medewerker zelf meent zich te herinneren dat het laatste het geval was. In de privémailbox van de medewerker is terug te vinden dat de mail ontvangen is, maar dat het niet van verdere doorzending of reactie is gekomen. Ook voor deze medewerker geldt dat deze simpelweg niet inhoudelijk is bezig geweest met de mail en de bijlage, noch op de zondagavond noch op enig moment daarna. De medewerker herinnert zich evenmin de bijlage op enig moment gelezen te hebben.
Voor uw vraag over de functie van betrokken ambtenaar en de commissie Oosting verwijs ik u naar mijn antwoorden onder respectievelijk 1 en 3.
Heeft het Ministerie van Algemene Zaken in het kader van het WOB-verzoek van Nieuwsuur documenten opgevraagd bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, om welke documenten gaat het? Bent u bereid deze naar de Tweede Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Een medewerker van Algemene Zaken heeft op 6 februari jl. het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezocht om andermaal vast te stellen dat VenJ daadwerkelijk op 8 maart 2015 een mail met bijlage aan AZ heeft verstuurd en om andermaal vast te stellen dat deze aan de commissie Oosting is verstrekt. De medewerker van AZ heeft een kopie ontvangen van de mail die op 8 maart 2015 door VenJ aan AZ is verstuurd.
Deze medewerker heeft voorts gedubbelcheckt of er bij VenJ ooit reactie op de mail met bijlage is binnengekomen vanuit AZ. De medewerkers van AZ hadden eerder reeds te kennen gegeven nooit een reactie gegeven te hebben. Ook uit onderzoek door de ICT-afdeling van AZ bleek niets van een reactie. Volledigheidshalve is dit nogmaals nagezocht op 6 februari jl. Andermaal bleek niets van enige reactie vanuit AZ op de mail van 8 maart 2015.
Staat u nog steeds achter uw woorden zoals u die gedurende de hele Teevendeal-affaire heeft volgehouden, namelijk dat het kabinet nooit bewust informatie heeft achtergehouden?
In december 2015 concludeerde ik in de Kamer dat er op geen enkel moment een beleid geweest is dat gericht was op het niet boven water krijgen van alle feiten. Daar sta ik nog steeds achter.
Dat laat onverlet dat in dit dossier heel veel is misgegaan. Terecht trok de commissie Oosting die conclusie. Het heeft ontbroken aan een duidelijke, eenduidige en krachtige regie, een goede coördinatie en een goede informatie-uitwisseling. Niet voor niets heb ik in het debat van 16 december 2015 ten aanzien van mijn rol in het dossier als een van de lessen geformuleerd dat ik veel actiever op de bal had moeten zitten.
Zoals ik in dat debat in de Kamer zei: «De zaak bleef sudderen en ik had een extra poging moeten doen om dingen boven tafel te krijgen.» Die les heb ik getrokken en geleerd. Ik betreur tot op de dag van vandaag dat ik hier destijds geen andere keuze in heb gemaakt. Maar om dat feit kan ik niet heen. En ja, de rekening daarvoor ís hoog. Ook dat is een feit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor dinsdag 21 februari a.s. om 12:00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Veel trots, weinig kennis’ |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Alexander Pechtold (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Veel trots, weinig kennis» in de juni-uitgave van het Historisch Nieuwsblad?
Ja.
Komt het in het artikel geschetste beeld overeen met door uw ministerie uitgevoerde onderzoeken over de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn? Zo nee, waarin verschillen beide beelden?
Er is door OCW geen onderzoek gedaan naar de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn. Het is derhalve niet mogelijk een vergelijking te maken. Wel is het SCP op dit moment bezig met een onderzoek naar de Nederlandse identiteit en onderlinge verbinding. Deze SCP-publicatie wordt in de eerste helft van 2019 verwacht.
Hoe wordt door u bij de uitvoering van de alinea in het regeerakkoord over het vergroten van de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden de geschiedeniskennis van de gemiddelde Nederlander van een onvoldoende naar een voldoende getrokken?
Op basis van dit gegeven concluderen wij dat kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden blijvend aandacht verdient. Niet voor niets zit dit in de kern van ons onderwijs. In het regeerakkoord is een aantal maatregelen opgenomen om het historisch democratisch bewustzijn te versterken, namelijk het uitreiken van de Canon, het beter zichtbaar en toegankelijk maken van historische plaatsen, kennis van het Wilhelmus (dit is meegegeven aan het ontwikkelteam bij de integrale curriculumherziening) en het mogelijk maken van museumbezoek en bezoek aan het parlement. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt en geïmplementeerd. Deze combinatie van maatregelen moet bijdragen aan een versterking van het historisch democratisch bewustzijn van jongeren.
Daarnaast wordt in diverse ontwikkelteams van curriculum.nu onderzocht welke kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden in het curriculum van de toekomst wordt opgenomen. Het gaat dan – conform het regeerakkoord – onder andere over kennis over democratie, de Nederlandse rechtsstaat en (seksuele) diversiteit.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit het Historisch Nieuwsblad-onderzoek blijkt dat slechts 20 procent van de respondenten weet dat Nederland sinds de negentiende eeuw, dus 200 jaar, een koninkrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke relatie ziet u met de Canon van Nederland, en de wijze waarop die in het onderwijs gebruikt wordt of gebruikt zou moeten worden, om de kennis over ons historisch bewustzijn te vergroten?
Zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat de vensters van de Canon van Nederland als uitgangspunt dienen ter illustratie van de (tien) tijdvakken. Daarbij bestaat er in de praktijk een verschil tussen het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs, de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.
In het basisonderwijs ligt de nadruk meer op de geschiedenis van Nederland. In het voortgezet onderwijs is er meer aandacht voor internationale ontwikkelingen. Daarnaast worden historische vaardigheden en historisch redeneren in het voortgezet onderwijs belangrijker, zoals het interpreteren van bronnen en het kritisch beoordelen van de betrouwbaarheid ervan. Door feitenkennis alleen wordt geen historisch bewustzijn gecreëerd, vandaar dat de examenprogramma’s van geschiedenis (en staatsinrichting) een bredere aanpak benaderen voor leerlingen in het vmbo, havo en vwo.
In deze examenprogramma’s moeten ook keuzes worden gemaakt, aangezien de tijd beperkt is en de omvang van de geschiedenis erg groot. Leerlingen in het vmbo leren over de geschiedenis en staatsinrichting van Nederland vanaf 1848 tot heden. In de examenprogramma’s van havo en vwo wordt kennis gevraagd van de prehistorie (3.000 v.Chr.) tot het heden. In beide programma’s hebben historici, vakspecialisten, curriculumexperts en geschiedenisleraren weloverwogen beslissingen genomen om een evenwichtig beeld te geven van onze nationaal én internationaal gedeelde geschiedenis. Daarin zijn niet alle vensters van de Canon uitgewerkt om ook ruimte te laten voor internationale ontwikkelingen in Europa en de wereld. Met de vrijheid die leraren in het schoolexamen en in hun lessen hebben, is er genoeg ruimte voor hen om de vensters van de Canon alsnog volledig aan te bieden.
De vensters van de Canon van Nederland dienen als uitgangspunt en ter illustratie voor leraren bij de vormgeving van hun lessen. Op dit moment worden in het kader van de integrale curriculumherziening voor het primair en voortgezet onderwijs door leraren en schoolleiders voorstellen gedaan voor de actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. De Minister van OCW vraagt daarom aan entoen.nu om het ontwikkelteam Mens en Maatschappij – waar geschiedenis een onderdeel van is – te informeren over het gebruik van de Canon in het onderwijs. Nadat Curriculum.nu in het voorjaar van 2019 haar advies heeft gepresenteerd, vragen we een nieuwe onafhankelijke commissie om te kijken of en hoe de Canon moet worden aangepast.1
Hoe verklaart u dat de geschiedenisvragen door jongeren tussen de 14 en 18 jaar slechter dan gemiddeld worden beantwoord?
Wij hebben geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden over de verschillende schoolsoorten en profielen. Het is daarmee dan ook lastig te verklaren.
Hoe duidt u de grote scheidslijnen die uit het onderzoek naar boven komen tussen verschillende leeftijdsgroepen ten aanzien van hun houding over bijvoorbeeld dubbele paspoorten en de komst van gastarbeiders?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden. Het is daarom lastig de verschillen te duiden.
Wel zien we ook in andere studies in binnen- en buitenland dat jongeren positiever zijn over de komst van migranten en kwesties in de multiculturele samenleving dan ouderen. Zij groeien op in een samenleving die diverser is en hebben meer contact met mensen met een andere nationaliteit of een migratie-achtergrond. Overigens zijn daarbij de verschillen naar opleidingsniveau groter dan de verschillen naar leeftijd. Omdat jongere generaties gemiddeld hoger opgeleid zijn dan oudere generaties, kan opleiding een deel van het verschil verklaren. In het artikel van het Historisch Nieuwsblad worden alleen verschillen tussen leeftijdsgroepen besproken. Het is onduidelijk of er daarbij gecontroleerd is voor opleidingsverschillen.
Bent u bereid de geschiedenistest zelf ook te maken en de resultaten ervan te openbaren?
Ja, we hebben allebei de geschiedenistest gemaakt. De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoordde zeventien van de twintig vragen goed (bij de vragen 5, 7 en 13 gaf zij het verkeerde antwoord). De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had twee van de twintig antwoorden fout (het ging om de antwoorden op de vragen 6 en 7).
Het bericht dat de benodigde gelden voor Huntington onderzoek niet op tafel komen |
|
Alexander Pechtold (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afgelopen maandag, 27 februari 2017, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Campagneteam Huntington en de onderzoekers naar Huntington heeft laten weten dat de benodigde vier miljoen euro niet vanuit het ministerie beschikbaar gesteld zal worden en dat de onderzoekers voor benodigde gelden maar bij de farmacie en andere organisaties moeten leuren?
Tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling van VWS van 10 november 2016 heb ik gezegd dat het ministerie geen innovatiefonds heeft om de gevraagde vier miljoen euro beschikbaar te stellen. Wel heb ik toegezegd om de onderzoekers te ondersteunen bij het vinden van andere mogelijke financieringsbronnen. Het laatste gesprek met de onderzoekers heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden. Op 27 februari 2016 is geen berichtgeving geweest richting het Campagneteam en de onderzoekers.
In hoeverre klopt het dat de onderzoekers nu met een kluitje in het riet worden gestuurd omdat er, volgens het Ministerie van VWS binnen de begroting geen instrumenten beschikbaar zijn, en de onderzoekers verwezen worden naar (Europese) subsidieregelingen die tot nu toe tot niets hebben opgeleverd? In hoeverre acht u dit ondersteuning van het Campagneteam Huntington en de onderzoekers?
Conform de toezegging hebben de medewerkers van VWS initiatief genomen om samen met de onderzoekers en het Campagneteam gesprekken te voeren met experts van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de topsector Life Sciences & Health. We hebben ook geholpen bij het vinden van de juiste contactpersonen bij onderzoeksfinanciers NWO en ZonMw. Behalve de al bekende subsidieregelingen, zijn ook enkele nieuwe mogelijkheden toegelicht en nader verkend. Ik zal meer details geven over deze mogelijkheden in de toegezegde Kamerbrief over Huntington onderzoek en zorg. Overigens hebben de onderzoekers zelf aangegeven dat ze de inzet van het ministerie waarderen en graag verder samenwerken.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot uw toezegging, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van VWS d.d. 10 november jl., om de onderzoekers te assisteren in het vinden van de juiste fondsen om de benodigde vier miljoen euro bij elkaar te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze benodigde vier miljoen euro zo snel mogelijk op tafel dient te komen om verder leed, veroorzaakt door de slopende erfelijke ziekte Huntington, te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het gerechtvaardigd acht dat u de onderzoekers met lege handen op pad stuurt?
Ik ben onder de indruk van de bevlogenheid van het Campagneteam en de onderzoekers. De medewerkers van VWS, RVO en LSH hebben zich de afgelopen maanden dan ook ingezet om zoveel mogelijk te assisteren, wat helaas niet direct tot extra middelen op korte termijn heeft geleid. Van de onderzoekers krijg ik het signaal dat ze de inzet van de overheid waarderen.
Zoals ik eerder aangaf tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling, acht ik het helaas niet waarschijnlijk dat met vier miljoen euro de ziekte van Huntington bestreden is. De ontwikkeling van een geneesmiddel, dat honderden miljoenen meer zal kosten, is de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het ontbreken van «incentives» voor de industrie om geneesmiddelen voor bepaalde (zeldzame) ziekten te ontwikkelen, is een breder probleem dat ik wil adresseren door bijvoorbeeld het faciliteren van alternatieve business modellen voor geneesmiddelontwikkeling. Ik herhaal mijn toezegging van 10 november jl. dat ik zeer bereid ben om te (blijven) assisteren om deze 4 miljoen euro te vinden voor dit onderzoek.
Inzage in e-mails van het ministerie van Algemene Zaken inzake de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid uw beslissing te herzien geen inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van de e-mails en het relevante berichtenverkeer rondom 8 maart 2015 over de herinneringen van de heer Teeven aan het bedrag van de zogenaamde Teevendeal, zoals eerder verzocht?1
Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar te delen. Mails van individuele ambtenaren worden daarom in beginsel niet verstrekt. Hetzelfde geldt voor namen en/of functieaanduidingen van individuele ambtenaren. Dit algemene uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. Zoals in de beantwoording van de kamervragen van 15 februari jl. reeds is toegelicht, is verstrekking van ambtelijke mails niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Wel is het mogelijk inlichtingen te geven over de zakelijke inhoud van ambtelijke mails. In de antwoorden van 15 februari jl. is toegelicht wat de strekking was van de begeleidende mail en hoe binnen AZ met de mail en bijlage is omgegaan; zoals in de antwoorden van 15 februari jl. samengevat, hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet beziggehouden met de mail en de bijlage, noch op zondagavond 8 maart, noch daarna.
In de hele omgang binnen Algemene Zaken met dit dossier is deze mail en de bijlage op geen moment onderwerp van bestudering, afweging, reactie of afhandeling geweest, noch is de mail, de bijlage en/of de inhoud ervan onderling of met mij besproken. Op maandag 9 maart 2015 is Algemene Zaken aan de slag gegaan met de gevolgen van de vondst van het bonnetje, te weten het vertrek van de twee bewindspersonen. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten. Geen van de betrokkenen herinnert zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar, is gebleken dat de mail met bijlage inderdaad op 8 maart 2015 ontvangen was bij AZ.
Waarom weegt volgens u «het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming» alsmede «de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers» zwaarder dan het belang van openheid en controle in deze zaak die gaat om geloofwaardigheid, nu een groot deel van de Kamer dit klemmende beroep op u doet?
De strekking van de begeleidende email en de omgang binnen AZ met de mail en bijlage zijn in mijn antwoorden van 15 februari jl. toegelicht. Deze informatie werd aangetroffen naar aanleiding van de vraag van de heer Haan op 23 januari 2017. Gelet op die verstrekte toelichting ben ik bij de afweging van belangen die u in uw vraag aanhaalt, tot de conclusie gekomen dat er geen grond is om af te wijken van de algemene stelregel dat voor mailverkeer tussen ambtenaren in beginsel de veiligheid van vertrouwelijkheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gelden.
De achtergronden voor de kabinetslijn in deze zijn uiteengezet in een brief van de Minister van BZK aan de Tweede Kamer van 25 april 2016. Deze houdt in zijn algemeenheid in dat, om tot een goede en verantwoorde besluitvorming te kunnen komen, het essentieel is dat medewerkers in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen kunnen delen.
Is de e-mail met bijlage zoals deze is ontvangen door uw raadsadviseur en vervolgens is doorgestuurd naar uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst, door de hiervoor genoemde personen ook ter beschikking gesteld aan de commissie Oosting dan wel de commissie Oosting II? Zo ja, waarom kan deze e-mail dan nu niet gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Is dat niet is strijd met de afspraak met zowel de commissie Oosting als met de Kamer dat alle relevante documenten, gelezen en ongelezen, aan de commissie Oosting zouden worden overlegd?
De commissie Oosting beschikte over de e-mail en bijlage die op 8 maart 2015 door VenJ aan de raadadviseur van AZ is verzonden. Zoals hierboven toegelicht is bij Algemene Zaken pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar gebleken dat de e-mail en bijlage aan AZ verstuurd was en intern doorgezonden.
Voor uw vraag over verstrekking van de e-mail en bijlage aan de Kamer verwijs ik u naar mijn antwoorden hierboven onder 1 en 2.
