Het bericht ‘Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd»?1
Ja.
Klopt het dat Teledyne bereid was aan de voorwaarden te voldoen die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan verkoop van Photonis aan dit bedrijf?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Defensie recent door het management van Photonis Roden op de hoogte gesteld van de bereidheid van het Amerikaanse technologiebedrijf Teledyne in te stemmen met de voorwaarden die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan de verkoop van Photonis aan het bedrijf.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Franse overheid vervolgens alsnog een andere koers is ingeslagen en alles op alles stelt om Photonis door Franse bedrijven te laten overnemen?
De voorgenomen overname door het Amerikaanse Teledyne is door de Franse overheid getoetst onder het geldende Foreign Direct Investment-screeningsregime in Frankrijk. Dit geeft de Franse staat de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan een overname, dan wel deze te doorkruisen. Bij het uitblijven van een succesvolle overname ontstaat een risico op onderinvestering, met name ook in de kennis en R&D. Om de strategische belangen van de Franse overheid én van Photonis International ook op de lange termijn te borgen, geeft de Franse Minister van Defensie aan dat het Franse Ministerie van Defensie nu een optie met enkel Franse bedrijven verkent. In het door haar uitgegeven communiqué als toelichting op de Franse koers, spreekt zij haar vertrouwen uit in Teledyne als belangrijke partner, maar ook dat een overname niet in lijn is met de strategische doelen van de Franse overheid. Ook in deze nieuwe situatie blijft de inzet van Nederland onverminderd toezien op het behartigen van de Nederlandse belangen en het kabinet is van mening dat deze het beste geborgd zijn bij een succesvolle overname.
Deelt u de conclusie dat dit op termijn banen en innovatie bij Photonis Nederland, maar ook breder gezien de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, in gevaar kan brengen?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in Drenthe en Groningen. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten. De innovatie en werkgelegenheid bij Photonis Nederland zijn op de middellange en lange termijn naar verwachting beter geborgd bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën Bruno Le Maire. De Franse optie die nu verkend wordt, zal hier ook blijk van moeten geven. Ik zal dit proces dan ook nauwlettend blijven volgen.
Bent u van mening dat Europese strategische soevereiniteit samen moet gaan met blijvende openheid voor de instroom van kennis en kapitaal van buiten de EU, zeker als het gaat om vertrouwde en gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten, op defensiegebied?
Wat het kabinet betreft moet gestreefd worden naar een weerbare economie, en openheid voor en verwevenheid met derde landen is en blijft een belangrijke voorwaarde voor een weerbare economie. Wel moet goed gekeken worden dat deze openheid geen afbreuk doet aan het kunnen borgen van onze nationale en Europese publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid. Risico’s die voortvloeien uit openheid en verwevenheid met derde landen worden in toenemende mate proactief in kaart gebracht om te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid om de publieke belangen te borgen. Om dergelijke risico’s te ondervangen heeft het kabinet al een breed scala aan instrumenten tot haar beschikking.
In lijn hiermee heeft Nederland op defensiegebied ook strategische partners buiten de EU, zoals de VS en Noorwegen binnen het NAVO-bondgenootschap. In algemene zin wil Nederland de samenwerking met derde (partner-)landen binnen Europese programma’s mogelijk houden en maken, uitgaande van de meerwaarde die partnerlanden met hun kennis, kunde en capaciteiten oplevert. Dit is eveneens in lijn met de recentelijk uitgebrachte Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71).
Hoe beoordeelt u in dat kader de eerder door de Franse overheid gestelde voorwaarden aan de verkoop van Photonis aan Teledyne?
In de contacten tussen mijn ministerie en het Franse Ministerie van Economie en Financiën is meermaals bevestigd dat zowel gedurende de toetsing als bij het opleggen van mitigerende voorwaarden het Nederlandse belang zorgvuldig is meegenomen in de afweging. Dit Nederlandse belang heeft betrekking op het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hier mee gemoeide werkgelegenheid.
Deelt u de conclusie dat Teledyne vanwege onder meer de kennis die zij zou inbrengen een zeer geschikte eigenaar en partner voor Photonis zou zijn?
Of Teledyne een geschikte koper van Photonis International zou zijn, is in de eerste plaats ter beoordeling aan de huidige eigenaar Ardian en het bestuur van Photonis International. Op basis van de informatie die door Photonis Nederland aan ons verstrekt is, had in het eerdere scenario – toen nog geen sprake was van de Franse optie – het de nadrukkelijke voorkeur van zowel de Nederlandse vestiging als de Franse aandeelhouder om in zee te gaan met Teledyne, vanwege de complementariteit op het gebied van kennisontwikkeling en productielijnen.
Of er nu sprake is van een Amerikaanse of Franse overname, binnen de context van het trans-Atlantische bondgenootschap, blijven onze aandachtspunten – de borging van eerder genoemde belangen – ongewijzigd.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om voorwaarden te verbinden aan een eventuele verkoop van Photonis?
Op dit moment beschikt het kabinet over een aantal middelen om voorwaarden te verbinden aan overnames of investeringen. Alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer bepaalde publieke belangen aanzienlijk geschaad worden is overheidsingrijpen bij een overname gerechtvaardigd. Over het beschikbare instrumentarium hiervoor is uw Kamer op 2 juli 2020 geïnformeerd met de brief over de beschikbare wet- en regelgeving ter borging van de economie, het innovatievermogen en de werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen in Nederland (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
In aanvulling op bestaande maatregelen die individuele bedrijven zelf kunnen nemen – mits dit vooraf ingeregeld is – werkt het kabinet aan de uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Dit betreft een generieke wet voor investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen, die toeziet op de vitale processen en technologie die raakt aan de nationale veiligheid. Het kabinet is voornemens deze wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden, met als peildatum 2 juni 2020. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Vanwege de terugwerkende kracht heeft het kabinet de mogelijkheid – zodra en indien de wet in werking is getreden – mitigerende voorwaarden op te leggen wanneer de bescherming van onze nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft.
Aansluitend op dit generieke wetsvoorstel heeft het kabinet een aanvullende, sectorspecifieke investeringstoets voor de defensie-industrie in voorbereiding. Hierover is uw Kamer in juni 2020 geïnformeerd met de brief Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets defensie-industrie (Kamerstuk 31 125, nr. 113).
Bent u bereid om met de Franse regering contact op te nemen om duidelijk te maken dat de overname van een defensiebedrijf door een andere partij uit een vertrouwd (en bondgenootschappelijk) partnerland onder de juiste voorwaarden een goede manier kan zijn om zowel de Europese strategische soevereiniteit als de toegang tot kennis en kapitaal te borgen?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen rondom Photonis nauwlettend volgen, waarbij onze inzet onverminderd toeziet op de Nederlandse veiligheidsbelangen, het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, internationale concurrentiepositie van het bedrijf en wereldwijde markttoegang. Tegelijkertijd is het van groot belang de weg die de Franse overheid is ingeslagen met de verkenning van mogelijke Franse kopers voldoende tijd en ruimte te geven om tot resultaten te leiden, waarmee ook de Nederlandse belangen worden behartigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de contacten tussen onze overheden goed en frequent zijn.
Het bericht waarin oud-Dutchbatters vinden dat er alsnog erkenning moet komen van overheid, defensie en media. |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Oud-Dutchbatters: overheid, defensie en media moeten alsnog met erkenning komen»?1
Het krantenartikel waar u naar verwijst is gepubliceerd naar aanleiding van de presentatie van het rapport «Focus op Dutchbat-III» en de aanbevelingen van de begeleidingscommissie Borstlap. Ik heb het rapport en de aanbevelingen op 14 december jl. in ontvangst mogen nemen tijdens een presentatie in Nieuwspoort. Met mijn brief (Kamerstuk 26 122, nr. 48. van 14 december 2020) heb ik deze documenten aan uw Kamer toegestuurd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik begin 2021 mijn beleidsreactie zal geven. Deze heb ik u vandaag toegezonden.
Hoe beoordeelt u dat één op de drie oud-Dutchbatters een actuele behoefte heeft aan zorg of ondersteuning?
Het is van groot belang om de juiste zorg, waardering en erkenning te geven aan de Dutchbat-veteranen. Dat is ook de reden dat ik er uitvoerig onderzoek naar heb laten doen. Het onderzoeksrapport en de aanbevelingen zijn voor mij daarom belangrijke documenten. In mijn beleidsreactie – die u vandaag ontving – ben ik nader ingegaan op deze vragen.
Om handen en voeten te kunnen geven aan de aanbevelingen, is er uiteraard voldoende budget nodig. De financiële consequenties van het overnemen van de aanbevelingen zullen bij Voorjaarsbesluitvorming in overleg met de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken worden gedekt op de departementale begroting.
Hoe kan het dat één op de vijf hulpbehoevende veteranen geen professionele hulp ontvangt, terwijl zij aangeven dat wel nodig te hebben?
Elke veteraan die bij Defensie aangeeft dat hij of zij hulp nodig heeft, kan dat ontvangen. Dat is niet alleen belangrijk voor Defensie maar het vloeit ook voort uit de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Voor goede en snelle zorg is het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen opgezet. Het loket voor zorg is 24-uur per dag geopend en zeven dagen in de week. Helaas komt het voor dat er veteranen zijn die zich nog niet hebben gemeld voor hulp of dat wel willen ontvangen maar niet van Defensie. Ik raad hen aan om (toch) deze stap te zetten. In beginsel levert het LZV voor elke hulpvraag een aanbod op maat. Dat geld niet alleen voor Dutchbat-veteranen – waar nu het onderzoek op gericht is geweest – maar voor elke veteraan. Uit het onderzoek “Veteraan, hoe gaat het u?” gepubliceerd in 2019 en het onderzoek onder ISAF-veteranen dat begin 2020 is gepubliceerd, is bekend dat er groepen veteranen zijn die zorg mijden en om die reden lastig te bereiken zijn. In de beleidsreactie ben ik ook op dat thema ingegaan. Alle Dutchbat-III-veteranen en hun thuisfront ontvangen binnenkort een brief, waarin zij expliciet worden uitgenodigd om contact op te nemen met het zorgloket indien zij nog professionele hulp behoeven vanwege de uitzending.
Gaat u zo snel mogelijk maatwerk leveren om deze groep te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ook te kijken of er bij andere groepen veteranen ook een dergelijke substantiële groep is die tussen wal en schip valt?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u mee in de visie van de oud-Dutchbatters dat erkenning van Defensie tekort schiet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich er maximaal voor inzetten dat de oud-Dutchbatters adequate extra hulp ontvangen zonder dat zij hiervoor eerst juridische stappen moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor de oud-Dutchbatters die zich onvoldoende gewaardeerd voelen door Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Hulpprojecten in Hawija uit de Defensiebegroting |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet trekt 4 miljoen euro uit voor herstel in Hawija na luchtaanval»?1
Ja.
Herinnert u zich de, tijdens het Notaoverleg Burgerslachtoffers van 8 oktober 2020 gedane, toezegging om de Kamer aangaande een mogelijk hulpproject te informeren over het hoe en wat, hoe het uitgevoerd kan worden en hoe het gefinancierd kan worden?
Ja.
Herinnert u zich de toevoeging dat er bij de begroting van Defensie altijd gekeken moet worden waar het vandaan komt, omdat defensie nog steeds een organisatie in herstel is?
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitgave van vier miljoen euro gefinancierd wordt, uit welke post op de begroting dit komt en ten koste van welke andere uitgaven dit plaatsvindt?
Voor de financiering van de vrijwillige vergoeding voor de gemeenschap in Hawija wordt gebruik gemaakt van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) dat onderdeel vormt van de Defensiebegroting.2 3 Binnen het BIV bestaat voldoende financiële ruimte om deze kosten te dekken. De financiering van deze kosten gaat daarmee niet ten koste van andere uitgaven bij Defensie.
Het toestaan en mogelijk maken van winterterrassen als reddingsboei voor horecaondernemers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Hayke Veldman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat terrassen tot nu toe voor veel welkome omzet hebben gezorgd bij veel horecaondernemers waardoor ze momenteel nog bestaan, met name gezien het feit dat horecaondernemers vanwege de coronabeperkingen maar een beperkt aantal gasten binnen mogen ontvangen en het feit dat de beperkingen op het terras minder beperkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Terrassen hebben deze zomer voor een deel van de horecaondernemers gezorgd voor een welkome omzet. Ten aanzien van de beperkingen kan ik het volgende toelichten. Met ingang van 14 oktober 2020 geldt dat eet- en drinkgelegenheden geheel gesloten zijn. Uitgezonderd zijn hotels voor de hotelgasten, de afhaalfunctie van eet- en drinkgelegenheid en bedrijfskantines, mits maatregelen worden getroffen om 1,5 meter afstand te garanderen.
Deelt u de zorg dat met de winter op komst veel horecaondernemers veel minder gasten kunnen ontvangen als zij geen gebruik kunnen maken van hun terrassen, maar voor hun omzet alleen afhankelijk zijn van het aantal plaatsen binnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een beeld over welk gedeelte van de omzet er de afgelopen tijd afkomstig is van buitenterrassen?
Ja, voor ondernemers die in het zomerseizoen terrassen exploiteren, biedt de winter minder mogelijkheden om omzet te generen. Het percentage van de omzet dat toe te schrijven valt aan de buitenterrassen verschilt per onderneming.
Erkent u het feit dat winterterrassen met overkappingen, terraswarmers, parasols, tenten en andere mogelijkheden als reddingsboei voor duizenden horecaondernemers kunnen fungeren? Zo nee, waarom niet?
Met de genoemde middelen zou een deel van de horecaondernemers, mits veilig en passend binnen de lokale situatie, hun omzet kunnen vergroten doordat een grotere bezetting mogelijk is.
Steunt u de oproep richting gemeenten om zo veel als mogelijk winterterrassen (met bijbehorende zaken) toe te staan en hier makkelijk aan mee te werken zodat horecaondernemers de winterperiode kunnen doorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mits passend binnen de geldende landelijke maatregelen en veilig en passend binnen de lokale situatie/maatregelen en bestaande regels. Het is een afweging die door gemeenten zelf zal moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om in contact te treden met vertegenwoordigers van horecaondernemers en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om gezamenlijk tot een «Winterplan» voor de horeca te komen en ervoor te zorgen dat in alle gemeenten het standaardbeleid wordt dat winterterrassen waar mogelijk worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van uw vragen is er contact geweest met de VNG. Gemeenten en de VNG werken sinds het voorjaar samen met lokale horeca aan inpassing van ruimer terrassenbeleid. Dit juicht het Kabinet toe. Gemeenten hebben in de winterperiode net als in de zomerperiode mogelijkheden om ruimere terrassen op te zetten in de publieke ruimte binnen de landelijke coronarichtlijnen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de invulling van die ruimte een gemeentelijke afweging van belangen én draagvlak is, waarbij niet alleen de ondernemers, maar ook omwonenden en andere functies als bijvoorbeeld de weekmarkt belangen hebben.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 wel en in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 geen winterterrassen zijn toegestaan? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen zijn waarom gemeenten winterterrassen niet toestaan?
Een dergelijk overzicht wordt niet bijgehouden. Zoals bovenstaand is aangegeven is het een gemeentelijke aangelegenheid om alle belangen zorgvuldig af te wegen.
Wat is er verder voor nodig om eventuele beperkingen of obstakels weg te nemen voor gemeenten om mee te werken aan winterterrassen?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt opgemerkt, is het inpassen van terrassen in de publieke ruimte, ook in de winter, een lokale aangelegenheid. De wet- en regelgeving is er op gericht om de gemeente zoveel mogelijk autonomie te geven in het maken van de belangenafweging en schept randvoorwaarden waarbinnen die besluitvorming plaats dient te vinden. Er zijn op dit moment – buiten de landelijke maatregelen – geen obstakels in wet- en regelgeving bekend die het toestaan van winterterrassen in de weg zouden staan.
