De komst van ‘de hoogste windmolens ooit op land en het Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Komst van «hoogste windmolens ooit op land» jaagt omwonenden en medici angst aan»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Gelderland de bouw van zeven megawindturbines (met een tiphoogte van bijna 270 meter) langs de A15 wil doordrukken, terwijl de gemeente Buren én omwonenden hier fel op tegen zijn?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de provincie Gelderland in januari 2024 de voorkeursopstelling van de windturbines voor windpark Echteld-Lienden heeft vastgesteld en kiest voor een opstelling met zeven turbines. Ik ben ook op de hoogte dat dit plan weerstand ondervindt.
Deelt u de mening van de wethouder van de gemeente Buren die het besluit van de provincie «onacceptabel en onvoorstelbaar» noemt en stelt dat Buren bovendien al voldoet aan de afspraken omtrent de opwek van duurzame energie?
Het is aan de RES-regio’s om gebieden aan te wijzen voor de plaatsing van nieuwe windturbines en de ruimtelijke procedure hiervoor zorgvuldig te doorlopen. Deze locatie is opgenomen in de regionale energiestrategie van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland. Uit het uitgevoerde milieuonderzoek blijkt dat dit zoekgebied ruimte biedt aan negen windturbine-posities. De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag een besluit genomen voor een voorkeursopstelling. Hierbij is gekozen om van de negen windturbineposities er zeven in te vullen. Dit windpark levert een belangrijke bijdrage aan de totale opwekdoelstelling van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland.
Hoeveel energie zullen de betreffende windturbines opleveren? Hoeveel procent is dat van (a) het totale finale energieverbruik en (b) specifiek het aandeel windenergie in het totale finale energieverbruik?
De verwachte energieopbrengst van de turbines in de voorkeursopstelling is circa 122,5 GWh. Dit komt overeen met respectievelijk 1,9% en 5,6% van de hernieuwbare opwek en opwek door windenergie op land in Gelderland2 en ca. 46.000 huishoudens3. Het betreft 0,03% van het totale finale energieverbruik4, 0,6% van de elektricteitsproductie uit windenergie (op zee en op land), en 0,9% van de elektriciteitsproductie uit windenergie op land5. De totaal geproduceerde elektriciteit door windenergie op land betreft 4,8% van het totale finale energieverbruik6.
Deelt u de zorgen van omwonenden – die zich «testpersonen» noemen omdat nergens windturbines van deze hoogte in een bebouwde omgeving staan – over geluidsoverlast, gezondheidsschade, horizonvervuiling en vermindering van de woningwaarde? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze terechte zorgen en risico’s door de provincie ondergeschikt zijn gemaakt aan de energietransitie?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en vind het belangrijk dat deze zorgen serieus genomen worden. Bij de ruimtelijke inpassing van windparken is het van belang dat er een goede bescherming van zowel omwonenden als de omgeving wordt gewaarborgd. Het is aan het bevoegd gezag om hierin een zorgvuldige afweging te maken met aandacht voor diverse belangen, en met oog voor de effecten op de leefomgeving en gezondheid. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de provincie doorloopt.
Deelt u de mening dat de zogeheten «omgevingsadviesraad», waarin omwonenden voor de bühne mogen meepraten maar niet mogen meebeslissen, in de praktijk een wassen neus is?
De omgevingsadviesraad heeft een advies over het voorkeursalternatief gegeven en adviseert om vier windturbines te ontwikkelen. De provincie Gelderland heeft het advies van de omgevingsadviesraad niet overgenomen, omdat hiermee niet het opwekdoel wordt gehaald zoals afgesproken in de RES1.0 en hiermee de realisatie van het totale RES-bod verder uit zicht raakt. Wel heeft de provincie Gelderland nadrukkelijk gezocht naar een «middenweg» en zijn er twee turbineposities afgevallen. Het gesprek met omwonenden in de adviesraad wordt bovendien voortgezet en moet uiteindelijk leiden tot een gezamenlijke omgevingsovereenkomst.
Wat vindt u ervan dat de provincie geen absolute afstandsnorm tussen de windturbines en de bebouwde omgeving wil hanteren? Hoe verhoudt zich dat tot de in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» geformuleerde harde norm van ten minste twee keer de tiphoogte van de windturbines (artikel 5.162d)?
Het ontwerpbesluit bepaalt dat voor een al op een locatie toegelaten windturbine geen afstandsnorm geldt totdat de windturbine wordt vervangen (overgangsrecht, artikel 5.162b). Momenteel gelden er echter geen landelijke milieunormen of een afstandsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij de plaatsing van nieuwe windturbineparken. Tot de inwerkingtreding van het definitief besluit «Windturbines leefomgeving» is het aan decentrale overheden om hiervoor lokale milieunormen op te stellen op basis van een zorgvuldige motivering en afweging. Dit geldt ook voor windpark Echteld-Lienden. Decentrale overheden kunnen in afwachting van de definitieve milieunormen aan de slag met de ontwikkeling van windprojecten en het opstellen van lokale normen.
Hoe kan het dat de afstandsnorm van ten minste twee keer de tiphoogte veel minder is dan de door dr. ir. De Laat (klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum) voorgestelde afstandsnorm van tien keer de masthoogte (Aanhangsel handelingen, 2022/23, 2079)? Klopt het dan dat de gezondheidseffecten van windturbines waar dr. ir. De Laat voor waarschuwt – zoals slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie – in de wind worden geslagen?
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over de gezondheidseffecten van windturbines maar tot een wetenschappelijk publicatie is het niet gekomen. Zodra er een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Het Expertisepunt zorgt ervoor dat de wetenschappelijke kennis over windturbines en gezondheid actueel is en dat deze kennis ook in de praktijk gebruikt wordt. Ook is het RIVM in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW gestart met een zogeheten blootstelling-responsrelatie-onderzoek, gericht op de Nederlandse situatie. In dit blootstelling-responsrelatie-onderzoek worden geluidniveaus van windturbines (de «blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring (de «respons») bij omwonenden. De resultaten worden in 2027 verwacht.
De milieunormen in het ontwerpbesluit beogen voldoende bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten. Het planMER laat zien in welke mate de milieunormen, vooral die voor geluid, beschermen tegen gezondheidseffecten van windturbines. Het planMER geeft aan dat een afstandsnorm niet geschikt is om een volwaardige en gelijkwaardige bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten, maar als aanvullende norm wel een basisbescherming aan omwonenden kan bieden.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» enerzijds een harde afstandsnorm is genomen, maar anderzijds hiervan kan worden afgeweken (artikel 5.162f) «met het oog op het realiseren van de doelen van de energietransitie»? Deelt u de mening dat het plaatsen van windturbines inherent is aan de energietransitie en dit betekent dat er in de praktijk dus altijd van de harde afstandsnorm kan worden afgeweken? Deelt u dan ook de conclusie dat die «harde» norm in feite boterzacht is?
De afwijkmogelijkheid van de afstandsnorm van 2 keer de tiphoogte is onderhevig aan een zware motiveringsplicht. De afwijking zal derhalve in de praktijk niet licht te hanteren zijn. Daar komt bij dat de voorgestelde landelijke afstandsnorm altijd in combinatie met de andere milieunormen zal gelden. Wanneer een grotere afstand moet worden aangehouden om te voldoen aan deze milieunormen, bijvoorbeeld voor geluid, zal deze prevaleren. Er zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen van de afstandsnorm kunnen worden afgeweken.
Hoeveel windturbines (uitgedrukt in aantallen) staan er heden op land en op zee? Hoeveel zullen dat er volgens uw beleid worden in 2030, 2040 en 2050?
Op dit moment staan er ongeveer 4,7 GW, ofwel circa 670 windturbines op zee, met een vermogen van 3 tot 11 MW per turbine. De turbines groeien nog steeds door in vermogen. Zo verwachten we voor de eerstvolgende windparken op zee al turbines van 14 MW. Rond 2030 is een verviervoudiging van het totale vermogen voorzien, bij slechts een verdubbeling van het aantal turbines. Vanwege deze technologische ontwikkeling kunnen we op dit moment nog niet exact zeggen hoeveel windturbines er in 2030, 2040 en 2050 op zee zullen staan. Deze windparken zullen overigens verder uit de Nederlandse kust staan en niet zichtbaar zijn vanuit land.
Op land stonden eind 2023 2447 windturbines (6,9 GW). De verwachting is dat de komende jaren 300–400 turbines verwijderd worden. Tegelijkertijd worden er turbines (met meer vermogen) bijgeplaatst. Per saldo is de verwachting dat in 2030 er minder windturbines staan dan eind 2023 (namelijk circa 2300 turbines), maar er meer opgesteld vermogen staat (ca. 7,5 GW).
Deelt u de mening dat de gezondheid van omwonenden altijd moet prevaleren? Bent u ertoe bereid de bouw van de megawindturbines tegen te houden?
Het is van belang dat omwonenden beschermd worden voor de effecten van windturbines, zoals slagschaduw, geluid en lichtschittering. Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines zal altijd getoetst worden of omwonenden beschermd worden en aan de normen kan worden voldaan. Overigens staat het decentrale overheden vrij om desgewenst een verdergaande bescherming te bieden dan de landelijke normen aangeven.
Ernstige fouten in het laatste IPCC-rapport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het Clintel-rapport «The FrozenClimate Views of the IPCC», waarin wordt geconcludeerd dat het laatste IPCC-rapport ernstige fouten bevat?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Clintel-rapport aantoont dat het IPCC aan cherry picking doet, positieve klimaatfeiten buiten beschouwing laat en uitgaat van onrealistische doemscenario’s? Deelt u de conclusie dat dit niets met wetenschap te maken heeft?
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) maakt evenwichtige assessments op basis van de wetenschappelijke literatuur. Daar vindt ook de wetenschappelijke discussie plaats. Zo is er discussie over de lagere waarschijnlijkheid van het hoogste emissiescenario (SSP5–8.5) op grond van het al gerealiseerde mondiale klimaatbeleid. Het IPCC-rapport beschrijft de effecten van een scala aan emissiescenario’s inclusief het laagste scenario dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet. Van cherry picking is dus geen sprake.
Bent u op de hoogte van het reviewartikel van Pielke (2020) dat laat zien dat van de 53 papers er maar liefst 52 concluderen dat er géén toename is van schade als gevolg van broeikasgassen en dat er slechts één concludeert dat dat wél het geval is?2 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC juist die ene studie eruit pikt en de overige – positieve – studies negeert? Deelt u de conclusie dat dit een wetenschappelijke doodzone is?
In het IPCC-rapport voor beleidsmakers wordt niet gemeld dat er sprake zou zijn van een toename van de economische schade als gevolg van broeikasgassen. Het Werkgroep II IPCC-rapport beoordeelt een groot aantal studies en geeft een breed en genuanceerd beeld over de schade en impacts als gevolg van klimaatverandering en de toename van weersextremen zoals hitte, droogte en neerslagextremen al dan niet in combinatie met zeespiegelstijging. Het gaat hierbij niet alleen om economische schade, maar ook om onderlinge afhankelijkheden en om interferenties met schade en verlies aan ecologische systemen, biodiversiteit en de stabiliteit van samenlevingen. Dit wordt door IPCC benaderd vanuit risico’s die afhangen van adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid en rechtvaardigheid en transformatie. Adaptatiemaatregelen, waaronder early warning, spelen een grote rol om schade en slachtoffers te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het artikel van Lomborg (2020) dat aantoont dat het aantal slachtoffers in 100 jaar tijd met maar liefst 96% is afgenomen, ondanks dat de wereldbevolking is gestegen van twee naar acht miljard mensen?3 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC dit positieve gegeven straal negeert?
Het IPCC beoordeelt een groot aantal rapporten en benadert het totaal aantal slachtoffers door alle klimaatgerelateerde extremen vanuit risico’s die niet alleen afhangen van de frequentie en intensiteit van weersextremen, maar ook van welvaartsverbetering, adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en transformatie. Scenario’s voor de toekomst worden door het IPCC met dergelijke brede risicobenaderingen bepaald en niet door één aspect op zichzelf. Dat betekent dat dit gegeven niet wordt genegeerd.
Wat vindt u ervan dat het RCP8.5-scenario (het allerergste scenario waarbij bijna de hele wereld vergaat) een «lage waarschijnlijkheid» heeft, maar hier in het IPCC-rapport tóch het vaakst naar wordt verwezen? Deelt u de conclusie dat dit pure misleiding is?
Het IPCC-rapport beschrijft op een evenwichtige wijze de effecten van een scala aan emissiescenario’s variërend van het laagste scenario, dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet, tot het hoogste scenario RCP8.5. In de samenvattingen voor beleidsmakers van Werkgroep I en II wordt het SSP5–8.5 (RCP8.5) scenario niet vaker genoemd dan de andere SSP (RCP) scenario’s.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat beleidsmakers wereldwijd – en u ook – hun klimaatmaatregelen baseren op IPCC-rapporten die vol met fouten en volksverlakkerij staan?
Nee.
Wat vindt u van de uitspraak van de secretaris-generaal van de VN dat «we op de snelweg naar een klimaathel zitten met onze voet op het gaspedaal»? Deelt u de conclusie dat dergelijke teksten louter bedoeld zijn om de bevolking angst voor klimaatverandering aan te jagen?
De uitspraak van de secretaris-generaal van de VN is een uiting van bezorgdheid n.a.v. de conclusies van de IPCC-rapporten. De genoemde uitspraak wordt in de IPCC-rapporten niet gedaan. Het IPCC geeft aan dat de mondiale uitstoot van broeikasgassen nog steeds groeit, terwijl daar ernstige negatieve effecten van zijn te verwachten. In het licht van die constatering moet de uitspraak van de secretaris-generaal worden gezien.
Deelt u de mening dat het IPCC beter opgeheven kan worden? Zo nee, bent u dan op z’n minst bereid de IPCC-rapporten in de prullenbak te gooien?
Nee.
De stoppersregeling voor de aanpak van piekbelasters |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Hoe kan het dat de stoppersregeling ziet op de aanpak van 3.000 piekbelasters, terwijl in het rapport-Remkes wordt gesproken over 500 à 600 piekbelasters? Waar komt dit verschil vandaan?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 10 februari1 richt de aanpak zich, op basis van vrijwilligheid, op een bredere groep van 3.000 bedrijven. Hierdoor wordt het mogelijk een hoger doelbereik te realiseren, zonder dat alle 3.000 bedrijven die als piekbelaster kwalificeren nu verplicht naar vrijwel nul emissies terug moeten.
Dit zou wel het geval zijn bij het voorstel van de heer Remkes. De huidige aanpak biedt dus meer ruimte voor vrijwilligheid.
Hoe kunt u zeggen dat er «geen lijst met piekbelasters» bestaat, maar tegelijkertijd wel weet dat 3.000 bedrijven voor de piekbelastersregeling in aanmerking komen? Waarop is het aantal 3.000 gebaseerd? Hoe weet u dat zo’n 60 procent van de piekbelasters zich in Gelderland bevindt als u niet weet welke bedrijven dat zijn en hoeveel zij uitstoten?
Om circa 3.000 bedrijven de mogelijkheid te bieden mee te doen met de aanpak piekbelasting is een drempelwaarde voor deelname vastgesteld waaraan naar verwachting circa 3.000 bedrijfslocaties zullen voldoen. Deze drempelwaarde heb ik vastgesteld op basis van een analyse van het RIVM2. Ten behoeve van het inrichten van de ondersteuning heb ik tevens gevraagd naar een inschatting van het aantal bedrijven per provincie. Het RIVM heeft deze analyse gedaan op basis van de officiële depositiegegevens van de laatste twee jaar die beschikbaar zijn (2019 en 2020). De door het RIVM gebruikte data zijn geschikt voor analysedoeleinden zoals het bepalen van een drempelwaarde, maar zijn niet geschikt om te bepalen of een individueel bedrijf piekbelaster is. Voor de bepaling of agrarische bedrijfslocaties in aanmerking komen, is de feitelijke uitstoot in 2021 bepalend.
Hoe verhoudt de stoppersregeling zich tot de andere opties die agrariërs volgens u hebben: verplaatsen, innoveren of extensiveren? Deelt u de mening dat de stoppersregeling nú al dwingend is omdat de overige regelingen, waarbij boeren wél kunnen blijven boeren, nog niet eens bekend zijn gemaakt?
Die mening deel ik niet. De aanpak piekbelasting biedt ondernemers, op basis van vrijwilligheid, ondersteuning bij het vormgeven van hun toekomstperspectief via zowel (een combinatie van) innoveren, omschakelen, extensiveren, verplaatsen dan wel beëindigen. Bedrijfslocaties die voldoen aan de drempelwaarde hebben zelf de keuze of ze gebruik willen maken van de faciliteiten en regelingen binnen de aanpak piekbelasting. Indien zij dat willen, kunnen ze zelf kiezen van welke (combinatie van) regelingen zij gebruik willen maken. Ik deel de mening dan ook niet dat de beëindigingsregeling die begin juli open wordt gesteld, dwingend zou zijn. Binnen de aanpak wordt ondernemers voldoende tijd gegeven om keuzes te maken. Indachtig de motie-van Campen c.s.3 en zoals ook benoemd in de brief van 12 juni4 zal er daarom een periode zijn dat alle regelingen gelijktijdig openstaan.
Welke mogelijkheden zijn er voor agrariërs die kiezen voor de optie «verplaatsen»? Wat bedoelt de Europese Commissie (EC) in dit kader precies met: «Begunstigden van de regelingen doen de toezegging dat de sluiting van hun productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat zij niet op een andere plaats in Nederland of binnen de EU dezelfde activiteit zullen beginnen»? Waar moeten deze agrariërs heen als ze nergens meer in de Europese Unie (EU) mogen boeren?1
Ik heb een subsidieregeling voor financiële ondersteuning bij verplaatsing in voorbereiding. Deze regeling is bedoeld voor piekbelasters die hun veehouderijactiviteiten willen verplaatsen. Ik streef ernaar de regeling eind 2023 te publiceren met het voorbehoud dat ook deze regeling een staatssteuntoetsing door de Europese Commissie moet doorlopen.
Ondernemers die hun veehouderijactiviteit niet willen verplaatsen maar beëindigen, kunnen een beroep doen op één van de beëindigingsregelingen. Deze steun mag alleen worden verleend als de productielocatie daadwerkelijk definitief en onomkeerbaar wordt gesloten en de betreffende ondernemer niet elders dezelfde activiteit zal starten. De geciteerde tekst van de Europese Commissie heeft betrekking op steun voor beëindiging, niet op steun voor verplaatsing.
Wat is uw definitie van «bedrijfswaarde»? Hoe wordt 120 procent van de bedrijfswaarde berekend? Wordt hierbij rekening gehouden met de hypotheeklasten en de fiscale afrekening voor de stoppende agrariërs?