Heeft u naar aanleiding van uw constatering dat «geen van de betrokken ambtenaren zich herinnert of zij de bijlage hebben gelezen», aan de ICT-afdeling van uw ministerie gevraagd de e-mails op te zoeken, te verifiëren wat de inhoud van de e-mail was, of de bijlage inderdaad niet is geopend en of de e-mail met bijlage wel of niet nog aan anderen is doorgestuurd? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De op 15 februari jl. verzonden antwoorden op vragen van de Tweede Kamer zijn inderdaad mede gebaseerd op onderzoek door de ICT-afdeling van het ministerie. Zoals hierboven onder 1 al aangehaald is, herinnert geen van de betrokken zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Of de bijlage destijds wel geopend is, is voor de ICT-afdeling niet te zien in de back ups.
Met welke bedoeling heeft een van de betrokken ambtenaren de bewuste e-mail met bijlage doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres? Welke functie had deze ambtenaar? Was de commissie Oosting hiervan op de hoogte? Op grond waarvan constateert u met stelligheid dat de e-mail is doorgezonden aan een privé e-mailadres «zonder dat op enig moment kennis is genomen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee is gedaan» en hoe verhoudt zich dat tot uw opmerking dat geen van de betrokken ambtenaren «zich herinnert de bijlage gelezen te hebben»?
Voor de hand liggend is dat de mail en bijlage is doorgezonden om deze bij gelegenheid te lezen, bijvoorbeeld omdat een bijlage lastiger te lezen is op een iPhone en/of omdat het mailsysteem van Algemene Zaken niet volledig bruikbaar was voor betreffende medewerker. Betreffende medewerker zelf meent zich te herinneren dat het laatste het geval was. In de privémailbox van de medewerker is terug te vinden dat de mail ontvangen is, maar dat het niet van verdere doorzending of reactie is gekomen. Ook voor deze medewerker geldt dat deze simpelweg niet inhoudelijk is bezig geweest met de mail en de bijlage, noch op de zondagavond noch op enig moment daarna. De medewerker herinnert zich evenmin de bijlage op enig moment gelezen te hebben.
Voor uw vraag over de functie van betrokken ambtenaar en de commissie Oosting verwijs ik u naar mijn antwoorden onder respectievelijk 1 en 3.
Heeft het Ministerie van Algemene Zaken in het kader van het WOB-verzoek van Nieuwsuur documenten opgevraagd bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, om welke documenten gaat het? Bent u bereid deze naar de Tweede Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Een medewerker van Algemene Zaken heeft op 6 februari jl. het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezocht om andermaal vast te stellen dat VenJ daadwerkelijk op 8 maart 2015 een mail met bijlage aan AZ heeft verstuurd en om andermaal vast te stellen dat deze aan de commissie Oosting is verstrekt. De medewerker van AZ heeft een kopie ontvangen van de mail die op 8 maart 2015 door VenJ aan AZ is verstuurd.
Deze medewerker heeft voorts gedubbelcheckt of er bij VenJ ooit reactie op de mail met bijlage is binnengekomen vanuit AZ. De medewerkers van AZ hadden eerder reeds te kennen gegeven nooit een reactie gegeven te hebben. Ook uit onderzoek door de ICT-afdeling van AZ bleek niets van een reactie. Volledigheidshalve is dit nogmaals nagezocht op 6 februari jl. Andermaal bleek niets van enige reactie vanuit AZ op de mail van 8 maart 2015.
Staat u nog steeds achter uw woorden zoals u die gedurende de hele Teevendeal-affaire heeft volgehouden, namelijk dat het kabinet nooit bewust informatie heeft achtergehouden?
In december 2015 concludeerde ik in de Kamer dat er op geen enkel moment een beleid geweest is dat gericht was op het niet boven water krijgen van alle feiten. Daar sta ik nog steeds achter.
Dat laat onverlet dat in dit dossier heel veel is misgegaan. Terecht trok de commissie Oosting die conclusie. Het heeft ontbroken aan een duidelijke, eenduidige en krachtige regie, een goede coördinatie en een goede informatie-uitwisseling. Niet voor niets heb ik in het debat van 16 december 2015 ten aanzien van mijn rol in het dossier als een van de lessen geformuleerd dat ik veel actiever op de bal had moeten zitten.
Zoals ik in dat debat in de Kamer zei: «De zaak bleef sudderen en ik had een extra poging moeten doen om dingen boven tafel te krijgen.» Die les heb ik getrokken en geleerd. Ik betreur tot op de dag van vandaag dat ik hier destijds geen andere keuze in heb gemaakt. Maar om dat feit kan ik niet heen. En ja, de rekening daarvoor ís hoog. Ook dat is een feit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor dinsdag 21 februari a.s. om 12:00 uur beantwoorden?
Ja.
Openstaande vragen met betrekking tot de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Alexander Pechtold (D66), Gert-Jan Segers (CU), Jesse Klaver (GL), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht omtrent het open einde met betrekking tot de onthullingen over de zogenaamde Teevendeal?1
Er is op zondagavond 8 maart 2015 door Veiligheid en Justitie (VenJ) een mail met als bijlage concept-antwoorden op Kamervragen, verstuurd aan een raadadviseur van Algemene Zaken. Deze heeft de mail met de bijlage doorgestuurd aan vier collega’s van wie er een deze doorzond aan een privémailadres van zichzelf, zonder op enig moment kennis te nemen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee te doen.
De mail waarmee de raadadviseur zondagavond de mail van VenJ met de bijlage aan zijn collega’s zond, bevatte zijn voornemen om voor maandagochtend 09.00 te reageren. Dit is niet gebeurd. De mail van VenJ met de bijlage is namelijk niet behandeld door de raadadviseur of andere medewerkers van Algemene Zaken, noch is deze onderling besproken of is er enige reactie naar Veiligheid en Justitie gegaan, niet op zondag 8 maart of daarna. Geen van hen herinnert zich de bijlage gelezen te hebben. Op de zondagavond hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet bezig gehouden met de mail en de bijlage. Ook maandagochtend of daarna is dat niet gebeurd. Daarom is noch de mail van VenJ noch de bijlage op enig moment gedeeld of besproken met de Minister-President. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten.
Pas nadat de heer Haan op 23 januari van dit jaar vroeg of de mail van VenJ van 8 maart 2015 bij AZ was binnengekomen, is in het mailarchief teruggevonden dat dit inderdaad het geval is geweest.
Het onderwerp van de vragen 1, 2 en 3 is ook aan de orde gekomen in het debat met de Tweede Kamer op 26 januari jl. Hierover heb ik in het debat het volgende opgemerkt: «Die mail is ook ter beschikking gesteld aan de commissie-Oosting. De conceptantwoorden heb ik niet gezien, noch is de inhoud daarvan met mij besproken. Ik kende die dus niet. De mail is zondagavond intern door de raadsadviseur gedeeld met vier collega's. Van bespreking binnen Algemene Zaken of inhoudelijk commentaar op de mail is het niet gekomen. Er is dus ook geen reactie vanuit Algemene Zaken naar Veiligheid en Justitie gegaan. Ik heb dat nog even dubbel gecheckt en heb gevraagd: hoe zit het nu precies, weten we dat helemaal zeker? Ik maak nog één verdiepingsslag: er is inderdaad geen reactie gekomen vanuit Algemene Zaken. Dat is bijna 100% zeker. Er is namelijk geen reactie per mail gestuurd naar VenJ. Er is ook geen telefonisch contact geweest, voor zover we kunnen vaststellen. Ook binnen AZ zijn de conceptantwoorden niet besproken en is er geen commentaar op de mail gekomen. Dat klopt, want op maandagochtend is Algemene Zaken volledig in de modus gegaan van de afwikkeling van de vondst van het bonnetje, die uiteindelijk vergaande politieke consequenties heeft voor twee bewindslieden.».
Bij herhaald onderzoek en navraag is andermaal niets gebleken van enig contact tussen AZ en VJ over de mail van VenJ met bijlage.
Kunt u ingaan op de passage dat niet alleen uw raadadviseur, maar ook uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw persoonlijk politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst de e-mail met de herinneringen van de heer Teeven in hun bezit hadden op het moment dat de Tweede Kamer om precies die informatie vroeg en bovendien het bonnetje nog niet gevonden was?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het, dat ondanks dat er vijf ambtenaren op uw ministerie, waaronder uw raadsadviseur, op de hoogte waren van deze belangrijke informatie, u hier persoonlijk niet van op de hoogte bent gesteld? Had u hiervan niet op de hoogte kunnen en moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, mede gelet op het feit dat deze slepende kwestie nu al zo lang loopt en er steeds vragen onbeantwoord blijven, de Kamer zo snel mogelijk inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van deze e-mails en het relevante berichtenverkeer hierover in deze periode? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vorige vragen bevat het antwoord op de gevraagde inlichtingen door verstrekking van de zakelijke inhoud van de informatie en toelichting op de omgang daarmee. Verlening van inzage in onderliggende ambtelijke mails is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtenwisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de hierbij opgevraagde informatie uiterlijk donderdag 16 februari 12.00 uur aan de Kamer doen toekomen in verband met het belang van snelle openheid in een belangrijke zaak? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De situatie bij luchtvaartmaatschappij Insel Air |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren mogen niet meer met Insel Air vliegen»1, het bericht «Rhuggenaath naar Nederland voor Insel»2 en het bericht «KLM onder vuur door noodlijdend Insel Air»?3
Ja.
Bent u eerder op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidssituatie bij Insel Air? Zo nee, in welke mate wordt informatie uitgewisseld tussen Nederland en de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden? Zo ja, waarom zijn er niet eerder maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen die met Insel Air vliegen te waarborgen?
De departementen van IenM en BZK ontvingen eind 2016 signalen over de luchtvaartveiligheid van Insel Air. Het ging hierbij vooral om concrete informatie van KLM. Gezien deze informatie, heb ik begin januari 2017 in een brief aan mijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht gevraagd voor de veiligheid van Insel Air International BV. Ook heb ik concrete informatie opgevraagd om de veiligheidssituatie beter te kunnen beoordelen. Half januari ontving ik een bericht van mijn ambtscollega. De zorgen werden hierdoor echter niet weggenomen.
Tegelijkertijd voerde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecties uit van vliegtuigen van Insel Air International BV op Bonaire in het kader van Safety Assessment of Foreign Aircraft (SAFA) programma. Ook in eerdere jaren heeft de ILT dergelijke controles gehouden, waarbij weliswaar tekortkomingen zijn geconstateerd, maar niet in die mate dat de vliegveiligheid acuut in gevaar zou zijn. Dit was ook de uitkomst van de SAFA-inspectie in januari 2017 bij vliegtuigen van Insel Air International BV. Dergelijke inspecties geven echter geen volledig beeld van de totale veiligheidsituatie. In dezelfde periode legt op Aruba de Arubaanse toezichtsautoriteit, Department of Civil Aviation (DCA) alle vliegtuigen van Insel Air Aruba NV een vliegverbod op.
Het Consulaat-generaal van de Verenigde Staten op Curaçao gaf voorts begin februari hun personeel opdracht geen dienstreizen met Insel Air meer te maken. De zorgen over de veiligheid waren derhalve begin februari geenszins weggenomen. Dit was dan ook de aanleiding tot de door het kabinet genomen voorzorgsmaatregel, gericht op dienstreizen door rijksambtenaren en het actief bekendmaken daarvan ten behoeve van alle reizigers.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jl.(Kamerstuk 24 804, nr. 93), is met mijn ambtscollega’s van Aruba en Curaçao afgesproken dat de ILT zich, samen met de lokale luchtvaartautoriteiten, een completer beeld vormt van de veiligheidssituatie om op basis daarvan een beter onderbouwd besluit te nemen. In de brief die heden aan uw Kamer is gezonden, bericht ik u over de resultaten van de ILT-inspecties en de op basis daarvan gemaakte afspraken met de regeringen van Curaçao en Aruba.
Van belang is dat binnen het Koninkrijk der Nederlanden de luchtvaartautoriteit van elk land verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid bij de aldaar geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In het geval van Insel Air International BV is dit de Curaçao Civil Aviation Authority (CCAA) en voor Insel Air Aruba NV is dit de Arubaanse toezichthouder Department of Civil Aviation (DCA). De Nederlandse overheid heeft op grond van luchtvaartverdragen en nationale regelgeving, een verantwoordelijkheid voor de luchtvaartveiligheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Insel Air International BV vliegt ook naar/vanaf Bonaire.
Wanneer hebt u de brief ontvangen van Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao, waarin een briefing is gegeven over de situatie bij Insel Air?4
Eind december is deze brief ontvangen door de Minister van BZK. Vervolgens is de brief door BZK per mail ook aan IenM doorgezonden. Deze brief van Minister Rhuggenaath gaat overigens enkel in op de economische zorgen bij Insel Air.
Waarom zijn signalen bij KLM over de veiligheid niet eerder opgepakt, toen zij twee maanden geleden het gedeelde vluchtnummer («codeshare») heeft opgeschort, omdat Insel Air verdergaande afspraken over onder andere veiligheid niet meer volledig kon waarmaken door de bedrijfscrisis? Waarom heeft dit niet geleid tot ingrijpen? Waarom moest het zover komen dat piloten toestellen aan de grond hielden voordat actie werd ondernomen?
Medio november 2016 heeft KLM tot nader order besloten de codeshare op vluchten uitgevoerd door Insel Air op te schorten vanwege operationele problemen van Insel Air. Concrete informatie over de veiligheid van Inselair International BV kwam medio december tot ons en zijn voor mij aanleiding geweest mijn ambtsgenoot van Curaçao als verantwoordelijk toezichthouder, om nadere informatie te vragen en voor de ILT tot het houden van SAFA-inspecties op Bonaire (zie het antwoord op vraag 2).
Klopt het dat u met de regering van Curaçao heeft afgesproken dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op zeer korte termijn assistentie gaat verlenen bij inspecties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de ILT niet eerder betrokken geweest bij de inspectie van Insel Air?
Ja, in samenspraak met de lokale luchtvaartautoriteiten heeft een team van ILT inspecteurs februari jl. op Curaçao en Aruba samen met de locale primair verantwoordelijke luchtvaartautoriteiten inspecties uitgevoerd. In de separate brief, die ik heden aan uw Kamer doe toekomen, informeer ik u over de uitkomsten van deze inspectie en de vervolgstappen. Zoals aangegeven bij vraag 2, heeft ILT medio januari 2017 ook SAFA inspecties van vliegtuigen van Insel Air uitgevoerd op Bonaire.
In acht genomen dat rijksambtenaren in dienstverband niet meer met Insel Air mogen vliegen, waarom heeft u ervoor gekozen de overige reizigers enkel van de huidige situatie op de hoogte te stellen en niet de reizigers uit de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland actief te ontraden met Insel Air te vliegen?
Wij hebben gekozen voor een voorzorgsmaatregel ten aanzien van het vliegen met Insel Air International BV die passend is gezien onze bevoegdheden en de bij ons beperkt beschikbare informatie. De Kamerbrief van 3 februari jl. hebben wij breed bekend gemaakt door persberichten en op websites van de rijksoverheid. Op die manier is een duidelijk signaal afgegeven aan de overige reizigers over de veiligheidssituatie van Insel Air International BV.
Kunt u aangeven wat de concrete consequenties zijn van het wegvallen van de luchtverbindingen van Insel Air voor de mensen die tussen de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden vliegen en voor de mensen die vliegen tussen de eilanden van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden? Op welke termijn verwacht u voor deze mensen een oplossing te hebben gecreëerd voor het ontstane gebrek aan bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden?
De beperking die door de Nederlandse overheid is ingesteld heeft betrekking op ambtenaren voor wie het werkgeverschap bij het Rijk berust. De verschillende overheden in de autonome landen en in Caribisch Nederland hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid bij het beoordelen van de veiligheidssituatie en het verbinden van eventuele consequenties daaraan. De overheid van Curaçao heeft actie ondernomen gericht op de levensvatbaarheid van Insel Air International BV. Momenteel vinden er reguliere vluchten plaats, die ook door andere luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd. Daarnaast is Insel Air druk doende om de continuïteit van de verbindingen in de regio te herstellen. Ook is een expertgroep ingesteld om zich met de connectiviteit bezighouden (zie het antwoord op vraag 9).
Waarom heeft u besloten rijksambtenaren voor dienstreizen voorlopig niet meer te laten vliegen met vluchten van Insel Air International, maar wél met vluchten van Insel Air Aruba? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Aruba wél heeft besloten de vliegtuigen aan de grond te houden voor nadere inspectie?
Dit heeft te maken met het feit dat de concrete informatie waarover wij beschikten de veiligheidssituatie bij Insel Air International BV betrof. Ook van belang was dat, zoals u aangeeft, de luchtvaartautoriteiten van Aruba zelf heeft besloten de vliegtuigen van Insel Air Aruba tot hernieuwde certificering aan de grond te houden.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen, wanneer Insel Air mocht omvallen, in acht genomen dat dit grote consequenties heeft voor de bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland?