Is er duidelijkheid welke varianten van tenten, parasols of overkappingen zijn toegestaan binnen de coronaregels die voor de buitenomgeving van toepassing zijn? Zo nee, bent u bereid om die duidelijkheid te geven richting vertegenwoordigers van de horecaondernemers en richting gemeenten? Zo ja, kunt u die duidelijkheid actief verspreiden onder gemeenten?
Vanuit de bestrijding van Covid-19 gelden er geen beperkingen voor het plaatsen van tenten, parasols of overkappingen bij terrassen, hierbij geldt dat een buitenterras aan de bovenzijde of aan drie zijden open is. Als dit niet het geval is dan geldt het terras als een binnenlocatie, met de daarbij behorende maatregelen. De eisen die gesteld worden aan eet- en drinkgelegenheden en terrassen zijn opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s, worden door de veiligheidsregio’s gecommuniceerd en worden toegelicht op www.rijksoverheid.nl.
Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen? Zo nee, bent u bereid om het RIVM hier onderzoek naar laten doen? Heeft het RIVM onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen vergelijkbaar zijn met buitenlocaties zodat deze onder het buitenregime van de coronaregels vallen?
Het RIVM heeft geen specifiek onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen. Een buitenterras kan als zodanig worden aangemerkt als het aan de bovenzijde of aan drie zijden open is, deze variatie is vergelijkbaar met een buitenlocatie.
Wilt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd»?1
Ja.
Klopt het dat Teledyne bereid was aan de voorwaarden te voldoen die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan verkoop van Photonis aan dit bedrijf?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Defensie recent door het management van Photonis Roden op de hoogte gesteld van de bereidheid van het Amerikaanse technologiebedrijf Teledyne in te stemmen met de voorwaarden die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan de verkoop van Photonis aan het bedrijf.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Franse overheid vervolgens alsnog een andere koers is ingeslagen en alles op alles stelt om Photonis door Franse bedrijven te laten overnemen?
De voorgenomen overname door het Amerikaanse Teledyne is door de Franse overheid getoetst onder het geldende Foreign Direct Investment-screeningsregime in Frankrijk. Dit geeft de Franse staat de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan een overname, dan wel deze te doorkruisen. Bij het uitblijven van een succesvolle overname ontstaat een risico op onderinvestering, met name ook in de kennis en R&D. Om de strategische belangen van de Franse overheid én van Photonis International ook op de lange termijn te borgen, geeft de Franse Minister van Defensie aan dat het Franse Ministerie van Defensie nu een optie met enkel Franse bedrijven verkent. In het door haar uitgegeven communiqué als toelichting op de Franse koers, spreekt zij haar vertrouwen uit in Teledyne als belangrijke partner, maar ook dat een overname niet in lijn is met de strategische doelen van de Franse overheid. Ook in deze nieuwe situatie blijft de inzet van Nederland onverminderd toezien op het behartigen van de Nederlandse belangen en het kabinet is van mening dat deze het beste geborgd zijn bij een succesvolle overname.
Deelt u de conclusie dat dit op termijn banen en innovatie bij Photonis Nederland, maar ook breder gezien de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, in gevaar kan brengen?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in Drenthe en Groningen. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten. De innovatie en werkgelegenheid bij Photonis Nederland zijn op de middellange en lange termijn naar verwachting beter geborgd bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën Bruno Le Maire. De Franse optie die nu verkend wordt, zal hier ook blijk van moeten geven. Ik zal dit proces dan ook nauwlettend blijven volgen.
Bent u van mening dat Europese strategische soevereiniteit samen moet gaan met blijvende openheid voor de instroom van kennis en kapitaal van buiten de EU, zeker als het gaat om vertrouwde en gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten, op defensiegebied?
Wat het kabinet betreft moet gestreefd worden naar een weerbare economie, en openheid voor en verwevenheid met derde landen is en blijft een belangrijke voorwaarde voor een weerbare economie. Wel moet goed gekeken worden dat deze openheid geen afbreuk doet aan het kunnen borgen van onze nationale en Europese publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid. Risico’s die voortvloeien uit openheid en verwevenheid met derde landen worden in toenemende mate proactief in kaart gebracht om te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid om de publieke belangen te borgen. Om dergelijke risico’s te ondervangen heeft het kabinet al een breed scala aan instrumenten tot haar beschikking.
In lijn hiermee heeft Nederland op defensiegebied ook strategische partners buiten de EU, zoals de VS en Noorwegen binnen het NAVO-bondgenootschap. In algemene zin wil Nederland de samenwerking met derde (partner-)landen binnen Europese programma’s mogelijk houden en maken, uitgaande van de meerwaarde die partnerlanden met hun kennis, kunde en capaciteiten oplevert. Dit is eveneens in lijn met de recentelijk uitgebrachte Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71).
Hoe beoordeelt u in dat kader de eerder door de Franse overheid gestelde voorwaarden aan de verkoop van Photonis aan Teledyne?
In de contacten tussen mijn ministerie en het Franse Ministerie van Economie en Financiën is meermaals bevestigd dat zowel gedurende de toetsing als bij het opleggen van mitigerende voorwaarden het Nederlandse belang zorgvuldig is meegenomen in de afweging. Dit Nederlandse belang heeft betrekking op het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hier mee gemoeide werkgelegenheid.
Deelt u de conclusie dat Teledyne vanwege onder meer de kennis die zij zou inbrengen een zeer geschikte eigenaar en partner voor Photonis zou zijn?
Of Teledyne een geschikte koper van Photonis International zou zijn, is in de eerste plaats ter beoordeling aan de huidige eigenaar Ardian en het bestuur van Photonis International. Op basis van de informatie die door Photonis Nederland aan ons verstrekt is, had in het eerdere scenario – toen nog geen sprake was van de Franse optie – het de nadrukkelijke voorkeur van zowel de Nederlandse vestiging als de Franse aandeelhouder om in zee te gaan met Teledyne, vanwege de complementariteit op het gebied van kennisontwikkeling en productielijnen.
Of er nu sprake is van een Amerikaanse of Franse overname, binnen de context van het trans-Atlantische bondgenootschap, blijven onze aandachtspunten – de borging van eerder genoemde belangen – ongewijzigd.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om voorwaarden te verbinden aan een eventuele verkoop van Photonis?
Op dit moment beschikt het kabinet over een aantal middelen om voorwaarden te verbinden aan overnames of investeringen. Alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer bepaalde publieke belangen aanzienlijk geschaad worden is overheidsingrijpen bij een overname gerechtvaardigd. Over het beschikbare instrumentarium hiervoor is uw Kamer op 2 juli 2020 geïnformeerd met de brief over de beschikbare wet- en regelgeving ter borging van de economie, het innovatievermogen en de werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen in Nederland (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
In aanvulling op bestaande maatregelen die individuele bedrijven zelf kunnen nemen – mits dit vooraf ingeregeld is – werkt het kabinet aan de uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Dit betreft een generieke wet voor investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen, die toeziet op de vitale processen en technologie die raakt aan de nationale veiligheid. Het kabinet is voornemens deze wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden, met als peildatum 2 juni 2020. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Vanwege de terugwerkende kracht heeft het kabinet de mogelijkheid – zodra en indien de wet in werking is getreden – mitigerende voorwaarden op te leggen wanneer de bescherming van onze nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft.
Aansluitend op dit generieke wetsvoorstel heeft het kabinet een aanvullende, sectorspecifieke investeringstoets voor de defensie-industrie in voorbereiding. Hierover is uw Kamer in juni 2020 geïnformeerd met de brief Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets defensie-industrie (Kamerstuk 31 125, nr. 113).
Bent u bereid om met de Franse regering contact op te nemen om duidelijk te maken dat de overname van een defensiebedrijf door een andere partij uit een vertrouwd (en bondgenootschappelijk) partnerland onder de juiste voorwaarden een goede manier kan zijn om zowel de Europese strategische soevereiniteit als de toegang tot kennis en kapitaal te borgen?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen rondom Photonis nauwlettend volgen, waarbij onze inzet onverminderd toeziet op de Nederlandse veiligheidsbelangen, het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, internationale concurrentiepositie van het bedrijf en wereldwijde markttoegang. Tegelijkertijd is het van groot belang de weg die de Franse overheid is ingeslagen met de verkenning van mogelijke Franse kopers voldoende tijd en ruimte te geven om tot resultaten te leiden, waarmee ook de Nederlandse belangen worden behartigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de contacten tussen onze overheden goed en frequent zijn.
Hulpprojecten in Hawija uit de Defensiebegroting |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet trekt 4 miljoen euro uit voor herstel in Hawija na luchtaanval»?1
Ja.
Herinnert u zich de, tijdens het Notaoverleg Burgerslachtoffers van 8 oktober 2020 gedane, toezegging om de Kamer aangaande een mogelijk hulpproject te informeren over het hoe en wat, hoe het uitgevoerd kan worden en hoe het gefinancierd kan worden?
Ja.
Herinnert u zich de toevoeging dat er bij de begroting van Defensie altijd gekeken moet worden waar het vandaan komt, omdat defensie nog steeds een organisatie in herstel is?
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitgave van vier miljoen euro gefinancierd wordt, uit welke post op de begroting dit komt en ten koste van welke andere uitgaven dit plaatsvindt?
Voor de financiering van de vrijwillige vergoeding voor de gemeenschap in Hawija wordt gebruik gemaakt van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) dat onderdeel vormt van de Defensiebegroting.2 3 Binnen het BIV bestaat voldoende financiële ruimte om deze kosten te dekken. De financiering van deze kosten gaat daarmee niet ten koste van andere uitgaven bij Defensie.
Het bericht waarin oud-Dutchbatters vinden dat er alsnog erkenning moet komen van overheid, defensie en media. |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Oud-Dutchbatters: overheid, defensie en media moeten alsnog met erkenning komen»?1
Het krantenartikel waar u naar verwijst is gepubliceerd naar aanleiding van de presentatie van het rapport «Focus op Dutchbat-III» en de aanbevelingen van de begeleidingscommissie Borstlap. Ik heb het rapport en de aanbevelingen op 14 december jl. in ontvangst mogen nemen tijdens een presentatie in Nieuwspoort. Met mijn brief (Kamerstuk 26 122, nr. 48. van 14 december 2020) heb ik deze documenten aan uw Kamer toegestuurd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik begin 2021 mijn beleidsreactie zal geven. Deze heb ik u vandaag toegezonden.
Hoe beoordeelt u dat één op de drie oud-Dutchbatters een actuele behoefte heeft aan zorg of ondersteuning?
Het is van groot belang om de juiste zorg, waardering en erkenning te geven aan de Dutchbat-veteranen. Dat is ook de reden dat ik er uitvoerig onderzoek naar heb laten doen. Het onderzoeksrapport en de aanbevelingen zijn voor mij daarom belangrijke documenten. In mijn beleidsreactie – die u vandaag ontving – ben ik nader ingegaan op deze vragen.
Om handen en voeten te kunnen geven aan de aanbevelingen, is er uiteraard voldoende budget nodig. De financiële consequenties van het overnemen van de aanbevelingen zullen bij Voorjaarsbesluitvorming in overleg met de ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken worden gedekt op de departementale begroting.
Hoe kan het dat één op de vijf hulpbehoevende veteranen geen professionele hulp ontvangt, terwijl zij aangeven dat wel nodig te hebben?
Elke veteraan die bij Defensie aangeeft dat hij of zij hulp nodig heeft, kan dat ontvangen. Dat is niet alleen belangrijk voor Defensie maar het vloeit ook voort uit de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Voor goede en snelle zorg is het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen opgezet. Het loket voor zorg is 24-uur per dag geopend en zeven dagen in de week. Helaas komt het voor dat er veteranen zijn die zich nog niet hebben gemeld voor hulp of dat wel willen ontvangen maar niet van Defensie. Ik raad hen aan om (toch) deze stap te zetten. In beginsel levert het LZV voor elke hulpvraag een aanbod op maat. Dat geld niet alleen voor Dutchbat-veteranen – waar nu het onderzoek op gericht is geweest – maar voor elke veteraan. Uit het onderzoek “Veteraan, hoe gaat het u?” gepubliceerd in 2019 en het onderzoek onder ISAF-veteranen dat begin 2020 is gepubliceerd, is bekend dat er groepen veteranen zijn die zorg mijden en om die reden lastig te bereiken zijn. In de beleidsreactie ben ik ook op dat thema ingegaan. Alle Dutchbat-III-veteranen en hun thuisfront ontvangen binnenkort een brief, waarin zij expliciet worden uitgenodigd om contact op te nemen met het zorgloket indien zij nog professionele hulp behoeven vanwege de uitzending.
Gaat u zo snel mogelijk maatwerk leveren om deze groep te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ook te kijken of er bij andere groepen veteranen ook een dergelijke substantiële groep is die tussen wal en schip valt?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u mee in de visie van de oud-Dutchbatters dat erkenning van Defensie tekort schiet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich er maximaal voor inzetten dat de oud-Dutchbatters adequate extra hulp ontvangen zonder dat zij hiervoor eerst juridische stappen moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor de oud-Dutchbatters die zich onvoldoende gewaardeerd voelen door Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Het toestaan en mogelijk maken van winterterrassen als reddingsboei voor horecaondernemers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Hayke Veldman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat terrassen tot nu toe voor veel welkome omzet hebben gezorgd bij veel horecaondernemers waardoor ze momenteel nog bestaan, met name gezien het feit dat horecaondernemers vanwege de coronabeperkingen maar een beperkt aantal gasten binnen mogen ontvangen en het feit dat de beperkingen op het terras minder beperkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Terrassen hebben deze zomer voor een deel van de horecaondernemers gezorgd voor een welkome omzet. Ten aanzien van de beperkingen kan ik het volgende toelichten. Met ingang van 14 oktober 2020 geldt dat eet- en drinkgelegenheden geheel gesloten zijn. Uitgezonderd zijn hotels voor de hotelgasten, de afhaalfunctie van eet- en drinkgelegenheid en bedrijfskantines, mits maatregelen worden getroffen om 1,5 meter afstand te garanderen.
Deelt u de zorg dat met de winter op komst veel horecaondernemers veel minder gasten kunnen ontvangen als zij geen gebruik kunnen maken van hun terrassen, maar voor hun omzet alleen afhankelijk zijn van het aantal plaatsen binnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u een beeld over welk gedeelte van de omzet er de afgelopen tijd afkomstig is van buitenterrassen?
Ja, voor ondernemers die in het zomerseizoen terrassen exploiteren, biedt de winter minder mogelijkheden om omzet te generen. Het percentage van de omzet dat toe te schrijven valt aan de buitenterrassen verschilt per onderneming.
Erkent u het feit dat winterterrassen met overkappingen, terraswarmers, parasols, tenten en andere mogelijkheden als reddingsboei voor duizenden horecaondernemers kunnen fungeren? Zo nee, waarom niet?
Met de genoemde middelen zou een deel van de horecaondernemers, mits veilig en passend binnen de lokale situatie, hun omzet kunnen vergroten doordat een grotere bezetting mogelijk is.