In het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) wordt een forfaitaire vergoeding voor het waardeverlies van de productiecapaciteit verstrekt. Deze vergoeding is gebaseerd op de voor leeftijd gecorrigeerde vervangingswaarde van de stallen die op de betreffende veehouderijlocatie in gebruik zijn voor het houden van dieren die vallen onder de doelgroep van de Lbv-plus, te weten melkvee, varkens, pluimvee (kippen en kalkoenen) en vleeskalveren. Het subsidiepercentage voor deze vergoeding bedraagt 120%. De hoogte van de vergoeding voor het waardeverlies staat los van eventuele hypotheeklasten en een eventuele fiscale afrekening.
Blijft het, los van de vergoeding, voor stoppende agrariërs mogelijk om hun stallen en/of schuren te gebruiken voor andere doeleinden of moeten deze opstallen worden verwijderd?
De Lbv-plus kent de verplichting om de productiecapaciteit (stallen, mestkelders- en -silo’s, voer- en sleufsilo’s) te slopen. Indien een ondernemer stallen wil gebruiken voor een andere economische activiteit en het bevoegd gezag stemt hiermee in, dan kan hiervoor ontheffing worden gegeven. Voor de betreffende stal waarvoor ontheffing van de sloopplicht wordt verstrekt, ontvangt de veehouder dan geen vergoeding voor het waardeverlies.
Wat bedoelt u precies met: «Van de 3.000 piekbelasters die niet willen stoppen, vragen we om een ondernemingsplan te maken dat de provincie moet goedkeuren»? Wat betekent dit voor de huidige vergunningen van die agrariërs? Op grond waarvan zijn of worden zij verplicht dit ondernemingsplan bij de provincie in te dienen en op basis waarvan wordt het beoordeeld?2
Vrijwilligheid staat centraal bij de aanpak piekbelasting. Er rust geen enkele verplichting op ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde. Zij zijn dus ook niet verplicht om een ondernemingsplan op te stellen. Er zijn daarom ook geen gevolgen voor de huidige vergunningen indien een ondernemer kwalificeert als piekbelaster, maar niet van de regelingen gebruik maakt. Het door u aangehaalde citaat slaat op ondernemingsplannen die niet tot 85% reductie in stikstofdepositie optellen. Bij een dergelijk plan, kan de provincie aangeven dat de voorstellen in een ondernemingsplan, hoewel niet optellend tot 85% emissiereductie, toch passen binnen de gebiedsopgaven. Als een provincie dat doet, zal deze toch worden meegenomen in de aanpak piekbelasting.
Hoewel op ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde dus geen verplichting rust in het kader van de aanpak piekbelasting, wil ik hen wel van harte uitnodigen om na te denken over de toekomst van het bedrijf. Met de (aankomende) regelingen voor innoveren, extensiveren, omschakelen of verplaatsen, biedt dit kabinet naast de mogelijkheid tot beëindiging de mogelijkheid om het bedrijf tegen gunstige voorwaarden toekomstbestendig te maken.
Hoe reageert u op de eerste ervaringen van agrariërs met de onlinerekentool, waarmee zij zelf kunnen bezien of zij piekbelaster zijn? Hoe reageert u op veehouder Herman Pieter Prangsma die zegt: «Je moet eerst bijna een studie volgen om alles te kunnen invullen. De vragen zijn veel te gedetailleerd»? Hoe reageert u op boerin Irene van der Marel die zegt: «Dit is echt specialistenwerk. Ik zou er zelf niet aan beginnen»?3
Met de tool (AERIUS Check) kunnen ondernemers door het invullen van enkele bedrijfsgegevens zien of hun bedrijf onder de aanpak piekbelasting valt. Bij de vormgeving ervan is aandacht geweest voor de gebruiksvriendelijkheid van de tool. Deze is ook getest met agrarisch ondernemers en agrarisch adviseurs.De tool wordt goed gebruikt, maar ik zie ook dat een deel van de ondernemers de tool ingewikkeld vindt. Ondernemers kunnen bij de telefonische helpdesk van Bij12 terecht voor vragen. Verder zijn er (online) bijeenkomsten waar de tool wordt toegelicht. Vanuit de aanpak piekbelasting wordt gewerkt aan extra ondersteuning naast de ondersteuning die er al is, waaronder de handleiding om de tool in te vullen. Zo komt er binnenkort een video handleiding beschikbaar. Ook onderzoekt het Ministerie van LNV of er extra inloopbijeenkomsten georganiseerd kunnen worden in het land waar ondernemers vrij toegankelijk naar toe kunnen.
Hoe reageert u op melkveehouder Rudie Haarman die na het invullen van zijn gegevens piekbelaster bleek te zijn en later die dag opeens niet meer? Hoe kan dit gebeuren?4
Een berekening in AERIUS Check met exact dezelfde invoer, levert altijd hetzelfde resultaat. Er zit geen willekeur in de berekening. De berekening is wel gevoelig voor wijzigingen in de invoer. Als in AERIUS Check de stallocatie bijvoorbeeld een paar honderd meter wordt verplaatst, zal dit het resultaat beïnvloeden.
Wat gebeurt er met de gegevens nadat die op de site zijn ingevuld? Worden de gegevens door u gebruikt om de piekbelasters in kaart te brengen? Hoe kan het dat de gegevens volgens u niet worden opgeslagen, maar in de rekentool wél moeten worden «bewaard» om de tool te kunnen gebruiken?
AERIUS Check is volledig anoniem en slaat geen gegevens op. De ingevoerde gegevens worden alleen gebruikt voor de specifieke berekening die op dat moment gemaakt wordt. De gebruiker heeft de mogelijkheid om de gemaakte berekening uit AERIUS Check te downloaden en zelf op te slaan voor later gebruik. Het enige dat AERIUS registreert is hoeveel berekeningen er gestart worden en hoelang de wachtrij is. Dit gebeurt om de prestatie van de tool te monitoren en te verbeteren.
Waarom drijft u de boeren, met uw onbegrijpelijke regelingen en stikstofgekte, tot wanhoop? Bent u ertoe bereid uw stikstofbeleid onmiddellijk te schrappen en de boeren te laten boeren?
De urgentie is hoog om onze natuur te herstellen, de PAS-meldingen te legaliseren, toestemmingverlening mogelijk te maken en ruimte te bieden aan urgente maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Om dit te bereiken zal de stikstofuitstoot fors moeten worden gereduceerd. Het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten houden in de aanpak nadrukkelijk oog voor de impact die deze kan hebben op boeren, hun gezinnen en anderen in de regio waarin zij zich bevinden. Derhalve is voor hen ondersteuning en begeleiding beschikbaar. Gegeven de urgentie is voortzetting van het stikstofbeleid noodzakelijk.
De jarenlange wachtlijsten voor sociale huurwoningen voor Nederlanders |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren wachten, maar nog steeds geen woning: «Alsof je niet bestaat»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlandse woningzoekenden jarenlang op een sociale huurwoning wachten, telkens weer in de wachtrij belanden en geen uitzicht hebben op een woning, omdat urgentiecategorieën, waaronder statushouders, steeds voorrang krijgen?
Iedereen moet goed kunnen wonen. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Met de Nationale Woon- en Bouwagenda wil het kabinet het landelijk woningtekort oplossen. Eén van de doelen van deze agenda is de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030 voor alle woningzoekenden, met als streven twee derde betaalbaar. Tot 2030 streven we ernaar dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen door corporaties gebouwd worden, met oog voor de behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen. In de regionale woondeals zijn deze afspraken nader uitgewerkt. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen waaronder statushouders, dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit een intramurale voorziening, studenten en arbeidsmigranten. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de huisvestingsopgave van aandachtsgroepen in beeld brengt en in regionaal verband afspraken maken over een evenwichtige verdeling van de huisvesting van deze mensen. Waarbij oog moet zijn voor de «regulier» woningzoekenden.
Hoe reageert u op woningzoekende Ray Suijkerbuijk (34) uit het genoemde bericht die al 16 jaar ingeschreven staat voor een sociale huurwoning en zegt: «Het hoogste dat ik ooit ben gekomen, is de 14de plek. Meestal eindig ik ergens op plek 150 of zo. Ik verlies op deze manier steeds meer het vertrouwen in de politiek»?
Elke woningzoekende heeft een eigen verhaal. Ik zet mij in om ervoor te zorgen dat iedereen die dat nodig heeft een passende en betaalbare woning kan vinden. Voor een toelichting verwijs ik u naar antwoord 2.
Hoe reageert u op woningzoekende Wendy Struijk (42) die al 14 jaar ingeschreven staat maar niet verder komt dan plek 35 en zegt: «Op de campings hier in de buurt zitten veel gescheiden vaders en moeders, terwijl de sociale huurwoningen naar mensen met een urgentie en naar statushouders gaan. Als gewone, hardwerkende Nederlander mag je achteraan sluiten. Ik vind het in Nederland niet prettig meer»?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op woningzoekende Jeroen Kuipers (43) die al 14 jaar ingeschreven staat, binnenkort zijn tijdelijke woning moet verlaten, geen idee heeft waar hij dan terechtkan en zegt: «Ik heb geen stabiel leven, dat eist zijn tol. Als je bent zoals ik, een Nederlandse man van mijn leeftijd, is het alsof je niet bestaat. Ik word nog eens economisch vluchteling»?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doen deze schrijnende verhalen van Nederlandse woningzoekenden met u? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er vanaf januari 2010 al zo’n 150.000 sociale huurwoningen – met voorrang – zijn weggegeven aan statushouders, terwijl de Nederlanders uitzichtloos lang moeten wachten?2
Nee, deze mening deel ik niet. Op het totaal aantal vrijkomende sociale huurwoningen van corporaties, wordt gemiddeld 5 tot 10% aan statushouders toegewezen. Slechts een deel van de vrijkomende woningen wordt op basis van een urgentiestatus aan statushouders verhuurd; ongeveer de helft van de gemeenten heeft op dit moment een urgentiebepaling. Gemeenten kunnen zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden zij als urgentiecategorie opnemen. Gemeenten maken op basis van de lokale woningmarkt en hun taakstelling een afweging om vergunninghouders als urgentiecategorie op te nemen.
Deelt u de mening dat het van een ongelooflijke onbeschoftheid en ondankbaarheid getuigt dat statushouders zelfs woningen weigeren, omdat zij er «niet tevreden» mee zijn?3 Denkt u niet dat Nederlandse woningzoekenden deze woningen dolgraag hadden gehad?
Het is onaanvaardbaar als woningen geweigerd worden, zeker in tijden van woningnood. Ondanks het in de praktijk om zeer kleine aantallen woningweigeringen gaat, voeren wij een streng beleid hierop. De ruimte om een woning te weigeren is minimaal en vrijwel enkel gerelateerd aan medische omstandigheden. Na een woningweigering voert COA één gesprek om de woning alsnog aanvaard te krijgen. In vrijwel alle gevallen verloop dit succesvol. Als de statushouders daarna nog de woning blijft weigeren, vervalt het woningaanbod en stop ook het recht op opvang en gaat COA over tot ontruiming. Ook wordt door COA andere maatregelen genomen zoals directe beëindiging van de verstrekking van onder andere eet- en leefgeld. Naast dat er streng beleid rondom woningweigering gevoerd wordt is het ook van belang dat statushouders zo snel mogelijk gehuisvest worden. Als statushouders niet snel gehuisvest worden zorgt dit ervoor dat ze langer in de opvang moeten blijven en dan zijn er meer azc's nodig in Nederland. Ook zorgt vertraging in huisvesting ervoor dat statushouders niet kunnen beginnen met integreren en participeren in onze samenleving. Voor verdere toelichting over woonweigering door statushouders wil ik u wijzen op de schriftelijke vragen, met kenmerk 2023ZO1576, die door u en lid Wilders eerder zijn gesteld. Deze Kamervragen zijn op 24 april 2023 naar de Tweede Kamer verstuurd.
Wanneer stopt u de discriminatie van de Nederlanders? Wanneer gaat u de Nederlanders voorrang geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 7.
De komst van ‘de hoogste windmolens ooit op land en het Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Komst van «hoogste windmolens ooit op land» jaagt omwonenden en medici angst aan»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Gelderland de bouw van zeven megawindturbines (met een tiphoogte van bijna 270 meter) langs de A15 wil doordrukken, terwijl de gemeente Buren én omwonenden hier fel op tegen zijn?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de provincie Gelderland in januari 2024 de voorkeursopstelling van de windturbines voor windpark Echteld-Lienden heeft vastgesteld en kiest voor een opstelling met zeven turbines. Ik ben ook op de hoogte dat dit plan weerstand ondervindt.
Deelt u de mening van de wethouder van de gemeente Buren die het besluit van de provincie «onacceptabel en onvoorstelbaar» noemt en stelt dat Buren bovendien al voldoet aan de afspraken omtrent de opwek van duurzame energie?
Het is aan de RES-regio’s om gebieden aan te wijzen voor de plaatsing van nieuwe windturbines en de ruimtelijke procedure hiervoor zorgvuldig te doorlopen. Deze locatie is opgenomen in de regionale energiestrategie van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland. Uit het uitgevoerde milieuonderzoek blijkt dat dit zoekgebied ruimte biedt aan negen windturbine-posities. De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag een besluit genomen voor een voorkeursopstelling. Hierbij is gekozen om van de negen windturbineposities er zeven in te vullen. Dit windpark levert een belangrijke bijdrage aan de totale opwekdoelstelling van de RES-regio Fruitdelta Rivierenland.
Hoeveel energie zullen de betreffende windturbines opleveren? Hoeveel procent is dat van (a) het totale finale energieverbruik en (b) specifiek het aandeel windenergie in het totale finale energieverbruik?
De verwachte energieopbrengst van de turbines in de voorkeursopstelling is circa 122,5 GWh. Dit komt overeen met respectievelijk 1,9% en 5,6% van de hernieuwbare opwek en opwek door windenergie op land in Gelderland2 en ca. 46.000 huishoudens3. Het betreft 0,03% van het totale finale energieverbruik4, 0,6% van de elektricteitsproductie uit windenergie (op zee en op land), en 0,9% van de elektriciteitsproductie uit windenergie op land5. De totaal geproduceerde elektriciteit door windenergie op land betreft 4,8% van het totale finale energieverbruik6.
Deelt u de zorgen van omwonenden – die zich «testpersonen» noemen omdat nergens windturbines van deze hoogte in een bebouwde omgeving staan – over geluidsoverlast, gezondheidsschade, horizonvervuiling en vermindering van de woningwaarde? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze terechte zorgen en risico’s door de provincie ondergeschikt zijn gemaakt aan de energietransitie?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en vind het belangrijk dat deze zorgen serieus genomen worden. Bij de ruimtelijke inpassing van windparken is het van belang dat er een goede bescherming van zowel omwonenden als de omgeving wordt gewaarborgd. Het is aan het bevoegd gezag om hierin een zorgvuldige afweging te maken met aandacht voor diverse belangen, en met oog voor de effecten op de leefomgeving en gezondheid. Ik zie geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de provincie doorloopt.
Deelt u de mening dat de zogeheten «omgevingsadviesraad», waarin omwonenden voor de bühne mogen meepraten maar niet mogen meebeslissen, in de praktijk een wassen neus is?
De omgevingsadviesraad heeft een advies over het voorkeursalternatief gegeven en adviseert om vier windturbines te ontwikkelen. De provincie Gelderland heeft het advies van de omgevingsadviesraad niet overgenomen, omdat hiermee niet het opwekdoel wordt gehaald zoals afgesproken in de RES1.0 en hiermee de realisatie van het totale RES-bod verder uit zicht raakt. Wel heeft de provincie Gelderland nadrukkelijk gezocht naar een «middenweg» en zijn er twee turbineposities afgevallen. Het gesprek met omwonenden in de adviesraad wordt bovendien voortgezet en moet uiteindelijk leiden tot een gezamenlijke omgevingsovereenkomst.
Wat vindt u ervan dat de provincie geen absolute afstandsnorm tussen de windturbines en de bebouwde omgeving wil hanteren? Hoe verhoudt zich dat tot de in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» geformuleerde harde norm van ten minste twee keer de tiphoogte van de windturbines (artikel 5.162d)?
Het ontwerpbesluit bepaalt dat voor een al op een locatie toegelaten windturbine geen afstandsnorm geldt totdat de windturbine wordt vervangen (overgangsrecht, artikel 5.162b). Momenteel gelden er echter geen landelijke milieunormen of een afstandsnorm waarmee rekening gehouden moet worden bij de plaatsing van nieuwe windturbineparken. Tot de inwerkingtreding van het definitief besluit «Windturbines leefomgeving» is het aan decentrale overheden om hiervoor lokale milieunormen op te stellen op basis van een zorgvuldige motivering en afweging. Dit geldt ook voor windpark Echteld-Lienden. Decentrale overheden kunnen in afwachting van de definitieve milieunormen aan de slag met de ontwikkeling van windprojecten en het opstellen van lokale normen.
Hoe kan het dat de afstandsnorm van ten minste twee keer de tiphoogte veel minder is dan de door dr. ir. De Laat (klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum) voorgestelde afstandsnorm van tien keer de masthoogte (Aanhangsel handelingen, 2022/23, 2079)? Klopt het dan dat de gezondheidseffecten van windturbines waar dr. ir. De Laat voor waarschuwt – zoals slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie – in de wind worden geslagen?
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over de gezondheidseffecten van windturbines maar tot een wetenschappelijk publicatie is het niet gekomen. Zodra er een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Het Expertisepunt zorgt ervoor dat de wetenschappelijke kennis over windturbines en gezondheid actueel is en dat deze kennis ook in de praktijk gebruikt wordt. Ook is het RIVM in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW gestart met een zogeheten blootstelling-responsrelatie-onderzoek, gericht op de Nederlandse situatie. In dit blootstelling-responsrelatie-onderzoek worden geluidniveaus van windturbines (de «blootstelling») gekoppeld aan de mate van hinder en slaapverstoring (de «respons») bij omwonenden. De resultaten worden in 2027 verwacht.
De milieunormen in het ontwerpbesluit beogen voldoende bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten. Het planMER laat zien in welke mate de milieunormen, vooral die voor geluid, beschermen tegen gezondheidseffecten van windturbines. Het planMER geeft aan dat een afstandsnorm niet geschikt is om een volwaardige en gelijkwaardige bescherming te bieden tegen gezondheidseffecten, maar als aanvullende norm wel een basisbescherming aan omwonenden kan bieden.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er in het «Ontwerpbesluit windturbines leefomgeving» enerzijds een harde afstandsnorm is genomen, maar anderzijds hiervan kan worden afgeweken (artikel 5.162f) «met het oog op het realiseren van de doelen van de energietransitie»? Deelt u de mening dat het plaatsen van windturbines inherent is aan de energietransitie en dit betekent dat er in de praktijk dus altijd van de harde afstandsnorm kan worden afgeweken? Deelt u dan ook de conclusie dat die «harde» norm in feite boterzacht is?