De regering van Curaçao heeft, als primair verantwoordelijke voor Insel Air International BV, actie ondernomen om de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Op 9 februari jl. is dit ons nader toegelicht en hebben de betrokken regeringen tevens besloten tot de oprichting van de eerder genoemde expertgroep die de connectiviteit tussen de eilanden nader zal bezien. Alle landen van het Koninkrijk nemen hieraan deel. Tevens zal Nederlandse expertise worden ingebracht ter ondersteuning van de autoriteiten op Curaçao en Aruba met hun toezicht op Insel Air.
Wat was uw inzet voor het gesprek met Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao en wat is er uit dit gesprek gekomen?5
Naast Minister Rhuggenaath was ook Minister Camelia-Römer, de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijk Planning bij het gesprek aanwezig. De belangrijkste inzet van het overleg was kennis te nemen van de acties van de regering van Curaçao om de problemen met de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Verder is gesproken over het gezamenlijk belang van het waarborgen van de onderlinge verbindingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk en zijn afspraken gemaakt om de samenwerking op het gebied van luchtvaart tussen de vier landen binnen het Koninkrijk te intensiveren. Een op te richten expertgroep zal de borging van de connectiviteit binnen de eilanden nader bezien.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 23 februari?
Ja.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Ronald van Raak , Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom was er op het moment dat het Nederlandse bureau SIRENE geen contact kreeg met de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) om het bericht over de uitreizende terreurverdachte door te zetten geen andere (mobiele) telefonische communicatie mogelijk met betreffende instanties?1 Is het 088-nummer het enige nummer dat op dit soort momenten gebeld kan worden?
Het SIRENE-bureau is onderdeel van de Landelijke Eenheid van de politie. Binnen een aantal politiediensten worden 088-nummers gehanteerd, via welke doorkoppeling naar het mobiele toestel van de persoon die op dat moment piketdienst heeft wordt georganiseerd. Hierdoor kan de betreffende dienst met één telefoonnummer bereikt worden.
De melding van het Duitse-bureau SIRENE werd op zaterdag 27 februari om 23:43 uur in Nederland ontvangen en betrof een informatierapport waarin een zogenoemde «hit» op een signalering voor een onopvallende controle op betrokkene stond (signaleren met het oogmerk tot het vergaren van informatie en niet tot aanhouding). Dit type signalering heeft tot doel om informatie te vergaren en de spoedeisendheid van de opvolging van deze informatie zal per geval moeten worden afgewogen door rechercheurs en de officier van justitie.
Een signalering ter fine van aanhouding had de Duitse autoriteiten tot ander handelen bewogen. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven voortaan in beginsel een preventief Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven.
In deze casus kon aan de voorkant het spoedeisende karakter van de melding door het SIRENE bureau niet worden vastgesteld. Op grond van de geldende instructie is de informatie doorgegeven aan de betreffende afdelingen die deze inschatting konden maken (de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER)). Vanwege een storing op de interne servers van de basisvoorziening telefonie van de politie, was telefonisch contact via de basisvoorziening telefonie niet mogelijk en is de melding per e-mail doorgegeven. Zoals in de beantwoording op de vorige set Kamervragen gemeld, zijn maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de betrokken afdelingen van de politie te waarborgen, ook in geval van een technische storing van de basisvoorziening telefonie. Onderdeel hiervan is het verspreiden van mobiele nummers van de betreffende medewerkers.
De e-mailbox van het team CTER wordt niet 24/7 uitgelezen. Daarom geldt de
werkafspraak dat meldingen altijd telefonisch worden doorgegeven, of indien dit niet mogelijk is fysiek contact wordt gezocht. Dit is opnieuw onder de aandacht gebracht van de betrokken afdelingen.
Is het gebruikelijk dat 088-nummers gebruikt worden voor communicatie tussen de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft eerder een storing plaatsgevonden met de 088-nummers op een interne server van de politie? Hoe vaak betrof dit het specifieke 088-nummer dat die avond gebruikt werd?
In dit geval is de storing op de interne server aangemerkt als een «Prioriteit 1»-storing. Dit betekent dat sprake is van een verstoring binnen een vitale (politie)dienst met een hoge impact. Na het constateren van deze telefonische storing is direct gestart met het werken aan een oplossing. Er hebben het afgelopen jaar 10 «Prioriteit 1» verstoringen in de Basisvoorziening Telefonie plaatsgevonden. In twee gevallen, waaronder het onderhavige, ging het om een landelijke storing waarbij de hele basisvoorziening telefonie is uitgevallen. In de overige gevallen is niet na te gaan is welke nummerreeksen werden getroffen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met een «telefonische storing in de 088-nummers op een interne server van de politie»? Hoe kan telefonische communicatie afhankelijk zijn van een interne server? Waarom wordt dit nummer via een interne server gebruikt?
De politie is sinds enige tijd overgegaan van tientallen regionale bedrijfstelefooncentrales naar één landelijke Voice over IP (VoIP) telefonie oplossing. Deze staat intern bekend als de basisvoorziening telefonie. Deze is redundant uitgevoerd, draait op meerdere servers in het landelijke rekencentrum van de politie en maakt gebruik van het interne datanetwerk van politie. Ondanks deze redundantie zijn storingen niet uit te sluiten. De politie kiest ervoor om servers in eigen beheer te hebben. Naast kostentechnische aspecten liggen hieraan overwegingen ten aanzien van de beveiliging van deze servers ten grondslag.
Welke maatregelen zijn er om onbereikbaarheid van de betreffende 088-nummers die gebruikt worden voor interne communicatie tussen betreffende diensten op te vangen?
Om de bereikbaarheid van de politiediensten te verzekeren, zijn de mobiele nummers van de piketmedewerkers verspreid zodat ook bij storingen direct contact gezocht kan worden. De noodzaak om een melding in direct contact en niet alleen per e-mail – eveneens bij een storing – door te geven is opnieuw onder de aandacht gebracht.
Om de betrouwbaarheid van de basisvoorziening telefonie te verbeteren, is er monitoring ingeregeld om sneller in te kunnen grijpen bij een storing en zo de impact te beperken. Er wordt ook een uitwijkomgeving opgebouwd, welke in de eerste helft van 2017 operationeel zal zijn. Bij verstoringen van de aard zoals hier besproken kan het verkeer voor kritieke diensten hiernaar omgeleid worden. Hierdoor kan de duur van een mogelijke verstoring voor deze kritieke diensten aanzienlijk worden verkort.
Was er bijvoorbeeld een noodstroomvoorziening voor het betreffende 088-nummer om bij onbereikbaarheid alsnog contact te kunnen maken? Zo ja, waarom werd deze niet ingeschakeld toen de storing zich voordeed? Zo nee, waarom niet?
De basisvoorziening telefonie heeft de beschikking over een noodstroomvoorziening. Deze is niet gebruikt omdat de stroomvoorziening niet de oorzaak van de verstoring is geweest en het inschakelen van de noodstroomvoorziening de verstoring dus niet had verholpen.
Of was er bijvoorbeeld een doorschakeling ingesteld voor het betreffende 088-nummer, waarmee bij onbereikbaarheid gesprekken doorgeschakeld worden naar één of meerdere mobiele nummers? Zo nee, waarom niet? Acht u de urgentie van de inhoud van betreffende gemiste boodschap niet dusdanig groot dat altijd een alternatief voorhanden zou moeten zijn om alsnog telefonisch te kunnen communiceren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en wanneer werd duidelijk dat er een storing was?
De ICT-afdeling van de politie heeft op de avond van zaterdag 27 februari 2016 om 21.36 uur de storing geconstateerd. Er is een interne melding gedaan bij de ICT-helpdesk, die direct begonnen is met het onderzoeken en verhelpen van de storing. Op zondag 28 februari om 11.55 uur was de telefonische storing definitief verholpen.
Door wie is de storing uiteindelijk verholpen? Kunt u de storingsrapportage aan de Kamer doen toekomen?
De storing is opgelost door interne ICT medewerkers van politie. Vanwege de gedetailleerde informatie over de interne systemen van de Nationale Politie en de kwetsbaarheid daarvan ten aanzien van mogelijk misbruik, zal ik de storingsevaluatie vertrouwelijk met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u het gegeven dat de e-mail met de betreffende informatie over de terreurverdachte pas op maandagochtend is gelezen? Waarom wordt de inbox van dit e-mailadres niet 24/7 door het team CTER gecontroleerd? Acht u het niet van belang dat wanneer e-mailverkeer het alternatief voor telefonische communicatie is om berichten betreffende informatie over bewegingen van terreurverdachten uit te wisselen, dit e-mailverkeer 24/7 beheerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaan er interne afspraken over hoe snel berichten over het aantreffen van terreurverdachten via een onopvallende dan wel opvallende controle door betreffende diensten in behandeling genomen dienen te worden? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom niet?
De taak van bureau SIRENE beperkt zich tot het doorgeven van ontvangen informatie en ziet niet op de opvolging van deze informatie. Een inschatting van de spoedeisendheid van de ontvangen informatie kan niet door het SIRENE bureau bij signaleringen voor onopvallende controle worden gemaakt. Bij het SIRENE bureau wordt direct gehandeld op ontvangen informatie aan de hand van een signalering in relatie tot terrorismebestrijding en de informatie zo snel mogelijk (in ieder geval binnen 8 uur) doorgegeven aan de behandelende afdelingen, in casu de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde handelwijze van de diensten in februari jl. zich tot de stellingname van de regering in het debat eerder naar aanleiding van de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015): «Er vindt meer en sneller uitwisseling van gegevens plaats dan ooit. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook alle zeer bereid om gegevens uit te wisselen, zeker op het terrorismedossier»?
Sinds het verhogen van het dreigingsbeeld in maart 2013 werken alle betrokken diensten in Nederland, waaronder ook de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan het verder verbeteren en optimaliseren van de (inter)nationale informatie-uitwisseling. Dat is een continu proces. Ten tijde van de aangehaalde uitspraak waren er reeds diverse maatregelen genomen om informatie-uitwisseling te verbeteren. De afgelopen periode zijn daar nieuwe maatregelen bijgekomen. Het bijstellen van de werkwijzen als gevolg van actualiteiten hoort bij het permanent verbeteren van onze CT-aanpak.
Was u, ten tijde van de in de voorgaande vraag geciteerde uitspraak, gedaan tijdens het debat over de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015), op de hoogte van het feit dat telefoonstoringen bij de diensten kunnen zorgen voor een vertraagde informatie-uitwisseling en dat spoedeisende e-mails dagen niet gelezen kunnen worden? Zo ja, welke acties heeft u ten gevolge van deze kennis ondernomen?
Op het moment van het debat over de aanslagen in Parijs was ik nog niet op de hoogte van onderwerpelijke casus. In algemene zin kan ik mij voorstellen dat een telefoonstoring tot vertraging in de informatiedeling kan leiden. Om het aantal verstoringen, en als het toch voorkomt de impact van een dergelijke verstoring, te beperken, is het essentieel om de telefoonvoorziening op orde te hebben. Daarvoor zijn stappen ondernomen zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht.
Het bericht dat er geen aidsremmers meer in Curaçao beschikbaar zijn |
|
Alexander Pechtold (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen aidsremmers meer in Curaçao»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er inderdaad een aantal aids-patiënten in Curaçao te laat, andere of helemaal geen hiv-remmende medicijnen heeft gekregen vanwege een tekort in het ziekenhuis? Om hoeveel patiënten gaat het?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Het land Curaçao is als onafhankelijk land zelf volledig verantwoordelijk voor de zorg, de geneesmiddelenverstrekking, het toezicht op de zorg en de financiering hiervan. Het is in dit geval niet aan de regering van een ander land, Nederland, om te oordelen over en te interveniëren in wat ik als, interne aangelegenheden van het land Curaçao beschouw. We staan in het Koninkrijk der Nederlanden wel samenwerking tussen de vier landen op het gebied van zorg voor. Maar alleen op vrijwillige basis.
Kunt u aangeven wat de directe consequentie tot nu toe voor de patiënten is? Welke gevolgen kan dit voor hen gaan hebben wanneer de impasse nog enkele weken voortduurt?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of er ook andere medicijnen niet of slechts in beperkte mate zijn verstrekt vanwege de financiële problemen?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de patiënten niet de dupe mogen zijn van de onderlinge verdeeldheid over wie er verantwoordelijk is voor de financiële problemen en het tekort aan medicijnen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u ondersteuning bieden aan de regering van Curaçao om de impasse te doorbreken en te helpen om de zorgplicht van zowel de verzekeraar als van het ziekenhuis te handhaven? Bent u hierover in overleg met de regering van Curaçao en welke acties heeft u ondernomen? Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met Curaçao een tussenvoorziening te treffen waardoor er ondertussen geen schrijdende gevallen bij patiënten ontstaan?
Het staat de regering van Curaçao vrij om de Nederlandse regering om advies of ondersteuning te vragen. Dat past in de afspraken over samenwerking rond zorg, die we in het Koninkrijk hebben gemaakt. Ik ben momenteel niet in gesprek met de regering van Curaçao over de door u, in uw vragen, genoemde zaken.
De berichten ten aanzien van de nieuwe gouverneur van Aruba |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederland schendt afspraken» en «twijfels over screening» uit het Antilliaans Dagblad?1
Ja.
Klopt het dat er een benoemingsprotocol, vastgelegd door de Rijksministerraad in 2001, bestaat waarin afspraken over de benoeming van gouverneurs zijn vastgelegd? Kunt u aangeven wat de status van dit benoemingsprotocol is? Is het nog steeds geldig? Bent u bereid dit benoemingsprotocol openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
In 2001 is in de Rijksministerraad een notitie aan de orde geweest. De notitie gaat in op de in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Reglementen voor de Gouverneurs en het Reglement van Orde van de ministerraad voorgeschreven procedure voor de benoeming van de Gouverneur. Daarnaast wordt een informele procedure beschreven die voorafgaat aan de voordracht aan de Koning van een kandidaat voor het Gouverneurschap. De notitie is als bijlage toegevoegd3. De in de notitie beschreven procedure, die geen wettelijke status heeft, heeft tot doel dat tijdig voor het einde van de termijn van de zittende Gouverneur een kandidaat die op draagvlak in de Rijksministerraad kan rekenen, door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt voorgedragen op aanbeveling van de ministerraad van het betrokken land. Ondanks het feit dat de tweede termijn van Gouverneur Refunjol reeds op 1 mei 2016 verliep en er gedurende geruime tijd veelvuldig contact is geweest, ontstond er geen zicht op een aanbeveling vanuit Aruba die op draagvlak zou kunnen rekenen. De Rijksministerraad heeft vervolgens besloten dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de voordracht tot benoeming van de heer Boekhoudt aan de Koning kan doen. In de toekomst zal het streven blijven om bij voorkeur in de geest van de in de notitie beschreven procedure tot overeenstemming met het betrokken land en draagvlak in de Rijksministerraad te komen, zodat tot voordracht kan worden overgegaan.
Kunt u aangeven of de benoeming van de nieuwe gouverneur niet alleen volgens de geldende regels van het Statuut voor het Koninkrijk en het Reglement van Orde voor de Gouverneur is geweest, maar ook geheel conform het benoemingsprotocol heeft plaats gevonden? Indien dit niet het geval was, kunt u aangeven op welke punten de benoeming afweek van het benoemingsprotocol, en waarom u daarvoor heeft gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of in het benoemingsprotocol inderdaad is afgesproken dat, in het kader van de Reglementen voor de Gouverneurs (artikel 6 en 7), door de Minister-President van het betreffende land de kandidaat wordt getoetst op eventuele belangenverstrengeling en onverenigbaarheid van functies? Heeft deze toetsing plaats gevonden? Zo niet, waarom is dit niet gebeurd en wie heeft daartoe besloten? Zal er nog wel op enige wijze een screening plaats vinden, opdat kan worden getoetst of aan artikelen 6 en 7 is voldaan?
Toetsing aan de artikelen 6 en 7 vindt volgens de notitie plaats door de Minister-President van het betrokken land voorafgaand aan de (schriftelijke) aanbeveling door de Raad van Ministers van het betrokken land. In dit geval is de procedure zoals beschreven in de notitie, waarbij een schriftelijke aanbeveling door de Raad van Ministers wordt gedaan, niet gevolgd. Derhalve heeft geen toets in het kader van artikel 6 en 7 van het Reglement voor de Gouverneur door de Minister-President van Aruba plaatsgevonden. Een dergelijke toets heeft wel plaatsgevonden voordat de heer Boekhoudt tot Gevolmachtigde Minister werd benoemd en is voorafgaand aan de voordracht in de gesprekken met de Minister van BZK aan de orde geweest.