Steunt u de oproep richting gemeenten om zo veel als mogelijk winterterrassen (met bijbehorende zaken) toe te staan en hier makkelijk aan mee te werken zodat horecaondernemers de winterperiode kunnen doorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mits passend binnen de geldende landelijke maatregelen en veilig en passend binnen de lokale situatie/maatregelen en bestaande regels. Het is een afweging die door gemeenten zelf zal moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om in contact te treden met vertegenwoordigers van horecaondernemers en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om gezamenlijk tot een «Winterplan» voor de horeca te komen en ervoor te zorgen dat in alle gemeenten het standaardbeleid wordt dat winterterrassen waar mogelijk worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van uw vragen is er contact geweest met de VNG. Gemeenten en de VNG werken sinds het voorjaar samen met lokale horeca aan inpassing van ruimer terrassenbeleid. Dit juicht het Kabinet toe. Gemeenten hebben in de winterperiode net als in de zomerperiode mogelijkheden om ruimere terrassen op te zetten in de publieke ruimte binnen de landelijke coronarichtlijnen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de invulling van die ruimte een gemeentelijke afweging van belangen én draagvlak is, waarbij niet alleen de ondernemers, maar ook omwonenden en andere functies als bijvoorbeeld de weekmarkt belangen hebben.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 wel en in welke gemeente er vanaf 1 oktober 2020 geen winterterrassen zijn toegestaan? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen zijn waarom gemeenten winterterrassen niet toestaan?
Een dergelijk overzicht wordt niet bijgehouden. Zoals bovenstaand is aangegeven is het een gemeentelijke aangelegenheid om alle belangen zorgvuldig af te wegen.
Wat is er verder voor nodig om eventuele beperkingen of obstakels weg te nemen voor gemeenten om mee te werken aan winterterrassen?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt opgemerkt, is het inpassen van terrassen in de publieke ruimte, ook in de winter, een lokale aangelegenheid. De wet- en regelgeving is er op gericht om de gemeente zoveel mogelijk autonomie te geven in het maken van de belangenafweging en schept randvoorwaarden waarbinnen die besluitvorming plaats dient te vinden. Er zijn op dit moment – buiten de landelijke maatregelen – geen obstakels in wet- en regelgeving bekend die het toestaan van winterterrassen in de weg zouden staan.
Is er duidelijkheid welke varianten van tenten, parasols of overkappingen zijn toegestaan binnen de coronaregels die voor de buitenomgeving van toepassing zijn? Zo nee, bent u bereid om die duidelijkheid te geven richting vertegenwoordigers van de horecaondernemers en richting gemeenten? Zo ja, kunt u die duidelijkheid actief verspreiden onder gemeenten?
Vanuit de bestrijding van Covid-19 gelden er geen beperkingen voor het plaatsen van tenten, parasols of overkappingen bij terrassen, hierbij geldt dat een buitenterras aan de bovenzijde of aan drie zijden open is. Als dit niet het geval is dan geldt het terras als een binnenlocatie, met de daarbij behorende maatregelen. De eisen die gesteld worden aan eet- en drinkgelegenheden en terrassen zijn opgenomen in de noodverordeningen van de veiligheidsregio’s, worden door de veiligheidsregio’s gecommuniceerd en worden toegelicht op www.rijksoverheid.nl.
Heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen? Zo nee, bent u bereid om het RIVM hier onderzoek naar laten doen? Heeft het RIVM onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen vergelijkbaar zijn met buitenlocaties zodat deze onder het buitenregime van de coronaregels vallen?
Het RIVM heeft geen specifiek onderzoek gedaan naar welke varianten van tenten, parasols of overkappingen welk effect hebben op de besmettingen. Een buitenterras kan als zodanig worden aangemerkt als het aan de bovenzijde of aan drie zijden open is, deze variatie is vergelijkbaar met een buitenlocatie.
Wilt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De problemen in de kermisbranche en dat er ondanks de versoepelingen veel kermissen niet doorgaan |
|
Thierry Aartsen (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel kermissen stonden er na de versoepelingen per 1 juli 2020, het moment waarop het kabinet het organiseren van een kermis binnen de geldende coronaregels weer toe heeft gestaan, gepland en hoeveel daarvan hebben er wel en hoeveel hebben er geen doorgang kunnen vinden door het verlenen en/ of weigeren van een vergunning door het lokale bestuur?
Contacten met de sector geeft het beeld dat na 1 juli iets minder dan de helft van de kermissen doorgang heeft kunnen of zal vinden. U vindt de door de sector bijgehouden cijfers op de website kermis.nu. Dit zijn overigens geen officiële cijfers.
Heeft het kabinet een beeld van de economische schade bij de vele duizenden familiebedrijven in de kermisbranche door het geen doorgang laten vinden van kermissen door gemeenten terwijl dit wel is toegestaan en op een coronaveilige manier mogelijk is?
De economische schade is afhankelijk van een aantal factoren zoals: het aantal kermissen dat doorgang kan vinden, de omvang van de kermissen, het aantal bezoekers dat op een verantwoorde manier is te ontvangen en het gedrag van de bezoekers. In juli heeft het grootste gedeelte van de kermissen geen doorgang kunnen vinden. Tot nu toe zien we dat er in augustus substantieel meer kermissen, al dan niet in aangepaste vorm, kunnen doorgaan. De brancheorganisaties geven aan dat de gemiddelde omzet in een normaal hoogseizoen 24 mln. euro per maand is. Midden in het seizoen is het lastig te voorspellen hoe de resultaten uiteindelijk voor dit seizoen zullen zijn.
Heeft het kabinet een beeld van de afwegingen waarop lokale besturen besluiten om geen vergunning af te geven voor het organiseren van kermissen?
Er zijn diverse redenen mogelijk waarom een lokaal bestuur kan besluiten geen vergunning te verlenen. Cruciaal is dat er een geschikte locatie is voor de kermis. Door de 1,5-meterregel hebben kermissen vaak meer ruimte nodig. Gemeenten moeten daarbij belangen afwegen rond crowdmanagement omdat ook andere getroffen sectoren als horeca en ondernemers in de binnensteden/dorpskernen een beroep doen op die schaarse ruimte.
Andere redenen kunnen zijn: onvoldoende tijd om plannen van (kermis)organisatie goed te kunnen beoordelen, te weinig tijd voor (kermis)organisatie om plannen in te dienen, onvoldoende zicht op financiële haalbaarheid van de kermis en ten slotte het ontbreken van toezicht- en handhavingsmogelijkheden.
Zijn er andere voorbeelden te vinden in het land dan bijvoorbeeld de Tilburgse kermis waar een «coronaproof» kermis is georganiseerd? Wat is het actuele beeld van eventuele besmettingen die daar hebben plaatsgevonden?
Ja, inmiddels zijn er in het land tientallen kermissen georganiseerd.
Van ongeveer vijftien positief geteste personen is bekend dat zij op de Tilburgse kermis zijn geweest. Een deel van deze personen had al lichte klachten voor het bezoek. De schatting is dat zo’n vijf personen besmet zijn tijdens het bezoek aan de Tilburgse kermis.
Wat is de opvatting van het kabinet over de reeds georganiseerde kermissen? Kan het kabinet aangeven of zij de reeds georganiseerde kermissen als veilig beschouwen?
De vergunningverlening van een kermis is een lokale aangelegenheid en de evaluatie is dat in eerste instantie ook.
Is er een overleg tussen gemeenten over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis?
Ja. Er zijn reguliere gemeentelijke netwerken over het organiseren van evenementen (waaronder kermissen). Ook binnen de eigen Veiligheidsregio is er op grond van huidige crisisstructuur afstemmingsoverleg.
Er is daarnaast aanvullend op een bestaand afwegingskader in samenspraak met gemeenten en aantal Veiligheidsregio’s een specifieke Coronahandreiking opgesteld voor de toetsing van evenementen.
De kermissector is ten slotte ook betrokken bij de expertgroep maaksamenruimte.nl, gericht op het ondersteunen van gemeenten en andere overheden bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte.
Is het kabinet bereid om gemeenten op te roepen om de reeds geplande kermissen doorgang te laten vinden en te zoeken naar mogelijkheden hoe kermissen op een veilige manier plaats kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met de Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Is het kabinet bereid om gemeenten waar nodig te ondersteunen met kennis, expertise en ervaring over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis? Zo nee, waarom niet?
De kermissector heeft een kermisprotocol vastgesteld. De rijksoverheid en de VNG namens de gemeenten hebben hierin meegedacht over wijze van het veilig organiseren van kermissen.
Daarnaast zijn er allerlei handreikingen (zie onder 6). Verder werken Rijk en VNG samen in het platform maaksamenruimte.nl om gemeenten en andere overheden te ondersteunen bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan de 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen een veelheid aan lokale belangen (openbare orde en veiligheid, gezondheid, economische impact, uitvoerbaarheid enz.). Uiteindelijk blijft de toetsing een aangelegenheid van de specifieke gemeente.
Het stemmen per volmacht |
|
Albert van den Bosch (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Groep de Mos in verband gebracht met stemfraude: «150 euro voor twintig stempassen»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het systeem van stemmen bij volmacht meer fraudegevoelig ten opzichte van alternatieven?
Zelf stemmen heeft altijd de voorkeur boven stemmen per volmacht. Aan het uitbrengen van een stem per volmacht kleven immers nadelen. Zo moet de volmachtgever zijn stemgeheim prijsgeven. Ook is er een risico dat kiezers onder druk worden gezet of worden omgekocht om een volmacht af te geven, of dat volmachten worden geronseld, wat in de artikelen Z 4 en Z 8 van de Kieswet strafbaar is gesteld.
Er zijn alternatieven voor het stemmen per volmacht. Zo zou aan kiezers die verwachten dat zij op de dag van de stemming niet zelf kunnen stemmen, de mogelijkheid kunnen worden geboden om te stemmen per brief. Ook aan briefstemmen kleven echter nadelen. Zo zijn ook bij briefstemmen het stemgeheim en de stemvrijheid niet goed te waarborgen. In Nederland staat briefstemmen uitsluitend open voor Nederlanders die in het buitenland wonen, of daar tijdelijk verblijven. Van hen kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij op de dag van de stemming naar Nederland reizen om daar in een stemlokaal te stemmen. Daarom heeft de wetgever het belang van deze kiezers om hun stemrecht te kunnen uitoefenen zwaarder laten wegen dan het risico op schending van hun stemgeheim en stemvrijheid.
Een ander alternatief is het bieden van de gelegenheid om al vóór de reguliere verkiezingsdag te stemmen (early voting of vervroegd stemmen), bijvoorbeeld op een (koop)avond of op een of meer dagen in het weekend. Die mogelijkheid kan helpen de behoefte aan het stemmen per volmacht te verminderen. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten – de vragenstellers verwijzen daar ook naar –, zou ik graag experimenten mogelijk maken met vervroegd stemmen. Zoals ik heb laten weten in mijn antwoorden d.d. 15 juni jl. op de vragen uit het schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie3, zie ik daarvoor nu echter helaas geen mogelijkheden. Vervroegd stemmen kost namelijk veel geld, en in de begroting kunnen daarvoor momenteel geen middelen worden gevonden.
Een nu al beschikbaar alternatief voor kiezers die verwachten op de dag van de stemming niet in persoon te kunnen stemmen in een stemlokaal binnen de gemeente waar zij wonen, maar wel in een ander stemlokaal binnen het gebied van het orgaan waarvoor de verkiezing wordt gehouden, is het aanvragen van een kiezerspas. Bij gemeenteraadsverkiezingen kunnen kiezers alleen stemmen binnen hun eigen gemeente, en is stemmen met een kiezerspas dus niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er stemlokalen zijn waar meer dan dertig procent van de stemmen per volmacht werd uitgebracht?
Het genoemde percentage wijkt af van het landelijk gemiddelde: gemiddeld wordt in Nederland ca. 10% van de stemmen per volmacht uitgebracht. Dit percentage is echter niet in alle gemeenten gelijk en verschilt binnen gemeenten ook op wijkniveau. Daar kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen.4 Bij eventuele signalen van ronselen kan het Openbaar Ministerie onderzoek doen; ook kunnen de zittende leden van het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden, eventuele (vermoedens van) ronselpraktijken betrekken in hun oordeel over de geldigheid van de stemming.
Op welke manieren pakt uw ministerie fraude door middel van volmachten aan?
Het Ministerie van BZK evalueert elke verkiezing, en beziet op basis daarvan of er reden is het beleid en/of de wet- en regelgeving aan te passen. Ook eventuele signalen van misbruik van volmachten worden bij de evaluaties van verkiezingen betrokken. In de evaluatie van de verkiezingen van 2019 heb ik uw Kamer laten weten dat ik, vanwege terugkerende bezwaren van bestuurscolleges, eilandsraden en internationale waarnemers, een wetsvoorstel ga voorbereiden in aanloop naar de eilandsraadsverkiezingen in 2023, waarmee de volmachtregeling in Caribisch Nederland wordt beperkt5.
Ook de Kiesraad heeft aandacht voor eventuele signalen, en neemt contact op met het Openbaar Ministerie indien hij hiertoe aanleiding ziet.
Wat is de status van de door u in 2018 aangekondigde experimentenwet «early voting»?2
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen die hetzelfde systeem hanteren als het Nederlandse? In hoeverre verschilt het Nederlandse systeem met ons omringende landen?
Voor zover mij bekend, kan in landen waar een volmachtregeling bestaat, de volmacht uitsluitend langs schriftelijke weg worden aangevraagd, meestal bij de lokale autoriteiten. Niet zelden staat het stemmen per volmacht ook uitsluitend open voor bepaalde groepen kiezers (zoals personen met een ziekte of handicap, of personen die afwezig zijn vanwege werk, opleiding of verblijf in het buitenland) en/of na opgaaf van een reden6. Nederland is een uitzondering voor wat betreft de mogelijkheid van een onderhandse volmacht: die wordt verleend doordat de volmachtgever en de volmachtnemer beiden de achterkant van de stempas van de volmachtgever invullen, zonder tussenkomst van de autoriteiten.
Diverse ons omringende landen (zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) kennen overigens juist ruimere mogelijkheden dan Nederland voor het stemmen per brief. Zoals ik heb geschreven in mijn antwoord op de vragen 2 en 5, kleven er ook aan briefstemmen de nodige nadelen.
Is het u bekend dat de OVSE kritisch is over het systeem van stemmen per volmacht? Wat is uw beoordeling van deze kritiek?
Ja. De OVSE, die overigens over het algemeen positief is over de wijze waarop de verkiezingen in Nederland zijn geregeld, heeft al verschillende keren kritiek geleverd op de volmachtregeling in Nederland7.
Ik constateer dat de volmacht in een grote behoefte voorziet: zoals opgemerkt, stemt gemiddeld ca. 10% van de Nederlanders per volmacht. Uit onderzoek blijkt dat onderhandse volmachtverlening in Nederland vooral plaatsvindt uit praktische overwegingen, aan personen in de onmiddellijke nabijheid die men vertrouwt. Ook blijkt dat de volmacht voor veel kiezers de enige manier is om te kunnen stemmen8. Het is dus zaak de risico’s van het stemmen per volmacht af te wegen tegen het gebruiksgemak voor kiezers en het feit dat de volmacht een vangnet is voor degenen die anders niet kunnen stemmen. In dat verband is van belang dat de wetgever het gebruik van het stemmen per volmacht aan banden heeft gelegd, om het risico op misbruik te verkleinen. Zo kan een kiezer niet meer dan twee volmachtstemmen uitbrengen, en moet hij de volmachtstem(men) altijd tegelijk met zijn eigen stem uitbrengen.
Opstartproblemen bij gemeentes betreffende de ‘Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Eerste digitale raadsvergadering van Emmen loopt in de soep door technische problemen»1 en «Toch geen raadsvergadering in Ridderkerk»?2
Ja.
Hoeveel gemeentes maken inmiddels gebruik van de mogelijkheid tot digitale beraadslaging en besluitvorming?