De afwijkmogelijkheid van de afstandsnorm van 2 keer de tiphoogte is onderhevig aan een zware motiveringsplicht. De afwijking zal derhalve in de praktijk niet licht te hanteren zijn. Daar komt bij dat de voorgestelde landelijke afstandsnorm altijd in combinatie met de andere milieunormen zal gelden. Wanneer een grotere afstand moet worden aangehouden om te voldoen aan deze milieunormen, bijvoorbeeld voor geluid, zal deze prevaleren. Er zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen van de afstandsnorm kunnen worden afgeweken.
Hoeveel windturbines (uitgedrukt in aantallen) staan er heden op land en op zee? Hoeveel zullen dat er volgens uw beleid worden in 2030, 2040 en 2050?
Op dit moment staan er ongeveer 4,7 GW, ofwel circa 670 windturbines op zee, met een vermogen van 3 tot 11 MW per turbine. De turbines groeien nog steeds door in vermogen. Zo verwachten we voor de eerstvolgende windparken op zee al turbines van 14 MW. Rond 2030 is een verviervoudiging van het totale vermogen voorzien, bij slechts een verdubbeling van het aantal turbines. Vanwege deze technologische ontwikkeling kunnen we op dit moment nog niet exact zeggen hoeveel windturbines er in 2030, 2040 en 2050 op zee zullen staan. Deze windparken zullen overigens verder uit de Nederlandse kust staan en niet zichtbaar zijn vanuit land.
Op land stonden eind 2023 2447 windturbines (6,9 GW). De verwachting is dat de komende jaren 300–400 turbines verwijderd worden. Tegelijkertijd worden er turbines (met meer vermogen) bijgeplaatst. Per saldo is de verwachting dat in 2030 er minder windturbines staan dan eind 2023 (namelijk circa 2300 turbines), maar er meer opgesteld vermogen staat (ca. 7,5 GW).
Deelt u de mening dat de gezondheid van omwonenden altijd moet prevaleren? Bent u ertoe bereid de bouw van de megawindturbines tegen te houden?
Het is van belang dat omwonenden beschermd worden voor de effecten van windturbines, zoals slagschaduw, geluid en lichtschittering. Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines zal altijd getoetst worden of omwonenden beschermd worden en aan de normen kan worden voldaan. Overigens staat het decentrale overheden vrij om desgewenst een verdergaande bescherming te bieden dan de landelijke normen aangeven.
De stoppersregeling voor de aanpak van piekbelasters |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Hoe kan het dat de stoppersregeling ziet op de aanpak van 3.000 piekbelasters, terwijl in het rapport-Remkes wordt gesproken over 500 à 600 piekbelasters? Waar komt dit verschil vandaan?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 10 februari1 richt de aanpak zich, op basis van vrijwilligheid, op een bredere groep van 3.000 bedrijven. Hierdoor wordt het mogelijk een hoger doelbereik te realiseren, zonder dat alle 3.000 bedrijven die als piekbelaster kwalificeren nu verplicht naar vrijwel nul emissies terug moeten.
Dit zou wel het geval zijn bij het voorstel van de heer Remkes. De huidige aanpak biedt dus meer ruimte voor vrijwilligheid.
Hoe kunt u zeggen dat er «geen lijst met piekbelasters» bestaat, maar tegelijkertijd wel weet dat 3.000 bedrijven voor de piekbelastersregeling in aanmerking komen? Waarop is het aantal 3.000 gebaseerd? Hoe weet u dat zo’n 60 procent van de piekbelasters zich in Gelderland bevindt als u niet weet welke bedrijven dat zijn en hoeveel zij uitstoten?
Om circa 3.000 bedrijven de mogelijkheid te bieden mee te doen met de aanpak piekbelasting is een drempelwaarde voor deelname vastgesteld waaraan naar verwachting circa 3.000 bedrijfslocaties zullen voldoen. Deze drempelwaarde heb ik vastgesteld op basis van een analyse van het RIVM2. Ten behoeve van het inrichten van de ondersteuning heb ik tevens gevraagd naar een inschatting van het aantal bedrijven per provincie. Het RIVM heeft deze analyse gedaan op basis van de officiële depositiegegevens van de laatste twee jaar die beschikbaar zijn (2019 en 2020). De door het RIVM gebruikte data zijn geschikt voor analysedoeleinden zoals het bepalen van een drempelwaarde, maar zijn niet geschikt om te bepalen of een individueel bedrijf piekbelaster is. Voor de bepaling of agrarische bedrijfslocaties in aanmerking komen, is de feitelijke uitstoot in 2021 bepalend.
Hoe verhoudt de stoppersregeling zich tot de andere opties die agrariërs volgens u hebben: verplaatsen, innoveren of extensiveren? Deelt u de mening dat de stoppersregeling nú al dwingend is omdat de overige regelingen, waarbij boeren wél kunnen blijven boeren, nog niet eens bekend zijn gemaakt?
Die mening deel ik niet. De aanpak piekbelasting biedt ondernemers, op basis van vrijwilligheid, ondersteuning bij het vormgeven van hun toekomstperspectief via zowel (een combinatie van) innoveren, omschakelen, extensiveren, verplaatsen dan wel beëindigen. Bedrijfslocaties die voldoen aan de drempelwaarde hebben zelf de keuze of ze gebruik willen maken van de faciliteiten en regelingen binnen de aanpak piekbelasting. Indien zij dat willen, kunnen ze zelf kiezen van welke (combinatie van) regelingen zij gebruik willen maken. Ik deel de mening dan ook niet dat de beëindigingsregeling die begin juli open wordt gesteld, dwingend zou zijn. Binnen de aanpak wordt ondernemers voldoende tijd gegeven om keuzes te maken. Indachtig de motie-van Campen c.s.3 en zoals ook benoemd in de brief van 12 juni4 zal er daarom een periode zijn dat alle regelingen gelijktijdig openstaan.
Welke mogelijkheden zijn er voor agrariërs die kiezen voor de optie «verplaatsen»? Wat bedoelt de Europese Commissie (EC) in dit kader precies met: «Begunstigden van de regelingen doen de toezegging dat de sluiting van hun productiecapaciteit definitief en onomkeerbaar is en dat zij niet op een andere plaats in Nederland of binnen de EU dezelfde activiteit zullen beginnen»? Waar moeten deze agrariërs heen als ze nergens meer in de Europese Unie (EU) mogen boeren?1
Ik heb een subsidieregeling voor financiële ondersteuning bij verplaatsing in voorbereiding. Deze regeling is bedoeld voor piekbelasters die hun veehouderijactiviteiten willen verplaatsen. Ik streef ernaar de regeling eind 2023 te publiceren met het voorbehoud dat ook deze regeling een staatssteuntoetsing door de Europese Commissie moet doorlopen.
Ondernemers die hun veehouderijactiviteit niet willen verplaatsen maar beëindigen, kunnen een beroep doen op één van de beëindigingsregelingen. Deze steun mag alleen worden verleend als de productielocatie daadwerkelijk definitief en onomkeerbaar wordt gesloten en de betreffende ondernemer niet elders dezelfde activiteit zal starten. De geciteerde tekst van de Europese Commissie heeft betrekking op steun voor beëindiging, niet op steun voor verplaatsing.
Wat is uw definitie van «bedrijfswaarde»? Hoe wordt 120 procent van de bedrijfswaarde berekend? Wordt hierbij rekening gehouden met de hypotheeklasten en de fiscale afrekening voor de stoppende agrariërs?
In het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) wordt een forfaitaire vergoeding voor het waardeverlies van de productiecapaciteit verstrekt. Deze vergoeding is gebaseerd op de voor leeftijd gecorrigeerde vervangingswaarde van de stallen die op de betreffende veehouderijlocatie in gebruik zijn voor het houden van dieren die vallen onder de doelgroep van de Lbv-plus, te weten melkvee, varkens, pluimvee (kippen en kalkoenen) en vleeskalveren. Het subsidiepercentage voor deze vergoeding bedraagt 120%. De hoogte van de vergoeding voor het waardeverlies staat los van eventuele hypotheeklasten en een eventuele fiscale afrekening.
Blijft het, los van de vergoeding, voor stoppende agrariërs mogelijk om hun stallen en/of schuren te gebruiken voor andere doeleinden of moeten deze opstallen worden verwijderd?
De Lbv-plus kent de verplichting om de productiecapaciteit (stallen, mestkelders- en -silo’s, voer- en sleufsilo’s) te slopen. Indien een ondernemer stallen wil gebruiken voor een andere economische activiteit en het bevoegd gezag stemt hiermee in, dan kan hiervoor ontheffing worden gegeven. Voor de betreffende stal waarvoor ontheffing van de sloopplicht wordt verstrekt, ontvangt de veehouder dan geen vergoeding voor het waardeverlies.
Wat bedoelt u precies met: «Van de 3.000 piekbelasters die niet willen stoppen, vragen we om een ondernemingsplan te maken dat de provincie moet goedkeuren»? Wat betekent dit voor de huidige vergunningen van die agrariërs? Op grond waarvan zijn of worden zij verplicht dit ondernemingsplan bij de provincie in te dienen en op basis waarvan wordt het beoordeeld?2
Vrijwilligheid staat centraal bij de aanpak piekbelasting. Er rust geen enkele verplichting op ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde. Zij zijn dus ook niet verplicht om een ondernemingsplan op te stellen. Er zijn daarom ook geen gevolgen voor de huidige vergunningen indien een ondernemer kwalificeert als piekbelaster, maar niet van de regelingen gebruik maakt. Het door u aangehaalde citaat slaat op ondernemingsplannen die niet tot 85% reductie in stikstofdepositie optellen. Bij een dergelijk plan, kan de provincie aangeven dat de voorstellen in een ondernemingsplan, hoewel niet optellend tot 85% emissiereductie, toch passen binnen de gebiedsopgaven. Als een provincie dat doet, zal deze toch worden meegenomen in de aanpak piekbelasting.
Hoewel op ondernemers die voldoen aan de drempelwaarde dus geen verplichting rust in het kader van de aanpak piekbelasting, wil ik hen wel van harte uitnodigen om na te denken over de toekomst van het bedrijf. Met de (aankomende) regelingen voor innoveren, extensiveren, omschakelen of verplaatsen, biedt dit kabinet naast de mogelijkheid tot beëindiging de mogelijkheid om het bedrijf tegen gunstige voorwaarden toekomstbestendig te maken.
Hoe reageert u op de eerste ervaringen van agrariërs met de onlinerekentool, waarmee zij zelf kunnen bezien of zij piekbelaster zijn? Hoe reageert u op veehouder Herman Pieter Prangsma die zegt: «Je moet eerst bijna een studie volgen om alles te kunnen invullen. De vragen zijn veel te gedetailleerd»? Hoe reageert u op boerin Irene van der Marel die zegt: «Dit is echt specialistenwerk. Ik zou er zelf niet aan beginnen»?3
Met de tool (AERIUS Check) kunnen ondernemers door het invullen van enkele bedrijfsgegevens zien of hun bedrijf onder de aanpak piekbelasting valt. Bij de vormgeving ervan is aandacht geweest voor de gebruiksvriendelijkheid van de tool. Deze is ook getest met agrarisch ondernemers en agrarisch adviseurs.De tool wordt goed gebruikt, maar ik zie ook dat een deel van de ondernemers de tool ingewikkeld vindt. Ondernemers kunnen bij de telefonische helpdesk van Bij12 terecht voor vragen. Verder zijn er (online) bijeenkomsten waar de tool wordt toegelicht. Vanuit de aanpak piekbelasting wordt gewerkt aan extra ondersteuning naast de ondersteuning die er al is, waaronder de handleiding om de tool in te vullen. Zo komt er binnenkort een video handleiding beschikbaar. Ook onderzoekt het Ministerie van LNV of er extra inloopbijeenkomsten georganiseerd kunnen worden in het land waar ondernemers vrij toegankelijk naar toe kunnen.
Hoe reageert u op melkveehouder Rudie Haarman die na het invullen van zijn gegevens piekbelaster bleek te zijn en later die dag opeens niet meer? Hoe kan dit gebeuren?4
Een berekening in AERIUS Check met exact dezelfde invoer, levert altijd hetzelfde resultaat. Er zit geen willekeur in de berekening. De berekening is wel gevoelig voor wijzigingen in de invoer. Als in AERIUS Check de stallocatie bijvoorbeeld een paar honderd meter wordt verplaatst, zal dit het resultaat beïnvloeden.
Wat gebeurt er met de gegevens nadat die op de site zijn ingevuld? Worden de gegevens door u gebruikt om de piekbelasters in kaart te brengen? Hoe kan het dat de gegevens volgens u niet worden opgeslagen, maar in de rekentool wél moeten worden «bewaard» om de tool te kunnen gebruiken?
AERIUS Check is volledig anoniem en slaat geen gegevens op. De ingevoerde gegevens worden alleen gebruikt voor de specifieke berekening die op dat moment gemaakt wordt. De gebruiker heeft de mogelijkheid om de gemaakte berekening uit AERIUS Check te downloaden en zelf op te slaan voor later gebruik. Het enige dat AERIUS registreert is hoeveel berekeningen er gestart worden en hoelang de wachtrij is. Dit gebeurt om de prestatie van de tool te monitoren en te verbeteren.
Waarom drijft u de boeren, met uw onbegrijpelijke regelingen en stikstofgekte, tot wanhoop? Bent u ertoe bereid uw stikstofbeleid onmiddellijk te schrappen en de boeren te laten boeren?
De urgentie is hoog om onze natuur te herstellen, de PAS-meldingen te legaliseren, toestemmingverlening mogelijk te maken en ruimte te bieden aan urgente maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Om dit te bereiken zal de stikstofuitstoot fors moeten worden gereduceerd. Het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten houden in de aanpak nadrukkelijk oog voor de impact die deze kan hebben op boeren, hun gezinnen en anderen in de regio waarin zij zich bevinden. Derhalve is voor hen ondersteuning en begeleiding beschikbaar. Gegeven de urgentie is voortzetting van het stikstofbeleid noodzakelijk.
Ernstige fouten in het laatste IPCC-rapport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het Clintel-rapport «The FrozenClimate Views of the IPCC», waarin wordt geconcludeerd dat het laatste IPCC-rapport ernstige fouten bevat?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Clintel-rapport aantoont dat het IPCC aan cherry picking doet, positieve klimaatfeiten buiten beschouwing laat en uitgaat van onrealistische doemscenario’s? Deelt u de conclusie dat dit niets met wetenschap te maken heeft?
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) maakt evenwichtige assessments op basis van de wetenschappelijke literatuur. Daar vindt ook de wetenschappelijke discussie plaats. Zo is er discussie over de lagere waarschijnlijkheid van het hoogste emissiescenario (SSP5–8.5) op grond van het al gerealiseerde mondiale klimaatbeleid. Het IPCC-rapport beschrijft de effecten van een scala aan emissiescenario’s inclusief het laagste scenario dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet. Van cherry picking is dus geen sprake.
Bent u op de hoogte van het reviewartikel van Pielke (2020) dat laat zien dat van de 53 papers er maar liefst 52 concluderen dat er géén toename is van schade als gevolg van broeikasgassen en dat er slechts één concludeert dat dat wél het geval is?2 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC juist die ene studie eruit pikt en de overige – positieve – studies negeert? Deelt u de conclusie dat dit een wetenschappelijke doodzone is?
In het IPCC-rapport voor beleidsmakers wordt niet gemeld dat er sprake zou zijn van een toename van de economische schade als gevolg van broeikasgassen. Het Werkgroep II IPCC-rapport beoordeelt een groot aantal studies en geeft een breed en genuanceerd beeld over de schade en impacts als gevolg van klimaatverandering en de toename van weersextremen zoals hitte, droogte en neerslagextremen al dan niet in combinatie met zeespiegelstijging. Het gaat hierbij niet alleen om economische schade, maar ook om onderlinge afhankelijkheden en om interferenties met schade en verlies aan ecologische systemen, biodiversiteit en de stabiliteit van samenlevingen. Dit wordt door IPCC benaderd vanuit risico’s die afhangen van adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid en rechtvaardigheid en transformatie. Adaptatiemaatregelen, waaronder early warning, spelen een grote rol om schade en slachtoffers te voorkomen.
Bent u op de hoogte van het artikel van Lomborg (2020) dat aantoont dat het aantal slachtoffers in 100 jaar tijd met maar liefst 96% is afgenomen, ondanks dat de wereldbevolking is gestegen van twee naar acht miljard mensen?3 Hoe beoordeelt u het dat het IPCC dit positieve gegeven straal negeert?
Het IPCC beoordeelt een groot aantal rapporten en benadert het totaal aantal slachtoffers door alle klimaatgerelateerde extremen vanuit risico’s die niet alleen afhangen van de frequentie en intensiteit van weersextremen, maar ook van welvaartsverbetering, adaptatie, kwetsbaarheid, blootstelling, weerbaarheid, gelijkheid, rechtvaardigheid en transformatie. Scenario’s voor de toekomst worden door het IPCC met dergelijke brede risicobenaderingen bepaald en niet door één aspect op zichzelf. Dat betekent dat dit gegeven niet wordt genegeerd.
Wat vindt u ervan dat het RCP8.5-scenario (het allerergste scenario waarbij bijna de hele wereld vergaat) een «lage waarschijnlijkheid» heeft, maar hier in het IPCC-rapport tóch het vaakst naar wordt verwezen? Deelt u de conclusie dat dit pure misleiding is?
Het IPCC-rapport beschrijft op een evenwichtige wijze de effecten van een scala aan emissiescenario’s variërend van het laagste scenario, dat aan de doelstelling van het klimaatakkoord van Parijs voldoet, tot het hoogste scenario RCP8.5. In de samenvattingen voor beleidsmakers van Werkgroep I en II wordt het SSP5–8.5 (RCP8.5) scenario niet vaker genoemd dan de andere SSP (RCP) scenario’s.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat beleidsmakers wereldwijd – en u ook – hun klimaatmaatregelen baseren op IPCC-rapporten die vol met fouten en volksverlakkerij staan?
Nee.
Wat vindt u van de uitspraak van de secretaris-generaal van de VN dat «we op de snelweg naar een klimaathel zitten met onze voet op het gaspedaal»? Deelt u de conclusie dat dergelijke teksten louter bedoeld zijn om de bevolking angst voor klimaatverandering aan te jagen?
De uitspraak van de secretaris-generaal van de VN is een uiting van bezorgdheid n.a.v. de conclusies van de IPCC-rapporten. De genoemde uitspraak wordt in de IPCC-rapporten niet gedaan. Het IPCC geeft aan dat de mondiale uitstoot van broeikasgassen nog steeds groeit, terwijl daar ernstige negatieve effecten van zijn te verwachten. In het licht van die constatering moet de uitspraak van de secretaris-generaal worden gezien.
Deelt u de mening dat het IPCC beter opgeheven kan worden? Zo nee, bent u dan op z’n minst bereid de IPCC-rapporten in de prullenbak te gooien?
Nee.
De jarenlange wachtlijsten voor sociale huurwoningen voor Nederlanders |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren wachten, maar nog steeds geen woning: «Alsof je niet bestaat»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlandse woningzoekenden jarenlang op een sociale huurwoning wachten, telkens weer in de wachtrij belanden en geen uitzicht hebben op een woning, omdat urgentiecategorieën, waaronder statushouders, steeds voorrang krijgen?