U geeft aan dat deze benoeming niet de schoonheidsprijs verdiende2; kunt u bevestigen dat er vanuit deze benoemingsprocedure geen precedent zal voortvloeien? Kunt u tevens uiteenzetten op welke manier volgens u toekomstige procedures van benoemingen van gouverneurs zouden moeten verlopen? Welke rol speelt het benoemingsprotocol daar volgens u bij? Waar liggen daarbij de verantwoordelijkheden en inspraakmogelijkheden van de betreffende landen en van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat leden van de Koninklijke familie al tientallen jaren compensatie krijgen voor het betalen van belasting |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oranjes krijgen al tientallen jaren compensatie voor betalen belasting»?1
Welke leden van het Koninklijk Huis en/of de koninklijke familie zijn in de loop van de jaren voor hoeveel gulden, respectievelijk euro, jaarlijks gecompenseerd voor het betalen van belasting? Zijn betreffende belastingen ook daadwerkelijk geïnd? Op welke berekeningen is de compensatie gebaseerd?
Is de veronderstelling, gebaseerd op «geheime notitie: nummer 1046, 23 maart 1970», dat de compensatiebedragen niet exact overeenkomen met de te betalen belasting, waar? Kunt u in dat geval per jaar en per lid van de koninklijke familie aangeven hoe het compensatiebedrag zich verhoudt tot het aan belasting te betalen bedrag?
Waarom zijn de documenten waarin de afspraken met de koninklijke familie zijn vastgelegd, evenals de aanverwante notities en gespreksverslagen waarin over deze afspraken gesproken wordt, als geheim en vertrouwelijk aangemerkt? Op welk moment is dat naar «beperkt openbaar» gewijzigd, door wie is dat gedaan, binnen welk wettelijk kader, en wat waren de daaraan ten grondslag liggende redenen lagen?
Wat zijn binnen het kader van de Archiefwet het vroegste en het laatste moment waarop het Ministerie van Financiën betreffende documenten kon of moest overdragen aan het Nationaal Archief?
Welk toestemmingsbeleid houdt de directeur van het Nationaal Archief er op na voor het inzien van deze documenten? Is dat anders dan voor andere documenten die «beperkt openbaar» zijn? Kunt u betreffende beleidsregels ter bevestiging van uw antwoord meesturen? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat in de ministerraad is afgesproken dat het bedrag ter compensatie van het opheffen van de belastingvrijstellingen op de achtergrond moest worden gedwongen in het debat met de Tweede Kamer? Zo nee, wat is er in betreffende ministerraad dan wel over afgesproken?
Op welke wijze is de kennis over de compensatiebetalingen door opeenvolgende minister-presidenten of andere bewindspersonen doorgegeven? Sinds wanneer bent u op de hoogte van de compensatie-afspraken met leden van de koninklijke familie? Wat zijn sindsdien uw overwegingen geweest om het parlement niet over deze afspraken in te lichten?
Deelt u de opvatting van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën dat het absoluut onjuist was om aan de ene kant de belastingvrijdom op te heffen en die op gecamoufleerde wijze weer ongedaan te maken? Zo nee, waarom acht u dit acceptabel?
Dienen volgens u de samenleving en het parlement voor het behoud van draagvlak voor het Koningshuis open, eerlijk, transparant en tijdig geïnformeerd te worden? Zo ja, hoe is daar in casu vorm aan gegeven?
Herinnert u zich het vorig jaar aan de Tweede Kamer gestuurde rapport «Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen» van ABDTopConsult waarin de compensatie-constructie niet genoemd werd, ondanks dat uitgebreid ingegaan werd op de belastingvrijdom van de Koning en de overgang op het per 1973 geldende stelsel? Waarom worden de compensatiebetalingen niet in het rapport genoemd?
Zijn de onderzoekers gewezen op het bestaan van deze afspraken en hadden zij inzage in de relevante documenten? Indien betreffende onderzoekers wel van de compensatiebetalingen op de hoogte waren, sluit u in dat geval uit dat er enige mate van beïnvloeding – van leden van de koninklijke familie, u, of wie dan ook – was op de onderzoekers om de gemaakte afspraken niet in het rapport te melden?
Had niet op zijn minst de volgende stelling in het rapport over de begroting van de Koning: «Sinds 1972 betalen alle leden van het Koninklijk Huis [...] net als elke andere inwoner van Nederland belasting over hun aanwezige privéinkomen en privévermogen», ertoe moeten leiden dat u in de kabinetsreactie het parlement informeerde over de compensatiebetalingen? Waarom is dat niet gebeurd?
Bent u bereid de Kamer inzage te verlenen in genoemde documenten (afspraken, gespreksverslagen, notities) en de beantwoording van de vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting van de Koning aan de Kamer te doen toekomen?
Klopt het dat, gezien uw mening te lezen in antwoord 13 op eerdere vragen over het bericht dat een terreurverdachte op het vliegveld naar Turkije kon stappen dat de Duitse autoriteiten hebben geacteerd op de signalering zoals verwacht mag worden, in dit geval de Nederlandse autoriteiten inadequaat gereageerd lijken te hebben op een dergelijke melding van de Duitse autoriteiten?1
Betrokkene stond vanaf het moment dat hij als potentiële uitreiziger gekwalificeerd werd, gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem (SIS) door middel van een signalering conform artikel 36 SIS-II besluit. Deze signalering was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie. Het betrof een signalering voor onopvallende controle, met als doel informatie te verkrijgen over personen of zaken wanneer dat met het oog op de vervolging van strafbare feiten en ter voorkoming van gevaar voor de openbare veiligheid nodig is. Een dergelijke signalering ziet op het verzamelen van informatie, niet op het aanhouden of vasthouden van de betreffende persoon.
Betrokkene is aan het begin van de avond op 27 februari gecontroleerd door de Duitse autoriteiten. In de nacht van zaterdag 27 op zondag 28 februari is het Nederlandse bureau SIRENE over deze onopvallende controle door het Duitse SIRENE-bureau geïnformeerd.
Het Nederlandse bureau SIRENE heeft na het ontvangen van de melding, conform de toen bestaande instructie getracht contact te krijgen met de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) van de Landelijke Eenheid van de politie. Door een telefonische storing in de 088-nummers op een interne server van de politie bleek dit contact op dat moment niet mogelijk te zijn. Na het constateren van deze telefonisch storing is direct gestart met het werken aan een oplossing. Op zondag 28 februari om 12.00 uur was de storing definitief verholpen. Vanwege de telefonische storing heeft bureau SIRENE zaterdagnacht 27 februari de informatie per e-mail aan de betreffende afdeling gestuurd. Deze e-mail is op maandagochtend 29 februari gelezen door het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) die daarop de officier van justitie heeft geïnformeerd.
Nadat de officier van justitie over de melding was geïnformeerd, heeft deze een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd. Het EAB is in de middag van maandag 29 februari uitgestuurd, waarbij ook de signalering voor onopvallende controle werd omgezet in een signalering ter fine van aanhouding.
Hoeveel tijd zat er tussen het moment dat de Duitse autoriteiten aan de Nederlandse officier van justitie meldden dat terreurverdachte Martijn N. in Düsseldorf werd gesignaleerd en het moment dat dit bericht de Nederlandse officier van justitie bereikte?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel tijd zat er tussen het moment dat dit bericht de Nederlandse officier van justitie bereikte en het moment dat een Europees Arrestatiebevel werd uitgevaardigd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is die avond de bezetting op de dienstdoende afdeling van de officier van justitie geweest waar de melding is binnengekomen?
De melding vanuit Duitsland is in Nederland binnengekomen bij het bureau SIRENE, een onderdeel van de Landelijke Eenheid van de politie. Bureau SIRENE is 24 uur per dag, 7 dagen per week bezet om dergelijke meldingen te kunnen ontvangen of uit te sturen naar andere lidstaten. Ook op de bewuste avond was bureau SIRENE afdoende bezet, echter door een technische storing kon het bericht niet telefonisch worden doorgegeven aan de onderdelen van de politie die de urgentie van het bericht konden inschatten.
Wat is doorgaans de bezetting in de ochtend, middag, avond en nacht bij de dienst die met het ontvangen van dit soort meldingen belast is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit soort diensten 24 uur per dag, 7 dagen per week optimaal bezet dienen te zijn om dit soort meldingen direct op te kunnen pakken en daarop te kunnen ageren? Zo ja, waarom is het bericht in dit geval te laat opgemerkt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties zijn ondernomen vanaf het moment dat de terreurverdachte vanaf 27 februari 2016 uit het zicht van de autoriteiten verdween?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is op het moment dat de terreurverdachte vanaf 27 februari 2016 uit het zicht van de autoriteiten verdween niet direct een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd, maar pas nadat hij op 13 mei 2016 opnieuw op het vliegtuig naar Turkije was gestapt?
Nadat het bericht de officier van justitie op maandagochtend 29 februari 2016 had bereikt is op diezelfde dag een Europees Aanhoudingsbevel uitgevaardigd. De signalering is omgezet in een signalering ter fine van aanhouding.
Ik kan in het belang van het strafrechtelijk onderzoek niet nader ingaan op de ingezette interventies in voorliggende casus.
Waarom is op het moment dat de terreurverdachte vanaf 27 februari 2016 uit het zicht van de autoriteiten verdween de signalering van betrokkene in SIS-II niet omgezet in een signalering ter fine van aanhouding?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de mogelijkheden in vraag 7 en 8 niet zijn benut omwille van het verstoren van vervolging van betrokkene, op welke andere wijze is (internationaal) alarm geslagen op het moment dat de terreurverdachte van de radar was verdwenen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel gevallen zijn er momenteel bekend van tegengehouden uitreizigers of terugkeerders die zich buiten het zicht van de autoriteiten bevinden?
Er zijn mij op dit moment geen voorbeelden bekend van onderkende tegengehouden uitreizigers of terugkeerders die niet in beeld zijn van de diensten of het casusoverleg waar dat – op basis van hun risicoprofiel – wel zou moeten. Per individu wordt een inschatting gemaakt van het gevaar dat zij voor de samenleving kunnen vormen. Op basis van deze inschatting worden passende maatregelen genomen om betrokkene in zicht te houden en de dreiging die van betrokkene uit kan gaan te verminderen.
Het casusoverleg en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de opsporingsdiensten doen er alles aan om waar nodig, (potentiële) uitreizigers en terugkeerders in zicht te houden. Het is echter niet mogelijk om iedere terugkeerder 7 dagen per week 24 uur per dag te volgen.
Activiteiten van de Turkse geheime dienst in Nederland |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Spionnen ook in Nederland: Erdogan kijkt mee» en «Oud-AIVD’er: Turkse gemeenschap ondoorgrondelijk. «Blij met spionage»»?1
Ja.
Kloppen de in deze artikelen gedane beweringen? Zo ja, wat doet de Turkse inlichtingendienst MIT precies in Nederland en wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Er kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan over activiteiten die buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten met toestemming van de Nederlandse overheid zouden uitvoeren. Ook over onderzoek naar activiteiten die deze diensten zonder toestemming van de Nederlandse overheid zouden uitvoeren kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Hoeveel agenten en informanten van de MIT of aanverwante Turkse inlichtingen- en/of veiligheidsdiensten zijn in Nederland actief en/of slapend? Indien u deze gegevens niet wilt openbaren, in hoeverre verhoudt zich dat tot het wel openbaar zijn van cijfers over aanwezigheid van 6.000 agenten en informanten in Duitsland?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden Rusland en China in het openbare jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over 2015 wel als hoofdrolspelers qua spionage en beïnvloeding in Nederland genoemd, maar Turkije niet?
De AIVD is van mening dat als het gaat om spionage en beïnvloeding in Nederland, Rusland en China de hoofdrolspelers zijn.
Wat doen de AIVD en u om Turkse Nederlanders te beschermen tegen ongewenste activiteiten, intimidatie, chantage, beïnvloeding, door de Turkse overheid of onderdelen daarvan?
Het kabinet dringt er in contacten met de Turkse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd. Wanneer er ernstige vermoedens zijn van illegale en/of heimelijke activiteiten kunnen de politie en/of de AIVD/MIVD onderzoek doen. Over dergelijk onderzoek van de AIVD/MIVD worden buiten het jaarverslag om in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Bij wie kunnen personen die intimidatie ondervinden door een buitenlandse geheime dienst, erdoor bedreigd worden of anderszins vermoeden daardoor gevolgd te worden, zich melden? Hoe garandeert u dat dit goed opgepakt wordt, mede in het kader van naar verluidt door Israël ernstig geïntimideerde mensenrechtenadvocate die – naar het lijkt – eerst niet serieus genomen werd door de politie?2
Van strafbare feiten als bedreiging kan aangifte worden gedaan bij de politie. Inzake de mensenrechtenadvocate waar u naar verwijst geldt dat er vanaf februari dit jaar een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bedreigingen van mevrouw Kiswanson. Mevrouw Kiswanson is opgenomen in het stelsel van bewaken en beveiligen.
In hoeverre waren voor de op 24 december 2015 – en nog steeds openstaande vacature3 – voor 5 vertalers, onder andere met kennis van het Turks, er vertalers en/of agenten en/of onderzoekers en/of analisten met kennis van het Turks bij de AIVD aanwezig?
Het kabinet kan in het openbaar geen mededelingen doen over de bij de AIVD aanwezige kennis en expertise.
Betekent het nog steeds openstaan van deze vacature dat de AIVD al minstens acht maanden te weinig specialisten aangaande Turkije en/of het Turks in huis heeft? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de analyse van in het Turks opgestelde informatie? Zo nee, waarom leidt een langdurig openstaande vacature niet tot onderbezetting?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de AIVD gebruik maakt, actief of passief, van de door de Turkse diensten verkregen informatie over Turken in Nederland? Zo nee, waarom wordt dit wel gesuggereerd door een oud-AIVD’er? Indien dit klopt, kunt u uitsluiten dat deze informatie verkregen wordt op manieren die de AIVD zelf niet toegestaan zouden zijn?
De uitspraken in het door u aangehaalde artikel zijn voor rekening van de aangehaalde persoon. De AIVD werkt binnen de kaders van de WIV2002.
Wat is de status van de wegingsnotitie voor de afweging of het delen van informatie door de AIVD en/of Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) met Turkije verantwoord is?
In een wegingsnotitie wordt een aantal factoren behandeld, waaronder de door u genoemde factoren. Op basis daarvan vindt een weging plaats of samenwerking al of niet kan plaatsvinden en zo ja, onder welke voorwaarden. De weging van deze factoren kan wijzigen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen; de wegingsnotitie is dan ook onderworpen aan een doorlopend proces van beoordeling en – waar nodig – actualisering.
Over de inhoud van individuele wegingsnotities kan in het openbaar geen uitspraak worden gedaan.
Op welke wijze blijkt uit de wegingsnotitie, mede in acht nemende de motie-Schouw/Segers (Kamerstuk 30 977, nr. 89) en de zorgen van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de hoeveelheid en diepgang van de informatie die in de notities zijn opgenomen (toezichtsrapport 48),
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “Priester vermoord bij gijzeling in kerk Normandië” |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een van de plegers van de aanslag in Saint-Etienne-du-Rouvray op 26 juli 2016, Adel Kermiche, vorig jaar tot tweemaal toe heeft geprobeerd Syrië te bereiken?1
De Franse autoriteiten bevestigen dat Adel Kermiche twee keer getracht heeft naar Syrië te reizen.
Klopt het dat Adel Kermiche bekend was bij de Franse opsporingsdiensten en bij deze diensten bekend stond als staatsgevaarlijk?
De Franse autoriteiten bevestigen dat zij een strafrechtelijk onderzoek zijn gestart naar Adel Kermiche na zijn aanhouding in Duitsland en uitzetting naar Frankrijk. In het kader van het lopende strafrechtelijk onderzoek was hij in voorlopige hechtenis genomen. Vervolgens was de voorlopige hechtenis omgezet in de verplichting tot het dragen van een enkelband.
Stond Adel Kermiche sinds zijn eerste aanhouding in Duitsland naar aanleiding van zijn poging tot uitreizen naar Syrië gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem? Zo nee, stond hij dat na zijn tweede uitreis en de daaropvolgende aanhouding in Turkije?
De Franse autoriteiten bevestigen dat Adel Kermiche gesignaleerd stond in SIS vanaf zijn aanhouding bij de eerste uitreispoging op 24 maart 2015. De signalering is beëindigd op 23 maart 2016.
Kent Nederland eveneens een soortgelijk predicaat staatsgevaarlijk? Zo ja, hoe definieert u dit? Is dit predicaat van toepassing op uitreizigers naar en terugkeerders uit Syrië?
Nederland kent niet het predicaat «staatsgevaarlijk».