De onafhankelijke Evaluatiecommissie tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming heeft op 20 mei jl. haar eerste tussenrapportage over de uitvoering en effecten van de tijdelijke wet uitgebracht.3 Ik stuur u deze tussenrapportage mee als bijlage4 bij de beantwoording van deze vragen. In deze eerste tussenrapportage is veel aandacht voor feiten en cijfers van het gebruik van de tijdelijke wet door provincies, gemeenten en waterschappen. Deze gegevens zijn voornamelijk in de periode van 1 tot 13 mei verkregen via surveys bij de griffiers in de verschillende bestuurslagen. Uit de resultaten blijkt dat in 88% van de gemeenten, 92% van de provincies en in 65% van de waterschappen al digitaal is vergaderd. Wanneer wordt gefocust op enkel besluitvormende raadsvergaderingen, dan blijkt dat op 13 mei, ruim een maand na de inwerkingtreding van de tijdelijke wet, in 231 van de 355 gemeenten een besluitvormende raadsvergadering had plaatsgevonden. Dat is 65% van de gemeenten.5
Heeft u contact met gemeentes over problemen rondom digitale beraadslaging?
Vanuit het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie werken het Ministerie van BZK, de VNG, de Vereniging van Griffiers en andere beroeps- en belangenverenigingen nauw samen om provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en hun griffiers waar mogelijk te ondersteunen bij de implementatie en uitvoering van de tijdelijke wet. Provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen kunnen met vragen terecht bij het servicepunt van Democratie in Actie, ook met vragen over problemen rond digitale beraadslaging.
Wat is uw beeld van het aantal gemeenten waar de digitale beraadslaging goed gaat? In hoeveel gemeenten gaat het niet goed of lukt het zelfs helemaal niet?
De evaluatiecommissie heeft de griffiers (en bestuursadviseurs) van gemeenten, provincies en waterschappen waar al digitaal is vergaderd gevraagd naar hun ervaringen met digitaal vergaderen in de voornoemde surveys. Het merendeel van hen is daarover positief of neutraal. Ruim de helft van de raads- en statengriffiers is positief, bij de waterschappen gaat het om 60%. Een vijfde van de raadsgriffiers is overwegend negatief over digitaal vergaderen (20%). Uit de cijfers en de toelichting van griffiers bij deze vraag komt niet het beeld naar voren dat het digitaal vergaderen niet goed lukt bij gemeenten, provincies of waterschappen.
Daarnaast heeft de evaluatiecommissie onderzoek gedaan naar incidenten qua vergaderorde of besluitvorming. Denk aan een situatie waarbij de voorzitter bij één of meerdere raads-, staten of AB-leden de microfoon onvrijwillig heeft uitgezet, of de voorzitter een digitale vergadering heeft afgebroken. Uit de surveys en berichtgeving in de media blijkt dat incidenten in het overgrote gedeelte van de digitale vergaderingen uitblijven. 89% van de gemeenten, 50% van de provincies en 82% van de waterschappen zeggen dat er zich geen incidenten hebben voorgedaan. Waar er wel sprake is van incidenten zijn dit nagenoeg allemaal verhoudingsgewijs kleine incidenten. De evaluatiecommissie concludeert dat het hier in belangrijke mate gewennings- en opstartproblemen betreft. De commissie vroeg ook nadrukkelijk naar technische incidenten. Denk aan het wegvallen van internetverbindingen tijdens een vergadering, of aan problemen met het inloggen in een vergadering door volksvertegenwoordigers. Ook hier zegt het merendeel van de gemeenten, provincies en waterschappen geen problemen te hebben ondervonden (76, respectievelijk 67 en 78%).
In hoeverre komt het functioneren van de democratie in gevaar nu meerdere digitale raadsvergaderingen geen doorgang konden vinden vanwege technische problemen?
Het is belangrijk dat het openbaar bestuur in deze tijd zijn democratische verantwoordelijkheid neemt. Dankzij de tijdelijke wet kan het bestuur ook in deze bijzondere tijd het belangrijke werk voorzetten, in het belang van alle inwoners. Op basis van de resultaten uit de eerste tussenevaluatie van de evaluatiecommissie blijkt dat besluitvorming door het openbaar bestuur in overgrote mate doorgang vindt. Het aantal technische incidenten wat zich heeft voorgedaan die de digitaal raadsvergadering ernstig hebben verstoord, is beperkt te noemen (zie de cijfers bij de antwoorden op vraag 4). Volgens de evaluatiecommissie zijn de incidenten bijna zonder uitzondering het gevolg van de radicale en grootschalige verschuiving van fysiek naar digitaal vergaderen, en vooral met de korte tijdspanne waarin die verschuiving heeft plaatsgevonden. De commissie heeft er vertrouwen in dat er de komende weken en maanden verbetering te zien zal zijn op dit terrein. Daarnaast is het van belang te vermelden dat het mogelijk blijft om fysiek te vergaderen als daarbij de richtlijnen van het RIVM in acht worden genomen.
Welke acties heeft u ondernomen en gaat u nog ondernemen om de gemeentes te helpen bij het opzetten van de digitale beraadslaging en besluitvorming?
Vanuit Democratie in Actie is actief informatie verspreid om gemeenten te helpen bij het opzetten van digitale beraadslaging en besluitvorming. Op de website www.lokale-democratie.nl/coronavirus zijn verschillende praktische handreikingen, stappenplannen, adviezen, praktische tips, Q&A’s, video’s en webinars te vinden over digitaal beraadslagen en besluitvormen. De informatie wordt continue aangevuld als daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld na vragen vanuit provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen die via het servicepunt binnenkomen. Ook is er op de website informatie te vinden voor gemeenten die fysiek willen vergaderen in deze periode.
Welke rol ziet u voor u nu er in bepaalde gemeenten is besloten om geen raadsvergaderingen te houden, terwijl dit wel door een minderheid van de fracties wordt gevraagd? In hoeverre belemmert dit het functioneren van de lokale democratie?
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de besluitvorming in verreweg de meeste provincies, gemeenten, eilandsraden en waterschappen doorgang vindt. De meeste decentrale overheden hebben inmiddels ervaring opgedaan met digitaal vergaderen. Een deel is fysiek blijven vergaderen met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Een zeer kleine groep heeft, zoals in het door u aangedragen voorbeeld van Ridderkerk, gekozen om geen besluitvormende raadsvergaderingen te houden tot 1 juni aanstaande.
De gemeenteraad gaat zelf over zijn eigen vergaderagenda. Bij het vaststellen van de vergaderagenda dient rekening te worden gehouden met alle belangen en opvattingen van alle in de gemeenteraad vertegenwoordigde partijen. Daarbij geldt artikel 17 van de Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad zo vaak vergadert als hij daartoe besloten heeft, als de burgemeester dat nodig oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden van de raad daartoe verzoekt. Dus ook een minderheid van de gemeenteraad kan een raadsvergadering laten uitschrijven. Gegeven alle uitdagingen en beperkingen die de uitbraak het Coronavirus met zich meebrengt, is er juridisch gezien alle ruimte om besluitvorming en daarmee het functioneren van de lokale democratie ook in deze tijd doorgang te laten vinden.
Deelt u de mening dat er in deze tijd een grote democratische verantwoordelijkheid ligt bij burgemeesters? Zo ja, hoe gaat u dit aan de burgemeesters overbrengen?
Als het gaat om raadsvergaderingen rust er in deze tijd zeker ook een grote democratische verantwoordelijkheid bij de burgemeesters. Zo gaat de oproep voor een vergadering – en daarmee de keuze tussen een digitale of een fysieke vergadering – formeel van de voorzitter uit. De burgemeester zal – in lijn met de Nederlandse politiek-bestuurlijke traditie – aftasten waar de voorkeur van de verschillende partijen naar uitgaat en dan een afweging en keuze maken.
Een voorstel kan op grond van artikel 32, lid 3, Gemeentewet alleen als hamerstuk worden afgedaan als er niet om een stemming wordt gevraagd. Beraadslaging moet mogelijk zijn in alle gevallen waar dat gewenst wordt. Ik heb er begrip voor dat dit soms in een andere vergadering gebeurt, gelet op deze bijzondere situatie. Dit doet niet af aan de kwaliteit van de besluitvorming.
Op de dag van de inwerkingtreding van de tijdelijke wet heb ik alle commissarissen van de Koning, burgemeesters, voorzitters van waterschapsbesturen, gezaghebbers en griffiers geïnformeerd over wat de tijdelijke wet mogelijk maakt en op welke wijze is georganiseerd dat zij ondersteuning kunnen krijgen bij de implementatie en uitvoering daarvan. Ik heb tevens benadrukt dat het juist in deze tijd van belang is dat het openbaar bestuur zijn democratische verantwoordelijkheid neemt.
Heeft u er bij burgemeesters op gehamerd om de democratische positie van oppositieleden in acht te nemen tijdens digitale vergaderingen, nu bij deze vergaderingen voornamelijk gebruik wordt gemaakt van hamerstukken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer wordt de mogelijkheid tot digitale beraadslaging en besluitvorming bij decentrale overheden geëvalueerd?
Ik laat al tijdens de looptijd van de tijdelijke wet door een onafhankelijke evaluatiecommissie evalueren hoe deze in de praktijk werkt. Zo kan er tussentijds worden geleerd van de ervaringen en kunnen lessen worden gedeeld. De commissie heeft, zoals hiervoor genoemd, op 20 mei jl. een eerste tussenrapportage gepresenteerd. Deze stuur ik u, zoals al gezegd, mee als bijlage bij de beantwoording van deze vragen. De commissie is voornemens om rond 1 juli een tweede tussenrapportage op te leveren, gevolgd door een eindrapportage na 1 september 2020.
Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
André Bosman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.
De berichten ‘Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020’, en ‘Miljoenenstrop voor gemeenten door bedrijfjes die WOZ-waarde aanvechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u in de kabinetsreactie op de verwachte publicatie van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden eind maart1 specifiek ingaan op de invloed op het totale koopkrachtplaatje in vergelijking met de landelijke belastingen, het afschaffen van de macronorm, een toelichting op stijgende of dalende verbanden door de jaren heen en een monitoring van de benchmarking? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande vragen zullen voor zover mogelijk in de kabinetsreactie worden beantwoord.
Worden de belastingverlagingen van het huidige kabinet teniet gedaan door de verhogingen van de lokale lasten? Zo nee, kunt u dit verklaren?
Nee. Voor de uitbraak van het coronavirus zou de koopkracht in 2020 naar verwachting volgens de CPB-raming met 2,1 procent en in 2021 met 1,3 procent stijgen. Het CPB heeft hierbij via de inflatie het effect van lokale lasten meegenomen. Deze ramingen zijn door de crisis die het coronavirus met zich meebrengt echter met een veel grotere onzekerheid omgeven dan normaal.
Deelt u de mening dat – hoewel we trots mogen zijn op hoe gemeenten het grote aantal taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn, uitvoeren – het huidige systeem van lokale belastingen oneerlijk is en dat vooral bepaalde groepen (huizenbezitters, automobilisten) de rekening van de lokale lasten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een systeemherziening in de lokale belastingen lijkt mij inderdaad wenselijk. Zoals ik u eerder heb geschreven2, ben ik van mening dat het lokale belastinggebied verruimd zou moeten worden, zodat de financiële afhankelijkheid van gemeenten ten opzichte van het Rijk afneemt. Dit is een belangrijke randvoorwaarde voor gemeenten om echte keuzes te kunnen maken en maatwerk te kunnen bieden.
Ik deel met u de opvatting dat er aandacht besteed moet worden aan de verdeling van de lokale lastendruk over verschillende groepen belastingplichtigen. Het onderzoek dat inmiddels door een ambtelijke werkgroep – waarin naast het Ministerie van BZK ook het Ministerie van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zitting hebben – is verricht naar bouwstenen voor een herziening van het gemeentelijk belastinggebied besteedt daar dan ook aandacht aan. Het rapport bevat een aantal bouwstenen om de verdeling van de lokale lastendruk evenwichtiger te maken. Het rapport zal naar verwachting in het voorjaar worden aangeboden aan uw Kamer. Ik acht het evenwel aan het volgende kabinet om concrete voorstellen te doen voor een eventuele herziening van het gemeentelijk belastinggebied.
Een instrument om te bewaken dat de lastendruk tussen gemeenten niet te veel gaat verschillen is de benchmark, die met ingang van 2020 wordt opgenomen in de jaarlijkse Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van Lokale Overheden (COELO). Benchmarking maakt gemeenten bewust van de onderlinge verschillen en bevordert het lokale debat over het heffen en inzetten van lokale middelen. Dat zal naar verwachting bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling.
Bent u bekend met het artikel «Miljoenenstrop voor gemeenten door bedrijfjes die WOZ-waarde aanvechten»2, daar waar de belasting over de WOZ-waarde een voorbeeld is van de stijgende lokale belastingen, die specifiek bij een bepaalde groep terechtkomen?
Ja, het stijgende bedrag dat gemeenten jaarlijks kwijt zijn, doordat bedrijven op basis van no cure no pay namens belastingplichtigen bezwaar maken tegen de WOZ-waarde, heeft de aandacht. Met gemeenten ben ik van mening dat met alle overheidsuitgaven zorgvuldig moet worden omgegaan en dat steeds moeten worden gekeken of deze uitgaven kunnen worden beperkt. Momenteel laat het WODC een onderzoek uitvoeren naar de ontwikkeling van het aantal bezwaar- en beroepsprocedures dat door deze no cure no pay-bedrijven wordt gevoerd en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen. De verwachting is dat het onderzoek deze zomer wordt afgerond. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal vervolgens worden bezien welke oplossingen voor deze problematiek in de rede liggen.
Klopt het dat in 40% van de gevallen de door de gemeenten bepaalde WOZ-waarde onjuist is? Zo ja, hoe kan dit percentage zo hoog liggen en welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om de WOZ-waarde nauwkeuriger te bepalen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, dit klopt niet. Het percentage van 40% heeft betrekking op het aantal WOZ-waarden van woningen waartegen bezwaar is gemaakt en waarbij de heroverweging door de gemeente, of later door de rechter, heeft geleid tot een wijziging van deze waarde. Gezien het feit dat in 2019 ten aanzien van circa 2,5%4 van de vastgestelde WOZ-waarden bezwaar is gemaakt, leidt de heroverweging naar aanleiding van een aangetekend bezwaar in totaal bij circa 1% van de woningen tot een verandering van de WOZ-waarde.
Het bericht dat in 40% van de gevallen de door de gemeente bepaalde WOZ-waarde onjuist is, wekt onterecht de suggestie dat ingeval ten aanzien van de andere 97,5% van de vastgestelde WOZ-waarden ook bezwaar zou worden gemaakt, wederom 40% van die bezwaren gehonoreerd zou worden. Hoewel het zeker zal voorkomen dat een belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt, ondanks het feit dat hij van mening is dat de WOZ-waarde wellicht niet volledig juist is vastgesteld, heb ik geen reden om aan te nemen dat dit zo massaal aan de orde is als wordt gesuggereerd in de aangehaalde berichten. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-waarde is immers zeer laagdrempelig. Daarnaast kan bij veel gemeenten bijvoorbeeld ook via een eenvoudig telefoontje de juistheid van de WOZ-waarde worden gecheckt.
Naar aanleiding van de mijns inziens onterecht gewekte suggestie dat 40% van de WOZ-waarden onjuist is vastgesteld, verwijs ik tot slot graag nog naar een onderzoek dat in 2019 is gepubliceerd door het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt.5 In dit onderzoek, dat aan de hand van een internationale standaard is uitgevoerd, zijn alle WOZ-waarden van woningen in Nederland over een periode van zes jaar vergeleken met circa 800.000 verkoopprijzen. De conclusie is dat sprake is van een adequate aansluiting van WOZ-waarden op het marktniveau.