Iedereen moet goed kunnen wonen. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Met de Nationale Woon- en Bouwagenda wil het kabinet het landelijk woningtekort oplossen. Eén van de doelen van deze agenda is de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030 voor alle woningzoekenden, met als streven twee derde betaalbaar. Tot 2030 streven we ernaar dat 250.000 nieuwe sociale huurwoningen door corporaties gebouwd worden, met oog voor de behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen. In de regionale woondeals zijn deze afspraken nader uitgewerkt. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen waaronder statushouders, dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit een intramurale voorziening, studenten en arbeidsmigranten. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de huisvestingsopgave van aandachtsgroepen in beeld brengt en in regionaal verband afspraken maken over een evenwichtige verdeling van de huisvesting van deze mensen. Waarbij oog moet zijn voor de «regulier» woningzoekenden.
Hoe reageert u op woningzoekende Ray Suijkerbuijk (34) uit het genoemde bericht die al 16 jaar ingeschreven staat voor een sociale huurwoning en zegt: «Het hoogste dat ik ooit ben gekomen, is de 14de plek. Meestal eindig ik ergens op plek 150 of zo. Ik verlies op deze manier steeds meer het vertrouwen in de politiek»?
Elke woningzoekende heeft een eigen verhaal. Ik zet mij in om ervoor te zorgen dat iedereen die dat nodig heeft een passende en betaalbare woning kan vinden. Voor een toelichting verwijs ik u naar antwoord 2.
Hoe reageert u op woningzoekende Wendy Struijk (42) die al 14 jaar ingeschreven staat maar niet verder komt dan plek 35 en zegt: «Op de campings hier in de buurt zitten veel gescheiden vaders en moeders, terwijl de sociale huurwoningen naar mensen met een urgentie en naar statushouders gaan. Als gewone, hardwerkende Nederlander mag je achteraan sluiten. Ik vind het in Nederland niet prettig meer»?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op woningzoekende Jeroen Kuipers (43) die al 14 jaar ingeschreven staat, binnenkort zijn tijdelijke woning moet verlaten, geen idee heeft waar hij dan terechtkan en zegt: «Ik heb geen stabiel leven, dat eist zijn tol. Als je bent zoals ik, een Nederlandse man van mijn leeftijd, is het alsof je niet bestaat. Ik word nog eens economisch vluchteling»?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doen deze schrijnende verhalen van Nederlandse woningzoekenden met u? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er vanaf januari 2010 al zo’n 150.000 sociale huurwoningen – met voorrang – zijn weggegeven aan statushouders, terwijl de Nederlanders uitzichtloos lang moeten wachten?2
Nee, deze mening deel ik niet. Op het totaal aantal vrijkomende sociale huurwoningen van corporaties, wordt gemiddeld 5 tot 10% aan statushouders toegewezen. Slechts een deel van de vrijkomende woningen wordt op basis van een urgentiestatus aan statushouders verhuurd; ongeveer de helft van de gemeenten heeft op dit moment een urgentiebepaling. Gemeenten kunnen zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden zij als urgentiecategorie opnemen. Gemeenten maken op basis van de lokale woningmarkt en hun taakstelling een afweging om vergunninghouders als urgentiecategorie op te nemen.
Deelt u de mening dat het van een ongelooflijke onbeschoftheid en ondankbaarheid getuigt dat statushouders zelfs woningen weigeren, omdat zij er «niet tevreden» mee zijn?3 Denkt u niet dat Nederlandse woningzoekenden deze woningen dolgraag hadden gehad?
Het is onaanvaardbaar als woningen geweigerd worden, zeker in tijden van woningnood. Ondanks het in de praktijk om zeer kleine aantallen woningweigeringen gaat, voeren wij een streng beleid hierop. De ruimte om een woning te weigeren is minimaal en vrijwel enkel gerelateerd aan medische omstandigheden. Na een woningweigering voert COA één gesprek om de woning alsnog aanvaard te krijgen. In vrijwel alle gevallen verloop dit succesvol. Als de statushouders daarna nog de woning blijft weigeren, vervalt het woningaanbod en stop ook het recht op opvang en gaat COA over tot ontruiming. Ook wordt door COA andere maatregelen genomen zoals directe beëindiging van de verstrekking van onder andere eet- en leefgeld. Naast dat er streng beleid rondom woningweigering gevoerd wordt is het ook van belang dat statushouders zo snel mogelijk gehuisvest worden. Als statushouders niet snel gehuisvest worden zorgt dit ervoor dat ze langer in de opvang moeten blijven en dan zijn er meer azc's nodig in Nederland. Ook zorgt vertraging in huisvesting ervoor dat statushouders niet kunnen beginnen met integreren en participeren in onze samenleving. Voor verdere toelichting over woonweigering door statushouders wil ik u wijzen op de schriftelijke vragen, met kenmerk 2023ZO1576, die door u en lid Wilders eerder zijn gesteld. Deze Kamervragen zijn op 24 april 2023 naar de Tweede Kamer verstuurd.
Wanneer stopt u de discriminatie van de Nederlanders? Wanneer gaat u de Nederlanders voorrang geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 7.
Het bericht dat EU-bobo’s gesubsidieerd naar Straatsburg vliegen |
|
Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Subsidievlucht EU-bobo»?1
Ja
Klopt het dat Frankrijk, met medeweten van de Europese Commissie, bijna 4 miljoen euro uitgeeft om een onrendabele lijnvlucht tussen Amsterdam en Straatsburg voor Europarlementariërs en EU-ambtenaren in de lucht te houden? Zo ja, vindt u dat niet hypocriet? Deelt u de mening dat ze ook prima per bus kunnen gaan voor enkele tientjes per ticket?
De Franse luchtvaartmaatschappij Amelia vliegt sinds april 2022 tussen Amsterdam en Straatsburg. Ze zullen deze vluchten drie jaar lang uitvoeren. Deze vlucht staat in de Europese Unie op de lijst van «Public Service Obligations» (PSOs). Indien geen enkele luchtvaartmaatschappij belangstelling heeft voor de exploitatie van de route van een PSO, kan een lidstaat de toegang tot de route beperken tot één luchtvaartmaatschappij en haar verliezen als gevolg van de PSO compenseren.
Klopt het dat er voor medewerkers van het Europees parlement zelfs een financiële prikkel is om het subsidievliegtuig te nemen?
Het kabinet gaat niet over de vliegreizen die medewerkers van het Europees Parlement maken. Navraag leert dat de huidige regels van het Europees Parlement voor dienstreizen zijn gebaseerd op de keuze van de meest kosteneffectieve optie. Reiskosten worden vergoed tegen het voordeligste beschikbare tarief. Personeelsleden die voor een duurdere reisoptie kiezen, dragen zelf de daaruit voortvloeiende extra kosten. Indien reizen per vliegtuig de voordeligste optie is, wordt de prijs van de vliegtuigtickets het referentievoorstel. De regels voor dienstreizen van het Europees Parlement worden momenteel herzien. In de nieuwe regels worden groenere opties overwogen.
Worden er vanuit de Europese begroting nog meer financiële prikkels gegeven aan EU-functionarissen om deze vlucht te nemen of zich anderszins per vliegtuig te verplaatsen?
De EU-instellingen zetten in op de meest kosteneffectieve optie voor dienstreizen.
Hoeveel euro belastinggeld wordt er jaarlijks vanuit de EU-begroting uitgegeven aan (reiskostenvergoedingen van) verplaatsingen per vliegtuig?
Op basis van een eigen inventarisatie van beschikbare begrotingsdata is de inschatting dat de totale jaarlijkse uitgaven (2023) vanuit de EU begroting aan reiskosten liggen rond de € 150 miljoen (incl. kosten reisbureau, hotelovernachtingen en onkostenvergoedingen). Hierbij is gekeken naar alle EU-instellingen en geen onderscheid gemaakt in vervoerstype of kostenpost. Tijdens het begrotingscomité van 9 maart jl. werd de stijging (27,5%) van de reiskosten van de Raad voor 2024 besproken. Nederland heeft zich met een groep andere lidstaten kritisch uitgelaten over de stijging van de reiskosten en zal aandacht blijven vragen voor een prudente ontwikkelingen van deze uitgavenpost.
Hoe groot is het jaarbudget voor het gebruik van privéjets?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat kostte de vlucht van de voorzitter van de Europese Raad, de heer Charles Michel, naar de VN-klimaattop in Egypte per privéjet?
De kosten voor deze vlucht bedroegen volgens het kantoor van de voorzitter van de Europese Raad € 15.722,18.
Wanneer komt er eindelijk een einde aan het verhuiscircus richting Straatsburg?
Zoals bekend is het kabinet voorstander van één zetel voor het Europees Parlement. Hiervoor is echter een verdragswijziging nodig.
Bent u bekend met de vliegbelasting die – dankzij dit kabinet – sinds 2023 al ruim verdrievoudigd is?2 Hoe beoordeelt u deze vliegtaks in verhouding tot deze subsidievluchten?
Het kabinet wil belastingen vergroenen. Ook wil het kabinet dat (vlieg)reizigers duurzamere keuzes (kunnen) maken en meer rekening houden met het milieu. Daarom geldt sinds 1 januari 2021 een vliegbelasting voor alle passagiers die vertrekken vanaf een Nederlandse luchthaven. Het kabinet zet daarnaast nog steeds in op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart, omdat Europa gezamenlijk klimaatdoelen heeft gesteld. De Europese Commissie heeft op 14 juli 2021 eerste stappen gezet door de belasting op brandstof voor de luchtvaart op te nemen in het pakket Fit-for-55.
Bent u bekend met het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat de vliegbelasting nóg verder wil verhogen, naar zelfs 150 euro extra per persoon, om aan de onzinnige klimaatdoelstellingen te voldoen?3 Erkent u dan ook de hypocrisie: wat voor hardwerkende Nederlanders geldt, is blijkbaar niet van toepassing voor EU-patsers?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Klimaat, waarvan het eindrapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes» heet, had als opdracht om aanbevelingen voor aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid te doen om de nationale 2030-doelstelling te behalen. Het gaat dus om een onafhankelijk rapport met aanbevelingen. In het voorjaar heeft het kabinet besloten over aanvullende klimaatmaatregelen. Het kabinet heeft besloten in het pakket af te zien van verdere verhoging van de vliegbelasting.
Deelt u de mening dat u deze vliegshow, met gesubsidieerde privéjets, zelf in stand houdt dankzij dit kabinetsbeleid waar privévluchten zijn uitgezonderd op het klimaatbeleid, terwijl gewone vakantievluchten wel extra worden belast?
Privéjets zijn niet uitgezonderd van het klimaatbeleid en vallen grotendeels binnen het bestaande klimaatbeleid voor de luchtvaart, zie ook de Kamerbrief over het luchtvaartbeleid (Kamerstuknummer: 31 936, nr. 1053). Het kabinet streeft in het klimaatbeleid voor de luchtvaart over het algemeen naar zo min mogelijk uitzonderingen, waaronder dus voor privéjets.
Kunt u in Brussel kenbaar maken dat ze eens moeten stoppen al die klimaatdictaten over ons uit te strooien?
Het klimaatbeleid in de EU wordt gezamenlijk met de Europese Commissie, Europese Parlement en met alle EU-lidstaten ontwikkeld en vastgesteld. Het gaat hier om het reguliere proces waarbij wetgeving en beleid via de gebruikelijke procedures op alle beleidsterreinen, waaronder ook klimaat, die in de EU zijn afgesproken, tot stand komen. Het kabinet informeert de Kamer steeds vooraf over de kabinetsinzet en gaat met de Kamer hierover in debat.
De stilgevallen vergunningverlening in Brabant |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Vergunningverlening in Brabant op slot door stikstofuitstoot in kwetsbare natuur»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de conclusie dat het stilvallen van de vergunningverlening in Brabant voor de broodnodige woningbouw, infrastructuur etc. vanwege «het uit zicht raken van de EU-doelen op het gebied van natuurbescherming» totaal van de zotte is? Om hoeveel woningen, die nu niet gebouwd worden, gaat het hier?
Uit de Vogel- en Habitatrichtlijn volgt dat vergunningen voor plannen en projecten alleen verleend kunnen worden als onderbouwd kan worden dat significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten en als maatregelen om dergelijke effecten te mitigeren niet nodig zijn voor de natuur. De provincie Brabant concludeert op basis van de natuurdoelanalyses die zij heeft opgesteld voor haar Natura 2000-gebieden dat de natuur in een dusdanig verslechterde staat is dat een dergelijke onderbouwing niet meer mogelijk is en legt daarom vergunningverlening stil. Het valt binnen de verantwoordelijkheid van de provincie als bevoegd gezag om een dergelijke afweging te kunnen maken.
Twee plannen voor de bouw van in totaal 1050 woningen worden direct geraakt door dit besluit. De provincie Noord-Brabant is op dit moment bezig om verder in kaart te brengen wat de consequenties zijn van dit besluit. Lopende projecten zullen overigens veelal geen hinder ondervinden van het besluit. Voor vergunde projecten verandert niets. In 2023 groeit de Brabantse voorraad met 10.500 tot 11.000 woningen (excl. flex woningen die nog in ontwikkeling zijn). Er verandert ook niets voor projecten waarvan d.m.v. een ecologische voortoets is aangetoond dat deze niet vergunningplichtig zijn. Natuurvergunningen die zijn aangevraagd maar nog niet verleend, worden afgewezen. Het gaat om 100 vergunningaanvragen, waarvan 2 voor woningbouw (nl. 550 woningen in Den Bosch en 500 in Breda). Voor deze projecten wordt een oplossing gezocht.
Kunt u uitleggen wat deze Europese Unie (EU-)doelen precies voorschrijven wat betreft stikstof en op welke manier de vergunningverlening in Brabant hiermee aantoonbaar in strijd zou zijn? Deelt u de conclusie dat Nederland onmiddellijk van deze EU-regelzucht af moet?
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben tot doel om de natuur in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Ook schrijven deze richtlijnen voor dat verslechtering van beschermde natuurwaarden moet worden tegengegaan en dat projecten met mogelijk significant negatieve effecten alleen toegestaan mogen worden als onderbouwd kan worden dat deze significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. De richtlijnen gaan daarbij niet inhoudelijk in op alle mogelijke afzonderlijke factoren, zoals stikstof, die voor verslechtering van de natuur kunnen zorgen. Uit de richtlijnen volgt logischerwijs wel dat dreigende verslechtering door stikstof (en door andere drukfactoren) moet worden tegengegaan en dat plannen en projecten die voor een toename van overbelasting met stikstof zorgen alleen doorgang kunnen vinden als significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. De rechter toetst hier dus ook aan. Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat maatregelen om dergelijke negatieve effecten te mitigeren alleen mogen worden ingezet als deze niet al nodig zijn om verslechtering van de natuur tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.
Vanwege deze vereisten vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn heeft de provincie Noord-Brabant op basis van de uitkomsten van haar natuurdoelanalyses de afweging gemaakt om vergunningverlening stil te leggen, zie voor een verdere toelichting het antwoord op vraag 2.
Ik deel de conclusie dat we van deze EU regelgeving af zouden moeten niet. Het behouden en herstellen van biodiversiteit is van groot belang.
Hoe reageert u op de uitspraak van gedeputeerde Roijackers: «We moeten onze aanpak uitbreiden en versnellen; aanvullende maatregelen zijn nodig om aan de Europese doelstellingen te voldoen»? Wat voor aanvullende maatregelen worden hier zoal bedoeld, met welke gevolgen voor de agrarische sector?
Hierbij valt te denken aan de maatregelen waar de provincies samen met het Rijk aan werken in het kader van de stikstofaanpak en het Nationaal Programma Landelijk Gebied. De provincies moeten op 1 juli 2023 een gebiedsprogramma opleveren dat maatregelen bevat die onder andere voortvloeien uit de onderbouwing vanuit de natuurdoelanalyses. Het is daarom belangrijk dat de provincie Noord-Brabant haar natuurdoelanalyses heeft opgeleverd. Welke concrete aanvullende maatregelen zullen worden opgenomen, is dus aan de provincie Noord-Brabant; ze zijn nu nog niet bekend. Ook in het kader van de piekbelastersaanpak zullen door het Rijk aanvullende maatregelen getroffen worden (zie Kamerstuk 35 334, nr. 222). De gebiedsprogramma’s zullen worden voorzien van sociaal-economische effectanalyses waaruit onder andere zal blijken wat de gevolgen zijn voor de agrarische sector.
Hoe reageert u op de berekeningen van het Ministerie van Financiën waaruit blijkt dat zelfs als álle stikstofdoelen (voor een slordige € 37 miljard) worden gehaald Nederland nog altijd voor 96% rood kleurt, dus er alsnog geen vergunningen kunnen worden verstrekt? Én boeren weg, én geld weg, én alsnog geen woningen – waar bent u in ’s hemelsnaam mee bezig?
Op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heb ik een reactie geven op de achtergrondnotities met ambtelijke berekeningen van het Ministerie van Financiën (Kamerstuk 35 334, nr. 228). Ik ga daarin ook expliciet in op het onderwerp toestemmingsverlening. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dus naar de betreffende brief.
Hoe beoordeelt u de update van het Aerius-model (waardoor aan de ene kant van het land het «stikstofprobleem» in één klap verdwenen is en aan de andere kant van het land het «stikstofprobleem» opeens veel groter is)? Welke gevolgen heeft dit specifiek voor Brabant?
Elk jaar wordt AERIUS geactualiseerd om ervoor te zorgen dat toestemmingverlening en beleid uitgaat van actuele kennis en cijfers. Met de meest recente actualisatie zijn onder andere actuele gegevens over emissies en nieuwe inzichten in modelberekeningen verwerkt. In het actualisatierapport dat het RIVM op 26 januari heeft gepubliceerd2 zijn de verschillen ten opzichte van de vorige versie weergegeven en toegelicht. Hierin is ook een kaartbeeld te vinden met de verschillen in totale depositie, waaronder voor provincie Noord-Brabant. De berekende resultaten worden jaarlijks door het RIVM geijkt aan metingen die op ruim 300 plekken in Natura 2000-gebieden worden uitgevoerd.
De aanpassingen in AERIUS hebben naar verwachting geen wezenlijke gevolgen voor de natuurdoelanalyses, want daarin wordt primair gekeken naar de daadwerkelijke kwaliteit in de natuurgebieden.
Klopt het dat de natuur eerst hersteld moet zijn voordat er nieuwe vergunningen verstrekt kunnen worden? Zo ja, hoe lang kan het stilvallen van de vergunningverlening dan gaan duren?