Hoeveel uitgereisde Syriëgangers vanuit Nederland dragen het predicaat staatsgevaarlijk? Hoeveel teruggekeerde Syriëgangers in Nederland dragen het predicaat staatsgevaarlijk?
Zie antwoord vraag 4.
Aan hoeveel teruggekeerde Syriëgangers in Nederland, met of zonder het stempel staatsgevaarlijk, is een enkelband opgelegd? Onder welke voorwaarden kunnen zij zich in publieke ruimtes bewegen?
In Nederland staan momenteel twee zogenoemde terugkeerders onder toezicht van de reclassering die worden gecontroleerd met een enkelband. De enkelband ondersteunt de reclassering bij het controleren van de bijzondere voorwaarden locatieverbod of -gebod.
In het strafrecht besluit de rechter (en bij bepaalde modaliteiten OM of DJI), meestal op advies van de reclassering en vordering door het OM, tot het opleggen van een enkelband. De rechter bepaalt dan ook de bewegingsvrijheid van betrokkene. Op basis van de dreiging die van een persoon uitgaat worden gebieden en locaties aangewezen. De voorwaarden en toegang tot specifieke publiek ruimtes verschillen per geval.
Indien de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) tot wet wordt verheven, kan ik, wanneer dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan een gebiedsverbod opleggen (artikel 2, tweede lid, onderdeel b, Twbmt). Indien dat noodzakelijk is met het oog op de naleving van een gebiedsverbod kan ik besluiten tot het toepassen een enkelband waarmee toezicht wordt gehouden op de naleving van dat verbod (artikel 2a, eerste lid, Twbmt).
In hoeverre is het predicaat staatsgevaarlijk een uniforme Europese juridische term als het gaat om het opleggen van strafrechtelijke sancties? Bestaat hiervan een uniforme definitie met gelijke strafrechtelijke gevolgen binnen de EU?
Er is geen uniforme Europese juridische of operationele term voor staatsgevaarlijk. De bescherming van de binnenlandse veiligheid is een domein waarvoor de EU lidstaten eigen verantwoordelijkheid hebben (artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie).
Relevant is dat de nationale opsporings- of signaleringsaanduidingen moeten leiden tot de juiste signalering in de Europese en internationale informatiesystemen. Onder Nederlands EU voorzitterschap is in de eerste helft van 2016 sterk geïnvesteerd in het verbeteren van deze informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten. Dit heeft geresulteerd in een routekaart ter verbetering van informatie-uitwisseling en informatiemanagement, inclusief oplossingen voor interoperabiliteit in het gehele JBZ-domein en een groot aantal concrete acties op de terreinen terrorismebestrijding, migratie, grensmanagement en rechtshandhaving. Een van de acties in deze routekaart richt zich specifiek op het creëren van gemeenschappelijke criteria als het gaat om het signaleren van personen die betrokken zijn bij terrorisme of terrorisme gerelateerde activiteiten.
Tot slot zijn bij de strafrechtelijke aanpak de gezamenlijke inspanningen van de lidstaten erop gericht om deze te versterken en de wederzijdse juridische samenwerking te verbeteren. Daartoe strekt ook de richtlijn terrorismebestrijding waar de Raad op dit moment met het Europees parlement en de Europese Commissie over onderhandelt. Met deze richtlijn wordt de bestaande EU-regelgeving op het gebied van de strafrechtelijke aanpak van terrorisme onder meer aangevuld met de strafbaarstelling van het ontvangen van training voor terrorisme, van het uitreizen om in het buitenland terroristische misdrijven te plegen en het financieren en faciliteren daarvan.
In hoeverre bestaat binnen het Europees juridisch systeem uniformiteit over het wel of niet opleggen van een enkelband aan personen die met terreur in verband gebracht kunnen worden?
Binnen de lidstaten van de Europese Unie bestaat geen uniforme regelgeving over het wel of niet opleggen van een enkelband aan personen die met terrorisme in verband gebracht kunnen worden.
Deelt u de mening dat verschillende juridische definities binnen Europa en de strafrechtelijke gevolgen daarvan voor personen die met terreur in verband gebracht worden, onwenselijk zijn voor een gezamenlijke Europese terreuraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Inname paspoort stopt jihadist niet»?1
Ja.
In welke nationale, Europese en/of mondiale systemen stond de betreffende Syriëganger na zijn eerste poging om uit te reizen in april 2015 gesignaleerd? Hoe heeft u deze informatie gedeeld met andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten dan de Nederlandse?
De betrokkene stond vanaf het moment dat hij als potentiële uitreiziger gekwalificeerd werd, gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) en Interpol Notices en Diffusions. Dat was voor zijn eerste uitreispoging. De signaleringen waren ook ten tijde van zijn tweede uitreis actief. Deze signaleringen zijn standaard voor uitreizigers die zich (willen) aansluiten bij een terroristische strijdgroepering. De signaleringen worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten (via SIS-II), Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Op welke wijze zijn de bewegingen van de betreffende eerder tegengehouden Syriëganger in de gaten gehouden, nadat het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) in januari 2016 om hem te verplichten een enkelband te dragen werd afgewezen?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de opsporingsdiensten doen er alles aan om (potentiele) uitreizigers daar waar nodig in het zicht te houden. Conform de integrale aanpak van het jihadisme worden alle (potentiële) uitreizigers en terugkeerders die in beeld zijn besproken in een multidisciplinair casusoverleg in het lokale domein.
Vanaf onderkenning van de eerste uitreispoging van betrokkene is hij besproken in dat casusoverleg. In het overleg, onder regie van de burgemeester, hebben verschillende instanties uit de zorgketen, het sociale domein en ook politie, OM en de gemeente, de meest effectieve aanpak op basis van de feiten en omstandigheden vormgegeven om een nieuwe uitreispoging van betrokkene te kunnen belemmeren. Er waren tot aan het moment van zijn tweede uitreispoging bij de opsporingsdiensten geen concrete indicaties dat betrokkene opnieuw voornemens was uit te reizen. Ik kan vanwege het lopend strafrechtelijk onderzoek niet nader ingaan op de ingezette interventies in voorliggende casus en het effect daarvan.
Hoe kon de betreffende tegengehouden Syriëganger uit het zicht van de instanties raken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het feit dat een eerder tegengehouden Syriëganger afgelopen februari opnieuw heeft kunnen uitreizen via Düsseldorf? Hoe duidt u deze gang van zaken?
Betrokkene heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van een Nederlandse identiteitskaart naar Turkije te reizen. Uiteraard is dit voor mij onacceptabel. Om dit in de toekomst te voorkomen heb ik in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een uitreisverbod voorgesteld. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor behandeling bij de Eerste Kamer. Samen met de wetswijziging van de Paspoortwet maakt het uitreisverbod het mogelijk om zowel het paspoort als de identiteitskaart van rechtswege te laten vervallen na het opleggen van een uitreisverbod. De persoon krijgt dan een vervangende ID- kaart waarmee niet buiten het Schengengebied mag worden gereisd.
Daarnaast heeft het OM naar aanleiding van deze casus aangegeven voortaan in beginsel preventief een Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven. Dit maakt het mogelijk verdachten – als deze zich buiten Nederland bevinden – direct aan te houden door de buitenlandse autoriteiten omdat de schorsingsvoorwaarden worden overtreden.
Kunt u een feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen van de acties die zijn ondernomen vanaf het moment dat de betreffende Syriëganger afgelopen februari opnieuw verdween totdat hij op 13 mei 2016 werd aangehouden in Turkije?
De betrokkene is op basis van de SIS-signalering in Düsseldorf gezien. De melding hiervan bereikte de officier van justitie die avond te laat om tijdig een Europees Aanhoudingsbevel uit te kunnen vaardigen. Deze gang van zaken wordt momenteel nader onderzocht. Betrokkene is vervolgens op 13 mei 2016 in Turkije aangehouden, waarna de Turkse autoriteiten medio juni zijn werkelijke identiteit hebben kunnen vaststellen. Direct daarop is de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht en is ook mijn departement geïnformeerd. Op 28 juni is betrokkene aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen en gearresteerd. Waar betrokkene tussen 27 februari 2016 en 13 mei 2016 is geweest, en wat hij gedaan heeft, is onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Op welke wijze heeft u het verdwijnen van de betreffende Syriëganger vanaf februari 2016 met andere EU-lidstaten gecommuniceerd?
De Nederlandse signaleringen in SIS-II worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten, Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Indien sprake is van een persoon die opgenomen is in SIS-II en jegens wie een aanhoudingsbevel door de Nederlandse autoriteiten wordt uitgevaardigd, wordt de «stille signalering» omgezet naar een signalering ter fine van aanhouding. In dit specifieke geval is dit gebeurd direct na het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel na zijn tweede uitreis in februari 2016, welke ook is gedeeld met de Turkse autoriteiten.
Op welk moment en op welke wijze bent u door de Turkse overheid geïnformeerd over het aanhouden van de betreffende Syriëganger aan de Turks-Syrische grens op 13 mei jl.?
De Turkse autoriteiten hebben de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht nadat de identiteit van de betrokkene was vastgesteld. Hierna is betrokkene direct, en in goed overleg met de Turkse autoriteiten, overgedragen aan Nederland en is hij direct aangehouden op verdenking van een misdrijf met terroristisch oogmerk.
Op welke wijze acht u de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten ontoereikend om gevallen als in de genoemde berichtgeving te kunnen tegenhouden?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland ontoereikend was om de uitreis van betrokkene te kunnen belemmeren. Nederland heeft tijdens het EU-voorzitterschap (internationale) informatie-uitwisseling in de bestrijding van terrorisme geprioriteerd. Dit heeft geresulteerd in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen 2 waarmee de JBZ-Raad op 10 juni jl. akkoord is gegaan. Deze routekaart bevat concrete acties ter verbetering van de uitwisseling, kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens en van de Europese en internationale systemen.
In de formele JBZ Raden wordt de voortgang van de implementatie van de acties uit de Routekaart besproken en daarnaast vindt door het permanent Comité Operationele Samenwerking op het gebied van de Binnenlandse Veiligheid (COSI) en met ondersteuning van andere gremia permanente monitoring en opvolging van de acties plaats. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de voorbereiding van de JBZ Raden en Algemene Overleggen. Bovendien is tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU ook ingezet op versterkte samenwerking en informatiedeling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de Counter Terrorism Group (CTG). Voor nadere toelichting op deze Routekaart, de werkzaamheden in het kader van de CTG en de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.3
Zijn er meer gevallen bij u bekend van tegengehouden uitreizigers of terugkeerders die momenteel buiten het zicht van de autoriteiten zijn? Zo ja, hoeveel? Welke stappen onderneemt u om deze personen op te sporen?
Het kabinet wendt de middelen aan bij alle relevante partners (internationaal, landelijk en lokaal) om de risico’s die van tegengehouden uitreizigers en terugkeerders uit kunnen gaan te verminderen. Uitreizigers en terugkeerders zijn onder andere onderwerp van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Tegengehouden uitreizigers of terugkeerders worden in een lokaal multidisciplinair casusoverleg besproken met het doel passende maatregelen te treffen. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Hoe verhoudt de gang van zaken als in betreffende casus zich tot de uitvoering van de aangenomen motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380), die oproept binnen het Nederlands voorzitterschap van de EU te komen met een voorstel tot onvoorwaardelijke en dwingende informatie-uitwisseling op het terrein van politie- en inlichtingendiensten binnen de EU?
Voor de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.4
Deelt u de mening dat gevallen als in de genoemde berichtgeving aantonen dat de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten nog ontoereikend is om het uitreizen van betreffende personen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten dergelijke informatie-uitwisseling tussen Lidstaten te verplichten, tevens ter uitvoering van de motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat zowel het geval als in de genoemde berichtgeving als de eerdere gang van zaken rondom de Brusselse aanslagpleger El-Bakraoui aantonen dat juist de informatie-uitwisseling met onze buurlanden België en Duitsland dringende verbetering behoeft? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
In voorliggende casus heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland verbetering behoeft. Duitsland heeft geacteerd op de signalering zoals verwacht mag worden. Uiteraard hebben België en Duitsland zich, met het oog op verbetering van internationale informatie-uitwisseling, net als de andere EU-lidstaten gecommitteerd aan de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen.
Kunt u aangeven of en hoe de gang van zaken anders zou zijn verlopen wanneer de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding met betrekking tot het uitreisverbod (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358) al in werking waren getreden? Zouden bijvoorbeeld Duitse autoriteiten bevoegd zijn de betreffende persoon aan wie in Nederland een uitreisverbod is opgelegd aan te houden, aangezien de betreffende persoon het uitreisverbod nog niet overtreden heeft met het enkel bevinden in een andere lidstaat? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen in deze situatie?
Het kabinet heeft het uitreisverbod voorgesteld in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding om te voorkomen dat personen, hoewel zij zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), alsnog met een Nederlandse identiteitskaart kunnen uitreizen om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.5 Ten behoeve van de effectiviteit van het uitreisverbod heeft het kabinet een wijziging van de Paspoortwet voorgesteld die voorziet in het van rechtswege laten vervallen van het Nederlandse paspoort en de Nederlandse identiteitskaart van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd. Betrokkene kan vervolgens een vervangende identiteitskaart aanvragen waarop staat vermeld dat deze niet geldig is om te reizen buiten Schengen. De als gevolg van het opgelegde uitreisverbod van rechtswege vervallen reisdocumenten moeten worden ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten en worden opgenomen in de daartoe relevante internationale informatieregisters (Schengen Informatie Systeem en de Stolen and Lost Travel Documents database van Interpol). Dit stelt de daartoe bevoegde (buitenlandse) autoriteiten in staat vast te stellen dat het Nederlandse reisdocument niet geldig is en moet worden ingenomen, zodat betrokkene daarmee niet rechtmatig verder kan reizen. Het uitreisverbod draagt daarmee bij aan het verder bemoeilijken van een eventuele uitreispoging.
In geval de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding al in werking was getreden, had ik in voorliggende casus een uitreisverbod kunnen opleggen waardoor zowel het paspoort als de Nederlandse identiteitskaart van betrokkene zou zijn vervallen. Beide documenten zouden zijn gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem. De vervangende identiteitskaart waarin de wijziging van de Paspoortwet voorziet is niet geldig om mee naar Turkije te reizen. De Duitse autoriteiten hadden, op basis van de signalering van zijn van rechtswege vervallen reisdocumenten, deze reisdocumenten kunnen innemen. De betrokkene had tegengehouden kunnen worden bij de buitengrens van het Schengengebied door de buitenlandse grensbewakingsautoriteit aangezien betrokkene niet had beschikt over een geldig Nederlands reisdocument waarmee hij het Schengengebied mocht verlaten. De betrokkene had niet aangehouden of staande gehouden kunnen worden door de Duitse autoriteiten of andere autoriteiten binnen het Schengengebied op basis van een artikel 36 SIS-II signalering.
Om het mogelijk te maken dat een persoon ook tijdelijk kan worden opgehouden of in voorlopige hechtenis kan worden geplaatst, is in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zakenopgenomen dat het SIS-II moet worden aangepast. Hiertoe wordt begin 2017 een concreet voorstel voor de vormgeving in het SIS II verwacht. De bestaande SIS-II signaleringsgronden bieden reeds mogelijkheden voor onopvallende controle en opsporen of aanhouden. Voorop staat dat de operationele uitkomst moet zijn dat een persoon die met een vervangende identiteitskaart het Schengengebied probeert te verlaten, daadwerkelijk tegengehouden kan worden op grond van een bestuursrechtelijk uitreisverbod. Hoewel de teksten op de vervangende identiteitskaart voor zichzelf zullen spreken, zal Nederland andere EU-landen, Schengenlanden en Turkije van het bestaan van dit nieuwe vervangende identiteitsbewijs op de hoogte stellen. Dit zal gebeuren via de reguliere kanalen die worden gebruikt bij de introductie van nieuwe identiteitsdocumenten. Dit om relevante instanties, zoals de grensbewaking en politie, te informeren over de nieuwe kaart en de beperkingen die daaraan zijn gekoppeld.
Klopt het dat voor de situatie als geschetst in vraag 12 een wijziging in Schengengrenscode noodzakelijk is, zoals door de Minister van Binnenlandse Zaken gesteld is in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wijziging van de Paspoortwet (Kamerstuk 34 358, nr. 6, p. 21)? Zo ja, hoe verloopt het wetgevingstraject van deze wetswijziging? Wanneer verwacht u dat deze wetswijziging gereed zal zijn?