Is bekend hoeveel geld gemeenten in totaal kwijt zijn aan proceskosten voor WOZ-bezwaarprocedures? Klopt de conclusie van de Vastelastenbond dat gemeenten nog steeds meer inkomsten genereren door de te hoge WOZ vaststelling in relatie tot de (proces)kosten voor deze «bedrijfjes»?3
Het jaar 2018 is het laatste jaar waarover de Waarderingskamer cijfers heeft gepubliceerd over de totale bedragen die gemeenten kwijt zijn geweest aan proceskosten voor WOZ-procedures. In dat jaar waren gemeenten gezamenlijk bijna € 10 miljoen kwijt aan proceskostenvergoedingen. De cijfers over het jaar 2019 zullen in de loop van juni beschikbaar komen. De verwachting is dat de kosten over het jaar 2019 significant hoger zijn. Over het jaar 2018 was bijvoorbeeld ook sprake van een stijging van circa € 2,5 miljoen ten opzichte van het jaar 2017.
De totale kosten van de WOZ-bezwaarafhandeling belopen ongeveer een derde van de totale WOZ-kosten (circa € 50 miljoen per jaar)7. Hierin zijn zowel de proceskostenvergoedingen opgenomen als de indirecte kosten betreffende de bezwaar- en beroepsafhandeling door gemeenten. Het beeld bestaat dat de kosten samenhangend met de ingediende bezwaren door no cure no pay-bedrijven een relatief hoge kostenpost zijn mede in relatie tot de (absolute) belastingbesparing voor belanghebbenden. Voor een nadere duiding hiervan wacht ik het onderzoek van het WODC af.
Een vergelijking van het bedrag dat is gemoeid met WOZ-procedures met een bedrag dat «gemeenten extra genereren door te hoge WOZ-vaststelling» kan niet worden gemaakt. Een hogere WOZ-waarde leidt veelal niet tot extra gegene-reerde ozb-opbrengsten omdat de gemeenteraden over het algemeen vaststellen welk bedrag hun gemeente met de onroerendezaakbelasting wil ophalen. Op basis hiervan wordt het belastingtarief vastgesteld dat nodig is om dit bedrag op te halen. Een stijging van de WOZ-waarde leidt veelal tot een matiging van het belastingtarief en vice versa.
De conclusie van de Vastelastenbond dat gemeenten nog steeds meer inkomsten genereren door de te hoge WOZ-vaststelling, deel ik niet. Uit het in het antwoord op vraag 5 aangehaalde onderzoek, van het Kadaster en de Waarderingskamer naar de mate waarin de WOZ-waarden aansluiten op de verkoopprijzen in de markt, blijkt dat geen sprake is van structureel te hoge WOZ-waarden.
Bent u van mening dat de huidige systematiek van het berekenen van de WOZ-waarde niet houdbaar is, omdat gemeenten steeds meer geld kwijt zullen zijn aan proceskosten en bijkomende administratieve lasten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee, ik ben van mening dat de huidige systematiek wel houdbaar is, omdat de totale kosten die gemeenten maken bij het vaststellen van de WOZ-waarden zeer stabiel zijn (circa € 16 per WOZ-waarde en totaal circa € 150 miljoen per jaar).
Het is wel verontrustend dat het aandeel in de proceskosten en administratieve lasten voor gemeenten dat samenhangt met het afhandelen van WOZ-procedures steeds verder lijkt te stijgen, doordat gemachtigden die werken op basis van no cure no pay zich zeer actief manifesteren op dit terrein. De resultaten van het in antwoord 4 genoemde onderzoek worden afgewacht en op basis van de uitkomsten daarvan zal worden bezien of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
Bent u bereid om, bovenop de evaluatie van de trap-op, trap-af systematiek (Kamerstuk 35300-B-13), onderzoek te doen naar een systeemherziening in de lokale belastingen, zodat de lokale lasten niet constant blijven stijgen, de rekening eerlijk wordt verdeeld over de inwoners en we de inkomsten en de begroting van gemeenten stabieler kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020’. |
|
Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Menno Snel (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020»?1
Ja
Kunt u de grote verhoging van de onroerendezaakbelasting (ozb) en de onjuiste verwachte inflatie door het CPB verklaren?
De integrale ontwikkeling van de lokale woonlasten in alle Nederlandse gemeenten kan pas worden beoordeeld nadat het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) de jaarlijkse atlas van de lokale lasten heeft gepubliceerd. Gewoonlijk verschijnt de atlas van de lokale lasten eind maart met daarin de cijfers van alle gemeenten waarmee een volledig beeld van de ontwikkeling wordt gegeven.
Desalniettemin is daarop vooruitlopend een stijging van 4%, zoals deze wordt genoemd door Vereniging Eigen Huis in hun steekproef, afgezet tegen de voorgaande jaren één van de hogere stijgingen. De stijging is in vergelijking met vorige jaren echter niet uitzonderlijk hoog. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen waarom de stijging noodzakelijk is. In individuele gevallen geven de gemeenten uit de steekproef aan dat de verhoging van de lokale woonlasten onder andere doorgevoerd is vanwege dekking van tekorten in het sociaal domein, of ter compensatie van te derven precario-inkomsten per 1 januari 2022. Dan loopt namelijk de overgangstermijn voor de afschaffing van precario op ondergrondse leidingen van nutsbedrijven af.
De meest recente raming van het CPB laat een verwachte inflatie van 1,4 procent zien. Op basis van de verwachting van Vereniging Eigen Huis over de ozb kan niet gesteld worden dat de verwachtingen van het CPB onjuist zijn. De ozb maakt namelijk maar een relatief klein gedeelte uit van de componenten die aan de inflatieramingen ten grondslag liggen. Het CPB neemt hiervan de meest actuele inzichten mee.
Deelt u de mening dat het huidige kabinetsbeleid met het verlagen van de inkomstenbelasting zou moeten zorgen voor een stijging van de koopkracht? Zo ja, wat is de verwachte invloed van onder andere een gemiddeld landelijke ozb-stijging van 4%, een stijging van de afvalstoffenheffing van 8%, een verhoging van de waterschapslasten en een verhoging van de provinciale opcenten op diezelfde koopkrachtplaatjes? Deelt u de mening dat deze «sluipmoordenaars» van de koopkracht gemonitord moeten worden en dat er waar nodig maatregelen genomen moeten worden om de invloed van deze decentrale verzwarende belastingen op de koopkracht tegen te gaan? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft elk jaar naar een evenwichtige inkomensverdeling. Dit heeft afgelopen augustus ook geleid tot maatregelen die de koopkracht ondersteunen. Het kabinet kan de koopkrachtrealisaties echter niet garanderen, omdat deze onder andere afhangen van lonen en prijzen in de markt. Een hoger dan verwachte stijging van de lokale lasten zorgt via een hogere inflatie voor een koopkrachtdaling. Deze daling is echter beperkt, omdat de inflatie van veel meer componenten afhankelijk is. Wel weegt het kabinet dit elk jaar via de inflatie lokale lasten in de koopkrachtramingen mee en houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met de ontwikkeling van de lokale lasten.
Welk verband is er tussen het afschaffen van de macronorm en de explosieve stijging van de gemeentelijke belastingen in 2020?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven kan de ontwikkeling van de woonlasten pas worden beoordeeld nadat het COELO de jaarlijkse atlas van de lokale lasten heeft gepubliceerd. Dan zijn de gegevens van alle gemeenten bekend en is de macro-ontwikkeling van de lokale woonlasten bekend.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen van het lid Lodders «de macronorm heeft niet bijgedragen aan de gematigde lastenontwikkeling. Het zijn de lokale afwegingen die leiden tot een wijziging in het tarief van de OZB»?2
Ja
Op welke manier gaat de in 2020 ingestelde benchmark, volgens u in tegenstelling tot de macronorm, wel bijdragen aan een gematigde lokale lastenontwikkeling? Op welke manier bent u voornemens de resultaten van de benchmark te delen met de Kamer?
De keuzes ten aanzien van de ontwikkeling van de lokale heffingen worden genomen door democratisch gekozen vertegenwoordigers van de inwoners. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. Deze democratisch gekozen vertegenwoordigers zijn dan ook bij uitstek in staat hier een afgewogen keuze in te maken en daarover verantwoording af te leggen gedurende het democratische proces.
Zoals in het antwoord, waarnaar in vraag 5 wordt gerefereerd, is aangegeven, zijn het deze lokale afwegingen die leiden tot een wijziging in het tarief van de ozb. Daarbij speelde de macronorm op individueel niveau over het algemeen geen rol. De macronorm zag namelijk ook niet op individuele ontwikkelingen bij gemeenten maar op het landelijke cijfer van de ontwikkeling van de ozb.
Benchmarking maakt gemeenten attenter op de onderlinge verschillen, bevordert het lokale debat over het heffen van lokale middelen en de inzet ervan en zal daarom bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling.
De benchmark zal worden opgenomen in de jaarlijkse Atlas van de lokale lasten van het COELO.
Wat is het doel van de benchmark? Leidt het beter monitoren en overzichtelijker maken van de verschillen tussen de gemeentelijke belastingen uiteindelijk tot het nemen van maatregelen wanneer blijkt dat er geen matiging optreedt in de gemeentelijke belastingen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 6 aangegeven maakt de benchmark gemeenten attenter op de onderlinge verschillen, bevordert het lokale debat over het heffen van lokale middelen en de inzet ervan en zal daarom bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling.
Herinnert u zich dat u in de brief van 26 april 2019 schreef dat «Benchmarking gemeenten attenter maakt op de onderlinge verschillen, bevordert het lokale debat over heffen van lokale middelen en de inzet ervan en zal daarom bijdragen aan het borgen van een gematigde lastenontwikkeling»?3 Deelt u de mening dat een vergelijking tussen decentrale overheden alleen nuttig is als de verschillen onderling groter zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Benchmarking brengt de onderlinge verschillen tussen gemeenten in kaart en daarmee is er informatie beschikbaar voor de democratisch verkozen vertegenwoordigers en de lokale belastingbetalers over hoe de verschillen in lokale woonlasten zich tussen gemeenten verhouden. Deze informatie komt de keuzes van de lokale vertegenwoordigers in de afweging bij besluitvorming ten goede en kan aan een nog betere toelichting op de gemaakte keuzes bijdragen. In tegenstelling tot benchmarking bij consumptiegoederen heeft de benchmark van de lokale woonlasten niet uitsluitend een prijsvergelijking tot doel, maar ook een betere informatieverschaffing ter versterking van de te nemen besluiten in het lokale democratische proces. In relatie tot het doel van de benchmark is kennis over de omvang van de verschillen te allen tijden interessant.
Waarop baseert u het in vraag 8 beschreven citaat? Op welke manier leidt de nieuwe benchmark inderdaad tot het borgen van een gematigde lastenontwikkeling? Wat wordt er precies bedoeld met een gematigde lastenontwikkeling?
Het lokale democratische proces zorgt ervoor dat de volksvertegenwoordigers een afgewogen keuze kunnen maken over de lokale opgaven en belangen. Meer informatie over de ontwikkeling van de lokale woonlasten in verschillende gemeenten verrijkt de keuzes in de lokale besluitvorming en geeft toelichting op de gemaakte keuzes. Een gematigde lastenontwikkeling betekent dat de (lokale) belastingen van inwoners niet te hard stijgen. Dit dient dan ook te worden beoordeeld in het licht van het lokale democratische proces ten aanzien van de besluiten op basis van de lokale opgaven en belangen.
Deelt u de mening dat de «sluipmoordenaars» van de koopkracht aangepakt moeten worden en bent u bereid voor de zomer van 2020 met een aantal concrete voorstellen te komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven wordt de ontwikkeling van de lokale woonlasten voor alle gemeenten afgewacht, welke bekend zijn bij het verschijnen van de atlas van de lokale lasten van het COELO. In de atlas zal ook de eerste editie van de benchmark voor de lokale woonlasten zijn opgenomen. Het effect van de invoering van de benchmark is aldus nog niet te bepalen omdat deze nog niet is verschenen. Gemeenten hebben de informatie uit de benchmark derhalve nog niet kunnen meenemen in de besluitvorming.
Aan de hand van de gegevens uit de benchmark kan jaarlijks, tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen, het gesprek gevoerd worden over de ontwikkeling van de lokale lasten. In dit licht ben ik niet voornemens om dergelijke voorstellen voor te bereiden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Boeren moeten het ontgelden, waterschapsbelasting omhoog’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van omroep Flevoland van 28 oktober jongstleden getiteld «Boeren moeten het ontgelden, waterschapsbelasting omhoog»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van een stijging van de waterschapsbelasting met bedragen van 500 euro of meer?
Waterschappen hebben de autonome bevoegdheid om de hoogte van de waterschapsbelasting vast te stellen. De belastingverordeningen met daarin de tarieven worden vastgesteld door middel van democratische besluitvorming in de algemene besturen van de waterschappen. Waterschappen zijn bij uitstek in staat om met het oog op de lokale belangen en opgaven de hoogte van de waterschapsbelasting vast te stellen.
De Unie van Waterschappen geeft aan dat waterschappen in verband met klimaatverandering meer moeten investeren, onder andere om dijken en watersystemen tijdig aan te passen. Deze extra investeringen zijn een belangrijke oorzaak van de gemiddelde verhoging van de waterschapsbelastingen voor huishoudens en bedrijven in 2020 van 3,6% ten opzichte van 2019. Voor agrariërs pakt de stijging wat hoger uit, naar verwachting gemiddeld 6% over heel Nederland. Dit komt vooral door een uitspraak van de Hoge Raad.
Wat vindt u van een stijging met 7,3%? Hoe denkt u dat dit overkomt? Kunt u zich indenken dat een dergelijke lastenstijging vrij onrechtvaardig voelt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer zeggen over het specifieke juridische proces waar de Hoge Raad nu een uitspraak in heeft gedaan en waar geen hoger beroep meer mogelijk is?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking op de watersysteemheffing van Waterschap Zuiderzeeland. Deze belasting dient tot dekking van de kosten die het waterschap maakt voor het beheer van het watersysteem.
De Waterschapswet geeft regels voor het toedelen van de kosten aan de groepen belastingplichtigen van een waterschap. Via de systematiek, vastgelegd in deze wet, komen de kostenaandelen voor de ingezetenen, de eigenaren van gebouwde onroerende zaken, de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken en de eigenaren van natuurterreinen tot stand. Het kostenaandeel per categorie wordt via maatstaven verdeeld over de belastingplichtigen binnen de categorie. De uitspraak van de Hoge Raad speelt zich af binnen de categorie «eigenaren ongebouwde onroerende zaken». Binnen deze categorie heeft het waterschapsbestuur de bevoegdheid om voor verharde openbare wegen binnen een bepaalde bandbreedte een hoger tarief vast te stellen dan volgt uit de hoofdregels voor het toedelen van de kosten. Tot nu toe werden bij de verharde wegen ook gerekend aanpalende onverharde delen. Dat laatste heeft de Hoge Raad nu gecorrigeerd. In de bedoelde uitspraak oordeelt de Hoge Raad dat tot de verharde openbare weg niet zijn te rekenen de bij een weg behorende onverharde delen, zoals bermen en bermsloten. De consequentie daarvan is dat het extra verhoogde tarief voor verharde oppervlakten nu over minder hectares oppervlakte kan worden geheven, met als gevolg dat de derving daarvan automatisch wordt verdeeld over de niet verharde oppervlakten, te weten landbouwgrond, bouwgrond en andere grond, teneinde kostendekkend te blijven binnen de categorie. Daarmee blijft de berm ten laste komen van dezelfde eigenaar, maar wel tegen een lager tarief per hectare dan voorheen en gelijk aan het (vernieuwde) tarief voor alle andere percelen «ongebouwd».
Het is dus niet zo dat door deze uitspraak specifiek agrariërs moeten betalen voor de onverharde delen van de weg.