In ieder geval geldt de regel dat een nieuwe vergunning niet mag leiden tot significante negatieve effecten en verder geldt dat bij alle stikstofruimte die door bronmaatregelen wordt gecreëerd er een beperkte inzetbaarheid voor natuurvergunningen is. Uit de PAS-uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 blijkt al dat moet vaststaan dat die depositiedaling niet nodig is om verslechtering van Natura 2000-gebieden tegen te gaan en om perspectief te houden op herstel. Die beoordeling moet op gebiedsniveau plaatsvinden. Aan dit vereiste kan in sommige gevallen worden voldaan door gebruik te maken van salderen. Bij extern salderen daalt de depositie van de ene bron waar een andere bron (de vergunningaanvrager) gebruik van maakt om meer depositie te kunnen veroorzaken. Het uitgangspunt is dat de feitelijke depositie niet toeneemt. Dit principe mag door de overheid alleen worden toegepast als die daling niet al nodig is om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. In beginsel kan dat van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij natuurherstel de meeste zekerheid geeft, maar wellicht niet altijd noodzakelijk is als voldoende onderbouwd kan worden dat er andere maatregelen getroffen gaan worden om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren. Provincie Noord-Brabant heeft, in de rol van bevoegd gezag, er vanwege deze vereisten voor gekozen om vergunningverlening helemaal stil te leggen. Hoe lang deze situatie zal duren is ook aan het bevoegd gezag.
Bent u ertoe bereid een streep te zetten door het hele stikstofbeleid (dat van onzekerheid, foutmarges en gegoochel met cijfers aan elkaar hangt), opdat de bouwers kunnen bouwen en de boeren kunnen boeren?
Juist om onder andere bouwers en boeren perspectief te kunnen geven, is stikstofbeleid hard nodig.
Woningweigering door statushouders |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoeveel woningweigeringen door statushouders hebben er in 2020, 2021 en 2022 plaatsgevonden, en wat waren hiervan de redenen?
Op 29 oktober 2021 is in reactie op vragen van de leden Kops, Wilders en Markuszower (PVV) uw Kamer geïnformeerd over het beleid ten aanzien woningweigering door statushouders.1 Wij hechten eraan om deze lijn te bevestigen. Betrokken partijen zijn zich zeer bewust van de schaarste aan woningen in Nederland. Een onterechte woningweigering staat haaks op de geboden bescherming en gastvrijheid en ondermijnt het draagvlak voor de opvang van asielzoekers en huisvesting van statushouders. De ruimte om een woning te weigeren is dan ook minimaal en vrijwel enkel gerelateerd aan medische omstandigheden. Bovendien is het ook in het belang van de statushouders dat zij zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar een woning, zeker indien er sprake is van een gezin met minderjarige kinderen.
In 2020, 2021 en 2022 hebben respectievelijk circa 140, 270 en 300 initiële woningweigeringen plaatsgevonden, op circa 12.010, 22.380 en 29.050 gehuisveste statushouders. Zoals in de reactie van 29 oktober 2021 is aangegeven worden de redenen voor woningweigering niet gestructureerd geregistreerd. Zij variëren en zijn voornamelijk terug te voeren op dat een woning te klein of te duur wordt gevonden, op de locatie (te ver van studie, werk, voorzieningen en/of familie) of niet toegerust is op specifieke woonbehoeften (zoals voor rolstoelgebruikers of na een scheiding). Bij het weigeren van een woning start het COA een zogeheten woningweigeringsprocedure waarbij met betrokkenen in gesprek wordt gegaan om de reden van de weigering te achterhalen en te beoordelen of deze gegrond is. In het merendeel van de gevallen is de reden voor weigering ongegrond en aanvaardt de betrokkene alsnog de woning. Indien betrokkenen volharden in de woningweigering wordt direct de verstrekking van onder andere eet- en leefgeld beëindigd en wordt de aanzegging gedaan om de opvang te verlaten. Indien aangewezen wordt een ontruimingsprocedure en waar nodig een gerechtelijke procedure opgestart. Afgezet tegen het totaalaantal gehuisveste vergunninghouders volhardt uiteindelijk een minimaal aantal vergunninghouders in de woningweigering en wordt bij een nog kleiner aantal overgegaan tot ontruiming.
Gehuisveste vergunninghouders
12.010
22.380
29.050
Initiële woningweigering
140
270
300
Volhardend in woningweigering
30
30
30
Aantal opgestarte ontruimingsprocedures
10
20
20
Ontruimingstitels
< 5, voor 10 personen
10, voor 20 personen1
10, voor 10 personen
Bron: COA (afgerond op tientallen)
In het jaar 2021 waren 5 ontruimingstitels van toepassing op circa 20 personen. Vanwege de betrokkenheid van minderjarigen is voor drie gezinnen alsnog bemiddeld naar huisvesting of hebben betrokkenen zelfstandig huisvesting gevonden.
Hoeveel van de onterecht bevonden woningweigeringen hebben tot ontruiming (uit het asielzoekerscentrum) geleid, en waar zijn deze statushouders vervolgens heengegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel woningweigeringen hebben geleid tot een gerechtelijke procedure, en wat waren hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het COA verantwoordelijk is voor de afhandeling van woningweigering als de betreffende statushouder zich op dat moment in een asielzoekerscentrum bevindt?
Ja, dat klopt.
Wie is er verantwoordelijk voor de afhandeling van woningweigering als de betreffende statushouder het asielzoekerscentrum al heeft verlaten en onder de gemeentelijke Hotel- en accommodatieregeling wordt opgevangen?
Bij het gebruik van de Hotel- en accommodatieregeling wordt de opvang door het COA beëindigd. Het COA keert dan nog enkel verstrekkingen zoals eet- en leefgeld uit voor een maximale periode van zes maanden. Het verblijf in het tijdelijk onderdak (zoals een hotel of (woon)boot) vindt plaats onder gemeentelijke verantwoordelijkheid tot de verantwoordelijke gemeente huisvesting aanbiedt. Indien de onwenselijke situatie zich voordoet dat een statushouder de aangeboden woning weigert, beëindigt de gemeente het tijdelijk onderdak.
Hoeveel statushouders hebben tot dusverre een woning geweigerd terwijl zij onder de Hotel- en accommodatieregeling werden opgevangen? Welke instantie (gemeente/COA) heeft dit vervolgens afgehandeld, en hoe?
Omdat statushouders zijn uitgestroomd bij het COA, wordt niet centraal bijgehouden hoeveel statushouders onder de Hotel- en accommodatieregeling een woning weigeren. Desalniettemin is mij bekend dat deze onwenselijke situatie zich af en toe voordoet. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is de gemeente primair verantwoordelijk. Het COA biedt waar mogelijk wel kennis en expertise. Daarnaast werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een handreiking voor gemeenten die te maken krijgen met woningweigering gedurende het verblijf onder de Hotel- en accommodatieregeling. De handreiking volgt de lijn die ook het COA hanteert bij woningweigering. De gemeente weegt uiteindelijk verschillende belangen en besluit op grond daarvan hoe verder te gaan. Indien de statushouder niet vrijwillig meewerkt aan het verlaten van de onderdakvoorziening, kan een ontruimingsbevel worden gevraagd bij de civiele rechter. Mogelijk doet zich hierbij een situatie voor van (lokaal) huisvredebreuk met eventuele strafrechtelijke gevolgen voor betrokkene.
Wat gebeurt er als een statushouder een woning weigert op het moment dat de maximale duur van zes maanden opvang onder de Hotel- en accommodatieregeling ten einde loopt of is gelopen?
Deze situatie verschilt in wezen niet van de situatie waarbij een statushouder gedurende het tijdelijk verblijf onder de Hotel- en accommodatieregeling een aangeboden woning weigert. In beide gevallen heeft de gemeente voldaan aan haar wettelijke taak om huisvesting aan te bieden. Omdat er (alternatieve) huisvesting is aangeboden, kan het tijdelijk onderdak worden beëindigd. Het is in dat geval aan de betrokkene zelf om huisvesting te organiseren. Het is echter aan de gemeente om, de situatie en alle belangen overziend, een keuze te maken in het te volgen proces.
Wat kost het hele proces woningweigering en wie draagt deze kosten?
Hier is geen centraal inzicht in. Deze vraag laat zich dan ook niet in algemene zin beantwoorden, maar hangt af van het verloop van de woningweigeringsprocedure, en van de in dat verband gemaakte kosten voor ambtelijke inzet, alsmede de eventuele extra kosten voor de inhuur van een advocaat.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse woningzoekenden niets te weigeren hebben, maar jarenlang op de wachtlijst moeten staan om überhaupt voor een woning in aanmerking te kunnen komen? Waar kunnen zij klagen over deze schandalige onrechtvaardigheid?
Nederlandse woningzoekenden (bijvoorbeeld met een urgentieverklaring) kunnen een aangeboden woning weigeren of niet reageren op een woning. Dit kan tot gevolg hebben dat zij langer moeten wachten op een woning en mogelijk dat ook de urgentieverklaring wordt ingetrokken. Dat neemt niet weg dat het voor veel woningzoekenden lastig is om een woning te vinden die aansluit bij hun wensen en financiële mogelijkheden. Daarom is een van de belangrijkste speerpunten van het kabinet dat er meer gebouwd wordt en huizen betaalbaarder worden. Met het programma «Woningbouw» zet de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in op het bouwen van 900.000 woningen tot 2030. Het streven is dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbare huur- en koopwoningen zijn en er door woningcorporaties 250.000 sociale huurwoningen worden gebouwd. Dit vraagt om meer regie van het Rijk; via woondeals en prestatieafspraken nemen alle gemeenten, provincies, corporaties en het Rijk hun deel van de taak en verantwoordelijkheid voor voldoende betaalbare woningen. Het proces en tijd voor het realiseren van een woning wordt ingekort en gemeenten worden financieel gesteund bij woningbouw. Met het programma «Een Thuis voor Iedereen» zorgt hij er daarnaast voor dat mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden en minder kans op een woning hebben of extra zorg nodig hebben daadwerkelijk in aanmerking komen voor passende woonruimte. We doen er alles aan om ervoor te zorgen dat er voor iedereen een passende, duurzame en betaalbare woning is in veilige en leefbare wijken.
Deelt u de conclusie dat ondankbare, klagende statushouders beter kunnen gaan klagen in hun eigen land?
Nee. Wij weten dat ook voor de PVV de vrijheid van meningsuiting een uiterst belangrijk grondrecht is. Menig vergunninghouder is gevlucht uit een land waar dit recht allerminst gegarandeerd is.
De onbereikbaarheid van energiebedrijven |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energiebedrijven amper bereikbaar: lange wachttijden aan telefoon en in app»?1
Ja.
Hoe kan het dat de energiebedrijven amper bereikbaar zijn voor klanten met vragen, klachten en zorgen over hun energierekening en het prijsplafond? De energiebedrijven wisten toch dat het prijsplafond per 1 januari 2023 ingevoerd zou worden? Waarom zijn de energiebedrijven zo slecht voorbereid op de uitvoering van het prijsplafond, terwijl de ruimhartige vergoeding die zij daarvoor krijgen wél al geregeld is?
Het is belangrijk dat de energiebedrijven zich maximaal inzetten voor een goede bereikbaarheid van de klantenservice. In deze uitdagende tijd mogen klanten verwachten dat zij tijdig correcte informatie ontvangen. In dat licht kan ik begrijpen dat de situatie van afgelopen weken heeft geleid tot extra vragen en onzekerheid.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het bijzonder moeilijk is om een korte piek van deze omvang aan klantvragen te verwerken. Daar komen in de afgelopen periode de personeelstekorten en de vakantieperiode nog bij.
Daarnaast vind ik het begrijpelijk en terecht dat er zorgen zijn over de flinke toename aan vragen en contactmomenten rondom het doorgeven van de nieuwe meterstanden, bij meters die niet op afstand uitleesbaar zijn. De consument heeft altijd de mogelijkheid om een meterstand door te geven bij een tariefwijziging, hoewel dat niet noodzakelijk is. De sector heeft de beschikking over een goede methode om meterstanden op ieder gewenst moment te schatten, en die al jarenlang zonder problemen wordt toegepast.
Het is de verwachting van de leveranciers dat deze piekbelasting daarom al drastisch zal afnemen na de eerste week van januari. Dit is ook wat er nu lijkt te gebeuren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gesprekken met klanten die slechts drie minuten in de wacht staan automatisch worden beëindigd? Deelt u de mening dat een wachttijd van een uur om in een app te komen te belachelijk voor woorden is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat klanten op korte termijn allemaal netjes te woord worden gestaan?
Ik vind het van groot belang dat klanten met vragen zo snel en volledig mogelijk geïnformeerd worden door hun leverancier. Ik heb daar in mijn contacten met de leveranciers ook op aangedrongen en zij hebben aangegeven dat ze langs verschillende wegen een maximale inspanning plegen om hier onder deze bijzondere omstandigheden aan te voldoen, bijvoorbeeld door de capaciteit te vergroten van digitale voorzieningen en meer mensen te werven bij hun callcenters. Met de invoering van het prijsplafond is er helaas overbelasting ontstaan bij de klantenservice van energiebedrijven. De huidige wachttijden en niveaus van dienstverlening zullen duidelijk verbeterd moeten worden.
Waarom worden in de apps van de energiebedrijven bedragen getoond op basis van de reguliere, torenhoge tarieven en niet op basis van het prijsplafond? Hoe gaat u dit oplossen, zodat klanten hun feitelijke energiekosten onder het prijsplafond kunnen monitoren?
De behoefte aan informatie is begrijpelijk en terecht. Ik heb daar in mijn contacten met de leveranciers ook op aangedrongen. Vooraf is aangegeven dat de informatie over het prijsplafond in apps en dergelijke niet direct per 1 januari 2023 beschikbaar zal zijn. Dat was in deze bijzondere overgang naar de implementatie van het prijsplafond eenvoudigweg niet te organiseren. Verschillende leveranciers geven aan de gevolgen van het prijsplafond de komende tijd in de verschillende informatiekanalen te verwerken.
In algemene zin is voor de leverancier de contractprijs (het geldende tarief als het prijsplafond niet van toepassing is) leidend in alle communicatie: aanbod voor nieuwe klanten, bevestiging contract en prijswijziging, etc. Voor 2023 is wel afgesproken dat de leveranciers zo snel als haalbaar inzichtelijk moeten maken wat het prijsplafond voor individuele consumenten betekent en hoe dit de tarieven die de consument moet betalen beïnvloedt. Ook moet het effect van het prijsplafond worden meegenomen in (de adviezen voor) de termijnbedragen.
Hoe moeten de ruim een miljoen klanten nu hun meterstanden doorgeven? Wat gebeurt er als klanten hun meterstanden niet of niet op tijd doorgeven? Hoe voorkomt u dat zij vervolgens niet volledig voor het prijsplafond in aanmerking komen?
Klanten kunnen via de reguliere kanalen hun meterstanden doorgeven (telefonisch, online of schriftelijk). Er is wel sprake geweest van langere wachttijden door de toeloop van mensen die dit rond de jaarwisseling wilden doen. Het prijsplafond wordt gewoon toegepast op al het verbruik vanaf 1 januari 2023, bij alle klanten voor wie deze regeling van toepassing is. Ook wanneer de meterstand per 1 januari niet wordt doorgegeven door de klant. De leveranciers zijn immers verplicht om het plafond voor alle kleinverbruikers te verwerken. Indien de meterstand niet wordt doorgegeven door de klant of opgenomen, dan zal net als in andere jaren met een geschatte meterstand gewerkt worden.
Wat vindt u ervan dat de energiebedrijven aangeven dat deze chaos «niet hun schuld» is, aangezien u zelf pas medio december de voorwaarden van het prijsplafond had uitgewerkt? Deelt u de conclusie dat het prijsplafond veel te rommelig, ingewikkeld en ronduit halfbakken tot stand is gekomen?
Helaas is door de toestroom van vragen bij de ingang van het definitieve prijsplafond, in combinatie met de vakantieperiode en de peildatum van 1 januari 2023, een tijdelijke overbelasting ontstaan bij de energiebedrijven. Het prijsplafond is onder grote tijdsdruk tot stand gekomen. Dankzij de gezamenlijke inzet van de betrokken ministeries, energieleveranciers en RVO is het gelukt om het prijsplafond per 1 januari in te laten gaan. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat, als u het prijsplafond eenvoudiger en vooral ruimhartiger had ingericht, huishoudens veel minder vragen, klachten en zorgen hadden gehad? Bent u ertoe bereid alsnog de volumegrenzen te verruimen naar 2.000 m3 gas en 4.000 kWh elektriciteit en de prijzen te verlagen naar € 1 per m3 gas en € 0,30 per kWh elektriciteit én het prijsplafond met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 in te voeren?
Nee, het kabinet heeft alles overwegende een bewuste keuze gemaakt om het prijsplafond in te voeren per 1 januari 2023 met de huidige tarieven en volumegrenzen. De vormgeving en de overwegingen zijn vooraf gedeeld met de Kamer en zijn uitvoerig besproken.
Het bericht dat Utrecht bewoners dwingt van het gas af te gaan |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht doorbreekt impasse: bewoners gedwongen van gas af»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de Utrechtse GroenLinks-wethouder Lot van Hooijdonk: «Dit is het einde aan de vrijblijvendheid [van gasvrij wonen] en het voorland van hoe we het in Nederland gaan doen»?
In mijn ogen is dit het begin van het einde aan de vrijblijvendheid. Het is namelijk echt niet zo dat we per direct bij iedereen de gaskraan dichtdraaien. Op termijn zal iedereen wel over moeten stappen van aardgas naar een alternatief. In 2050 moeten namelijk alle woningen en gebouwen in Nederland goed geïsoleerd zijn en met duurzame energiebronnen worden verwarmd. Het gaat hier om aanpassing van circa 7,5 miljoen woningen en 1 miljoen andere bestaande gebouwen. Deze opgave verloopt zowel via de wijkgerichte aanpak als via een individueel spoor – deze zijn complementair en versterken elkaar. De wijkgerichte aanpak is de aanpak waarmee – onder de regie van de gemeente – wijk voor wijk aan de slag wordt gegaan met de overstap van aardgas naar een duurzaam alternatief. Ik vind het – net zoals Lot van Hooijdonk – onwenselijk om in die wijkaanpak voor een paar bewoners in de wijk het aardgasnet in stand te houden, gezien de onevenredig hoge kosten die dit met zich meebrengt. Ik vind overigens keuzevrijheid – wat betreft de duurzame alternatieven – van groot belang en zal dat ook borgen in de wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat de klimaat- en duurzaamheidsgekte dictatoriale trekken begint te vertonen? Deelt u de conclusie dat dat volledig in lijn is met uw eigen uitspraak dat «dwang uiteindelijk onvermijdelijk is»?2
Ik deel uw mening niet. Het Klimaatakkoord is destijds tot stand gekomen met – en ondertekend door – heel veel verschillende stakeholders waaronder medeoverheden, maatschappelijke organisaties, werknemer- en werkgeversorganisaties en instellingen. De afspraken uit het akkoord en de visie die daarin geschetst wordt voor 2050 worden dus breed gedragen. Daarbij wordt de wijkgerichte aanpak van de gemeente vormgegeven door middel van instrumenten uit de Omgevingswet. De Omgevingswet borgt het belang van goede participatie en een helder democratisch proces. De transitie naar duurzame warmte of andere alternatieven zal worden gerealiseerd met betrokkenheid van bewoners (waaronder huurders), gebouweigenaren en andere partijen in de omgeving waar deze overstap aan de orde is. Een aanwijsbevoegdheid is uiteindelijk wel de nodige stok achter de deur zodat de transitie niet onnodig wordt gefrustreerd ten koste van de andere bewoners en gebouweigenaren in de wijk en de totale kosten niet onnodig oplopen.