Op grond van de Schengengrenscode mogen grenswachters aan de Schengenbuitengrenzen personen die het vrij verkeer genieten enkel op niet-systematische basis controleren. Het is daarom mogelijk dat een persoonssignalering ongezien blijft. Er is op dit punt een wijziging van de Schengengrenscode in voorbereiding op basis waarvan ook bij personen die het vrij verkeer genieten, systematische controle moet plaatsvinden. Hier kan in bepaalde gevallen van afgeweken worden, aldus de standpuntbepaling van de Raad ten behoeve van de onderhandelingen met het EP.6
Onder Nederlands voorzitterschap is in februari jl. door de Raad een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel tot gerichte aanpassing van de Schengengrenscode voor systematische controles van EU-burgers aan de buitengrenzen. In de laatste week van het Nederlandse EU Voorzitterschap heeft een eerste technische triloog met het Europees parlement en Europese Commissie plaatsgevonden. Het Slowaaks voorzitterschap zal naar verwachting de onderhandelingen in triloog kunnen afronden, waarna een politiek akkoord voorhanden is.
In welke systemen worden uitreizigers, na het inwerkingtreden van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358), gesignaleerd? Hoe wordt dit gecommuniceerd met andere EU-lidstaten?
De vervallen verklaarde reisdocumenten worden opgenomen in de internationale registers Schengen Informatie Systeem (SIS-II) en de Stolen and Lost Travel Documents database (SLTD) van Interpol. Het SIS-II en het SLTD kunnen ten aanzien van gesignaleerde reisdocumenten ten allen tijde door grensbewakers en opsporingsdiensten binnen Schengen respectievelijk wereldwijd systematisch worden geraadpleegd, op basis van een «hit/no-hit» systematiek. Daarnaast staan betrokkenen in de praktijk veelal als persoon gesignaleerd in het SIS-II.
Informatie met betrekking tot het opleggen van uitreisverboden, en de daar aan gekoppelde signaleringen, wordt met andere EU landen gedeeld. Bij deze informatie-uitwisseling wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de reeds bestaande instrumenten en kanalen, zoals de bestaande samenwerking tussen de lidstaten en de nationale centrale bureaus van Interpol.
Het bericht ‘Politicus Bonaire werd onterecht bespioneerd’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Fatma Koşer Kaya (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politicus Bonaire onterecht bespioneerd»?1
Ja.
Vindt u het, mede omwille van het vertrouwen in de democratische rechtsstaat, ook zorgwekkend dat de Commissie van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) concludeert dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) deels onrechtmatig gegevens van de oud-minister en bestuurder van Bonaire, Jopie Abraham, heeft verzameld?
Het oordeel van de CTIVD inzake de klacht van de heer Jopie Abraham is niet openbaar. Ik kan derhalve niet ingaan op het oordeel van de CTIVD.
Kunt u uiteen zetten op welke manier is getoetst dat er zwaarwegende redenen op basis van staatsveiligheid waren om Abraham het recht te ontzeggen zijn eigen gegevens bij de AIVD in te zien? Bent u van mening dat dat met de kennis van nu geen rechtmatig oordeel was, en zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Over dit individuele geval kan ik in het openbaar geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid kan ik melden dat een verzoek om kennisneming van persoonsgegevens wordt getoetst aan de bepalingen van de Wiv 2002. De Wiv bepaalt dat kennisneming moet worden geweigerd indien de betreffende gegevens het actuele kennisniveau van de dienst, bronnen of modus operandi prijs kunnen geven. Die toets heeft niets te maken met de toets of rechtmatig inlichtingenmiddelen zijn ingezet jegens een individu.
Kunt u in het licht van het eerdere bericht van het NRC2 dat er in dezelfde periode meerdere Bonariaanse politici door de AIVD zijn gevolgd, uitsluiten dat er van meer Bonariaanse politici onrechtmatig gegevens zijn verzameld? Heeft de CTIVD daar onderzoek naar gedaan of bent u bereid daartoe te verzoeken om te voorkomen dat elke Bonariaanse politicus uit die periode een inzageverzoek en/of klacht moet indienen om hieromtrent de waarheid te achterhalen?
Over operationele aangelegenheden kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. De Nederlandse Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) is bepalend voor het optreden van de AIVD. Bij de inzet van inlichtingenmiddelen door de AIVD is een robuust toetsingsregime van kracht. Daarbij wordt getoetst of de inzet past binnen de wettelijke taakopdracht van de AIVD. Bovendien wordt getoetst of de inzet van een inlichtingenmiddel proportioneel is, ofwel of het belang opweegt tegen het middel. Ook wordt getoetst of de inzet subsidiair is, ofwel of er geen lichtere mogelijkheden zijn dan de inzet van een bepaald inlichtingenmiddel. Ik hecht eraan te benadrukken dat de CTIVD in haar controle achteraf in het overgrote deel van de gevallen tot de conclusie komt dat de AIVD rechtmatig handelt. Ik zie nu dan ook geen aanleiding te verzoeken tot nader onderzoek.
Klopt het dat de toenmalige Minister-President van de Nederlandse Antillen niet op de hoogte was van de verzameling van gegevens op Bonaire, terwijl dat wettelijk wel noodzakelijk was? Zo ja, kunt u exact ingaan op de wettelijke grond en de destijds gemaakte interpretatie hiervan als gevolg waarvan geen notificatie heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens die door de AIVD onrechtmatig zijn verzameld iets te maken hadden met de onderhandelingen over de aansluiting van Bonaire bij Nederland? Indien u dit niet kunt uitsluiten, vindt u dit passend binnen de gelijkwaardigheid van de verschillende Koninkrijksdelen? Welke gevolgen geeft u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke «maatregelen», zoals genoemd in het artikel van vorige week heeft u getroffen? Kunt u deze nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onduidelijkheden rond het door de regering gevoerde asielbeleid |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de doelstelling van de regering met betrekking tot het terugbrengen van de komst van het aantal vluchtelingen naar de EU? Kan de regering de door haar gewenste daling precies kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Wanneer moet de in vraag 1 benoemde doelstelling van de regering uiterlijk zijn verwezenlijkt? Houdt de regering vast aan de uitspraak van de premier in zijn toespraak in het Europees parlement dat dit «binnen zes tot acht weken» moet gebeuren, wat uiterlijk 16 maart betekent? Zo nee, waarom niet?
Welke consequenties zal de regering verbinden aan het niet tijdig bereiken van de door haar gewenste daling van de instroom van vluchtelingen in de Europese Unie (EU)?
Kunt u uw uitspraak in Buitenhof van 10 januari 2016, dat de vluchtelingencrisis vóór het voorjaar getackeld moet zijn, nader toelichten? Wat verstaat u in dezen onder getackeld»? Hoe bent u voornemens dit te bereiken? Welk resultaat moet zijn bereikt alvorens u het probleem «getackeld» acht?
Welke maximale instroom van asielzoekers in Nederland per week acht de regering in het voorjaar acceptabel? Kunt u aangeven op welke concrete getallen u doelt met de uitdrukkingen «richting nul» en «de nul moet in zicht komen»?1 Zo nee, waarom niet?
Boven welke maximale instroom van asielzoekers zal «ons systeem worden opgeblazen», zoals de Minister van Financiën aankondigde?2 Kunt u nader motiveren op basis van welke berekeningen de Minister van Financiën op deze prognose is uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de «filters» waar u over sprak in de Kamer nader toelichten?3 Kunt u per filter in een tabel uiteenzetten welk beoogd en kwantificeerbaar effect elk van deze filters op de instroom van vluchtelingen in Europa zal hebben, en welk tijdpad u voor de implementatie van elk van deze filters voorziet? Zo nee, waarom niet?
Zoals tijdens het debat 11 februari jl. met uw Kamer besproken, vergt het aanpakken van de vluchtelingenstroom naar Europa verschillende typen maatregelen die onderdeel zijn van een brede Europese aanpak. Zij staan niet op zichzelf, maar hebben een onderlinge relatie. Doordat de oorzaken van migratie sterk beïnvloed worden door externe factoren is het niet mogelijk om effecten van deze maatregelen vooraf te kwantificeren.
Zoals verwoord in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis6, zet Nederland in de eerste plaats in op het bevorderen van perspectiefvolle opvang in de regio, zoals Jordanië, Libanon en Turkije. Tegelijkertijd zijn maatregelen nodig om te voorkomen dat migranten hun reis naar Europa vervolgen door zich te laten smokkelen vanuit landen aangrenzend aan de Europese Unie. Op dit moment gaat het in het bijzonder om Turkije. Daarnaast zijn maatregelen nodig om onze EU-buitengrenzen te versterken. Vanuit de hotspots in Griekenland en Italië zullen migranten een asielaanvraag moeten indienen, in aanmerking komen voor herplaatsing of moet er worden gewerkt aan terugkeer. Voorkomen moet worden dat irreguliere migranten op eigen initiatief en gelegenheid door Europa reizen, en dienen migranten zonder geldige verblijfsreden te worden teruggestuurd naar hun land van herkomst of een veilig derde land. Daarvoor zijn maatregelen nodig met betrekking tot de binnengrenzen, zoals de intensivering van het Mobiel Toezicht Veiligheid.
Terecht wijzen de vraagstellers op het risico dat de inzet op de beschreven maatregelen als risico heeft dat er een waterbedeffect ontstaat. Het kabinet houdt dit samen met de Europese partners nauwlettend in de gaten om tijdig adequate maatregelen te kunnen treffen.
Kunt u bij uw antwoord op vraag zeven in een aparte kolom ingaan op de waarschijnlijkheid van een optredend waterbedeffect per filter, waarbij de instroom zich zal verplaatsen naar andere grenslanden, en welke consequenties dit heeft voor het netto effect op de instroom van vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke nationale maatregelen overweegt de regering te nemen als de door de regering gewenste daling van de instroom van asielzoekers naar een maximale instroom van 58.000 in 2016 niet plaatsvindt?4
Op welk moment zal de regering een afweging maken of de door haar gewenste prognose voor de asielinstroom in 2016 in Nederland werkelijkheid wordt, of bijstelling noodzakelijk is?
Het kabinet monitort de ontwikkelingen rond de asielinstroom voortdurend. Deze ontwikkelingen neemt het kabinet mee bij het vaststellen en eventueel bijstellen van de begroting én het beleid door het kabinet.
Welke wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de door de regering beoogde daling van het aantal asielzoekers niet plaatsvindt, en in plaats daarvan de instroom van asielzoekers zich ontwikkelt naar de ambtelijke prognose van 93.600 asielzoekers voor 2016?
Welke netto wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de instroom van asielzoekers in Nederland in maart 2016 per week gemiddeld 100 asielzoekers meer bedraagt dan het in vraag 5 en 6 gevraagde maximum in de ogen van de regering?
Welke netto wijziging in de rijksuitgaven zal moeten plaatsvinden als de instroom van asielzoekers in Nederland in maart 2016 per week gemiddeld 100 asielzoekers minder bedraagt dan het in vraag 5 en 6 gevraagde maximum in de ogen van de regering?
Kunt u in een tabel uiteenzetten welke financiële consequenties het zal hebben indien diverse alternatieve instroomprognoses voor 2016, waaronder ten minste een instroom van 20.000, 40.000, 80.000, 100.000 en 120.000, werkelijkheid worden en bij deze diverse scenario’s de specifieke noodzakelijke mutaties in de budgeten van alle organisaties in de vreemdelingenketen en het totaal van deze kosten vermelden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij uw antwoord op vraag 14 tevens in een aparte kolom aangeven op welke momenten de per scenario beschreven budgetmutaties zullen plaatsvinden indien het scenario zich voordoet? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij uw antwoord op vraag 14 tevens in aparte kolommen aangeven welke budgetmutaties in de specifieke scenario’s noodzakelijk zijn voor de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het kader van onderwijs voor asielkinderen, voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het kader van de inzet van politiecapaciteit en voor de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van zorguitgaven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten dat heeft plaatsgevonden in asielcentra of de noodopvang in het afgelopen jaar en in hoeveel gevallen daarbij sprake is geweest van aangifte, een strafmaatregel, vervolging of uitzetting?
Bij brief van 30 januari jl.7 heb ik u het overzicht gestuurd van het aantal geregistreerde incidenten met betrekking tot vreemdelingen op- en rondom opvanglocaties van het COA (Centraal Orgaan opvang Asielzoekers).
In het overzicht staat dat bij het COA in 2015 ruim 8.000 meldingen zijn geregistreerd. Bij ruim 5.000 ging het om overtredingen van de huisregels van het COA, zoals het niet schoonmaken van de eigen kamer, de brandmelder afplakken, of geluidsoverlast veroorzaken. Bij ruim 1.300 meldingen van het COA ging het om fysieke agressie zoals schoppen of slaan. De meldingen zijn naar aard en omvang dus zeer divers. In totaal heeft de politie 4.460 meldingen op COA-locaties geregistreerd. De meldingen zijn ook hier zeer uiteenlopend. Het soort incidenten dat de politie heeft genoteerd, varieert van verloren ID-papieren, diefstal en overlast tot bijvoorbeeld drugs, grote vechtpartijen of mensenhandel. Ook kunnen er valse meldingen bij zitten. In die gevallen is de politie wel opgeroepen, maar bleek assistentie door de politie niet (meer) nodig.
Bij de publicatie is toegezegd dat een dergelijk overzicht vanaf heden halfjaarlijks wordt uitgebracht. Het eerstvolgende overzicht ontvangt u naar verwachting in september 2016.
In het geval dat de asielinstroom hoger uitvalt dan de door de regering gehanteerde prognose van 58.000 asielzoekers, uit welke begrotingsposten is de regering dan voornemens de meerkosten te dekken? En in het geval de regering kiest om deze eventuele meerkosten te dekken uit de programmalijnen voor ontwikkelingssamenwerking (OS) zoals bij eerdere mutaties, op welke OS-programmalijnen en begrotingsartikelen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bent u dan voornemens te korten en hoeveel?
Is het organiseren van een kerende veerboot van Griekenland naar Turkije, zoals beschreven in het plan-Samsom, onderdeel van de inzet van het kabinet in haar internationale overleggen? Zo ja, op welke termijn dient dit gerealiseerd te worden?
Turkije heeft tijdens de EU-Turkije Top van 7 maart jl. voorgesteld alle irreguliere migranten die vanuit Turkije aankomen op de Griekse eilanden terug te nemen.
Het kabinet verwelkomt dit voorstel van Turkije. Een daadwerkelijke terugname van alle irreguliere migranten die aankomen op de Griekse eilanden door Turkije zou betekenen dat het businessmodel van de smokkelaars wordt ontmanteld en de gevaarlijke overtocht in gammele bootjes wordt ontmoedigd.
Tijdens het debat op 15 maart jl. ter voorbereiding op de Europese Raad van 17 en 18 maart is besproken hoe het voorstel in de praktijk zou moeten worden toegepast. Daarnaast heeft de Commissie op 16 maart jl. een mededeling gepresenteerd waarin wordt uitgewerkt hoe dit vorm moet worden gegeven. Dit zal ook onderdeel zijn van de besprekingen tijdens de Europese Raad van 17 en 18 maart. Over de uitkomsten van de Europese Raad zult u via de gebruikelijke weg worden geïnformeerd, waarbij ook een appreciatie zal worden gegeven van de desbetreffende mededeling van de Commissie.
Op welke termijn verwacht de regering Turkije te kunnen aanmerken als veilig land? In hoeverre is het refoulementbeginsel daarbij bepalend?
Bij de term «veilig land» moet een onderscheid worden gemaakt naar «veilig land van herkomst» en «veilig derde land». Het eerste principe betreft landen die in het algemeen als veilig kunnen worden aangemerkt voor onderdanen of voormalig ingezetenen. Een «veilig derde land» is een land, anders dan het land van herkomst, dat over het algemeen veilig is en waar de aanvrager redelijkerwijs bescherming kan vragen, op grond van een voldoende band die hij met dat land heeft.
Voor beide principes is in de Procedurerichtlijn vastgelegd aan welke voorwaarden moet zijn voldaan.
Voor de beoordeling of een land kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst moet onder meer rekening worden gehouden met de wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast, de naleving van de mensenrechtenverdragen, de naleving van het beginsel van non-refoulement en het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in voornoemde mensenrechtenverdragen.
Een «veilig derde land» is een land waarin een vreemdeling niet wordt onderworpen aan vluchtelingrechtelijke vervolging, geen risico op een behandeling strijdig aan de rechten zoals verwoord in artikel 3 EVRM bestaat, het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd en waarin de mogelijkheid bestaat om een vluchtelingenstatus te verzoeken en, in geval van erkenning als vluchteling, bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag te ontvangen.
In mijn brief van van 9 februari 2016 over de uitbreiding van de lijst veilige landen van herkomst8 is aangegeven dat in tranches beoordelingen zullen worden gegeven over landen die uw Kamer eerder heeft genoemd. Turkije, Tunesië en Algerije zullen worden meegenomen in de volgende tranche, die is voorzien voor de tweede helft van maart.