De Hoge Raad verwijst in de uitspraak naar de parlementaire geschiedenis van de bepaling. Hieruit blijkt dat een belangrijke reden voor de geboden mogelijkheid tot zogenoemde tariefdifferentiatie is dat de verharde oppervlakten van wegen hoge piekafvoeren van hemelwater kunnen veroorzaken, waarvoor een grote capaciteit van het watersysteem nodig is. Voor de onverharde delen gaat dit niet op.
Waaruit zou blijken dat in plaats van wegbeheerders voortaan agrariërs moeten betalen voor gebruik van onverharde bermen?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt deze uitspraak voor heel Nederland?
Tegen een uitspraak van de Hoge Raad staan geen rechtsmiddelen meer open. De uitspraak van de Hoge Raad geldt voor alle waterschappen in Nederland. De effecten op de tarieven verschillen echter per waterschap. Die zijn afhankelijk van de mate waarin van de tariefdifferentie gebruik wordt gemaakt, het aantal hectaren waarop de uitspraak van toepassing is en de aantallen hectares waarover de kosten worden verdeeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat in veel gemeenten agrariërs juist onderhoud verzorgen aan de bermen en daar regelmatig vanuit de gemeenten of waterschappen vergoedingen voor krijgen? Wat vindt u van die werkwijze? Is dat niet een mooie oplossing? Wordt dat initiatief, waarbij er een win-win is, niet doorkruist door deze uitspraak? Blijft het uitvoeren van werk door boeren nog wel logisch als ze er vervolgens ook een rekening voor krijgen?
Ik ben hiervan op de hoogte. De vergoedingsregelingen hebben echter geen relatie met het belastingstelsel. De vergoedingen zijn dus ook niet van invloed op de hoogte van de belasting die een agrariër aan het waterschap moet betalen. Het verzorgen van het onderhoud van de bermen maakt niet dat de agrariërs belastingplichtig worden voor deze bermen. De uitspraak van de Hoge Raad doorkruist de huidige praktijk dan ook niet.
De eigenaar van de berm moet nog steeds de waterschapsbelasting betalen. De uitspraak van de Hoge Raad zorgt alleen voor een andere lastenverdeling tussen de verschillende belastingplichtigen binnen de categorie «overig ongebouwd».
Welke wetswijziging zou dit ongedaan maken? Bent u bereid hier nader naar te kijken en de Kamer hierover te informeren?
De rechtvaardiging van het toepassen van hogere tarieven voor verharde openbare wegen is de extra capaciteit die nodig is om wateroverlast door hogere piekafvoeren van hemelwater van de verharde oppervlakten te voorkomen. Het wettelijk mogelijk maken van het toepassen van tariefdifferentiatie op tot bij de weg behorende onverharde delen ligt niet voor de hand, omdat dit argument hiervoor niet geldt.
In december a.s. bepaalt de Ledenvergadering van de Unie van Waterschappen hoe er verder gegaan wordt met het proces en onderzoek naar verbeteringen van de waterschapsbelastingen. De belasting van wegen in de watersysteemheffing maakt naar alle waarschijnlijkheid onderdeel uit van dit onderzoek. De waterschappen zullen mij over hun besluitvorming informeren. Nadat ik een officieel advies heb ontvangen informeer ik uw Kamer.
Het krijgen van een assistentiehond |
|
Albert van den Bosch (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de Kamervragen over de eisen van zorgverzekeraars voor het krijgen van een assistentiehond en de antwoorden daarop van 4 september 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek door de KNGF Geleidehonden en Stichting Hulphond naar de effecten van de inzet van assistentiehonden op de gezondheid en het welzijn van veteranen en andere oud-geüniformeerden met PTSS, zoals vermeld in de antwoorden op bovengenoemde Kamervragen?
Ja. Hiervan maakte ik ook melding in de Veteranennota 2017–2018 (Kamerstuk 30 139, nr. 186 van 14 juni 2018).
Kunt u aangeven of dit onderzoek inmiddels is afgerond, daar destijds de verwachting werd uitgesproken dat eind 2017 meer bekend zou worden over de uitkomsten van deze onderzoeken en het inmiddels oktober 2019 is? Zo nee, wanneer wordt de afronding van het onderzoek verwacht?
Het eindrapport van het onderzoek van de Stichting Koninklijke Nederlandse Geleidehondenfonds (KNGF) is in juni 2018 gepresenteerd aan onder andere vertegenwoordigers van Defensie en Politie. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft Defensie (en de Politie) het standpunt ingenomen dat aanvullend onderzoek naar de effecten van de inzet van hulphonden bij veteranen met PTSS nodig is.
Dit aanvullend onderzoek is inmiddels gestart onder de naam «Onderzoeksproject Veteranen PTSS Werkhonden» en maakt gebruik van verschillende controle groepen en objectieve meetmethodes. Het betreft een zogenaamd longitudinaal onderzoek waarbij een bepaalde groep (uitbehandelde) veteranen en honden in de tijd wordt gevolgd. Een extra aandachtspunt is dat zogenaamde placebo-effecten worden uitgesloten. Het onderzoek is een samenwerking tussen de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, stichting Hulphond Nederland en Defensie. Het onderzoeksresultaat zal naar verwachting in september 2021 gereed zijn. Defensie volgt dit uiteraard aandachtig.
Wat is de reden van de vertraging en wanneer het onderzoek met de Kamer gedeeld wordt?
Er is geen sprake van vertraging. Het onderzoek, uitgevoerd door het Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds (KNGF), is afgerond en het eindrapport is in juni 2018 door hen gepresenteerd. Het aanvullend onderzoek is, zoals gezegd, in september 2017 gestart. Het proefschrift van dit onderzoek zal naar verwachting in september 2021 gereed zijn.
In hoeverre is deelt u de mening dat er, gezien de lange wachtlijsten bij de huidige opleiders van assistentiehonden, met het onderzoek duidelijkheid komt, zodat veteranen met PTSS zo snel mogelijk de goede zorg krijgen die ze nodig hebben?
Veteranen verdienen goede zorg en Defensie neemt PTSS-problematiek serieus. Mede daarom vind ik het belangrijk dat gedegen onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de inzet van hulphonden op zowel de veteranen als ook op het welzijn van de hulphond. Dit moet de wetenschappelijke onderbouwing geven voor verdere beleidsuitspraken over de inzet van assistentiehonden, het noodzakelijke opleidingstraject van de honden, kwaliteitseisen en de financiering van dat opleidingstraject.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van de gezondheid en het welzijn van de veteranen met PTSS is om de keuzevrijheid te beperken tot twee opleiders van assistentiehonden, waardoor veteranen onnodig lang moeten wachten of geen wenselijke differentiatie mogelijk is ten aanzien van het opleidingstraject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het dubbeldorp Spaarndam |
|
Albert van den Bosch (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de motie-Van den Bosch c.s. (Kamerstuk 34 827, nr. 6) en de brief van 24 april 2019 (Kamerstuk 34 827, nr. 7) over het dubbeldorp Spaarndam, dat deels in de gemeente Haarlem en deels in de gemeente Haarlemmermeer ligt?
Ja.
Waarom hebt u, ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie, pas op 5 maart 2019 gedeputeerde staten van Noord-Holland verzocht een gesprek te faciliteren om na te gaan of een grenscorrectie een duurzame oplossing is voor het dubbeldorp Spaarndam en of dit op voldoende draagvlak van de inwoners van Spaarndam kan rekenen?
Over een eventuele grenscorrectie dienen de raden van de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer zich te kunnen uitspreken. De (nieuwe) gemeente Haarlemmermeer is pas op 1 januari 2019 ontstaan als gevolg van de samenvoeging van Haarlemmerliede c.a. en Haarlemmermeer. Het was daarom niet wenselijk om de gesprekken eerder dan begin 2019 van start te laten gaan. Tegelijkertijd kan een eventuele grenscorrectie niet eerder dan 1 januari 2020 van kracht worden, waardoor er begin maart nog voldoende tijd was voor het benodigde proces.
Bent u bereid om bij gedeputeerde staten van Noord-Holland na te gaan wanneer het gesprek met de gemeenten Haarlemmermeer en Haarlem zal plaatsvinden?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben inmiddels de eerste (verkennende) gesprekken gevoerd met de dorpsraad Spaarndam en de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer.
Waarom wordt de Kamer pas tegen het einde van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken over de positie van het dubbeldorp Spaarndam? Kan er eerder duidelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft mij gevraagd om haar binnen een jaar na het eindigen van de herindelingsprocedure te informeren over de uitvoering van de motie. Met het ontstaan van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer per 1 januari 2019, is de herindelingsprocedure afgerond. In lijn met het verzoek van de Kamer en in de wetenschap dat een zorgvuldige procedure ook enige doorlooptijd vergt, zal ik haar daarom uiterlijk eind 2019 nader informeren. Mocht er eerder duidelijkheid zijn over de uitkomsten van de gesprekken, dan zal ik de Kamer vanzelfsprekend eerder informeren.
Weet u of de provincie Noord-Holland voornemens is om een onderzoek te starten naar een mogelijke grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam met als doel om na te gaan of dit een duurzame oplossing is en of dit op voldoende draagvlak bij de inwoners van Spaardam kan rekenen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar bij de provincie te informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb gesteld, zijn gedeputeerde staten van Noord-Holland gestart met (verkennende) gesprekken met de dorpsraad Spaarndam en de betrokken gemeenten. Daarmee is ook het gevraagde onderzoek van start gegaan en ik heb er vertrouwen in dat gedeputeerde staten de bedoelde grenscorrectie zorgvuldig en consciëntieus zullen onderzoeken.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar een eventuele grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam duidelijkheid kan brengen over de positie van het dubbeldorp Spaardam? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het beleidskader gemeentelijke herindelingen dat ik op 22 maart jl. aan de Kamer heb aangeboden1, acht ik het wenselijk dat een eventuele grenscorrectie berust op draagvlak van de betrokken gemeenten. De gesprekken van gedeputeerde staten van Noord-Holland zullen daarover duidelijkheid geven; in het bijzonder als de gemeenteraden zich expliciet uitspreken. Overigens was het een expliciete wens van de raad van de voormalige gemeente Haarlemmerliede c.a. om «ongedeeld over te gaan» en dus om geen grenscorrectie toe te passen ten aanzien van Spaarndam.
Mutliculti-les Utrechtse ambtenaren |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Utrechtse ambtenaren moeten op multiculti-les»?1
Ja.
Bent u, net als de wethouder Voortman van GroenLinks, van mening dat het een gemeentelijke taak is om multiculti-lessen aan ambtenaren op te dringen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken over de opleiding van gemeentelijke ambtenaren.
Hoe beoordeelt u het functioneren van gemeentelijke ambtenaren die zich hard inzetten voor hun gemeente? Onderschrijft u bijvoorbeeld dit soort lokale initiatieven waarbij ambtenaren deelnemen aan multiculti-lessen om te werken aan hun vooroordelen?
Het is niet aan het Rijk om het functioneren van gemeentelijke ambtenaren te beoordelen. Ook het ontplooien van dit soort lokale initiatieven is een keuze van de gemeente zelf. Wel onderschrijft het kabinet het belang van een diverse en inclusieve overheid.
Bent u bereid inzichtelijk te maken van welke middelen het «actieplan diversiteit en inclusie» van de gemeente Utrecht betaald wordt en of er eventueel Rijksgelden met dit plan gemoeid zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Het actieplan wordt betaald uit de algemene middelen van de gemeente Utrecht. Gemeenten leggen over de besteding van algemene middelen verantwoording af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk.
In hoeverre heeft dit dure plan invloed op de deelonderhandelingen ten aanzien van het sociale domein binnen het gemeentefonds nu de gemeente Utrecht kennelijk voldoende middelen heeft voor multicultibeleid met dure cursussen, trainingen, bijeenkomsten, «gesprekskoffers» en «gereedschapskisten», onderzoeksbureaus, themadirecteuren en managers?
Bij financiering via algemene middelen geldt dat er geen directe koppeling mogelijk is tussen inkomsten en uitgaven van gemeenten. Dit vanwege de vrije bestedingsruimte van gemeenten en mogelijke andere inkomsten. Daarom zie ik geen relatie met de gesprekken tussen het Rijk en de VNG over de toereikendheid van de gemeentelijke budgetten voor het sociaal domein.
Bent u van mening dat bij overschrijding van de kosten binnen het sociale domein in de gemeentelijke begroting van Utrecht, het Rijk nimmer over zou moeten gaan tot het verhogen van de Rijksbijdrage aan het gemeentefonds, zolang multiculti-lessen en dit soort actieplannen deel uitmaken van het sociale beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat uw inzet zijn om dit soort gemeentelijke projecten als de multiculti-lessen binnen het «actieplan diversiteit en inclusie», die de gemeentelijke belastingen alleen maar verder doen stijgen, een halt toe te roepen?
Ik zie hier geen rol voor mijzelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De afgelopen Provinciale Statenverkiezingen |
|
Tobias van Gent (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht over de kosten van de hertelling van stemmen in de provincie Flevoland?1
Ja.
Wie betaalt de kosten van een hertelling van stemmen bij de verkiezingen die in Nederland worden gehouden?
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die in medebewind wordt uitgevoerd. Inderdaad ontvangen gemeenten daarvoor jaarlijks middelen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uitvoeren van een eventuele hertelling (en dus ook de bekostiging daarvan) is onderdeel van de organisatie van de verkiezing. Immers, zowel het centraal stembureau – in het kader van de vaststelling van de uitslag – als het vertegenwoordigend orgaan – in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de verkiezing – kunnen besluiten dat een hertelling nodig is.
Is het waar dat gemeenten vanuit het gemeentefonds middelen krijgen voor de organisatie van verkiezingen waaruit ook de kosten van de hertellingen gefinancierd worden? Worden gemeenten geacht ook de kosten voor hertellingen voor hun rekening te nemen indien de hertelling door provincie of waterschap wordt aangevraagd? Zo ja, kunt u aangeven waar dit in de wet of beleidsregel is opgenomen? Zo nee, kunt u aangeven wie dan verantwoordelijk is voor de kosten en waar dit in de wet of beleidsregel is terug te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, indien de kosten voor de hertelling van de stemmen voor rekening van in dit geval de provincie Flevoland komen, aangeven of het provinciebestuur kan sturen om de kosten zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke manier is dit vastgelegd? Zo nee, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elektronisch tellen van stemmen het proces van hertelling danig had kunnen versnellen, de kosten zou verlagen en de kans op hertellingen zou hebben verkleind? Zo nee, waarom niet?
Hoe lang een telling duurt, wordt in belangrijke mate bepaald door het stembiljet. De grootte van het huidige stembiljet maakt de (handmatige) telling ervan tijdrovend. Voor elektronisch tellen is een ander stembiljet nodig. In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik geschreven stappen te willen zetten om te kunnen experimenten met een nieuw stembiljet.2 Ik heb u hierover recent voorstellen gedaan.3 De stembiljetten waarmee ik wil experimenteren, tellen handmatig veel sneller dan het huidige stembiljet. Testen wijzen dat uit.4 Deze stembiljetten zijn ook geschikt om elektronisch te tellen, op de manier die is geadviseerd door de Commissie onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (Commissie-Van Beek).5
Hoe lang het elektronisch tellen van de stembiljetten duurt, hangt af van een aantal factoren, waaronder de duur van de controle die nodig is om vast te stellen dat de elektronische telling integer is verlopen.6 Ook wat de kosten betreft is de vergelijking met handmatig tellen niet makkelijk te maken. Een deel van de kosten zal waarschijnlijk voor elektronisch en handmatig tellen hetzelfde zijn, zoals de kosten voor de tellocatie. Een ander deel van de kosten zal verschillen. Mogelijk zijn er voor elektronisch tellen minder mensen nodig, maar daar staat tegenover dat er ondersteuning nodig zal zijn voor het geval er storingen zijn met de telsystemen.