Waarop is de aanname gebaseerd dat de betreffende huurders € 150 tot € 200 goedkoper af zouden zijn? Wat zijn de kosten per woning van deze verduurzamingsoperatie en hoe wegen die op tegen de baten?
De gemeente heeft mij verteld dat de voordelen voor de bewoners met name zitten in het vervallen van het vastrecht op aardgas, aangezien zij ook al vastrecht betaalden voor elektriciteit en het warmtenet. Wat de exacte kosten en baten per woning of bewoner zijn in de Utrechtse wijk Overvecht-Noord en waar zij deze berekeningen op hebben gebaseerd kunt u het beste vragen aan de gemeente zelf. Dit zal namelijk per geval wat af kunnen wijken, afhankelijk van de hoeveelheid energie die men gebruikt bij het koken.
De gemeente Utrecht heeft vooruitlopend op de aanwijsbevoegdheid experimenteerruimte gekregen onder de Crisis- en herstelwet (Chw). Met dit experiment grijpt de gemeente Utrecht een natuurlijk moment aan om in Overvecht-Noord huishoudens over te laten gaan op elektrisch koken. Een aantal gasleidingen in de wijk moet om veiligheidsredenen worden vervangen; doordat nu de bewoners kunnen overstappen op elektrisch koken wordt een deel van die vervanging, en dus een desinvestering, voorkomen. Utrecht heeft mij verzekerd dat bewoners geen kosten hebben als gevolg van deze overstap, wat ook een voorwaarde was voor het toekennen van de experimenteerruimte in de Chw.
Erkent de Minister dat deze huishoudens, als zij van het gas af zijn, juist veel méér elektriciteit gaan gebruiken? Hoeveel precies, en wat doet dat met hun energierekening?
Milieu Centraal heeft berekend er voor koken op aardgas gemiddeld 37 m3 gas per jaar wordt verbruikt en bij koken op inductie 175 kWh3. Omgerekend betekent dit dat bij koken op aardgas zo’n 370 kWh aan energie wordt verbruikt, wat veel meer is dan bij koken met inductie. De energieprijzen, zowel voor aardgas als voor elektriciteit zijn op dit moment erg volatiel. Het variabele leveringstarief bij nieuwe contracten voor aardgas lag in november 2022 op €1,82 per m3, voor elektriciteit bedroeg dit €0,5266 per kWh4. Onder die prijzen, met het gemiddelde energieverbruik voor koken, zijn de variabele kosten voor koken op inductie €92,16 per jaar en voor koken op aardgas €67,34 per jaar. Doordat de woningen helemaal geen aardgas meer verbruiken vervalt ook het vastrecht op aardgas met bijbehorende kosten (vast leveringstarief en transsporttarief) van €237,88 per jaar. In totaal is de besparing op aardgas dus ongeveer €300,– en zijn de extra kosten voor elektriciteit ongeveer €100,–; dat leidt tot een totale besparing van ongeveer €200,–.
Waar moet deze elektriciteit volgens u vandaan komen? Uit kolencentrales die het kabinet sluiten? Of uit gascentrales die door de klimaatgekte juist harder zijn gaan draaien – met een hoger nationaal gasverbruik tot gevolg?
Door de verwachte elektrificatie van de industrie, de transportsector en ook de gebouwde omgeving/huishoudens zal in Nederland in de toekomst meer elektriciteit verbruikt worden. Het kabinet zet zich in voor forse uitbreiding van elektriciteitsproductie elektriciteit, zoals wind op land, wind op zee, zonne-energie en de ontwikkeling van groene waterstof. Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van meer flexibiliteit in het energiesysteem door bijvoorbeeld uitbreiding van opslagmogelijkheden, vraagrespons, en interconnectiecapaciteit om elektriciteit in te voeren.
Deelt u de conclusie dat dwang aantoont dat huishoudens niet op deze klimaatdictaten zitten te wachten? Deelt u de mening dat verduurzaming altijd vrijwillig moet zijn én blijven?
Zoals ook in de casus in Utrecht te zien is, zien veel bewoners het nut en de noodzaak in van de transitie naar een aardgasvrije gebouwde omgeving. Het stemt mij positief dat 92% van de bewoners in Utrecht heeft ingestemd met het voorstel van de gemeente. Ook bij andere proeftuinen is veel enthousiasme te zien. Ik deel de conclusie dat dwang aantoont dat huishoudens niet op deze klimaatdictaten zitten te wachten dus niet. Echter zie ik ook dat er bewoners en gebruikers zijn die vanuit principiële overwegingen zich (blijven) verzetten tegen de energietransitie. Als we voor deze bewoners en gebouweigenaren een dubbele infrastructuur in stand moeten houden met alle kosten voor de samenleving van doen of het gehele proces van de wijkgerichte aanpak voor iedereen frustreren en vertragen terwijl de aardgasprijzen oplopen, vind ik het een gerechtvaardigd en noodzakelijk sluitstuk.
Waarom wilt u eigenlijk van het gas af, aangezien zelfs de EU – met klimaatpaus Timmermans voorop – gas als «duurzaam» en «groen» heeft bestempeld?3
Deze schriftelijke vraag is door uw fractie tweemaal eerder gesteld. Ik verwijs gemakshalve naar de antwoorden van Minister van ’t Wout van 19 april 20216 en van Minister Jetten van 17 mei 20227.
Deelt u de mening dat het tegengaan van de enorme woningnood veel urgenter is dan dit klimaatgeneuzel? Immers, wat heb je aan een gasvrije woning als je onder de brug leeft? Dus wanneer gaat u doen waarvoor u in de eerste plaats bent aangesteld, namelijk zorgen voor voldoende betaalbare woningen, waar momenteel weinig tot niets van terecht komt?
Nee. De heer Kops verbindt hier twee zaken aan elkaar waarvan ik vind dat we die beter uit elkaar kunnen houden. Ik doe zowel mijn uiterste best om zoveel mogelijk woningen te realiseren als tempo te maken met de verduurzaming van alle woningen die er al staan. Het dient uiteindelijk wel hetzelfde doel: dat iedereen in Nederland in een comfortabel en duurzaam huis woont.
De verregaande klimaatgekte: een verbod op benzine-/dieselauto’s |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Automobilist betaalt de prijs voor elektrificatie wagenpark – Kenners: Nederland en Europa zijn ontstellend naïef»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reageert u op het EU-verbod op nieuwe benzine- en dieselauto’s per 2035?
Ik ben tevreden dat het Europees Parlement en de Raad een voorlopig politiek akkoord bereikt hebben op het dossier CO2-emissienormen voor personenvoertuigen en lichte bedrijfsvoertuigen. Dit akkoord betekent een duidelijk signaal richting de sector en een belangrijke stap naar verdere verduurzaming van mobiliteit. Een uitfaseerdatum (de facto verbod) voor de nieuwverkoop van fossiele voertuigen in 2035 zal de weg vrijmaken voor de verdere uitrol van zero-emissie voertuigen.
Deelt u de conclusie dat het te schandalig voor woorden is dat de gewone man en vrouw hun zuurverdiende benzine-/dieselauto worden uitgepest en worden gedwongen tot een voor hen onbetaalbare elektrische auto? Hoe garandeert u dat ook zij en niet alleen de D66- of GroenLinksstemmende grachtengordelelite, kunnen blijven autorijden?
Ik deel die conclusie niet. Dit Europees besluit betreft alleen de nieuwe auto’s die per 2035 verkocht gaan worden. Pas in 2050 zal het hele wagenpark emissieloos moeten zijn. Autofabrikanten voeren hun productie van elektrische voertuigen nu al substantieel op. Het is daarom de verwachting dat nieuwe elektrische auto’s door dit besluit de komende jaren steeds goedkoper gaan worden. Op dit moment rijden er al ruim 300.000 volledig elektrische auto’s op de Nederlandse wegen. Stimuleren van deze (nieuwe) voertuigen leidt tot een snellere ingroei van deze voertuigen in de tweedehandsmarkt. Ook biedt het kabinet momenteel al een subsidie aan voor de aanschaf van gebruikte elektrische auto’s. Mede hierdoor wordt het elektrisch rijden steeds toegankelijker.
Naar aanleiding van de motie Bontenbal2 heb ik de Kamer toegezegd om scenario’s voor EV-stimulering na 2025 uit te werken. Deze scenario’s lopen mee in het interdepartementaal beleidsonderzoek klimaat (IBO-klimaat). Met het IBO-klimaat werken we aan nieuwe maatregelen en aanscherpingen op het klimaatbeleid. Besluitvorming hierover vindt plaats in het voorjaar.
Bent u ervan op de hoogte dat veel metalen voor de productie van de batterijen voor elektrische auto’s, kabels, verhardingsmaterialen, laadpalen et cetera schaars en moeilijk verkrijgbaar zijn (zoals in China en Afrika)?
Ik ben ervan op de hoogte dat de energietransitie andere grondstoffen vergt die schaars voorradig zijn. In Europees verband wordt gewerkt aan onze strategische autonomie door o.a. inbreng voor een European Critical Raw Materials Act. Naast de Europese aanpak werkt het kabinet aan een aanvullende Nederlandse grondstoffenstrategie, specifiek voor de Nederlandse positie. Hierover wordt u eind 2022 nader geïnformeerd.
U wilde met uw energietransitie toch juist ónafhankelijk worden van andere landen? Ziet u een parallel met uw naïeve beleid om de kolencentrales te sluiten, geen haast te maken met kernenergie en vooral te focussen op zonne- en windenergie, waardoor we voor onze energie-/gasbehoefte nu júíst afhankelijk zijn geworden van het buitenland en daarvoor de prijs betalen?
Elektrische auto’s zijn drie keer efficiënter dan auto’s met een verbrandingsmotor. Er is voor de aandrijving van een elektrisch voertuig dus ca. drie keer minder energie nodig. De transitie naar duurzamere mobiliteit dient dus juist de autonomie van de EU. Het kabinet streeft daarnaast naar minder afhankelijkheid van energie-import, in eerste instantie afbouw daarvan vanuit Rusland. Daarom zet het kabinet in op versnelde introductie van hernieuwbare energie, diversificatie van energie-import om leveringszekerheid te garanderen en bereidt het de uitbreiding van de toepassing van kernenergie in Nederland voor, wat noodzakelijke en grondige voorbereiding vereist.
Deelt u de mening van hoogleraar transitiekunde aan de Erasmus universiteit Rotterdam Jan Rotmans dat Nederland en Europa ontstellend naïef zijn en dat de Nederlandse automobilist straks de prijs betaalt? Hoe gaat u voorkomen dat de prijs van autorijden door deze klimaathysterie verder omhooggaat?
Dhr. Rotmans geeft aan dat de prijzen van een elektrisch voertuig ondanks de toenemende vraag in de toekomst niet zullen dalen. Hij geeft aan dat dit vooral debet is aan de grondstoffenschaarste van aardmaterialen zoals lithium en kobalt. De ontwikkelingen op batterijgebied staan niet stil. Doordat de EU duidelijk gekozen heeft voor de uitfasering van auto’s met een verbrandingsmotor, is het de verwachting dat elektrische auto’s steeds goedkoper zullen worden. De gebruikskosten van een elektrische auto liggen bovendien lager dan die van een auto met verbrandingsmotor.
Wat gaat u eraan doen dat de gewone man en vrouw zélf geen elektrische auto kunnen betalen, maar wel moeten meebetalen aan de subsidies voor de Tesla-rijdende D66- en GroenLinkselite?
De tweedehands markt voor EV’s wordt tijdelijk gestimuleerd met een evenwichtig pakket. U kunt daarbij onder andere denken aan de tijdelijke vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting van volledig elektrische (gebruikte) auto’s, controlemogelijkheden van de tractiebatterij en ca. € 110 miljoen aan subsidie voor gebruikte en volledig elektrische auto’s. Het kabinet wil er daarmee voor zorgen dat elektrisch rijden een aantrekkelijke optie is als mensen eraan toe zijn om hun auto te vervangen.
Dit alles overziende, deelt u de conclusie dat het kabinetsstandpunt, in reactie op het Fit for 55-pakket van de Europese Unie, voor een verbod op benzine-/dieselauto’s per 2030, dus nog eerder dan het EU-verbod, te idioot voor woorden is (Kamerstuk 22 112, nr. 3185)?
Conform het klimaatakkoord en het coalitieakkoord is de ambitie van het Kabinet3 om nieuwverkoop van auto’s met interne verbrandingsmotor per 2030 uit te faseren. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat dit via een nationaal verbod gerealiseerd kan worden. Op verzoek van uw Kamer4 onderzoekt het kabinet verschillende scenario’s voor de stimulering van duurzame mobiliteit na 2025 om die doelstelling per 2030 dichterbij te kunnen brengen.
Bent u ertoe bereid een eind te maken aan deze klimaatgekte en de mensen te laten autorijden zoals zij dat zélf willen – voor zover zij dat tegenwoordig nog kunnen betalen?
Het blijft vooralsnog tot 2050 gewoon mogelijk om in een voertuig met interne verbrandingsmotor te rijden.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Het bericht 'De Jonge: gemeenten moeten ‘een tandje erbij doen’ om statushouders aan een woning te helpen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Dringt het wel tot u door dat
Ik ben mij er van bewust dat er op dit moment een groot tekort bestaat aan (betaalbare) woningen. Daarom heeft het kabinet besloten om tot en met 2030 900.000 woningen bij te bouwen, waarvan ten minste twee derde betaalbare huur- en koopwoningen. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg en begeleiding.
Deelt u de mening dat het te ziek voor woorden is dat statushouders (beter gezegd: gelukzoekers) ondertussen door u aan alle kanten worden gepamperd en in de watten gelegd?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik kan mij daarnaast niet vinden in uw typering van statushouders die u in deze vraag en in overige vragen hanteert.
Hoe legt u uit dat gelukzoekers nog altijd massaal mét voorrang een woning krijgen, maar Nederlanders niet?
Sinds 1 juli 2017 is de verplichte urgentiestatus van vergunninghouders uit de Huisvestingswet 2014 gehaald. Gemeenten kunnen zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden zij als urgentiecategorie kunnen opnemen. Gemeenten maken op basis van de lokale woningmarkt en hun taakstelling een afweging om vergunninghouders als urgentiecategorie te huisvesten. Tijdige huisvesting is van groot belang voor vergunninghouders, omdat zij zo eerder kunnen integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Daarnaast wordt de druk op de opvang verlicht. Gemiddeld wordt de afgelopen jaren tussen de 5 á 10% van vrijkomende woningen uit de sociale woningvoorraad aan vergunninghouders toegewezen. In de tweede helft van 2022 kan dit percentage hoger liggen, omdat in bestuurlijke afspraken is vastgesteld dat in dit halfjaar 20.000 vergunninghouders gehuisvest worden om zo de asielopvang te ontlasten.
Hoe legt u uit dat gelukzoekers een inboedelvergoeding krijgen om hun woning in te richten, maar Nederlanders niet?
Statushouders die voor het eerst een woning krijgen toegewezen beschikken veelal niet over meubels of andere huisraad. De uitkering (en toeslagen) die zij ontvangen zijn niet toereikend om deze (eenmalige) kosten te voldoen en de statushouder was ook nog niet in de gelegenheid om hiervoor middelen te reserveren. Daarom stellen gemeenten vaak een inrichtingskrediet beschikbaar vanuit de bijzondere bijstand. Dit kan een lening zijn – die moet worden terugbetaald – of een gift. Gemeenten hebben op dit gebied beleidsvrijheid. Er bestaan daarmee verschillen tussen gemeenten in de vorm en de hoogte van het bedrag. Dergelijke inrichtingskredieten kunnen uiteraard ook aan andere huishoudens beschikbaar worden gesteld die in vergelijkbare omstandigheden verkeren.
Hoe legt u uit dat ongeveer het enige wat Nederlanders zonder dak boven hun hoofd nog krijgen, een doorverwijzing naar de daklozenopvang is?
Gemeenten kijken naar wat mensen die zich melden nodig hebben op verschillende leefgebieden. Dat is niet alleen een dak boven het hoofd, maar ook inkomen, school/werk en een netwerk om op terug te vallen.
Deelt u de mening dat Nederlanders – door u – in hun eigen land keihard worden gediscrimineerd ten gunste van gelukzoekers die hier niet thuishoren?
Nee, deze mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat het motto «Nederlanders laatst, gelukzoekers eerst» u bijzonder goed past?
Nee, deze mening deel ik niet.
Hoe kunt u Nederlandse woningzoekenden zo verraden door óók nog te stellen dat er een «een tandje bij moet om statushouders [gelukzoekers dus] aan een woning te helpen»?
Het is van groot belang vergunninghouders zo snel mogelijk te huisvesten na het verkrijgen van hun verblijfsvergunning. Op deze manier kunnen vergunninghouders beginnen aan participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Daarnaast is de druk op de asielopvang op dit moment groot. Daarom is met medeoverheden afgesproken om in de tweede helft van 2022 20.000 vergunninghouders te huisvesten, om zo de opvang op korte termijn te ontlasten. Om deze reden heb ik gevraagd aan gemeenten om «een tandje er bij te doen» om statushouders te helpen aan een woning, omdat deze additionele opgave een extra inspanning van gemeenten vraagt. Deze extra inzet vormt een voorsprong op de taakstelling van de eerste helft van 2023.
Waarom doet u er niet «een tandje erbij» om Nederlanders aan een woning te helpen, «een tandje erbij» om de wachtlijsten voor de Nederlanders weg te werken en «een tandje erbij» om al die Nederlandse gezinnen, alleenstaanden, jongeren en ouderen aan een dak boven hun hoofd te helpen?
Het volkshuisvestingsbeleid is erop gericht om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor iedereen. De ambitie om 900.000 woningen te bouwen waarvan 250.000 sociale huurwoningen tot en met 2030 is meer dan «een tandje erbij». Het programma Een thuis voor iedereen richt zich op voldoende betaalbare woningen voor alle mensen die in een kwetsbare positie zitten, waaronder dakloze mensen, met daarbij benodigde zorg en ondersteuning. Het programma Wonen en zorg voor ouderen komt binnenkort uit.
Waarom wilt u zó graag nóg meer gelukzoekers mét voorrang aan een woning helpen, met als gevolg dat Nederlandse woningzoekenden nóg langer moeten wachten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 8.
Bent u ertoe bereid óók eens zoveel moeite te doen voor Nederlanders? Bent u trouwens de Minister voor Volkshuisvesting of de Minister voor Gratis Woningen voor Gelukzoekers?
Deze vraag en veel van de overige gestelde vragen zeggen vooral veel over de vragensteller.