Voor wat betreft de vraag of Turkije kan worden gezien als veilig derde land is van belang dat Turkije formeel een regionale beperking kent op de toepassing van het VN Vluchtelingenverdrag. Op grond van nationale wetgeving is het non-refoulementbeginsel evenwel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa. Zij kunnen in Turkije de »status van «conditional refugee» krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) gebonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn brengen met internationale en Europese standaarden. Op deze gronden heeft Griekenland aangegeven Turkije als veilig derde land aan te merken.
Het kabinet verwelkomt en deelt de uitleg van de Commissie dat het voor de toepassing van het concept van «veilig derde land» niet noodzakelijk is dat het desbetreffende derde land het VN Vluchtelingenverdrag al dan niet met geografische beperking heeft geratificeerd. Er dient wel toegang tot internationale bescherming te zijn en deze moet in lijn zijn met de vereisten zoals verwoord in het VN Vluchtelingenverdrag. De appreciatie van de Europese Commissie is natuurlijk ook relevant in deze, en uit de Mededeling van de Commissie van 10 februari zijn ook stappen in deze richting af te leiden. Mede in dit licht wordt geïnvesteerd in de relaties met Turkije en in de opvangfaciliteiten en andere omstandigheden van vluchtelingen daar.
Heeft de verslechterde mensenrechtensituatie in Turkije invloed op de beslissing om Turkije als veilig land aan te merken?
Zie antwoord vraag 20.
Komen er binnenkort nog meer landen, zoals bijvoorbeeld Tunesië en Algerije, op de lijst van veilige landen te staan?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u een overzicht geven van de concrete maatregelen die het kabinet neemt om de terugkeer naar landen op de veilige herkomstlijst te effectueren?
Met de meeste van deze landen bestaan goede afspraken die kunnen worden uitgevoerd. Er is echter ook een aantal landen waarmee de terugkeersamenwerking moeizaam verloopt. Dat geldt overigens niet alleen voor Nederland, maar voor veel lidstaten van de Europese Unie. Voor deze landen (Ghana, Marokko, Senegal) wordt in EU verband gewerkt aan maatwerkpakketten met positieve – en indien nodig – negatieve prikkels om die samenwerking te verbeteren. Met India wordt in EU-verband onderhandeld over een Gemeenschappelijke Agenda voor Migratie en Mobiliteit waarvan terugkeer deel uitmaakt.
Sinds 1 maart 2016 wordt de asielaanvraag van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land dat is aangemerkt als veilig land van herkomst behandeld in een versnelde procedure (spoor 2 in het zogeheten sporenbeleid). De asielzoeker krijgt in deze procedure één gehoor, waarin hij tevens kan aangeven waarom zijn herkomstland voor hem niet veilig is. Als de aanvraag op deze grond wordt afgewezen, krijgt de asielzoeker de aanzegging om Nederland onmiddellijk te verlaten. Door het onthouden van een vertrektermijn kan eerder aan het daadwerkelijke vertrek worden gewerkt, waarbij zelfstandig vertrek voorop staat maar gedwongen vertrek indien mogelijk niet uitgesloten is.
Kunt u bevestigen dat het kabinet misbruik van terugkeerrelingen die het IOM aanbiedt, niet tolereert? Hoe wordt misbruik voorkomen, in het bijzonder wanneer het landen betreft die tevens geplaatst zijn op de nationale lijst met veilige landen?
Terugkeer is een van de beleidsprioriteiten van dit kabinet. Mensen die geen recht op verblijf (meer) hebben moeten Nederland verlaten. De ondersteuning van zelfstandig vertrek uit Nederland is een essentieel onderdeel van het terugkeerbeleid en draagt bij aan het bieden van een nieuwe en bestendige toekomst voor de vreemdeling in zijn eigen land. De meeste vreemdelingen vertrekken zelfstandig, nu ze op deze manier met opgeheven hoofd kunnen terugkeren met ondersteuning (financieel en in natura); bij gedwongen vertrek is er een grotere afhankelijkheid van het land van herkomst.
Vanzelfsprekend is het niet de bedoeling dat deze ondersteuning leidt tot een aanzuigende werking. Het gebruik van de regelingen wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Zodra er signalen zijn van oneigenlijk gebruik, wordt dat nader onderzocht en indien van toepassing worden onderdanen uit die landen uitgesloten van ondersteuning. Alle veilige Europese landen zijn reeds uitgesloten van terugkeerondersteuning, omdat zij vrijgesteld zijn van de visumplicht. Overigens blijft de asielinstroom uit deze visumvrije landen in sommige gevallen toch hoog, terwijl de vreemdelingen uit die landen niet meer in aanmerking komen voor terugkeerondersteuning. Er kunnen dus ook andere redenen ten grondslag liggen aan de keuze voor Nederland. Voor alle overige landen wordt zoals aangegeven constant bekeken of aanpassing van beleid nodig is.
Wat zijn de actuele cijfers van instroom van vluchtelingen in Europa per week, uitgesplitst in land van aankomst en nationaliteiten van vluchtelingen?
De vreemdelingenketen beschikt niet over de door u gevraagde informatie op weekbasis, en – voor zover bekend – wordt deze informatie niet op een eenduidige wijze bijgehouden door andere instanties zoals de UNHCR.
Informatie over de instroom op weekbasis staat op de website van UNHCR (http://data.unhcr.org/mediterranean/country.php?id=83), echter deze informatie ziet uitsluitend op de instroom via Griekenland. De site vermeldt de instroom via Italië uitsluitend op maandbasis. Daarnaast gaan de gegevens niet terug tot 2012.
De door u gevraagde informatie is wel beschikbaar op maandbasis, op de website van Eurostat (http://ec.europa.eu/eurostat/data/database). Gezien de zeer grote hoeveelheid data waar u om vraagt, is het niet goed mogelijk deze informatie op een handzame wijze weer te geven in een kamerbrief. Daarom verwijs ik u naar de voornoemde websites.
Om u een beeld te geven van de verhouding van de migratiestromen over de jaren 2012–2016, geef ik hieronder de immigratie in deze jaren over de maanden december en januari.
Hoe verhouden de in vraag 25 gevraagde cijfers zich met de cijfers van dezelfde periode in het voorgaande jaar, en de dezelfde periode in 2014, 2013 en 2012?
Zie antwoord vraag 25.
Welk niveau van daling van de komst van vluchtelingen naar Griekenland vanuit Turkije moet zijn bereikt voordat resettlement vanuit Turkije naar de EU zal plaatsvinden?
Tijdens EU-Turkije Top van 7 maart jl. heeft Turkije het voorstel gedaan dat in ruil voor het overnemen door Turkije van alle irreguliere migranten die aankomen op de Griekse eilanden, de EU onder andere zich zal inspannen om een gelijk aantal Syrische vluchtelingen vanuit Turkije te hervestigen. In eerste instantie zal dit gerelateerd zijn aan het aantal Syrische vluchtelingen dat door Turkije vanuit Griekenland wordt overgenomen na irreguliere aankomst in Griekenland. Op termijn zal dit worden vervangen door een duurzaam humanitaire toelatingsprogramma van vluchtelingen vanuit Turkije zoals in een aanbeveling van de Commissie gepresenteerd, met als belangrijkste voorwaarde dat eerst een significante en duurzame daling van de irreguliere instroom naar de EU moet zijn gerealiseerd.
Welke maatregelen is de regering voornemens te implementeren om uit te komen op de gewenste instroom van 58.000 asielzoekers of minder in Nederland over 2016? Kunt u per maatregel een tijdpad aangeven voor de implementatie en uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per maatregel in uw antwoord op vraag 28 in een tabel aangeven wat het effect van de maatregel op de instroom van asielzoekers precies zal zijn en wanneer dit effect bereikt zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bij de in vraag 14 gevraagde tabel over de instroomscenario’s in een aparte kolom aangeven welke consequentie de scenario’s zouden hebben op het aantal benodigde (crisis)noodopvang plekken? Zo nee, waarom niet?
Op 27 november 20159 hebben gemeenten, provincies en Rijk een bestuursakkoord gesloten in het kader van de verhoogde asielinstroom. In het Bestuursakkoord zijn, kort gezegd, de volgende afspraken gemaakt over (nood-)opvangplekken:
Daarnaast spant het COA zich in additionele opvangplekken te realiseren.
Bij de totstandkoming van het bestuursakkoord is rekening gehouden met een mogelijke asielinstroom van 93.600, op basis van de prognose van de asielinstroom uit de Meerjaren Productie Prognose (MPP). Weliswaar neemt het kabinet maatregelen om de instroom te beperken, maar de vreemdelingenketen heeft de gelegenheid gekregen om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben. Ook bij de afspraken in het bestuursakkoord over extra opvangplekken is met een hogere instroom rekening omdat het organiseren van opvangplekken immers tijd kost en er moet worden voorkomen dat er direct tekorten ontstaan.
Het is niet goed doenlijk voor alle genoemde scenario’s met zekerheid de consequenties voor het aantal (nood-)opvangplekken te berekenen. Er is immers sprake van vele onzekere factoren. Denk hierbij niet alleen aan de omvang van de totale instroom, maar ook bijvoorbeeld aan de verdeling over het jaar (seizoenspatroon), de samenstelling van de instroom (sommige nationaliteiten, bijvoorbeeld asielzoekers uit veilige landen, kunnen snel uitstromen uit de opvang), de timing van beschikbaar komen van de benodigde opvangcapaciteit, en het tempo van de uitstroom (naar huisvesting dan wel terugkeer). Bovendien is de MPP een prognose, en geen exacte wetenschap. Weliswaar staat in het het Asieldashboard (zie het antwoord op vraag10 een tabel over het aantal benodigde (nood-)opvangplekken, maar deze tabel is indicatief van aard.
Kunt u een becijfering geven van de reeds opgelopen economische schade door de verscherpte grenscontroles die Nederland heeft ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 8 februari 201611 heb ik u geïnformeerd over de intensievere MTV-controles (Mobiel Toezicht Veiligheid) die de Koninklijke Marechaussee uitvoert aan de binnengrenzen. Deze controles vinden plaats op basis van risicoanalyses. De transportsector heeft aandacht gevraagd voor de economische gevolgen van deze verscherpte controles. We zijn daarover met hen in gesprek om de controles zo in te richten dat de economische gevolgen beperkt blijven. De Europese Commissie heeft een berekening gemaakt van de mogelijke schade bij herinvoering van grenscontroles. Daarvoor verwijs ik u graag naar mijn brief van 8 maart 2016 over de Commissiemededelingen van 4 maart 2016 onder andere over het functioneren van het Schengensysteem.
Is het voor het kabinet bespreekbaar dat één of meerdere landen uit de Schengenzone worden gezet als onderdeel van een aanpak van de vluchtelingencrisis? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief van 17 februari 201612. Daarin is uitvoerig weergegeven welke procedure er geldt wanneer lidstaten in gebreke blijven ten aanzien van de bewaking van de gezamenlijke buitengrens.
Kunt u de verschillende mogelijkheden die Nederland heeft om de nationale grensbewaking te verscherpen uiteenzetten in een tabel, en bij elke mogelijke maatregel becijferen wat de economische schade voor Nederland zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft er vooralsnog voor gekozen om het reeds bestaande MTV te intensiveren binnen de mogelijkheden die die vreemdelingenwet biedt. Het alternatief is het herinvoeren van de binnengrenscontroles op basis van de Schengen Grenscode. Deze maatregelen dienen evenredig te zijn met de bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Daarmee is het op dit moment niet mogelijk een eenduidige inschatting te geven van de potentiële economische schade voor Nederland bij het herinvoeren van de binnengrenscontroles. Dit zal immers afhangen van de actuele situatie en te nemen maatregelen.
Op welk moment verwacht u dat de hotspots in Griekenland volledig operationeel zullen zijn? Welke maatregelen neemt de regering om dit verder te bespoedigen?
Op 4 maart 2016 heeft de Commissie een nieuw voortgangsrapport uitgebracht over de implementatie van de hotspotaanpak in Griekenland. De bijlage van het rapport bevat een update van de stand van zaken hotspots in Griekenland van 10 februari 201613.
Er zijn volgens de Commissie nu in totaal vier hotspots operationeel in Griekenland, hoewel er nog wel extra inspanningen moeten worden geleverd opdat deze hotspots op volle kracht kunnen gaan werken. Tevens is de vijfde (en laatste hotspot) gedeeltelijk operationeel geworden op 4 maart 2016. Het kabinet is blij dat de geplande hotspots in Griekenland nu allemaal ingericht zijn, maar vindt het belangrijk dat de hotspots op korte termijn volledig op sterkte zijn. Hoewel uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op meerdere fronten vooruitgang is geboekt, gaat dit langzamer dan eerder is gemeld. Het kabinet vindt het daarom van belang dat Griekenland, met de hulp van de Europese agentschappen en de lidstaten, de aanbevelingen van de Commissie snel opvolgt. Nederland heeft hier zelf al een aanzienlijke bijdrage aan geleverd met het Border Security Team op Chios waarover ik uw Kamer al eerder heb geïnformeerd14.
Hoeveel asielzoekers zijn momenteel in Nederland geregistreerd, wier aanvraag nog niet in behandeling is genomen?
Op dit moment (stand van zaken begin week15 hebben bij benadering 15.400 personen een asielaanvraag ingediend waarvan de asielinhoudelijke behandeling nog niet is gestart.
Hoeveel extra budget zou de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nodig hebben om, uitgaande van een instroom van 58.000 asielzoekers in Nederland over 2016, nog dit jaar de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder?
Hoeveel extra budget zou de IND nodig hebben om, uitgaande van een instroom van 93.600 asielzoekers in Nederland over 2016, nog dit jaar de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder?
Indien extra budget zou worden beschikbaar gesteld voor de IND om de gemiddelde wachttijd voor het in behandeling nemen van een asielverzoek terug te brengen naar 6 maanden of minder, uiterlijk wanneer zou de IND voldoende capaciteit kunnen hebben om dit te realiseren?
Er zijn afgelopen jaar al zo’n 300 fte extra aangetrokken. Daarnaast is de IND op sommige locaties gaan horen en verder wordt er nu ook in het weekend gewerkt. Ook het snel beslissen in kansloze aanvragen zal effect hebben. De ruimte om de IND-capaciteit te laten groeien is ook in kwalitatieve zin niet onbeperkt. Dit is er in gelegen dat, om de vereiste kwaliteit te kunnen waarborgen, er een redelijke balans moet zijn tussen het aantal nieuwe medewerkers en het aantal ervaren medewerkers. Financiële middelen vormen dan ook niet de beperking om tot verdere besliscapaciteit te komen. Steeds wordt bezien welke besliscapaciteit nodig is en of er mogelijkheden zijn deze aan te passen.
Kunt u verklaren waarom volgens berichtgeving van het NRC en Reporter Radio het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgaan van een instroomprognose van 93.600 in 2016?5 Hoe verhoudt zich dit tot de door het kabinet gehanteerde prognose van 58.000 asielzoekers?
Zoals eerder in deze beantwoording is aangegeven is in het najaar een MPP vastgesteld die uitging van een instroom van 93.600 asielzoekers. De kabinetsinzet is erop gericht de instroom te beperken, ten minste tot een niveau vergelijkbaar met 2015, te weten 58.000. Het kabinet gaat bij de begroting dan ook uit van een instroom van 58.000.
Zekerheidshalve krijgt de vreemdelingenketen echter de gelegenheid om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben. Hierbij wordt gewerkt met de prognose van de MPP. Bij de afspraken over extra opvangplekken in het bestuursakkoord is om diezelfde reden met de prognose van de MPP rekening gehouden. Het organiseren van opvangplekken kost immers tijd en er moet worden voorkomen dat er direct tekorten ontstaan als de instroom onverhoopt hoger uitvalt.
Acht u het wenselijk voor het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen onder de bevolking dat de overheid een andere instroomprognose hanteert dan door de regering naar buiten wordt gecommuniceerd? Zo ja, waarom?
De lijn van het kabinet is op dit punt steeds helder geweest, zoals ook uiteengezet is in de brief van 21 januari 2016 aan uw Kamer17 Het bestaan van de MPP als instrument voor de vreemdelingenketen laat onverlet dat het kabinet gehouden is om waar nodig maatregelen te nemen om zo de asielinstroom te beïnvloeden. Vervolgens ligt het voor de hand om bij het communiceren van een asielprognose daarmee ook rekening te houden. Het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen zou juist niet gediend zijn bij het neerzetten van het beeld dat het kabinet op dat onderdeel geen ambitie of invloed heeft.
Bent u bereid de notulen van de Landelijke Regietafel Verhoogde Asielinstroom van 11 februari 2016 openbaar te maken, nu de NRC hierover beschikt? Zo nee, waarom niet?