In de voorliggende casus (hertelling in Flevoland) zou elektronisch tellen de kans op een hertelling naar mijn mening niet hebben verkleind. Aanleiding voor de hertelling was immers niet dat er aanwijsbare telfouten zouden zijn gemaakt, maar het feit dat een van de partijen slechts enkele stemmen tekortkwam voor een restzetel. Ook bij elektronisch tellen is een dergelijke uitslag mogelijk.
Bent u bereid te kijken naar een snelle invoer van elektronisch tellen van stemmen? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De beantwoording op vragen inzake het bericht ‘Verval in de gymzaal: kapotte trampolines en turnbruggen’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de gemeente volgens artikel 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs in alle gevallen verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie en schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor een veilige leeromgeving voor haar leraren? Op welke wijze kunnen scholen de gemeente aanspreken op hun financiële verantwoordelijkheid?1 Hoe vaak is het voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken? Is het mogelijk om informatie te verspreiden over de route die via de gemeenten bewandeld moet worden om ondeugdelijk materiaal zo snel mogelijk te vervangen?
Het klopt dat uit de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) voortvloeit dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie. De verantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de veiligheid en gezondheid van werknemers is echter verankerd in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 5 van de Arbowet.
Scholen hebben op verschillende momenten en op verschillende wijzen contact met de gemeente, bij dit contact kunnen zij de financiële verplichting en de verantwoordelijkheid die daarbij hoort daar aan de orde stellen.
Mocht dit niet afdoende zijn, dan is er eveneens een formele weg bij wet geregeld. De financiële verantwoordelijkheid van gemeenten uit zich in het vaststellen van de hoogte van de bekostiging van scholen voor bewegingsonderwijs. Dit besluit over de hoogte van de bekostiging is een gemeentelijk besluit en valt derhalve onder de algemene wet bestuursrecht. In deze wet is een mogelijkheid tot bezwaar en beroep opgenomen waar scholen gebruik van kunnen maken.
Ik heb geen inzicht in hoe vaak het is voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken.
Alle wetten in Nederland zijn openbaar, bezwaarprocedures worden als algemeen bekend beschouwd. Het attenderen van scholen op de bezwaarprocedures past beter bij de aard van de belangenverenigingen. Wel zal ik dit – de bekendheid van deze routes bij besturen – opnemen in mijn reguliere overleg met de PO-Raad.
Is in het aangehaalde onderzoek van het Mulierinstituut, waaruit blijkt dat 80% van de schoolleiders [n=788] tevreden was over het beschikbare gymmateriaal, ook gekeken of de docenten lichamelijke opvoeding deze mening delen?2 Klopt het dat op 20% van de scholen het gymmateriaal onvoldoende goed is? Klopt het bij extrapolatie van deze cijfers dat ongeveer 400.000 leerlingen gymles krijgen in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal?
Het Mulierinstituut heeft in haar onderzoek geen docenten bevraagd. Uit een recente peiling3 van de Koninklijke Vereniging Lichamelijke Opvoeding onder vakleerkrachten bewegingsonderwijs [n=205] in het PO blijkt dat 78 procent van deze leerkrachten tevreden is met de zaal en de inventaris.
Door het Mulierinstituut is er is alleen onderzoek gedaan naar de tevredenheid van gymnastiekdocenten over het aan hen ter beschikking gestelde materiaal. Twintig procent van de gymnastiekdocenten is ontevreden. Deze ontevredenheid kan ook zijn gelegen in bijvoorbeeld aanvullende wensen en behoeften van docenten ten aanzien van het materiaal, waarmee niet is gezegd dat het gymmateriaal op zichzelf onvoldoende goed is.
Zoals hierboven gezegd is het niet vastgesteld dat 20 procent van het gymmateriaal onvoldoende is. Daarmee is eveneens niet vastgesteld dat 20 procent van de leerlingen bewegingsonderwijs krijgt in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal.
Wilt u onderzoek instellen naar welke gemeenten niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, terwijl ze hier zoals u zelf aangeeft volgens artikelen 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs voor verantwoordelijk zijn?
Op dit moment zie ik geen reden om naar deze punten onderzoek te laten verrichten. Het betreft hier een gemeentelijke aangelegenheid en hiervoor gaan we uit van horizontaal toezicht, zoals is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht. Op lokaal niveau zijn voldoende mogelijkheden om het vraagstuk aan de orde te stellen.
Bent u bereid om te onderzoeken of gemeenten die niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, gekort kunnen worden op de middelen die zij via het gemeentefonds voor deze vervanging ontvangen?
Op basis van de Financiële Verhoudingswet zijn de middelen uit het gemeentefonds vrij besteedbaar. Verantwoording over de besteding van de middelen wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Het is daarom onwenselijk om gemeenten te korten op de middelen die zij ontvangen via het Gemeentefonds. Bovendien ontbreekt daarvoor een wettelijke basis.
Het bericht ‘Sms’jes en WhatsApp berichten op zakelijke én privé telefoons zijn te ‘wobben’’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 20 maart 2019), waarin sms’jes en WhatsApp-berichten op zakelijke en privételefoons van bestuurders en ambtenaren onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen, als deze in het kader van het werk zijn verstuurd?1
Ja.
Hoe interpreteert u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat WhatsApp en sms-berichten die in het kader van het werk zijn verstuurd vallen onder de huidige documentdefinitie van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), net als papieren documenten.
Zijn naar uw mening data op telefoons gelijk te stellen aan papieren documenten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de uitspraak u aanleiding om de Wet openbaarheid van bestuur te wijzigen? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik zie geen directe aanleiding om de Wob aan te passen. Wel geeft de uitspraak onder meer reden tot het vastleggen van een rijksbrede beleidslijn over het gebruik van berichtendiensten- en apps, waarvoor met een rijksbrede campagne aandacht zal worden gevraagd in het najaar. Daarnaast wordt er een technische instructie voor het archiveren van WhatsApp- en SMS-berichten in document-managementsystemen opgesteld.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak in de praktijk voor het openbaar maken van data op telefoons van bestuurders en ambtenaren?
Uit de uitspraak volgt dat een zakelijk WhatsApp- of sms-bericht is aan te merken als een document in de zin van de Wob. Dit betekent dat dergelijke berichten kunnen worden opgevraagd met een beroep op de Wob. Privéberichten vallen niet onder de Wob. De weigeringsgronden van de Wob, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gewenste beleidsintimiteit, zijn onverkort van toepassing op zakelijke WhatsApp-berichten en sms’jes. In verband hiermee is het relevant dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak overweegt dat de aard van WhatsApp- en sms-berichten meebrengt dat er veelal sprake zal zijn van een persoonlijke beleidsopvattingen in het interne debat. Dergelijke informatie is vertrouwelijk.
Zijn – indien de uitspraak realiteit wordt – bestuurders en ambtenaren er ook verantwoordelijk voor dat, aan werk gerelateerde, SMS- en Whatsappberichten bewaard blijven op hun privé mobiele telefoons? Zo nee, mogen deze dan vrij verwijderd worden?
Bestuursorganen hebben geen toegang tot de privételefoon van een ambtenaar. De betrokken bestuurder of ambtenaar zal zelf de werkgerelateerde berichten overdragen aan het bestuursorgaan als dat nodig is. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Moeten instellingen, zoals ministeries, ook systemen opzetten om ervoor te zorgen dat zij, indien nodig, inzage kunnen krijgen in de privételefoons van ambtenaren?
Zie het antwoord op vraag 6.
Heeft de uitspraak van de Raad van State ook gevolgen voor de politiek assistenten van bestuurders? Zo ja, welke?
Het contact tussen bewindspersonen en individuele Kamerleden verloopt primair via de politiek assistent. Communicatie over interne partij aangelegenheden valt niet onder de reikwijdte van de Wob. Waar de communicatie tussen de politiek assistenten en de Kamerleden ziet op het parlementaire proces van politieke sondering wijs ik erop dat dit een vertrouwelijk proces betreft. De weigeringsgronden van de Wob, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gewenste beleidsintimiteit, zijn hierop onverkort van toepassing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat er voortaan meer Wob-verzoeken zullen worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
De praktijk zal uitwijzen of voortaan meer Wob-verzoeken zullen worden gehonoreerd. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 aan de orde kwam, zijn de gebruikelijke weigeringsgronden van de Wob van toepassing. Zoals aangegeven is hierbij relevant dat de aard van een sms- of WhatsApp-bericht met zich meebrengt dat er veelal sprake zal zijn van persoonlijke beleidsopvattingen in het interne debat. Dergelijke informatie hoeft in het kader van de Wob niet openbaar gemaakt te worden.
In hoeverre gelden de huidige weigeringsgronden die in de Wob staan voor data op telefoons?
De huidige weigeringsgronden van de Wob zijn onverkort van toepassing op WhatsApp-berichten en sms’jes. Zie ook mijn antwoord bij vraag 5, 8 en 9.
Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Het bericht 'Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt' |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het bericht dat 17 gemeenten een onvoldoende scoren op het vaststellen van de WOZ?
Gemeenten die een onvoldoende scoren worden onder verscherpt toezicht geplaatst en dienen binnen een bepaalde termijn afgesproken verbeteringen te realiseren. Ten opzichte van de situatie die blijkt uit antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders over het bericht «Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen» van 12 september 2018, die door de Minister van BZK op 9 november 2018 mede namens mij zijn beantwoord,2 blijkt dat sprake is van een verbetering. Er was destijds immers sprake van 26 gemeenten die een onvoldoende scoorden met betrekking tot de uitvoering van de Wet WOZ.
Hierbij zij opgemerkt dat als de Waarderingskamer van oordeel is dat in een gemeente de uitvoering van de Wet WOZ op onderdelen verbeterd moet worden, de Waarderingskamer toch van mening kan zijn dat de kwaliteit van de nieuwe taxaties wel voldoende geborgd is, zodat de nieuwe WOZ-waarden bekend gemaakt kunnen worden. In het algemeen oordeel over de WOZ-uitvoering worden namelijk veel meer aspecten van de WOZ-uitvoering beoordeeld dan alleen de kwaliteit van de taxaties. Bij gemeenten met het oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» (verscherpt toezicht) wordt de kwaliteit van nieuwe taxaties extra zorgvuldig door de Waarderingskamer beoordeeld door middel van een intensief onderzoek.
Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking niet mogen versturen omdat de Waarderingskamer daar geen toestemming voor heeft gegeven? Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking pas later mogen vesturen?
De Waarderingskamer heeft bij alle gemeenten ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. Daarbij zij opgemerkt dat ten aanzien van circa tien gemeenten pas is ingestemd nadat de Waarderingskamer een herhalingsonderzoek heeft uitgevoerd om te beoordelen of de afgesproken verbeteringen waren gerealiseerd. Bij andere gemeenten heeft de Waarderingskamer bij haar onderzoek wel extra controles door de gemeente zelf voorgeschreven, maar het niet noodzakelijk geacht de resultaten van deze extra controles zelf te onderzoeken, voordat de gemeente de WOZ-waarden bekend mocht maken aan de inwoners en bedrijven.
Er waren dit jaar geen gemeenten die, als gevolg van door de Waarderingskamer opgelegde verbeteracties, de WOZ-waarden in hun gemeenten later dan 28 februari bekend hebben gemaakt.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat een aantal gemeenten (nog steeds) onvoldoende scoort?
De oorzaken voor het scoren van een onvoldoende bij de uitvoering van de Wet WOZ zijn divers. De betreffende gemeenten scoren bijvoorbeeld onvoldoende op het bijhouden van de registratie van objectenkenmerken. Een andere veel voorkomende oorzaak voor een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer is gelegen in achterstanden die gemeenten hebben bij bijvoorbeeld het afhandelen van bezwaarschriften of het tijdig verzenden van beschikkingen. Verder beoordeelt de Waarderingskamer ook of WOZ-gegevens tijdig en juist beschikbaar komen voor waterschappen en Belastingdienst.
De beoordeling van de Waarderingskamer heeft dus niet alleen betrekking op de kwaliteit van de WOZ-taxaties of activiteiten die daaraan ten grondslag liggen, maar ook op andere werkzaamheden die van belang zijn voor inwoners en bedrijven of op werkzaamheden die van belang zijn voor afnemers, zoals waterschappen en Belastingdienst.
In het geval dat de Waarderingskamer instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden terwijl die gemeente een onvoldoende scoort, zoals in sommige situaties gebeurt, op welke manier kunnen mensen dan achterhalen of het de gemeente betreft waarin zijn wonen? En deelt u de mening dat een gemeente die een onvoldoende scoort meer duidelijkheid moet geven aan de mensen?
De Waarderingskamer stemt niet in met het verzenden van de WOZ-beschikkingen als zij bij haar controles concludeert dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties bij een gemeente onvoldoende is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kan het wel voorkomen dat gemeenten waarbij de kwaliteit van de WOZ-taxaties voldoende is, om andere redenen als «algemeen oordeel» een onvoldoende krijgen.
Op de website van de Waarderingskamer3 kunnen belanghebbenden zien of de Waarderingskamer heeft ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. De website van de Waarderingskamer biedt daarvoor voor elke gemeente een afzonderlijke pagina. Daar kan ook het algemene oordeel worden geraadpleegd. Op de website zijn daarnaast per gemeente de rapportages van recente onderzoeken door de Waarderingskamer te raadplegen. In deze rapportages wordt nader toelichting gegeven op de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de betreffende gemeente. Door deze werkwijze wordt transparantie over de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ en over de totstandkoming van het algemeen oordeel van de Waarderingskamer bereikt.
De gemeenteraad is primair aan zet om ervoor te zorgen dat de gemeente haar inwoners informeert over de eventuele gevolgen van de beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de Waarderingskamer.
Klopt het dat ook de Waarderingskamer met een enorme achterstand te maken heeft? Zo ja, wat vindt u hiervan en treedt u met de Waarderingskamer in overleg om afspraken te maken over een inhaalslag?
Nee, dat klopt niet. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat er geen sprake is van achterstanden.
Kunt u een overzicht geven waarin staat hoe de overige gemeenten scoren op het vaststellen van de WOZ? Kunt u hierbij een overzicht geven per uitgereikte ster? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand overzicht toont het aantal gemeenten per beoordelingscategorie.
Algemeen oordeel Waarderingskamer
Gemeenten
Een ster
0
Twee sterren
17
Drie sterren
105
Vier sterren
167
Vijf sterren
66
Hierbij merk ik wel op dat de oordelen van de Waarderingskamer worden aangepast als de situatie verandert, zoals ook al blijkt uit het antwoord op vraag 2. Als gebleken is dat een gemeente die een onvoldoende scoorde het probleem heeft opgelost, wordt het algemeen oordeel dus aangepast.
Dit overzicht toont de situatie per eind februari jongstleden; het moment waarop gemeenten wettelijk verplicht zijn de WOZ-waarden bekend te maken aan belanghebbenden. De stand van 1 januari van een jaar en de ontwikkeling in dat jaar publiceert de Waarderingskamer elk jaar in haar jaarverslag, dat ook aan beide kamers der Staten-Generaal wordt aangeboden.
Klopt het dat de Waarderingskamer een controle uitvoert op de processen om te komen tot de WOZ en niet op de waardebepaling van de woningen, bedrijfsgebouwen of overige? Wat vindt u van deze controle? Bent u van mening dat er voldoende inhoudelijk toezicht is op het vaststellen van de WOZ? Zo ja, op basis van welke controle-instrumenten bent u die mening toegedaan? Zo nee, wat gaat u er aan doen om de controle op de waardebepaling van objecten te verbeteren?
Ik ben van mening dat de Waarderingskamer voldoende inhoudelijk toezicht houdt op het WOZ-proces van gemeenten, en daarmee op het vaststellen van WOZ-waarden.