Het bericht 'Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: ‘Het voelt als een oneerlijke strijd’' |
|
Alexander Kops (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chronisch zieken hebben weinig baat bij het prijsplafond: «Het voelt als een oneerlijke strijd»»?1
Het is schrijnend om te lezen hoe deze mevrouw met een spierziekte wordt geraakt door de energiecrisis en dat de hoge energiekosten haar terughoudend maken om de hulpmiddelen te gebruiken die zij nodig heeft voor haar dagelijks functioneren. Chronisch zieke mensen hebben het in deze tijd extra moeilijk. Steunmaatregelen zoals het prijsplafond stellen wij juist voor onze kwetsbare huishoudens, waaronder ook chronisch zieken.
Bent u bereid tot een extra compensatie zoals bijvoorbeeld een hoger prijsplafond voor de (werkende) chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die door hun aandoening een zeer hoog energieverbruik hebben? Zo nee, waarom niet?
Na een eerder pleidooi van uw Kamer om ruimhartiger te compenseren, is het prijsplafond door het kabinet opgehoogd van 2400 kwh naar 2900 kwh. De genoemde groep is een goed voorbeeld waarom dit kabinet ervoor kiest om het prijsplafond op te hogen. We doen dit met het oog op onze meest kwetsbaren. Ook de genoemde groep zal van de verruiming profiteren. Helaas is het binnen de systematiek van een prijsplafond niet mogelijk om verder te differentiëren op specifiek energieverbruik dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan hulpmiddelengebruik of hoge stookkosten gerelateerd aan een aandoening.
Vindt u het acceptabel dat mensen met bijvoorbeeld een spierziekte of mensen die door hun levenslange beperking altijd stil zitten en het daardoor snel koud krijgen, de verwarming uit moeten zetten omdat zij bang zijn voor hoge kosten en daardoor stramme en stijve spieren krijgen en het koud hebben? Zo nee, wat gaat u voor hen doen?
Met de maatregelen die we op korte termijn treffen zoals het prijsplafond, proberen we juist onze kwetsbare medeburgers tegemoet te komen die moeite hebben met het betalen van de hogere energierekening. We willen daarmee helpen voorkomen dat men de verwarming met het oog op de kosten lager hoeft te zetten, zeker bij mensen van wie de medische situatie vraagt om een warm binnenklimaat.
Daarnaast zijn er gemeenten die voor deze doelgroep in specifieke gevallen een deel van de energiekosten vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie en daarbij wordt maatwerk geleverd.
Ook zijn er initiatieven van gemeenten en woningcorporaties om slecht geïsoleerde huizen versneld te verduurzamen. Juist deze tijd laat het belang zien van goede duurzame huisvesting voor onze minima en chronisch zieken. Woningaanpassingen en verduurzaming passen daarbij.
Kunt u aangeven op welke elektrische apparaten u vindt dat energie bespaard kan worden: de elektrische rolstoel, de elektrische tillift, de elektrische deuren, het elektrische hooglaagbed, de elektrische uitzuigapparatuur, de elektrische omgevingsbesturing, de elektrische hoestmachine of wellicht de elektrische beademing? Zo nee, begrijpt u dat deze elektrische apparaten van levensbelang zijn, zorgen voor zelfstandigheid en zelfs zorgmedewerkers uitsparen?
De genoemde elektrische apparaten zorgen ervoor dat iemand met een chronische ziekte deel kan nemen aan onze maatschappij en in het dagelijks functioneren zoveel als mogelijk wordt ondersteund. De lijst van elektrische apparaten die er -gelukkig- bestaan voor diverse doelgroepen is nog veel langer. Ik verwijs u mede naar de antwoorden op vraag 5 en 6.
Kunt u aangeven hoe hoog de energierekening wordt voor iemand met een levenslange beperking en een energieverbruik van meer dan 6.000 kilowattuur per jaar met en zonder het prijsplafond?
Ik verwijs u ook naar eerdere antwoorden van de Minister van EZK op Kamervragen2 waarin meerdere doorrekeningen gemaakt zijn van het huidige prijsplafond in specifieke gevallen. Als antwoord op uw vraag 5 en 6 zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Parlement informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor energiekosten vanwege medische oorzaak. Daarom richt een deel van de reeds genomen maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om bijzondere bijstand aan te vragen. Ook heeft het kabinet besloten om in november en december bij alle gebruikers 190 euro in mindering te brengen op de energierekening. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de zorgverzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe deze chronisch zieken en mensen met een levenslange beperking die werken en niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand deze hoge energierekening moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te beantwoorden?
Ja
Het stikstofreducerende middel Kopros |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren overtuigd van wondermiddel tegen stikstof, maar overheid (nog) niet»?1
Ja.
Bent u bekend met het ammoniak- en stikstofreducerende middel Kopros (dat vermengd met water op de stalvloer wordt gespoten)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er in Zwitserland al jarenlang succesvol met Kopros wordt gewerkt?
Het is mij bekend dat Kopros een middel is van een Zwitserse producent. In het rapport «Additieven voor dierlijke mest»2 door de HAS uit Den Bosch wordt aangegeven dat het middel 700 afnemers heeft, waarbij niet wordt aangegeven of die zich in Zwitserland bevinden.
Wat is uw reactie op de bevindingen van meetbureau EnviVice dat bij Nederlandse boeren, die Kopros gebruiken, een duidelijke emissiereductie is vastgesteld? Onderschrijft u de conclusie dat de ammoniakuitstoot door het gebruik van Kopros wordt gereduceerd van 13 kilo per dier per jaar naar zo’n vier kilo per dier per jaar?
Voor de beoordeling of een duidelijke emissiereductie wordt geleverd, heeft EnviVice contact gehad met Brabantse en nationale beoordelingsinstanties (Landbouw Innovatie Brabant en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). Dat heeft (nog) geen resultaat opgeleverd. De conclusie van EnviVice over Kopros kan ik daarom (nog) niet onderschrijven.
Klopt het dat ontwikkelaars van emissiereducerende technieken (stalsystemen) obstakels ondervinden om op de Regeling Ammoniak Veehouderij lijst (RAV-lijst) te komen? Waar ligt dit aan?
Zoals onlangs aangegeven in antwoord op de feitelijke vragen, is bewust gekozen voor een procedure, waarbij de zorgvuldigheid opnamens op de Rav-lijst centraal staat. Het is daarbij van belang dat er voor een definitieve emissiefactor voldoende metingen in vier verschillende praktijkstallen zijn, die verspreid over een jaar zijn uitgevoerd. Het proces van aanvragen van een proefstalfactor, het verkrijgen van de vergunningen voor de bouw van die stallen, het bouwen zelf en het meten van de stallen duurt enkele jaren. Het is daarom ook mogelijk om voorafgaand aan de metingen met een voorlopige emissiefactor3 op de Rav-lijst te komen. Hieraan zijn wel eisen verbonden, zoals het indienen van meetplannen en het toepassen van een risicofactor.
Er zijn regelingen om innovatieve ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen is geregeld dat deze in principe via de regeling Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de regeling willekeurige afschrijving Milieu-investeringen (Vamil) kunnen worden gefinancierd. Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen voor het ontwikkelen en bemeten van nog niet bewezen stal- en managementmaatregelen. Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
Waarom is Kopros nog niet aan de RAV-lijst toegevoegd? Komt dat door het enkele feit dat Kopros geen stalsysteem is, maar een middel? Bent u bereid Kopros – als onderdeel van een stalsysteem – alsnog op de RAV-lijst op te nemen?
Bijlage 1 van de Rav is bedoeld voor emissiefactoren voor huisvestingssystemen en aanverwante technieken. De toepassing van een additief of toevoegmiddel zoals Kopros kan wel hierin worden opgenomen als het onderdeel uitmaakt van een stalsysteem, waarbij het middel automatisch op de vloer gesproeid wordt. Daarbij is onder andere van belang dat de dosering geborgd wordt en de toediening gemonitord kan worden. Om te komen tot een definitieve emissiefactor en daarmee opgenomen te worden in bijlage 1 van de Rav moet de procedure, als genoemd in het antwoord op vraag 5, succesvol doorlopen worden. Uit het bericht waarnaar verwezen wordt in vraag 1 blijkt dat er sprake is van onvolledige metingen.
In bijlage 2 van de Rav zijn, als onderdeel van de afspraken in het kader van Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), voer- en managementmaatregelen ten behoeve van vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming opgenomen. De PAS wordt echter na de uitspraak van de Raad van State in 2019 niet meer toegepast voor de Wnb-vergunningverlening. Daarom heeft na deze uitspraak ook geen uitbreiding van de maatregelen van bijlage 2 meer plaatsgevonden. Het is ook mogelijk bij de Wnb-vergunningverlening los van maatregelen in bijlage 2 van de Rav met eigen specificaties een aanvraag te doen bij het bevoegd gezag, mits de werking is onderbouwd.
Mestadditieven kunnen effect hebben op de ammoniakemissie. Op dit moment brengt Wageningen University & Reasearch (WUR) voor een selectie van potentieel veelbelovende additieven in beeld wat op basis van het werkingsprincipe de verwachting is van de effecten op de ammoniakemissie. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van het rapport genoemd in het antwoord op vraag 3. Wanneer bepaalde toevoegingen aan mest ammoniakemissiereductie weten te sorteren, kan worden ingezet op het verder stimuleren van het gebruik hiervan en kan bekeken worden hoe deze maatregelen juridisch geborgd ingezet kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van EnviVice dat «het soms lijkt alsof de overheid kleine partijen geen kans geeft met dit soort innovaties»? Zijn er nog meer van dit soort «kleine partijen» met emissiereducerende innovaties?
De claims van emissiereductie van innovaties worden beoordeeld met een gestandaardiseerde procedure. Het doel daarvan is om de emissiereducerende werking van een innovatie zo goed mogelijk vast te stellen. Dat partijen, misschien wel met name kleine partijen, die procedure als een probleem ervaren, herken ik. Daar waar het mogelijk is wordt gekeken naar vereenvoudigingen, maar deze mogen niet afdoen aan de betrouwbaarheid van de erkenning. Uit het bericht waar naar verwezen wordt in vraag 1 blijkt overigens dat sprake is van onvolledige metingen. Dan al een beoordeling uitvoeren, zou de betrouwbaarheid duidelijk verminderen.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle emissiereducerende innovaties die in het buitenland reeds tot goede resultaten hebben geleid, maar in Nederland (nog) niet zijn erkend en waarom niet?
Er is geen actueel overzicht van buitenlandse innovaties. Een buitenlandse innovatie kan in Nederland een erkenning krijgen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend. Nederland werkt er al vele jaren aan mee om dat proces makkelijker te maken door de beoordeling internationaal te harmoniseren4. In het Europese proces ter vaststelling van Beste Beschikbare Technieken wordt periodiek een beoordeling van succesvolle technieken uitgevoerd. Voor het laatst is dat gedaan in 20175.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het dertigledendebat over het advies van de heer Remkes naar aanleiding van de gesprekken over de aanpak van het stikstofprobleem?
Ja.
Het bericht 'Energiebedrijven wijken niet: laat aangekondigde prijsverhogingen gaan door' |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energiebedrijven wijken niet: laat aangekondigde prijsverhogingen gaan door»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat energiebedrijven tóch per 1 oktober hun prijzen gaan verhogen, terwijl dit, zoals u zelf ook erkent, níét is toegestaan? Waarom laat u dit gebeuren?
Zoals ik uw Kamer reeds gemeld heb in het Vragenuur van 27 september jl., vind ik het zeer onwenselijk dat energieleveranciers hun prijsverhoging voor 1 oktober toch wilden doorzetten. Ik heb ook aangegeven dat het aan de onafhankelijk toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) is om een eventueel onderzoek te starten naar mogelijke wettelijke overtredingen. De ACM heeft energieleveranciers op 27 september per brief opgeroepen zich aan de wettelijke regels te houden. Tegen energieleveranciers die dat niet doen, kan de ACM handhavend optreden, hetzij door het opleggen van boetes, lasten onder dwangsom of bindende aanwijzingen.2
Na de aankondiging door de ACM, hebben de vijf grootste energieleveranciers in Nederland gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om hun besluit terug te draaien. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Staat u nog steeds achter uw eigen woorden dat energiebedrijven zich per direct aan de regels moeten houden? Zo ja, waarom grijpt u niet meteen in?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er onmiddellijk voor zorgen dat de aangekondigde prijsverhogingen níét doorgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen vóór 1 oktober beantwoorden?
Beantwoording voor 1 oktober is helaas niet mogelijk gebleken; wel zo snel mogelijk daarna.
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Het bericht 'Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Natuur kan nog slechter tegen stikstof, normen moeten mogelijk strenger»?1
Ja.
Klopt het dat u een rapport in handen hebt, gemaakt onder VN-toezicht, dat stelt dat de stikstofnormen in Nederland nóg strenger zouden moeten worden? Bent u het hiermee eens of niet?
Het bedoelde rapport betreft «Review and revision of empirical critical loads of nitrogen for Europe». Zoals de titel aangeeft, gaat het over kritische depositiewaarden voor stikstof op Europees niveau. Er staan geen uitspraken in over Nederland.
In de berichtgeving is overigens ten onrechte de indruk gewekt dat het gaat om normen. Normstelling vindt echter plaats door regelgeving, niet door de opstelling van wetenschappelijke rapporten. In dit geval gaat het dus om de best beschikbare kennis over het niveau waarboven negatieve effecten van stikstof op de natuur zichtbaar worden.
Waarop is dit rapport gebaseerd? Op de stikstofcijfers die Nederland – als enige EU-land – consequent aan de Europese Commissie rapporteert, terwijl dat helemaal niet verplicht is? Wanneer stopt u daarmee?2
De basis voor het genoemde rapport wordt gevormd door alle vanaf 2010 verschenen publicaties over onderzoeksresultaten op het gebied van stikstofeffecten op natuur. Deze resultaten zijn verzameld in vele landen en beoordeeld door een team van 43 wetenschappers. Daar waar nodig, zijn de huidige Europese kritische depositiewaarden (Bobbink & Hettelingh 20113) op basis van deze nieuwe resultaten aangepast.
Het rapport maakt geen gebruik van gegevens over stikstofdepositie in Nederland.
Overigens is het een misverstand dat Nederland aan de Europese Commissie stikstofcijfers rapporteert. In de berichtgeving is deze indruk gewekt, maar het gaat alleen om rapportages waarin onder andere wordt vermeld óf stikstof een probleem voor de beschermde natuur is.
Klopt het dat, zoals het Algemeen Dagblad bericht, u de scherpere normen overneemt? Zo ja, waarom? Wat betekent dat concreet voor de boeren?
De nieuwe kennis zal toegepast worden op de Nederlandse situatie. Dat vergt een actualisering van het bestaande rapport van Van Dobben e.a. uit 20124, waarin de voor Nederland relevante kritische depositiewaarden staan. De reden voor actualisering is dat het nodig is om de best beschikbare kennis te gebruiken ten behoeve van de bescherming van de natuur door natuur- en stikstofbeleid en de toestemmingsverlening. Dat volgt ook uit vaste jurisprudentie.
Wat dit concreet voor de boeren betekent, is nog niet te zeggen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de gesprekken met de heer Remkes en de afspraak dat er «gekeken wordt naar de kritische depositiewaarden»?
Uit het rapport blijkt dat een deel van de natuur op Europees niveau gevoeliger voor stikstof is dan uit eerdere onderzoeken was gebleken; wat dat precies voor Nederland betekent, moet nog blijken.
Het rapport bevestigt de internationale wetenschappelijke consensus dat bij het beoordelen van de effecten van stikstof op natuur de kritische depositiewaarde een belangrijke rol moet vervullen.
Dat neemt niet weg dat voor de beoordeling van de kwaliteit van de natuur in Nederland meer aspecten relevant zijn dan stikstof. Daar gaat het bij de genoemde afspraak om.
Waar bemoeit de VN zich eigenlijk mee? In opdracht van wie is dit rapport opgesteld?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de VN zich niet met de Nederlandse normstelling voor stikstof bemoeit.
Het rapport is opgesteld als project van het Coordination Centre for Effects. De CCE is onderdeel van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE), waar Nederland sinds 1947 lid van is. Deze VN-organisatie faciliteert de uitvoering van de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution (dit verdrag is in 1982 door Nederland geratificeerd). Het project was onderdeel van het «International Co-operative Programme on Modelling and Mapping of Critical Levels and Loads and Air Pollution Effects Risks and Trends».
Bent u ertoe bereid het rapport en uw eigen stikstofbeleid door de shredder te halen en onze hardwerkende boeren met rust te laten?
De resultaten van het rapport worden serieus genomen. Uitvoering van het kabinetsbeleid inzake stikstof is belangrijk voor een adequate bescherming van de natuur en een duurzame toekomst van ons land. Daar zijn ook de Nederlandse boeren bij gebaat, ook al zal dat persoonlijke offers vragen, niet alleen van boeren maar ook van andere burgers en bedrijven in ons land.
Met het bericht Nieuwbouw daalt in wooncrisis - Opnieuw minder vergunningen afgegeven |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwbouw daalt in wooncrisis – Opnieuw minder vergunningen afgegeven»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er – midden in een diepe wooncrisis – niet meer, maar steeds minder nieuwbouwvergunningen worden afgegeven?
De achtergebleven vergunningverlening lijkt mede te komen door onvoldoende capaciteit bij gemeenten, hogere bouwprijzen en onzekerheid over het stikstofvraagstuk. Daarom investeren we met de flexpoolregeling (twee keer 40 miljoen euro) ten behoeve van extra capaciteit en kennis met betrekking tot de planvorming en vergunningverlening bij medeoverheden. We monitoren samen met bouwpartijen de hogere bouwprijzen en hebben hierover een convenant gesloten. Op stikstofvraagstukken ondersteunen we met kennis en expertise.
Lagere aantallen vergunningen nu, heeft effecten op de woningproductie over ongeveer twee jaar. Samen met de medeoverheden en de sector zetten we erop in om het ingroeipad naar de woningbouwproductie van 100.000 woningen per jaar te gaan halen. Over de voortgang rapporteer ik uw Kamer twee keer per jaar.
Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eigen belofte dat «er met meer tempo meer betaalbare woningen moeten worden gebouwd»?2 Bent u ertoe bereid minder te beloven en meer te doen?
De ambitie van 900.000 woningen tot en met 2030, met een ingroeipad naar 100.000 woningen per jaar en twee derde betaalbaar, blijft overeind. De maatschappelijke opgave is groot, daarom blijft dit nodig. Ik kan niet ontkennen dat de omstandigheden lastiger zijn geworden. Met de ingezette maatregelen als de regeling flexpools, de Woningbouwimpuls, investeringen in infrastructuur en woningbouw en ondersteuning via het expertteam woningbouw bij projecten, werken we aan de gestelde doelen in het programma Woningbouw van 11 maart 2022.
Hoeveel bouwprojecten liggen stil vanwege stikstof en om hoeveel woningen gaat het hier? Hoe legt u aan de Nederlandse woningzoekenden uit dat er voor hen geen woningen worden bijgebouwd vanwege een niet-bestaand stikstofprobleem?