De landelijke regiegroep is nog niet bijeengekomen in dezelfde samenstelling als op 11 februari 2016, d.w.z. met burgemeesters en bewindslieden. Hierdoor is het verslag van de vergadering van 11 februari nog een concept. Het is nadrukkelijk met dat voorbehoud dat ik uw Kamer hieronder vermeld wat er over de prognose van de asielinstroom in het conceptverslag staat vermeld:
«DGVZ geeft aan dat...:
Er zijn verschillende instroomprognoses. Ook de vreemdelingenketen heeft een
prognose gemaakt, te weten 93.600 (de Meerjaren Productie Prognose, of MPP). Het kabinet vindt deze instroom echter ongewenst vanwege de zware belasting voor de samenleving, en neemt daarom maatregelen om de instroom te beperken tot een niveau vergelijkbaar met 2015, te weten 58.000; hier gaat het kabinet bij de begroting dus ook vanuit. Zekerheidshalve krijgt de vreemdelingenketen echter de gelegenheid om zich voor te bereiden op een situatie dat de maatregelen onverhoopt niet het gewenste effect hebben en de instroom hoger uitvalt. Hierbij wordt gewerkt met tranches van ongeveer 20.000 bovenop 58.000. Dit betekent dat de operationele diensten (IND, COA etc.) uitgaan van de eerder genoemde MPP-prognose van 93.600, onder meer bij de planning van opvangplekken. Ook bij de afspraken over extra opvangplekken in het bestuursakkoord is dus met hogere instroom rekening gehouden. Begin april komt er een nieuwe instroomprognose.»
Overigens wil ik uw Kamer laten weten dat – anders dan bij bovenbedoelde bijeenkomst gemeld werd – er in april geen nieuwe instroomprognose komt. Een nu op te stellen prognose zou met te veel onzekerheden zijn omgeven
Bent u bereid het interne stuk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie uit januari, waarin wordt gecommuniceerd dat het ministerie uitgaat van een prognose van 93.000 asielzoekers in 2016, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem aan dat het NRC Handelsblad doelt op het «Asieldashboard» van 19 januari 2016. Bijgaand treft u het stuk aan.18
Waarom wordt in het bestuursakkoord met gemeenten en provincies uitgegaan van 93.600 asielzoekers in 2016, terwijl de regering uitgaat van 58.000 asielzoekers? Hoe verklaart u deze discrepantie en acht u deze wenselijk?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u, gelet op de omvang van dit informatieverzoek, uiterlijk 15 maart 2016 de antwoorden op deze vragen aan de Kamer zenden?
Ik heb uw Kamer deze antwoorden zo snel als mogelijk doen toekomen.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.
Het verslag van de referendumcommissie Bonaire 2015 |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het verslag van de referendumcommissie Bonaire 2015?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de bevinding van de referendumcommissie, namelijk dat de Eilandsraad en het Bestuurscollege zich hebben bemoeid met de voorlichting over de aard en de gevolgen van het referendum, zeer zorgwekkend is?
Het Bestuurscollege van Bonaire heeft op basis van een verordening van de eilandsraad een raadplegend referendum georganiseerd. Dit betreft een autonome bevoegdheid van het eilandsbestuur. In het proces zijn er door het eilandsbestuur, de eilandsraad alsmede de referendumcommissie op eigen titel en bevoegdheid keuzes gemaakt qua inhoud, proces en communicatie, waarin ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet kan treden.
Het staat het Bestuurscollege van Bonaire vanzelfsprekend vrij om in contacten met het Rijk beelden, bevindingen en standpunten, die bij het bestuurscollege van Bonaire leven, voor het voetlicht te brengen.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de referendumcommissie dat de bemoeienis van de Eilandsraad en het Bestuurscollege hebben geleid tot verwarring over de betekenis van het referendum, waardoor niet is na te gaan of deelnemers op grond van juiste informatie een weloverwogen keuze hebben gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beschouwt u de conclusie van de referendumcommissie dat vanwege die verwarring aan de uitslag van het referendum geen of nauwelijks voor de bestuursorganen van Bonaire bindende conclusies kunnen worden verbonden die binnen het te voeren overleg met de partners in het Koninkrijk betekenis zouden moeten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de onafhankelijkheid van een referendum op Bonaire – een bijzondere gemeente van Nederland – te waarborgen, verschilt dit met reguliere Nederlandse gemeenten, en welke acties heeft u in het kader van die verantwoordelijkheid genomen?
Beslissingen over het houden van een raadplegend referendum, de vraagstelling, de voorlichting en de gehele organisatie van het referendum, behoren in beginsel alle tot de autonome taak van de openbare lichamen. Daarin verschillen de openbare lichamen niet van gemeenten in het Europees deel van Nederland. Ik heb om die reden geen acties genomen ter zake.
Het in vreemde krijgsdienst treden |
|
Judith Swinkels (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat een Nederlandse man is opgepakt omdat hij zegt aan de zijde van de Koerdische militie Volksbeschermingseenheden (Yekîneyên Parastina Gel, YPG) te hebben deelgenomen aan de strijd tegen IS?
De politie heeft woensdag 13 januari 2016 in Arnhem een 47-jarige Nederlandse man aangehouden die wordt verdacht van betrokkenheid bij het doden van ISIS-strijders in Syrië. De man zou in Syrië hebben gestreden aan de zijde van de Koerdische volksmilitie YPG.
Is het waar dat het Nederlanders verboden is om in vreemde krijgsdienst te treden? Is het waar dat tevens Nederlanders verboden is zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie?
Ja. In artikel 101 van het Wetboek van Strafrecht is het Nederlanders verboden, in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse mogendheid, vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst te treden. Daarnaast is het op grond van artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht verboden deel te nemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Kunt u bevestigen dat de Koerden een bondgenoot zijn van Nederland in de strijd tegen ISIS, dat deze Koerden worden getraind door Nederland, en dat de Koerdische YPG niet wordt gezien als een terroristische organisatie?
De Koerden vormen geen homogene groep. Sommige Koerdische groeperingen zijn medestanders in de strijd tegen ISIS. Nederland verzorgt infanterietraining voor de Peshmerga, die onderdeel uitmaken van de Iraakse strijdkrachten. De Syrische Koerden vormen evenmin een homogene groep. Veruit de grootste groepering is de PYD. De gewapende tak van de PYD – de YPG – wordt door de VS in de strijd tegen ISIS in Syrië gezien als een effectieve militaire partner, althans in Koerdisch gebied. De YPG komt noch op de Nederlandse terrorismelijst, noch op de lijsten van terroristische organisaties van de Europese Unie en de Verenigde Naties voor.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) eerder heeft verklaard: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Kunt u toelichten hoe het oppakken van de Nederlandse man die verklaart aan de zijde van de Koerdische YPG te hebben gestreden tegen ISIS zich verhoudt tot de eerdere uitlating van het OM zoals hierboven weergegeven?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1787).
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u tevens toelichten op basis waarvan de Nederlandse man als verdachte is aangemerkt en waarop de verdenking berust?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u exact toelichten wat u verstaat onder het begrip vreemde krijgsdienst, zoals dat wordt gebruikt in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 15, eerste lid, van het Rijkswet op het Nederlanderschap?
In artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is het, zonder toestemming van de Koning, werven voor vreemde krijgsdienst/gewapende strijd strafbaar gesteld. Onder krijgsdienst wordt verstaan alle dienst die gewapenderhand optreden in een oorlog meebrengt en daarnaast dienst bij elke organisatie die naar het recht van het betrokken land tot de krijgsmacht behoort. Onder vreemde krijgsdienst vallen ook strijdgroepen en milities (vgl. 28 463, nr. 8, blz. 4). De Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290) heeft in 2004 de strafbaarstelling van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht uitgebreid. Sindsdien is rekrutering ook strafbaar indien het betrekking heeft op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de islamitische of een anderszins gewapende en gewelddadige strijd zonder dat daarbij aantoonbaar sprake hoeft te zijn van krijgsdienst. Daarbij is overigens uitdrukkelijk en terecht overwogen dat bedoelde uitbreiding geen enkele wijziging zou aanbrengen in de toepasselijkheid van de strafbepaling met betrekking tot werving in verband met bestaande conflicten in de wereld, waarbij bijvoorbeeld krijgsdiensten van al dan niet bevriende naties betrokken zijn (Kamerstuk 28 463, nr. 10, blz. 9).
In artikel 15, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is een grond voor verlies van het Nederlanderschap. Blijkens de parlementaire geschiedenis gaat het hier expliciet om deelname bij een statelijke actor. Deelname aan paramilitaire organisaties leidt dus niet tot verlies op deze grond. Op grond van artikel 14, tweede lid van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap evenwel wel worden ingetrokken na onherroepelijke veroordeling op grond van (onder andere) artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. Om intrekking van het Nederlanderschap ook mogelijk te maken in het belang van de nationale veiligheid bij deelname aan een terroristische organisatie heb ik op 9 december een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 34 356 (R2064)).
Tegen de achtergrond van het voorgaande zie ik geen aanleiding voor een herziening van het begrip «vreemde krijgsdienst» in bovengenoemde wetsbepalingen.
Deelt u de mening dat het begrip vreemde krijgsdienst nogal achterhaald is, aangezien er nauwelijks nog sprake is van strijd tussen en tegen statelijke actoren, maar in plaats daarvan de vijand steeds diffuser wordt en vooral wordt gevochten tegen non-statelijke actoren zoals terroristische organisaties, milities en wat dies meer zij? Deelt u tevens de mening dat het begrip «vreemde krijgsdienst» daarom aan herziening toe is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe hoog zijn de kosten, in totaal en per jaar, van het groot onderhoud van de Gouden Koets?
De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets zijn voor rekening van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) en worden bekostigd uit artikel 2 van Begroting I De Koning (hierna: Begroting I). Zij leiden niet tot een extra beslag op de belastingmiddelen, want ze worden gedekt uit het totaal van het begrote bedrag op artikel 2 van Begroting I.
Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de DKH namens de Koning worden ingediend bij de Minister-President en ten laste van Begroting I worden betaald. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele en een materiële component en overige specifieke uitgaven. De kosten van het groot onderhoud en de restauratie van de Gouden Koets vallen binnen de materiële component. De parlementaire controle op de functionele uitgaven vindt plaats via de controle op Begroting I waarin de uitgaven worden geraamd en via het financiële jaarverslag De Koning waarin verantwoording wordt afgelegd over de gedane uitgaven. Zoals voor alle jaarverslagen geldt, gaat het Jaarverslag De Koning vergezeld van een rapport van de Algemene Rekenkamer en worden de uitgaven op begrotingsartikel 2 gecontroleerd door de Auditdienst Rijk. Ook verricht een externe accountant jaarlijks een onderzoek naar de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven.
Met deze systematiek wordt recht gedaan aan artikel 41 van de Grondwet («De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.»). Ingevolge deze bepaling heeft de Koning de vrijheid om binnen de grenzen van begrotingsartikel 2 te bepalen hoe hij zijn «Huis» inricht en hoe hij de financiële middelen daarbij inzet.1 Zouden individuele uitgaven binnen de drie componenten van het begrotingsartikel 2 transparant moeten worden gemaakt voor een ieder, dan spoort dit niet met artikel 41 van de Grondwet.
Welk onderhoud wordt precies aan de Gouden Koets gepleegd? Kunt u met de beantwoording de onderhoudslijst en, indien beschikbaar, het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, meesturen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar de staat van onderhoud van de Gouden Koets is gebleken dat het rijtuig aan restauratie toe is. De onderstaande werkzaamheden zullen in ieder geval plaatsvinden:
De stukken waarom wordt gevraagd, kunnen – voor zover deze bestaan – niet met de beantwoording worden meegestuurd, omdat dan getreden zou worden in de grondwettelijke bevoegdheid van de Koning om met inachtneming van het openbaar belang zijn «Huis» in te richten. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over «de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het koninklijk huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal».2
Wat is, gezien het meerjarige karakter, het tijdpad van het onderhoud? Wat gebeurt wanneer?
De restauratie van de Gouden Koets zal meerdere jaren duren. De restauratie betreft een tijdrovend en specialistisch werk, waarbij de verschillende specialisten niet gelijktijdig aan het rijtuig kunnen werken. De ervaringen en inzichten opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets worden benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets.
Globaal genomen, kunnen de volgende fasen in het restauratieproces worden onderscheiden:
Waarom is niet gekozen voor een sneller onderhoudstraject, zodat de koets weer eerder in gebruik genomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welk onderhoud aan de Gouden Koets is tegen welke kosten gepleegd sinds de troonsbestijging van Prinses Beatrix?
Het is de eerste keer ooit dat de Gouden Koets een grote restauratiebeurt ondergaat. Uitgangspunt bij de restauratie is dat de koets voor de komende decennia weer geschikt moet zijn om te kunnen worden ingezet. Voor de restauratie zoals nu gepland, moet de koets uit elkaar worden gehaald. De koets zal (in onderdelen) grotendeels op het Koninklijk Staldepartement en deels op andere plekken zijn tijdens deze restauratie.
In de afgelopen jaren heeft alleen het reguliere jaarlijkse onderhoud aan de koets plaatsgevonden, zoals het smeren van de assen en kleine reparaties. In de kosten van dit onderhoud kan geen inzage worden gegeven om redenen genoemd in het antwoord op vraag 1.
Wat moet precies verstaan worden onder «de eerste keer dat dit type groot onderhoud» plaatsvindt aan de Gouden Koets, zoals u stelde bij de behandeling van de begroting van de Koning voor het jaar 2016? Welke andere typen groot onderhoud zijn denkbaar en hebben wel plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving dat de MIVD nog steeds advocaten afluistert |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «MIVD is door tapblunder ontmaskerd» en «Het mysterieuze telefoongesprek»?1
De MIVD verzoekt tot inzet van een tap indien dit noodzakelijk is om zijn wettelijke taken uit te voeren, zoals het verrichten van onderzoek naar terroristische dreiging, spionage of het beschermen van militairen op missie. Elk verzoek tot inzet van een tap moet worden gemotiveerd, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het verzoek wordt vervolgens inhoudelijk en juridisch getoetst. Indien ik de noodzaak onderschrijf en het verzoek tot inzet voldoet aan de waarborgen die de wet stelt, geef ik toestemming voor de inzet van de bevoegdheid. De CTIVD houdt nauwgezet toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet door de MIVD.
Zoals u weet kan ik in het openbaar niet ingaan op de vraag of iemand door de MIVD wordt afgeluisterd. De reden daarvoor is duidelijk: iemand met kwade motieven zou slechts de vraag hoeven stellen om te achterhalen of hij of zij onder de aandacht van de MIVD staat. Om precedentwerking te voorkomen moet ik bij de beantwoording van dergelijke vragen consequent zijn, hoe onwaarschijnlijk sommige claims ook klinken. Ik onderstreep dat het beeld als zou de MIVD te pas en te onpas advocaten afluisteren, niet strookt met de werkelijkheid. Ik verwijs u met betrekking tot dit onderwerp tevens naar mijn brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 227) waarin ik heb geschreven dat de militaire verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vertrouwelijk overleg te voeren met een advocaat en dat in geen geval een opsporingsambtenaar het gesprek mag kunnen volgen.
Klopt het dat de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gesprekken afluistert die worden gevoerd tussen cliënt en advocaat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat donderdag 3 september een gesprek is afgeluisterd tussen advocaat Olivier baron van Hardenbroek van Amstel en zijn cliënt Ibrahim A.?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat de rechter heeft geoordeeld dat dit tappen onrechtmatig is?2
Voor een reactie op de uitspraak van de rechter inzake het afluisteren van advocaten verwijs ik u naar de brief van 27 juli jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 268) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Het Gerechtshof heeft op 27 oktober jl. in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De implicaties van de uitspraak in hoger beroep worden thans bestudeerd, waarbij de mogelijkheden om uitvoering te geven aan een onafhankelijke toets in kaart worden gebracht. Het streven is om de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Wanneer bent u van plan de door u aangekondigde beleidswijziging om te voorzien in een onafhankelijke toets bij het tappen van advocaten, in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze onafhankelijke toetsing zodanig in te richten dat deze plaatsvindt voordat een advocaat ook daadwerkelijk wordt getapt, in plaats van toetsing achteraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het «nader onderzoek» zoals dat dit wordt uitgevoerd door de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) naar aanleiding van de klacht van de MIVD aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD adviseert over klachten. Deze adviezen betreffen individuele gevallen en worden nooit aan de Kamer verstrekt.
Bent u bereid tot het moment dat er een onafhankelijke toetsing is, advocaten niet meer af te luisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specificeren hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, aangezien de MIVD zelf bestrijdt dat het «te pas en te onpas» advocaten afluistert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat indien u niet specificeert hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, het beeld blijft bestaan dat de MIVD te pas en te onpas advocaten afluistert?
Zie antwoord vraag 1.