De Waarderingskamer voert bij alle gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten verschillende soorten onderzoeken uit. Sommige onderzoeken richten zich inderdaad op de werkprocessen die ten grondslag liggen aan de WOZ-taxaties, en de interne beheersing daarvan. De Waarderingskamer heeft in haar werkplan, dat gepubliceerd is op haar website, beschreven welke aantallen per soort onderzoek het betreft.
Zo voert de Waarderingskamer per jaar 90 inspecties ter plaatse uit bij gemeenten en ruim 10 onderzoeken naar de interne beheersing bij gemeenten. Door de diverse samenwerkingsverbanden is het aantal gemeenten dat betrokken is bij een onderzoek veel groter. Daarnaast zijn van alle gemeenten de resultaten van de zelfevaluaties beschikbaar en verder worden ook kengetallen uit de Landelijke Voorziening WOZ gebruikt.
In andere onderzoeken wordt de kwaliteit van de WOZ-taxaties beoordeeld. Deze onderzoeken vinden jaarlijks plaats bij circa 100 gemeenten, voordat de nieuwe WOZ-beschikkingen worden verstuurd. Bij de overige gemeenten worden de nieuwe WOZ-taxaties beoordeeld op basis van kengetallen die de gemeente in het kader van de zelfevaluatie aan de Waarderingskamer verstrekt. Als noch uit deze kengetallen, noch uit andere signalen blijkt dat er iets niet in orde is, stemt de Waarderingskamer zonder nader onderzoek in met het nemen van WOZ-beschikkingen door die gemeente. Als uit deze kengetallen blijkt dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties mogelijk onvoldoende is, stelt de Waarderingskamer een diepgaand onderzoek in. Met deze risicogerichte aanpak wordt mijns inziens in voldoende mate inhoudelijk toezicht gehouden door de Waarderingskamer.
De diverse typen onderzoeken van de Waarderingskamer hebben allemaal tot doel het beoordelen van (onderdelen van) het WOZ-proces. Bij de onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties wordt specifiek beoordeeld of de waardebepaling van woningen en niet-woningen correct verloopt.
Welke sancties worden er opgelegd aan die gemeenten die een onvoldoende scoren?
De maatregelen die worden toegepast als er bij gemeenten sprake is van tekortkomingen, zijn beschreven in de interventieladder, die een onderdeel is van het bestuursreglement van de Waarderingskamer. Deze interventieladder onderscheidt een zestal fasen. In de gemaakte afspraken tussen de Waarderingskamer en het Ministerie van Financiën, komt de Waarderingskamer in actie in de eerste drie fasen en komt de Staatssecretaris van Financiën in actie in de laatste drie fasen.
De interventieladder bestaat uit de volgende fasen:
Het maken van afspraken over vervolgacties, zoals benoemd in de derde fase van de interventieladder, betreft een formele aanbeveling aan een gemeente, zoals geregeld in artikel 21 van de Wet WOZ. In de praktijk is het toepassen van deze formele aanbeveling als sanctie zelden nodig, omdat de colleges van burgemeester en wethouders het belang van nakoming van afspraken met de Waarderingskamer voldoende inzien.
Wat is de termijn waarop de gemeenten die een onvoldoende scoren hun processen op orde moeten hebben? Welke sancties worden er opgelegd indien dit niet binnen de afgesproken termijn is gelukt? Bij hoeveel gemeenten is de waardering meer dan twee jaar (op onderdelen) niet op orde?
Bij het bepalen van de termijn die gemeenten krijgen om hun gegevens of werkprocessen op orde te krijgen, houdt de Waarderingskamer rekening met de omvang van de organisatie en de aard van de problemen. De maximale termijn die bij het maken van afspraken wordt gehanteerd, is een periode van twee jaar. Dergelijke verbetertrajecten worden door de Waarderingskamer nauwlettend gevolgd. In het antwoord op vraag 9 is toegelicht welke stappen, conform de interventieladder van de Waarderingskamer, worden genomen als een gemeente er onvoldoende in slaagt om verbetermaatregelen door te voeren.
Er is op dit moment één samenwerkingsverband van gemeenten, waarbij al meer dan twee jaar sprake is van een onvoldoende beoordeling. Dit samenwerkingsverband heeft de afgelopen periode een intensief verbetertraject doorlopen, waarbij uiteraard ook de desbetreffende gemeenten betrokken zijn. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat bij dit samenwerkingsverband de afgelopen periode al verbeteringen zijn geconstateerd en dat op korte termijn een afrondend onderzoek zal worden uitgevoerd om te beoordelen of de benodigde verbeteringen volledig zijn doorgevoerd, zodat het oordeel «voldoende» op zijn plaats is.
Welke rol of bevoegdheid heeft de rijksoverheid in de controle op de waardebepaling van objecten?
Zoals geschetst in de interventieladder in het antwoord op vraag 9, heeft de rijksoverheid pas een rol in de richting van individuele gemeenten op het moment dat is gebleken dat het toezicht van de Waarderingskamer, inclusief een formele aanbeveling, onvoldoende effect sorteert.
Deelt u de mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige op een zorgvuldige manier moet gebeuren omdat de WOZ-waarde gebruikt wordt voor belastingen en heffingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige objecten in het kader van de Wet WOZ zo zorgvuldig mogelijk moet gebeuren. Daarbij zij opgemerkt dat bij een massaal proces, zoals aan de orde bij de WOZ-taxaties, altijd een afweging moet worden gemaakt tussen de noodzakelijke minimale inspanning om tot een betrouwbare uitkomst te komen en de toegevoegde waarde van bovenmatige inspanningen. Het zou bijvoorbeeld niet verantwoord zijn als in het kader van de WOZ-taxaties voorgeschreven zou worden dat elke woning van binnen moet worden opgenomen. Dat is niet efficiënt en voor een betrouwbare uitkomst ook niet nodig.
Zoals ik ook al in de antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018 heb aangegeven, ben ik van mening dat Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Om die reden kent de Wet WOZ ook een toezichthouder, de Waarderingskamer. Het oordeel welke sancties op welk moment worden toegepast is aan de Waarderingskamer. Ik ga ervan uit dat, gelet op de samenstelling van dit zelfstandig bestuursorgaan, een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de manier waarop de Waarderingskamer intervenieert. Daarbij zullen ongetwijfeld doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen. Uit de evaluatie met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de Waarderingskamer over de periode 2011–2016, is naar voren gekomen dat het toezicht op de Wet WOZ door de Waarderingskamer adequaat functioneert4.
Klopt het dat mensen bij een te hoog of te laag vastgestelde WOZ te veel of te weinig belasting betalen, maar dit ook gevolgen kan hebben voor de omvang van bijvoorbeeld een hypotheek? Zo ja, deelt u de mening dat de waardevaststelling bij iedere gemeente een voldoende zou moeten scoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u met de gemeenten maken om de waardebepaling voor alle gemeenten op een voldoende niveau te brengen?
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van 13 maart 20195 aan de Kamer heeft laten weten, wordt de WOZ-waarde van woningen in sommige gevallen ook gebruikt bij de beoordeling van een financieringsaanvraag, waarbij als zekerheid het recht van hypotheek wordt gegeven. Het komt ook voor dat met een WOZ-waarde de overwaarde overtuigend kan worden aangetoond en dat de bank bij een financiering bereid is tot verlaging van het geldende rentepercentage.
Ook voordat woningwaarden openbaar te vinden waren, mochten verzekeraars6 en aanbieders van hypothecair krediet7 op grond van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ al worden aangewezen als derden, waaraan het waardegegeven van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat zij om het waardegegeven verzoeken ten behoeve van de vergelijking met de veronderstelde waarde van een aan een financieringsaanvraag ten grondslag liggend waarde-object.
Het feit dat verstrekkers van hypothecair krediet de WOZ-waarde benutten om risico’s in te schatten en daarop mede de hoogte van de te betalen rente baseren, geeft aan dat zij WOZ-waarden in het algemeen herkennen als een adequate inschatting van de marktwaarde van de woning.
Gezien zowel het belang voor de belastingheffing als voor andere vormen van gebruik van de WOZ-waarde, ben ik van mening dat de WOZ-waarde altijd zorgvuldig moet worden vastgesteld. Het feit dat de Waarderingskamer bij gemeenten waar de WOZ-uitvoering in zijn geheel (nog) niet op orde is, extra controles uitvoert, voordat zij instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden aan inwoners en bedrijven, biedt daartoe in mijn ogen adequate waarborgen.
Hebben mensen door een te hoog vastgestelde WOZ te veel belasting betaald? Zo ja, hoeveel mensen en om welke bedragen gaat dit? Hoe was dit in de afgelopen jaren?
Ingeval de WOZ-waarde naar de mening van een belanghebbende te hoog (of te laag) is vastgesteld, kan hij daartegen binnen zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bezwaar maken. Als een belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de bezwaarmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat hij het eens is met de vastgestelde waarde, of als het bezwaar ongegrond is verklaard, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een te hoog vastgestelde WOZ-waarde waardoor te veel belasting wordt betaald. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018, heb ik aangegeven dat ik noch de Waarderingskamer precieze cijfers hebben. De Waarderingskamer baseert zich bij haar cijfers (feiten over de WOZ) op de gegevens die de gemeenten desgevraagd aanleveren. Op haar website publiceert de Waarderingskamer ook de gegevens over de afgelopen jaren.
Tot slot merk ik nog op dat de WOZ-waarde een waardering van het WOZ-object betreft. Het waarderen van een WOZ-object is geen exacte wetenschap. Er is dan ook sprake van een zekere beoordelingsmarge ten aanzien van de waarde van het WOZ-object. Mede vanwege deze beoordelingsmarge en de signalen die wij hebben ontvangen dat hierdoor door «no cure no pay»-bedrijven een verdienmodel wordt gehanteerd, heeft de Minister voor Rechtsbescherming mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en mij in antwoord op de vragen van de leden Van der Molen, Ronnes en Van Dam van 17 juli 20188 aangegeven dat een onderzoek naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen zal worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg2 tijdens de behandeling van het Belastingplan heeft aangegeven dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact zou hebben met medeoverheden over het buiten de OZB laten van zonnepanelen? Heeft dit contact al plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet en kan het nieuwsbericht van BNR hierin worden meegenomen?
Naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg vindt overleg plaats tussen BZK en de VNG. Samen met de VNG wordt onder andere in kaart gebracht wat de gevolgen van het buiten de OZB laten van zonnepanelen zijn voor de WOZ-administratie van gemeenten alsmede voor de inwoners. Zodra meer over de uitkomsten hiervan bekend is, zal de Minister van BZK u hierover informeren.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bedrijven vrezen heksenjacht op vermeende discriminatie’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bedrijven vrezen heksenjacht op vermeende discriminatie»?1
Ja
Deelt u de mening dat arbeidsmarktdiscriminatie hard moeten worden aangepakt wanneer is aangetoond dat een bedrijf discrimineert en puur selecteert op basis van leeftijd, afkomst en/of geslacht?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW de aangewezen instantie is om bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt op te sporen, aan te pakken en te sanctioneren? Deelt u de mening dat de rijksoverheid de aangewezen instantie is om beleid te ontwikkelen tegen arbeidsmarktdiscriminatie en dat dit ook is gebeurd met het Actieplan en Implementatieplan «Aanpak Arbeidsmarktdiscriminatie» van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Dit kabinet wil discriminatie stevig aanpakken. Om deze reden is het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 ontwikkeld. In dit actieplan is opgenomen dat de Inspectie SZW gaat toezien op de aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid bij werkgevers, waarin voldoende waarborgen moeten worden opgenomen om discriminatie van sollicitanten te voorkomen en tegen te gaan. Hiertoe wordt een wetswijziging voorbereid. Het toezicht gebeurt risicogericht: op basis van signalen uit de samenleving, gegevensuitwisseling met partnerorganisaties en aanvullend onderzoek wordt vastgesteld bij welke sectoren en bedrijven de inzet van de Inspectie SZW de meeste impact heeft. Individuele gevallen van discriminatie kunnen worden gemeld bij de politie, het College voor de Rechten van de Mens of de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. De Inspectie SZW benut signalen van deze partijen bij het vaststellen van risicobedrijven en sectoren.
Voorziet u, net als het College voor de Rechten van de Mens, ook grote problemen als de gemeente Amsterdam op de stoel gaat zitten van instanties die zich formeel met arbeidsdiscriminatie bezighouden, zoals het College en de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie kan alleen succesvol zijn als alle partijen die samen vorm geven aan de arbeidsmarkt in Nederland zich daarvoor inzetten. De lokale aanpak van discriminatie vormt één van de pijlers van het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.2 Ook gemeenten kunnen een belangrijke rol hebben in het terugdringen van discriminatie op de lokale arbeidsmarkt. Dit versterkt de inzet van het Rijk en landelijk opererende instanties die zich formeel met arbeidsmarktdiscriminatie bezighouden. De aanpak van de gemeente Amsterdam is primair gericht op samenwerking met betreffende instanties en het Rijk. De precieze invulling van het beleid krijgt nog vorm en wordt in de zomer gepresenteerd.
Deelt u de mening dat met nepsollicitanten de gemeente Amsterdam nooit, met uiterste zorgvuldigheid en waarborging van een objectieve beoordeling, afdoende en juridisch kan vaststellen dat er sprake is van discriminatie bij vacatures of op de werkvloer?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun lokale aanpak van discriminatie. Uiteraard dient gemeentelijk beleid vorm te krijgen binnen de bestaande wettelijke kaders en met oog voor het stelsel van instanties die zich met discriminatie bezighouden en de rollen die hierin toebedeeld zijn. Het beleid van de gemeente Amsterdam krijgt nog verder vorm.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam nooit op de stoel van de rechter mag gaan zitten en door dit wel te doen, «naming and shaming» ten onrechte plaats kan vinden en dat dit kan leiden tot grote schade?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees van het Amsterdamse bedrijfsleven dat deze aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie door de gemeente Amsterdam kan leiden tot een heksenjacht nu ook de gemeente Amsterdam zich, los van officiële instanties zoals het College voor de Rechten van de Mens en de Inspectie SZW, ermee gaat bemoeien?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer gevallen bekend waarbij gemeenten zich, los van officiële instanties, met arbeidsmarktdiscriminatie gaan bemoeien? Zijn er meer gemeenten bekend waarbij dit gebeurt? Zo ja, welke?
In 2018 heeft Movisie voor het Ministerie van BZK onderzocht in hoeverre gemeenten lokaal antidiscriminatiebeleid voeren.3 Een derde van de gemeenten in Nederland heeft een dergelijk beleid. De thema’s arbeid en onderwijs werden het vaakst genoemd als prioritaire thema’s door gemeenten die specifiek beleid voeren. Daarnaast gaf 82 procent van de gemeenten zonder specifiek beleid aan dat de aanpak van discriminatie onderdeel is van ander beleid, in de meeste gevallen het (arbeids)participatiebeleid.
Bent u bereid in overleg te treden met de gemeente Amsterdam en duidelijk aan te geven dat de rijksoverheid de verantwoordelijkheid heeft en neemt bij handhaving en toezicht van arbeidsmarktdiscriminatie? Bent u het ermee eens dat de gemeente Amsterdam zich beter bezig kan houden met haar eigen wervings-, selectie- en personeelsbeleid en dat er daar nog veel grotere stappen genomen kunnen worden?
Het Rijk staat in contact met gemeenten over de lokale aanpak van discriminatie, waaronder arbeidsmarktdiscriminatie. Dit gebeurt zowel ambtelijk als middels terugkerende bestuurlijke overleggen met de G4. Dit onderwerp zal geagendeerd worden in een volgend overleg met G4 wethouders over discriminatie.