De rijksoverheid beschikt niet over een centraal overzicht van (beoogde) woningbouwprojecten in Nederland. Op projectniveau zijn enkele woningprojecten bekend die stilliggen als gevolg van stikstof. Het is niet mogelijk om volledig inzicht te krijgen in het aantal stilliggende woningprojecten, daar initiatiefnemers vaak geen vergunningsaanvragen indienen als zij de onderbouwing ten aanzien van stikstof niet rond krijgen. Duidelijk is wel dat een substantieel deel van de beoogde woningbouw te maken zou kunnen krijgen met stikstofbeperkingen.
De bouwvrijstelling voorkomt een deel van die woningbouwbeperkingen bij de realisatiefase. Daarnaast zal het stikstofregistratiesysteem (SSRS) verder worden gevuld met stikstofruimte voor onder andere woningbouwprojecten. Verder bieden intern en extern salderen in een groot aantal gevallen soelaas, evenals projectmatige optimalisatie. Naar verwachting resteren er nog problemen in met name Zuid-Holland en Noord-Holland. In overleg met betrokkenen worden maatwerkoplossingen gezocht via een gebiedsgerichte aanpak.
Klopt het dat u «vasthoudt aan binnenstedelijk bouwen, waar minder snel tempo kan worden gemaakt»? Hoe rijmt u dat met uw eigen coalitieakkoord, waarin staat: «We bouwen in heel Nederland, zowel binnen- als buitenstedelijk»?3
Om het woningbouwtekort in te kunnen lopen moeten we in heel Nederland bouwen, dus zowel binnen- als buitenstedelijk. Dit kabinet stelt de komende 10 jaar € 7,5 miljard ter beschikking voor de ontsluiting van nieuwe woningen. Van dit bedrag is inmiddels € 1,5 miljard bestemd voor grootschalige woningbouwlocaties in heel Nederland, waar versnelling kan worden bereikt door middel van financiële ondersteuning op het gebied van bovenplanse bereikbaarheidsmaatregelen. Afgelopen voorjaar heb ik – samen met de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving over 70 woningbouwlocaties afspraken gemaakt voor € 1,2 miljard. Het gaat hierbij om zowel binnenstedelijk als buitenstedelijke locaties. De resterende € 300 miljoen is beschikbaar voor plannen die al eerder zijn ingediend, maar nu nog niet aan alle inhoudelijke criteria voldoen. In het najaar verwachten we de overige middelen te bestemmen via het MIRT-proces.
Klopt het dat grote locaties niet worden ontwikkeld door «gesteggel tussen overheden»? Kunt u een overzicht van deze locaties verstrekken en daarbij aangegeven waar het «gesteggel» precies over gaat? Bent u ertoe bereid gemeenten/provincies die liever windturbines bouwen dan woningen (zoals in Utrecht) onmiddellijk tot de orde te roepen?
Om het huidige woningtekort aan te pakken, is het noodzakelijk om de komende jaren het bouwtempo flink te verhogen en meer woningen bij te bouwen. Daarbij is het van belang dat gemeenten, provincie en Rijk samenwerken aan de woningbouwopgave. We maken als Rijk bestuurlijk afspraken met provincies over het provinciaal aandeel in de nationale woningbouwdoelstellingen. Deze worden vervolgens in woondeals door vertaald naar regio’s en gemeenten. In deze woondeals maken we onder andere afspraken over concrete (grote) woningbouwlocaties, het aantal te bouwen woningen en de uitvoering van de woningbouw. Deze nieuwe werkwijze vraagt ook om een nauwe monitoring en overleg over de voortgang van de woningbouwafspraken. Indien geconstateerd wordt dat de voortgang stokt of er knelpunten optreden, zal op verschillende manieren kunnen worden geïntervenieerd, van gezamenlijke factfinding tot inzetten van juridisch instrumentarium. Deze manier van werken zal ertoe moeten leiden dat het woningtekort in de komende jaren zal afnemen.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat Nederlanders geen woning kunnen krijgen en hopeloos lang op de wachtlijst moeten staan, dat u vanwege een door uzelf gecreëerd «stikstofprobleem» niet voldoende woningen bijbouwt, maar dat u wél massaal woningen met voorrang blijft weggeven aan statushouders? Deelt u conclusie dat dit beleid ziek is?
Nee, die mening deel ik niet. Op het gebied van huisvesting zet het kabinet zich in voor meer woningen voor alle woningzoekenden. Het programma Woningbouw, dat op 11 maart 2022 aan uw Kamer is gestuurd, beschrijft de aanpak om de woningbouw te versnellen.4
Op dit moment verblijven bijna 16.000 statushouders bij COA, terwijl mensen in Ter Apel buiten moeten slapen. Dit maakt de tijdige huisvesting van mensen waarvan besloten is dat zij in Nederland mogen blijven van groot belang. Huisvesting geeft deze mensen bovendien de mogelijkheid om sneller te participeren en integreren in de Nederlandse samenleving.
Om zo veel mogelijk te voorkomen dat lokale woningzoekenden minder kans maken op een woning, moeten er versneld extra sociale huurwoningen worden gebouwd. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. De doelstellingen uit het programma Woningbouw zijn dan ook versneld naar de realisatie van in totaal 37.500 flexwoningen in de periode 2022–2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Daarbij is het uitgangspunt dat een derde beschikbaar komt voor mensen met een verblijfsvergunning en twee derde voor mensen die om andere redenen met spoed op zoek zijn naar een huis. Hierover zijn afspraken gemaakt met medeoverheden, die versneld extra prioriteit geven voor het beschikbaar stellen van locaties en het gereedmaken voor bebouwing daarvan.
Bent u ervan op de hoogte dat driekwart van de toenemende woningbehoefte tot 2030 bedoeld is voor migratie?4 Het klopt toch dat u de Minister voor Volkshuisvesting van Nederland bent? Wanneer stopt u met het faciliteren van migratie en zet u – eindelijk – de Nederlandse woningzoekenden op één?
Voor de vijftienjarige periode 2022 t/m 2036 wordt een groei van de bevolking met in totaal 1.438.000 inwoners voorzien (8,2%), waarvan 25% door natuurlijke aanwas en 75% als gevolg van buitenlandse migratie. De verwachte bevolkingsgroei vormt de basis voor de raming van de woningbehoefte. Daarmee zijn de Nederlandse woningzoekenden meegenomen in de behoefteberekeningen aan woningen. De verhoudingen die gelden voor de groei van de bevolking, kan echter niet zonder meer worden geprojecteerd op de groei van huishoudens en de daarmee samenhangende woningbehoefte.
Het grootste deel van de immigratie betreft arbeidsmigratie vanuit EU-landen. Asielmigratie is grotendeels afhankelijk van de ontwikkelingen in het buitenland en kent een geringer aandeel in de totale immigratie. In het programma woningbouw heb ik de ambitie opgenomen om 900.000 woningen te bouwen tot en met 2030 om aan de toenemende woningbehoefte tegemoet te komen, vervangende nieuwbouw te plegen en om zo snel mogelijk het woningtekort in te lopen.
De Nederlandse gasprijs als hoogste in Europa |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse huishoudens betalen nu hoogste gasprijs in Europa»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland inmiddels de hoogste gasprijs heeft van de hele EU (ruim twee keer zo hoog als het EU-gemiddelde en zelfs elf keer zo hoog als in Hongarije)? Baart het u zorgen? Gaat u hier iets aan doen? Of vindt u het wel prima dat de Nederlanders worden uitgeknepen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Bij overzichten van prijzen in andere EU-landen wordt voor wat de Nederlandse situatie betreft vaak uitgegaan van cijfers voor nieuwe variabele contracten, die duurder zijn dan bestaande contracten, terwijl voor andere landen een gewogen gemiddelde wordt gehanteerd.
Daarnaast worden de meeste maatregelen die dit jaar getroffen zijn door het kabinet om de gevolgen te compenseren, zoals de energietoeslag, hierin niet meegenomen. Een dergelijke vergelijking geeft dus niet altijd een volledig beeld. Desondanks deelt het kabinet de zorg over de gevolgen van deze stijging en houdt daarmee ook rekening bij de begroting van 2023.
Bent u ervan op de hoogte dat de gasprijs minder hard is gestegen in landen met een groter aandeel kolen- en kernenergie in hun energiemix? Deelt u dan ook de mening dat als u de Hemwegkolencentrale niet – lachend met de duim omhoog! – had gesloten, de productiebeperking van de overige kolencentrales eerder had opgeheven, überhaupt geen productiebeperking had ingesteld én eerder nieuwe kerncentrales had gerealiseerd, wij nu minder in de penarie hadden gezeten?
De gasprijs ligt in Nederland volgens dit overzicht hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. De verschillen met sommige landen zullen waarschijnlijk gedeeltelijk aan de specifieke marktomstandigheden en gedeeltelijk aan de presentatie van de data te wijten zijn.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het van belang om de kanttekeningen bij het overzicht waarnaar verwezen wordt in overweging te nemen. Door deze beperkingen kan niet eenduidig geconcludeerd worden op basis van dit overzicht dat de verschillen in consumentenprijzen voor aardgas tussen Europese landen direct gerelateerd kunnen worden aan de specifieke energiemix.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Minister-President: «We hebben op dit moment al [energie]pakketten die behoren tot de grootste van Europa. Als je het vergelijkt met andere landen, doen we al heel veel»?2 Staat u achter deze woorden of deelt u de conclusie dat andere landen in werkelijkheid veel méér doen dan Nederland om de gestegen energielasten te compenseren (Oostenrijk 6,95% van het bbp, Duitsland 1,26% van het bbp, Nederland 0,76% van het bpp)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet dit jaar een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen. Ik ben van mening dat het kabinet veel doet, ook in vergelijking met andere landen, om steun te bieden aan huishoudens. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en de effectiviteit van de maatregelen is niet uitsluitend afhankelijk van het totale budget dat ingezet wordt. Er dient vooral gekeken te worden naar het effect op de huishoudens die deze steun nodig hebben. De Europese Commissie houdt een overzicht bij van haar besluiten in het kader van staatssteunbesluiten onder het Temporary Crisis Framework. Ik verwijs u graag naar dit overzicht voor de door lidstaten getroffen maatregelen.3
Het kabinet heeft dit jaar circa 7 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen getroffen, waarvan circa 6,5 miljard euro gericht aan (kwetsbare) huishoudens. Het kabinet heeft zich ingezet om de steun te richten op kwetsbare huishoudens, zodat het beschikbare budget zoveel als mogelijk terecht komt bij de huishoudens die dit ook het hardst nodig hebben. Zo heeft het kabinet circa 1,4 miljard uitgetrokken voor een tegemoetkoming van 1.300 euro aan huishoudens met een laag inkomen, terwijl er bijvoorbeeld in Oostenrijk met circa de helft van dit budget een bedrag van 150 euro compensatie aan huishoudens geboden wordt. Daarbij is het ook van belang om integraal naar de koopkrachtontwikkeling te kijken.
Zoals aangegeven wordt er momenteel gekeken naar de koopkrachtontwikkeling en wat mogelijk is om huishoudens aanvullend tegemoet te komen aan de hoge inflatie. Hierbij gaat de voorkeur uit naar gerichte maatregelen, omdat deze effectiever ingezet kunnen worden om de huishoudens die de steun het hardst nodig hebben te helpen. Hierover wordt uw Kamer met Prinsjesdag geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van de prezieze maatregelen die ieder EU-land inmiddels heeft genomen om de gestegen energieprijzen te verzachten en daarbij aangeven hoeveel de stijging procentueel wordt gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar moet zijn? Zo ja, wat vindt u er dan van dat een nieuw energiecontract momenteel gemiddeld € 6.500 per jaar kost, ruim € 4.000 méér dan een jaar eerder?3 Hoe denkt u dat een gemiddeld huishouden dit in ‘s hemelsnaam kan betalen?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. De prijzen zijn sinds het najaar fors gestegen en de impact hiervan wordt steeds zichtbaarder. Het kabinet kijkt integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het is helaas niet mogelijk om de inflatie voor iedereen overal voor alle gevolgen volledig te compenseren. Mede gelet op de ontwikkelingen, zit het kabinet niet stil. Zonder hulp zouden er immers mensen in betalingsproblemen komen. Zo heeft het kabinet voor dit jaar een pakket aan maatregelen getroffen. Daarin worden onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op energie verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt. Op Prinsjesdag wordt uw Kamer hierover geïnformeerd, naast de koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens te ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat energie allesbehalve betaalbaar is en dat u veel te weinig doet om de huishoudens te helpen? Wat gaat u wanneer voor hen doen om te voorkomen dat zij hier helemaal aan onder doorgaan?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u nog een greintje fatsoen hebt, bent u dan bereid om de vele miljarden bedoeld voor stikstof, Afrika, Oekraïne, de EU etc. eerst aan uw eigen volk te besteden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen' |
|
Alexander Kops (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Pal naast Natura 2000-gebied in Barchem wil Natuurmonumenten grote huizen bouwen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Natuurmonumenten projectontwikkelaar speelt met land waar boeren van verdreven zijn?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien die passen binnen de wettelijke kaders.
De bouwlocatie betreft een pachthoeve van Natuurmonumenten, inclusief omliggend terrein en opstallen, waarop binnen de contouren van het bestaande bouwperceel krachtens het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Lochem woningbouw is toegelaten.
Mede op initiatief van de Provincie Gelderland heeft de toenmalige pachter, een melkveehouder, in 2014 zijn agrarische activiteiten in goed overleg met Natuurmonumenten en geheel vrijwillig verplaatst naar een locatie die beter past bij zijn bedrijfsambities. Er waren weinig mogelijkheden tot uitbreiding vanwege het nabijgelegen Natura 2000-gebied; daarom zag de pachter meer toekomstperspectief op een andere locatie. Op het bestaande bouwperceel worden vier woningen gerealiseerd waarbij het bebouwde oppervlak afneemt t.o.v. de eerdere situatie.
Verplaatsing paste geheel in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren en om nieuwe natuur te realiseren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De verplaatsing heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingsdoelen en uitbreidingsopgave van het aanwijzingsbesluit. Vrijkomende gronden – het bebouwde perceel, plus de grond die de pachter in gebruik had voor zijn melkveebedrijf – die niet zijn ingericht als natuur of ondersteunend zijn geweest aan hydrologisch herstel van het Natura 2000 gebied – zijn verpacht aan andere bedrijven, die daarmee konden extensiveren.
Waarom mag Natuurmonumenten huizen bouwen pal naast Natura 2000-gebied en mogen boeren dat niet, of mogen boeren dat ook?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet. De nieuwbouw past binnen het bestemmingsplan en (landelijke) regelgeving. Boeren mogen dat ook als ze aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De bouwactiviteiten vinden plaats op het bestaande bouwperceel overeenkomstig de «Rood voor Rood regeling» van de gemeente Lochem. Dit betreft een regeling waarbij leegstaande en/of verouderde agrarische gebouwen worden omgezet naar kleinschalige percelen met woningen op bestaande bouwerven. Hiermee wordt in het landelijk gebied leegstand voorkomen en ondermijning (door illegale hennepplantages of drugslaboratoria) tegengegaan. De bouwactiviteiten vinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Stelkampsveld plaats.
Op de betreffende locatie wonen, als de plannen doorgaan, veel meer mensen dan voorheen, wellicht vier keer zoveel. Is dit volgens u goed voor de natuur? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Natuurmonumenten heeft mij toegelicht dat het nieuwbouwproject de realisatie van twee vrijstaande en een twee-onder-een-kapwoning betreft, in totaal vier woningen. Op de betreffende locatie was tot 2014 een gangbaar agrarisch bedrijf gevestigd met circa 90 melkkoeien en bijbehorend jongvee. Op het terrein stonden ook twee woningen die tot die tijd bewoond werden.
Door de ontwikkeling is er sprake van een afname van stikstofuitstoot. Ook past de ontwikkeling in de opgave om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. De door verplaatsing vrijgekomen gronden zijn deels ingericht als versterkende natuur en ondersteunen hydrologisch herstel van het gebied, en heeft mede bijgedragen aan de instandhoudingverplichting voor het Natura 2000-gebied. Een ander deel van de grond is verpacht aan andere pachtbedrijven, die daarmee konden extensiveren. Per saldo wordt er dus in velerlei opzicht aanmerkelijke natuurwinst geboekt.
Gaat u enige actie ondernemen tegen Natuurmonumenten, bijvoorbeeld de opbrengst van dit project dubbel aftrekken van de overheidssubsidies die Natuurmonumenten ontvangt? Zo nee, waarom niet?
Daar is geen aanleiding voor. Natuurmonumenten ontvangt reguliere subsidie voor natuurbeheer. De organisatie ontvangt geen subsidie voor het beheer van gebouwen. Het beheer van gebouwen moet komen uit de opbrengsten van pacht en verhuur, donaties en bijdragen van leden.
De nieuwbouw vindt plaats binnen de kaders van het bestemmingplan en natuurwetgeving. Het project past in de opgaven, plannen en ambities om de condities voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld te verbeteren, zoals vastgelegd in het natuurbeleid van de provincie Gelderland. Bovendien wordt door de sloop van leegstaande agrarische bedrijfspanden verrommeling van het landschap voorkomen en ongewenst gebruik van de vrijgekomen agrarische gebouwen tegengegaan.
Wilt u de Kamer informeren over alle bouwplannen van de terreinbeherende organisaties? Vindt u het prima dat de terreinbeherende organisaties pal naast de natuur bouwen?
Het staat organisaties en bedrijven in Nederland vrij om initiatieven te ontplooien binnen de wet.
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de plancapaciteit en realisatie met betrekking tot de woningbouw per provincie. Verder worden nu afspraken gemaakt met de provincies over aantallen te bouwen woningen: de programmering. Zie ook Kamerbrief over de voortgang programma woningbouw van 24 juni 2022 (Kamerstuk 32 847 nr. 921). Er wordt niet gerapporteerd over afzonderlijke bouwplannen per gemeente of andere organisatie.
Vindt u het een goed idee, dat Nederland steeds voller wordt, meer en meer versteent zowel uit oogpunt van natuur als uit oogpunt van landschapskwaliteit? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Nieuwbouwprojecten zijn nodig, gezien de woningbouwopgave in Nederland, maar daarbij zal wel goed gekeken moeten worden naar de locaties.
Vanuit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zullen er de komende jaren meer projecten worden ontwikkeld die zijn gericht op extensivering van agrarische activiteiten in de buurt van Natura 2000-gebieden en verplaatsing van intensieve veehouderij naar locaties op ruime afstand van stikstofgevoelige natuur.
Met het NPLG stelt het kabinet een forse inzet op behoud- en herstel van natuur en landschapskwaliteit ten doel. Het NPLG voorziet in een integrale aanpak voor de realisatie van internationale verplichtingen op het gebied van natuur, klimaat, water en bodem en biedt ruimte voor duurzame economische en maatschappelijke ontwikkelingen.